Aan de orde is het debat over de aanpak van wachtlijsten in de jeugdzorg.

De voorzitter:

U kent de spreektijden, u hebt het schema van vandaag gezien en u weet dat er is afgesproken om vanavond niet te vergaderen. Dat betekent dat ik de hele dag vriendelijk doch streng en rechtvaardig zal voorzitten en u aan uw tijden zal houden. Er zal ook niet heel erg veel geïnterrumpeerd kunnen worden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. De noodzaak om tot een oplossing te komen, kon afgelopen week niet duidelijker worden geïllustreerd dan door het voorstel van de Rotterdamse wethouder Marianne van den Anker. Zij stelde dat wij moeten overgaan tot gedwongen abortus om kindermishandeling, kindermoord en seksueel misbruik te voorkomen. Klaarblijkelijk is het voor deze wethouder van Leefbaar Rotterdam: preventief aborteren óf accepteren dat in Rotterdam 390 kinderen op de wachtlijst staan. Beide alternatieven zijn voor GroenLinks volstrekt onacceptabel. Het door Leefbaar Rotterdam voorgestelde preventief aborteren is verwerpelijk, maar accepteren dat kinderen niet geholpen worden, is eveneens onaanvaardbaar. Voor GroenLinks mag er geen sprake zijn van compromissen op het punt van de zorg voor kwetsbare kinderen en jongeren.

Op 1 juli 2005 stonden 5000 kinderen op de wachtlijst. Dat leidde destijds terecht tot ophef. Drie weken geleden luidde het Bureau Jeugdzorg van Amsterdam echter de noodklok, want daar wachtten nog steeds 650 kinderen op zorg. Daaruit bleek dus geen afname van de wachtlijsten. Dat klopte, want uit nieuwe cijfers van de MOgroep blijkt dat er geen afname, maar een toename van 22% is van het aantal kinderen op de wachtlijsten. Ruim 6200 kinderen wachten langer dan twee weken op de geïndiceerde zorg, dus nadat zij al hebben gewacht op de aanmelding, de intake, de indicatie et cetera.

De staatssecretaris heeft vorig jaar extra geld beschikbaar gesteld. Dat is echter veel te weinig; er is 90 mln. meer nodig. Dat het extra geld onvoldoende is, komt onder andere door een structurele fout in de financiering. De financiering is immers gebaseerd op het aantal jeugdigen die twee jaar daarvoor zorg nodig hadden. Dat is de zogenaamde T-2-financiering. Bovendien is het aantal uithuisplaatsingen de laatste tijd enorm toegenomen, onder andere door de zaak-Savanna.

Kortom: zo gaat staatssecretaris Ross haar toezegging niet waarmaken. Vorig jaar stelde zij dat eind 2006 de wachtlijsten zouden zijn weggewerkt. Op 4 november 2005 schreef zij de Kamer dat met het extra geld alle kinderen onmiddellijk een plek kunnen krijgen als zij uit huis geplaatst moeten worden. Wij zijn nu ruim een kwartaal verder, maar de problemen worden alleen maar groter. De vraag blijft toenemen. Dat heeft te maken met het eerdergenoemde Savanna-effect, maar ook met toegenomen maatschappelijke problemen. Zo zijn er, sinds dit kabinet is aangetreden, helaas meer ouders met schulden en meer kinderen die leven in armoede. Ook al zijn er positieve initiatieven zoals het project Doorbraak in de jeugdzorg, waarmee de wacht- en doorlooptijden bij de Bureaus Jeugdzorg moeten worden verkort, en ook al is er extra geld voor de wachtlijsten, uit alles blijkt dat het niet voldoende is. Het is slechts een pleister op de wonde. Dat leidt voor GroenLinks tot de volgende vragen.

1. Wat verwacht de staatssecretaris van de vraagontwikkeling voor de nabije toekomst? Welke prognoses gebruikt zij? Dat is voor GroenLinks volstrekt onduidelijk. Zij lijkt voortdurend achter de feiten aan te schuifelen. Zij moet bereid zijn het budget aan de vraag aan te passen.

2. Wat vindt zij van de oproep van staatssecretaris Rutte om een minister voor de jeugd in te stellen? GroenLinks, SP en PvdA zijn haar daar al in voorgegaan. Er lijkt een breed draagvlak voor te zijn. Graag haar reactie.

3. Welke verantwoordelijkheid neemt de staatssecretaris? Welke wachtlijst vindt zij per 31 december van dit jaar acceptabel? Welke consequenties trekt zij als systeemverantwoordelijke als zij dit niet haalt?

De heer Çörüz (CDA):

U moet niet aan geschiedvervalsing doen. Het CDA pleit al jaren voor een minister voor gezin en jeugd.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben ontzettend blij met deze toevoeging. Ik weet dat het CDA voor een minister voor het gezin heeft gepleit. Als CDA, VVD, GroenLinks, SP en PvdA voor zijn, dan komt die minister er gewoon.

Voorzitter. Het is tijd voor een structureel meerjarenplan. Geen pleisters meer plakken, maar daadkracht en middelen. Dat betekent bestuurlijke maatregelen die de efficiency vergroten, maar dat betekent ook geld. Wat mijn fractie betreft dient de staatssecretaris voor het AO dat de komende maand plaatsvindt met een concreet plan van aanpak te komen – weg met de wachtlijsten – samen met het ministerie van Justitie, het IPO en de MOgroep.

Met het oog op de kinderen over wie wij het hebben, kunnen wij ons geen bestuurlijke compromissen veroorloven. Geen gemarchandeer met kinderen! Daar is staatssecretaris Ross het hopelijk mee eens. Handelt zij daar ook naar?

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Het is treurig dat wij hier voor de zoveelste keer over hetzelfde moeten spreken: de problemen in de jeugdzorg. Ik zal het in één zin samenvatten: het is te weinig, het is te laat, het is te versnipperd en het is te bureaucratisch. Ik begin met te weinig. Je ziet dat de wachtlijsten niet afnemen: meer dan 6000 is het laatste getal dat ik gehoord heb. In Amsterdam wachten 600 kinderen op gezinsbegeleiding en nog eens 300 kinderen wachten op plaatsing. Dat plekje is er niet, dus die kinderen worden van hot naar haar versleept. Ik heb zelfs gehoord dat kinderen op het Bureau Jeugdzorg zelf moeten verblijven, omdat zij niet meer thuis kunnen wonen. Een andere plek is er niet. Dat is een volstrekt onhoudbare situatie. Er komen nog steeds kinderen in de gevangenis terecht, omdat er een gebrek is aan plekken elders met de zorg die deze kinderen nodig hebben.

Dit is een schrijnende situatie en iedere keer staan wij hier weer om te zeggen dat wij het een schrijnende situatie vinden. Deze staatssecretaris heeft de belofte gedaan daar iets aan te doen. Dat was een verrassing, want zo gauw doen bewindspersonen geen beloftes, want daar kunnen zij op afgerekend worden. Het wordt alleen problematisch, want eind vorig jaar zouden de wachtlijsten voor kindermishandeling weggewerkt zijn. Dat is voor een deel gelukt, maar niet helemaal. Er was nog een nasleep, maar dat zou aan het begin van dit jaar opgelost zijn. Ik ben heel benieuwd hoe het er nu voor staat. Is de wachtlijst voor kindermishandeling weggewerkt? De algemene wachtlijsten voor de jeugdzorg zouden aan het eind van dit jaar opgelost zijn, maar de trend lijkt de verkeerde kant op te gaan. Hoe gaat de staatssecretaris haar belofte inlossen?

Daarvoor heb ik de volgende suggesties. Er moet niet alleen meer capaciteit komen, maar het moet ook anders. Het is een acuut probleem, dus de capaciteit moet er ook acuut komen. Daarnaast moet er een traject ingezet worden om het anders te doen. Ik zei eerder al dat het te weinig is, maar het is ook te laat, te versnipperd en te bureaucratisch. Die vier punten vragen om een oplossing, namelijk een andere aanpak.

Die andere aanpak komt erop neer dat er één organisatie moet komen in plaats van allemaal losse organisaties voor de jeugdzorg. Wij mogen de huidige versnipperde en op afstand werkende organisatie niet langer accepteren. Er moet één organisatie komen die uitgewaaierd over de wijken, dicht bij de kinderen zorg verleent. Eerder sprak ik over zorg op kindafstand. Je zou de consultatiebureaus in de wijken daarvoor kunnen opplussen tot Bureaus Jeugdzorg in de wijken. Die moet je dan wel anders noemen, omdat het anders weer zo bureaucratisch klinkt. Het moet een centrum worden waar mensen met problemen zich kunnen melden, van waaruit kinderen gevolgd worden en waar alles bij elkaar komt. De mensen die daar werken, kunnen de kinderen dan ook echt leren kennen omdat ze die kinderen al vanaf hun geboorte hebben zien opgroeien. Volgens mij kun je de jeugdzorg zo veel beter organiseren. Een aantal gemeenten heeft een voorstel gedaan om de jeugdzorg meer in de wijk te organiseren. Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris van dit voorstel vindt.

Jeugdzorg moet niet alleen zo dicht mogelijk bij kinderen worden georganiseerd, maar ook zo vroeg mogelijk. Het is namelijk een ander groot probleem dat wij vaak veel te laat zijn met onze oplossing voor de problemen van kinderen. Als je dicht bij de kinderen staat, kun je vaak eerder helpen. Dat gaat nu eenmaal vaak samen.

Ik herhaal nog maar eens dat er veel meer aandacht moet komen voor opvoedondersteuning en preventie. Dat hoort ook bij "eerder". Je kunt de jeugdzorg wel beter en anders optuigen, maar dat ontslaat ons niet van de plicht oog te hebben voor de oorzaak van de problemen van kinderen. Kinderen die opgroeien in armoede, is een belangrijke oorzaak. Daar zouden wij dan ook echt iets aan moeten doen.

Iedereen vindt dat er een minister van jeugdzaken moet komen. Ik zou deze staatssecretaris graag promoveren tot minister, maar dan verwacht ik wel daden van haar.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. In de jeugdzorg kennen wij een recht op zorg. Dat wil zeggen dat kinderen die zijn geïndiceerd voor een bepaald type zorg, die zorg ook moeten kunnen krijgen, en dan niet over enkele maanden maar onmiddellijk. Op papier hebben wij dat goed geregeld. De praktijk is helaas weerbarstiger, want steeds meer kinderen staan steeds langer op een wachtlijst. Zelfs kinderen die mishandeld worden, moeten wachten. In augustus stonden al ruim vijfduizend kinderen langer dan negen weken op een wachtlijst voor geïndiceerde zorg, inmiddels zijn dat er meer dan zesduizend. Dat is een stijging met 22%.

In normale tijden is dat geen normale stijging, te meer omdat er in de afgelopen periode wel extra geld ter beschikking is gesteld. Hoe dat geld precies is besteed en hoeveel kinderen daarmee geholpen zijn, kan niemand mij vertellen. Ik voel afschuw over de groei van de wachtlijsten, omdat daardoor kinderen die zorg nodig hebben, niet geholpen worden. Tegelijkertijd ben ik verbaasd en woedend over het feit dat kennelijk niemand uit de sector mij kan vertellen wat de oorzaak van de stijging van de wachtlijst is, hoe het geld wordt besteed en hoeveel kinderen geholpen zijn met het geld dat extra beschikbaar is gesteld.

Ik vraag de staatssecretaris mij te verklaren hoe het mogelijk is dat de wachtlijsten nog steeds groeien. Wat is daarvan de oorzaak? Waar zijn de toegenomen zorgindicaties eigenlijk op gebaseerd? De MOgroep adviseert in een brief aan de Kamer de invoering van een instrument waarmee de aard en de ernst van de problematiek van kinderen in kaart kan worden gebracht. Wat moet ik daar nu weer uit afleiden? Betekent dat soms dat er op dit moment geen betrouwbare methoden voor indicatiestelling worden gehanteerd? Dat zou betekenen dat iedereen eigenlijk maar wat doet!

Kennelijk ontbreekt een goede administratie en registratie. Waarom registreert niemand hoeveel kinderen welke zorg krijgen en waarom? Waarom kan geen enkele provincie aangeven wat ze met de extra middelen hebben gedaan en hoeveel extra kinderen daarmee geholpen zijn. Dat is toch eigenlijk te gek voor woorden? Ik wil van de staatssecretaris horen of het beschikbare budget te krap is om alle kinderen die hulp nodig hebben, snel en goed te helpen. Als dat zo is, kan zij mij dan zeggen wat zij daaraan denkt te gaan doen?

Ik sluit zeker niet uit dat de problemen in de jeugdzorg door geldgebrek worden veroorzaakt. Het is tegelijkertijd mijn vaste overtuiging dat geld zeker niet het enige, en misschien zelfs niet het grootste probleem van de sector is. Versnippering, gebrek aan samenwerking, onduidelijk toebedeelde verantwoordelijkheden, overlap van werkzaamheden – zoals tussen AMK en Raad voor de Kinderbescherming – gebrek aan inzicht in effectieve behandelmethodes en geen fatsoenlijke administratie en registratie zijn problemen die minstens zo groot zijn. Wat de sector jeugdzorg echt lijkt te ontberen, is een landelijke research and development functie waardoor kennis systematisch wordt vergaard en structureel wordt ontwikkeld en verspreid; kennis over gedragsstoornissen en over de oorzaken van die toename van gedragsstoornissen, kennis over hoe geïndiceerd moet worden en over hoe die indicaties uniform geregistreerd kunnen worden, kennis over evidence based aanpak en effectieve behandelmethodes, best practice, enzovoort. Zolang een en ander niet op orde is, kan de sector zich niet tot een volwassen sector ontwikkelen. Het blijft dan hapsnap en nattevingerwerk. Ik vraag de staatssecretaris om een reactie daarop. Ik hoop dat wij hierover verder kunnen spreken op de 16de. Ik had graag een motie hierover ingediend, maar ik wacht daarmee tot een ander moment. Ik kan helaas niet aanwezig zijn bij de tweede termijn.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. Op 1 juli 2005 stonden meer dan 5000 kinderen langer dan negen weken op de wachtlijst voor geïndiceerde jeugdzorg. Inmiddels is de wachtlijst volgens de MOgroep met 6200 kinderen gegroeid. Om de huidige wachtlijsten weg te werken, is structureel een bedrag van ongeveer 125 mln. nodig als de verwachte volumegroei wordt meegerekend. De toegezegde extra 33 mln. is natuurlijk een stap in de goede richting maar niet voldoende.

Ik herhaal een aantal vragen die ik gesteld heb in het algemeen overleg van begin december. Ik stel daarnaast een aantal nieuwe vragen. Hoe denkt het kabinet met het bedrag van 33 mln. de wachtlijsten structureel weg te werken in het licht van de T-2-financiering waardoor achter de feitelijke aantallen aan wordt gelopen? Natuurlijk komt het geld pas in de loop van 2006 vrij en kunnen wij dus niet direct een grote teruggang verwachten, maar inmiddels zijn de wachtlijsten met 1200 kinderen gegroeid. Hoe verklaart de staatssecretaris dat? Worden kinderen sneller uit huis geplaatst als hun veiligheid direct in het geding is en is de toename van kinderen op de wachtlijsten dus eigenlijk een gevolg van het succes van het gevoerde beleid op dat punt, of is er meer aan de hand? De wachtlijst voor de ambulant geïndiceerden is gestegen met 931 kinderen, dus dat kan niet de enige verklaring zijn.

De staatssecretaris stelt in haar brief van 2 februari 2006 dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat de provincies zich onvoldoende inspannen. Volgens de staatssecretaris zou het daar niet aan moeten liggen. Heeft zij overigens zicht op de wijze waarop de wachtlijsten zich ontwikkelen per provincie? Zijn er provincies die het aantoonbaar beter doen dan andere provincies vanwege bijvoorbeeld een meer evidence based aanpak, dat men bewezen effectieve methoden toepast en andere methoden afwijst? Ik wijs op Zuid-Limburg waar op dat punt een goede ontwikkeling plaatsvindt. Of is er sprake van een soort autonome groei die niet gemakkelijk verklaard kan worden? Welke invloed hebben de nieuwe, dramatische cijfers op de prognoses? Beschikt het kabinet wel over goede prognoses? Hoeveel kinderen met een indicatie voor jeugdzorg komen er jaarlijks bij? Kortom, wat is de langetermijnvisie van dit kabinet?

Het kabinet heeft de ambitie uitgesproken om de wachtlijst uiterlijk eind 2006 tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Het enig aanvaardbare niveau is natuurlijk nul, maar dat is niet realistisch. Wat is voor deze staatssecretaris de kwantitatieve en kwalitatieve definitie van aanvaardbaar, gelet op de nieuwste cijfers? Wat heeft zij daar aan extra middelen voor over? Als de staatssecretaris die vragen niet vandaag kan beantwoorden, wat ik mij wel kan voorstellen, zeker als het gaat om de financiën, dan graag voor het algemeen overleg dat na het reces plaatsvindt. Ik heb liever een gedegen aanpak op grond van een goede analyse van de problematiek en de oorzaken en bewezen effectieve methoden, dan een aanpak die even in het reces in elkaar is geflanst. Dat willen wij niet en dat zal de staatssecretaris ook niet willen.

Ik sluit mij aan bij de zorgen die mevrouw Lambrechts heeft geuit over de bewezen effectieve methode. Dat is voor mijn fractie een belangrijk punt. Onlangs was ik op een congres over PMTO, een bepaalde methode uit Oregon die goed werkt in de relatie tussen ouders en kinderen. Ik vind het goed dat de staatssecretaris daar meer in wil investeren want dat punt verdient meer aandacht.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. De fractie van het CDA maakt zich net als anderen zorgen over de wachtlijsten. De staatssecretaris heeft toegezegd aan de Kamer, de wachtlijsten voor AMK tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen in 2005 en de overige wachtlijsten tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen in 2006. Ik houd de staatssecretaris daaraan. Zij heeft daartoe vorig jaar al een goede aanzet gegeven door bijvoorbeeld de flexwerkers van het Leger des Heils in te schakelen. Bovendien heeft zij daarvoor extra middelen vrijgemaakt, namelijk 33 mln.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

De heer Çörüz doet een belangrijke politieke uitspraak en ik zou graag willen dat hij die preciseert. Hij zegt dat hij de staatssecretaris eraan houdt dat zij de wachtlijsten tot een aanvaardbaar niveau terugbrengt. Wat is dat?

De heer Çörüz (CDA):

Volgens mij hebben wij ook op die wijze met elkaar gesproken, want er is gesproken over een "aanvaardbaar niveau". Sommige collega's spreken over nul, maar ik dacht dat wij met elkaar hadden afgesproken dat het "tot een aanvaardbaar niveau" betekent. Dat was de afspraak die wij met elkaar en met de staatssecretaris hadden.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Nee, ik wil het echt kwantitatief hebben. Bij het AMK is het gaan schuiven. De aanvankelijke uitspraak was: wachtlijsten weg. Dat is gaan schuiven en een Kamermeerderheid heeft dat geaccepteerd. Dat is niet anders. Nu wil ik niet weer in zo'n glijbaan terecht komen. Wat is een aanvaardbaar niveau? Is dat geen kinderen op de wachtlijst? Is dat 5%? Is dat de groei bijhouden? Wat is een aanvaardbaar niveau?

De heer Çörüz (CDA):

Ik wil dat ook weten van de staatssecretaris. Waar praten wij precies over? Hebben wij het over 5000 of op dit moment ruim 6200 wachtende zware gevallen? Hebben wij het bij wijze van spreken over 6200 hartkwalen, om maar in andere medische termen te spreken? Waarover hebben wij het precies? Hebben wij het ook over lichtere gevallen? Daarom wil ik van de staatssecretaris eerst inzicht krijgen in de getallen en definities waarover wij spreken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik vind het een beetje gemakkelijk dat u zelf geen uitspraken doet over wat voor u een aanvaardbaar niveau is, als u de staatssecretaris houdt aan een belofte dat het op een aanvaardbaar niveau moet zijn. Op deze manier kunnen wij elkaar altijd tevreden houden.

De heer Çörüz (CDA):

Een aanvaardbaar niveau is niet dat 6200 zware gevallen meer dan negen weken op een wachtlijst staan. Dat lijkt mij duidelijk. Waaruit die groep 6200 wachtenden bestaat, weet ik dus niet. Dat wil ik ook van de staatssecretaris weten voordat ik daarover een uitspraak kan doen.

Mevrouw Kant (SP):

Crisisgevallen moeten natuurlijk het eerst worden geholpen. Ik heb er echter problemen mee dat u zo'n onderscheid maakt tussen zwaar en licht. Het gaat over kinderen en hoe eerder je erbij bent, des te beter. Als lichte gevallen lang moeten wachten, dan bestaat het risico dat het zwaardere gevallen worden. Dat onderscheid spreekt mij dus eerlijk gezegd niet zo aan.

De heer Çörüz (CDA):

Laten wij wel reëel zijn. Als er crisis is en er is acute noodhulp nodig, dan zullen er in deze Kamer waarschijnlijk geen collega's te vinden zijn die zeggen dat er negen weken moet worden gewacht. Dat is ook niet de realiteit. Wij hebben natuurlijk een bepaalde capaciteit. Je kunt daar geld in blijven steken. Ik noem het voorbeeld van residentiële opvang. Je kunt maar een aantal kinderen in een aantal instellingen opvangen. Als je daarvoor geld vrijmaakt, dan is het de vraag of je dat ook kunt wegzetten voor residentiële opvang. Waar plaats je de jongeren die nu al residentieel worden opgevangen? Ik wil alle debatten met u aangaan over het onderscheid zwaar-licht, maar volgens mij is dat niet de discussie. Er is een recht op jeugdzorg en dat is volgens mij het uitgangspunt. Daar moet adequaat en snel op worden ingezet. Ik wil ook inzicht in de cijfers. Waar praten wij nu over?

Ik vervolg mijn betoog. Vorig jaar hebben wij middels een enquête van de MOgroep cijfers gezien. 5000 jongeren wachtten langer dan negen weken. Vorige week lieten de nieuwste actuele cijfers een stijging van 22% zien. Dat was wel schrikken. Ik had toch verwacht, zo niet gehoopt, dat met de extra middelen en de extra inzet van het Rijk en de provincies – laten wij niet vergeten dat provincies ook extra miljoenen inzetten – een buiging naar beneden zou worden gemaakt. Is er sprake van een natuurlijke volumegroei? Hoe heeft die groei van 22% kunnen ontstaan? Hoe zit het met de zwaarte van cliënten? Hoe zit het bijvoorbeeld met dubbeltellingen? Hoeveel van de kinderen die wachten op een 24-uursvoorziening, wachten ook op een AWBZ-voorziening? Ik weet van werkbezoeken dat één kind twee à drie indicaties kan hebben. Telt zo'n kind dan voor één of voor drie? Voordat wij verder gaan praten over de aanpak en extra middelen, moet de Kamer inzicht krijgen in wat er is bereikt met de extra middelen die al zijn ingezet. Hoeveel extra plaatsen zijn daarvoor gerealiseerd? Wij moeten inzicht krijgen in die getallen. Ik hoop die van de staatssecretaris te ontvangen voor het debat van 16 maart.

Ik ben het volledig eens met mevrouw Kant. Als het lokale preventieve jeugdbeleid – het CDA heeft daar een aanzet toe gegeven in het rapport De Gordiaanse jeugdknoop – niet eerder en sneller dicht bij burgers kan worden georganiseerd, is te voorzien dat heel veel jongeren doorschieten naar de zwaardere geïndiceerde zorg die erachter komt. Deze gegevens komen van de directeur van Bureau Jeugdzorg Amsterdam. Hoe zit het met het lokale beleid in Amsterdam? Als de lokale gemeentelijke aanpakken slecht zijn, moeten zij niet middels de financieringssystematiek worden beloond. Slecht lokaal beleid betekent dat er geen snelle en vroege aanpak op lokaal niveau is. Als dat het geval is, is het niet onlogisch dat jongeren doorschieten naar Bureau Jeugdzorg en de duurdere geïndiceerde zorg daarachter.

Deze discussie deed mij een beetje denken aan de discussies met minister Borst over haar wachtlijsten. Daar gingen op een gegeven moment ook miljoenen en zelfs miljarden in en de wachtlijsten werden alleen maar langer. Ik sta open voor extra inspanningen die nodig zijn. Ik denk echter dat wij als volksvertegenwoordigers inzicht moeten krijgen in de cijfers. Is er sprake van een natuurlijke volumegroei?

Mevrouw Kant (SP):

U zei dat u het eens bent met mijn analyse. De oplossing die ik voorstelde is om de hele jeugdzorg in de wijk te organiseren. Dat is nog een stapje verder. Het probleem dat het ene vlak meer wordt belast als het op het andere wat minder gaat, bestaat dan niet meer. Er is dan immers één organisatie belast met de zorg voor het kind, zo dicht mogelijk bij hem in de buurt. Dat vergt natuurlijk een heel andere benadering van het systeem van jeugdzorg. Bent u daarvoor?

De heer Çörüz (CDA):

Het Wetenschappelijk instituut van het CDA heeft daar een aanzet toe gegeven met het voorstel om de jeugdzorg lokaal te organiseren en er bijvoorbeeld één wethouder verantwoordelijk voor te maken. Volgens mij komt dat aardig in de buurt van wat u zegt. Er moeten niet allerlei instellingen zijn waartussen met kinderen kan worden geschoven. Aan de andere kant is dat misschien realiseerbaar voor grote gemeenten die een bepaalde capaciteit hebben en die alle voorzieningen hebben. De realiteit is echter dat kleinere gemeenten niet alle voorzieningen voor jongeren in hun gemeente hebben. Er moet dus ook iets in regionaal of provinciaal verband kunnen worden aangeboden.

Er zijn blijkbaar verschillen in wat een kind waard is. Een kind in Amsterdam krijgt € 265 en in Zeeland is dat veel minder. Dat is niet acceptabel. Elk kind moet evenveel waard zijn. Er is 33 mln. extra beschikbaar. Ik heb al gevraagd wat wij eerder hebben gekregen voor de extra miljoenen. Ik wil graag voor 16 maart weten wat wij voor deze 33 mln. gaan krijgen.

Wij praten elke keer met de staatssecretaris. Er staat in de mooie wet die wij hebben gemaakt, de Wet op de jeugdzorg, dat provincies verantwoordelijk zijn voor een voldoende zorgaanbod voor jeugdigen. Wat hebben de provincies zelf gedaan en waar ligt de verantwoordelijkheid? Hoe gaat dit lopen? De Kamer kan verantwoordelijkheden die zij elders heeft gelegd elke keer haar eigen kant op halen, maar ik wil eerst weten wat de provincies hebben gedaan.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Waarom stelt u het zichzelf tot taak om vooral minister Zalm te helpen in plaats van staatssecretaris Ross? U levert allemaal argumenten aan om te onderbouwen dat er niet meer geld nodig zou kunnen zijn. Waarom helpt u de staatssecretaris niet om die centen los te krijgen bij minister Zalm? Met een stijging van de vraag met 22% komen wij er niet met al die andere aspecten, die overigens op zich ook belangrijk zijn. Waarom kiest u voor deze politieke positie? Ik begrijp daar niets van.

De heer Çörüz (CDA):

Dan heeft mevrouw Kalsbeek niet goed geluisterd. Ik wil eerst inzicht in wat wij hebben gekregen voor de extra miljoenen. Er is 33 mln. extra beloofd, dus ik wil weten waarover wij spreken. Ik heb ook gezegd dat ik haar man ben wanneer extra inspanningen nodig zijn. Als er een natuurlijke volumegroei is, moet men die extra inspanningen leveren. Het is echter onze taak als volksvertegenwoordiger om eerst inzicht te hebben voordat wij misschien weer allerlei miljoenen "over de balk naar een bepaalde sector sturen". Anders ontstaat weer de discussie over de miljoenen van mevrouw Ross. Ik vind dat heel prudent en heel verantwoordelijk. Ik heb niet gezegd dat ik minister Zalm aan het helpen ben, nee, ik ben ermee begonnen dat ik mij zorgen maak over de jeugdzorg. Mij zorgen maken over de jeugdzorg betekent eerst inzicht krijgen en vervolgens een besluit nemen. Als er een natuurlijk volume is, een objectiveerbaar reële groei, dan ben ik haar man.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil niet verhelen dat ik hier sta met een gevoel van een zekere moedeloosheid en misschien wel machteloosheid. Ik herinner mij het hele traject rond de Wet op de jeugdzorg. Mevrouw Lambrechts heeft er al aan gerefereerd. Het ging om het recht op jeugdzorg, een goede ketenbenadering, de noodzaak om zaken bij elkaar te brengen, juist vanwege de indringende problematiek in de jeugdzorg.

Ondertussen lopen wij steeds weer tegen het hardnekkige probleem van vooral de wachtlijsten aan. Die worden niet kleiner maar groter. Wij hebben daarover vaak gesproken met de staatssecretaris. Vorig jaar heeft zij de Kamer toegezegd dat de wachtlijsten in de jeugdzorg eind 2006 tot een aanvaardbaar niveau zouden zijn teruggebracht. Daarvan is vooralsnog geen sprake, integendeel. Er is al een aantal keren verwezen naar de meest recente cijfers van de MOgroep, waaruit blijkt dat het aantal kinderen met gedragsproblemen dat langer dan negen weken op jeugdzorg moet wachten het afgelopen halfjaar met 22% is toegenomen. De indringende vraag is hoe dat komt.

Bij het aanvragen van dit debat heeft mevrouw Kalsbeek gevraagd om een brief waarin de staatssecretaris zou aangeven waar deze stijging vandaan komt, hoe het komt dat het aantal niet afneemt maar toeneemt. Daarvan vind ik in de brieven die we nu hebben gekregen – het zijn maar korte brieven – niet zo veel terug. Ik zeg het nog vriendelijk. Ik vind niets terug. De staatssecretaris heeft wel verwezen naar een nadere brief met een aanpak. Die zullen wij op 16 maart aanstaande bespreken. Ik zit daar met smart op te wachten omdat wij inzicht proberen te krijgen. Mevrouw Kraneveldt vroeg terecht om een goede analyse van waar de pijn zit, waar het vandaan komt. Dan kan men gericht investeren. De brief van 2 februari jongstleden biedt daarop nog geen begin van een antwoord. Het is wel de vraag die mij bezighoudt.

De staatssecretaris heeft wel geschreven dat duidelijk is dat een extra inspanning nodig is om de wachtlijsten aan het eind van het jaar te hebben teruggedrongen. Ja, dat is kristalhelder. Er is echt een extra inspanning nodig. Dat moet dan wel zijn beslag krijgen in concrete plannen en concrete voorstellen, ook financieel waar dat nodig is. Geld lost niet alles op, maar wel een hoop. Wij zullen heel concreet moeten spreken over vergroting van de capaciteit op die plaatsen waar dat het meest nodig is, want tot dusverre zijn de prognoses iedere keer te rooskleurig gebleken. Dat is niet maar een politieke opmerking, maar iets dat ons echt aan het hart moet gaan want gelet op de nood die er is, kan men niet gewoon toekijken hoe die wachtlijsten toenemen. Dat wrijf ik de staatssecretaris niet aan, zij zal er ook van doordrongen zijn, maar dat onderstreept alleen maar de noodzaak dat wij er in concrete zin over moeten spreken hoe en op welke plekken wij de wachtlijsten kunnen aanpakken.

In dat verband maak ik een opmerking over het extra geld dat beschikbaar is gesteld. Vanaf 2006 is dat structureel 33 mln. extra voor het wegwerken van de wachtlijsten in de jeugdzorg. Dat is op zich prima, maar ik heb begrepen dat het geld alleen mag worden gebruikt voor de 24-uurszorg. Dat wil zeggen de pleegzorg en de residentiële zorg, de tehuizen. Het grootste probleem rond de wachtlijsten ligt misschien wel bij de intensieve ambulante zorg, de gezinsondersteuning, bij die sectoren. Uit de cijfers van de MOgroep blijkt dat het aantal kinderen met een gedragsstoornis dat langer dan negen weken op ambulante zorg moet wachten het afgelopen halfjaar flink is toegenomen. Dat zijn niet dezelfde kinderen als de 22% die ik zojuist heb genoemd, want dat betrof de totale wachtlijsten. Ik spreek nu over de kinderen die op ambulante zorg zijn aangewezen. Die lijst is opgelopen van bijna tweeduizend kinderen op 1 juli 2005 tot iets minder dan drieduizend kinderen op 1 januari 2006. Dat betekent dat bijna de helft van de ruim zesduizend kinderen met gedragsproblemen die langer dan negen weken op jeugdzorg moeten wachten, op de wachtlijst staan voor ambulante zorg. Daar gaat het bedrag van 33 mln. niet naar toe. Ik verneem graag of mijn analyse goed is. Het is een schrijnende zaak, die een andere prioritering moet krijgen.

De wachtlijsten voor de relatief lichtere vormen van zorg kunnen inmiddels oplopen tot tien maanden. Dat kan absoluut niet, al gaat het om lichtere vormen van zorg. De energie en de budgetten moeten meer gericht beschikbaar worden gesteld. Kinderen met een indicatie voor ambulante zorg komen door de lange wachtlijsten noodgedwongen terecht in duurdere vormen van zorg, zoals pleegzorg. Dat is tegendraadse substitutie en zo raken wij steeds verder van huis. Ik verneem graag een reactie van de staatssecretaris. Het is absoluut een ongewenste ontwikkeling. Mijn fractie dringt er bij haar op aan extra te investeren in de ambulante zorg. Is zij daartoe bereid? Ik zie graag dat dit punt specifiek wordt behandeld in de brief die de Kamer tegoed heeft voor het debat op 16 maart.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik hoef mijn collega's niet te overtreffen in het uitspreken van mijn zorg over het bestaan van de wachtlijsten en de ontwikkeling daarin. Ook de SGP-fractie heeft daarover haar zorgen. Het probleem strekt zich niet alleen uit over deze kabinetsperiode, want het bestaat al veel langer.

Dat neemt niet weg dat die wachtlijsten weg moeten. Het is onwerkbaar en frustrerend als een dringend gewenst hulpaanbod niet beschikbaar is. Dat is de kern van het bestaan van een wachtlijst. Wij moeten er dan ook alles aan doen om dit probleem tot aanvaardbare proporties terug te brengen.

De vraag is natuurlijk hoe wij dat moeten doen. De staatssecretaris heeft beloofd tegen het einde van dit jaar de wachtlijsten tot aanvaardbare proporties teruggebracht te hebben. Wij staan nu aan het begin van 2006 en hebben nog een poosje te gaan. Er moet dan wel voldoende perspectief op succes zijn. De jeugdzorg is ook in de toekomst een te belangrijk beleidsterrein voor onze samenleving en wij mogen geen risico's lopen.

Is het nu een kwestie van meer geld? Het is verleidelijk te roepen om meer geld. Op de tabellen staan de volgende afgeronde bedragen: voor 2004 24 mln., voor 2006 102 mln. en voor 2007 110 mln. Desondanks zie je de wachtlijsten steeds langer worden. Het geld is dus niet het enige antwoord. Als het nodig is, moeten wij natuurlijk geld beschikbaar stellen, maar het gaat ook om een betere aansluiting van vraag en aanbod en hiermee zijn de provincies al bezig.

Ik zat gisteravond in de raadszaal van de gemeente Wageningen naast iemand uit het provinciale bestuur van de provincie Gelderland. In het kader van de verkiezingen werd de jeugdproblematiek aan de orde gesteld. De provincie Gelderland had een ferm verhaal hoe men het probleem aanpakt, hoewel het ook daar nog niet rond is. De effecten van ingezet en aangescherpt beleid hebben altijd tijd nodig. Laten wij hopen dat ze dit jaar zichtbaar worden.

Het gaat mijn fractie vooral om de vraag hoe wij de vinger krijgen achter de ontwikkeling. Daar zit immers het probleem. Het gaat om jongeren met problemen, met hun gezin op de achtergrond. Populair gezegd, blijft het dweilen met de kraan open. Op die ontwikkeling moeten wij beleid zetten. Mijn fractie verwacht dan ook veel van de beleidsnotitie Gezinsbeleid, die eind april of begin mei in de Kamer wordt behandeld. Wij verwachten veel van de opvoedingsondersteuning en de intensivering daarvan. Mensen zouden ertoe moeten worden aangezet om dat te aanvaarden.

Mijn fractie pleit allang voor een minister voor gezinsbeleid en jeugdbeleid. Kort en goed, het AO van 16 maart zou gediend zijn met een scherpe analyse van wat er aan de hand is en met een adequate aanpak met perspectief op het verdwijnen van de wachtlijsten tegen het einde van dit jaar, of zo veel eerder als maar even mogelijk is. Daarvoor moet de staatssecretaris zich inspannen. Dat zien wij tegemoet.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Nu ruim drie weken geleden vroeg mevrouw Azough om een spoeddebat over de wachtlijsten in de jeugdzorg. Enkele weken daarvoor spraken wij over de wachtlijsten bij de advies- en meldpunten kindermishandeling. De staatssecretaris moest toen erkennen de doelstellingen niet te hebben gehaald, maar beloofde de Kamer dat zij spoedig de laatste knelpunten zou oplossen.

In de media verscheen enkele weken later het bericht dat de wachtlijsten in de jeugdzorg op diverse punten weer fors oplopen. In de brief van 2 februari liet de staatssecretaris weten dat de media zich op oude informatie baseerden en dat Kamer al eerder op de hoogte was van die cijfers. De garantie die in januari 2005 door het kabinet werd gegeven dat de wachtlijsten in de jeugdzorg per 1 januari 2007 zullen zijn weggewerkt, werd in deze brief dan ook resoluut herhaald.

Zijn wij er dan? Nee, allerminst! Het is heel cynisch, maar ik zeg het toch want daarover gaat het wel. Sinds mevrouw Azough om het debat vroeg, zijn er weer een aantal vermoorde kinderen bij.

Verder bleek uit cijfers van de MOgroep die enkele dagen later naar buiten kwamen, gebaseerd op onderzoek dat in januari 2006 werd uitgevoerd, dat de wachtlijsten in de jeugdzorg daadwerkelijk weer oplopen en heel gestaag. De cijfers zijn zo schokkend dat zij inderdaad een apart debat rechtvaardigen. De wachtlijsten in de ambulante jeugdzorg zijn in een halfjaar tijd zelfs met bijna 50% toegenomen en in de residentiele jeugdzorg met 20%. Ik sluit mij in dezen aan bij de heer Rouvoet.

Erger nog is dat ik denk dat het kabinet dit niet heeft zien aankomen. Dat blijkt allereerst uit de geruststelling in de brief van 2 februari, maar ook uit de laatste brief van afgelopen maandag. Daarin spreekt de staatssecretaris voor het eerst over nieuwe cijfers. Terwijl de Kamer sinds de invoering van de Wet op de jeugdzorg bij voortduring hamert op de doelstelling de wachtlijsten zo snel mogelijk weg te werken, blijkt dat het kabinet geen zicht heeft op de resultaten die geboekt zijn met de extra middelen om die wachtlijsten in de jeugdzorg met spoed weg te werken.

Ik breng het bestuursakkoord in herinnering dat het kabinet in 2003 met het IPO sloot. Daarin staat: Het Rijk ontwikkelt in overleg met het IPO een overzicht van maatregelen die toegepast kunnen worden ingeval ontwikkelingen van de doelmatigheid en/of van de vraag naar jeugdzorg zichtbaar maken dat de wet niet adequaat binnen het financieel kader kan worden uitgevoerd.

Ik constateer helaas dat van deze afspraak kennelijk niets terechtgekomen is. Hoe kan het nu dat zowel de staatssecretaris van VWS als de minister van Justitie voor het verschijnen van de laatste cijfers geen enkel vermoeden had dat de wachtlijsten in de jeugdzorg toenamen?

Ik heb de cijfers goed bestudeerd en een rondgang gemaakt bij de provincies. Ik trek daaruit de volgende conclusies. In veel provincies worden de wachtlijsten na een periode waarin zijn inderdaad daalden, weer langer. Enkele provincies en regio's die deze trend met cijfers kunnen onderbouwen, zijn Flevoland, Noord-Brabant. Groningen, de stadsregio's Rotterdam en Amsterdam. De vraag naar jeugdzorg stijgt dermate snel – de schattingen lopen uiteen van 10% tot meer dan 40% voor sommige voorzieningen – dat de doeluitkeringen eenvoudigweg tekortschieten. Daarbij komt dat de vraagstijging zich niet alleen voordoet als gevolg van de toename van het aantal uithuisplaatsingen, zoals de staatssecretaris steeds aangeeft, maar met name ook in de ambulante jeugdzorg zichtbaar is. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Daarbij komt dat ons berichten bereiken dat het deltaplan onder druk komt te staan. Dat zou betekenen dat niet alleen afgedaan wordt aan de kwantiteit van de zorg, maar ook aan de kwaliteit van de zorg. Dat is dus twee keer slecht!

Wat staat een voorziening zoals die getroffen is om de AMK-wachtlijsten te bestrijden, nog in de weg? Wanneer komen IPO en kabinet met een systeem waarmee op elk moment de actuele omvang van de wachtlijsten kan worden opgevraagd? De PvdA wil op beide fronten echt harde toezeggingen van het kabinet. Uit de Voorjaarsnota moet duidelijk worden welke financiële impuls nodig is om de wachtlijsten dit jaar geheel weg te werken. De Kamer moet maandelijks op de hoogte gebracht worden van de ontwikkeling van de wachtlijsten, van de doelmatigheid van de besteding van de middelen en van de extra in te zetten middelen.

Verleden week hebben wij ons in dit huis bekreund over de overlastgevende en criminele jongeren. Woorden schoten tekort om afschuw en afgrijzen uit te drukken. Menigeen in deze Kamer, niet iedereen, heeft erop gewezen dat deze jongeren niet voor niks zulke geweldige rotzakken worden. Daar zitten in het algemeen heel grote problemen achter. Bijna iedereen in deze Kamer heeft gezegd dat vooral de hulp op orde moet zijn. Het lijkt erop alsof het kabinet alleen de repressieve kant wenst te benadrukken en de preventieve kant veel minder belangrijk vindt. Het is om die reden dat ik bij het vorige debat al een motie heb ingediend over de wachtlijsten in de jeugdzorg. Ik heb de motie aangehouden, maar wil haar nu wel in stemming brengen.

Mevrouw Kant (SP):

Wij zijn het er heel erg over eens dat er acuut allerlei dingen moeten verbeteren. Als wij de structuur echter ongewijzigd laten, ben ik bang dat wij niet tot echte oplossingen komen. Ik kijk met terugwerkende kracht naar de totstandkoming van de Wet op de jeugdzorg, de wet van mevrouw Kalsbeek. Moeten wij niet concluderen dat het mislukt is?

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Mevrouw Kant komt elke keer terug op die systeemwijziging. Ik zeg haar heel eerlijk dat ik daar niet voor ben. Zij hoort mij niet zeggen dat de dingen nu goed gaan – dat is allerminst het geval – maar de vraag is of dat aan het systeem ligt of aan andere dingen. Mevrouw Kant heeft altijd gevonden dat het systeem nooit zou werken. Ik verschil daarover echt met haar van mening. Ik denk dat er binnen het systeem heel veel kan, maar er zijn enkele problemen die zeer serieus aangepakt moeten worden. De samenwerking tussen de verschillende instanties die zich bezighouden met jeugdzorg en jeugdhulpverlening is gewoon niet goed genoeg. De afstemming op lokaal en provinciaal niveau moet beter. Tegelijkertijd zien wij een enorme toename van de vraag naar hulp. Dat alles bij elkaar maakt dat de problemen zo groot blijven. Ik ben echter zeer beducht voor een nieuwe stelselwijziging. Ik prijs mij gelukkig dat ik mij in het gezelschap bevind van een meerderheid van de Kamer. Ik denk dat een nieuwe stelselwijziging nog veel en veel meer ellende over de jeugdzorg zal afroepen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb een heel andere indruk. Ik denk dat het grootste deel van de Kamer veel meer voelt voor jeugdzorg in één organisatie, dichtbij de kinderen in de wijk. Ik zie dat zich langzaam maar zeker in de loop der jaren aftekenen. Ik begrijp wel dat mevrouw Kalsbeek aan haar systeem vasthoudt, want zij heeft het bedacht, maar ik vind het wel jammer.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dat is een onterechte conclusie. Ik ben hartgrondig voor samenwerking op lokaal niveau en tussen lokaal en provinciaal niveau. Ik zie die initiatieven ook opkomen: in Flevoland, in Amsterdam, noem maar op. Het bewijst dat dit binnen het stelsel van de wet mogelijk is. De initiatieven hebben te maken met geldgebrek en wachttijden en vaak ook met een gebrek aan voldoende goed opgeleid en ervaren personeel. Je kunt met mbo-plus al gezinsvoogd worden en dan dus de allermoeilijkste klussen moeten doen. Dit soort klussen wordt toegedeeld aan mensen die een opleiding hebben die veel korter is dan die van een jeugdpsychiater. De goede initiatieven dichtbij de mensen in de wijk worden genomen. Het komt echt van de grond. Een nieuwe stelselwijziging zou dat soort initiatieven meteen weer om zeep helpen.

Mevrouw Örgü (VVD):

Voorzitter. De VVD heeft er schoon genoeg van. De afgelopen jaren hebben wij met zijn allen keihard gewerkt voor een nieuwe wet. De decentralisatie van de jeugdzorg hebben wij gestalte gegeven. Vanaf het moment dat ik in de Kamer zit, hebben wij daar altijd in geïnvesteerd. Wij hebben er steeds meer geld in gestopt, maar het probleem van de wachtlijsten hebben wij daar niet mee kunnen oplossen. Ook in het afgelopen jaar hebben wij er meer geld in gestopt. Uit recente cijfers blijkt dat de wachtlijsten eerder oplopen dan afnemen. Wij zullen de staatssecretaris op vier terreinen concrete vragen stellen en vervolgens zullen wij haar enkele verzoeken doen.

Ten eerste vraag ik hoe het zit met de groei. De staatssecretaris moet aangeven hoe zij deze differentieert. De cijfers worden elk jaar verstrekt, maar voor ons is het onduidelijk waar die groei vandaan komt.

Ten tweede is het de vraag wat er wordt gedaan met het geld dat wij investeren. Het zijn bedragen die er niet om liegen, en daarom willen wij weten hoe die worden gebruikt. Zijn er duidelijke afspraken gemaakt over een doelmatig en efficiënt gebruik ervan? Kan de staatssecretaris verder aangeven welke verantwoordelijkheden het veld hierin neemt en hoe het veld ter verantwoording wordt geroepen? Is het beschikbare budget volgens haar te krap en zijn het dus de financiën waar het om draait?

Ten derde wil ik weten hoeveel kinderen geholpen kunnen worden met het geld dat thans niet alleen door de rijksoverheid, maar ook door de provincies in de jeugdzorg wordt gestopt. Kan de staatssecretaris dat herleiden?

Tot slot heb ik een vraag over de tussenrapportage van de Jeugdzorgbrigade. Daaruit blijkt dat er veel winst voor de jeugdzorg kan worden geboekt door het wegwerken van onnodige bureaucratie. Ik heb begrepen dat de Jeugdzorgbrigade in juni met een eindrapportage zal komen en daarbij ook aanbevelingen zal doen. Ik wil dat die aanbevelingen direct worden uitgevoerd, omdat op die manier iets aan de wachtlijsten gedaan kan worden.

Ik verzoek de staatssecretaris om voor 16 maart, wanneer wij weer hierover zullen spreken, een analyse op te stellen aan de hand van de door mij gestelde vragen. Als er extra geld nodig blijkt te zijn, zullen daar prestatieafspraken aan moeten worden gekoppeld.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik heb twee vragen. Wat vindt u ervan dat de staatssecretaris verbaasd was over de cijfers? Dat geeft volgens mij aan dat zij geen idee heeft van de vraagontwikkeling. Verder wil ik weten wat voor u aanvaardbaar is, als het gaat om de wachtlijsten per 31 december 2006.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik heb altijd duidelijk gemaakt dat wij de wachtlijsten willen wegwerken. Ik heb ook altijd gezegd dat wachtlijsten ontoelaatbaar zijn. Daarbij heb ik niet gezegd dat het een wel mag en het ander niet.

Dat de staatssecretaris zelf niet wist dat de wachtlijsten waren toegenomen, bewijst dat wij er in de Kamer ook niets van konden weten. Om die reden heb ik de staatssecretaris op vier verschillende terreinen bevraagd. De VVD-fractie heeft er namelijk schoon genoeg van. Zij wil dat er dit jaar goede afspraken worden gemaakt. Die prestatieafspraken moeten ertoe leiden dat er volgend jaar geen wachtlijsten meer zijn. De problemen vallen namelijk niet alleen op te lossen met meer geld. Er zal ook op allerlei andere terreinen actie moeten worden ondernomen, mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de Jeugdzorgbrigade en de analyse van de staatssecretaris.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Mevrouw Örgü begon en eindigde met de vrij stevige uitspraak dat de VVD-fractie er schoon genoeg van heeft. Daar tussenin heeft zij vooral gesproken over de financiën. Verder heeft zij de indruk gewekt dat de VVD-fractie al de conclusie heeft getrokken dat er niet meer geld bij moet. Ze zei dat er steeds meer geld in is gegaan en dat dit te weinig heeft opgeleverd, en ze vroeg de staatssecretaris of zij dat ook vindt. Heeft de VVD-fractie er vooral schoon genoeg van dat er steeds geld naar toe is gegaan, of wil zij met ons zoeken naar de echte oorzaken en daar gericht geld voor inzetten, al of niet met prestatieafspraken?

Mevrouw Örgü (VVD):

De VVD-fractie heeft hier vanaf 1998 steeds gepleit voor meer geld richting de jeugdzorg. Ook in onze eigen partijprogramma's en in de regeerakkoorden waarbij mijn partij betrokken was, is dat terug te vinden. Nu hebben wij het voor de zoveelste keer over wachtlijsten en het punt is dat wij als VVD-fractie schoon genoeg hebben van die wachtlijsten. Daar willen wij vanaf. Tegelijkertijd stellen wij vast dat niet bekend is hoe de groei veroorzaakt wordt en waar volgend jaar uitgekomen wordt met het geld dat er in geïnvesteerd wordt. Wij willen hierover dan ook een analyse hebben van de staatssecretaris. Als daaruit blijkt dat het noodzakelijk is om er geld in te investeren, staan wij daar welwillend tegenover maar dan wel onder de voorwaarde dat er prestatieafspraken worden gemaakt. Wij willen namelijk niet opnieuw in een val terechtkomen.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de behartigenswaardige woorden die zij hebben gesproken over de jeugdzorg en de wachtlijsten op dit terrein. Vorige week maandag heb ik net als zij kennisgenomen van de nieuwste wachtlijstcijfers van de MOgroep. Op 1 januari 2006 telt de MOgroep ruim 6000 kinderen die langer dan negen weken moeten wachten voordat de jeugdzorg start. Mevrouw Kalsbeek gaf ten onrechte aan dat ik over die cijfers verbaasd was. Mijn verbazing gold eerder Amsterdam, omdat ik eigenlijk begreep dat Amsterdam het had over cijfers die reeds bekend waren en omdat Amsterdam bij onze rondvraag om wachtlijstcijfers de enige gemeente is geweest die deze cijfers niet geleverd heeft. Nogmaals, ik ben niet verbaasd over de cijfers die wij daarna gekregen hebben, in die zin dat ik er gewoon kennis van genomen heb. Ik begrijp en deel overigens de zorgen van de Kamer over die cijfers.

De kinderen over wie wij vanmorgen spreken, hebben vaak heel grote problemen en hebben echt zorg nodig en dienen deze ook tijdig te krijgen, niet in het minst omdat wij daarmee kunnen voorkomen dat de zaak erger wordt. De Kamer behoeft mij dus niet te overtuigen van het belang van het terugbrengen van de wachtlijsten. Die urgentie is mij buitengewoon duidelijk. Mijn ambitie is dat de wachtlijsten voor de jeugdzorg eind dit jaar zijn teruggedrongen. Die ambitie staat nog steeds en heeft door de nieuwste cijfers niet aan belang ingeboet. Integendeel, er zal nog meer aan getrokken moeten worden. Dat dit een andere aanpak vraagt, lijkt mij wel duidelijk.

De ambitie om de wachtlijsten eind van dit jaar te hebben weggewerkt, is niet op lucht gebaseerd. Voor het juiste perspectief wil ik nog eens toelichten waarop mijn ambitie, die meermalen door mij in deze Kamer is verwoord, is gestoeld. Daarvoor moet ik terug naar oktober 2003. Ik heb toen een akkoord gesloten met het IPO waarin wij de condities hebben vastgesteld waaronder de Wet op de jeugdzorg binnen het financieel kader kan worden uitgevoerd. In dit akkoord is vastgelegd dat het kabinet structureel extra geld uittrekt voor de jeugdzorg, oplopend van 11,7 mln. in 2004 tot 39,4 mln. vanaf 2007. Onderdeel van het akkoord is ook dat met de inwerkingtreding van de wet 25 mln. structureel beschikbaar komt voor de indicatiestelling voor de jeugd-GGZ. Deze bedragen komen bovenop de 790 mln. die al voor de jeugdzorg beschikbaar was. Daarnaast – dat is zeker niet onbelangrijk – heb ik de afspraak met de provincies gemaakt dat zij er alles aan doen om de sector doelmatiger te laten werken. Dus: met hetzelfde geld proberen meer kinderen te helpen. Met dit gehele pakket hadden wij samen de inschatting dat het mogelijk moest zijn de wachtlijsten uiterlijk 2006 te hebben teruggebracht. De veronderstelling daarbij was wel dat de vraag zich zou ontwikkelen conform de verwachtingen die wij toen hadden. Ditzelfde geldt voor de doelmatigheidsontwikkeling. Ik acht een doelmatigheidsontwikkeling van ongeveer 8% tot 10%, geleidelijk te realiseren over een periode van drie jaar, reëel. Er worden dan dus 8% tot 10% meer kinderen geholpen.

Mevrouw Lambrechts heeft gevraagd hoe ik ervoor zorg dat die doelmatigheid ook werkelijk gerealiseerd kan worden. Er is op het gebied van kennisontwikkeling heel veel in gang gezet. Ik heb ervoor gezorgd dat er een kenniscentrum jeugd komt. Als u naar de site surft, kunt u links vinden die antwoord geven op de vragen die mevrouw Lambrechts stelde. Verder zijn er een onderzoeksprogrammering via ZonNW, een databank effectieve jeugdzorginterventies en een jaarlijks congres over jeugdzorg en onderzoek. Dat congres wordt heel goed bezocht. Er wordt dus ook door de professionals hard aan getrokken. Verder zijn er ontwikkelingen met betrekking tot een uniform protocol indicatiestelling. Ook dat is van belang. Als je ervan uitgaat dat dat allemaal zoden aan de dijk zet, zou de ambitie die wij destijds geformuleerd hebben, gehaald moeten worden.

Medio 2005 bleek mij uit cijfers van de Raad voor de rechtspraak dat de vraag naar jeugdzorg sterker toenam dan wij bij het sluiten van het bestuursakkoord dachten. Mede oorzaak daarvan was een aantal trieste incidenten, zoals het geval Savanna. Het gevolg daarvan is dat kinderen sneller uit huis worden geplaatst als hun veiligheid in het geding is. Er worden geen risico's meer genomen en de prioriteit ligt bij de veiligheid van het kind. De behoefte aan pleeg- en residentiële zorg is daardoor meer toegenomen dan voorzien. Zonder extra middelen zouden de wachtlijsten juist voor kinderen die in een bedreigde situatie verkeren nog meer oplopen. Dat kan natuurlijk niet en daarom heeft het kabinet deze sterk groeiende vraag gecompenseerd. In 2005 was er 5 mln. en vanaf 2006 structureel 33 mln. extra beschikbaar voor het zorgaanbod. De provincies hebben de ruimte om te kiezen welke zorg zij aanbieden voor die 33 mln. Er is gezegd dat er geen ambulante zorg voor geleverd mag worden, maar dat is niet zo. Maar zeker voor deze kinderen zijn crisisplekken en pleegouderplekken van het grootste belang. Daar zal dat geld dan ook voor een groot deel in gaan zitten.

Met deze 33 mln. kunnen komend jaar 1300 kinderen meer worden opgevangen in een pleeggezin of een crisisplek krijgen. Dit effect is nu nog niet zichtbaar in de cijfers van de MOgroep, want die geven de stand per 1 januari weer. Mijn inzet mag helder zijn. Ik verwacht dat de provincies zich ook ten volle in zullen zetten om deze doelstelling te realiseren en dat zij zich houden aan de afspraak om een doelmatigheidsslag te maken. De effecten moeten in de loop van dit jaar blijken. Als blijkt dat provincies onvoldoende resultaten boeken om de wachtlijsten terug te dringen, zal ik hen hierop aanspreken, want terugdringen van de wachtlijst is echt een zaak van de hoogste prioriteit. Ik zal straks ingaan op de nieuwste cijfers.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

De staatssecretaris zei dat met die 33 mln. 1300 kinderen meer kunnen worden geholpen. Op de wachtlijst staan nu ruim 6200 kinderen. Dit betekent dus dat wij terugzakken naar het niveau dat wij tot voor kort steeds kenden van 5000 kinderen op de wachtlijst. Zie ik dat goed?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik ga straks in op de cijfers die nu gepresenteerd zijn. Die 33 mln. is voor de groei die wij verwachten.

Betekenen de cijfers van de MOgroep dat ik mijn ambitie ga bijstellen en zal zeggen dat de wachtlijsten niet weggewerkt kunnen worden voor het eind van het jaar? Dat doe ik niet. Ik ga er nog steeds van uit dat de wachtlijsten eind dit jaar zijn teruggebracht. Die ambitie heb ik nog steeds. Over de aanpak die ik daarbij voor ogen heb, zal ik u voor het algemeen overleg over de jeugdzorg op 16 maart, per brief informeren. Ik zal dan ook nader ingaan op de gepresenteerde cijfers van de MOgroep, want die roepen nog veel vragen op. Hoe kan het bijvoorbeeld dat Utrecht bijna geen wachtlijsten heeft en Amsterdam heel lange, terwijl Utrecht verhoudingsgewijs niet meer geld krijgt? Hoe werken de mechanismen waardoor er zich bij het ene Bureau Jeugdzorg veel meer kinderen aanmelden dan bij het andere? En hoe komt het dat in sommige provincies het aantal kinderen dat zorg ontvangt, veel hoger is dan in andere regio's? Hoeveel kinderen worden nu extra geholpen met het extra geld? Op al die door de Kamer gestelde vragen moet ook ik antwoord krijgen. Die antwoorden zijn belangrijk om te kunnen beoordelen of het geld goed wordt ingezet. Ik ben het ermee eens dat het natuurlijk niet de bedoeling is om er alleen maar geld in te stoppen zonder te weten of de oplossing dichterbij komt. Dat zou ook al te gemakkelijk zijn, want geld kan, zoals de heer Van der Vlies zei, niet de enige oplossing zijn.

Ik heb daarom besloten om een vergelijkend onderzoek in te stellen. Het ROA en het stadsgewest Haaglanden hebben al laten weten dat zij willen meedoen. Het is belangrijk om aan de goede beleidsinformatie te komen. Wij hebben met de Wet op de jeugdzorg een wet gemaakt waarin het nodige staat. Als daar niet voldoende uit komt – ik ben nu een analyse aan het maken – zal aanvullende beleidsinformatie beschikbaar moeten komen, want anders kun je dat geld niet goed genoeg inzetten. Dat wil niet zeggen dat ik eerst moet wachten op al die beleidsinformatie om iets te kunnen ondernemen. Wij hebben nu cijfers van de MOgroep, maar een dezer dagen ontvang ik mijn eigen cijfers over de cliënten in de jeugdzorg, bijvoorbeeld over het aantal kinderen dat zich bij het Bureau Jeugdzorg meldt. Ook in mijn eigen cijfers blijken de eerste tekenen te wijzen in de richting van een nog sterker toenemende vraag, naast het feit dat wij al dachten dat er een sterkere vraag is. Als extra geld nodig is, zal ik mij daar hard voor maken, zoals ik dat ook in het verleden heb gedaan. De cijfers drukken ons met de neus op de feiten en geven aan dat wij dit jaar sowieso een hoger ambitieniveau moeten hebben.

Welke gegevens krijgt de Kamer voor 16 maart? Ik heb die cijfers net binnen en ik moet ze goed analyseren. Het is dus nog net te vroeg voor een plan van aanpak. Wat krijgt de Kamer wel? Zij krijgt een analyse van de cijfers van de MOgroep. Welke cijfers heb ik zelf? Die cijfers hebben betrekking op de vraagontwikkeling: hoeveel mensen melden zich per provincie bij het Bureau Jeugdzorg? Ik kan de Kamer laten zien wat de wachtlijsten per provincie zijn. Ik kan per provincie ook de gemiddelde wachttijden laten zien voordat de zorg start. Dit alles is onderverdeeld naar zorgvormen: ambulant, pleegzorg, dagbehandeling en residentieel. Ik kan de Kamer ook de meldingen van het AMK laten zien. Ik zal daar natuurlijk, zoals gevraagd, zo goed mogelijk conclusies uit trekken. Ik zal ook laten zien wat mijn ambitie dan is. Als blijkt dat er extra geld nodig is, zal ik daarover binnen het kabinet natuurlijk nog in nader overleg treden. Dat zal niemand verbazen, maar ik moet dus eerst een goede analyse presenteren.

De urgentie is duidelijk, maar een goede analyse is onontbeerlijk. Hoe verhoudt de groei zich tot de inzet van preventie? Ik ben natuurlijk heel benieuwd of er, gelet op de vraagontwikkeling bij het Bureau Jeugdzorg, iets te zeggen valt over preventief beleid, bijvoorbeeld bij een gemeente. In de Wet maatschappelijke ondersteuning zit immers een prestatieveld "jeugd". Er zal dus transparant moeten worden hoe de functies op het terrein van de jeugd, waar de gemeenten garant voor staan, worden ingevuld. De Wet op de jeugdzorg is net een paar maanden van kracht, maar in de loop van de tijd zal duidelijk worden hoe de preventie georganiseerd is en hoe de vraag richting het Bureau Jeugdzorg zich ontwikkelt. Op de vraag of ik hier nu precies kan vertellen hoe het in elkaar zit, antwoord ik dus "nee", maar de Kamer krijgt de informatie die ik heb, met mijn conclusies, zo snel mogelijk.

Met de komst van een "minister voor Jeugd" is het probleem natuurlijk niet opgelost. Ook als ik hier zou staan als "minister voor Jeugd", blijft het altijd een coördinerende post, want je moet met zes andere departementen blijven samenwerken. Belangrijk is dat het jeugdbeleid gewoon goed wordt aangepakt. Dat zal ik vanuit mijn functie zo goed mogelijk doen.

Ik zal de Kamer dus berichten. Ik deel de vraag naar een stevige aanpak, want daar ben ik voor. Ik heb ook toegezegd dat ik dat wil doen. De wachtlijsten moeten zo veel mogelijk korter worden. U zegt nul, maar dat kan niet, want dat zou betekenen dat wij een buitengewoon inefficiënte organisatie hebben.

Mevrouw Kalsbeek vroeg om een maandelijkse monitoring, maar dat ga ik ook niet doen. Dan is iedereen alleen maar bezig met registreren. Dat lijkt mij niet goed. Als ik dat vraag, moet ik allerlei andere zaken schrappen. Ik wil dat het Bureau Jeugdzorg met de kinderen bezig is en niet met registreren. Ik zie de woordvoerders weer op de zestiende en dan hoop ik in concreto te kunnen debatteren over de vragen wat ik ga aanpakken en hoe ik dat denk te doen.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik krijg graag wat meer informatie over het vergelijkend onderzoek dat de staatssecretaris aankondigt. Begrijp ik het goed dat het onderzoek is bedoeld om achter de waarheid te komen van de diverse cijfers van de diverse provincies? Wil zij nagaan welke verschillen optreden, bijvoorbeeld in Utrecht en Amsterdam? Ik zou graag zien dat zij daaraan koppelt de conclusie wat zij gaat doen met de provincies die aantoonbaar niet efficiënt werken. Zij hanteren blijkbaar de verkeerde methoden of gebruiken het geld misschien op de verkeerde manier. Kan de staatssecretaris meteen haar beleidsconclusies daaraan koppelen? Aan alleen cijfers hebben wij niets.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Alleen maar een onderzoek doen en daar geen conclusies aan verbinden, lijkt mij ook niet zinvol. Ik zal de Kamer berichten waar het vergelijkend onderzoek over gaat. Ik denk dat ook voor de zestiende te kunnen doen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik vroeg inderdaad om een plan van aanpak: Weg met de wachtlijsten. Kan dat voor de Voorjaarsnota bekend worden gemaakt? Wat vindt de staatssecretaris aanvaardbaar bij de wachtlijsten? De datum van 31 december nadert. Hoeveel kinderen mogen er dan op een wachtlijst staan?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Natuurlijk moet ik met een aanpak komen. Ik vind Weg met de wachtlijsten ook een prachtige benaming. Ik zeg niet voor niet steeds dat de wachtlijsten teruggedrongen moeten worden. Het is nog wat te vroeg om dat voor de zestiende uit te lijnen. Ik zal proberen zo kort mogelijk na dat debat het plan van aanpak uit te werken en ik zal dat de Kamer zo spoedig mogelijk doen toekomen. Haast is geboden. Ik kan natuurlijk geen plan van aanpak presenteren zonder dat ik daar een dekking voor heb. Ik zal proberen daar zo snel mogelijk zekerheid over te krijgen en vervolgens zal ik de Kamer daarover informeren. Mijn inzet mag duidelijk zijn. Mocht er meer geld nodig zijn, dan ga ik daarvoor.

Vanuit je emoties zeg je natuurlijk altijd dat geen kind langer dan de wettelijk gestelde termijn mag wachten, maar het kan voorkomen dat je iets langer moet wachten op het goede aanbod. Ik vind het raar om daar getallen voor te noemen, maar ik zal het met de sector bespreken. In een noodtoestand moet een kind direct geplaatst kunnen worden. Als Bureau Jeugdzorg of een consultatiebureau een crisissituatie constateert, dan moet het kind niet per kerende post terugkomen omdat het nergens geplaatst kan worden. In het geval van een crisis moet je er snel bij zijn. Reduceren tot nul kan niet, omdat dat zou betekenen dat alle instellingen zeer inefficiënt werken. Wij streven naar zo min mogelijk kinderen op een wachtlijst. Het is echter altijd mogelijk dat zich een extra groei voordoet bij een plotseling stijgende vraag.

De vraag is of ik de provincie een aanwijzing geef als er meer kinderen op de wachtlijst staan dan wenselijk is. Het antwoord op die vraag is nee. Als de werkwijze efficiënt en doelmatig is en als iedereen doet wat hij moet doen, dan moet je die extra vraag proberen te accommoderen met extra geld of op een andere manier werken. Kijk naar de doorbraakmethode. Ik zal mij hierover dus nog eens verstaan met de provincies. Ik kan nu al wel zeggen dat ik het niet aanvaardbaar vind. De wachtlijsten moeten echt weggewerkt worden.

Mevrouw Kant (SP):

De vraag wat aanvaardbaar is, is wel de crux van deze discussie. U belooft nu dat u ervoor zult zorgen dat de wachtlijsten worden weggewerkt. Ik ga ervan uit dat dat betekent dat ze onder de door u genoemde normen blijven.

Ik hoop natuurlijk dat u een oplossing vindt voor de problemen die wij nu bespreken. Daarmee verandert de structuur van de jeugdzorg echter nog niet. Ik heb voorgesteld om de huidige Bureaus Jeugdzorg te vervangen door één organisatie in de wijk, een organisatie waarin wordt samengewerkt op kindafstand. Wordt het niet eens tijd om het echt anders te gaan doen?

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Preventie is inderdaad belangrijk en daarvoor is een stevige structuur op wijkniveau nodig. Ik werk dan ook aan de versteviging van de bestaande netwerken, vroegsignalering en opvoedingsondersteuning. Verder versterk ik de positie van de consultatiebureaus zodat zij kunnen gaan werken aan vroegsignalering. De Invent Groep verricht hiervoor nuttig werk.

Ik vind niet dat wij een discussie moeten opstarten over een systeemverandering of over de inkoop door gemeenten van residentiële jeugdzorg. Wij moeten dat niet doen, omdat alle professionals mij verzekeren dat een structuurdiscussie desastreus zou zijn voor de hulpverlening aan kinderen. Wat wij wel moeten doen, is ervoor zorgen dat iedereen die verantwoordelijkheid draagt, die verantwoordelijkheid ook waarmaakt.

Ik sprak zojuist over de vijf functies die gemeenten behoren uit te oefenen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Als gevolg van deze wet is er nu een echt prestatieveld. Verder verplicht de WMO gemeenten te komen tot de zogenaamde eenloketfunctie. Hierover wordt veel gesproken in verband met de zorg voor gehandicapten en ouderen, maar die wet ziet ook op de toegankelijkheid van de gemeentelijke zorg voor jongeren.

Ik ben dus nog niet toe aan de door u voorgestelde discussie. Laat iedereen doen wat hij moet doen. Dan komen wij al een stuk verder. Met een betere afstemming van de indicatiestelling bereiken wij veel meer dan met een nieuwe discussie, want daardoor wordt werk niet langer twee keer gedaan. Ik zet daar dan ook veel liever op in. Ik voel al met al meer voor de oproep van mevrouw Örgü om ons te richten op de suggesties van de Jeugdzorgbrigade. Met andere woorden: alle hens aan denk en niet morrelen aan het systeem.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

De staatssecretaris heeft bij herhaling gezegd dat zij zich zal inzetten voor meer geld. Ik twijfel geen moment aan haar inzet, maar dat neemt niet weg dat de resultaten tot nu toe beroerd zijn. Is ook voor haar niet het moment gekomen om zichzelf vast te pinnen op een resultaatsverplichting? Wij willen dat zij resultaten boekt. Zij zou dat zelf ook moeten willen en daarom kan ik mij voorstellen dat zij zegt: dit ga ik niet meer meemaken.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

De woorden "dit ga ik niet meer meemaken" worden in de praktijk maar zelden waargemaakt. Ik neem die woorden dan ook niet in de mond, maar u mag er wel op vertrouwen dat ik het goed aanpak. U praat met mij over de randvoorwaarden die het de provincies mogelijk maken om de wachtlijsten op te lossen. Ik doe alles wat in mijn vermogen ligt om de problemen op te lossen. Ik zal dan ook niet schromen om in het uiterste geval een aanwijzing aan een provincie te geven die de taken die in de Wet op de jeugdzorg zijn vastgelegd, niet naar behoren uitvoert. Ik doe binnen mijn bevoegdheden wat ik kan, natuurlijk in overleg met de MOgroep en de provincies.

Ik heb toegezegd dat ik op basis van een analyse mijn taak in dit geheel helder zal definiëren. Ik zal er alles aan doen om die taak waar te maken. Dat is mijn ambitie. De wachtlijsten moeten namelijk echt weg. Meer kan ik niet toezeggen. Ik zou al die kinderen het liefst zelf helpen, maar wij hebben allemaal onze eigen taak. Ik probeer voortdurend om mijn taak zo goed mogelijk uit te voeren en dat is het scheppen van goede randvoorwaarden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. De staatssecretaris is helaas vaag gebleven. Zij is vaag gebleven over de prognoses, die nodig zijn voor de vraagontwikkeling, en over de mate waarin zij het budget aanpast aan de toename van de vraag naar zorg. Dat heeft alles te maken met de structurele fout in de financiering. Daar is zij ook niet op ingegaan en dat is echt jammer, want voor de GroenLinks-fractie is dat een belangrijke reden voor het feit dat de gelden voortdurend achterblijven en wij steeds achter de feiten aanschuifelen. Wij hobbelen, lopen of rennen niet achter de feiten aan, maar wij schuifelen erachteraan. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het recht op jeugdzorg wettelijk is vastgelegd;

overwegende dat dit recht niet kan worden waargemaakt door de lange wachtlijsten;

constaterende dat de vraag naar geïndiceerde jeugdzorg hard stijgt;

overwegende dat de regering met de financiering achter deze feiten aanloopt door deze te baseren op de aantallen van twee jaar eerder;

verzoekt de regering, de financiering van de jeugdzorg per 1 januari 2007 te baseren op de verwachte vraag naar geïndiceerde jeugdzorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough, Kalsbeek en Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(29815).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Het is pertinente onzin om te beweren dat de wachtlijsten niet tot nul kunnen worden teruggebracht. Dat is een ambitie van niets. Kinderen wachten nu langer dan negen weken – niet één dag – op plaatsing op die wachtlijst, terwijl zij al geïndiceerd zijn en er al een intakegesprek heeft plaatsgevonden. Vaak hebben zij dan al maanden, soms wel een halfjaar, gewacht. Dat schreeuwt om brandende ambitie en het is jammer dat de staatssecretaris in vaagheid blijft steken en geen duidelijke uitspraken doet over de resultaten die zij geboekt wil hebben op 31 december 2006. Met mooie woorden komen wij er niet. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering ernaar streeft dat de wachtlijsten in de jeugdzorg eind 2006 zullen zijn weggewerkt;

constaterende dat de wachtlijsten geïndiceerde jeugdzorg sinds de laatste meting in juni 2005 met 22% zijn toegenomen tot 6223 kinderen;

van mening dat dit onacceptabel is en dat snelle actie vereist is;

verzoekt de regering, zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor de Voorjaarsnota, een plan van aanpak "Weg met de wachtlijsten" naar de Kamer te zenden dat is opgesteld door het ministerie van VWS en het ministerie van Justitie in overleg met het Interprovinciaal Overleg en Azoughde MOgroep;

verzoekt de regering tevens, in de Voorjaarsnota voldoende middelen vrij te maken om het plan van aanpak "Weg met de wachtlijsten" te kunnen uitvoeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough, Kant en Kalsbeek. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51(29815).

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik kan mijn tweede termijn kort houden. Mijn vraag over de wachtlijsten voor hulp bij kindermishandeling is niet beantwoord. Dat verontrust mij. Die wachtlijsten zouden vorig jaar zijn opgelost. De staatssecretaris heeft toen respijt gevraagd omdat er problemen waren, maar inmiddels zijn wij een stuk in het volgende jaar. Ik hoop dat de staatssecretaris het goede nieuws brengt dat dat probleem uit de wereld is.

Mijn tweede vraag luidt: wat zijn aanvaardbare wachtlijsten? De staatssecretaris zegt dat nul niet mogelijk is. Het gaat er natuurlijk om dat als een kind op een bepaald moment hulp nodig heeft, het dat ook krijgt. Als een kind dezelfde dag nog geholpen moet worden, moet dezelfde dag hulp beschikbaar zijn. Als een kind het beste binnen een paar weken geholpen kan worden, dan moet binnen een paar weken hulp beschikbaar zijn. Daar gaat het natuurlijk om. Dat is inderdaad niet altijd in getallen uit te drukken, maar die hulp moet beschikbaar zijn. Op dit moment is dat absoluut niet het geval. Het gevaar van het aanbrengen van gradaties door te zeggen dat sommige kinderen lichte psychologische hulp nodig hebben en daar best even op kunnen wachten, is dat zo lang wordt gewacht dat crisissituaties ontstaan. Misschien wil de staatssecretaris nog iets duidelijker toelichten wat haar ambitie is.

Het laatste punt is dat de staatssecretaris blijkbaar niet helemaal wil begrijpen wat mijn voorstel is. Zij zegt dat wij al veel doen met opvoedingsondersteuning. Dat doen wij, maar nog veel te weinig. Het gaat mij erom dat wij de Bureaus Jeugdzorg ontmantelen en in de wijk brengen, bij de kinderen, op kindafstand. In de wijk hoeft natuurlijk geen instelling te zijn waar een kind kan verblijven, maar het moet daar wel worden beoordeeld, in de wijk, bij de kinderen. Wat is er met het kind aan de hand? Wat is de beste oplossing? Op die manier moet er snel gehandeld worden als een kind uit huis geplaatst moet worden naar een instelling en die instelling moet ook gewoon plek hebben. Het moet allemaal centraal, dicht bij het kind worden geregeld. Het moet niet zo zijn dat kinderen door het consultatiebureau worden doorgestuurd naar een Bureau Jeugdzorg, moeten wachten op een indicatie en na de indicatie moeten wachten op een plek in een instelling. Dat is de bureaucratie waar wij vanaf moeten.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. Ik verwachtte vooraf niet dat dit debat van vandaag concrete toezeggingen inzake nieuw beleid of nieuw geld zouden opleveren. Ik verwacht echter wel voor het AO in maart op een aantal punten helderheid van de staatssecretaris. Helderheid over de volgens haar juiste cijfers. Helderheid over de oorzaken. Helderheid over de wachtlijsten per provincie. Helderheid over de aanpak van het vergelijkende onderzoek dat de staatssecretaris heeft aangekondigd. Dat onderzoek moet de kwalitatieve waarheid achter de kwantitatieve cijfers naar voren halen. De staatssecretaris noemde twee Bureaus Jeugdzorg die wel mee wilden werken. Ik neem aan dat iedereen verplicht wordt om mee te werken, zodat je duidelijk kunt vergelijken. Ik verwacht ook een harde definitie van "aanvaardbare wachtlijsten", desnoods uitgesplitst naar soort situatie van het kind – dat mag best – maar niet de vage definitie van nu.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Azough een vraag wil stellen, maar ik sta in tweede termijn geen interrupties meer toe.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris ziet de urgentie om de wachtlijsten in de jeugdzorg aan te pakken. Zij heeft hier nogmaals bevestigd dat die wachtlijsten eind 2006 zullen zijn teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau. De Kamer en de staatssecretaris willen inzicht in een aantal ontwikkelingen. Hoe zijn die getallen zo groot geworden? Wat is reëel? Wat is een volumegroei? Wat is objectiveerbaar? De staatssecretaris heeft aangegeven dat er gigantisch veel verschillen zitten tussen bijvoorbeeld Utrecht en Amsterdam. Hoe kan dat? Kan het misschien zijn dat Amsterdam niet werkt met de doorbraakmethode die juist is ingesteld om de wachtlijsten terug te brengen?

Ik wil de staatssecretaris dan ook helpen in die zin dat zij dat moet uitzoeken. Het alleen uitzoeken en komen met een plan van aanpak is wat ons betreft niet voldoende. Er moeten ook prestatieafspraken worden gemaakt. Alleen een mooi plan is leuk, maar wij willen dat ook terugzien in prestaties. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering streeft naar het terugdringen van de wachtlijsten jeugdzorg tot een aanvaardbaar niveau eind 2006;

constaterende dat uit cijfers van de MOgroep blijkt dat de wachtlijsten jeugdzorg met 22% zijn gestegen ten opzichte van de meting in juni 2005;

voorts constaterende dat blijkt dat er tussen de provincies forse verschillen bestaan in de effectiviteit van de aanpak van de wachtlijsten en er tevens geen prestatieafspraken zijn;

van oordeel dat onderzoek geboden is naar de precieze omvang en oorzaak van de wachtlijsten jeugdzorg per provincie en dat de verschillen daarin per provincie geanalyseerd moeten worden om te kunnen leren van Çörüzde best practises;

verzoekt de regering, de uitkomsten van een dergelijk onderzoek zo spoedig mogelijk aan de Kamer te overleggen en daarop een plan van aanpak met prestatieafspraken te baseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Çörüz en Örgü. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52(29815).

Ik zie dat de heer Rouvoet wil reageren. Mevrouw Azough wilde ook een vraag stellen en dat heb ik niet toegestaan. Daarom kan ik deze vraag ook niet toestaan. Hij kan de vraag wellicht als opmerking meenemen in zijn eigen termijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Laat ik de beantwoording van mijn vraag dan maar aan de staatssecretaris overlaten. Wat vraagt dit meer dan wat de staatssecretaris zojuist heeft toegezegd? Of is deze motie een ondersteuning van de zojuist gedane toezegging? Ik hoor graag van de staatssecretaris wat het nieuwe element is.

Ik wil nog drie opmerkingen maken in mijn tweede termijn. Ik heb gesproken over de 33 mln. extra middelen en het deel daarvan dat naar de ambulante zorg zou kunnen gaan. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris de opmerking die zij daarover heeft gemaakt wat nader uitwerkt in de brief die wij 16 maart gaan bespreken. Het is namelijk een belangrijk punt gezien het aandeel van de ambulante zorg in de stijging van de wachtlijsten.

De vraag is wat een aanvaardbare wachtlijst is. Nul is niet mogelijk. Daar heb ik alle begrip voor. Er zal altijd enige speling blijven, dus zijn er frictiewachtlijsten of hoe wij dat ook noemen. Wij moeten echter op zijn minst omschrijven wat wij onder frictiewachtlijsten verstaan en wat volgens ons aanvaardbaar is. Ik denk overigens eerder in tientallen dan in duizendtallen.

Ik wil graag dat de staatssecretaris meer kwantificeerbare en afrekenbare doelen stelt. Ik twijfel geen moment aan haar inzet en haar inspanningen, maar daar kunnen bewindslieden niet op worden aangesproken en afgerekend. Ik ben niet van de afrekencultuur, maar bij dit soort dingen wil ik graag weten of de doelen worden bereikt die wij hebben gesteld. Dat is ook het proces waar de Kamer en de regering in het kader van de VBTB-operatie doorheen gaan. Ik vind dat dit hier ook moet gebeuren. Ik wil graag dat de staatssecretaris meer schrijft in haar brief dan dat er zo min mogelijk kinderen op een wachtlijst moeten komen. Die doelstelling kan altijd worden gehaald, want die is afhankelijk van de definitie van "zo min mogelijk". Ik wil dus een nadere kwantificering ontvangen.

De staatssecretaris heeft gezegd dat er eerst een goede analyse moet worden gemaakt. Daar ben ik altijd voor. Als er vervolgens meer geld nodig mocht zijn, gaat zij zich daar sterk voor maken. Op een interruptie zei zij dat zij wel zou kunnen zeggen dat zij dat niet zal meemaken, maar dat zij dat niet waar zou kunnen maken. Zij moet nog een keer goed nadenken over die uitspraak, want het kan natuurlijk wel. Ik vind eigenlijk dat zij in dit debat moet kunnen zeggen dat als uit de analyse blijkt dat voor dit doel geld nodig is, zij zich daar sterk voor gaat maken en niet met lege handen bij de Kamer terug zal komen. Want dat kan dan niet.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord. Zij erkent de urgentie van het probleem en zij heeft toegezegd om de Kamer voor het algemeen overleg van 16 maart een analyse te doen toekomen waaraan beleidsconclusies zijn verbonden. Wij wachten die brief af.

Mijn fractie verwacht dat de vraagontwikkeling ons op de kortere termijn nog voor een groeicurve zal plaatsen. Wij tolereren minder en dat is terecht. Er is een repressief beleid en dat zal de vraag op de kortere termijn doen toenemen. Daarom pleit ik nogmaals voor het aanpakken van de problemen bij de wortel en het investeren in opvoeding. Voorkomen is beter dan genezen. Daarom zou ik wel eens een accolade willen zetten achter drie zaken. In de eerste plaats wordt preventief beleid in gang gezet via de Wet maatschappelijke ondersteuning. In de tweede plaats zal de Kamer in april of mei de nota Gezinsbeleid ontvangen. In de derde plaats zijn er programma's voor opvoedingsondersteuning in ontwikkeling, die overigens wat aanmoediging behoeven. Daar wil ik een accolade achter zetten en op die lijn wil ik verder gaan. Daardoor ontstaat hopelijk een perspectief op afname van de vraag in de toekomst.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. Alvorens mijn bijdrage aan dit debat te beginnen, maak ik een procedurele opmerking. Motie nr. 77 op stuk nr. 28684, die ik heb ingediend bij het debat Naar een veilige samenleving en die ging over de wachtlijsten, wil ik graag aanstaande dinsdag in stemming brengen.

De voorzitter:

De volgende week dinsdag is het reces. Ik stel voor om over de moties vandaag aan het eind van de vergadering te stemmen. Wij zullen deze motie toevoegen aan de stemmingslijst.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft een antwoord gegeven dat tamelijk onbevredigend is. Zij heeft voor de vlucht naar voren gekozen. Zij heeft gezegd dat zij op 16 maart aanstaande met meer zal komen, dat zij dan weet hoe het zit en zal bezien hoeveel geld zij bij elkaar heeft kunnen sprokkelen. Nu parafraseer ik de heer Rouvoet, maar hij heeft het correct geformuleerd.

Ik begrijp dat er op 16 maart meer informatie zal komen, maar het is heel gek dat die informatie er nu niet is. De staatssecretaris heeft gezegd dat uit cijfers van de Raad voor de rechtspraak blijkt dat er zo veel meer vraag is naar uithuisplaatsingen en dergelijke. Ik vraag mij af hoe het kan dat de staatssecretaris dat niet zelf weet. Ik heb haar verzocht om maandelijks de cijfers aan de Kamer te laten weten. Dat is ook om te bevorderen dat de staatssecretaris die zelf weet. Zij heeft gezegd dat zij daarin geen zin heeft omdat het weer allemaal administreren betekent. Lieve hemel, als wij dat niet doen, komen wij er nooit achter! Wij kunnen van alles tellen, meten en berekenen. De heer Frank de Grave is een halfjaar eerder klaar met zijn klus om de bureaucratie te bestrijden, heb ik begrepen. Als zij het niet zelf kan of als de provincies het niet kunnen, laat de staatssecretaris hem dan vragen die zaak eens netjes langs te lopen.

De heer Çörüz heeft bij voortduring het punt van de verschillende provincies genoemd en de staatssecretaris heeft het ook genoemd. Om welke reden dan ook, ik neem aan historische, bestaan er grote verschillen in wat per kind wordt uitgekeerd aan de provincies. In een vergelijking moet dat wel worden meegenomen.

Ik dien een motie in die mede is ondertekend door mevrouw Azough, mevrouw Kraneveldt en de heer Rouvoet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het niet mogelijk is op elk gewenst moment te beschikken over actuele gegevens met betrekking tot de wachtlijsten in de jeugdzorg en de doelmatigheid van de besteding van de middelen ter bestrijding van deze wachtlijsten;

constaterende dat de regering reeds in 2003 met het Interprovinciaal Overleg (IPO) overeenkwam een systeem te ontwikkelen om op elk gewenst moment over de actuele wachtlijstgegevens in de jeugdzorg te kunnen beschikken;

van mening dat de recente stijging van de wachtlijsten in de jeugdzorg niet mag doorzetten en de wachtlijsten nog in 2006 dienen te worden weggewerkt;

verzoekt de regering, de Kamer maandelijks te informeren over de omvang van de wachtlijsten in de jeugdzorg en hierbij te vermelden op welke wijze en met welk tijdspad de wachtlijsten nog dit jaar zullen worden weggewerkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kalsbeek, Azough, Kraneveldt en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53(29815).

Mevrouw Örgü (VVD):

Voorzitter. Ik heb nog enkele vragen aan de staatssecretaris. In mijn eerste termijn heb ik al gerefereerd aan de Jeugdzorgbrigade. Kan de staatssecretaris in de analyse die zij ons voor 16 maart zal toesturen ook meenemen hoeveel het zou schelen als wij de aanbevelingen van de Jeugdzorgbrigade zouden uitvoeren om de bureaucratie weg te nemen en te zorgen dat de brigade een rol speelt bij het wegwerken van de wachtlijsten? Ik verzoek haar om daarin wat specifieker te zijn.

Ik dank de staatssecretaris dat zij voor 16 maart mijn vragen in haar brief zal meenemen.

De VVD-fractie heeft altijd gezegd dat wij weg moeten komen van de wachtlijsten en dat daarover in de toekomst prestatieafspraken moeten worden gemaakt. Dan weet de Kamer waar zij aan toe is en het veld al helemaal. Dat is de reden waarom wij samen met de CDA-fractie een motie hebben opgesteld om niet alleen een plan van aanpak te vragen, want dat spreekt voor zich, maar ook dat daarin de prestatieafspraken worden gemaakt die duidelijkheid zullen geven en eenduidig zijn en waarmee wij in de toekomst moeten werken, terwijl wij de wachtlijsten hebben weggewerkt, zoals het hoort.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun opmerkingen in tweede termijn. Mevrouw Azough vindt dat ik vaag ben gebleven. Ik weet niet hoe een mens duidelijker kan zijn. Naar mijn mening heb ik over de noodzaak van het wegwerken van de wachtlijsten precies hetzelfde gezegd als zij. Of ik ben net zo vaag geweest als zij, of zij is net zo vaag geweest als ik. De wachtlijsten moeten hoe dan ook weg. Wij kunnen beter de handen ineen slaan en onderzoeken hoe wij de wachtlijsten kunnen wegwerken met een stevig plan van aanpak. Ik heb absoluut niet de ambitie om vaag te zijn. Ik moet nog wel een aantal zaken uitzoeken, zodat ik precies weet hoe ik moet inzetten. Wij zijn het erover eens dat die inzet adequaat moet zijn. Wij moeten zeker weten dat het geld goed aankomt. De Kamer wil immers weten waar het blijft?

De motie van mevrouw Azough gaat over de financiering en geldt alleen voor de jeugdbescherming en Justitie en niet voor het zorgaanbod. Ik ontraad het aannemen van deze motie.

In een andere motie wordt gevraagd om een plan van aanpak voor de behandeling van de Voorjaarsnota, in samenwerking met het ministerie van Justitie. In de motie wordt de regering verzocht middelen vrij te maken om een en ander te kunnen uitvoeren. Er zit een aantal constateringen in de motie dat ik niet kan delen. Ik ontraad het aannemen van deze motie. Als er echter extra geld nodig is op basis van mijn eigen analyse, zeg ik dat dat geld er moet komen. Uiteraard komt er zo snel mogelijk een plan van aanpak. Tijdens de Voorjaarsnota moeten wij zicht hebben op de extra middelen die beschikbaar moeten komen.

Mevrouw Kant heeft gezegd dat het kind moet krijgen wat het nodig heeft. Wij moeten inderdaad bekijken hoe wij het aanbod kunnen afstemmen op de behoefte. Daar moet geld voor zijn en het moet op een doelmatige en efficiënte manier worden ingericht.

Straks hoop ik de analyse te kunnen maken op basis van de beschikbare cijfers. De vraag is welke kinderen extra ambulante zorg nodig hebben. Wij hebben nu gekeken welke kinderen langdurige crisisopvang nodig hebben. Misschien moeten wij meer kijken naar een betere opvang in de ambulante zorg. Ik zal proberen daarin zo goed mogelijk tegemoet te komen. Ieder kind moet krijgen wat het nodig heeft.

Het Bureau Jeugdzorg in de wijk is ter sprake gekomen. Ik ben het met de Kamer eens dat de verzoeken om hulp laagdrempelig moeten zijn. Er moet geen overlap bestaan bij de indicatiestellingen. Ondanks het feit dat dit lokaal goed te organiseren is, kun je ook met mandaatfuncties werken. Binnen de wet kunnen indicaties door Bureau Jeugdzorg worden bepaald; daarvoor hoeft geen systeemwijziging worden doorgevoerd. Wij moeten wel kijken waar men aan toe is. Er zijn grote gemeenten die al "jongeren-proof" zijn of bijna zijn. Er zijn echter ook gemeenten die wel graag willen, maar waarbij omwille van de zorgvuldigheid moet worden onderzocht of de afstemming ter plekke zo goed is dat met een mandaatfunctie kan worden gewerkt. Het vereist wel zorgvuldigheid. Het is niet zo dat alle kinderen geholpen zijn als wij hier op slag voor kiezen. Ik ben het met de Kamer eens dat in de gemeente het netwerk goed sluitend moet zijn.

Ik heb laatst nog gesproken over de wachtlijsten bij de AMK's. Ik heb op 8 februari overleg met de provincies gevoerd en men heeft mij verzekerd er alles aan te doen om de wachtlijsten bij de AMK's vrij te houden. Het gaat met de doorbraakmethode zeer goed. Op het moment dat er autonome groei is aan de voorkant, moeten wij echter wel proberen om die te accommoderen. Er moeten voldoende middelen zijn om te zorgen dat het aan de voorkant niet meer volloopt.

Voor 1 april moeten de regio's Haaglanden, Rotterdam en de provincie Noord-Brabant hun wachtlijsten bij het AMK nog wegwerken. Zij zijn echter op de goede weg.

Ik kom mevrouw Kraneveldt tegemoet in haar vraag om helderheid voor 16 maart. In de brief kan ik haar ook tegemoetkomen in haar vraag wat aanvaardbare wachtlijsten zijn en haar vraag over het koppelen aan prestatieafspraken.

De heer Çörüz heeft een motie ingediend over prestatieafspraken. Ik kan mij niet voorstellen dat de provincies daar iets tegen zouden hebben. In onze eerdere afspraken hebben wij een stevige ambitie geformuleerd. Het oordeel over deze motie laat ik aan de Kamer over.

De heer Rouvoet heeft gezegd dat ik niet met lege handen moet terugkeren van minister Zalm. Hij kan ervan op aan dat ik er alles aan zal doen, als er geld nodig is, om niet met lege handen terug te keren. Dit onderwerp gaat mij zeer aan het hart. Wij weten waar het over gaat bij deze kinderen en in deze concrete situaties. Als hij vraagt of ik nu al de uitspraak wil doen dat ik aftreed als ik met lege handen terugkeer, is mijn antwoord dat wij eerst de situatie maar eens moeten afwachten. Ik heb veel hoop en vertrouwen en als die even wegzakt, steek ik nog wel een kaarsje op. Ik ga ervan uit dat ik, evenals de andere keren, het geld krijg als er geld nodig is. Ik heb mij ook steeds aan mijn woord gehouden. Ik ben nooit met lege handen teruggekeerd als er geld nodig was. Dus waarom deze keer wel?

Mevrouw Kalsbeek vond het antwoord onbevredigend. Misschien is het in zekere zin onbevredigend omdat de wet, waar ook zij hard aan heeft gewerkt en die in de Kamer is aangenomen, ons niet van de juiste beleidsinformatie voorziet. Ik heb al gezegd dat ik mijn cijfers krijg. Als die cijfers niet voldoende informatie opleveren, moet er iets gebeuren. Dan moeten wij overleggen hoe wij structureel extra beleidsinformatie kunnen verkrijgen, zonder paarse krokodillen en bureaucratie in het leven te roepen. Ik ontraad daarom aanvaarding van de motie. Als ik zeg dat men extra inspanningen moet leveren om de wachtlijsten weg te werken, voel ik er niet voor om tegelijkertijd te zeggen dat men mij maandelijks moet rapporteren. Bekend is hoe krap de tijd soms is. Als men dan ook nog moet rapporteren, monitoren en tijd schrijven, vind ik dat niks. Laten wij zorgen voor goede beleidsinformatie, maar laten wij niet extra ballast creëren. Als er daar een regel bij moet, moet er in elk geval ergens anders een weg.

Mevrouw Örgü vroeg of ik de aanbevelingen van de Jeugdzorgbrigade bij de brief kan betrekken. Ik ken die aanbevelingen nog niet, want zij komen pas in juni. Ik kan ze dus nog niet in deze brief meenemen. Ik heb echter al toegezegd dat ik ze zeer serieus zal bekijken zodra zij er zijn. Het zullen niet allemaal zaken zijn die ik zelf kan uitvoeren. Veel zal in de organisatie liggen. Wij zullen natuurlijk met de provincies en de MOgroep in overleg treden hoe om te gaan met de aanbevelingen.

Ik ben het zeer met de heer Van der Vlies eens dat wij de problemen bij de wortel moeten aanpakken. Als je niet voldoende investeert in preventie en er niet snel genoeg bij bent, kunnen gezinnen en kinderen heel lang doormodderen of in ernstige problemen komen. Dat willen wij niet. De keten moet goed sluiten. Ik verwacht ook veel van de Wet maatschappelijke ondersteuning op dit punt. Daarmee komt er een wettelijke plicht om prestaties te leveren. Die zullen ook zichtbaar moeten worden. Het is niet vrijblijvend. Het preventieve beleid zal dus goed op de rails moeten worden gezet, naast alle andere maatregelen die ik de afgelopen jaren heb getroffen. Dat zijn er veel. Ik meen ook dat wij met enige tevredenheid kunnen terugkijken op een aantal debatten dat wij samen gevoerd hebben en op wat er nu al geleverd kan worden aan ouders en gezinnen die ondersteuning nodig hebben. Ik wil graag op die voet doorgaan, anders zou ik hier niet met hoop staan dat ook deze wachtlijsten weggewerkt worden. Dat moet kunnen, daarvan ben ik overtuigd. Ik ga mij daarvoor met alle kracht inzetten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, vandaag aan het einde van de vergadering te stemmen over de moties, ook over de motie die mevrouw Kalsbeek heeft toegevoegd aan de stemmingslijst.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven