Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 februari 2006 over de structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. In het overleg over de tiende voortgangsrapportage inzake SUWI bleek dat de klachten over de uitvoering van het UWV, die onder andere verzameld zijn door de Nationale ombudsman en de Stichting Ombudsman, nog steeds heel groot zijn. Het UWV is zelfs de eerste in de rij van overheidsgerelateerde organisaties waarover klachten zijn. Daarnaast bleek mij uit het programma Kassa dat bij de implementatie van de programmatuur voor de Ziektewet grote fouten zijn gemaakt. Dat is ook erkend door een van de directeuren van het UWV. Nogal wat mensen worden vanaf september vorig jaar onder het sociaal minimum bevoorschot. Dat vind ik heel ernstig, zeker nu het om zo'n lange periode gaat.

Tijdens het debat heb ik gezegd dat de Partij van de Arbeid echt vindt dat de boel uiterlijk 1 december 2006 op orde moet zijn. Daarbij denk ik aan de bejegening van cliënten, de uitbetaling, het herstellen van fouten, de bereikbaarheid en aan alle klachten die na zoveel jaar nog steeds bestaan. Om deze reden wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de klachten van cliënten over bevoorschotting, bejegening, bereikbaarheid, uitbetaling, herstellen van fouten en daarmee het functioneren van het UWV in ernst toenemen;

overwegende dat uit het onderzoek van de Nationale ombudsman blijkt dat het UWV van alle overheidsorganisaties de meeste klachten heeft opgeleverd;

van mening dat een behoorlijke, tijdige en foutloze uitvoering van de uitkeringsverzorging nu een eerste prioriteit van het UWV en van de minister moet zijn;

verzoekt de minister, erop toe te zien dat op de kortst mogelijke termijn alle uitvoeringsproblemen in de uitkeringsverzorging, de bevoorschotting, de bereikbaarheid en de klachtbejegening bij het UWV op orde zijn en de Kamer over het resultaat daarvan uiterlijk 1 december 2006 te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Noorman-den Uyl en Verburg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 247(26448).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Het blijft niet bij een incident. Grote groepen mensen, vooral zij die recht hebben op of overgaan naar een gecombineerde WW/Ziektewetuitkering, worden door het UWV al gedurende een lange periode wekelijks bevoorschot. Voor sommigen is dit al vanaf september het geval. Bij deze bevoorschotting ontvangen zij alleen een voorschot op basis van het inkomens niveau van een alleenstaande in de bijstand. Ik ontmoet daardoor gezinnen met twee kinderen die 30% te weinig inkomen krijgen en die met uithuiszetting worden bedreigd. Het contact met de UWV komt daarbij nauwelijks tot stand. Ik noem ook een alleenstaande moeder die een bevoorschotting krijgt op het niveau van een alleenstaande in de bijstand, waardoor zij per maand 20% te weinig inkomen krijgt. Ook dat is vanaf september vorig jaar het geval. Ik vind dat echt ontoelaatbare zaken.

Wij hebben in het overleg over de bevoorschotting gesproken. De staatssecretaris dan wel de minister heeft erkend dat aan de bevoorschotting het een en ander schort, dat het op papier misschien wel geregeld is, maar dat het zo in ieder geval niet werkt. Omdat dit echt snel moet ophouden, wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het UWV soms maandenlang bevoorschot op een niveau dat onder het relevante sociaal minimum ligt van de uitkeringsgerechtigde;

van mening dat de cliënt zo nodig na één maand ten minste op het sociaal minimum bevoorschot moet worden;

van mening dat het UWV bij de constatering dat de uitkering onder het relevante sociaal minimum ligt, zelf moet wijzen op het recht van de Toeslagenwet;

verzoekt de regering, het UWV op te dragen na Noorman-den Uyléén maand ten minste op het sociaal minimum te bevoorschotten en zelf het initiatief te nemen bij een mogelijk recht op de Toeslagenwet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Noorman-den Uyl, Van Gent, Koer Kaya en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 248(26448).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Nog een laatste opmerking. Het steekt mij enorm dat het UWV nalaat mensen erop te wijzen dat zij recht hebben op de Toeslagenwet en dat de Toeslagenwet nu zo wordt geïnterpreteerd dat voor mensen die niet binnen een heel beperkte periode aangeven dat zij niet uitkomen met hun inkomen, het recht op de Toeslagenwet vervalt. De Toeslagenwet moet ervoor te zorgen dat mensen niet onder het sociaal minimum komen en dat wij in Nederland geen voedselbanken nodig zouden hebben. In de huidige uitvoeringspraktijk worden mensen wel die kant opgedreven. Ik ben ervan overtuigd dat de minister dit net zo zeer wil voorkomen als mijn fractie en de medeondertekenaars van de motie.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over de rapportage SUWI is onder andere het rapport van de Inspectie Werk en Inkomen aan de orde gesteld, met name de afgifte van tewerkstellingsvergunningen aan werknemers uit het buitenland. Er zou op onzorgvuldige wijze te werk worden gegaan, doordat onvoldoende onderzoek wordt gedaan naar de vraag of er in Nederland of Europa alternatieve werkzoekenden voor handen zijn. In plaats daarvan wordt gekozen voor mensen van buiten de Europese economische ruimte. Daarom stel ik de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er volgens de Inspectie Werk en Inkomen door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) nauwelijks controle wordt uitgeoefend op de inspanningen van de werkgevers om Nederlandse of Europese werkzoekenden te vinden;

constaterende dat het CWI de beslissingen voor het verlenen van een tewerkstellingsvergunning vaak neemt op basis van onvoldoende informatie;

verzoekt de regering, het CWI op te dragen om maatregelen te nemen ter verbetering, opdat alleen op terechte gronden tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 249(26448).

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter. Dit jaar is niet alleen een olympisch jaar voor de wintersporters, maar ook voor de SUWI-instellingen. Ze bestaan dit jaar vier jaar en aan het einde van het jaar evalueren wij het functioneren van de instellingen. Het is de vraag of wij dan medailles kunnen uitdelen. De CDA-fractie zou dit graag doen; zij zou het liefste aan alle SUWI-instellingen een gouden medaille geven. Ik hoop dat de instellingen en alle mensen die er werken daarvoor gaan.

Daarvoor is veel nodig, bijvoorbeeld dat het CWI optimaal werk maakt van het makelen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De vraag op de arbeidsmarkt trekt snel aan. Op dit moment zijn er 200.000 vacatures. Wij willen graag dat het CWI daar actief op inspeelt en ervoor zorgt dat vraag en aanbod bij elkaar komen. Wij hebben dit gewisseld in het SUWI-debat.

Eenzelfde uitdaging geldt voor het UWV. Het moet niet alleen aandacht besteden aan de bejegening, de zorgvuldigheid en de aaneengesloten termijnen, maar ook aan de zorgvuldige voortvarendheid opdat mensen snel weten waar zij aan toe zijn, want mensen die bij het UWV komen, verkeren altijd in een onzekerheid waarover het UWV moet beslissen. Die onzekerheid heeft vaak te maken met hun kansen op de arbeidsmarkt, maar ook met hun inkomenspositie op de korte termijn. Iedere dag opnieuw moet er immers gegeten en gedronken kunnen worden en moeten de vaste lasten worden betaald. Om dat enigszins aan te scherpen – er worden toch van tijd tot tijd op de Olympische Spelen ook nieuwe records gevestigd – stellen wij de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een zorgvuldige en voortvarende behandeling van een uitkeringsaanvraag in het belang is van zowel de aanvrager als het UWV;

van mening dat de termijn voor afwikkeling van de aanvraag door het UWV, voor alle uitkeringen een maximale termijn van 4 weken moet gaan gelden;

verzoekt de regering, de behandelingstermijn van het UWV zodanig te verkorten dat de uitkering binnen 4 weken na aanvraag kan worden uitgekeerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verburg, Van der Sande, Noorman-den Uyl, Koer Kaya en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 250(26448).

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik zal reageren op drie van de ingediende moties. De eerste motie van de leden Noorman-den Uyl en Verburg verzoekt mij, erop toe te zien dat op de kortst mogelijke termijn de uitvoeringsproblemen op orde zijn en dat ik de Kamer uiterlijk 1 december 2006 over het resultaat rapporteer. In deze datum herken ik het eerdere voornemen om niet een bulk van productie op de datum van 1 januari te laten aankomen, met daarbij het probleem om dit alles aansluitend te bespreken. Ik zie verder het verband met en de relevantie voor de begrotingsbespreking. Ik respecteer die datum dus. Ik denk dat wij de ambitie gemeen hebben. Ik zal de Kamer per kwartaal informeren, maar het lijkt me ook goed om voor 1 december 2006 de stand van zaken te geven, voorzien van mijn politieke oordeel. Dat kan eventueel met de begrotingsstukken. Ik moet mij helaas distantiëren van de gebruikte overwegingen, omdat ik geen bron heb om te bevestigen dat het aantal fouten in ernst toeneemt. Ik heb ook geen bron bij de Nationale ombudsman. Er is alleen een berichtje in de media verschenen, maar het verslag is nog niet vastgesteld. Ik schaar mij graag achter de derde alinea, waarin een behoorlijke tijdige en foutloze uitvoering een topprioriteit is. Er staat niet "de eerste" maar "een eerste", maar wij zijn het erover eens dat dit een topprioriteit is. Kortom, ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer, maar wel met de zojuist door mij gemaakte opmerkingen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De minister distantieert zich van de overwegingen en zegt dat hij geen bron heeft. Er is echter wel degelijk een openbare bron: het programma Kassa. De daar uitgenodigde directeur van het UWV heeft openbaar, publiekelijk, door iedereen controleerbaar, verteld dat bij de implementatie van de nieuwe automatisering van de Ziektewet fouten zijn gemaakt die nog niet zijn opgelost. Wij hebben afspraken over de dossiers van personen, maar die ga ik nu niet herhalen. Het betekent wel dat de kennis binnen het UWV er is. Ik verzoek de minister dus, het UWV om opheldering te vragen en de Kamer daarover te rapporteren.

Minister De Geus:

Het programma Kassa is natuurlijk bekend. Wat erin gezegd is, is openbaar. Dat is niet hetzelfde als wat mevrouw Noorman in haar overwegingen heeft gezegd, want zij zei dat het functioneren in ernst aan het toenemen is. Over die bron beschik ik niet. Dat is de reden dat ik mij daarvan distantieer. Het tweede punt van mevrouw Noorman betrof de Nationale ombudsman. Ik heb gisteren met de ombudsman gesproken en hem gevraagd of het jaarverslag er al was. Zijn antwoord was nee. Ik vind het buitengewoon kwalijk dat de ombudsman dingen roept terwijl er nog geen jaarverslag is gepubliceerd waaruit dat moet blijken. Er is dus nog niets onderbouwd; dat is heel vervelend. Dat neemt niet weg dat ik weet dat er klachten zijn. Ik heb de Kamer daar zelf over geïnformeerd, waarbij ik het aantal klachten heb genoemd en heb benadrukt dat ik dit serieus neem. Ik heb dus geen behoefte om hierover op het scherp van de snede een politiek dispuut aan te gaan. Ik heb al gezegd dat ik graag meewerk aan een werkwijze waarin wij niet alleen de prioriteiten leggen, maar waarin ik mij ook daarover verantwoord.

De voorzitter:

Dit is een goed moment voor een mededeling mijnerzijds. Ik heb de ombudsman laten weten dat de Kamer het niet op prijs stelt dat gegevens die in een jaarverslag zouden komen, door hemzelf in de publiciteit zijn gebracht. Hij heeft mij laten weten dat het hem speet ten opzichte van de Kamer.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Daarom heb ik ook de Stichting De Ombudsman genoemd, de Hilversumse stichting die hierover wel een openbaar stuk heeft gepubliceerd met bijbehorende klachten, inclusief de ernst en aard van de klachten.

Minister De Geus:

Om deze motie een rol van betekenis te kunnen laten spelen en om haar helemaal serieus nemen, verzoek ik mevrouw Noorman om de woorden "in ernst toenemend" te vervangen. Daarvoor heeft zij geen geautoriseerde bron behalve een televisieprogramma dat ik niet op die manier serieus zou willen nemen. Het zou haar ook sieren om de tweede alinea uit de motie te halen.

De tweede motie van mevrouw Noorman-den Uyl en anderen gaat over een toeslagenwet. De bevoorschotting moet worden gedaan op het sociaal minimum omdat wij zeer vervelende terugvorderingsprocedures moeten volgen als de bevoorschotting te hoog is. Vaak gaat het om mensen zonder behoorlijk eigen vermogen, en dat leidt tot niet terugvorderbare bedragen. Dan loopt datgene op wat ook de Kamer uit anderen hoofde vervelend vindt. Het is natuurlijk wel relevant dat mensen op het sociale minimum hun rechten ingevolge de Toeslagenwet geldend kunnen maken. UWV kan dat overigens niet eigener beweging doen, want voor het aanvragen van een toeslag op basis van de Toeslagenwet moeten er gegevens op tafel komen die bij de andere uitkeringsaanvragen niet altijd op tafel hoeven komen. Ik kan u toezeggen dat de informatie over het kunnen aanvragen van toeslagen op grond van de Toeslagenwet bij de bepaling van de uitkering of het voorschot, gegeven wordt. Verder kunnen wij niet gaan, want een en ander kan niet eigener beweging worden toegekend; het blijft een recht waarop een betrokkene een beroep zou moeten doen, maar misschien verstaan wij elkaar juist wel goed.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

In de motie staat dat UWV daarin een actieve houding moet hebben. Omdat mensen soms een half jaar lang aan het lijntje worden gehouden met een veel te lage voorlopige toeslag, is het moment van het activeren van de Toeslagenwet veel en veel te laat. De vraag is, of er sprake zou kunnen zijn van terugwerkende kracht. Zolang mensen 20 à 30% onder het voor hen geldende bestaansminimum worden bevoorschot, loopt de toepassing van die wet in de soep. Wij zijn het misschien wel met elkaar eens, maar ik wilde daar ook die urgentie bij aangeven.

Minister De Geus:

Waarvan akte.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het gaat mij ook om uw bereidheid om hiervoor een oplossing te vinden.

Minister De Geus:

Ik heb zojuist aangegeven wat ik ervan vind. Ik ontraad de aanneming van de motie om die redenen.

Mevrouw Verburg heeft verzocht om een behandeltermijn van de aanvragen. Haar motie heeft een sympathiek uitgangspunt: zo snel mogelijk voortvarend behandelen. Wij hebben echter te maken met wettelijke termijnen, die verschillen. Voor de WW is de termijn 8 weken, voor de Ziektewet 4 weken en voor de WIA 10 weken. Een termijn van 4 weken zou alleen gehaald kunnen worden door een grootscheepse wetswijziging, waarbij allerlei gegevens die nu moeten worden onderzocht, dan niet meer zouden moeten worden onderzocht. Kortom, het is niet realistisch en niet haalbaar en het is op deze wijze niet te realiseren. Wij hebben verschillende keren gesproken over het minimaal houden van het aantal uitkeringen. De WIA kent een wachttijd van twee jaar en een zeer zorgvuldige beoordeling, die moet plaatsvinden binnen een termijn van10 weken. Een paar maanden daarvoor worden betrokkenen, zowel werkgever als werknemer, gealerteerd over het feit dat er, bijvoorbeeld op 1 oktober, een aanvraagset binnen moet zijn, om de aanvraag tijdig te kunnen beoordelen voordat op 1 januari eventueel het recht op een uitkering ingaat. Ik denk dat wij aan die zorgvuldigheid niet moeten tornen, en daarom zou ik u willen vragen om er iets genuanceerder naar te kijken. Ik ontraad de aanneming van de motie.

Mevrouw Verburg (CDA):

Ik heb de motie ingediend omdat mensen na de aanvraag van een uitkering heel vaak wel de volgende maand van die uitkering moeten zien rond te komen. Iedereen is er dus bij gebaat dat er heel snel en voortvarend wordt gewerkt. Tegelijkertijd moet er zorgvuldig worden gewerkt. Wij zijn bezig met een grootscheepse wijziging van de WW en wij denken dat dit in die wetgeving zou kunnen meelopen.

Minister De Geus:

Ik wil nog wel eens bezien welke winst er bij de WW te boeken zou zijn. Ik wil u dan eerst informeren over de vraag wat er mogelijk is of welke vereenvoudiging moet worden aangebracht om voor de WW te komen tot een behandeltermijn van 4 weken. Op dit moment is de wettelijke termijn 8 weken. Er is een norm voor de tijdigheid in de WW. Deze norm wordt in een behoorlijk aantal gevallen gehaald. Voor een zorgvuldige beoordeling zijn er echter gegevens nodig. Bij werkbezoeken aan UWV merk ik dat een en ander soms afhankelijk is van de indiening van gegevens, niet alleen door betrokkene, maar ook door zijn werkgever. Wij hebben daarvoor een structurele oplossing gevonden, door de loongegevens van de werkgever via loonaangifte in de polisadministratie te laten vloeien. Dan kunt u inderdaad zeggen dat wij op het goede pad zijn. Dat gaat voordelen bieden. Ik wil best nagaan of de termijn naar vier weken kan gaan als de polisadministratie eenmaal structureel loopt. Vanuit mijn parate kennis kan ik daarover op dit moment niets zeggen. Ik zeg u toe dat ik u een brief hierover stuur. Daarin geef ik aan wat er kan en wat er aan winst in kan zitten als wij naar de polisadministratie kijken. Dan moeten wij op dat moment terugkomen op een politiek oordeel over de vraag of de termijn dan verkort kan worden.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter. Als de minister mij die brief kan toezeggen tussen nu en over twee weken, dan ben ik bereid, mijn motie tot die tijd aan te houden.

Minister De Geus:

Geeft u mij een maand en ik ben uw vriend.

Mevrouw Verburg (CDA):

Na een maand is deze motie van de baan. Dan maken wij er drie weken van.

Minister De Geus:

Ik moet hier echt even serieus naar kijken. Het is vandaag 23 februari. Voor 23 maart hebt u van mij een brief. Dat is de termijn van vier weken die u zelf in uw motie noemt.

Mevrouw Verburg (CDA):

Als u er drie weken van maakt, dan houd ik mijn motie aan. Anders niet.

Minister De Geus:

Voorzitter. Wij moeten hier niet aan loven en bieden gaan doen. Ik wil de Kamer een zorgvuldig geschreven brief doen toekomen. Ik wil kijken naar twee aspecten. Een is het effect van de vulling van de polisadministratie op eventuele mogelijkheden in de behandeltermijn. Daar ga ik niet alleen over. UWV en Belastingdienst moeten daar ook naar kijken. Het tweede aspect zijn de andere zaken die bij die termijn aan de orde zijn. Er staat een wettelijk termijn van acht weken voor. Ik zeg u toe dat ik een zorgvuldige brief binnen vier weken aan u doe toekomen met daarin antwoord op de vraag of dat perspectief kan bieden om naar vier weken te komen en welke aspecten daarbij een rol spelen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Van mijn motie op stuk nr. 247 zei de minister dat hij zich stoorde aan de overweging met betrekking tot de Nationale Ombudsman. Aangezien deze in de motie bedoeld was ter illustratie, ben ik bereid die overweging uit mijn motie te schrappen, als de minister dan wat beter kan leven met de gewijzigde motie.

De voorzitter:

De motie-Noorman-den Uyl/Verburg (26448, nr. 247) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de klachten van cliënten over bevoorschotting, bejegening, bereikbaarheid, uitbetaling, herstellen van fouten en daarmee het functioneren van het UWV in ernst toenemen;

van mening dat een behoorlijke, tijdige en foutloze uitvoering van de uitkeringsverzorging nu een eerste prioriteit van het UWV en van de regering moet zijn;

verzoekt de regering, erop toe te zien dat op de kortst mogelijke termijn alle uitvoeringsproblemen in de uitkeringsverzorging, de bevoorschotting, de bereikbaarheid en de klantbejegening bij het UWV op orde zijn en de Kamer over het resultaat daarvan uiterlijk 1 december 2006 te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 251 (26448).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ten aanzien van mijn tweede motie, die op stuk nr. 248, zei de minister dat ik met de passage "zelf het initiatief te nemen" in het dictum zou kunnen veronderstellen dat het UWV eigenlijk zonder enige aanvraag een Toeslagenwet zou uitkeren. Dat kan natuurlijk niet. Daarom ben ik bereid, de zinsnede "zelf het initiatief te nemen" te schrappen en daarvoor in de plaats te zetten: "actief voorlichting te geven". Dat past, dacht ik, in de formulering van de minister en dan hoop ik dat ik daarmee ook de belemmeringen heb weggenomen.

De voorzitter:

De motie-Noorman-den Uyl c.s. (26448, nr. 248) is in die zin gewijzigd dat het dictum thans luidt:

"verzoekt de regering, het UWV op te dragen na één maand ten minste op het sociaal minimum te bevoorschotten en actief voorlichting te geven over een mogelijk recht op de Toeslagenwet,".

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 252 (26448).

Minister De Geus:

Bij de tweede motie blijft aan de orde de vraag in welke relatie u dat ziet ten opzichte van de bevoorschotting, maar ik heb daarnet in mijn beantwoording al duidelijk gemaakt dat ik een actieve rol bij de informatievoorziening veronderstel. Voorzover die niet aanwezig zou zijn, is dat tussen ons geen politiek twistpunt. Daarmee heb ik echter niet iets gezegd over de bevoorschotting als zodanig. Dat heb ik niet gedaan.

Staatssecretaris Van Hoof:

Wat mij betreft, rest de motie van de heer De Wit die de regering verzoekt het CWI op te dragen, maatregelen te nemen ter verbetering, zodat alleen op terechte gronden tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven.

Dat verzoek aan de regering is natuurlijk absoluut overbodig. Het CWI mag alleen maar op terechte gronden tewerkstellingsvergunningen afgeven. Naar aanleiding van het IWI-rapport en de opmerkingen dienaangaande mag duidelijk zijn dat het CWI daar waar verbeteringen noodzakelijk zijn, die ook opgepakt heeft. Ook dienaangaande is er dus geen enkele noodzaak meer om het CWI een opdracht te geven. Tel die twee redenen bij elkaar op en ik moet vaststellen dat deze motie volstrekt overbodig is.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties aan het einde van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven