Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 maart 2002 over het asielbeleid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik gebruik deze afronding van het debat om twee moties in te dienen. Geen van beide zullen een verrassing zijn. De eerste betreft het verzoek om te komen tot een specifieke maatregel voor uitgeprocedeerde asielzoekers en asielzoekers die al heel lang in procedure zijn. In deze motie worden geen regels geformuleerd voor de specifieke maatregel die er volgens ons moet komen. Wij laten dat graag aan de wijsheid van de regering over. In de motie wordt verzocht met een voorstel te komen voor een specifieke maatregel. Ik zeg dat er expliciet bij om degenen die in diepe twijfel verkeren over de juistheid van een specifieke maatregel misschien over de streep te halen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groot aantal asielzoekers vele jaren in de opvang verblijft zonder zicht op een definitieve beslissing of op uitzetting nadat zij zijn uitgeprocedeerd;

overwegende dat veel van deze asielzoekers inmiddels door hun jarenlange verblijf ingeburgerd zijn geraakt;

verzoekt de regering, op korte termijn een voorstel te doen voor een specifieke, nader te bepalen regeling waardoor aan hen een verblijfsvergunning kan worden verstrekt en deze aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde Halsemavan de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 657(19637).

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter. Ik heb mij ingeschreven voor dit debatje, maar ik zal geen gebruik maken van mijn spreektijd.

Mevrouw Halsema geeft in haar motie geen criteria aan. Zij laat dat over aan het kabinet om die te bepalen. Aan hoeveel mensen denkt zij? Zijn het die 15.000 die Vluchtelingenwerk noemt of is het een ander aantal?

Stel dat deze motie een meerderheid krijgt. Of dat gebeurt, hangt niet alleen van de fractie van de Partij van de Arbeid af. Dat heeft mevrouw Halsema al kunnen uitrekenen. Zij weet nu al op grond van het algemeen overleg dat de regering die motie niet zal uitvoeren. Voor de verkiezingen zal er dus niets gebeuren. Er ontstaat een soort van patstelling. De betrokkenen hebben er niets aan. Wel geeft mevrouw Halsema een signaal af en ons geeft zij een plaagstoot. Lijkt het de fractie van GroenLinks niet veel beter een breed draagvlak te krijgen voor de oplossing van het probleem? Dat er een probleem is, erken ik. Is het niet beter om straks bij de kabinetsformatie te bekijken of het mogelijk is met een goede regeling te komen die de nadelen van een generaal pardon neutraliseert?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wij hebben nadrukkelijk geen groepen gedefinieerd in de motie. Wij verschillen daarover van mening. De fractie van GroenLinks kiest voor een ruimer specifiek pardon dan de fractie van de Partij van de Arbeid waarschijnlijk doet. Wij zitten meer op één lijn met het voorstel van Vluchtelingenwerk. Dat neemt niet weg dat als de regering een beperktere groep voorstelt, wij daar al zeer blij mee zouden zijn. Wij zouden ook blij zijn als de regering bijvoorbeeld het voorstel van de heer Middel volgt om te komen tot een specifiek pardon voor mensen die vijf jaar of langer in Nederland zijn. Wij zouden dat een aanzienlijke verbetering vinden ten opzichte van de huidige situatie. Hij kan ervan op aan dat wij uitermate compromisbereid zijn in deze kwestie.

De heer Middel stelt dat de regering de motie niet uitvoert.

De voorzitter:

Ik heb niet ingegrepen toen de heer Middel dat zei. Hij weet wel wat ik altijd zeg op zo'n moment: a. wij moeten eerst nog stemmen en b. als de motie een meerderheid krijgt, gaat de Kamer ervan uit dat zij wordt uitgevoerd. Zo is dat en niet anders.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik dank de voorzitter voor haar uiteenzetting. Ik ben het daar vanzelfsprekend volledig mee eens.

De heer Middel (PvdA):

Misschien mag ik mijn vraag herformuleren. Ik heb mij gebaseerd op hetgeen de staatssecretaris heeft gezegd tijdens het algemeen overleg. Ziet mevrouw Halsema niet meer in de mogelijkheid, het later te doen als wij meer tijd hebben om gezamenlijk goede criteria te formuleren, een breed draagvlak te organiseren en de effecten van een generaal pardon te neutraliseren?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vind dit, eerlijk gezegd, echt een zwaktebod. Als je nu een motie aanvaardt, weerhoudt niets je ervan om het bij volgende formatiebesprekingen te regelen. Dat neemt niet weg dat ik het simpele adagium huldig: als je een opvatting hebt, dan draag je die opvatting uit; daarvoor probeer je een meerderheid in het parlement te krijgen en daartoe probeer je democratische meerderheden te krijgen. Daar zitten wij op dit moment heel erg dichtbij. Als u uw fractiegenoten oproept om allemaal aanwezig te zijn, als D66, de SP en GroenLinks hetzelfde doen en de heer Henk Kamp is vervolgens per ongeluk ziek, dan hebben wij onze meerderheid. U en ik weten allebei hoe de peilingen eruitzien en wat voor klimaat er in ons land aan het ontstaan is. Daar waar links nu sterk is, is dat een momentum dat je niet mag laten verglijden als het gaat om het creëren van rechtszekerheid voor zo'n grote groep, die al zo lang in afwachting is. Dat u dat moment laat verglijden, begrijp ik niet.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer De Wit ook nog wil interrumperen. U bent nu weer met elkaar in discussie. Daar zijn de algemene overleggen dus voor! Besloten is dat het verslag van het algemeen overleg op de agenda staat om moties te kunnen indienen, waar de staatssecretaris vervolgens op reageert. De heer De Wit staat op de sprekerslijst. Hij krijgt dus nog het woord.

De heer De Wit (SP):

Ik wil alleen maar vragen om een verduidelijking van de motie.

De voorzitter:

Doet u dat dan!

De heer De Wit (SP):

Kan mevrouw Halsema aangeven hoe haar motie zich verhoudt tot het voorstel van VluchtelingenWerk. Deze organisatie beperkt zich tot een aantal landen. Is dat ook in het voorstel van mevrouw Halsema aan de orde? Of is dat nog ruimer?

De voorzitter:

Volgens mij heeft de heer Middel die vraag ook al gesteld.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Onze motie sluit het voorstel van VluchtelingenWerk niet uit, noch volgt zij het expliciet. Het wordt eenvoudigweg opengelaten. De regering wordt verzocht om te komen met voorstellen inzake een specifiek pardon. Wij kunnen vervolgens met elkaar in debat over de aard van dat specifieke pardon en de reikwijdte, de uitgebreidheid van de groepen die daaronder moeten vallen. De heer De Wit en ik weten dat GroenLinks en de SP waarschijnlijk een ruimer pardon zullen bepleiten dan andere partijen. Dat neemt niet weg dat hij met mij van mening zal zijn dat het al goed zal zijn als er ook maar iets geregeld wordt.

Voorzitter. Ik lees de volgende motie voor. Ook deze motie zal geen verbazing wekken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de ontruimingsprocedures als gevolg van het nieuwe terugkeerbeleid ook leiden tot de dakloosheid van gezinnen met minderjarige kinderen;

overwegende dat het Verdrag van de rechten van het kind dicteert dat aan kinderen minimumlevensvoorwaarden moeten worden geboden, waaronder in ieder geval huisvesting;

verzoekt de regering, Halsemahaar beleid zodanig aan te passen dat minderjarige kinderen en hun ouders opvang blijft geboden totdat terugkeer of uitzetting kan worden gerealiseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 658(19637).

De heer Hoekema (D66):

Hoe rijmt mevrouw Halsema deze motie met het eerder gewisselde punt over kinderen die geen ticket voor verblijf zouden moeten zijn?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vind dat de angst voor een aanzuigende werking – terecht of onterecht – nooit van overheersende invloed mag zijn op de verplichting om internationale verdragen te volgen en fatsoenlijk met kinderen om te gaan. Zelfs als er sprake zou zijn van enige aanzuigende werking, dan moeten wij die consequentie maar dragen, simpelweg omdat je kinderen niet op straat zet.

Voorzitter. Ik ben helaas gedwongen om direct weg te gaan. Ik zal de antwoorden van de staatssecretaris vanzelfsprekend zorgvuldig in de Handelingen nalezen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Mijn fractie ziet het tijdstip van vandaag als de laatste mogelijkheid om nog in deze kabinetsperiode het probleem van de talloze asielzoekers op te lossen. Ik laat maar even in het midden hoeveel asielzoekers op straat dreigen te komen als gevolg van het terugkeerbeleid. Mijn voorstel ligt in de navolgende motie, die iets verdergaat dan die van mevrouw Halsema en de heer Hoekema.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een toenemend aantal asielzoekers met hun kinderen op straat terecht komt;

van mening dat vele asielzoekers inhumaan lang hebben moeten wachten op een beslissing;

van mening dat deze mensen feitelijk slachtoffer zijn van de langdurige procedures van de oude Vreemdelingenwet;

verzoekt de regering, alle asielzoekers, al of niet uitgeprocedeerd, die per 1 april 2001 drie jaar of langer in de opvang verbleven, in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 659(19637).

Staatssecretaris Kalsbeek:

Voorzitter. Ik begin met de tweede motie van mevrouw Halsema. De motie van de heer De Wit heb ik nog niet in mijn bezit. Die heeft alles te maken met de eerste motie van mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema vraagt om opvang voor minderjarige kinderen en hun ouders. Eigenlijk hebben wij in het debatje bij de mondelinge vragen daarover al van gedachten gewisseld. Ik ben niet met haar van mening dat het Verdrag van de rechten van het kind dicteert dat aan kinderen die in de bedoelde omstandigheden verkeren minimumlevensvoorwaarden moeten worden geboden. De rechter heeft dat naar mijn weten ook nimmer vastgesteld. Haar motie zou er de facto toe leiden dat alle asielzoekers die met kinderen in ons land verblijven, niet meer zullen hoeven te vertrekken uit Nederland. Het feit dat men niet terug wil en vaak niet uitgezet kan worden, betekent dat als men kinderen heeft daaruit een recht op opvang kan worden verkregen. Dat is niet goed. Dan wordt een onderscheid gemaakt dat niets te maken heeft met het asielbeleid. Het hebben van kinderen is geen asielgrond in Nederland, ook niet de facto. Ik ontraad deze motie dan ook zeer.

De motie van mevrouw Halsema en de motie van de heer De Wit vragen om een vorm van specifiek pardon. Bij mevrouw Halsema staat in een overweging en bij de heer De Wit in een constatering iets waarover ik wat wil zeggen. Bij mevrouw Halsema is sprake van: zonder zicht op een definitieve beslissing of op uitzetting nadat asielzoekers zijn uitgeprocedeerd. Bij de heer De Wit staat: van mening dat vele asielzoeker inhumaan lang hebben moeten wachten op een beslissing. Mijn kanttekening daarbij is de volgende. Het is meestal niet waar dat mensen heel lang op een beslissing hebben moeten wachten. De mensen hebben niet berust in de beslissing. Het antwoord was namelijk: nee, u moet hier weg. Vervolgens hebben mensen ervoor gekozen – dat recht en die mogelijkheid hadden zij – om door te procederen. Dat kunnen mensen ervaren als een periode van onzekerheid. Het is echter niet zo dat zij door traag handelen van de overheid heel lang in onzekerheid hebben verkeerd. Men heeft de beslissing van de overheid in eerste instantie niet willen aanvaarden.

Ik begrijp de actie van Vluchtelingenwerk heel goed en ik begrijp ook de weerklank die deze actie in de politiek krijgt. Er ontstaan immers situaties waarbij mensen in moeilijkheden komen te verkeren. Dat is des te klemmender als het gaat om kinderen. Ik begrijp dat. Ik zeg echter ook dat van het kabinet geen voorstel verwacht moet worden op dit vlak. Het doorsnijdt immers dat wat wij met zorgvuldigheid hebben opgebouwd: individuele toetsing en bekijken of er in dit geval, voor deze mensen of dit gezin een recht op bescherming geldt. Als het antwoord op die vraag ja is, geeft dat uiteraard recht op verblijf. Als het antwoord op die vraag nee is, geeft dat geen recht op verblijf.

De heer Hoekema (D66):

De heer Middel heeft een paar weken geleden bij een algemeen overleg voorgesteld om voor een specifiek pardon een individuele toets uit te laten voeren door de IND. Een week later pleitte de PvdA overigens niet meer voor een specifiek pardon. Kan deze IND-toets het bezwaar van de staatssecretaris alsnog wegnemen?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Uiteraard niet. Die individuele toets moet dan plaatsvinden op grond van andere en nieuwe criteria. Er is sprake van spanning tussen een generaal of een specifiek pardon en ons vreemdelingenbeleid. Ons vreemdelingenbeleid gaat ervan uit dat wij individueel toetsen of mensen recht hebben op verblijf of bescherming op grond van de Vreemdelingenwet. Men kan zeggen dat mensen na een negatief uitgevallen toets desalniettemin moeten kunnen blijven. Ik vind dat op dit moment niet de aangewezen weg. Ik moet aanvaarding van deze moties dan ook ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen aanstaande dinsdag over de ingediende moties stemmen.

Naar boven