Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht) (26734).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter! De staatssecretaris vroeg mij net al even informeel of ik voor dit voorstel was. Om het niet zo spannend te maken, kan ik nu al zeggen dat wij de uitgangspunten van dit voorstel steunen.

De voorzitter:

Dan kan ik nu het woord geven aan mevrouw Verbugt!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Maar, voorzitter, u bent wel erg ad rem vanavond en daar zal ik rekening mee moeten houden. Wij vinden het in ieder geval een goede zaak dat er een vereenvoudiging komt van de bouwvergunningprocedures en ook een objectivering van het welstandstoezicht. De huidige beoordeling van bouwplannen op welstand is in onze ogen vaak nog een bron van ellende, ondoorzichtig en aan discussie onderhevig. Veel burgers hebben ermee te maken en vaak is er toch sprake van frustratie en onbegrip over wat wel en niet mag. Lof dan ook voor de staatssecretaris die dit probeert wat uit de achterkamertjes te halen en het wil plaatsen middenin het publieke en politieke debat. Ook lof dat hij goed heeft geluisterd naar de kritiek op zijn oorspronkelijke, het liberaal doorgeslagene voorstel en nu veel meer gekozen heeft voor de liberaal-sociale invalshoek en die kan op de steun van de GroenLinks-fractie rekenen.

Voorgesteld wordt om een groot deel van de bouwwerken vergunning- en welstandsvrij te maken. Na de introductie van de voorkant-achterkantbenadering is wat ons betreft de kou uit de lucht. Het succes van vergunningvrij staat of valt natuurlijk wel met de uitwerking in de algemene maatregel van bestuur. Ik dank de staatssecretaris dat wij die al in concept hebben gekregen. Hopelijk zal de Kamer over deze uitwerking nog uitgebreid komen te spreken, inclusief een mogelijkheid tot het indienen van amenderende moties. Graag hierop een reactie van de staatssecretaris en mijn collega's.

Voorzitter! Ik kom op de welstand. Om maar eens te beginnen met een goede liberale gedachte zou je kunnen zeggen dat de vrijheid van de een niet ten koste mag gaan van de vrijheid en het woongenot van de ander. Zo zou ik de thans voorliggende voorstellen ook willen samenvatten. Opmerkelijk is altijd wel dat de individuele burger vaak van mening is dat alles moet kunnen als het gaat om klussen om, in en aan het huis. Als je iets wilt bouwen, wil je vrijheid, maar doet de buurman dat, dan wil je dat daarvoor regels gaan gelden. Er moet veel kunnen in onze ogen, maar het moet natuurlijk geen rommeltje, geen zootje worden en je zult er toch nog wel enkele duidelijke afspraken over moeten maken. Klussen moet kunnen, maar dat is wel iets meer en iets anders dan "rommel maar raak". Met andere woorden, het welstandstoezicht is in onze ogen toch een waardevolle verdienste van 100 jaar woningwet en uit architectonisch en stedenbouwkundig oogpunt mag dat niet zomaar overboord worden gezet. Het is verstandig om met elkaar – gemeenten, inwoners, deskundigen – een aantal afspraken te maken over de kwaliteit van de open ruimte. Gisteren hebben wij tijdens het architectuurdebat al de vraag opgeworden hoe, ondanks de welstand, al die spuuglelijke bedrijventerreinen hebben kunnen ontstaan. Is dat nu een dubbele moraal of zit daar iets anders achter? Met elkaar afspraken maken betekent in onze ogen een actieve betrokkenheid van burgers. Deze worden in tegenstelling tot in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag uitdrukkelijk genoemd in het werkdocument van de rijksbouwmeester, de Federatie welstand en de VNG.

Naast dit beleid vindt de GroenLinks-fractie de betrokkenheid van wijkbewoners heel erg belangrijk. In het wetsvoorstel wordt ruimte geboden voor het maken van gebiedsgerichte uitwerkingen. Nergens wordt echter gerept over inspraak en gedachtevorming op buurt- of zelfs straatniveau. Vindt de staatssecretaris dit belangrijk en, zo ja, hoe denkt hij deze zeer laagdrempelige betrokkenheid dan te stimuleren?

Mijn fractie steunt het voorstel van de staatssecretaris om vergaderingen van de welstandscommissie openbaar te maken, de beoordeling te baseren op een gemeentelijke welstandsnota en betrokken burgers als lid van de commissie op te nemen. De wijze van benoeming wordt volledig aan de gemeente overgelaten. Ik kan mij echter voorstellen dat die benoemingen niet overal even doorzichtig zullen plaatsvinden. Daarom stelt mijn fractie in een amendement voor om hiervoor nadere regels te stellen. Daarbij kan worden gedacht aan het opnemen van een minimum aantal burgers en aan een openbare sollicitatieprocedure.

Voorgesteld wordt dat gemeenten binnen twaalf maanden hun welstandsnota af moeten hebben. Mijn fractie kan zich voorstellen dat deze termijn te kort is, zeker als de inspraak op de welstandsnota, verplicht volgens de gemeentelijke inspraakverordening, op een goede manier wordt aangepakt. Het boekje, waarnaar ik zojuist al verwees, voor gemeentelijke welstandsnota's, geeft voor deze inspraak leuke ideeën, zoals congressen en tentoonstellingen voor en met burgers. Dat is iets creatiever dan de opmerking in de memorie van toelichting dat ook anderen bij het debat betrokken kunnen worden. Om die creatieve inspraak en betrokkenheid mogelijk te maken willen wij de termijn verlengen tot twee jaar, mits die periode niet leidt tot stoffigheid op het stadhuis bij het maken van de nota. Als het met andere woorden niet mogelijk is om de inspraak op een goede manier te regelen, kunnen wij leven met een wat langere periode voor een echt goede welstandsnota, als het maar niet verzandt in allerlei ambtelijke procedures.

Op veel recreatieterreinen worden veel, misschien wel te veel, permanente woningen gebouwd die niet onder de welstand vallen, sterker nog: de staatssecretaris stelt in de nota Wonen voor om deze deels te betrekken bij de reguliere woningvoorraad, dus binnen de rode contour. De GroenLinks-fractie wil gemeenteraden de mogelijkheid geven om ook aan deze vakantiehuizen – ik denk niet aan tenten en caravans – welstandseisen te stellen. Dat kan de kwaliteit van de openbare ruimte enkel ten goede komen. Deze permanente vakantiehuizen moeten volgens ons onderdeel zijn van het welstandsbeleid.

Om te voorkomen dat de staatssecretaris mijn woorden uitlegt als een pleidooi voor meer permanente vakantiehuizen en meer permanente bewoning, merk ik voor alle duidelijk nog maar eens op dat de GroenLinks-fractie een voorstander is van zeer terughoudend beleid in dezen en dat wij vinden dat permanente bewoning van vakantiehuizen een permanente irritatie is. Zelfs als vakantiehuizen niet worden gebouwd voor permanente bewoning maar wel een vorm van permanente bebouwing zijn, willen wij dat het mogelijk is om deze huizen aan de welstandseisen te toetsen.

Burgemeester en wethouders mogen bij het zogenaamde zwaarwegend belang, artikel 44, lid 1d, afwijken van het advies van de welstandscommissie en dus van het gemeentelijk welstandsbeleid. In principe is de GroenLinks-fractie hier niet op tegen, aangezien niet alles in een nota kan worden voorgekookt. De vrijheid van burgemeester en wethouders wordt op deze manier echter wel erg groot en moeilijk te toetsen. Het liefst zouden wij dan ook zien dat dergelijke afwijkingen worden voorgelegd aan de gemeenteraad. In het door mijn fractie ingediende amendement wordt dit aangemoedigd. Verder wordt hierin geregeld dat hierover in ieder geval achteraf verantwoording aan de gemeenteraad moet worden afgelegd.

Voorzitter! Mijn fractie hecht veel belang aan het burenrecht zoals dat is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Ik zei al: de vrijheid van de één, enz. Zo verbiedt boek vijf van het Burgerlijk Wetboek het onthouden van licht en lucht en het zonder toestemming van de buren oprichten van balkons en ramen binnen twee meter van de erfgrens die uitzicht geven op het naburig perceel. Dit zou op gespannen voet kunnen staan met de grote categorie vergunningsvrije bouwwerken aan de achterzijde. Het Burgerlijk Wetboek is privaatrechtelijk van aard en geldt dus ook voor vergunningsvrije bouwwerken. De gemeente voert alleen geen preventieve toets uit. Wij zijn het niet eens met de fracties die voorstellen om in de publiekrechtelijke Woningwet een privaatrechtelijke burenrechttoets op te nemen. Wij zijn het wel eens met de bedoeling van die fracties, want voorkomen dient te worden dat mensen denken dat alles zomaar mag. Daarom is voorlichting over dit specifieke onderdeel van groot belang. Verder kan het aanbevelenswaardig zijn om vooraf met de buren te overleggen. Het gesprek moet niet pas na het bouwen worden aangegaan want dan loopt men het risico dat het bouwwerk platgegooid moet worden, dat de harmonie in de buurt ver te zoeken is of dat er enorme ruzies ontstaan. In de voorlichting moet aan het specifieke deel van het Burgerlijk Wetboek aandacht worden besteed, waarnaast het advies gegeven kan worden om met de buren te overleggen teneinde eventuele problemen te voorkomen. In dit verband vraag ik de staatssecretaris hoe hij deze voorlichting wil vormgeven. Ik kan mij bijvoorbeeld de website "www.goedebuur.nl" voorstellen.

De bouwvergunningen worden in drie categorieën verdeeld: vergunningsvrij, licht vergunningsplichtig en vergunningsplichtig. Deze driedeling lijkt ons helder. Overigens hebben wij nog wel een groot aantal vragen over de precieze categorie-indeling in de AMvB. Mag bij neonlicht in een tuin bijvoorbeeld zo'n apenkooi worden gebouwd die de zaak in het geheel overdekt? Krijgen zonnepanelen nog wel genoeg zon? Is de bebouwing, die nu tot drie meter kan oplopen, niet eigenlijk veel te hoog? Ik ben van mening dat dit het geval is en ik acht het dan ook van belang dat dit soort zaken in de AMvB de nodige aandacht krijgen. Ik hoop van harte dat wij hierover op een later moment op een goede manier komen te spreken want het betreft een essentieel onderdeel van het nieuwe beleid. Als dit punt in een AMvB goed wordt geregeld, zal het een verbetering betekenen van het nieuwe welstandstoezicht.

Mijn volgende vraag gaat over de loketten "klaar-terwijl-u-wacht-vergunning" ofwel de licht vergunningsplichtigen. Op welke manier zal de staatssecretaris de gemeenten stimuleren om deze loketten spoedig in te richten? Is het zijn bedoeling dat deze categorie uitputtend wordt benoemd in de gemeentelijke welstandsnota? Als dat niet zijn bedoeling is, ontstaat er dan niet de willekeur die wij juist willen voorkomen? Kan dit punt duidelijker in de richting van gemeenten worden uitgewerkt?

Voorzitter! Wij zijn op zich enthousiast over het voorliggende voorstel, hoewel er aan de uitwerking nog het een en ander moet gebeuren. Uiteraard vraag ik verder nogmaals warme aandacht voor mijn amendementen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Vereenvoudiging van regelgeving staat bij de VVD hoog in het vaandel. Er zijn nog heel veel terreinen waar ondoorzichtige systemen en onnodige bureaucratie de burger meer hinderen dan dienen. Wat mijn fractie betreft ligt er op dit punt een belangrijke opgave voor de politiek om de burger meer centraal te stellen. Dat geldt ook voor de bouwvergunningsprocedures. Laat ik duidelijk zijn: de VVD-fractie is van mening dat er regels nodig zijn om te kunnen waarborgen dat er veilig wordt gebouwd. Het bestemmingsplan mag niet worden ondergraven en ook de kwaliteit van de woonomgeving verdient permanente aandacht. Mijn fractie wil daar ook niet aan tornen, maar zij is wel van mening dat er nog wat franje weggeknipt kan worden. Met minder franje wordt het voor de burger een stuk inzichtelijker en daar gaat het om.

De Vereniging van Nederlandse gemeenten en de Federatie welstandstoezicht hebben aanvankelijk veel kritiek gehad op dit wetsvoorstel. Toch is het de staatssecretaris gelukt om een compromis met deze instanties te bereiken. Mijn fractie vindt dat alle betrokkenen daarvoor een compliment verdienen. Maar dat neemt niet weg dat mijn fractie toch nog over een aantal punten nader met de staatssecretaris van gedachten wil wisselen.

De fractie van de VVD hecht net als de VNG en de Federatie welstandstoezicht aan het waarborgen van de kwaliteit van de bebouwde omgeving. Wij vinden zelfs dat de kwaliteit in Nederland beter kan en beter moet. Als ik kijk naar de eentonigheid van veel wijken en het gebrek aan differentiatie in herkenbaarheid, dan ligt hier een belangrijke taak voor gemeenten en welstandscommissies om Nederland een slagje mooier te maken. Ik verwijs ook naar de kritiek die de fractie van de VVD al eerder heeft geuit op de uitvoering van de Vinex-taakstelling. Dat bouwen in de toekomst anders moet, dat daarbij de wensen van de burger meer centraal moeten komen te staan en dat daarbij ook de kwaliteit meer aandacht verdient is voor ons van essentieel belang. Als het anders moet, dan horen daarbij misschien wel nieuwe instrumenten. De VVD-fractie denkt, dat de gemeentelijke welstandsnota in dat opzicht een belangrijke rol kan gaan vervullen. Gemeenten moeten meer beleid gaan ontwikkelen om de kwaliteit van de bebouwde omgeving te verbeteren. Daarbij wil de fractie van de VVD twee dingen van elkaar scheiden. Meer aandacht voor de kwaliteit van wat er gebouwd wordt, dus welstandsbeleid hoger op de politieke agenda is een goede zaak. Als dan op deze punten meer accent gelegd kan worden, dan kan wat ons betreft het hoofdstuk betutteling van de burger nog eens kritisch onder de loep genomen worden. Daar kan nog behoorlijk wat dor hout weggezaagd worden. Wij hebben de afgelopen maanden heel veel brieven gehad, niet alleen van gemeenten, ook van burgers. Van een burger die in conflict kwam met zijn gemeente omdat hij een heg wilde vervangen door een andere begroeiing, namelijk klimop. De daarvoor benodigde constructie van gaas was in strijd met de regels. Een afdakje om een afvalcontainer uit de regen te houden, hield de gemoederen in een andere gemeente bezig. Dat is dor hout.

De VNG en de Federatie welstand vonden aanvankelijk dat de staatssecretaris te wild het snoeimes hanteerde. De Vereniging Eigen Huis en de Bond van architecten waren van mening dat de staatssecretaris er het snoeimes juist veel verder in moest zetten. De VVD-fractie wil graag meedenken met de Vereniging Eigen Huis en de Bond van Nederlandse architecten om burgers meer zeggenschap en meer verantwoordelijkheid te geven over hun woning. Voor ons geldt daarbij wel het uitgangspunt, dat de vrijheid van de een niet mag leiden tot onvrijheid van de ander. Met andere woorden: het kan niet zo zijn dat een burger zonder toestemming iets kan bouwen, wat het woongenot van de buurman verpest of de waarde van de woning van de buurman flink doet dalen. Daar ligt voor ons de kritieke grens. Daarop zullen wij straks de algemene maatregel van bestuur toetsen.

Ik stel ook vast dat vereenvoudiging van bouwregelgeving en het vergunningvrij worden van kleine aanpassingen voor veel burgers en bedrijven de administratieve lastendruk aanzienlijk kunnen verminderen. Al jaren bereiken de fractie brieven waaruit blijkt, dat burgers in de meest ingewikkelde bureaucratische processen verstrikt raken, als zij alleen maar een andere dakkapel, kanteldeur, schuurtje of serre willen bouwen. Ook de opvattingen die de burgers met ons deelden op de website over hun ervaringen met het welstandstoezicht liegen er niet om. Wij willen daarin verbetering aanbrengen. Het welstandstoezicht is te weinig met zijn tijd meegegaan. Politieke verantwoording, controle en openheid dienen in de zorg voor kwaliteit van de fysieke omgeving meer accent te krijgen. De uitgangspunten van de onderhavige wijziging van de Woningwet worden door de fractie van de VVD krachtig ondersteund. Naar onze overtuiging is er een sterke maatschappelijke behoefte om mondige burgers en huiseigenaren meer vrijheid te geven om kleine aanpassingen te doen aan hun huis om daarmee de gebruikswaarde van hun woning te vergroten. Centraal staat voor ons de vraag of met de beoogde wetswijziging dit doel ook bereikt wordt en of in de verdere uitwerking een goed evenwicht wordt gevonden.

In de eerste plaats is de VVD-fractie blij dat afscheid wordt genomen van de huidige driedeling: vergunningsvrij, meldingsplichtig en vergunningsplichtig. Een tweedeling, vergunningsvrij en vergunningsplichtig is veel doorzichtiger. Wij willen daarmee wel bereiken dat wat vrij is ook vrij blijft. Met ander woorden: dat gemeenten niet via een achterdeur regels kunnen gaan stellen die weer een nieuw grijs veld doen ontstaan van halfvrij of in principe vrij, maar met repressief welstandstoezicht. Onze vrees is dan dat voor de burger een mistige situatie gaat ontstaan. Dat kan nooit de bedoeling zijn.

Dan introduceert de staatssecretaris de lichte vergunningsprocedure. In de nota naar aanleiding van het verslag is de staatssecretaris optimistisch dat het grootste deel van deze vergunningsaanvragen direct via het loket kan worden afgehandeld. Dat is snel en het zal het voor de burger een stuk gemakkelijker maken. Nu komt er een nota van wijziging waarin de staatssecretaris voorstelt om de termijn voor de lichte bouwvergunning te verlengen tot wel zes weken. Dat lijkt daar haaks op te staan. Als de staatssecretaris wil bereiken dat gemeenten voor kleine bouwsels zulke concrete criteria ontwerpen dat burgers gelijk aan het loket duidelijkheid kunnen krijgen of hun aanvraag voldoet, waarom moeten zij dan langer – en nu zelfs zes weken – wachten? Wij willen juist bereiken dat de burger met zijn dakkapel of tuinhek wordt bevrijd uit de gemeentelijke molen die zo langzaam draait. Dus gaan gemeenten straks gewoon weer die heel kleine aanpassingen onder het welstandstoezicht brengen. En dat kan toch niet de bedoeling zijn? Is de staatssecretaris bereid om in een algemene maatregel van bestuur concrete voorwaarden op te nemen dat het ook niet gebeurt?

De staatssecretaris wil de gemeenten de mogelijkheid geven om voor bepaalde delen gebiedsgerichte beperkingen aan te brengen. Op zich is daar niets tegen en de VVD wil dat principe ook niet afwijzen. Een ander punt is: hoe wil de staatssecretaris bereiken dat gemeenten zich echt beperken tot het selectief aanwijzen van wijken die extra aandacht nodig hebben? Dan wordt vergunningvrij toch weer licht vergunningsplichtig. Hoe wil hij voorkomen dat gemeenten te ruimhartig gebruik maken van de mogelijkheid om het vergunningvrij bouwen in te perken? Er zijn nu al gemeenten die openlijk uitdragen dat er, ondanks de voorliggende wetswijziging, voor de burger uiteindelijk niets zal veranderen, maar dat kan natuurlijk niet. De staatssecretaris gaat ervan uit dat met de nieuwe wet jaarlijks zo'n 15.000 verbouwingen niet meer vergunningsplichtig zijn. Dat scheelt de burger zo'n 100 tot 250 mln. gulden per jaar in de portemonnee. Hoe wil de staatssecretaris voorkomen dat vrijheden van burgers onnodig worden ingeperkt en de beloofde lastenverlichting wordt bereikt? Ik hoor hierop graag zijn visie.

Dan kom ik bij de nota Wonen waarin de staatssecretaris aankondigt, te zoeken naar mogelijkheden om het welstandstoezicht verder te beperken. Voorop staat, zoals ik al zei, dat voor ons de kwaliteit van de bebouwde omgeving een grote zorg is. Ook vindt de VVD-fractie dat aanvragen voor de reguliere bouwvergunning door B&W getoetst dienen te worden op redelijke eisen van welstand, zoals in artikel 12 van het wetsvoorstel ook is opgenomen. Alleen vragen wij ons af of dit altijd en overal het beste gediend is met een wettelijk vastgelegd monopolie van een welstandscommissie. Je kunt ook zeggen dat uit een oogpunt van deregulering en decentralisatie gemeentebesturen zelf in staat zijn te bepalen of zij behoefte hebben aan en gebruik willen maken van een advies en wie dat advies moet opstellen.

De PvdA-fractie stelt de stadsbouwmeester voor. Wij delen de bezwaren van de staatssecretaris tegen dit voorstel. De VVD-fractie ziet er niets in om de welstandscommissies ook nog eens een keer aan te vullen met een stadsbouwmeester en dat alles ook wettelijk te verankeren. Dat vinden wij te veel van het goede. Bovendien doet dit afbreuk aan het politieke primaat van het lokale bestuur dat wij juist willen aanscherpen. Toch proef ik ook bij de collega's van de PvdA dat zij zich afvragen of gemeenten niet meer beleidsruimte verdienen dan het wettelijk monopolie van de welstandscommissie. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? Ik merk een smaakverschil tussen het voorliggende wetsvoorstel en de voornemens van de staatssecretaris in de nota Wonen. Is er een brug tussen die twee?

De VVD-fractie juicht het zeer toe dat de staatssecretaris het welstandstoezicht meer bij de tijd brengt. Hierbij hoort ook openheid en het aanscherpen van verantwoordelijkheden van het democratisch gekozen bestuur.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik kom terug op de monopoliepositie van de welstandscommissie. Zegt mevrouw Verbugt dat er ook gemeenten kunnen zijn die helemaal geen welstandscommissie instellen omdat B&W zelf deskundig genoeg zijn om de kwaliteit die haar grote zorgen baart op een goede manier te beoordelen?

Mevrouw Verbugt (VVD):

U geeft een draai aan mijn betoog. Ik zei dat B&W zelf kunnen bepalen wie die adviezen geeft. Er zijn veel mensen en bureaus die adviezen geven. Er kan dus gekozen worden voor een model waarbij de gemeente kiest voor het instellen van een welstandscommissie, het inschakelen van een bureau of een stadsbouwmeester. Er zijn dus nogal wat mogelijkheden. Ik vind dat het wetsvoorstel een heel goede stap in de goede richting doet, maar ik vind ook dat het denken daarover niet stil behoort te staan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U zegt dat B&W dat zelf mogen bepalen, maar ik mag hopen dat degenen die dat dan beoordelen, wel moeten voldoen aan de criteria zoals wij die hier vastleggen. Dat moet dan ook controleerbaar zijn voor de burger en objectiveerbaar, zodat men weet waar men aan toe is.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Zeker, en vandaar ook dat wij heel veel verwachten van de welstandsnota, waarin duidelijk vastgelegd wordt wat de criteria van beleid zijn. Wij vinden het ook heel belangrijk dat welstandsbeleid als zodanig hoger op de politieke agenda komt te staan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het gaat mij om de vrijheden van de burgers; daar had u een aantal opmerkingen over. Vindt u niet – ik heb daar zelf een aantal dingen over gezegd – dat diezelfde burgers op de een of andere manier betrokken moeten worden bij het welstandstoezicht? Ik heb gezegd dat het een aardig idee zou zijn om hen echt op te nemen – dat is nu ook voorgesteld – in de welstandscommissie. Maar hoe ziet u dat? Want als je een stadsbouwmeester aanstelt, komt er nog geen burger aan te pas.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Kijk, het voorstel dat de staatssecretaris ons heeft gedaan om ook te kijken of betrokken burgers in een welstandscommissie opgenomen kunnen worden, zou mogelijk een heel goede suggestie zijn. Daar zijn we dan ook niet tegen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik ben toch benieuwd of u bereid bent om een lijst te maken in de volgende zin. Immers, als je al zou willen dat die welstandscommissie er niet komt maar een andere vorm van toezicht op welstand, vindt u dan niet dat je wel op de een of andere manier moet vastleggen welke keuzes B&W daarin kunnen maken? Voor de doorzichtigheid van de procedure lijkt mij dat, als burger en als politica, toch wel heel plezierig.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! Ik heb zojuist al gezegd dat voor ons vooral van belang is dat er een politiek debat in een gemeente over gaat plaatsvinden hoe je het beleid meer vormgeeft ten aanzien van vragen als hoe je de omgeving mooier kunt maken en hoe je burgers daar meer bij kunt betrekken. Daarom is de welstandsnota wat ons betreft een heel goede aanvulling op het beleid zoals het nu gevoerd wordt. Ik ben niet tegen welstandscommissies als zodanig, maar ik vraag me af of we in de toekomst ook eens kunnen nadenken over andere modellen dan wettelijk vastgelegde monopolies. In dat opzicht zou ik willen zeggen dat het debat wat mij betreft niet hoeft stil te staan.

Voorzitter! De VVD-fractie juicht het zeer toe dat de staatssecretaris het welstandstoezicht meer bij de tijd brengt. Hierbij hoort ook openheid en het aanscherpen van verantwoordelijkheden van het democratisch gekozen bestuur. Iedere gemeente moet een welstandsnota gaan opstellen en hiervoor criteria uitwerken. Maar nu laat de praktijk zien dat gemeenten tot nu toe eigenlijk nooit veel vaart gezet hebben achter het formuleren van welstandscriteria, alhoewel zij dat op basis van de vigerende wet al konden doen. Het is in ieder geval iets wat nooit hoog op de politieke agenda heeft gestaan. Als het voor veel gemeenten al moeilijk blijkt om bestemmingsplannen actueel te houden, dan denk ik dat er een prikkel nodig zal zijn om de welstandsnota daadwerkelijk op te stellen. Mijn vraag is of ik het goed begrepen heb dat die prikkel er ook in zit en dat het straks zo zal zijn dat een gemeente die geen welstandsnota opstelt, ook geen welstandstoets meer kan doorvoeren.

Voorzitter! De mate waarin het wetsvoorstel in zijn doelstelling zal slagen, zal natuurlijk ook afhankelijk zijn van de eisen die aan de inhoud van de in de welstandsnota op te nemen criteria dienen te worden gesteld. Nu, het voorgestelde artikel 12 blijft toch nog een beetje vaag over de wijze waarop de door de gemeenteraad vast te stellen criteria dienen te worden geoperationaliseerd. Ik zeg het ook daarom, omdat ik uit een publicatie in Bouwrecht, van maart 2000, vanuit deskundige hoek verneem, in dit geval van mr. Nijmeijer van de faculteit rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht, dat er een vrees is dat de mogelijkheid bestaat, dat gemeenten dusdanige abstracte bepalingen in de welstandsnota zouden kunnen opnemen, dat er twijfels zijn of het wetsvoorstel daadwerkelijk zal leiden tot een substantiële wijziging in de wijze waarop het welstandstoezicht thans functioneert. Dat willen we juist voorkomen, want er moet wel iets veranderen. Mijn vraag is derhalve of de staatssecretaris dit probleem ziet. Heeft de staatssecretaris overwogen, of niet, om in de wet of misschien in een toelichting een toetsingsmaatstaf op te nemen voor de criteria van artikel 12a, lid 1? Ik vind dat een belangrijk punt, omdat het naar mijn mening om meerdere redenen niet wenselijk is als hier een taak ontstaat voor de rechter en er dus juridisering ontstaat rond die criteria. De VVD-fractie is het verder eens met de lijn die de regering kiest, waarin de eigen verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouder voor het welstandstoezicht expliciet wordt bevestigd. Dat betekent voor ons ook, dat burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het advies van de welstandscommissie. Nu geeft de vigerende wet, die dateert uit 1991, burgemeester en wethouders ook al dat recht op een eigen oordeel. Niettemin heeft zich gedurende de afgelopen jaren jurisprudentie ontwikkeld, waarmee een geheel eigen uitleg wordt gegeven aan de status van het welstandsadvies. Het komt er eigenlijk op neer, dat het college van burgemeester en wethouders bij zijn beslissing over het verlenen van een bouwvergunning niet de bevoegdheid zou bezitten om het welstandsadvies af te wegen tegen andere belangen. Het was duidelijk de bedoeling van de wetgever om het oordeel van de welstandscommissie de status te geven van een niet-bindend advies. Echter, de uitleg die er later aan gegeven is, is wel eens minder eenduidig geweest. Naar de mening van de VVD-fractie dient het democratisch gekozen bestuur het laatste woord te hebben. Naast de aanduiding van wat redelijke eisen van welstand zijn, zullen naar ons oordeel ook andere maatschappelijke aspecten, zoals duurzaamheid, toegankelijkheid en sociaal belang, meegewogen moeten kunnen worden. Wij vragen ons af of de omschrijving in het wetsvoorstel dat burgemeester en wethouders om zwaarwegende redenen toch een bouwvergunning kunnen verlenen indien het welstandsadvies negatief zou zijn, wel eenduidig genoeg is. Ik verwijs naar artikel 44, eerste lid, onder d. "Zwaarwegend" is namelijk een subjectief begrip. Wij zouden het een slechte zaak vinden als ten aanzien van deze toch belangrijke bevoegdheid van burgemeester en wethouder juridisering ontstaat, die de bevoegdheid op dit punt uitholt. Kan de staatssecretaris nader uitleggen wat hij verstaat onder "zwaarwegende redenen" en hoe zich dit verhoudt tot de eigen verantwoordelijkheid die burgemeester en wethouders hebben? Afhankelijk daarvan overwegen wij een aanvullend amendement in te dienen.

Voorzitter! Op blz. 15 van de memorie van toelichting stelt de regering, dat burgemeester en wethouder op welstandsgronden mits deugdelijk gemotiveerd kunnen afwijken van het advies van de welstandscommissie. Omdat wij vaststellen, dat de jurisprudentie daarover in de afgelopen jaren niet eenduidig is, is de VVD-fractie van mening dat dit belangrijke en ook door de regering onderschreven standpunt onomstotelijk vast moet komen te staan. Dat impliceert voor ons, dat burgemeester en wethouders zich een eigen oordeel moeten kunnen vormen over de welstandsaspecten van een bouwwerk. Ze kunnen daartoe het advies inwinnen van een andere, onafhankelijke deskundige. Zij moeten dit evenwel niet. Het is aan henzelf om dat te bepalen. Waarom heeft de regering er nu voor gekozen om deze uitleg, die in de memorie van toelichting zo is verwoord, niet letterlijk over te nemen in de wettekst? Kan de staatssecretaris ons de redenen daarvoor noemen?

Voorzitter! Uit de huidige praktijk van het welstandstoezicht en de welstandsadvisering blijkt, dat het nog steeds voorkomt dat er geen deugdelijke verslaglegging van de vergaderingen of zelfs van de uitgebrachte adviezen is. Wij vinden, dat dit niet goed kan. Een negatief advies van een welstandscommissie leidt in de meeste gevallen tot een afwijzing van de aanvraag van een bouwvergunning. Een burger heeft er met het oog op zijn verweer recht op, dat het welstandsadvies schriftelijk is vastgelegd en met redenen is omkleed. Het amendement op stuk nr. 11 beveel ik daarom in de aandacht van de Kamer aan.

Voorzitter! De nu voorliggende wetswijziging is ontsproten aan een evaluatie van de Woningwet, die alweer een aantal jaren geleden is gestart. Wij zijn verheugd over, dat de staatssecretaris voortvarend heeft gewerkt aan een vermindering van de lastendruk van de burger, zodat wij daar nu over kunnen spreken. Maar wat nog niet sluitend geregeld is, is de rol van het openbaar bouwregister. Ook de aanpak van fraude via zwartwerken en de min of meer professionele beunhazerij. Destijds, onder de voorganger van de staatssecretaris is een aanpak voorgesteld die de VVD-fractie toen al heel omslachtig vond. Die blijkt nu ook niet te werken. Ik heb het dan over de procedure via het openbaar bouwregister en het daarbij betrekken van de bouwpraktijk. In de nota naar aanleiding van het verslag spreekt de staatssecretaris over een nieuwe opzet naar Frans model. Wanneer kan de Kamer daar kennis van nemen en kan de staatssecretaris zijn voornemens daaromtrent toelichten?

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! Voordat ik op het wetsvoorstel zelf inga, zal ik kort de thema's toelichten aan de hand waarvan de CDA-fractie het wetsvoorstel zal beoordelen.

Dat betreft allereerst de verantwoordelijkheidsverdeling. Het doet ons goed dat de burgers straks in de wet een grotere vrijheid krijgen en minder regels. Op die manier wordt de verantwoordelijkheidsverdeling ingevuld. Er moet echter wel sprake zijn van een balans vanwege de noodzaak om de kwaliteit openbare ruimte te waarborgen en zonodig te versterken. De overheid zal haar eigen verantwoordelijkheid helder en duidelijk moeten weergeven en ook de burgers moeten hun verantwoordelijkheid kennen en vooral kunnen nemen!

De CDA-fractie heeft in bredere zin kritiek op dit paarse kabinet als het gaat om verantwoordelijkheidsverdeling. Paars laat los waar het moet vasthouden – veiligheid en immateriële onderwerpen – en houdt vast waar het los moet laten, bijvoorbeeld bij onderwijs en zorg. Een consistente visie op verantwoordelijkheid missen wij. Gelukkig is na het overleg met de VNG en de Federatie welstandstoezicht in dit wetsvoorstel een en ander wat meer in balans gekomen.

Het tweede algemene thema betreft de betrokkenheid van de burgers bij hun eigen wijk en leefomgeving. Het CDA wil die betrokkenheid stimuleren. Dat kan onder meer door de burgers invloed te laten uitoefenen op het gemeentelijk welstandsbeleid. Uiteraard kan dit ook inhoud krijgen via de vorming van welstandscommissies waarvan burgers zelf actief deel uitmaken. Daar kom ik nog op terug. Betrokkenheid van burgers stimuleert de leefbaarheid in wijken. Ook zorgt het voor een mensgericht beleid en een mensgerichte omgeving; niet alles markt of overheid!

Het derde algemene thema betreft handhaving en toezicht. Handhaving en toezicht zijn bij bouwregelgeving van groot belang. Burgers verwachten een betrouwbare en goed functionerende overheid die toeziet op het voorkomen van misstanden. Handhaven is van groot belang. Het probleem is eigenlijk vrij overzichtelijk. Er zijn te veel en te gedetailleerde regels en te weinig ambtenaren om toe te zien op de naleving daarvan. De betrokken provincies en gemeenten hebben eigenlijk te weinig kennis in huis om de regels te handhaven en toezicht erop te houden. Belangrijk is dat de wetgever de voorgestelde wetten en regels toetst op het criterium of deze te handhaven zijn. Dit laatste was de kern van de nota "Met vaste hand" van oud-minister Hirsch Ballin.

Het functioneren van welstandscommissies onttrekt zich veelal aan het oog van de samenleving. De CDA-fractie vindt dit met de staatssecretaris een slechte gang van zaken. Het is goed dat de Woningwet op dit punt wordt aangepast. Wij stemmen in met een grotere rol voor de gemeenteraad bij welstandstoezicht en willen de betrokkenheid van de burgers in de straten en wijken vergroten als er een welstandsoordeel nodig is: democratiseren van het welstandstoezicht. Het voorstel van de staatssecretaris om ook niet professionele deskundigen in welstandscommissies op te nemen, ondersteunen wij dan ook van harte.

De gemeenteraad moet echter wel een gemeentelijke welstandsnota vaststellen. De CDA-fractie vindt dat de raad daarin heldere en zo objectief mogelijke welstandscriteria moet formuleren. De welstandscommissie wordt uitvoerder van gemeentelijk beleid, vergadert openbaar en is verplicht verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. Dat zijn allemaal goede zaken. Een lid van een welstandscommissie mag niet langer dan 2 maal 3 jaren in zo'n commissie zitten. Waarom denkt de staatssecretaris niet aan 2 maal 4 jaren? Waarom is gekozen voor 2 maal 3 jaren? Wij vinden het overigens een heel goede zaak dat de burgemeester geen voorzitter kan zijn van de eigen gemeentelijke welstandscommissie. Maar vindt de staatssecretaris dat een wethouder of een raadslid wel lid of voorzitter mag zijn? Uit deze vraag zal hij opmaken, dat de CDA-fractie dit geen gezonde zaak vindt. Het CDA wil de gemeente wel iets meer tijd geven om zowel de welstandsnota als de loketcriteria op te kunnen stellen. Daarom hebben wij een amendement ingediend, dat ertoe moet leiden dat niet in twaalf maanden de welstandsnota en de criteria opgesteld hoeven te worden, maar dat dit in bijvoorbeeld achttien maanden kan gebeuren. Waarom de termijn wat langer maken? Neem nou een gemeente als Apeldoorn, die overigens al vrij ver is met het welstandsbeleid. Stel dat je bij het vaststellen van de nota een goede betrokkenheid van burgers wilt en je echt de wijk in wilt gaan om de mensen te kunnen betrekken bij het formuleren van het beleid dat door de raad wordt vastgesteld. Stel ook dat je niet alleen inspraak houdt om de inspraak, maar dat je de betrokkenheid neer wilt laten slaan in het gemeentelijk beleid, wat wij overigens van groot belang vinden. Dan is twaalf maanden voor het opstellen van zowel de welstandsnota als de loketcriteria een te korte periode.

Voorzitter! Dan kom ik te spreken over de wijziging van de bouwvergunningsplicht. De CDA-fractie kan instemmen met de voorgestelde verruiming van het vergunningvrij bouwen waarbij de categorie meldingsplichtige bouwwerken komt te vervallen. Op dit punt sluit ik mij dus aan bij mevrouw Verbugt. De CDA-fractie kan ook op hoofdlijnen de inhoud van de algemene maatregel van bestuur onderschrijven. Dank dat wij deze algemene maatregel van bestuur in concept hebben gekregen, want daardoor kunnen wij hier het debat goed voeren. Wat ons betreft is op onderdelen echter nog bijstelling nodig. De CDA-fractie onderkent, dat als de wetgever iets vergunningvrij verklaart, dit niet meer terug te draaien is. Vergunningvrij bouwen betekent, dat er geen preventieve toets van het bouwbesluit nodig is om dat op die manier te controleren op bijvoorbeeld brandveiligheid en gezondheid. Omdat het om kleine bouwwerken gaat, bijvoorbeeld om dakkapellen, lijkt dat geen probleem, maar bij de wat grotere bouwwerken, die onder de lichte vergunningsprocedure vallen, ligt dit anders. Hier is de preventieve toets op brandveiligheid, energiezuinigheid en gezondheid wat ons betreft wel noodzakelijk. Om hierover een bepaling in de wet op te nemen, heeft onze fractie een amendement ingediend.

De CDA-fractie kan instemmen met het via een algemene maatregel van bestuur nader inkaderen van het vergunningvrij bouwen aan de achterkant van de woning. Dat scheelt de burger veel geld. Denk maar aan de bouwleges en de bouwtekeningen. Maar, zoals Johan Cruijff zei, ieder voordeel heb zijn nadeel.

Staatssecretaris Remkes:

Dat is de omgekeerde wet van Cruijff.

De heer Rietkerk (CDA):

De omgekeerde wet van Cruijff, heel mooi! Ik zeg dus: ieder voordeel heb zijn nadeel. Ik wijs echter op het volgende. Uit de algemene maatregel van bestuur blijkt, dat je aan de achterkant van de woning maximaal 50% van de vrije ruimte mag bebouwen: ongeveer 30 m2, 3 meter hoog. Stel dat je een rijtjeshuis in een blok van vijf bewoont en dat je een tuin van ongeveer tien meter diep hebt die lekker op de zon ligt. Prachtig woongenot! Het voorgaande betekent, dat die tuin over een oppervlakte van vijf maal zes meter is 30 m2 vergunningvrij bebouwd mag worden. Dat heeft een heel groot effect op het woongenot. Zie ik dat juist?

De CDA-fractie is kritischer met betrekking tot de voor- en straatkant van de woning. Gelukkig is daarvoor in de derde nota van wijziging een ander regime voorgesteld. Het straatbeeld kan namelijk heel bepalend voor de wijk zijn met effecten op bijvoorbeeld de waarde van de huizen. Het CDA is ingenomen met het voorstel dat bereikt is na het overleg met de Vereniging van Nederlandse gemeenten, de provincies en de Federatie welstandstoezicht. Daardoor kunnen excessen beter worden voorkomen. Samen met een paar andere fracties hebben wij in de schriftelijke inbreng echter ook gesproken over de gebiedsgericht differentiatie. In de tweede nota van wijziging wordt die gelukkig verwoord, maar in de derde nota van wijziging komt zij helaas niet meer voor. De CDA-fractie vraagt zich in gemoede af wat daar nu de reden voor is. Wij volgen zoiets niet. Inmiddels heeft de heer Van Middelkoop een amendement ingediend waarmee de gebiedsgerichte differentiatie, waarover wel iets in de tweede nota van wijziging was opgenomen, maar niet in de derde, weer in de wet wordt genoemd.

Hoewel via de introductie van de voor- en achterkantbenadering bepaalde risico's, bepaalde excessen zijn gereduceerd, is het toch denkbaar dat het vergunningvrij bouwen in bepaalde specifieke wijken of straten die niet zijn aangewezen als een beschermd stads- of dorpsgezicht, tot aantasting van het karakteristieke straatbeeld leidt. Dat kan zowel in de stad gebeuren als in het landelijke gebied. Bepaalde gebieden kunnen zo karakteristiek zijn dat je daar vergunningvrij bouwen niet wilt toestaan. Het kan ook gaan om het aanpassen van kozijnen, balkons, schotels, dakkapellen en noem maar op. Wij hebben begrepen dat bijvoorbeeld in de wijk van Berlage in Amsterdam-Zuid in de huidige situatie nog sprake is van een vergunningsplicht, maar dat bouwen in de nieuwe situatie vergunningvrij zal zijn. Wij ondersteunen krachtig de gedachte die de heer Van Middelkoop in zijn amendement heeft neergelegd. Wij wachten de reactie van de staatssecretaris op dat amendement af alvorens wij ons uiteindelijke standpunt bepalen.

De normatieve werking van het bestemmingsplan wordt wat ons betreft op onderdelen aanzienlijk beperkt. Stel je voor dat er na procederen in de afgelopen zes jaar een uitspraak ligt van de kroon dat je niet aan de achterkant, maar juist aan de voorkant mag bouwen. Wordt dan met het van kracht worden van deze wet, na behandeling hier en in de Eerste Kamer, zo'n zes jaar lange procedure met een kroonuitspraak met een pennenstreek van tafel geveegd? Wordt die door dit wetsvoorstel inderdaad tenietgedaan? Ik krijg hierop graag een duidelijk antwoord van de staatssecretaris.

De CDA-fractie hecht aan de eigenheid en identiteit van streek, dorp en stad. De stads- en dorpsgezichten zijn vaak heel karakteristiek voor de omgeving. Het CDA wil zuinig zijn op die kwaliteit. Ik heb er net al iets over gezegd in relatie tot het amendement van de heer Van Middelkoop. Zorgpunt voor de CDA-fractie is ook dat de positie van een aantal losstaande monumenten in het geding kan zijn. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat bouwen in de directe nabijheid van het monument en op hetzelfde perceel waarop het monument is gelegen aan een lichte vergunningprocedure wordt gebonden. Het lijkt mij wenselijk dat ook in de wet wordt opgenomen dat vergunningvrije bouwwerken alsnog licht vergunningsplichtig kunnen worden, als deze de belevingswaarde van het monument aantasten. Er moet een duidelijke visuele relatie zijn tussen datgene wat er gebeurt en het monument. Volgens ons is dat op dit moment niet geregeld in het wetsvoorstel. Wij hebben een conceptamendement gereed. Ik ben benieuwd of het amendement van de heer Van Middelkoop dit probleem ook kan tackelen. Als dat het geval is, zal ik niet met een aanvullend amendement komen. Zo niet, dan overweegt de CDA-fractie een aanvullend amendement op dit punt in te dienen. Ik heb niet alleen gevraagd naar de monumenten die in de stad staan, maar ook naar monumenten op het prachtige platteland ergens in Noord-, Oost- of Zuid-Nederland.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil graag een vraag stellen over de eigenheid en identiteit van streek, dorp en stad. Eigenlijk zijn deze woorden mij uit het hart gegrepen, zeker dat je zuinig moet zijn op de kwaliteit. Geldt dat wat de heer Rietkerk betreft ook voor de open ruimte en de onbebouwde grond van streek, dorp en stad? Hoe beoordeelt hij de bedrijventerreinen die de laatste jaren in Nederland zijn "neergeplempt", om het maar even onparlementair te zeggen? Daar kun je toch echt geen kwaliteitsstempel op zetten?

De heer Rietkerk (CDA):

Dit wetsvoorstel gaat niet over de bedrijfsterreinen op zichzelf. U stelt mij een vraag die in het kader van de vijfde nota volop aan de orde is, maar ik wil er best op ingaan. Wat de kwaliteit van streek, dorp en stad betreft, vinden wij nadrukkelijk dat je zuinig moet omgaan met de ruimte en dat je allereerst moet kijken naar stedelijke vernieuwing. Je moet eerst kijken of je wellicht de grond in of misschien omhoog kan, zodat je niet de open ruimte in hoeft.

Ik denk dat de bedrijfsterreinen niet ergens "neergeplempt" worden, om uw woorden te gebruiken. Er ligt altijd nog een democratisch proces aan ten grondslag.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Laat ik het dan wat parlementairder zeggen. Bent u niet met mij van mening dat het heel discutabel is om een kwaliteitsstempel te drukken op de bedrijventerreinen die in de afgelopen jaren zijn gerealiseerd? Vindt u niet met mij dat juist daar het nodige moet gebeuren wat de kwaliteit en het zuinig zijn op de kwaliteit betreft?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik denk dat niet alleen de CDA-fractie hier, maar ook lokale en provinciale overheden op dit moment bezig zijn met het beantwoorden van die vraag. Er is geen sprake van een blauwdruk in Nederland. Het is niet waar dat het in zijn algemeenheid overal hartstikke slecht is geregeld als het gaat om de fysieke en ruimtelijk-kwalitatieve aspecten van bedrijventerreinen. Dat is echt verschillend. In een aantal gebieden in Overijssel is het bijvoorbeeld prima geregeld. In andere gebieden, waar ook gemeenten een rol spelen, is het wat vrijblijvender ingevuld. In het kader van de Vijfde nota zullen wij de discussie wel voeren. Wij zullen nadrukkelijk kijken naar de eigenheid, de identiteit van streek, stad en dorp.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U bent dus met mij van mening dat hogere kwaliteitseisen moeten worden gesteld aan de bedrijventerreinen om meer werk te maken van de eigen identiteit van streek, stad en dorp, zoals u het zo mooi zegt. Bij de architectuurnota is dit ook aan de orde geweest; alles heeft met alles te maken. Rick van der Ploeg heeft gesproken van taartdozen die overal staan. Wij moeten daar echt veel beter op inzetten. Dat zou ik nou zo graag ook van het CDA horen.

De heer Rietkerk (CDA):

Het CDA wil daar graag op inzetten, maar dan vooral beginnend bij provincies en gemeenten in goed onderling overleg. Het mag geen rijksarrogantie worden. Het mag niet zo zijn dat wij hier vanuit het rijk maar even de kwaliteitseisen bepalen. Daar is de CDA-fractie absoluut niet voor.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik ben absoluut tegen rijksarrogantie, maar ik ben wel voor goede afspraken.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb aangegeven dat ik hecht aan eigenheid en identiteit en dus ook kwaliteit van streek, dorp en stad. Ik ben heel benieuwd of gemeenten dit samen met provincies regionaal goed kunnen invullen. Ik heb er vertrouwen in. Het proces is inmiddels volop op gang gekomen.

Ik kom op het burenrecht via het Burgerlijk Wetboek. De staatssecretaris moet oppassen met een al te gemakkelijke afwenteling op de burgerlijke rechter. Als je het wetsvoorstel goed op je laat inwerken, ontstaat de indruk dat dat gebeurt. Ook een aantal reacties uit de samenleving wijst in die richting. Als wij kiezen voor meer vergunningvrij bouwen, trekt de overheid zich wat terug en zullen mensen bij conflicten eerder in het burgerlijk recht terechtkomen. Ik heb het voorbeeld genoemd van mensen met een zonnige tuin waaromheen in één keer 30 m2 bebouwing wordt neergezet. Na vier weken vakantie komen de mensen terug en treffen zij 3 meter hoge muren aan beide kanten van hun tuin aan. Ik chargeer misschien, maar ik ben wel benieuwd wat er dan gebeurt. Moeten die mensen naar de burgerlijke rechter en, zo ja, hoe gaat die rechter daarmee om? Zullen de mensen niet hun toevlucht moeten nemen tot het privaatrecht? Zal de winst van minder regels in de Woningwet in publiekrechtelijke zin niet deels worden ingewisseld door burenruzies, door ongelukkiger mensen, die hun heil bij het privaatrecht moeten zoeken? Ik zou daar graag een algemene beschouwing over horen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Zou het niet goed zijn als de buren vooraf met elkaar overleggen en dat in de voorlichting daaraan aandacht wordt besteed? Wij willen geen van allen ruzies.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik zou het normaal vinden als buren van tevoren met elkaar overleggen en tot een vergelijk komen. Ik heb echter een voorbeeld willen geven van een situatie waarin dat niet is gebeurd. Over dat soort situaties krijgen wij brieven. In zijn algemeenheid zal het goed gaan, maar soms niet en daarover hoor ik graag een beschouwing van de staatssecretaris.

De heer Poppe (SP):

Wat vindt de CDA-fractie van mijn amendement op stuk nr. 12?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik zal in tweede termijn ingaan op de amendementen. De essentie van uw amendement was, dacht ik, dat er, voordat er wat mag gebeuren, tussen buren altijd overeenstemming moet zijn. Wij zijn daar niet voor.

De heer Poppe (SP):

Dat klopt niet helemaal. Voorgesteld wordt een goed georganiseerd burenoverleg. Bij overeenstemming is er geen probleem. Als dat niet het geval is, geldt de lichte procedure. Kennelijk is er dan iemand nodig om ruzie te voorkomen en in dat geval moet de gemeente een Salomonsoordeel vellen.

De heer Rietkerk (CDA):

Naar aanleiding van de antwoorden van de staatssecretaris zal ik in tweede termijn ingaan op de amendementen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Er is geen verschil van mening over de noodzaak van goed overleg tussen buren. Een principieel punt is echter dat reeds in het Burgerlijk Wetboek de rechten en plichten van buren zijn vastgelegd. Hecht de CDA-fractie daarnaast aan wettelijke verankering in de Woningwet?

De heer Rietkerk (CDA):

Er is al jurisprudentie over het burenrecht. Ik leg deze wet daarnaast en wil in algemene zin aan de hand van een concreet voorbeeld van de staatssecretaris weten wat hij daarvan verwacht. Ik zal in tweede termijn ingaan op mogelijke suggesties voor aanpassing van het wetsvoorstel. Ik ben nog niet zo ver.

De CDA-fractie hecht om meerdere redenen aan een evaluatiebepaling. De ingrijpende verruiming en het schrappen van de excessenregeling vragen om een goede evaluatie. Wij hebben voorgesteld, dit na drie jaar te doen, na het vaststellen van de welstandsnota's in de gemeenten. Voor het opnemen van de evaluatiebepaling in de wet hebben wij een amendement ingediend.

Er is geen verdagingstermijn voor de lichte bouwvergunningsprocedure. Bij de reguliere procedure is een verlenging aan de orde. Mede gezien een aantal amendementen is het de vraag of bij de lichte procedure een periode van zes weken voldoende is. Wellicht moet de mogelijkheid worden geboden, er drie weken langer over te doen. Ik heb geen amendement ingediend op dit punt, omdat ik eerst van de staatssecretaris wil weten of hij er, gelet op de discussie in de Kamer, oog voor heeft dat het voor de gemeente soms lastig is om sommige lichte bouwvergunningsprocedures binnen zes weken af te handelen.

Ten aanzien van het oppervlaktecriterium van 50% vergunningvrij bouwen is er in de memorie van toelichting, maar ook in de algemene maatregel van bestuur, sprake van een "oorspronkelijke situatie". Wat is dat? Als een woning 50 jaar geleden is aangepast, geldt dan voor de mogelijkheid van vergunningvrij bouwen de situatie van 50 jaar geleden of die van nu, dus het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel? Ik vraag de staatssecretaris om een toelichting op dit punt, omdat dit van grote invloed kan zijn op de interpretatie van het begrip "oorspronkelijke situatie" en van de toepassing van vergunningvrij bouwen.

De mogelijkheden bij schuinlopende perceelscheidingen in relatie tot vergunningvrij bouwen vielen mij op, met name ten aanzien van de perceelgrenzen die haaks op de achterkant staan. Met name bij combinaties – je zou kunnen spreken van een salamitactiek – van bijvoorbeeld een carport met een schutting blijft er bij een schuine perceelgrens nog een soort luchtplaats van een gevangenis over. Er zijn vele voorbeelden, zoals van de heer J. van der Burgt uit Helmond en anderen, bekend. Die schuine perceelsverkavelingen leiden wat ons betreft tot een aantasting van het woon- en leefklimaat. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de ruimtewerking door blokkering van licht, zon, lucht en warmtetoetreding? Mocht het antwoord onduidelijk zijn of mocht ik ontevreden zijn over het antwoord, dan overweeg ik in tweede termijn een motie in te dienen.

Het college heeft de mogelijkheid om af te wijken van een negatief welstandsoordeel, mits het hiervoor zwaarwegende redenen heeft. Vorige sprekers hebben daar ook op gewezen. Kan de staatssecretaris dat uitleggen? Wat zijn zwaarwegende redenen? Wij kennen allemaal het oude artikel 19 Wet ruimtelijke ordening. Daar was ook zo'n bepaling in opgenomen. Ik hoef het de staatssecretaris niet in herinnering te roepen, want er zijn tientallen, zo niet honderden, voorbeelden van te noemen. Je kunt je afvragen of dat de bedoeling is geweest. Wil de staatssecretaris daar eens op ingaan?

Dan heb ik nog een vraag over het bouwvergunningvrij maken van magazijninstellingen en bordesvloeren. Het is een heel korte vraag. Is dat nu bouwvergunningvrij of niet?

Wij hebben met de staatssecretaris gesproken over het inspectierapport Toezicht op de bouwregelgeving. Dat inspectierapport loog er niet om. Duidelijk was dat de kerntaak voor toezicht en handhaving van bouw- en woonregelgeving bij gemeenten ligt. Dat blijft zo en dat vind ik ook terecht. De gemeenten krijgen in het kader van deze wet een grotere verantwoordelijkheid en dat vind ik prima. Tijdens het debat kwam aan de orde dat de inspectie een aantal misstanden heeft geconstateerd. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij daar met de gemeenten en de inspectie wat aan wil gaan doen. Dat heeft hij aangegeven tijdens het overleg daarover op 30 mei 2000. Ik wil graag weten hoe ver de staatssecretaris is met het in beeld brengen van de feitelijke gang van zaken op gemeentelijk niveau op het punt van toezicht en uitvoering van bouw- en woonregels. Zit daar voortgang in? Hoe is de stand van zaken op dat punt?

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Voorzitter! Hier beneden in de hal staan vier panelen die herinneren aan het oude gebouw van de Hoge Raad dat daar eens stond. Op die panelen staan vier grote wetgevers uit de geschiedenis van de mensheid: Solon, lustinianus, Napoleon en Mozes. Met de wetgeving van de laatste ben ik het meest vertrouwd. Reeds hij had aandacht voor de noodzaak van bouwvoorschriften. Het schoot mij onmiddellijk te binnen toen ik dit wetsvoorstel las. Toen ik als kleine jongen voor het eerst met die regelgeving in aanmerking kwam, vond ik het zo komisch dat daar aandacht aan werd besteed. Het is een voorbeeld van constructieveiligheid, te vinden in het boek Deuteronomium 22:8. "Wanneer gij een nieuw huis bouwt, dan zult gij aan uw dak een borstwering maken, opdat gij geen bloedschuld over uw huis brengt, als er iemand afvalt." Bouwvoorschriften inzake het uiterlijk van de huizen – zeg maar het welstandstoezicht – zijn opvallend afwezig: bewoners van het oude Israël hadden daarin klaarblijkelijk veel vrijheid. De staatssecretaris had zich daar vermoedelijk wel thuis gevoeld, maar hij heeft zijn verantwoordelijkheden in het heden.

Wij leven in een dichtbevolkt land, waarvan de inwoners steeds dichter op elkaars lip komen te zitten. Dan is het niet meer dan logisch dat er tal van voorschriften zijn ontstaan en zullen blijven bestaan. Daarom is het toch wat paradoxaal dat de regering individuele burgers nu meer vrijheid wil toekennen om de eigen woning naar eigen inzicht te verbouwen. Ik zou willen dat ik het vermogen of de fantasie had om mij voor te stellen hoe onze straten er over een aantal jaren uitzien als het wetsvoorstel, zoals het er nu ligt, in werking zou treden. Zouden wij dan niet ontzettend veel spijt hebben van de vrijheid die wij burgers hebben gegeven? Dan zijn wij alleen te laat, want dan kunnen wij het moeilijk terugdraaien. Het vergt dus nog wel wat afweging en fantasie om het wetsvoorstel op een goede manier te beoordelen. Dat geldt overigens voor ons allen en niet alleen voor de staatssecretaris en mij.

Aan de andere kant past het bij een culturele ontwikkeling, waarbij mensen meer zeggenschap wensen over hun leefomstandigheden en waar bovendien in sommige wijken de saaiheid troef is. Dat zal waar zijn, maar wij hebben evengoed rekening te houden met de culturele omstandigheid, dat ergernissen bij burgers, bij wie omgeving rond de achtertuin wordt aangetast door verbouwingen bij de buren – om maar eens een voor de hand liggend voorbeeld te noemen – hoog kunnen oplopen. In het debat over dit wetsvoorstel zal daarom aandacht moeten zijn voor zowel de stedenbouwkundige als de ruimtelijke kwaliteit en het waarborgen van de constructieve veiligheid, als ook voor effecten van vergunningvrij bouwen in relatie tot omwonenden.

Naast de materiële gevolgen van het wetsvoorstel vraag ik aandacht voor de bestuurlijke kanten. Het wetsvoorstel beoogt een toename van de bouwvrijheid van de individuele burger. Anders geformuleerd is het echter vooral een herverdeling van bevoegdheden: de wetgever "verbiedt" gemeenten immers, anders dan nu en in het verleden, om op bepaalde onderdelen welstandsbeleid te voeren. Historisch gezien zit in die beslissing van de wetgever, als wij die tenminste nemen, iets onheus. De voorgeschiedenis van het welstandsbeleid laat immers zien dat het initiatief tot welstandstoezicht steeds bij gemeenten lag. Zoals bekend begon het in Laren in 1912. De wetgever neemt nu dus een deel van het initiatief van de gemeenten over door deze in hun beleidsvrijheid meer aan banden te leggen. Ik acht dat niet in alle gevallen een verbetering. Ook al heeft de staatssecretaris met twee belangrijke partijen, de VNG en de Federatie Welstand, overeenstemming bereikt over het nu voorliggende voorstel, het is uiteindelijk de Kamer waarmee de staatssecretaris van doen heeft. Op een aantal punten heb ik daarom voorstellen ter verbetering ingediend en gemerkt dat ik niet de enige ben die geprikkeld is door hetgeen thans voorligt.

Ik kom op de inhoud van het wetsvoorstel. De staatssecretaris heeft ook bij mij – het zij ruiterlijk erkend – enig enthousiasme weten te wekken over het welstandstoezicht op nieuwe leest: voortaan kennen we alleen nog maar welstandscommissies die werken op basis van vooraf vastgestelde criteria, vastgelegd in de welstandsnota. Dat maakt de zaak inderdaad een stuk transparanter, hetgeen voor meer draagvlak kan zorgen. Ik breng in herinnering, dat dit natuurlijk niet helemaal nieuw was: artikel 8 van de Woningwet bepaalde reeds, dat burgemeester en wethouders "redelijke eisen van welstand" dienden op te nemen in de bouwverordening. Toch zal het nog maar moeten blijken of het welstandstoezicht op nieuwe leest tot "betere" besluiten zal leiden, in de zin van breder gedragen maar, nogmaals, ik heb daar wel vertrouwen in en ik neem aan dat wij over een aantal jaren wel eens zullen vernemen hoe een en ander in de praktijk blijkt uit te werken.

Ik vind het eveneens positief, dat de nieuwe welstandcriteria zullen worden opgesteld in relatie tot de omgeving waarin wordt gebouwd. Zo ontstaat de mogelijkheid om recht te doen aan het specifieke karakter van stads- of dorpsbeelden.

Maar er zijn natuurlijk ook bezwaren. Het eerste betreft de overgangstermijn. Om een lang verhaal kort te maken, ik vind die te kort. Hij is nu bepaald op twaalf maanden, er liggen twee voorstellen en vooralsnog geef ik de voorkeur aan het meest eenvoudige, te weten het amendement van de heer Van der Staaij dat kiest voor 24 maanden. Wat mij betreft zou die termijn nog wel een jaar langer mogen zijn. Als wij zien hoeveel moeite, wellicht onwilligheid gemeenten hebben om bestemmingsplannen een beetje bij de tijd te houden, geloof ik dat wij er verstandig aan doen om ze niet korter op termijn te zetten dan nu het geval is in het wetsvoorstel. Hoe dan ook, amendementen die er nu liggen om de overgangstermijn te verlengen, hebben in ieder geval mijn sympathie.

Mijn tweede bezwaar richt zich op de bepalingen in de wet die het reilen en zeilen van de welstandscommissie op detailniveau invullen. De staatssecretaris kan het kennelijk toch niet laten. Het komt op mij formeel onjuist en bovendien betuttelend over om allerlei huishoudelijke bepalingen voor de welstandscommissie bij wet te bepalen. Dit soort bepalingen hoort thuis in de gemeentelijke bouwverordening of in een apart reglement. Over het meest in het oog lopende voorbeeld, de zittingsduur van leden van de welstandscommissie, heeft de staatssecretaris ook al overleg gepleegd. In de derde nota van wijziging is nu weliswaar een verlenging mogelijk gemaakt, maar waar hebben we het hier eigenlijk over? Wil hij nu werkelijk regelen, dat een commissielid niet meer dan tweemaal drie jaar kan worden benoemd? En dat in de nieuwe situatie die dus transparanter is, meer openbaar is, eisen stelt, enz., enz.? We hebben in het verslag al gewezen op het gevaar van vacatures die kunnen ontstaan, nu de eisen die gesteld worden aan het functioneren van de welstandscommissie aanzienlijk worden verzwaard, want je moet toch wel bestand zijn tegen het werken in de openbaarheid met alle mogelijkheden van kritiek vanuit de lokale pers. Er zijn misschien mensen die dat best kunnen maar daar geen zin in hebben en dus niet in zo'n commissie gaan zitten. Maar het belangrijkst vind ik het principe dat men dit soort zaken wel op gemeentelijk niveau regelt. Het signaal richting gemeenten is duidelijk geweest – de welstand moest worden opgeschud – maar niet valt in te zien waarom de zittingsduur van gemeentelijke commissieleden in onze wetgeving moet worden vastgelegd. Vandaar mijn amendement op stuk nr. 15.

Wij hebben in het verslag eveneens bezwaar gemaakt tegen de bepaling in artikel 12a, lid 4, te weten dat het rijk bij algemene maatregel van bestuur voorschriften kan geven over de categorieën bouwwerken, standplaatsen en criteria. Dit zou een soort nationale model-welstandsnota moeten opleveren. Het lijkt mij echter onwenselijk, dergelijk optreden van de minister, hoe goed bedoeld ook, bij wet vast te leggen. Een handreiking naar de gemeenten in de vorm van een vergoeding voor het opstellen van een welzijnsnota nieuwe stijl lijkt mij een gepaster middel als men dan toch per se iets wil doen vanuit het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Ook de VNG heeft in een eerste reactie bezwaar aangetekend tegen het feit dat de staatssecretaris hiermee op de stoel van de gemeenteraad gaat zitten. Deze terminologie is herkenbaar ontleend aan het commentaar van de VNG. Dit is reden voor mijn amendement op stuk nr. 14.

Het deed mij aanvankelijk deugd dat mede op suggestie van een aantal fracties, waaronder die van mij, bij nota van wijziging in artikel 43 gebiedsgerichte differentiatie van bouwvergunningsvrij bouwen mogelijk werd gemaakt. Ik wilde mevrouw Verbugt zo-even niet interrumperen, maar dit onderdeel van het wetsvoorstel heeft een wat grillig verloop van erin en eruit. Ik heb haar in de bankjes echter hopelijk duidelijk kunnen maken wat de stand van zaken is.

Op kousenvoeten is het betreffende derde lid van artikel 43 bij derde nota van wijziging weer afgevoerd. Ik vraag de staatssecretaris om deze gang van zaken nader toe te lichten. Hij maakt de zaak er immers niet geloofwaardiger op als hij eerst de wens van de Kamer honoreert om dat punt vervolgens weer terug te trekken. Aanvankelijk heeft hij, mede naar aanleiding van vragen van een aantal fracties, voorgesteld, aan gemeenten de bevoegdheid te geven om delen van het grondgebied aan te wijzen, waarin vergunningsvrije bouwwerken toch vergunningsplichtig zouden zijn. Dat voorstel was inhoudelijk goed beargumenteerd. Een aantal vragen van mevrouw Verbugt wordt dan ook beantwoord in de nota van wijziging waarin die gebiedsgerichte differentiatie door de staatssecretaris is geïntroduceerd. Met mijn amendement op stuk nr. 17 beoog ik niets anders dan die oude situatie te herstellen.

Als kritiek op de benadering van de eerste nota van wijziging had ik overigens willen geven dat in de AMvB een categorie van vergunningvrije bouwwerken overbleef, waarover de gemeente zelfs in bijzondere gebieden niets meer te zeggen zou hebben. Een suggestie ter verbetering van de oorspronkelijke tekst zou kunnen zijn om de bevoegdheid niet te beperken naar het aantal bouwwerken, maar de hoeveelheid grondgebied die vergunningsplichtig kan worden verklaard te beperken, zodat een gemeente niet zijn hele grondgebied vergunningsplichtig kan verklaren. Mevrouw Verbugt heeft hierover ook vragen gesteld. Ik ben niet ongevoelig voor haar argumenten en wellicht is het mogelijk dat wij zaken doen om mijn amendement dat is ontleend aan de eerste nota van wijziging, nog wat aan te scherpen.

Het vervallen van de gebiedsgerichte differentiatie klemt des temeer, als niet langer kan worden teruggevallen op de excessenregeling uit artikel 19. Ook door deze bevoegdheid is bij derde nota van wijziging een streep gehaald. Ik plaats daar vraagtekens bij. De staatssecretaris verwijt tegenstanders van ruime vergunningsvrijheid nogal eens wantrouwig tegenover de burger te staan, maar heeft hij redenen om de gemeenten te wantrouwen op dit gebied?

Wat betreft het voorkomen van negatieve gevolgen van het verruimde vergunningsvrij bouwen op stedenbouwkundig en constructieveiligheidsgebied, heeft de staatssecretaris gewezen op de preventieve werking van het welstandsbeleid. Burgers hebben zich te houden aan het welstandsbeleid en aan de voorschriften in het Bouwbesluit. Naleving van deze voorschriften is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van burgers en dan vooral van aannemers, omdat juist zij hiervan op de hoogte moeten zijn. Dat spreekt vanzelf, want die regels zijn voor de burgers geschreven. Maar is het niet vreemd dat die naleving geheel aan diezelfde burgers wordt overgelaten? Hoe kunnen toezicht en handhaving, die toch overheidstaken zijn, worden uitgeoefend? Welke acties gaan gemeenten ondernemen om te garanderen dat de veiligheid van omwonenden en aangrenzende panden voldoende verzekerd is?

De heer Rietkerk (CDA):

De heer Van Middelkoop weet dat wij sympathiek staan tegenover de gebiedsgedifferentieerde uitwerking. Begrijp ik echter goed dat hij de excessenregeling wil terugbrengen?

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Houd een en ander wel uit elkaar. Het gebiedsgedifferentieerde karakter vind ik veel belangrijker. Ik ben nog niet uitgedacht over de wenselijkheid om die excessenregeling terug te brengen. Ik geloof dat er op dit punt een amendement van mevrouw Ravestein ligt. Naarmate er meer amendementen komen van het type van gebiedsgerichte differentiatie van vergunningsvrij bouwen, is de excessenregeling naar mijn mening minder nodig. In het debat moeten wij dit punt verder wegen.

Ik kom op de AMvB met de lijst van vergunningsvrije bouwwerken. In algemene zin zou parlementaire bemoeienis met dergelijke technische uitwerkingskwesties niet nodig moeten zijn, maar in dit geval kan die doorslaggevend zijn om tot een eindoordeel te komen. Mevrouw Van Gent sprak in dit verband over de amenderende motie op een AMvB, maar dat lijkt mij eerlijk gezegd een onding. Ik heb het sterke vermoeden dat de staatssecretaris dat met mij eens is. Hij zal dat in dat geval ongetwijfeld in heldere en krachtige bewoordingen aan haar duidelijk kunnen maken. Ik hoor het de minister zeggen en ik citeer hem met zijn instemming: "Soms zijn het ondingen."

De in de AMvB gekozen principes zijn goed, maar kwetsbaar: aan de openbare weg vergunningsplichtig, aan de achterkant c.q. in de privé-sfeer vergunningsvrij, met inachtneming van de belangen van de buren en omwonenden. Met name op dat laatste punt heb ik een aantal vragen. In de AMvB is een aantal gebieden rondom de woning licht vergunningsplichtig verklaard. Op de tekening waarop de voorkant- en achterkantbenadering wordt toegelicht, wordt bij een bepaalde categorie beargumenteerd dat de belangen van de buren geschaad kunnen worden als het bouwen vergunningsvrij wordt verklaard. Wij bewegen ons hier op het lastige grensvlak van burenrecht en welstandstoezicht, dus tussen het ene type wetgeving en het andere. Heeft de staatssecretaris overwogen om zaken als de afstand tot het naburige erf van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen onder het burenrecht in het Burgerlijk Wetboek te laten vallen? Ik verwijs ter illustratie naar artikel 42 BW, waarin is bepaald dat zonder toestemming van de eigenaar van het naburig erf binnen een afstand tot het naburig erf van 2 meter geen boom of heester geplant mag worden. Hoe zal het principe dat de belangen van de buurman in acht dienen te worden genomen van toepassing zijn in de praktijk van het welstandstoezicht? Het verschil in benadering tussen BW en welstandstoezicht moge duidelijk zijn: het BW verschaft de buurman een rechtsgrond om zich te verzetten tegen verbouwingsplannen die zijn woongenot aantasten. Het welstandstoezicht lijkt daar, althans in principe, geen rekening mee te houden.

In de concept-AMvB wordt wel bepaald dat bouwwerken binnen 1,5 meter tot het naburig erf vergunningsplichtig zijn, maar er wordt geen verbinding gelegd met het burenrecht. Ik moet bekennen dat ik het een lastige zaak vindt. De burger en diens buurman zijn in de voorgestelde systematiek geheel afhankelijk van de vergunningsbeslissing door het bevoegd gezag. De instemming van de buurman heeft geen invloed, zodat diens rechten onbeschermd zijn. Is een tussenweg op dit punt niet interessant, bijvoorbeeld door de vergunningsplicht te laten vervallen als er onderlinge overeenstemming is over een uitbouw of aanbouw? Zie in dit verband mijn bijdrage aan een gestroomlijnde verdere liberalisering van dit wetsvoorstel, als ik een wervende opmerking mag maken. Dit voorstel is namelijk terug te vinden in mijn amendement op stuk nr. 16. De initiatiefnemer krijgt op deze manier een extra belang bij het vooraf overleggen met zijn buurman, hetgeen een hoop onderlinge problemen kan voorkomen. Bovendien betekent deze werkwijze een extra afname van de administratieve last voor de gemeente. Natuurlijk moet de toestemming van de buurman wel controleerbaar zijn en dus schriftelijk aan de gemeente worden gemeld. Ik laat het graag aan gemeenten over om deze procedure nader vorm te geven.

De duidelijkheid van de anderhalvemeterbepalingen laat overigens enigszins te wensen over: tekst en tekening over de voorkant- en achterkantbenadering spreken niet steeds geheel dezelfde taal. Waarom is overigens gekozen voor 1,5 meter in plaats van 2 meter, zoals in het BW wordt gehanteerd? Ik stel deze vraag maar in mijn onnozelheid. Ook is het niet duidelijk hoe moet worden omgegaan met gevallen waarbij de erfgrens schuin wegloopt van de achtergevel. Toen mijn medewerker mij deze gedachte aanreikte en ik hem vroeg om verduidelijking, maakte hij dezelfde acrobatische beweging als de heer Rietkerk maakte toen hij zo-even sprak over deze materie. Ik kan mij dan ook aansluiten bij zijn vragen op dit punt.

Ten slotte een vraag over de vergunningsvrije categorieën, te weten: de openbare nutsvoorzieningen die vergunningsvrij worden. Is het niet vreemd dat voor publieke voorzieningen geen welstandsadvies nodig is, terwijl die evengoed inbreuk in het landschap of het dorpsgezicht kunnen betekenen?

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De staatssecretaris wil de bureaucratie bij kleine bouwprojecten te lijf gaan. Het is absoluut waar dat een simpele bouwaanvraag voor een aanbouwtje vele maanden in beslag kan nemen en een paar honderd tot meer dan ƒ 1000 aan leges kan kosten. Dat geldt zeker als je de pech hebt dat een artikel 19-procedure nodig is wegens een verouderd bestemmingsplan. Ook zit je vast aan de toets van de welstandscommissie die door veel mensen en zeker door degenen die een aanbouwtje of een bouwwerk willen gaan maken, gezien wordt als een vervelende subjectieve bemoeial. Dat is niet geheel ten onrechte. In het artikel Het welstandstoezicht in de houdgreep uit De gemeentestem constateert de auteur dat welstandseisen waaraan een bouwplan wordt getoetst doorgaans impliciet worden geformuleerd op het moment van de toetsing. Het is vergelijkbaar met een rechter die tijdens de zitting het eigen wetboek vaststelt. Bij een vergelijkend onderzoek uit 1998 keurt een welstandscommissie alle acht voorgelegde plannen af, terwijl een andere commissie zes van diezelfde acht plannen goedkeurde. Wij zijn het van harte eens – en dat is toch wel een uitzondering – met de objectivering die de staatssecretaris voorstelt wat betreft welstandstoezicht in de vorm van vooraf geformuleerde criteria en een beter geregelde verslaglegging. Maar de medaille van de democratische bemoeizucht van bouw- en welstandstoezicht heeft ook een andere zijde. Ik heb er Cruijff niet voor nodig. Wijken kunnen verslonzen door een bouwdrift die niet wordt gehinderd door enige vorm van publieke controle. Iedereen kent de voorbeelden wel: de carportpest. Achterterreinen kunnen dichtslibben op een veel grotere schaal dan nu mogelijk is binnen de ruimte die bestemmingsplannen bieden. Buren kunnen de grootst mogelijke ruzie daarover krijgen. Het gaat dan over bouwplannen die nu nog aan het Salomonsoordeel van de gemeenten worden onderworpen. Ten slotte kan de constructieve en brandveiligheid in het geding komen als vergunningsvrije bouwwerken zonder bemoeienis van architect, constructeur of aannemer uit de grond worden gestampt of op het dak gezet. Kortom, de vraag is of de staatssecretaris in zijn liberale enthousiasme om het particulier initiatief zo weinig mogelijk in de weg te leggen niet is doorgeschoten, een liberale duikvlucht.

Ook bij betrekkelijk kleine bouwplannen kunnen de belangen van buren geschaad en de kwaliteit van de woonomgeving aangetast worden. Dat is geen theoretisch probleem, maar dagelijkse praktijk. Ik heb 13 jaar in de commissie bezwaarschriften van een gemeenteraad gezeten. Die had er soms een dagtaak aan om die perikelen te bekijken. Ik heb van de VNG begrepen dat het nog steeds zo is.

De bestuursrechtelijke bezwarenprocedure die vastzit aan een bouwvergunning kan veel burenruzies voorkomen of tenminste dempen. Ze is ook goedkoop en dus voor iedereen toegankelijk. De privaatrechtelijke weg die overblijft voor vergunningsvrij bouwen is duur, dus selectief en toegankelijk naar inkomen. Het kabinet deed hierover bij de beantwoording van de schriftelijke inbreng te laconiek. Ik heb een amendement ingediend: voor bouwwerken die onder de huidige wet meldingsplichtig zijn wordt de initiatiefnemer verplicht om vooraf de buren in te lichten over zijn bouwplannen. Dit gebeurt op een gestandaardiseerd formulier zodat verzekerd wordt dat geen verhullende formuleringen worden gebruikt. Als buren op voorhand schriftelijk akkoord gaan met het bouwinitiatief, mag dit vergunningsvrij worden uitgevoerd, als althans aan de criteria wordt voldaan. Als buren niet akkoord gaan, dan wordt een lichte bouwvergunning noodzakelijk. Deze aanpak kan een hoop ellende voorkomen. Er kan meer vergunningsvrij worden gebouwd als er draagvlak bestaat onder de omwonenden.

Een ander discussiepunt in het wetsvoorstel, waarover ook stapels post zijn binnengekomen, is het effect van de vrijstelling van kleine bouwwerken op de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. Het valt niet te ontkennen dat kleine bouwwerken een straatbeeld kunnen verzieken. Er zijn echter ook bouwprojecten aan de achterkant, waarover nagedacht is indertijd bij de bouw, die de boel gruwelijk kunnen verzieken als te veel mag en kan. Ik wijs erop dat het straatbeeld aan de voorkant nu al met grote regelmaat verziekt wordt door plannen, ongeacht de omvang, die wel het groene licht van de welstandscommissie hebben gekregen. Daar zijn ook veel voorbeelden van.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik wil nog een vraag over het amendement stellen. Volgens mij is nu al in het burgerlijk wetboek het burenrecht geregeld. Met name in de voorlichting rondom welstand, vergunningvrij en licht vergunningvrij moet hieraan veel aandacht worden besteed. U stelt nu regelgeving voor die elkaar bijt.

De heer Poppe (SP):

Dat laatste begrijp ik niet helemaal. Volgens mij ben ik niet zo bijterig op dit punt. Als een procedure via de kantonrechter moet worden uitgevochten is dat een dure zaak en dat is niet voor iedereen weggelegd. Nu wordt de kwestie bij de gemeente neergelegd en dat kost niets. De gemeente kan dan een Salomonsoordeel vellen. Het gaat erom dat mensen hun bouwplan op een min of meer gestandaardiseerde manier aan de buren voorleggen, zodat er geen verrassingen ontstaan. Als dat burenoverleg via de criteria in een dergelijk formulier plaatsvindt en iedereen gaat ermee akkoord, is het probleem opgelost. Is dat akkoord er niet, dan ligt er een procedure zodat er een toets van de gemeente, bouw- en woningtoezicht en de welstand kan komen volgens de criteria die nu nog bij algemene maatregel van bestuur geregeld moeten worden.

In de derde nota van wijziging is de staatssecretaris de critici van de VNG en de Federatie welstand een aardig eind tegemoet gekomen. Bouwwerken die vanaf de openbare weg te zien zijn, blijven nu op zijn minst vergunningsplichtig volgens de lichte procedure. Je kunt zeggen dat de staatssecretaris "om" is, maar ik vind dit een verstandige aanpassing. Bij bouwwerken echter die niet vanaf de openbare weg te zien zijn, verandert er ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel niets. De zekerheden ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit, het vermijden van kwaliteitsverlies voor omwonenden, de brandveiligheid en dergelijke, moeten hier komen uit de algemene maatregel van bestuur waarvan wij een concept ontvangen hebben. Ook mijn vraag aan de staatssecretaris luidt of dit een algemene maatregel van bestuur met een voorhangprocedure wordt, zodat de Kamer over de nadere invulling nog kan overleggen.

Ik heb hier nog enkele vragen over. Blijkens de nota naar aanleiding van het verslag vindt de staatssecretaris het acceptabel dat door uitbreidingen 50% van het terrein dat oorspronkelijk niet bebouwd was naderhand bebouwd mag worden. Dit is dus de helft van de oorspronkelijke tuin. De meeste bestemmingsplannen gaan overigens niet verder dan 30 of 40% en ik weet dus niet of die 50% zo verstandig is. Er zijn situaties waarin 50% acceptabel is, maar er zijn ook wijken waar dit de ruimtelijke kwaliteit ernstig zal aantasten en dat geeft weer problemen met buren, waarover wij daarnet spraken. Ik denk aan wijken met rijtjeshuizen met kleine tuinen waarvan aan de achterkant weinig of niets meer overblijft. Voor de SP-fractie is die 50% in de wet alleen acceptabel als dit gebiedsgericht via een bestemmingsplan aangescherpt kan worden. Dit is vooral bedoeld voor bijzondere naoorlogse wijken met weinig ruimte aan de achterkant.

Verder vragen we ons af of het percentage bebouwd niet beter genomen kan worden over de hele kavel in plaats van over het oorspronkelijk onbebouwde deel van de kavel. De laatste formulering is qua handhaving, zeker als de jaren verstrijken, erg lastig. De heer Rietkerk keek 50 jaar terug, om te zien hoe de oorspronkelijke situatie was en wat er in die tijd is aangebouwd, maar je kunt ook 50 jaar vooruit kijken en dan krijg je hetzelfde probleem. Immers, hoe stel je na 50 jaar vast wat de oorspronkelijke situatie was? Het gaat derhalve twee kanten op – dan hebben we samen 100 jaar!

Mijn vraag aan de staatssecretaris is, of het niet beter is om het over het percentage van de hele kavel te doen. Als het al kan, kost dat onderzoek naar de oorspronkelijke situatie in ieder geval handenvol tijd en het wetsvoorstel was nu juist bedoeld om de gang van zaken te vereenvoudigen. Ik denk dat mijn voorstel, 50% van de kavel in plaats van de oorspronkelijke bebouwing, heel wat meer vereenvoudiging is. We zijn altijd voor eenvoud, als dit kan.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! Ik heb een verduidelijkende vraag aan de heer Poppe, als het gaat om het percentage gekoppeld aan de totale kavel. Hij zei: 50% van de totale kavel?

De heer Poppe (SP):

Nee, ik heb geen percentage genoemd daarbij.

De heer Rietkerk (CDA):

Oké, X% derhalve. Maar hebt u dan nog wel een verschillend regime voor voor- en achterkant? Hoe gaat u daarmee om?

De heer Poppe (SP):

Dit gaat over de achterkant, omdat de voorkant nu beter geregeld is. Daar is die liberalisering minder duikvluchtachtig doorgevoerd.

De heer Rietkerk (CDA):

Stel, ik wil wat aan de voorkant aanbouwen via de lichte procedure, zeg X%. Gaat dit dan af van uw totale percentage wat je mag bebouwen of mag dat erbij opgeteld worden?

De heer Poppe (SP):

Ik denk dat je het er wel bij op zou kunnen tellen, want dan neemt de verstening van zo'n wijk wel toe. Maar ik denk dat het vooral van belang is voor de achterkant, omdat wat betreft de voorkant er strengere normen zijn. Ik denk ook niet dat er aan de voorkant zoveel bijgebouwd wordt en dat dit ook veel minder voorkomt in de praktijk. Dat zullen uitzonderingen zijn. De grote lijn is toch over het algemeen de achterkant, behalve als het gaat om de carports, die aan de voorkant komen.

Voorzitter! Dan heb ik ook nog een vraag over de afstand van vergunningvrije nieuwe bouwwerken tot de perceelsgrens. Volgens de nota naar aanleiding van het verslag zullen enkele typen bouwwerken slechts vergunningvrij gebouwd kunnen worden op minimaal 1,5 meter van de buren. Naar de mening van de SP-fractie zou deze eis gesteld moeten worden voor alle bouwwerken hoger dan 2 meter, want anders kun je verwachten dat er burenruzies ontstaan in verband met bezonning: 's middags om vier uur moet je het licht in de keuken al aandoen, want het wordt dan donker doordat er geen lichtinval meer is. Je krijgt mogelijk inkijk, als er nog een raam in zit, hetgeen ook ongewenst is. Voorts kan geluids- en stankoverlast optreden, want het wordt een uitbouwkeuken waar allerlei dingen in gebeuren en de geuren daarvan komen net in een tuin waar je altijd gewend was te zitten. Enfin, ik praat nu uit de praktijk van allerlei klachten die we bij de commissie in de gemeente kregen, daar waar het gaat om mensen die het niet met elkaars activiteiten eens zijn. Mevrouw Verbugt zei dat het een goed liberaal principe is, dat de vrijheid van de een niet de onvrijheid mag zijn van de ander. Ik moet echter zeggen dat dit helemaal geen liberaal principe is, want dat is een kwestie van beschaving. Het geldt dus ook voor socialisten. Het is geen uitvinding van de liberalen dat het voordeel van de een niet het nadeel van de ander mag zijn. Dat gebeurt toch al zoveel in onze samenleving.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Nog even over uw inkijk en dergelijke. Ik ben ook tegen gluren bij de buren; dat moet je derhalve op een goede manier afregelen. Maar dat is nu precies een punt dat heel goed omschreven staat in het Burgerlijk Wetboek, waar ik het zo-even ook al even met u over had. U haalt volgens mij een aantal dingen door elkaar.

De heer Poppe (SP):

Volgens mij niet, want ik heb zonet nog eens gezegd dat gebruik maken van het Burgerlijk Wetboek een heleboel inzicht vereist van de mensen, terwijl het ook geld kost, want je moet naar de kantonrechter. Als je dat op een eenvoudiger manier via de gemeente kunt regelen, kosteloos en samen met de buren, dan lijkt me dat een betere oplossing. En als het erg vervelende buren zijn, moet je lid worden van de bond tegen vervelende buren.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Maar de punten die u noemt, moeten volgens mij in die AMvB geregeld worden, in de zin dat je daar heldere afspraken over maakt.

De heer Poppe (SP):

Precies.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Goed, dan begrijp ik dat we het helemaal eens zijn en is er geen aanleiding tot opwinding verder. Het is derhalve uw bedoeling dat het in die AMvB op een goede manier wordt geregeld en dat daar ook helder wordt vastgelegd wat wel mag en wat niet mag?

De heer Poppe (SP):

Mevrouw Van Gent, u neemt me de woorden uit mond.

Het was mijn bedoeling ook dat wij kunnen spreken over de algemene maatregel van bestuur , waarin dit soort criteria helder en duidelijk geregeld worden, zodat je niet naar de kantonrechter hoeft, want dat is ook allemaal droefenis en dan krijgen die kantonrechters het er ook veel te druk mee. Dat moeten we niet doen, als je het allemaal gewoon binnen de gemeente gemeenschappelijk en communaal zou kunnen regelen.

Voorzitter! Vergunningvrije bouwwerken worden niet meer preventief getoetst door het bouwtoezicht. Zoals bekend, is dat een toets die bij veel gemeenten niet veel voorstelt. De brandveiligheid kan in het algemeen echter snel aan de hand van een tekening getoetst worden. Dat gebeurt in de regel ook. Zonder vergunning zit het er dik in, dat de lat op het gebied van de brandveiligheid omlaag gaat. Dat kan met name voor dakopbouwen toch redelijk vervelende gevolgen hebben. Maar ook brandoverslag tussen een samenraapsel van aanbouwen op een binnenterrein kan een groot probleem zijn. Vluchtroutes kunnen zelfs belemmerd worden, zoals iedere brandweer in de grote stad de staatssecretaris kan vertellen.

Wij hebben deze vragen bij de inbreng gesteld en vonden de beantwoording niet erg bevredigend. Om die reden heb ik het vandaag nogmaals aan de orde gesteld. Men kan wel stellen dat een initiatiefnemer ook bij een vergunningvrij bouwwerk geacht wordt aan de bouwregelgeving te voldoen, maar wat zal er in de praktijk gebeuren als de mensen kunnen kiezen tussen bijvoorbeeld meer vierkante meters of een uitvoering volgens de wet, rekening houdend met brandpreventie en dat soort zaken? Als er geen controle is en geen regels zijn, kan dat gevaar opleveren. En gemeenten zullen echt niet meer komen kijken als er geen vergunning meer nodig is en er dus geen leges meer betaald worden. Daarom hebben de gemeenten geen ambtenaren om dat te controleren, want dat kost geld. Hoe kunnen de brandveiligheidscriteria in de algemene maatregel van bestuur worden ingebouwd? Is de staatssecretaris daartoe overigens bereid? Hoe denkt hij te voorkomen, dat op het gebied van veiligheid de klok niet wordt teruggedraaid?

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! Er ligt een amendement van het CDA voor om juist in de wet naast constructieve veiligheid ook brandveiligheid, energiezuinigheid en volksgezondheid te regelen. Wil de heer Poppe het niet liever in de wet geregeld hebben?

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Ik zal het amendement in tweede termijn behandelen, zoals de heer Rietkerk met mijn amendement zal doen. Dat lijkt mij een aardige oplossing. Ik zal ernaar kijken, maar merk wel op dat een algemene maatregel van bestuur ook kracht van wet heeft. Zij is alleen soepeler aan te passen en dus ook aan te scherpen als zaken niet blijken te kloppen. Ik moet er even over nadenken wat nu de beste manier is. Ook een algemene maatregel van bestuur is een besluit met kracht van wet.

Voorzitter! Samenvattend zijn wij van mening, dat de staatssecretaris weliswaar ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel een toontje lager zingt. Dat vinden wij goed; hij heeft een verstandig besluit genomen, want je moet nooit te ver voor de fanfare uit lopen. De gemeenten moeten meer ruimte krijgen voor gebiedsgericht beleid en de positie van de buren moet naar onze mening beter geregeld worden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! "Ons nageslacht mag niet in even erge mate lijden onder onze fouten als wij moeten boeten voor de zorgeloosheid en onnadenkendheid waarmee onze voorouders de stedelingen alle licht en lucht hebben betimmerd." Zo valt te lezen in de memorie van toelichting van de Woningwet 1901. Laten wij ervoor zorgdragen, dat in de toekomst niet iets soortgelijks over ons gezegd behoeft te worden. Is er reden om hierover bezorgd te zijn? De klemtoon in het huidige regeringsbeleid op de zeggenschap van de burger zou daartoe aanleiding kunnen geven. De leuze op het terrein van bouwen en wonen is voor dit moment immers zeggenschap voor de burger. Er moet gewerkt worden vanuit de vraag van de burger. In het bijzonder de nota Wonen is op deze filosofie geënt. De staatssecretaris wil ook het voorliggende wetsvoorstel uitdrukkelijk in deze bredere context bezien, zo blijkt uit de nota naar aanleiding van het verslag.

Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, draagt hiervan inderdaad duidelijk de sporen. Er worden in het wetsvoorstel flinke stappen gezet richting een verdere democratisering van de welstand alsmede naar een liberalisering van bouwvergunningsplicht en procedures. De huidige Woningwet wordt te paternalistisch geacht en dat moet veranderen. De overheid dient op dit terrein terugtredende bewegingen te maken.

Voorzitter! Ook de SGP-fractie is van mening, dat beperkingen die burgers worden opgelegd ten aanzien van het oprichten van bouwwerken een goede rechtvaardiging behoeven. Het is een goede zaak om van tijd tot tijd de vraag onder ogen te zien of bestaande regels niet nodeloos knellend zijn. Anderzijds is echter waakzaamheid geboden. Het streven naar meer zeggenschap van de burger door minder knellende regels kan gemakkelijk doorschieten. Zeker in een dichtbevolkt land als Nederland geldt dat bouwen ook belangen van derden raakt. Met een ordelijke inrichting van de woonomgeving is bovendien een publiek belang gediend.

Toezicht en sturing vanuit de overheid op de ordening van de woonomgeving is daarom onmiskenbaar om "verrommeling" te voorkomen. Mijn fractie acht het zeer gewenst dat gemeenten adequate mogelijkheden hebben om een regiefunctie uit te oefenen met betrekking tot het toezicht op bouwen en wonen. Lokale overheden dienen aanspreekbaar te blijven op de kwaliteit van de woonomgeving. Tegen de achtergrond van deze overwegingen beoordeelt mijn fractie het voorliggende wetsvoorstel.

Dit voorstel wil komen tot vereenvoudiging van de bouwregelgeving en het terugdringen van overtollige administratieve rompslomp. Dat is een waardevol streven en de positieve waardering geldt ook het transparanter maken van het welstandstoezicht. Dat kan zeker ook bijdragen aan de rechtszekerheid. De noodzaak om te komen tot een bijstelling van de huidige als subjectief en ondoorzichtig ervaren welstandstoetsingspraktijk onderschrijven wij.

Wij moeten nu de vraag beantwoorden, of het wetsvoorstel een adequate en evenwichtige oplossing biedt voor de in de praktijk gebleken knelpunten. De geschiedenis leert ons dat het nuttig is hierbij kritische vragen te stellen. Immers, heel wat dereguleringspogingen hebben geleid tot een toename van het aantal regels en heel wat pogingen om meer rechtszekerheid te bieden, hebben nieuwe rechtsonzekerheid gebracht doordat de wetgever, bevangen door enige zelfoverschatting, onvoldoende zicht had op de eindeloze gevarieerdheid van de praktijksituaties.

Het is goed in dit verband in herinnering te brengen dat ook de herziene Woningwet van 1991 als doelstelling had te komen tot vereenvoudiging en vermindering van voorschriften op het terrein van het bouwen. De toepassing van de herziene wet in de praktijk riep echter tal van interpretatievragen op die door de rechter moesten worden beslecht.

Op een aantal belangrijke onderdelen, zoals de indeling van bouwwerken, worden weer aanzienlijke aanpassingen voorgesteld. Ik zou de staatssecretaris willen vragen, hoe het komt dat de vorige herziening kennelijk niet die mate van vereenvoudiging en deregulering heeft bewerkstelligd die ervan verwacht werd. Is daaruit lering getrokken bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel?

De ingrijpende wijzigingen die na de indiening van dit wetsvoorstel zijn afgekomen, met name in de derde nota van wijziging, geven te denken over de zorgvuldigheid van de voorbereiding. Natuurlijk is het positief dat de staatssecretaris openstaat voor kritiek op de voorstellen vanuit de praktijk en daaraan consequenties wil verbinden, maar wij vroegen ons af, in hoeverre de voorbereiding van dit wetsvoorstel adequaat geweest is. Worden de praktijkervaringen niet in een te laat stadium betrokken bij de opstelling van nieuwe regels?

Voorzitter! De meeste kritische reacties waren er op het punt van het vergunningvrij bouwen. Dat is begrijpelijk omdat de in het oorspronkelijke wetsvoorstel voorziene indeling van vergunningsvrije en licht vergunningsplichtige bouwwerken maar liefst aan 60% van de bouwwerken die onder de bestaande Woningwet aan preventief toezicht zijn onderworpen, buiten de reguliere vergunningprocedure zouden kunnen worden opgezet; een drastische versoepeling van het preventieve toezicht derhalve. Gevreesd werd dat de gevolgen hiervan voor de lokale kwaliteit van de woonomgeving bijzonder nadelig zou kunnen zin. Ook rees de vraag of hiermee niet een zekere innerlijke tegenstrijdigheid werd opgeroepen: gemeenten worden enerzijds gedwongen een adequaat welstandsbeleid te formuleren om een betere aansluiting te bereiken op ruimtelijk beleid en architectonische ambities, terwijl anderzijds het vergunningvrij bouwen flink wordt opgerekt en een fors deel van de bouwactiviteiten buiten het welstandstoezicht wordt geplaatst. Dat staat met elkaar op gespannen voet!

Voor de SGP-fractie woog hierbij ook zwaar dat het afwegingskader of bouwwerken wel of niet vergunningsplichtig zouden moeten zijn, geheel op centraal niveau bij AMvB zou worden ingevuld. Deze afweging waarbij enerzijds het belang van de individuele burger centraal staat om zonder te veel rompslomp te kunnen bouwen en anderzijds het openbare belang van ruimtelijke kwaliteit de aandacht vraagt, dient echter niet in de laatste plaats ook een lokale invulling te krijgen. De regering spreekt nadrukkelijk over democratiseren van het welstandstoezicht, maar dan verdient het zeker aanbeveling om het gestalte geven aan het lokale welstandsbeleid ook daadwerkelijk toe te vertrouwen aan de lokale democratie.

Voorzitter! De SGP-fractie heeft inmiddels met genoegen geconstateerd, dat voor het regime voor vergunningsvrije bouwwerken in overleg met de VNG en de Federatie welstand de nodige positieve wijzigingen in het wetsvoorstel zijn aangebracht. De belangrijkste wijziging in dit verband acht ik wel de voorgestelde voor- en achterkantbenadering, waarbij het vergunningvrij bouwen vooral betrekking zal hebben op de achterkant, terwijl aan de voorkant meer vergunningsplichtig zal zijn. Dit geeft in ieder geval vanuit welstandsoptiek beduidend meer bescherming en dat juicht mijn fractie toe. Deze positieve houding geldt eveneens het gegeven, dat het bestemmingsplan als beheersinstrument voor het gemeentelijk grondgebied uitdrukkelijk zijn rol kan blijven spelen.

Wel rijst de vraag of deze benadering als vanzelf met zich moet brengen, dat de eerder gekozen benadering, waarbij de nodige beleidsvrijheid aan gemeente werd gelaten om een bouwwerk al dan niet als vergunningsplichtig aan te merken, wordt verlaten. Waarom krijgt in de nieuwe benadering het gemeentebestuur niet de mogelijkheid om te bepalen dat volgens de desbetreffende AMvB een niet vergunningsplichtig bouwwerk onder bepaalde omstandigheden in bepaalde welstandsgevoelige gebieden toch vergunningsplichtig is? Mijn fractie wil dit, gelet op de gewenste gemeentelijke autonomie terzake en gelet op de gewenste bescherming van kwetsbare gebieden, uitdrukkelijk bepleiten. Immers, waar en in welke mate vergunningvrij bouwen acceptabel is zonder al te veel ruimtelijke risico's, kan uiteindelijk het best en het meest adequaat op lokaal niveau worden vastgesteld. Gemeenten dienen in de ogen van mijn fractie zelf een effectief beleid te kunnen voeren. Het amendement van collega Van Middelkoop op dit punt komt ons dan ook sympathiek voor.

Dit pleidooi wint aan kracht indien ook het repressieve welstandstoezicht, de excessenregeling, op vergunningsvrije bouwwerken niet tot de mogelijkheden behoort. Bij derde nota van wijziging is deze regeling immers geschrapt. Mijn fractie is van de juistheid daarvan overigens nog niet overtuigd. Welke nadelen zijn volgens de staatssecretaris verbonden aan handhaving van de excessenregeling?

Het onderscheid tussen voor- en achterkant is in het algemeen nuttig, maar neemt niet alle behoefte aan maatwerk weg. Integendeel! Ook bepaalde bouwwerken aan de achterkant kunnen wel degelijk een verstoring van de woonomgeving geven. Denk alleen maar aan de vele portiekwoningen in de grote steden die met de achterkanten naar elkaar staan, gescheiden door slechts een smalle strook grond. Bewoners van deze woningen hebben vrij uitzicht op elkaar. Dan maakt het wel degelijk uit wat bewoners aan de achterkant aan bouwwerken fabriceren. Als ik het concept van de desbetreffende AMvB goed lees, vrees ik dat men met de voorgestelde reeks vergunningsvrije bouwwerken heel ver kan gaan. Rechtvaardigt dit niet temeer de wens om te komen tot lokaal maatwerk?

Ik voeg hier tevens een vraag inzake de zogenaamde anderhalvemetergrens uit artikel 2 van de concept-AMvB aan toe. Bij de vergunningvrije aan- of uitbouw aan de achtergevel is de bepaling dat de afstand tot het naburig erf minimaal anderhalve meter moet zijn, niet opgenomen. Wat is hiervan de achtergrond? Verder sluit ik mij aan bij de vragen die zijn gesteld over de schuinlopende perceelsgrenzen.

Voorzitter! In de considerans van de Woningwet 1991 wordt expliciet aangegeven, dat het uit oogpunt van decentralisatie wenselijk is enige voorschriften te geven. Het lijkt erop, dat in het huidige wetsvoorstel voorschriften uit oogpunt van centralisatie worden gegeven. Anders gezegd: brengt dit wetsvoorstel niet te veel rijksregulering met zich mee? Ik noem hierbij concreet de gecreëerde mogelijkheid om bij AMvB aan te geven op welke wijze en voor welke bouwwerken welstandscriteria gegeven moeten worden. Ik noem het feit, dat nu bij wet in formele zin wordt geregeld dat de vergaderingen van de welstandscommissie openbaar zijn, dat de welstandscommissie een jaarverslag moet opstellen en dat de zittingsduur van de leden van de welstandscommissie strikt wordt aangegeven. Om de rij niet langer te maken noem ik ten slotte het gegeven, dat bij wet wordt voorgeschreven hoe het college van B&W zich moet verantwoorden inzake het gevoerde welstandsbeleid. Is dit niet overdreven betuttelend richting gemeenten? Was dit nu werkelijk nodig? En: is iets meer vertrouwen in de lokale overheden niet op zijn plaats? Biedt de Gemeentewet op onderdelen niet voldoende richtinggevend kader? Graag krijg ik op dit punt een nadere beschouwing

Voorzitter! Artikel 12a geeft aan, dat de gemeenteraad een welstandsnota dient vast te stellen met daarin specifieke welstandscriteria. Die criteria dienen zo concreet en objectief mogelijk te zijn. Ook de SGP-fractie is voorstander van helderheid, maar dienen dergelijke criteria niet per definitie een zeker globaal karakter te dragen om voldoende ruimte te bieden aan enige creativiteit en flexibiliteit? Een lijst met absolute criteria lijkt mij in dit verband fnuikend. Hoe ver gaat dus het verlangen om te komen tot specifiek uitgewerkte criteria? Hoe reëel is het risico dat de welstandsnota de rechterlijke toets niet kan doorstaan vanwege onvoldoende concreetheid? Ik bepleit op het punt van het opstellen van dergelijke welstandscriteria derhalve enige souplesse.

Positief in de voorgestelde wijzigingen van het oorspronkelijke wetsvoorstel acht ik voorts, dat de staatssecretaris in overleg met de VNG tot een oplossing is gekomen met betrekking tot de korte behandelingstermijn voor de lichte bouwvergunningsprocedure en de gefaseerde bouwvergunningafgifte. In het verslag heeft mijn fractie reeds vraagtekens geplaatst bij het realiteitsgehalte van de oorspronkelijk vastgestelde termijnen. Het verheugt mij daarom dat hierin een verruiming is bewerkstelligd waarmee gemeenten uit de voeten kunnen.

Op het punt van het burenrecht heb ik nog een vraag overgehouden na de nota naar aanleiding van het verslag. Door diverse fracties zijn er vragen over gesteld. Het valt mij op dat in de beantwoording van de regering wordt vastgesteld dat hier geen probleem ligt. Ons zijn echter wel degelijk gevallen uit de praktijk bekend waarin sprake is van knelpunten. Ik doel op situaties waarin sprake is van een evidente strijd met het burenrecht, bijvoorbeeld het bouwen over de perceelgrens van de buren, en op zichzelf juridisch correct toch een bouwvergunning wordt verleend. De bezwaarde buurman kan dan niet terecht bij de bestuursrechter, maar moet naar de burgerlijke rechter om zijn gelijk te halen. In de praktijk kan zich het probleem voordoen dat dit een omslachtige en kostbare procedure is. Ik wil de staatssecretaris voorhouden dat er geen water- dichte scheiding is tussen het burenrecht en het bouwrecht in die zin dat bij een beslissing tot vrijstelling van de bepalingen uit het bestemmingsplan die burenrechtelijke bezwaren wel mogen worden meegewogen. Ik besef dat je het burenrecht niet zomaar als weigeringsgrond voor het verlenen van bouwvergunningen kunt opvoeren. Toch stellen wij vast dat het hier in de praktijk wringt, juist omdat de burgers zich door de bouwvergunning gelegitimeerd kunnen voelen om in strijd met burenrechtelijke regels te bouwen. Natuurlijk klopt daar juridisch geen hout van, maar het kan wel de praktijk zijn in een aantal gevallen. Daarom vraag ik de staatssecretaris om op dit punt nader onderzoek te doen, als hij zegt dat het in de praktijk nauwelijks of geen knelpunt is. Dan kan nader worden bezien in hoeverre en hoe vaak burenrechtelijke bezwaren worden opgeworpen tegen bouwvergunningen. Graag hoor ik van de staatssecretaris hoe hiervoor in de praktijk een oplossing kan worden geboden.

Voorzitter! Ik vraag aandacht voor de beoogde overgangstermijnen. Gelet op de inspanningen die van gemeenten worden gevraagd in verband met de concrete uitwerking van het gemeentelijke welstandsbeleid en daaraan gerelateerde toetsingscriteria alsmede het vereiste voor het voeren van welstandsbeleid om voor licht vergunningsplichtige bouwwerken loketcriteria uit te werken en op te nemen in de welstandsnota, pleit ik ervoor om de overgangstermijn te verlengen met een extra jaar. Ik heb daartoe een amendement ingediend op stuk nr. 10. Inmiddels heeft ook collega Rietkerk op dit punt een amendement ingediend en een termijn van 18 maanden voorgesteld. Hij heeft niet toegelicht dat zijn keuze voor 18 maanden zou voortkomen uit een bezwaar tegen de in ons amendement voorgestelde 24 maanden, het extra jaar. Ik heb van de VNG begrepen dat er behoefte is aan een extra jaar en dat een halfjaar te kort zou zijn om tegemoet te komen aan beide punten die ik zo-even heb genoemd.

Nederland heeft een lange traditie inzake het bereiken van een kwalitatief sterke bebouwde omgeving. In een klein land als het onze is dat een groot collectief goed. Om die reden dienen gemeenten adequate bevoegdheden te houden om daarop toe te zien en deze reputatie hoog te kunnen houden. Het wetsvoorstel schept voor een belangrijk deel deze mogelijkheid voor de gemeenten. Mijn fractie meent dat gemeenten in ieder geval de mogelijkheid moeten hebben om bouwwerken die op grond van de AMvB vergunningvrij zijn toch aan een vergunningprocedure te onderwerpen. Die aanvulling zou het wetsvoorstel naar onze mening nog moeten krijgen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Van der Staaij noemt een aantal argumenten voor de verlenging van de termijn van 12 naar 24 maanden. Ik mis een argument, te weten de mogelijkheid om de burgers beter te betrekken bij het opstellen van die welstandsnota's. Ik ben benieuwd hoe hij daartegen aankijkt. Ik heb er in mijn bijdrage iets over gezegd. Het is voor mij een belangrijk element om te bezien of ik dit amendement kan steunen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Inderdaad, ik heb begrepen dat die langere termijn nodig is om ook goed te kunnen luisteren naar datgene wat hierover door de burgers naar voren wordt gebracht. Dat ondervang ik met de algemene uitdrukking dat een langere termijn nodig is om te komen tot een goede keuze.

Mevrouw Ravestein (D66):

Mijnheer de voorzitter! Als wij spreken over welstandsbeleid, roept dat altijd veel emoties op. Velen beschouwen welstandstoezicht als heel betuttelend als men zelf wil verbouwen, maar als de buren willen gaan verbouwen, is men blij dat er regels zijn. In dit krachtenveld is gepoogd om te komen tot enige deregulering. Daar is natuurlijk niets tegen en D66 steunt de staatssecretaris dan ook volledig als het gaat om het verbeteren van de procedures en de transparantie rond het welzijnstoezicht door bijvoorbeeld de vergaderingen en de verslagen van die vergaderingen openbaar te maken.

Wij waren wel enigszins verbaasd over de inhoud van de derde nota van wijziging bij dit wetsvoorstel, omdat de staatssecretaris juist had gezegd dat bepaalde bouwsels als dakkapellen vergunningvrij moesten worden. Dit leidde tot heel veel kritiek van alle kanten, zowel uit het veld als van bestuurders. Na lang polderen met VNG en de federatie welstand is er een compromis geboren dat, als je het naast de oorspronkelijke voorstellen legt, eigenlijk weinig heel laat van de plannen. Nadat wij al een halfjaar hadden moeten wachten op de nota naar aanleiding van het verslag, die in augustus verscheen, werden wij recent aangenaam verrast met een grote ommezwaai. Alleen aan de achterzijde zouden bepaalde bouwsels nog vergunningvrij zijn. Alsof achterkanten niet interessant kunnen zijn. Gisteren hebben wij gesproken over het belang van architectonische kwaliteit aan de hand van de Architectuurnota, waar deze staatssecretaris medeverantwoordelijk voor is. In dat licht is het vreemd om de welstandscriteria ingrijpend te versoepelen. Vrijstaande gebouwen hebben eigenlijk geen achterkant en zijn van alle kanten even zichtbaar. Hetzelfde geldt voor hoogbouw en alle andere situaties waar de achterkant vanaf de straat zichtbaar is. Zou naast het criterium voor- of achterkant niet ook het criterium zichtbaarheid gehanteerd moeten worden?

Bovendien beweerde de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag nog dat sprake was van een heel evenwichtig pakket, waar weinig aan veranderd kon worden: "van zo'n evenwicht zou naar mijn oordeel geen sprake meer zijn wanneer die vergunningsvrije ruimte van de burger nog meer dan thans is voorgesteld zou worden beperkt". Hoe verklaart hij nu zijn eigen ommezwaai? Is dit alleen om nog iets van de voorstellen overeind te houden, ook zonder dat sprake is van dat beoogde evenwicht?

Waar maken wij ons druk om? Omdat er zo ontzettend veel afgeprutst wordt in Nederland. Niet in de laatste plaats dankzij allerlei klusprogramma's op televisie denkt menigeen dat het heel eenvoudig is om even zelf een dakkapel, een carport of een serre in elkaar te zetten. Dit lijkt zo omdat het de mannen in die programma's heel goed afgaat, maar in werkelijkheid komt er vaak meer voor kijken. Ook wat er aan schuttingen en kant-en-klare tuinhuisjes bij bouwmarkten wordt verkocht, is natuurlijk vaak ten hemel schreiend in een bepaalde omgeving. Is het dan zo raar om ook aan de achterkant van gebouwen toch een lichte welstandstoets te willen? In de praktijk wordt er al heel veel zonder vergunning gebouwd en eigenlijk wordt hiermee dit gedrag beloond.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Vindt mevrouw Ravestein dat er een verplichte kluscursus aan vast moet zitten? Ik vind haar woorden een beetje denigrerend voor alle doe-het-zelvers. Ik ben van mening dat klussen moet kunnen, zij het op een goede en duurzame manier, en ik vind het jammer dat mevrouw Ravestein zo badinerend doet over klussend Nederland.

Mevrouw Ravestein (D66):

Klussen moet kunnen, maar inderdaad goed en duurzaam. Wij zijn het eens. Mensen denken echter vaak dat het heel eenvoudig is en dat wordt een beetje gestimuleerd door die programma's, waar ik zelf ook graag naar kijk. Daardoor gebeuren er soms ongelukken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ongelukken moeten wij natuurlijk voorkomen. Mevrouw Ravestein heeft het over de criteria voor-/achterkant en zichtbaarheid. Wil zij in feite de vergunningsplicht op alle terreinen handhaven? Is zij tegen soepelheid in dezen? Ook in de AMvB moet worden vastgelegd wat de voor-, achter- en zijkant is. Wil mevrouw Ravestein het zo ingewikkeld maken, dat geen enkele versoepeling wordt gerealiseerd of vindt zij het goed dat een liberale invalshoek wordt gekozen, waarmee tegemoetgekomen wordt aan wat veel burgers willen, namelijk aanpassingen aan de achterzijde van hun woning?

Mevrouw Ravestein (D66):

Ik ben zeker bereid, mij ervan te laten overtuigen dat aan de achterzijde bepaalde aanpassingen vergunningvrij kunnen zijn. Ik heb echter al enige situaties geschetst waarin er nauwelijks gesproken kan worden over de achterzijde van een woning. Bij een vrijstaande woning in open gebied is de achterkant even zichtbaar als de voorkant. Ook bij hoogbouw doet zich dat voor. Je moet je afvragen of aan de achterkant alles moet worden toegestaan. Ik kom nog te spreken over de tuinen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Nu u het criterium "zichtbaarheid" introduceert, kunt u mij uitleggen wat niet zichtbaar is? Volgens mij is alles zichtbaar.

Mevrouw Ravestein (D66):

Ik sprak over zichtbaar vanaf de straat. Als je om een huis heenloopt, zie je altijd de achterkant, dat snap ik. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op mijn vraag op dit punt.

Voorzitter! Naast het esthetische aspect gaat het bij de achterkant natuurlijk ook om mogelijke hinder voor de buren in de vorm van minder bezonning of uitzicht. Dit punt is ook door mevrouw Van Gent genoemd. Ook maak ik mij zorgen over het volbouwen van tuinen waarbij vaak bomen worden gerooid, waardoor in de steden veel groen en open ruimte verdwijnen. Ik ken situaties waarin iemand te maken heeft met aan beide zijden buren die hun huis naar achteren hebben uitgebreid, waardoor het grootste gedeelte van de tuin als het ware inpandig wordt. Acht de staatssecretaris dat acceptabel?

Voorzitter! Ook ik heb de reacties ontvangen over de schuin weglopende tuinen. Ik wil geen amenderende motie indienen, maar doe de volgende tekstsuggestie: de aan- of uitbouw blijft binnen de doorgetrokken gevellijnen van het oorspronkelijk gevelvlak waaraan deze wordt gebouwd. Graag een reactie hierop.

Legt de staatssecretaris niet al heel vroeg het hoofd in de schoot als hij opmerkt dat welstandstoezicht in het algemeen ver onder de maat is – ik verwijs naar pagina 11 van de nota naar aanleiding van het verslag – en de bestuurlijke betrokkenheid op lokaal niveau nogal eens beperkt is, zodat men zich vervolgens op dit gebied veel vrijheden permitteert?

Als het toezicht onvoldoende is, bijvoorbeeld omdat gemeenten dit laten liggen, kunnen heldere richtlijnen de oplossing zijn, ook voor de toepassing van zonnepanelen en zonneboilers. Uiteraard onderkent D66 het belang van energiebesparing, maar dat hoeft niet ten koste te gaan van de esthetiek. In de AMvB stelt de staatssecretaris dat deze aanpassingen vergunningvrij zijn. Waarom heeft hij hiervoor gekozen? Momenteel wordt in de ene gemeente alles vrijgelaten en in de andere is er een zware bouwvergunningprocedure vereist. Dat is natuurlijk een ongewenste en voor de burger onduidelijke situatie. Ik ben het dus wel met de staatssecretaris eens dat er een uniforme regeling moet komen, zodat iedereen weet waar hij aan toe is. Dit laatste is voor D66 een belangrijk uitgangspunt. Burgers moeten kunnen weten wat wel en niet mogelijk is. Hiervoor is het belangrijk, en dus ook een goed punt uit dit wetsvoorstel, dat gemeenten een eigen welstandsnota opstellen waarin wordt aangegeven welke gebieden kritisch en welke minder kritisch zullen worden bekeken vanuit de welstandsoptiek. Ook de Federatie welstand en de VNG wijzen nog op de bijzonder kwetsbare gebieden waar de gevolgen van vergunningvrij bouwen erg groot kunnen zijn.

De heer Rietkerk (CDA):

Wij zijn het eens over het belang van zonnecollectoren, maar u stelt daarbij dat dit allemaal maar vergunningvrij is. Bent u met mij van mening dat in de AMvB een aantal normen en criteria, waaronder afstanden, zijn opgeno men waaraan men zich moet houden? Vindt u deze dan volstrekt onvoldoende?

Mevrouw Ravestein (D66):

Nee, op zichzelf niet, maar ik vraag mij af waarom dit geheel vergunningvrij moet zijn. Ik vraag de staatssecretaris waarom hij daarvoor heeft gekozen. Uiteraard zijn wij groot voorstander van toepassing van dergelijke energiebesparende maatregelen, maar wel op basis van een verantwoorde inpassing.

Ik heb de staatssecretaris in de schriftelijke voorbereiding verzocht, serieus te kijken naar het voorstel van de VNG om bijzonder welstandsgevoelige gebieden aan te wijzen in achterstandswijken. Het antwoord van de staatssecretaris op pagina 27, dat aan verpauperings- en verloederingsprocessen in achterstandswijk een veel breder complex van oorzaken ten grondslag ligt dan alleen welstandsaspecten en dat de aanpak van deze problematiek door hem in de bredere context van het stedelijk vernieuwingsbeleid wordt bezien, vind ik toch te mager. Het voorstel van de VNG is mijns inziens niet onzinnig. Wat vindt hij ervan en is hij bereid, daarmee iets te doen?

De excessenregeling maakt het mogelijk om bij ernstige strijd met redelijke eisen van welstand repressief toezicht uit te oefenen bij vergunningvrije bouwwerken. Het gaat dus duidelijk om aperte uitzonderingsgevallen. Ik was het zeer met de staatssecretaris eens toen hij in de nota naar aanleiding van het verslag zich een sterk voorstander betoonde van die regeling. Ik verwijs naar blz. 17. Ik was dan ook op z'n zachtst gezegd onaangenaam verrast toen dezelfde staatssecretaris bij derde nota van wijziging de excessenregeling uit het voorstel haalde. Ik hecht zeer veel waarde aan de preventieve werking die van die excessenregeling kan uitgaan. Ik heb dan ook een amendement op stuk nr. 21 ingediend om die regeling weer in het wetsvoorstel op te nemen. Ik citeer: "Het gaat erom in voorkomend geval op te treden tegen het excessieve uiterlijk van een vergunningvrij bouwwerk zonder de essentie van vergunningvrij bouwen aan te tasten. De plaatsing van een vergunningvrij bouwwerk kan daarmee als zodanig niet worden tegengegaan."

Mevrouw Verbugt (VVD):

Mevrouw Ravestein heeft het over een excessenregeling die preventief moet werken. Is zij dan niet bang dat de situatie ontstaat dat gemeenten de burger vooraf zeggen hoe het moet, zodat het bouwsel gevrijwaard is van overheidsingrijpen? Is zij niet bang dat zij daardoor een nieuw grijs veld creëert?

Mevrouw Ravestein (D66):

Dat denk ik niet. Als op een gegeven moment wordt afgesproken dat bepaalde bouwsels vergunningvrij zijn, dan denk ik dat daar een preventieve werking van kan uitgaan. Ik denk dat je het dan niet al te dol zult maken, omdat er alsnog ingegrepen kan worden. Ik denk dat het misschien aanspoort tot enige terughoudendheid. Het woord "excessen" zegt het al. Het moet bij hoge uitzondering gehanteerd worden.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Wat u dol vindt, vindt uw buurman misschien heel normaal en omgekeerd. Dat is een beetje het probleem, want het is heel subjectief. Hoe wilt u dat dan vangen in een objectief criterium waar je een maatstaf aan kunt koppelen?

Mevrouw Ravestein (D66):

In eerste instantie stond het wel in de voorstellen. Ik heb niet begrepen dat u zich daar toen niet in kon vinden. Ik denk dat er wel degelijk criteria voor zijn aan te leggen, bijvoorbeeld in een welstandsnota.

Mevrouw Verbugt (VVD):

U hebt zelf aangegeven dat wat er nu ligt een andere uitwerking heeft gekregen dan u verwachtte, gezien ook het overleg dat er is geweest met de VNG en de Federatie welstand. Heeft het compromis dat gesloten is voor u onvoldoende waarborgen? Kan daarmee volgens u wel op een verantwoorde manier worden geopereerd?

Mevrouw Ravestein (D66):

Het gaat mij in ieder geval om die achterkant. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de D66-fractie uiteindelijk instemt met het compromis dat er nu ligt, maar ik hecht wel waarde aan terugkeer van die excessenregeling.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb een vraag over die excessenregeling. Is die niet geschrapt omdat wij te maken hebben met de voorkant-, zijkant- en achterkantbenadering? De voorkant en de zijkant worden nog gewoon getoetst volgens de welstandsregels en de achterkant niet. Dat is het compromis dat is gesloten. Bent u het wel eens met dit voorstel? Nu wilt u ook weer een excessenregeling voor de achterkant, terwijl er voor de achterkant ook dingen in een AMvB geregeld moeten worden. Voor het burenrecht is een aantal zaken in het Burgerlijk Wetboek geregeld. Hoe wilt u dit precies vormgeven?

Mevrouw Ravestein (D66):

In het eerste voorstel was alles vergunningvrij en toen was die excessenregeling kennelijk nodig. Nu is die wat mij betreft zeker nog nodig voor de achterkant. Mevrouw Verbugt heeft zojuist dezelfde vraag gesteld. U krijgt dus hetzelfde antwoord.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dan is mijn vervolgvraag wat u precies wilt regelen in die excessenregeling wat nu nog niet geregeld is. Dan zult u toch met een opsomming moeten komen. Anders is dat natuurlijk aan willekeur onderhevig en dat wilt u juist niet hebben.

Mevrouw Ravestein (D66):

Neen, willekeur wil ook ik natuurlijk niet, dat heeft u goed begrepen. Maar de excessenregeling die er aanvankelijk lag, vond ik een goede en zou ik graag van toepassing willen verklaren op echt letterlijke excessen. Dus toch enig repressief welstandstoezicht als er vergunningvrij iets is neergezet wat echt niet kan. Ik weet wel dat de criteria door de gemeenten zelf moeten worden neergelegd in de welstandsnota.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Maar wellicht kunt u die gemeenten dan wat helpen. Ik wil graag meer inzicht krijgen in de diepere bedoelingen van de D66-fractie. Als u spreekt over "wat echt niet kan" of "echt niet mogelijk is", dan vind ik dat een beetje vaag. Misschien kunt u toch nog eens aangeven wat volgens u nu in die excessenregeling geregeld moet worden, want anders kan ik uw amendement ook zo moeilijk beoordelen.

Mevrouw Ravestein (D66):

Hoe u mijn amendement beoordeelt, is natuurlijk aan uzelf, maar ik heb nu al zo vijfmaal hetzelfde gezegd als antwoord op de vraag die ook u zojuist stelde. Ik kan wel allerlei voorbeelden geven waarvan ikzelf vind dat ingegrepen zou moeten of had kunnen worden, maar dat lijkt mij op dit moment toch niet zo nuttig.

De heer Rietkerk (CDA):

De CDA-fractie is voorstander van een gebiedsgerichte uitwerking, zodat een aantal excessen onder de lichte vergunningprocedure valt, het amendement van de heer Van Middelkoop. Hoe denkt u in het licht van dat amendement over uw eigen excessenregeling? Is die dan nog wel nodig?

Mevrouw Ravestein (D66):

Ik had net willen vragen waarom nu juist die gebiedsgerichte differentiatie eruit is gehaald. Als je alle amendementen naast elkaar legt, zul je een keuze moeten maken tussen het ene of het andere en dan voel ik ook best voor die gebiedsgerichte differentiatie.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Mevrouw Ravestein bedoelt met excessen dat er iets gebouwd is door iemand met twee linker handen en wat niet deugt, er niet uit ziet, of bedoelt zij dat iets volstrekt niet voldoet aan welke bouwkundige verordening dan ook?

Mevrouw Ravestein (D66):

Neen, het gaat om de welstandseisen. Zo staat het ook in de toelichting op mijn amendement.

De heer Poppe (SP):

Het ziet er dus niet uit, maar dan vraag ik u ook eens naar het amendement op stuk nr. 11 te kijken, waarin wordt voorgesteld om eerst aan de buren te tonen wat men van plan is om te bouwen, zodat dergelijke excessen kunnen worden voorkomen, want ook hier geldt toch dat voorkomen altijd beter is dan de welstandscommissie.

Mevrouw Ravestein (D66):

Dat ben ik op zich natuurlijk helemaal met u eens en ook dat vind ik een buitengewoon sympathiek amendement.

Voorzitter! Ik heb nog enkele vragen. Maakt het verschil of het rolluiken bij winkels zijn of bij woningen? Uit de concept-AMvB maak ik op dat welstandsaspecten alleen worden verondersteld bij winkels.

Bestaat er volgens het voorstel de mogelijkheid om zelf een advies aan een andere welstandscommissie te vragen ingeval van afwijzing van een lichte bouwvergunning?

Er wordt gesproken over toekomstige wijzigingen van de Woningwet. Op welke punten denkt de staatssecretaris dat nog wijzigingen nodig zijn? Worden bijvoorbeeld de handhavingsinstrumenten nog verbeterd?

De D66-fractie staat positief kritisch tegenover deze voorstellen en wacht de beantwoording van de staatssecretaris met belangstelling af. Wel vindt zij dat de ambities die in de architectuurnota zijn verwoord niet mogen lijden onder de versoepeling van het welstandstoezicht.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik hoop dat ik de verleiding kan weerstaan om ook nog amendementen in te dienen, want inmiddels begint mij de moed een beetje in de schoenen te zakken bij zoveel varianten op eenzelfde thema. Ik zal mij dan ook beperken tot een aantal punten die voor mij nog wel wat meer nadruk in dit debat verdienen.

Er is gesproken over klussen. Er is een boek dat gaat over "follies, bizarre bouwwerken in Nederland en België". Daarin wordt koning Willem II genoemd als stimulator en opdrachtgever van de zogenoemde Willem II-gothiek. Zijn verontruste aannemer voegde hij toe: "Wat architecten? Ik ben architect. Ik wil geen architecten. Ik verkies niet aan de leiband van die mijnheren te lopen. Ik moet het zelf betalen en wil zelf ordonneren." Dat was wat je noemt een koninklijke klusser. Hij was lekenontwerper en heeft een aantal bouwwerken gemaakt dat is ingestort, maar ook een aantal dat nog bestaat, zoals het beroemde paleisje in Tilburg en het huidige gebouw van de VNG in Den Haag. In deze gebouwen, de resultaten van een lekenontwerper, heeft hij zijn ontwerpdrift botgevierd. Deze gebouwen worden nu echter gerangschikt onder de "follies".

Eigenlijk hebben wij deze aandrift allemaal in meerdere of mindere mate in ons, want wij willen allemaal een keertje een gebouwtje maken dat wij zelf hebben bedacht. Dat ontwerpen is niet gemakkelijk, maar in Nederland is iedereen bevoegd te ontwerpen, hetgeen overigens niet wil zeggen dat iedereen bekwaam is om te ontwerpen. Dat is een heel ander verhaal. Daarom hebben wij ook welstandsregels nodig.

Met het oog hierop is het niet verwonderlijk dat wij hier met elkaar spreken over de vraag wat de grens van de persoonlijke vrijheid is. Je moet constateren dat die vrijheid niet zo heel groot is. Dat komt, omdat onze openbare ruimte zo groot is. Die openbare ruimte hebben wij gereglementeerd met verkeersregels – je moet rechts rijden – en met algemene fatsoensregels: iemand die voor je voeten loopt, schop je niet onderuit, maar probeer je te ontwijken. Zo zijn ook de regels voor de architectuur fatsoens- en gedragsregels. Het burenrecht en het ongeschreven recht hebben voortdurend betrekking op de vormgeving en de redelijkheid van bouwactiviteiten ten opzichte van je buren. Daarom dient welstand een geheel andere collectieve lading te hebben dan wij hier soms kissebissend naar voren brengen.

Dit wetsvoorstel is een grote ommekeer in het filosoferen over welstand. Het is al gebeurd dat men het welstandstoezicht wilde beperken tot uitsluitend de door het rijk beschermde monumenten. Aan alle andere bouwwerken zou elke bouwactiviteit welstandsvrij mogen worden verricht. Dat betekent dat het welstandstoezicht een marginale activiteit had kunnen worden. Inmiddels zijn wij weer zo'n beetje terug bij af. Ik gaf dan ook aan – ik wist dat overigens al heel lang – dat die vrijheid niet zo groot is. Dat doet echter niets af aan het feit dat als die vrijheid er is, zij ook moet worden gegeven. Er is namelijk niets leukers dan je eigen huis te verbouwen, een plat dak te voorzien van een opbouw, een schuin dak te voorzien van een kapel of een kamer te voorzien van een tuinkamer of een serre. Dat moet ook allemaal mogelijk zijn, want dat vergroot het woongenot en de saamhorigheid in een wijk. Verder geeft het mensen het idee dat zij ergens thuis zijn. Daarom moeten wij mensen binnen alle bestaande beperkingen zoveel mogelijk ter wille zijn. verder moeten gelijke gevallen gelijk worden behandeld.

In Nederland is nogal uniform gebouwd en dat betekent dat aanbouwen en bijbouwen kunnen worden gestandaardiseerd en veel verbouwingen in een keer bij hamerslag kunnen worden afgedaan. Dat is die beroemde loketbehandeling die een heleboel rompslomp kan voorkomen. Die lokethandeling maakt een afdoeningstermijn van zes weken overbodig, want dit kan bijna per omgaande worden gedaan. Dat is ook het ideaal dat doorstraalt in de beantwoording van de staatssecretaris, als hij stelt dat een vergunning snel moet kunnen worden afgehandeld als je maar binnen de bekende grenzen blijft.

Als je binnen de regels van het vergunningsvrij bouwen wilt blijven, ben je helemaal gevrijwaard van bemoeienis door overheden. Je moet dan echter wel binnen de regels blijven, want het is niet zo dat het vergunningsvrij bouwen een onbeperkte vrijheid is, integendeel: het is een sterk gebonden vrijheid. Zodra je de gestelde grenzen overtreedt, kom je terecht in de wereld van de vergunningen en als je niet werkt met vergunningen, kom je in de excessen terecht. Een exces is iets doen wat in strijd is met de regels. Zo'n exces is verder meestal zonder precedent. Daarmee raak ik een gevoelig punt. Ik hoop dan ook dat de staatssecretaris een beschouwing kan geven over de vraag hoe excessen kunnen worden tegengaan. Uitsluitsel hierover is belangrijk, want een van de veelvoorkomende excessen is het beschilderen van je gevel in waanzinnige kleuren. Dat heeft weinig met bouwkunde te maken en schilderen is vergunningsvrij, behalve als het gaat om rijksmonumenten en dat soort zaken. Stel dat iemand volkomen uit zijn dak gaat en zijn gevel purper en blauw verft. Dan vraag je je toch af of de gemeente daar helemaal niets tegen kan doen.

Ik kom op het aspect van de alzijdigheid van bouwwerken. Ik noem als voorbeeld een bouwtoren met daaromheen een parkje. Hoe wordt dit voorbeeld beoordeeld in de filosofie van voor en achter, die op zich zeer bruikbaar is? In de praktijk wordt die immers gewoon toegepast. Die is niet nieuw, want in de praktijk van het welstandstoezicht wordt al heel vaak gewerkt met differentiaties tussen voor en achter.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb een vraag over die flat in dat parkje. Volgens mij grenst die gehele flat gewoon aan het openbaar groen. In die situatie is men toch vergunningsplichtig?

De heer Schoenmakers (PvdA):

Tenzij het parkje onder het particulier bezit van de woontoren valt. Zo zie ik dat. Als het openbaar gebied is, is de situatie eenvoudiger. Ik ga echter uit van een parkje dat behoort bij een woonblok, in dit geval bij een woontoren. Dezelfde vraag kan gesteld worden over een bouwwerk in open gebied, dus in het buitengebied.

De heer Rietkerk (CDA):

Los van alle voorbeelden het volgende. Als een gemeenteraad via een welstandnota gebiedsgericht maatwerk kan leveren door een lichte procedure aan te wijzen voor een bepaald gebied, is de heer Schoenmakers dan van mening dat daarin voldoende waarborgen liggen voor de belangen en kwaliteiten die hij nu beschrijft?

De heer Schoenmakers (PvdA):

Ja, ik denk het wel. Het is een algemene vraag, dus ik geef een algemeen antwoord. Het belangrijkste punt bij vergunningsvrij bouwen is dat de gemeente op geen enkele manier meer weet wat er gebeurt. Vergunningsvrij wil zeggen dat alle overzicht verloren gaat. Er wordt veel illegaal gebouwd en dat is altijd al zo geweest, maar bij vergunningsvrij bouwen weet je helemaal niet meer wat er gebeurt. Er vindt immers geen toetsing meer plaats aan bestemmingsplan of bouwbesluit. Daarnaast kunnen buren onderling afspreken om niet te klagen bij het overschrijden van de eisen die aan het vergunningsvrij bouwen gesteld zijn. Weliswaar is de regel "geen klachten, geen rechten", maar toch kan men samenspannen. Op die manier kunnen allerlei bouwwerken ontstaan die nooit bedoeld zijn. Als de mensen verhuizen, zit je met de gebakken peren want dan is er sprake van een bestaande situatie.

Welstand moet worden gezien als een instrument om de architectuur te handhaven. Dit wordt erkend in de Architectuurnota. De openbare ruimte is natuurlijk groter geworden naarmate wij ons gemakkelijker konden verplaatsen. De netwerkstad heeft al helemaal een gigantisch grote openbare ruimte, want het is de plek waar je niet alleen woont maar ook allerlei andere activiteiten verricht. Het betreft een aantal steden met hun verbindingszones. De openbare ruimte is een geweldig groot gebied geworden. Voor de welstand ligt er een geheel nieuwe taak om die grotere schaal te overzien.

In de nota die de staatssecretaris de Kamer heeft doen toekomen, wordt regelmatig gesproken over het belang van het in een vroeg stadium betrekken van de welstand. Zelfs voordat een bestemmingsplan wordt opgesteld, op het moment dat planologische studies worden verricht, dient de welstand erbij betrokken te worden. Inderdaad voegt het extra waarde toe als op die manier gebruik wordt gemaakt van een welstandscommissie. In het effectieve welstandstoezicht en de effectieve welstandstoetsing komt op deze wijze een eenvoudige procedure tot stand om tot een akkoord te komen met de indieners. Het ligt bij de gemeentebesturen om hiervoor ruimte te creëren. Als zij de welstand willen beschouwen als een aanjager van kwaliteit in de openbare ruimte, moeten zij die vanaf een vroeg stadium betrekken bij gedachtevorming. Daarmee breng je de collectieve waarden van de openbare ruimte terug. Wij hebben allemaal het recht om daar levensvreugde te beleven. In dat kader kwamen wij op het idee van een stadsbouwmeester.

Er zit nog een lelijke lek in mijn verhaal en dat is de motiveringsplicht van het college van burgemeester en wethouders. Het college mag afwijken van het advies van de welstandscommissie. Dat is nu ook al min of meer het geval. Hoe is de praktijk? Er zijn altijd zwaarwegende redenen van maatschappelijk belang om het welstandsadvies niet op te volgen. Daar krijgt de welstandscommissie wel eens bericht van. Die denkt dan: zoek het maar uit. Als er dan geen klager is, dan staat er gewoon een gebouw dat in feite nooit de welstand door is gekomen. Ik denk dat zo die vele schoenendozen langs de weg tot stand zijn gekomen. Er gebeuren vreemde dingen. Ze zijn niet illegaal maar de welstand heeft gezegd: ga maar naar een andere welstandscommissie, vraag maar een second opinion. Hieraan moet veel veranderen. Nu is dat nog uitdrukkelijker aan de orde gesteld in de regelgeving. Het college van burgemeester en wethouders mag afwijken van het advies van de welstandscommissie, maar moet dat wel motiveren. Er staat niet bij hoe en wanneer. Ik heb daarover informatie gekregen. Het schijnt geregeld te zijn in de Algemene wet bestuursrecht. Daarin staat – hoofdstuk III Algemene bepalingen over besluiten, afdeling 3.7 motivering, artikel 3.50 –: "Indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, wordt zulks met redenen voor de afwijking in de motivering vermeld." Een artikel verder: "De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit." Mag ik het aldus uitleggen dat als de bouwvergunning bekend wordt gemaakt en de inspraak ingaat, erbij vermeld moet worden dat burgemeester en wethouders het welstandsadvies naast zich neer hebben gelegd? Als dat het geval is, hoeft er geen amendement te worden ingediend. De zaak is dan goed geregeld. In de praktijk is er nooit uitvoering aan gegeven. Het college van burgemeester en wethouders wordt onmiddellijk ter verantwoording geroepen als in afwijking van het welstandsadvies toch een bouwvergunning wordt verleend. Daarmee heb je de boel goed in de tang.

Ik kom te spreken over de stadsbouwmeester. In de nota laat de staatssecretaris blijken sympathiek te staan tegenover de stadsbouwmeester. Hij neemt niet de stap om hem te zien als alternatief voor de welstandscommissie. Wij doen dat wel. De stadsbouwmeester is iemand die dagelijks aanwezig is in een gemeente. Hij geeft adviezen bij het vooroverleg en bij de keuze van architecten. Hij is in staat het proces te bewaken en ervoor te zorgen dat kwaliteit wordt bewaakt die gemakkelijk in zo'n proces verloren kan gaan. In de architectuurnota worden over dit soort drama's treffende woorden gezegd. Dat is niet iets wat een welstandscommissie kan doen. Die is in feite alleen maar incidenteel, hooguit eens per maand aanwezig om zich te beraden over de bouwaanvragen. De stadsbouwmeester heeft ook geen ambtelijke status in de zin zoals het vroeger gebruikelijk was bij de stadsarchitect. Die was in dienst bij de gemeente, ondergeschikt aan B&W en bleef totdat hij met pensioen ging. Je krijgt een snelle doorstroming als bij de rijksbouwmeester. Dat systeem werkt op rijksniveau erg goed. Waarom zou het niet goed werken op gemeenteniveau? Op die manier kan een tandje bij het welstandstoezicht, de kwaliteitsbewaking en de verbetering van de gebouwde omgeving worden bijgezet.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik wil graag duidelijkheid over de positie van de stadsbouwmeester. Begrijp ik het goed dat u niet én een welstandscommissie én daarnaast een stadsbouwmeester wilt en dat het gemeentebestuur voor de een of voor de ander kan kiezen?

De heer Schoenmakers (PvdA):

Inderdaad, maar als een gemeentebestuur naast de welstandscommissie ook een stadsbouwmeester aanstelt is daar weinig aan te doen. Deze laatste heeft echter dan niet de bevoegdheid van de welstandscommissie. De staatssecretaris heeft liever het oordeel van een welstandscommissie omdat daar de optelsom van een aantal individuen geldt. Dat is waar, maar er is hierbij ook sprake van anonimiteit. Bij een stadsbouwmeester is de verantwoordelijke persoon bekend die aanspreekbaar is op beslissingen, maar dat is nooit het geval bij een welstandscommissie die een meerderheidsbesluit neemt met alle anonimiteit van dien. Sprekend over duidelijkheid en controleerbaarheid is een stadsbouwmeester een goed instrument.

Mevrouw Verbugt (VVD):

U zegt dat een welstandscommissie in de anonimiteit werkt. Nu wordt echter voorgesteld het welstandsadvies uit de achterkamertjessfeer te halen en er is sprake van openbare vergaderingen en verslaglegging. Wat ons betreft, moet er ook sprake zijn van motivering jegens de burgers. Hoe ziet u dat proces bij een stadsbouwmeester? De openbaarheid voor de burgers en de controleerbaarheid van het proces in het voortraject worden dan veel schimmiger.

De heer Schoenmakers (PvdA):

De stadsbouwmeester formuleert zijn adviezen in de openbaarheid. Hij krijgt dezelfde ambtelijke bijstand als de welstandscommissie.

Mevrouw Verbugt (VVD):

In uw voorstel blijft het politieke primaat duidelijk bij het college van B&W liggen.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Uiteraard. Volgens de regelgeving kan het college van het advies afwijken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Vindt u niet dat u, sprekend over een stadsbouwmeester, kiest voor een elitaire benadering? Deze overlegt met zichzelf en dan is het goed. Thans wordt voorgesteld, burgers een plaats in de welstandscommissie te geven, maar door uw benadering worden zij op een zijspoor gezet. Ik zou het diep betreuren als dit gebeurt. Een stadsbouwmeester kan een rol spelen bij het maken van goede stedenbouwkundige plannen, maar hij kan heel goed naast een welstandscommissie functioneren. U vaagt dit gewoon weg.

De heer Schoenmakers (PvdA):

U maakt er nu wel een heel droevig verhaal van.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat zegt u.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Neen, dat zeg ik niet. U wilt mij dat in de mond leggen. Een stadsbouwmeester ontvangt in alle openbaarheid initiatiefnemers, architecten, opdrachtgevers, ontwikkelaars, enz. Iedereen kan bij een dergelijk gesprek aanwezig zijn, ook de pers. De pers verschijnt overigens zelden bij een welstandscommissie. Bijna niemand weet waarom die zittingen openbaar zijn, want er is nauwelijks aanloop. Ik zie geen elitair element. Er is één man die alleen de volle verantwoordelijkheid draagt en in het openbaar overleg voert.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het elitaire is dat u de suggestie oppert dat er geen welstandscommissie in een bepaalde gemeente komt. Dat vind ik toch wel erg jammer, want er wordt juist nu voorgesteld om ook de burger in de welstandscommissies een rol te geven. U wilt het allemaal concentreren op één persoon, ook nog van het mannelijk geslacht. Nu, ik hoop dat het ook vrouwen kunnen zijn. Ik denk daar echter van dat die persoon dan met zichzelf in alle openbaarheid, nadat hij alles gehoord heeft, in overleg gaat over welke besluiten hij of zij gaat nemen. Immers, dat is de consequentie daarvan.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Dat is dan zo, maar u bent daar zeer kwaadaardig in en ik niet. Immers, het is in volle openheid. Inderdaad, je hebt dan niet de kans dat burgers meebeslissen. Zij kunnen wel de besluitvorming bijwonen, want een gemeente kan besluiten hier een soort spreekrecht in te voegen. Het is een alternatief. U voelt er niet voor, maar ik heb uiteengezet hoe het werkt: zeer democratisch en zeer duidelijk, want je weet precies dat mijnheer X dit en dat heeft besloten. Ik houd vol dat een meerderheidsbesluit in een welstandscommissie altijd onderworpen is aan een erosie van anonimiteit.

De heer Rietkerk (CDA):

Ervan uitgaande dat "welstand nieuwe stijl" zowel de kwaliteit insluit die een stadsbouwmeester zou moeten hebben, alsook de betrokkenheid van de burgers – daar sluit ik aan bij mevrouw Van Gent – in zich heeft, heb ik toch de vraag of de betrokkenheid van de burgers in een wijk niet volledig over het hoofd wordt gezien bij de stadsbouwmeester. Dit betreft dan niet de aanvrager, maar de wijk.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Nee, ik denk zelfs dat hij er veel meer tijd voor heeft. Je denkt toch niet – daar is ook de honorering niet naar – dat leden van de welstandscommissie veel tijd ter beschikking hebben om zich te oriënteren op locatie? Een stadsbouwmeester heeft die tijd wel. Die gaat de wijk in en neemt op locatie waar wat er is en een welstandscommissie doet dat incidenteel. Het is heel prachtig dat wordt voorgesteld dat er burgers in de welstandscommissie komen, maar hoeveel had u dan gedacht daarin op te nemen? De meerderheid?

De heer Rietkerk (CDA):

In ieder geval is uit uw antwoord duidelijk dat u de betrokkenheid van de burgers in algemene zin bij de stadsbouwmeester minder onderkent dan de CDA-fractie. Mijn laatste vraag hierover is: vindt u ook dat de stadsbouwmeester aan een bepaalde periode gebonden moet worden of dat hij gewoon wat langer dienst kan doen?

De heer Schoenmakers (PvdA):

Nee, in het amendement wordt duidelijk gesteld: twee keer drie jaar. Het goede is juist de doorstroming van de kwaliteit. Waarom zou het op rijksniveau perfect werken en waarom op gemeenteniveau niet? Daar kan het zelfs nog beter werken.

De heer Poppe (SP):

Het voorstel van de heer Schoenmakers van de PvdA lijkt me toch een beetje een teruggang in de tijd van de prins die zelf wilde bouwen. We krijgen dan een stadsbouwmeester, een man of vrouw, die solliciteert bij de gemeente en de gemeente betaalt, want betrokkene is in dienst van de gemeente. Dat is iemand die bouwkundig het licht gezien heeft Dat lijkt me toch een erge willekeur die je dan krijgt. Nu hebben we nog in ieder geval een commissie van een aantal mensen die samen moeten overleggen, maar dan is het helemaal de willekeur van één persoon die ja of nee zegt of zijn goedkeuring kan onthouden. Vindt u dat niet een belemmering? Vindt u dat niet een grote willekeur wat u dan invoert?

De heer Schoenmakers (PvdA):

Nee. De hele systematiek van het welstandstoezicht zoals het nu is, is een kwestie van openbaarheid en voortdurende verantwoording: naar de gemeenteraad toe en naar de burgerij toe. Dat is nu vastgelegd. Ik zie niet in wat daar het elitaire aan is, noch zie ik in dat dit tot willekeur zou leiden.

De heer Poppe (SP):

Als het meerdere mensen zijn, zijn er meerdere disciplines en is er overleg. Nu is het één iemand die het licht gezien heeft. Dat schiet niet op.

De heer Schoenmakers (PvdA):

Elke gemeente heeft nog altijd een stedenbouwkundige afdeling en een afdeling ruimtelijke ordening. Daar zal hij voortdurend overleg mee plegen. Wat u zegt, is gewoonweg niet aan de orde. Het is een hele gedachtesprong en die ruimheid van geest hebben we in de discussie nog niet gehad vanavond, maar nu moet zij toch een beetje gekweekt worden.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 22.45 uur

Naar boven