Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Waterstaatswet 1900 in verband met de instelling van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving (27492).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Ik moet u bekennen dat ik hier met gemengde gevoelens sta, als ik het wetsvoorstel tot wijziging van de Waterstaatswet 1900 bespreek. Laat ik echter met het positieve beginnen. Hoewel de Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving formeel is opgeheven per 1 januari jl. – weinigen waren zich daar, zo vrees ik, van bewust; het was niettemin een ingrijpend moment, want formeel is zij opgeheven en bestaat zij op dit moment dus niet – wordt zij toch gecontinueerd c.q. opnieuw in het leven geroepen, zij het onder een andere benaming. Daar hoop ik overigens ook nog iets over te zeggen. Welnu, dat is het positieve.

Wat de andere kant betreft, heb ik eigenlijk twee punten. In de eerste plaats vind ik de gang van zaken zoals die geweest is, op z'n minst onelegant ten opzichte van een zeer oud adviesorgaan als de staatscommissie. Deze is immers vrijwel geruisloos van het toneel verdwenen, omdat de overgangswetgeving die nodig was om een voortgezet bestaan mogelijk te maken, te laat is ingediend. Dat vind ik geen goede zaak. We hadden met dit orgaan op een andere wijze moeten omgaan.

Een tweede punt dat ik niet positief beoordeel en waarop ik zo meteen uitvoeriger hoop in te gaan, is dat deze commissie, zoals die nu opnieuw in het leven wordt geroepen, wederom slechts een tijdelijk bestaan is beschoren. Ik zeg "wederom", omdat in de situatie van de laatste vier jaar, sedert de wetgeving die we als voortvloeisel van de zogenaamde "woestijnwet" hebben gehad, ook al sprake was van een tijdelijk bestaan. Het is nu dus voor de tweede keer dat een termijn wordt gesteld aan het bestaan van deze commissie.

Voorzitter! Waarom noem ik deze dingen? De staatscommissie is een adviesorgaan met een zeer lange en, zo mag ik wel zeggen, indrukwekkende staat van dienst. Het is het oudste adviesorgaan na de Raad van State – dat zullen weinigen zich realiseren – en dateert van 1892. Gedurende de jaren dat de staatscommissie heeft bestaan, heeft zij een buitengewoon groot aantal belangwekkende adviezen uitgebracht. Zeker ook in de beginjaren van haar bestaan heeft zij een bijzonder grote rol gespeeld in de ontwikkeling van hetgeen waar we nu nog ten dele mee werken, namelijk de zogenaamde klassieke waterstaatswetgeving. Deze is inmiddels wat aangepast – dat mag na meer dan 100 jaar – maar de wortels ervan dateren toch uit die tijd. Het is, naar ieders overtuiging, een zeer goede en hechte wetgeving die een formele ondergrond heeft gegeven aan de in onze situatie uitermate essentiële taak van de waterstaatszorg. Deze commissie heeft vele decennia lang haar taak mogen verrichten, weliswaar buiten de politieke schijnwerpers – misschien is dat wel het nadeel van dit soort commissies en worden ze juist daardoor soms met opheffing bedreigd – maar daarom niet minder fundamenteel en ook niet minder van kwalitatief buitengewoon hoog niveau.

Voorzitter! Ik denk dat ik in deze Kamer het belang van die taak nauwelijks behoef te adstrueren. In ons laag gelegen Nederland behoort de waterstaatszorg tot de meest primaire overheidstaken; deze heeft dan ook te maken met de bewoonbaarheid van ons land. De specifieke waterstaatswetgeving die aan de waterstaatszorg haar formele bestaan verleent, vormt derhalve een zeer essentieel onderdeel van de totale wetgeving. Het is belangrijke wetgeving, maar het is ook bijzonder specialistische wetgeving en vandaar dat al in 1892 de regering, toen aan die wetgeving een belangrijke stimulans moest worden gegeven, deze commissie heeft ingesteld, die als adviesorgaan ook alle jaren heeft bestaan.

Mevrouw Maij-Weggen, de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat, ten tijde van het honderdjarig bestaan van de staatscommissie, verwoordde dit fraai in de herdenkingsbundel die ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan is verschenen. Ik citeer haar woorden: "het werk van de staatscommissie symboliseert als het ware de wil om dat wat de geografische ligging van ons land nodig maakt voor ons welvaren, ook duurzaam op peil te houden". Daar is immers ook goede wetgeving een onmisbare voorwaarde voor.

Voorzitter! De taak van de staatscommissie of van de commissie die daarvoor in de plaats komt, zal in de komende tijd alleen maar aan belang winnen in verband met de vele te nemen maatregelen. Ik wijs op de Commissie waterbeheer 21ste eeuw, de waterschapsfinanciering, Ruimte voor de rivier en het waterschapsbestel. Al deze ontwikkelingen zullen ingrijpende gevolgen hebben, ook voor de waterstaatswetgeving. Daarbij valt ook nog te denken aan mogelijke verdere integratie van wetgeving op het terrein van de waterstaatszorg, het project Integrale Waterwet. Advisering op dit specialistische terrein door een bijzonder terzake deskundig adviesorgaan is en blijft dan ook zeer van belang. Daarom juich ik het toe, dat de regering in ieder geval tot de conclusie is gekomen, dat er een adviescommissie op dit terrein moet blijven bestaan maar daarom betreur ik het en begrijp ik het ook absoluut niet waarom na de evaluatieperiode van de afgelopen vier jaar nu wederom deze commissie slechts voor de periode van vier jaar wordt ingesteld. Het wetgevingscomplex dat met deze materie verband houdt, zal ons naar mijn vaste overtuiging vele jaren bezighouden. Dat is echt niet binnen twee of drie jaar klaar. Als ik alleen al denk aan alle ontwikkelingen rond het kustbeleid met alles wat daarvoor in de toekomst nodig zal zijn en de zeespiegelrijzing, meen ik dat de waterstaatszorg voor ons land in feite alleen maar essentiëler wordt. Een goede, degelijke wetgeving is daar navenant voor nodig.

Voorzitter! Nogmaals, daarom begrijp ik absoluut niet waarom deze commissie tijdelijk wordt ingesteld. Daarbij moeten we bedenken, dat 1 januari 2001 al achter ons ligt. De commissie moet – en dat betreur ik – in feite weer opgestart worden want er is op dit moment niets. Illustratief is, dat ik onlangs tijdens een telefoontje voor feitelijke informatie over een advies van de staatscommissie op het adres dat er altijd was vriendelijke, doch niet begrijpende mensen aan het woord kreeg, die mij vertelden dat de staatscommissie niet meer bestond en dat ik het maar op het departement moest navragen. Dat schiet natuurlijk niet op, maar ik vind het ook niet elegant dat men zo'n leemte heeft laten vallen. De commissie moet dus opnieuw worden opgestart. Dat betekent ook, dat de termijn van vier jaar dus amper drie jaar bedraagt. Eer de commissie functioneert is het medio 2001. Het wetsvoorstel moet nog naar de Eerste Kamer, de leden moeten opnieuw worden benoemd en de commissie krijgt een nieuwe samenstelling. Dat zal ook in personeel opzicht wel consequenties hebben, zo is de verwachting. Als je deugdelijk wil evalueren om een beslissing voor 1 januari 2005 tijdig te nemen, moet je dus al begin 2004 opstarten en evalueren, anders komen we in dezelfde situatie terecht als we nu zitten, namelijk dat we over de jaargrens zijn gegaan en nu niets hebben. In feite kan de commissie dus maar weer amper drie jaar werken en moet zij weer haar bestaan gaan bewijzen. Terwijl zij dat nu net de afgelopen periode heeft gedaan. Ik ben er nog niet toe overgegaan om een amendement in te dienen, omdat ik graag de dialoog met de staatssecretaris en met de collega's op dit punt op prijs stel, maar ik overweeg dat in sterke mate. Ik zou graag van de staatssecretaris willen vernemen welke klemmende argumenten zij heeft om deze commissie op dit belangrijke beleidsterrein met voor jaren werk niet meteen structureel in te stellen. Er zijn bovendien voorbeelden van andere commissies van deze aard, die permanent zijn ingesteld. Ik herinner aan de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht. Het wetsvoorstel hebben wij een aantal jaren geleden behandeld. Deze commissie is meteen structureel gehandhaafd. Deze commissie bestond bijna een eeuw en men vond, dat haar taken blijvend waren en daarom werd zij gecontinueerd. Dat geldt voor deze commissie ook.

Voorzitter! Ik probeer altijd gevoel te hebben voor de ontwikkelingen in de tijd maar ik heb ook gevoel voor historische argumenten. We hebben een Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving die al meer dan een eeuw bestaat. Waarom was het nu zo nodig om die naam te veranderen? Waarom kon die naam wel gehandhaafd worden voor de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht en mag dat niet voor de Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving met haar respectabele bestaan? Ik heb zelf in het verslag gezegd dat de naam natuurlijk niet het allerbelangrijkste is en dat herhaal ik hier onmiddellijk. Als wij echter een beetje gevoel voor historie hebben, hechten wij wel aan dat soort dingen en dat moet ook kunnen. Bovendien is er een voorbeeld: de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht.

Ik vraag dus een helder antwoord van de staatssecretaris. Als die beantwoording niet volstrekt bevredigend is, overweeg ik een amendement in te dienen.

Voorzitter! De oorspronkelijke brede taakomschrijving voor de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving wordt gehandhaafd. Ik kan dat positief waarderen. Er is natuurlijk onderscheid tussen de zogenaamde droge en natte waterstaat, maar de waterstaatswetgeving moet als één complex worden gezien. Ik vind het goed dat de commissie een brede taakomschrijving houdt en ook dat zij zowel gevraagd als ongevraagd kan adviseren. Ik hoop wel dat het departement en de politieke leiding zich ontvankelijk betonen voor ongevraagde adviezen, dat zij die als een welkome aanvulling beschouwen en niet als een soort ongewenste inmenging. Ik vrees namelijk dat het zo wel eens is gezien. Ik vind dat de commissie die ruimte moet hebben.

Ik heb ook met instemming kennisgenomen van het gegeven dat de commissie in de toekomst ook betrokken kan worden bij relevante nieuwe voorstellen voor Europese regelgeving. Bij de Kaderrichtlijn water hebben wij gezien hoe belangrijk dat kan zijn en hoe fundamenteel dat is voor de eigen inrichting van onze waterstaatszorg. Het is heel goed dat hier sprake is van een blijvende brede taak.

Ik vraag mij juist in verband met deze brede taakstelling wel af, of de versmalling van de samenstelling adequaat is. Ik heb die vraag ook gesteld in het verslag. Juist als men deskundigen van omliggende terreinen erbij wil betrekken – in het verslag wordt gesproken over ruimtelijke ordening, enz. – is het aantal van zeven wel erg beperkt. Het zijn toch mensen die zich naast hun hoofdbetrekking willen geven voor dit beleidsterrein en dat heeft natuurlijk zijn grenzen. Ik zou haast zeggen: hoe meer hoe beter! Waarom moeten wij dat aantal zo nodig tot zeven beperken?

Voorzitter! Uit het verslag van de commissie-De Ruiter blijkt dat de relatie tussen staatscommissie en departement niet altijd echt optimaal is geweest. Dat wordt duidelijk gesteld en dat is een van de factoren geweest waardoor de adviezen van de staatscommissie niet altijd tot hun recht zijn gekomen. Ik hoop dat de regering in ieder geval duidelijk kan maken dat de adviezen niet alleen welkom zullen zijn maar ook werkelijk hun neerslag in beleid en wetgeving zullen hebben.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! Met meer dan gewone belangstelling heb ik namens de CDA-fractie dit wetsvoorstel gelezen. In 1996 zijn alle adviescommissies over de stofkam gehaald en ook over de Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving is een oordeel geveld. Toen is afgesproken deze staatscommissie in stand te houden en na vier jaar te bezien hoe het verder moest. Overigens was ik toen in de veronderstelling dat er een besluit zou vallen om óf de commissie te handhaven óf ermee te stoppen. Op het feit dat er toch nog een tussenweg wordt gevonden, wil ik straks nog even ingaan.

Eén ding is duidelijk, ik denk dat zowel iedereen in dit huis als de staatssecretaris het belang van de waterschapswetgeving onderschrijft. Het gaat om complexe wetgeving die duidelijk betrekking heeft op de primaire voorwaarden van het wonen en werken in ons land: de bewoonbaarheid van het land, de veiligheidsaspecten en de economische ontwikkelingsmogelijkheden. Als er immers iets zou gebeuren op waterstaatsgebied, zal ook onze economie daarvan de gevolgen ondervinden. Aangezien de waterstaatswetgeving nogal complex is, zijn wij altijd dankbaar voor de instelling van een staatscommissie geweest. Deze commissie was een eerbiedwaardige commissie en heeft inmiddels een lange staat van dienst. Dat is echter op zichzelf nog niet een reden om ze te laten voortbestaan. De heer Van den Berg heeft in dit verband een aantal argumenten opgesomd en gewezen op het belang van het onderwerp. Zeker omdat het onderwerp zo complex is, is het van groot belang dat wij deskundigen kunnen vragen hun licht over wetsvoorstellen te laten schijnen.

Ik zei al, dat ik had verwacht dat de evaluatie had opgeleverd: stoppen of doorgaan. Nu is het vlees noch vis. Daar lijkt het althans op, en waarom? Enerzijds omdat de evaluatiecommissie zelf met een oordeel is gekomen dat de staatssecretaris wil overnemen en anderzijds omdat de Kamer zich nog niet expliciet heeft uitgesproken. Aan de schriftelijke behandeling hebben twee fracties deelgenomen, de fractie van de SGP en die van het CDA, en die hebben duidelijk laten blijken: ga door met deze commissie. Ik hoop dat de woorden van de heer Van den Berg en die van mij de andere fracties overtuigen van de noodzaak om een signaal aan het adres van de staatssecretaris af te geven. Het belang van een staatscommissie is onderschreven. Het belang van het onderwerp rechtvaardigt ook een staatscommissie. Daarom is mijn stelling: ga ermee door. Dit geldt temeer daar de commissie-De Ruiter een aantal adviezen voor verbetering van de werkzaamheden heeft gegeven. Dit geeft mij aanleiding om te zeggen: waarom zouden wij voortzetting dan niet aandurven?

Het viel mij op, dat de staatssecretaris bij de schriftelijke behandeling van het voorstel in het verslag niet is ingegaan op de volgende passage: "deze leden merken op dat de overige commissies van advies geen tijdelijke status hebben". "Deze leden" zijn dan de leden van de CDA-fractie. Je zou uit het voorliggende voorstel kunnen opmaken, dat de waterstaatswetgeving niet belangrijk genoeg gevonden wordt en dat om die reden weer gedacht wordt aan een tijdelijke status. De heer Van den Berg noemde in het verband van commissies zonder tijdelijke status de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht. Ik vind dat aan een tijdelijke commissie erg veel nadelen verbonden zijn. Een eventueel amendement van de heer Van den Berg terzake zal ik steunen, maar ik meen dat we eerst het debat moeten voeren. Ik hoop dat daarbij het belang van het onderwerp de doorslag zal geven. De verbeteringsvoorstellen kunnen naar mijn mening leiden tot een adviescommissie die wat mij betreft ook de Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving had mogen blijven heten en die tot in lengte van dagen haar gewaardeerde werk zou kunnen voortzetten.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Voorzitter! De waterstaat roept altijd tegenstrijdige gevoelens op. Aan de ene kant is er het immense complex van de technische verworvenheden, de grote machines en de kennis die het een en ander met zich heeft gebracht. Daarvan getuigen grote monumenten in dit land. Anderzijds is er de nostalgische blik, omdat de waterstaat voortkomt uit het werk in het verleden. De Rijkswaterstaat is een heel oud begrip en stamt nog uit de Napoleontische tijd met Jan Blanken als eerste directeur. Daar hoort, zoals de heer Van den Berg in zijn doorwrochte betoog aangaf, een oude benaming bij: de Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving. Natuurlijk is, zoals in het verslag staat, de naam niet het belangrijkste en natuurlijk zijn er zeer moderne benamingen en begrippen waaronder het werk kan worden voortgezet. Dit is echter een oud, zeer eerbiedwaardig en bijna nostalgisch complex en ik vraag mij af: waarom zouden wij dan niet een klein pareltje van het historisch besef handhaven? Wat zou er eigenlijk op tegen zijn, vraag ik de staatssecretaris, als wij de oude naam bleven gebruiken?

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik waardeer de warme woorden van de heer Herrebrugh over ons historisch besef. Die spreken mij erg aan. Ik heb al gezegd, dat het thans van wezenlijker belang is om vooruit te kijken. De heer Herrebrugh zal, gelet ook op de plaats waar hij woont, als geen ander weten dat de waterstaatszorg een zeer belangrijke tak van overheidszorg zal blijven, ook als het om wetgeving gaat. Wat is zijn mening dan over het voorstel om deze commissie, waarvan hij het bestaan in ieder geval erkent en waardeert, weer een tijdelijk karakter te geven? Dat staat toch haaks op wat er aan de hand is en houdt toch geen rekening met wat in de toekomst op ons af komt. Is hij dat niet met mij eens?

De heer Herrebrugh (PvdA):

Ik was zo blij dat ik de heer Van den Berg breed kon ondersteunen, maar nu moet ik hem helaas teleurstellen. Commissies, opererende onder welke naam dan ook, zullen iedere keer hun bestaansrecht moeten bewijzen. Ik zie op basis van het indringende belang van de waterstaatswetgeving niet in waarom wij dat niet over vier jaar opnieuw kunnen beoordelen. Ik denk dat er dan gerede argumenten zijn om de commissie voort te zetten, maar ik wil niet uitsluiten dat wij op basis van andere beoordelingen, andere inzichten, nieuwe omstandigheden of voortschrijdend inzicht – breder kan ik het haast niet trekken – de commissie bijvoorbeeld moeten beëindigen of in andere commissies moeten integreren. Ik kan dat niet vooruitzien. Op zichzelf vind ik dat iedere commissie te gelegener tijd haar bestaansrecht moet bewijzen. Ook een commissie onder de eerbiedwaardige naam Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving ontkomt daar niet aan.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Dat begrijp ik heel goed, maar dat is nu precies wat wij de afgelopen jaren hebben gedaan. Dat is de reden waarom wij er nu over spreken. Wij hebben er vier jaar geleden ook over gesproken. Het verhaal was toen precies hetzelfde: wij bekijken het nog eens, misschien zijn er veranderende omstandigheden. Wij hebben het geëvalueerd. Het lijkt mij dat wij niet voor weer kunnen zeggen dat wij het tijdelijk doen en dat wij niet weer een zwaard van Damocles boven zo'n commissie kunnen laten hangen. Wezenlijker is dat er geen reden voor is, gelet op de aard van het werk en datgene wat er in de toekomst aan de orde is. Ik voorspel de heer Herrebrugh – dat zal hij trouwens met mij eens zijn; hij weet langzamerhand ook hoe het met wetgeving gaat – dat wij binnen vier jaar nog lang niet het gehele complex van waterstaatswetgeving hebben behandeld dat alleen nu al op ons afkomt door datgene wat nu aan de orde is, laat staan dat in de komende tijd nog op ons afkomt.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Ik woon zes meter onder NAP. Als direct belanghebbende besef ik dat het gehele complex uiterst belangrijk is. Toch blijft voor mij staan dat in beginsel iedere commissie haar bestaansrecht moet bewijzen. Ik heb begrip voor de zware gedachten van de heer Van den Berg over de waterstaat, maar ik zie niet in waarom deze commissie een uitzondering zou moeten vormen.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Voorzitter! Ik dank de leden voor hun inbreng. De waterstaatswetgeving is vanouds een van de meest specifieke takken van de wet- en regelgeving, zoals de leden ook hebben gestipuleerd. Het is een duidelijk afgebakend en aanwijsbaar complex van wetgeving dat in hoge mate is verweven met de bewoonbaarheid van ons land. De heer Van den Berg heeft dat mooi verwoord. Onze aanwezigheid, onze welvaart is te danken aan datgene wat wij vermogen op waterstaatkundig gebied. Mede daarom konden de regering en de Staten-Generaal al meer dan honderd jaar beschikken over een adviescollege dat bij uitstek deskundig was op het terrein van waterstaatsrecht in brede zin.

Ingevolge de Grondwet en de Kaderwet adviescolleges dient er een wettelijke grondslag te bestaan voor commissies van advies zoals die waarover wij vandaag spreken. Vanaf 1 januari jongstleden bestaat een dergelijke grondslag niet meer voor de commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving en is de vroegere Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving ex lege opgehouden te bestaan. De woorden van treurnis die de heer Van den Berg daaraan heeft gewijd, geven duidelijk aan hoezeer door hem en ook door anderen wordt gedacht over het niet kunnen continueren van de Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving. Het spijt mij ook dat de wetgeving in dezen om het vervolg te regelen later bij uw Kamer is gekomen dan oorspronkelijk de bedoeling was en dat hierdoor een wel erg grote cesuur tussen de oude en de nieuwe commissie is ontstaan. Overigens vindt u dat het allemaal in het ongeziene is gebeurd en dat er helemaal geen aandacht aan is besteed. Het is nog niet zo lang geleden dat de commissie honderd jaar bestond, waaraan zeer veel aandacht is besteed. Door mijn departement en door mij persoonlijk is wel degelijk op een plechtige manier afscheid genomen van de commissie. Wij hebben er de nodige woorden aan gewijd. Wij hebben dit zelf bepaald niet ongezien voorbij laten gaan.

Niettemin leeft bij mij en naar ik begrijp ook bij de Kamer sterk de behoefte om in de toekomst te kunnen beschikken over een dergelijke commissie van advies met betrekking tot de waterstaatswetgeving. Immers, Nederland is nooit af. Wij moeten voortdurend inspelen op de ontwikkelingen die op watergebied op ons afkomen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor de ontwikkelingen op het terrein van het waterbeheer in de breedste zin van het woord. Er zal zich op het terrein van de waterstaatszorg een aantal majeure uitdagingen aandienen. De laatste is onlangs nog eens indringend aan de orde geweest in het advies van de commissie Waterbeheer 21ste eeuw, waarover wij naar aanleiding van het kabinetsstandpunt op een ander moment zullen spreken. Wij moeten nadrukkelijk rekening houden met stijgende rivierafvoer, veranderende klimatologische omstandigheden en hogere zeespiegels. Het kabinet heeft recent een standpunt ingenomen op een aantal van deze terreinen.

Verder vinden er ontwikkelingen plaats in de sfeer van de waterschapsorganisatie. Ik ga ervan uit dat ik binnenkort het definitieve standpunt van de Unie van waterschappen krijg over het rapport van de commissie-Togtema inzake het financieringsstelsel. Er wordt verder gestudeerd op mogelijke wijziging in de bestuurssamenstelling van de waterschappen, waarvoor nu de commissie-Van der Vliet is samengesteld. Al met al zijn het belangrijke ontwikkelingen, die belangrijke consequenties kunnen hebben voor de inhoud en de structuur van het gehele complex van wetgeving. Ik noem nog maar niet de kaderrichtlijn water van de EU, die wij thans implementeren. Zo zijn er internationaal en nationaal vele onderwerpen. Juist een op de materie ingestelde commissie van advies met wortels in praktijk en wetenschap kan hierin een belangrijke rol spelen.

Hoewel de commissie-De Ruiter tot evaluatie van de staatscommissie niet op alle punten tot een positief oordeel over het functioneren van de staatscommissie kwam, overheerst een sterk gevoel van meerwaarde. Volgens de commissie had het niet op alle punten positieve oordeel ook te maken met mijn departement; ik wil dat niet ongezegd laten. Juist op een terrein als dat van de waterstaatsnoodwetgeving, hetgeen voor de continuïteit van de waterstaatzorg uiterst relevant is, heeft de staatscommissie de afgelopen jaren een tweetal belangrijke adviezen uitgebracht. Ik noem het advies inzake de bevoegdheden bij buitengewone omstandigheden in het waterstaatsrecht en het advies inzake modernisering waterstaatswetgeving betreffende het gevaar van waterstaatswerken. Een wetsvoorstel is thans geschikt voor de wetgevingstoets van Justitie en kan binnen enkele maanden bij de ministerraad aanhangig worden gemaakt.

Ik sprak eerder al over waterstaatsrecht in brede zin. De heer Van den Berg heeft nog eens onderstreept dat hij blij is dat het waterstaatsrecht in brede zin als onderwerp voor de nieuwe commissie wordt gehandhaafd. De commissie-De Ruiter adviseerde om de taak te beperken tot de natte waterstaat. Ik meen echter expliciet dat het verstandig is om de taakopdracht breder op te vatten. De wetgevingscomplexen terzake zijn zo nauw met elkaar verbonden, dat het niet wenselijk en overigens ook niet goed doenlijk is om een en ander enigszins geforceerd uit elkaar te halen. De oude staatscommissie heeft zich in gelijke zin over dit onderdeel uitgelaten. Dat betekent dat niet volstaan kan worden met vijf commissieleden, maar dat het mogelijk is om zeven leden te benoemen. Afhankelijk van het door de commissie te behandelen onderwerp moet het mogelijk zijn om subcommissies in te stellen of bijzondere leden te benoemen om nader onderzoek te doen. Er zal een vaste kern zijn met de flexibiliteit om mensen van buiten voor specifieke onderwerpen aan te trekken.

De teleurstelling van de heer Van den Berg over de late indiening van het wetsvoorstel heb ik goed begrepen. Ik heb ook begrepen dat hij teleurgesteld is over het feit dat de commissie wederom tijdelijk wordt ingesteld. Naar aanleiding van de "woestijnwet" is de commissie op tijdelijke basis voortgezet. Uit de evaluatie zijn positieve en iets minder positieve oordelen naar voren gekomen. Deze commissie is een wat andere dan de algemene adviescommissies. Het is van belang dat zij goed functioneert. Om die reden vindt er, met het oog op een vlekkeloze overgang, in 2004 opnieuw een evaluatie plaats. De commissie gaat op een iets andere wijze verder dan de oude staatscommissie. De inspanningen zijn gericht op een goede aansluiting van de werkzaamheden. De puntjes moeten op de i worden gezet en in 2004 valt er een finaal besluit.

De heer Van den Berg (SGP):

U ziet de tijdelijke instelling als een soort stimulans om de zaken goed te laten verlopen, met de intentie dat er daarna een structureel karakter aan gegeven wordt. Ik kan mij daar iets bij voorstellen, ook al vind ik het niet zo elegant, aan de voorgaande evaluatieperiode een nieuwe te koppelen. Men moet zich dan twee keer achtereen waarmaken. Ik weet niet of dat verstandig is.

De staatssecretaris heeft over een afronding in 2004 gesproken. Wij zitten midden in een operatie op het gebied van waterbeheer en water- staatzorg, waaraan wetgevende consequenties verbonden zijn. Ik voorzie niet dat een en ander in 2004 al afgerond is. De staatssecretaris mag niet onderschatten wat er moet gebeuren en daar hebben wij de staatscommissie hard bij nodig.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Nog vele jaren na 2004 zal er het kader van de waterstaatzorg wetgeving nodig zijn. Dat laat onverlet dat de commissie meerwaarde moet hebben. Ik stel mij positief op. Het gaat niet om een toelatingsexamen. Maar ook als de komende twee jaar blijkt dat de staatscommissie niet voldoende meerwaarde heeft, zal de wetgeving ongetwijfeld doorgaan. Er moet dan een finaal besluit worden genomen. Met de vele wetgevingstaken op het gebied van de waterstaatzorg is in de toekomst een lang traject gemoeid. De commissie moet meerwaarde hebben. Uitgaande van een wetenschappelijke en een praktische invalshoek, buiten de politiek, zal gekeken worden naar een goede samenhang in de wetgeving. Men wordt niet opgejaagd zoals in de Kamer het geval is. Als voor 2004 echter blijkt dat de commissie geen meerwaarde heeft, heeft zij zich niet bewezen. Ik zal erop toezien dat de contacten tussen het departement en de staatscommissie goed zijn en soepel verlopen, zodat er geprofiteerd kan worden van de meerwaarde. Ik kan mij vinden in de tijdelijke instelling. De commissie mag niet geheel gekoppeld worden aan het totale wetgevingstraject, want misschien zijn wij nog wel vijftien jaar bezig.

De heer Biesheuvel (CDA):

De staatssecretaris stelt de commissie in feite opnieuw op termijn. Is zij niet bang dat daar een verkeerd signaal van uitgaat? Haar collega van Justitie heeft geen tijdelijke adviescommissie ingesteld voor internationaal privaatrecht. Heeft zij rekening gehouden met het belang van waterstaatwetgeving? Heeft dat meegewogen?

Staatssecretaris J.M. de Vries:

De commissie van de minister van Justitie ken ik niet goed genoeg. Ik weet niet wat zijn reden was om het zo te doen. Wij hebben de commissie in de afgelopen vier jaar geëvalueerd. Op een aantal punten kwam daar een positief oordeel uit, maar op een aantal punten zijn er ook kanttekeningen gemaakt. Wij hebben ook nog even gekeken naar de taken van de commissie en daar brengen wij ook enige verandering in aan. De opdracht is niet meer precies hetzelfde als in de afgelopen honderd jaar. Ik vind dat er verschillende redenen zijn om te zeggen dat de commissie weer voor lange termijn – voor eeuwig is wat veel gezegd – moet worden ingesteld.

Tot slot is er nog een vraag gesteld over de naamswijziging van de commissie. De nieuwe benaming is commissie van advies. Dat sluit beter aan bij de vele andere adviescolleges. Zo zijn er de commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken en de adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht. De heer Biesheuvel heeft daarentegen weer de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht genoemd. Wat dat betreft hebben wij beiden misschien het gelijk aan onze kant. Er zijn vele commissies van advies, maar er is ook nog een staatscommissie. De term "staatscommissie" dateert nog uit de periode dat de commissie zelfstandig wetsvoorstellen ontwierp. Dat doet de commissie niet meer. Ik weet niet of de commissie voor internationaal privaatrecht dat nog wel doet. Hiermee brengen wij een cesuur aan tussen de staatscommissie oude stijl en de commissie van advies nieuwe stijl. Daarmee staat het belang van de waterstaatswetgeving niet ter discussie. Wij zullen het advies op een andere manier hanteren, maar dat hoeft niet minder te zijn.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord, maar zij zal begrijpen dat ik op één punt enigszins teleurgesteld ben. Ik vind de argumenten voor een tijdelijke instelling niet overtuigend, gelet op het verleden en gelet op wat ons te wachten staat. Ik zal dit debat nog even op mij laten inwerken. Ik neem aan dat wij op een later tijdstip stemmen. Mijn fractie zal zich beraden op de vraag of wij op dit punt nog wijzigingen zullen voorstellen.

De heer Biesheuvel (CDA):

Het is teleurstellend om te vernemen dat de staatssecretaris de knoop niet doorhakt. Waarom zou je deze commissie geen langer leven beschoren laten? Gegeven het advies van de evaluatiecommissie en hetgeen de heer Herrebrugh heeft gezegd, verwacht ik dat een amendement om deze commissie voor langere tijd in te stellen geen meerderheid zal halen. Ik vind het jammer, maar ik denk dat ik mij erbij moet neerleggen.

De voorzitter:

Ik neem aan dat de staatssecretaris niet meer de behoefte voelt om daarop te reageren.

Staatssecretaris J.M. de Vries:

Nee.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een later tijdstip te stemmen. Ik neem aan dat het aanstaande donderdag zal zijn.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.20 uur tot 20.00 uur geschorst.

Naar boven