Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 52, pagina 3855-3863 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 52, pagina 3855-3863 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 14 februari 2001 over de clustering van de vakken in de basisvorming.
De heer Cornielje (VVD):
Voorzitter! De VVD-fractie is het met de regering eens, dat het wenselijk is dat een eind wordt gemaakt aan het grote aantal docenten dat in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs voor de klas staat. Dat kan door de docenten te stimuleren extra bevoegdheden te halen, zodat zij bevoegd en bekwaam meerdere vakken voor hun rekening kunnen nemen. Dat kan ook door vakkencombinaties in te voeren. Wij hebben al eens geopperd te onderzoeken of de volgende vakkencombinaties mogelijk zijn: natuurkunde/scheikunde/techniek, biologie/verzorging, wiskunde/informatiekunde en geschiedenis/maatschappijleer. Hierover zal de Onderwijsraad binnen enkele maanden adviseren. Wij willen die advisering graag afwachten.
De Onderwijsraad zal sowieso adviseren over de herziening van de basisvorming waarbij differentiatie in het vakkenaanbod, duur en niveau aan de orde zijn en waarbij ook een antwoord op de overladenheid van het programma en de versnippering gegeven zal worden. Ik dank de staatssecretaris voor de brief die zij ons gisteren heeft gestuurd, waarbij een aanscherping van de adviesaanvraag aan de Onderwijsraad was gevoegd. Wij kunnen daarmee instemmen. Deze brief is in ieder geval een verduidelijking van haar eerdere brief.
De staatssecretaris stelt in haar brief van 13 december 2000 als oplossing voor, de bevoegdheidsregeling op basis van artikel 18 van het Inrichtingsbesluit Wet voortgezet onderwijs te verruimen voor een aantal combinatievakken zonder nadere scholingseisen daaraan te verbinden. De VVD-fractie wil een diepgaande discussie over bevoegdheid en bekwaamheid bij de behandeling van de wet op de beroepen in het onderwijs, waarover wij onlangs van het kabinet een nota en een proeve van een wetsvoorstel hebben gekregen. Wij willen het advies van de Onderwijsraad met betrekking tot de herziening van de basisvorming en inhoudsvolle vakkencombinaties afwachten en geen uitbreiding van de bevoegdheidsregeling die door de staatssecretaris is voorgesteld. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de kwaliteit van het onderwijs en het aanzien van het beroep van leraar gediend zijn met een deugdelijke bevoegdheids- en bekwaamheidsregeling;
voorts overwegende dat ter verkrijging van een bevoegdheid tot het geven van voortgezet onderwijs in één of meer vakken of vakkencombinaties in principe een adequate (bij)scholing dient te worden gevoegd;
stelt vast dat in afwijking hiervan sinds 1993 op basis van artikel 18 van het Inrichtingsbesluit WVO een docent die bevoegd is voor het geven van les in één van de vakken van de combinatie, bevoegd is voor de hele combinatie zonder dat hij hiervoor enige scholing behoeft te hebben gevolgd;
van oordeel dat het bepaalde in artikel 18 van het Inrichtingsbesluit WVO bij de Wet op de Beroepen in het Onderwijs heroverwogen dient te worden;
verzoekt de regering, de uitbreiding van het aantal combinatievakken, en daarmee samenhangend de uitbrei- ding van het aantal bevoegdheden zonder scholing, niet in artikel 18 van het Inrichtingsbesluit op te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Cornielje, Lambrechts en Mosterd. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (26733).
Mijnheer Cornielje, ik wijs u erop, dat uw spreektijd reeds voorbij was toen u de motie begon voor te lezen. Ik hoop dat ook de andere leden van de Kamer er in het vervolg rekening mee willen houden, dat moties binnen de opgegeven spreektijd dienen te worden voorgelezen.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Voorzitter! De basisvorming heeft van alles te veel: te veel vakken, te veel kerndoelen, te veel verschillende leerkrachten, een te groot lijf voor een te krap maatpak. Er is in de ogen van D66 maar een oplossing, te weten afslanken: minder vakken en minder kerndoelen, bij voorkeur zoveel minder dat er echt vrije ruimte wordt geboden die de school en de leerkracht zelf kunnen invullen. Dat vraagt om keuzes.
In plaats daarvan biedt staatssecretaris Adelmund nu meer ruimte om met verregaande vakken combinaties te werken met handhaving van het hele scala aan kerndoelen van die afzonderlijke vakken. In de ogen van D66 is dat ongeloofwaardig. Wij weten inmiddels dat scholen gemiddeld niet meer dan 50% van die kerndoelen kunnen realiseren. Ik vind dan ook dat wij niet de fictie in stand moeten houden dat dit door de combinatie van vakken 100% kan worden.
Met zekerheid zullen de opleidingen aan de lerarenopleidingen deze leest volgen. Wij hebben eerder afgesproken dat de lerarenopleidingen zullen volgen wat wij hier inhoudelijk over de basisvorming afspreken. Omdat wij dat niet willen en dat te vroeg vinden – er komt immers nog een advies van de Onderwijsraad en een standpunt van de regering – hebben wij de volgende motie geformuleerd, mede namens de heer Cornielje en de heer Mosterd.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de wens om te komen tot vakkencombinaties in de basisvorming vooral lijkt te worden ingegeven door de wens keuzes te vermijden;
overwegende dat de voorstellen voor vakkencombinaties in de basisvorming vrijwel onmiddellijk zullen leiden tot opleidingen aan de lerarenopleidingen die op diezelfde leest geschoeid zullen worden;
overwegende dat verwacht mag worden dat de Onderwijsraad in de zomer van 2001 oplossingen aan zal reiken om de versnippering aan te pakken;
verzoekt de regering, de lerarenopleidingen hun opleidingen ten behoeve van de basisvorming niet te laten vormen naar het model van vakkencombinaties, maar eerst de voorstellen voor een meer definitieve aanpak van de problemen in de basisvorming af te wachten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Cornielje en Mosterd. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8 (26733).
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter! De collega's voor mij hebben al aangegeven dat wij over de basisvorming nog uitvoerig komen te spreken. Er is ook alle reden voor om dat te doen. Versnippering en overladenheid zijn enkele trefwoorden. Ik heb het algemeen overleg met genoegen bijgewoond en mijn bijdrage de slogan "geen verstolling, maar ook geen uitholling" meegegeven.
Geen verstolling. Er is vernieuwing nodig, elke keer weer, zij het met mate, want het geeft ook onrust in de pedagogisch-didactische setting van het onderwijs. Daar moet je maat houden. Bij die vernieuwing gaat het om de lesinhoud en om de methodische aanpak. Daarin past best het combineren van vakken. Daarover is advies gevraagd aan de Onderwijsraad. Dat kunnen wij het beste afwachten, zij het dat diverse scholen soms door de nood gedwongen er al een heel eind mee op weg zijn.
Geen verstolling, maar ook geen uitholling, namelijk van de kwaliteit. Dan gaat het om de bevoegdheden van degenen die lesgeven. Wat ons betreft, moet worden gestimuleerd dat de docenten eerst dan voor de klas kunnen wanneer zij bevoegd zijn en dat zij meer bevoegdheden halen wanneer dat relevant is voor de invulling van hun rooster. Opleidingen zijn tot nu toe met name vakspecifiek. Dat strijdt een beetje met wat nu meer en meer aan wensen openbaar wordt. Een prikkel om zich te bekwamen over een breder pakket dan het vakspecifieke dat aanvankelijk werd gekozen, bedoelt naar mijn lezing de motie die collega Mosterd straks zal indienen en die ik graag heb meeondertekend. Wat de fractie van de SGP betreft, hebben en houden scholen bij dat alles een eigen beleidsruimte om binnen de wet- en regelgeving, de bandbreedte die wij hier overeenkomen, de best mogelijke invulling te vinden.
De heer Mosterd (CDA):
Voorzitter! Voor de CDA-fractie is het een goede zaak wanneer de kinderen in de basisvorming te maken krijgen met minder leraren voor de klas. Via vakkencombinaties kunnen wij dat ook bereiken. Daarbij hebben wij wel gesteld dat kwaliteitsborging binnen die vakkencombinaties belangrijk is. Dit geheel overziend, moet er een stimulans voor docenten zijn om meerdere bevoegdheden te kunnen behalen. Om die reden dien ik mede namens de collega's Cornielje, Lambrechts en Van der Vlies de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het pedagogisch-didactisch gewenst is dat kinderen in de basisvorming van een kleiner aantal docenten les krijgen;
voorts overwegende dat het mede om die reden van belang is dat docenten in de basisvorming over meerdere bevoegdheden beschikken;
van mening dat het gewenst is dat leraren in de basisvorming gestimuleerd worden om meerdere bevoegdheden te halen;
voorts van mening dat extra beloning een stimulans voor leraren kan zijn om nieuwe bevoegdheden te halen en dat extra beloning in dit kader past in de lijn van integraal personeelsbeleid (competentiebeloning);
verzoekt de regering, na te gaan in hoeverre en op welke wijze extra beloning voor leraren die nieuwe bevoegdheden halen, gerealiseerd kan worden en de Kamer hierover schriftelijk te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mosterd, Cornielje, Lambrechts en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (26733).
Mevrouw Barth (PvdA):
Voorzitter! Dit debat gaat eigenlijk maar over één vraag. Wij zijn het met elkaar eens dat het combineren van vakken in de basisvorming goed en voor leerlingen belangrijk is. De vraag die vandaag centraal staat, is: vertrouw je het de scholen toe, dat zij zelf de kwaliteit van de combinatievakken bewaken? Het antwoord van mijn fractie op die vraag is ronduit ja. Wij betreuren het zeer dat kennelijk een meerderheid van deze Kamer dat vertrouwen niet heeft. Met name de motie van de heer Cornielje is een motie van wantrouwen, niet richting de staatssecretaris, want die kan wel tegen een stootje, maar in de richting van de scholen. Mijn fractie vindt het onbegrijpelijk dat er door een bevoegdheid die de scholen al acht jaar hebben en waarover wij geen enkele empirische aanwijzing hebben dat er niet goed mee wordt omgegaan, nu opeens een streep gezet moet worden.
De heer Cornielje (VVD):
Dit is geen motie van wantrouwen richting scholen, dit is een uitvoering van artikel 23 van de Grondwet, dat vraagt om een deugdelijke wettelijke regeling. De motie vraagt niet om een streep te zetten door wat sinds 1993 gebruik is en als ongewenst moet worden beschouwd, maar dit te betrekken bij de discussie over de wet beroepen in het onderwijs. Ook daar zijn wij gebonden aan artikel 23 van de Grondwet.
Mevrouw Barth (PvdA):
Ik beschik niet over de tekst van de motie van de heer Cornielje, dus ik kan er niet uit citeren, maar volgens mij staat in de overwegingen dat de praktijk sinds 1993 ongewenst is. En dat terwijl wij over geen enkel onderzoek of wat dan ook beschikken waaruit zou blijken dat de scholen de afgelopen acht jaar op een onverantwoorde manier met deze bevoegdheid zijn omgegaan. Als je de scholen wilt beperken, als je wilt zeggen dat het de afgelopen acht jaar niet goed gegaan is, zul je je minstens op de praktijk moeten baseren om dat te onderbouwen. Anders ben je bezig met een gedachteveronderstelling.
De heer Cornielje (VVD):
Wij hebben hierover in het algemeen overleg gesproken. De VVD-fractie vindt het onwenselijk dat mensen die geen bevoegdheid hebben, voor de klas staan. Dat vinden wij bij de vakkencombinaties, bij de zij-instroom, bij de LIO's, enz. Daar moeten goede afspraken over worden gemaakt. Indertijd konden wij op steun van de PvdA-fractie rekenen. Nu in één keer niet meer. Dat verbaast ons.
Mevrouw Barth (PvdA):
Mijn fractie ziet geen enkele reden om af te wijken van een praktijk die al acht jaar schering en inslag is. Wij hebben geen andere berichten dan dat de scholen daarmee op een verantwoorde, zorgvuldige manier omgaan. Wij zien geen enkele reden om nu tegen de scholen te zeggen: dat mogen jullie niet meer. Ze gaan er op een verantwoorde en voorzichtige manier mee om. Mijn fractie vindt het verschrikkelijk belangrijk dat wij in het onderwijs eens gaan praten over bekwaamheid van leraren. Als het gaat het over kwaliteit, dan gaat het over bekwaamheid. Bevoegd is niet gelijk aan bekwaam.
De heer Cornielje (VVD):
Ik ben dat met u eens. Ook als men bevoegd is, zal men zich moeten bij- en nascholen. Het begint echter bij de bevoegdheid, bij scholing. Een getuigschrift geeft aan dat betrokkene de materie beheerst. In het voorstel van de staatssecretaris wordt die eis niet meer gesteld.
De voorzitter:
Dit is een veel te lange interruptie!
De heer Cornielje (VVD):
Ik word aangevallen op mijn standpunt. Ik mag toch wel een reactie daarop geven?
De voorzitter:
Dat weet ik niet. Misschien moet u opnieuw het overleg hierover met elkaar openen. Wij zijn nu in debat met de staatssecretaris.
Mevrouw Barth (PvdA):
Voorzitter! Het staat voor mijn fractie als een paal boven water dat scholen hier zorgvuldig mee omgaan. Vanmorgen hebben wij een brief gekregen van de VVO waarin zij stelt, volledig achter het voorstel van de staatssecretaris te staan. Wij zien geen enkele reden, het beter te weten dan de scholen zelf. De staatssecretaris zet geen patatbakkers voor de klas, maar volledig bevoegde leraren. Het enige is dat zij een combinatievak zullen geven waarin een deel van het eigen vak wordt aangeboden en een deel van een vak dat daar vlakbij ligt. Niemand kan mij ervan overtuigen dat een leraar die goed is in natuurkunde opeens een kruk in wiskunde zou zijn en niemand kan mij ervan overtuigen dat scholen niet zelf uitstekend in staat zijn, dat te beoordelen. Dat hebben zij de afgelopen acht jaar ook gedaan. Wat ons betreft, mogen zij daar mee doorgaan.
De voorzitter:
Uw twee minuten zijn om. U mag nog één zin uitspreken.
Mevrouw Barth (PvdA):
Voorzitter! Ik gaf antwoord op een interruptie.
De voorzitter:
Dat zal best, maar u hebt nog één zin.
Mevrouw Barth (PvdA):
Voorzitter! Mijn fractie kijkt met opgetrokken wenkbrauwen naar de opstelling van het CDA. Een paar maanden geleden heeft mevrouw Ross nog gepleit voor regelvrije scholen. De eerste de beste concrete gelegenheid om te bewijzen dat het het de CDA-fractie menens is, wil zij de bevoegdheid van de scholen terugdringen en de autonomie inperken. Zij acht de scholen niet in staat, te oordelen over de bekwaamheid van leraren. Mijn fractie vindt dat buitengewoon jammer.
Wil de staatssecretaris ons helpen aan de feiten? Wil zij knelpunten inventariseren, zaken waar scholen op dit moment op stuiten bij het regelen van de nascholing van docenten? Is er te weinig tijd of is er te weinig geld? Zij zou ons dat binnen een maand of twee moeten kunnen rapporteren, want dan zal gesproken worden over meer investeringen in het onderwijs. Mijn fractie heeft dan wellicht wat extra feitenmateriaal op basis waarvan zij opnieuw kan pleiten voor meer geld voor de basisvorming.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de heer Rabbae ook nog het woord wenst. Mijnheer Rabbae, dit is wel de laatste keer dat ik u het woord geef bij de reeds afgelopen donderdag afgesproken plenaire behandeling van een VAO, waarvoor u niet heeft ingetekend.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Voorzitter! Ik heb zojuist tegen een assistent van u gezegd dat ik heb geprobeerd om meteen na de aanvraag van de heer Cornielje mijn naam op de lijst te zetten. Er was echter geen lijst.
De voorzitter:
Als het een fout van de griffie is, neem ik het terug. Alle anderen stonden echter wel op de lijst.
De heer Rabbae (GroenLinks):
De anderen hebben waarschijnlijk gebeld.
De voorzitter:
Wilt u nu aan uw inhoudelijke twee minuten beginnen?
De heer Rabbae (GroenLinks):
U sprak mij aan op de procedure.
De voorzitter:
En ik heb op uw opmerking gereageerd.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Voorzitter! Het gaat mij om de vraag of de staatssecretaris bereid is, toe te staan dat docenten vakcombinaties verzorgen op basis van bekwaamheid of bevoegdheid. De GroenLinks-fractie wil niet dwarsliggen ten opzichte van het scholen toestaan, daarmee alvast te beginnen. Wel wil mijn fractie dat de staatssecretaris een afspraak maakt met het veld over het per docent opstellen van een scholingsplan, zodat gaandeweg de bevoegdheid wordt gehaald. Daarvoor dien ik een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging;
constaterende dat het een goede zaak is wanneer leerlingen in de basisvorming met een beperkt aantal docenten te maken hebben;
constaterende dat het voorkomt dat een leraar een combinatievak in de basisvorming verzorgt zonder bevoegdheid voor de afzonderlijke vakken;
overwegende dat het van belang is voor de kwaliteit van het onderwijs in de basisvorming dat leraren beschikken over de vereiste bevoegdheden voor de vakken die zij verzorgen;
vraagt de regering, met de onderwijsorganisaties af te spreken dat het bevoegd gezag van de school met de individuele docent die een combinatievak verzorgt, indien nodig, een scholingsplan opstelt dat gericht is op het behalen van de vereiste bevoegdheden voor de afzonderlijke vakken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (26733).
Voorzitter: Weisglas
Staatssecretaris Adelmund:
Sommige onderwerpen in de politiek werken als een lijmstok. Zodra er het een en ander speelt, hecht het zich vast aan dat onderwerp. Ik heb ervaren dat de basisvorming uitermate geschikt is als lijmstok. Er is zoveel langs gekomen. Het ene algemeen overleg ging over de vakken techniek en verzorging die nu een aparte status hebben verworven en over de vraag op welke wijze die te integreren zijn als scholen daar behoefte aan hebben. Het waaierde uit naar de vraag over bekwaam/bevoegd, naar de educatieve infrastructuur, de wet-BIO en de middellange termijn basisvorming. Toch zijn de aanbevelingen van de inspectie heel duidelijk. Die zijn zo uit het rapport te halen. Als leerlingen het vragen of als de aard van het onderwijsproces het vraagt, is het mogelijk om in de basisvorming minder docenten langs te krijgen dan de vijftien die leerlingen nu langs krijgen. Het gaat dan om leerlingen die behoefte hebben aan identificatie tijdens de eerste fase. Er zitten inderdaad grote verschillen tussen leerlingen.
Scholen hebben dringend behoefte aan een bevestiging van de eigen professionaliteit en het is zeer belangrijk dat de politiek daarvoor de kaders schept. Gekeken moet worden onder welke voorwaarden scholen dat kunnen doen. Wij hebben prachtige projecten in gang gezet, ook naar aanleiding van de begrotingsbehandeling. Een daarvan is het project Initiatiefrijke scholen. Ik wil dat scherp onderscheiden van de gewenstheid om ten aanzien van de interne organisatie van het onderwijsproces voortdurend opnieuw wensen te formuleren. Nu kom ik bij het onderwerp dat hier aan de orde is. Er is grote overeenstemming over het feit dat het voor sommige leerlingen in sommige onderwijssoorten met een sterretje wenselijk is om minder docenten voor de klas te krijgen. Hoe beter de docent, hoe groter zijn bevoegdheid, hoe beter het voor de leerling zal uitpakken. Daar ben ik het natuurlijk mee eens.
Ik kijk ook even naar de lange voorgeschiedenis van dit onderwerp. Ik heb nog even in de Handelingen gekeken en ik moet zeggen dat dit debat mij heeft verbaasd. Ik zal mevrouw Ginjaar-Maas letterlijk citeren. Zij heeft het over een brief van staatssecretaris Wallage uit 1992. "De geest van de brief van de staatssecretaris spreekt ons zeer aan. Het gaat hierbij nadrukkelijk om vakken in samenhang met elkaar. Dat brengt mij op de bevoegdheden. Ik kan mij wel iets voorstellen bij het bezwaar van de heer Hermes. Edoch, als wordt gezegd dat je alleen maar les mag geven in die vakkencombinaties als je voor alle vakken bevoegd bent, kunnen wij het net zo goed vergeten. Dan moeten wij nu gewoon het boek sluiten en zeggen dat wij het niet meer doen. Ik kan mij dus wel vinden in hetgeen de staatssecretaris zegt, namelijk dat je voor ten minste een van de drie vakken bevoegd moet zijn." Dat was in 1992 en in 1993.
De heer Cornielje (VVD):
Wij hebben het nu niet over één van de drie vakken. Wij hebben het over tien vakken als je de bevoegdheid aardrijkskunde/biologie hebt.
Staatssecretaris Adelmund:
Ik heb het al eerder gezegd en het staat ook in de brief die ik de Kamer heb gestuurd. Het gaat om hooguit twee of drie vakken.
Voorzitter! Uiteindelijk volgde men de lijn van de staatssecretaris. Er is na vijf jaar ook nog verslag gedaan van de wijze waarop het verliep. Het is te lezen in het onderwijsverslag van 1996. "Een van de oogmerken in de beleidsbrief is dat de vakkencombinaties een bijdrage leveren aan de professionalisering van docenten. Een flink aantal docenten, 67%, blijkt van mening dat de vakkencombinatie voor hen inderdaad die betekenis heeft gehad. Zij zijn verplicht tot intensievere samenwerking met collega's en tot verdere ontplooiing door studie en nascholing. Ook blijken deze docenten zich vaker te bezinnen op het eigen vak." Dit staat in het onderwijsverslag van 1996 naar aanleiding van de periode van vijf jaar daaraan voorafgaand.
Vervolgens heeft staatssecretaris Netelenbos in 1997 een apart voorstel gedaan, maar dat heeft zij teruggetrokken. Het ging over het vak verzorging, waarvoor de kerndoelen zijn geput uit de vakken economie en biologie. Daar was geen Kamermeerderheid voor en toen is men verder niet ingegaan op die combinatie. Inmiddels zijn wij al weer verder. Wij discussiëren nu in feite over de uitkomsten van het evaluatierapport van de inspectie over de basisvorming. De Kamer kent de constateringen, zoals overladen en versnipperd. Er zijn directe aanbevelingen gedaan om meer werk te maken van de vakkenclustering. Dat doe ik met de inzet en de reactie die ik de Kamer heb doen toekomen.
Over de inzet hebben wij van gedachten gewisseld op 6 en 7 december. Dat werd niet geheel afgeblazen. Mevrouw Barth merkte op dat zij een warm voorstander is van de vakkenclustering en dat zal de Kamer ook vandaag opgevallen zijn. Dat gold ook voor de heer Rabbae. Mevrouw Barth vroeg nog naar de wettelijke en praktische belemmeringen. De heer Cornielje deed toen enkele suggesties die hij zojuist heeft herhaald, maar wel geredeneerd vanuit bevoegdheden. De heer Mosterd zou het clusteren van vakken een goede zaak vinden, hoewel er zijns inziens niet te veel van verwacht mocht worden. Mevrouw Lambrechts vond het voorstel uit de beleidsreactie te ver gaan, maar beperkte clustering behoorde ook in haar opinie tot de mogelijkheden.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Voorzitter! Even terug naar de historische schets, want het verbaast mij dat de staatssecretaris doet alsof er tussen 1992 en nu niets gebeurd is, alsof niet meer dan een jaar geleden al heel duidelijk is gemaakt dat scholen maar 50% van de kerndoelen kunnen realiseren. Er is dus wel degelijk reden om eerst te bezien of je die zaak niet kunt afslanken in plaats van die discussie over te slaan en onmiddellijk naar verdergaande vakkencombinaties over te gaan.
Overigens – even teruggaande naar het debat dat wij hebben gevoerd – zou ik de staatssecretaris er nog aan herinneren dat wij gesproken hebben over die beperkte, die natuurlijke vakkencombinatie, zoals die van biologie en verzorging in plaats van die verdergaande die al in de wet stond!
Staatssecretaris Adelmund:
Mij is in dat debat opgevallen dat u bent voor het inperken van het aantal vakken – u spreekt steeds over 10 of 11 vakken – maar ook dat zit in de adviesaanvrage aan de Onderwijsraad. Het zou mij een lief ding waard zijn om als wij op dit moment de scholen enigszins tegemoet kunnen komen, dat nu ook te doen en niet te wachten tot de uiteindelijke doorwerking van het advies van de Onderwijsraad. Ik zie dat niet als een tegenstelling, als het tuintje een beetje bijwerken voordat er echt een tuinplan ligt, ik zie het als een mogelijkheid om de scholen nu de verlichting te geven die zij ook willen. U hebt dat ook kunnen lezen in de brief van de VVO over acties. Elke woordvoerder uit het onderwijsveld vraagt om ruimte om die kwaliteit te geven aan leerlingen die daar behoefte aan hebben.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Voorzitter! In bijna alle combinaties speelt economie een rol. Het zou mij niet verbazen als de Onderwijsraad straks de vraag voorlegt of het wel zo logisch is om alle leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs economie te geven. Door deze weg op te gaan, sla je die vraag over en ik wil dat niet!
Staatssecretaris Adelmund:
Ik kan mij voorstellen dat u geen enkele vraag wilt overslaan, dat wil ik ook niet. Ik wil graag een prachtig advies van de Onderwijsraad waarover wij vervolgens in extenso zullen kunnen spreken. Tegelijkertijd zie ik nu mogelijkheden om twee vakken te integreren die tot volledige wasdom zijn gekomen. U sprak zelf ook al over economie en verzorging, voor u is dat denkbaar, net als biologie en verzorging. De enige reden dat ze nog een status aparte hebben is dat ze nog als vak moesten groeien. Op dit moment zou het heel goed denkbaar zijn om daartoe over te gaan als wij eenmaal de desbetreffende wetswijziging hebben besproken, want dit zijn allemaal discussies op voorhand. Er komt straks een wetswijziging in het kader van de basisvorming, maar de kwestie is al in extenso besproken tijdens het grote debat over de basisvorming. Daarna komt het al dan niet wijzigen van het inrichtingsbesluit en die zou via een algemene maatregel van bestuur moeten worden voorgehangen. Maar daarvoor vindt er nog een bespreking plaats van de brief van de heer Hermans over de wet-BIO. De Kamer kan dus nog op heel veel momenten praten over vraagstukken die ons allen even lief zijn, zoals de vraag op welke wijze bekwaamheid en bevoegdheid in stand kunnen worden gehouden. Ik hecht er zeer aan dit toch op de agenda te plaatsen, want ik kan mij heel goed voorstellen dat wij in het debat over de wetswijziging mede praten over een voorstel tot wijziging van het inrichtingsbesluit omdat wij dan al de discussie over de wet-BIO achter de rug hebben, in ieder geval over de schets en de brief.
De heer Cornielje (VVD):
Voorzitter! De staatssecretaris geeft een historisch overzicht en gaat terug tot 1992, maar het was beter geweest als zij iets eerder haar dossiers had gelezen. Dan had zij geweten dat de VVD-fractie al in 1995 over combinatievakken heeft gezegd: bevoegdheden gaan over na- en bijscholing. Toen echter heeft haar ambtsvoorganger verzuimd om mee te delen dat hier een andere regeling in gebruik was. Als de staatssecretaris zich nu beroept op de urgentie van de problematiek dan zeg ik dat wij al sinds 1995 die urgentie in dit Huis hebben aangedragen, maar dat daar helaas niet naar is geluisterd. Een combinatie van bevoegdheden had tot een oplossing kunnen leiden voor dit moment!
Staatssecretaris Adelmund:
In een aantal andere debatten heeft u gezegd dat u tegen iets bent opgelopen in 1995. Volgens mij is dat gebeurd ten aanzien van het vak science, in ieder geval in het debat met mevrouw Netelenbos. Ik hecht er zeer aan om nu op te merken dat wij nu spreken over een problematiek die door de inspectie wordt genoemd in haar evaluatie van de basisvorming, want ook dat is recente geschiedenis. Het is mijn ervaring dat de heer Cornielje de dossiers goed kent, maar ook ik ken de dossiers. Wellicht overviel ik hem echter toen ik aanhaalde wat Ginjaar-Maas in 1992 heeft gezegd. Voor de balans in de discussie is het misschien goed om de heer Van de Camp aan te halen. Hij stelde in een artikel in een tijdschrift voor onderwijsresearch het volgende: "Ik houd van de basisvorming. Onnodige versnippering van de leerstof lijkt mij derhalve het echte probleem. De gedachte om een aantal vakken op een wetenschappelijk doordachte manier samen te voegen wijs ik dan ook zeker niet meer af. De benadering terug-naar-tien-vakken kan daarbij als uitgangspunt gelden. Clustering van vakken op een verantwoorde manier zou ook de problematiek in de tweede fase kunnen verlichten en sluit bovendien beter aan bij de ervaringen van de leerlingen op de basisschool. Clustering van vakken werd tot nu toe veelal tegengehouden door de op zich gerechtvaardigde lobby van leraren en vakorganisaties, waar overigens ook mijn partij niet ongevoelig voor was." Dit is een prachtig citaat van de heer Van de Camp om mee aan te geven dat de recente geschiedenis ons vele mogelijkheden biedt om dit vraagstuk op te lossen.
De heer Cornielje en ik zijn het over heel veel eens. Wij vinden allebei dat er minder leraren voor de klas moeten staan en dat bevoegdheden en bekwaamheden in evenwicht moeten worden gebracht. Als wij het hier over eens kunnen zijn, waarom vraagt hij mij dan te wachten als scholen mij vragen om concrete verbeteringen voor hun leerlingen? Voorkomen moet worden dat er bij de basisvorming "Verelendung" optreedt en wij moeten dan ook oplossen wat nu oplosbaar is. Waarom steunt de heer Cornielje mij daar niet bij?
De heer Cornielje (VVD):
Voorzitter! Ik zit inmiddels zes en half jaar in de Kamer. Gedurende al die tijd word ik, telkens als dit onderwerp aan de orde komt, gevraagd om die evaluatie van de basisvorming af te wachten. Die evaluatie is afgerond en het moment is dan ook gekomen om verbeteringen aan te brengen. Bij die verbeteringen horen inderdaad het verminderen van het aantal leraren dat voor een klas staat en het vergroten van de bevoegdheden. De eis die ik hieraan stel, is dat dit gepaard moet gaan met scholing. Dat is ook het enige geschilpunt tussen de staatssecretaris en mij. Ik begrijp niet waarom de staatssecretaris die stap in onze richting niet kan zetten.
Staatssecretaris Adelmund:
Ik zit in dezelfde periode in de politiek als de heer Cornielje en ik weet dan ook heel goed dat al in het onderwijsverslag van 1999 werd gesteld dat de professionalisering van docenten toeneemt als gevolg van de vakkencombinaties. Zo was toen 67% van de leraren van mening dat het leidt tot intensievere samenwerking, betere studie en nascholing en meer bezinning op het eigen vak. Hieruit wordt wel duidelijk dat er al eerder door andere instanties is gesproken over de directe effecten van de discussie van 1992 en 1993.
Voorzitter! Het lijkt mij van groot belang dat wij nu proberen, vooruit te zien. Ik wil graag met mevrouw Lambrechts het advies van de Onderwijsraad afwachten, maar in die tijd wil ik al wel verbeteren wat verbeterd kan worden.
Mevrouw Lambrechts (D66):
De staatssecretaris verwijt de Kamer dat zij van haar vraagt om met het een en ander te wachten. Ik wijs haar er dan wel op dat de Kamer bijna anderhalf jaar heeft moeten wachten op een standpunt van de regering over de evaluatie van de basisvorming. Verder mochten wij verwachten dat in dat standpunt die keuzes worden gemaakt die nu niet worden gemaakt. Vervolgens moet de Kamer noodgedwongen nog een half jaar wachten. Ik wil dat doen, maar dan moeten er wel echte voorstellen worden gedaan. Het verwijt van de staatssecretaris dat de Kamer erop aandringt om te wachten, is een gotspe.
Staatssecretaris Adelmund:
Dat is het oordeel van mevrouw Lambrechts.
De heer Mosterd (CDA):
De staatssecretaris wijst erop dat de Kamer het op zoveel punten met haar eens is. Ook in het citaat van de heer Van de Camp staat niets waarmee ik het op dit moment oneens zou moeten zijn. Wij spreken vandaag over kwaliteitsborging en bevoegdheden en vragen aan de staatssecretaris niet meer dan dat zij even wacht op het advies van de Onderwijsraad, zodat wij een en ander deugdelijk kunnen regelen. Dat is eigenlijk het enige geschilpunt tussen de staatssecretaris en de Kamer.
Staatssecretaris Adelmund:
Voorzitter! De strekking van de motie die door de heer Cornielje is ingediend, is dat er op dit moment geen vakkencombinaties mogelijk moeten worden gemaakt en dat moet worden gewacht op de behandeling van de wet-BIO die vermoedelijk rond september 2001 zal plaatsvinden. De Kamer heeft op 12 februari een brief van minister Hermans ontvangen met daarin de informatie over de uitgangspunten van dit wetsvoorstel. Ik wil het voorstel van de heer Cornielje graag koppelen aan de bespreking van die uitgangspunten. Als de uitbreiding van combinatievakken wordt uitgesteld tot de behandeling van de wet-BIO, dan vrees ik dat wij een en ander niet meer in dit parlementaire jaar kunnen behandelen. Ik hecht juist zeer aan de mogelijkheid om het onderwerp toch mee te nemen in de kortetermijnbesluitvorming rond de basisvorming en het Inrichtingsbesluit. Ik stel daarom voor dat de heer Cornielje het niet koppelt aan de behandeling van de wet-BIO maar aan de bespreking van de toegezonden brief met de schets van de wet-BIO, omdat ik veronderstel dat die wel in dit parlementaire jaar behandeld kan worden.
De heer Cornielje (VVD):
De motie bestaat uit twee delen. Het dictum stelt dat de huidige verruiming van tafel moet. Ik neem aan dat de staatssecretaris het daarmee eens is. Over de foutieve regeling sinds 1993 en de terugwerkende kracht wil ik spreken bij de behandeling van de wet-BIO. Een en ander zou betrokken kunnen worden bij die uitgangspunten. De verruiming voor de toekomst met de door de staatssecretaris geopperde vakken moet echter wel nu van tafel.
Staatssecretaris Adelmund:
De agenda van het kabinet wordt natuurlijk door het kabinet zelf bepaald. Ik doe voorstellen namens het kabinet. Wanneer er een voorstel ligt naar aanleiding van een indringend inspectierapport om de scholen een klein beetje meer ruimte te geven, dan wil ik graag dat de Kamer dat behandelt bij de wet-BIO op de manier zoals dat nu is voorgelegd. In de schets van de wet en in de brief gaat het over bevoegdheid en bekwaamheid en over de wijze waarop kwalificatiestructuur zodanig vormgegeven kan worden dat iedereen op het juiste moment scholing kan krijgen. Ik vind het echter niet getuigen van adequaat omgaan met een motie als daar de mening aan wordt gekoppeld dat hetgeen in 1992 en 1993 is besproken niet had gekund laat staan wat er nu aan wordt toegevoegd.
De heer Cornielje (VVD):
De staatssecretaris begrijpt mij niet. In de motie wordt in het dictum verzocht om de regeling die zij nu voorstelt, de verruiming, van tafel te halen. Verder staat in de motie het oordeel dat bij de wet op de beroepen in het onderwijs de foutieve regeling die sinds 1993 van kracht is, heroverwogen moet worden. Dat onderdeel kan naar mijn mening aan de orde komen bij de behandeling van de wet op de beroepen in het onderwijs. Het dictum stelt echter dat het voorstel van de staatssecretaris van tafel moet.
Staatssecretaris Adelmund:
Ik stel de heer Cornielje voor om de motie aan te houden tot de bespreking van de brief van 12 februari. Ik ben het niet eens met de combinaties die de heer Cornielje maakt. Ik vind niet dat de Kamer in 1992 en 1993 verkeerde debatten heeft gevoerd. Er kan zelfs gesteld worden dat dat type beleid bekrachtigd is door het inspectierapport in 1996. Over de verruiming ten aanzien van zorg en techniek heb ik gezegd dat ze in de tijd geplaatst moeten worden. Eerst moet het wetsvoorstel basisvorming behandeld worden, vervolgens moet het Inrichtingsbesluit via een AMvB worden vastgesteld. In de tijd is dat later dan de wet-BIO wordt besproken. Het onderwerp kan dan ruim aan de orde komen, want de bezwaren richten zich niet op minder leraren voor de klas maar op bevoegdheid en bekwaamheid. Dat onderwerp is daar beter aan te koppelen.
De heer Cornielje (VVD):
Ondertussen gaat de staatssecretaris dus wel door met de verruiming van de regeling?
Staatssecretaris Adelmund:
Nee, want die hang ik voor. Ik kan die alleen voorhangen nadat wij het wetsvoorstel hebben besproken. Er is sprake van ongelijktijdigheid. Het wetsvoorstel basisvorming ligt op dit moment bij de Raad van State met maatregelen voor de korte termijn. Pas als het wetsvoorstel is besproken, kunnen wij een Inrichtingsbesluit vaststellen. Dat gebeurt per AMvB. In de tijd is dat echter later dan de behandeling van de Wet beroepen in het onderwijs, of in ieder geval de schets van de wet. Eerst krijgt de Kamer dus het wetsvoorstel basisvorming met maatregelen voor de korte termijn, zoals besproken in de maand december. Dat wetsvoorstel ligt nu bij de Raad van State. Ik verwacht dat de Kamer het in de maand maart ontvangt. Aan dat wetsvoorstel moet het Inrichtingsbesluit worden gekoppeld met daarin de verruiming waarvan de heer Cornielje stelt dat die hem op dit moment te snel komt. Ik veronderstel dat de heer Cornielje bij de voorbereiding van zijn motie niet heeft overwogen dat een en ander niet meer in dit parlementaire jaar zal plaatsvinden. Daarom vraag ik hem om zijn punt te koppelen aan de brief van februari over de schets van de wet, en aan de brief over de wijze waarop wij de kwaliteitszorg en kwalificatiestructuur in het onderwijs willen vormgeven.
In de motie van de heer Mosterd staat dat de tweede bevoegdheid via scholing kan worden gehaald. Volgens de motie moet dat extra gehonoreerd worden met een verbinding aan het salaris. Het kan niet anders dan dat de heer Mosterd put uit zijn eigen verleden, want deze lijn is gevolgd voor het HOS-akkoord. Het is een onderwerp van gesprek tussen werkgevers en werknemers. Werknemers- en werkgeversorganisaties zijn thans bezig met een nieuwe functiewaarderingssystematiek. Het lijkt mij een issue voor het nieuwe functiebouwwerk. Het op die wijze regelen doet geen recht aan de eigen gedachten van de heer Mosterd. Op de agenda van iedereen staat het geïntegreerde personeelsbeleid, de loonschalen, de functiedifferentiatie en het carrièreperspectief. Ik refereer in dit verband aan de commissie-Van Rijn. Er zal een uitgebreide discussie komen over al die onderwerpen die ik noemde. Het lijkt mij niet zinvol om er een uit te halen. Het loongebouw en alles wat daaraan annex is kan beter worden besproken in het kader van de commissie-Van Rijn. Het is ook niet in lijn met hetgeen gebruikelijk is sinds het HOS-akkoord. De bevoegdheden worden niet automatisch gehonoreerd, hoe sympathiek het mij ook is. Graag iedere inspanning belonen, ervoor zorgen dat er competentiebeloning is. Die onderwerpen moeten niet worden geïsoleerd van het algemene debat in het kader van de commissie-Van Rijn.
De heer Mosterd (CDA):
De staatssecretaris moet goed bekijken wat wij vragen. Wij vragen onderzoek. Op welke manier kan integraal personeelsbeleid worden gevoerd? Wijst de staatssecretaris het op dit moment niet te sterk af?
Staatssecretaris Adelmund:
Wij doen niet anders dan dit beleid inzetten. Het gaat gepaard met veel onderzoek. Het moet niet geïsoleerd worden. Wat u voorstelt, moet u koppelen aan het grote debat over de commissie-Van Rijn. In het kader van de competentiebeloning wil ik voortdurend overwegen op welke wijze extra inzet van leraren extra kan worden beloond. Bij dat grote debat zijn vele onderwerpen tegelijkertijd aan de orde zijn.
Mevrouw Lambrechts voorspelt dat mogelijke debatten een directe relatie hebben met datgene wat hogescholen zich voornemen. Misschien nemen ze het zich voor zonder dat wij daarover debatteren. Daarover moet ook eens worden nagedacht.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik probeer u al een paar keer duidelijk te maken dat het daaruit voortkomt. Ze nemen het zich al lang voor. Als wij dat zo laten gaan, komt het advies van de Onderwijsraad als mosterd na de maaltijd. Zo zal het gaan.
Staatssecretaris Adelmund:
Artikel 9 van het Bevoegdhedenbesluit regelt de brede bevoegdheid van een aantal vakken. Hogescholen hebben inderdaad het initiatief genomen. Men kan het nalezen in de verschillende bladen. Zij willen graag één opleiding om geïntegreerd vakken te kunnen geven. Daarover komt nog een uitgebreid debat. Ik wens u toe wat de heer Hermans ook in zijn hart heeft gesloten, namelijk dat bij de beleidsreactie over de educatieve infrastructuur daarover gesproken kan worden. Voor het studiejaar 2002-2003 gaat het om negen hogescholen die dat willen. Ze zullen de nieuwe opleiding in het centraal register moeten laten registreren. Vervolgens vindt hierover besluitvorming plaats. De minister heeft hier het laatste woord. Er zijn nog verschillende data te passeren voordat het werkelijkheid is. De minister krijgt er ook nog een advies over. Uiterlijk op 31-5 moet hij beslissen of hij het al dan niet wenselijk vindt. Als het goed is ligt dan ook de beleidsreactie van de Onderwijsraad over de educatieve infrastructuur voor. Ik verzoek mevrouw Lambrechts haar motie aan te houden. Het zijn onderwerpen die van belang zijn. Daarover komen nog debatten. Er kan dan in extenso over de lerarenopleiding worden gesproken.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik zal die zeker niet aanhouden. Ik maak aanspraak op de afspraak die wij met de minister en de staatssecretaris hebben gemaakt. Wij zouden voorrang geven aan de inhoudelijke discussie over de basisvorming. De inrichting van de lerarenopleiding is daarvan een afgeleide. Dit neemt een loop waarvan ik weet dat, als wij dit onweersproken laten en de leraren- opleiding vragen om te wachten, er straks een advies van de Onderwijsraad komt dat als mosterd na de maaltijd fungeert. Ik zal de motie dus zeker niet aanhouden.
Staatssecretaris Adelmund:
Hartelijk dank voor uw snelle antwoord. Deze discussie moet u verder met de minister voeren, maar hij is nu in China en ik vervang hem. Mevrouw Barth vroeg naar feiten over de knelpunten ten aanzien van de nascholing, waarbij zij sprak over te weinig tijd en geld. Ook deze vraagstukken koppelen wij direct aan de wet-BIO en aan de commissie-Van Rijn omdat ze te maken hebben met de positie van de leraren. Ik wil graag dat u nog een halve week wacht met het oog op het onderzoek dat thans plaatsvindt om dan te beslissen over de vraag of u nog meer onderzoek wilt laten verrichten.
De heer Rabbae sprak over het combineren van meer vakken indien leerlingen hierom vragen om het pedagogische en didactische klimaat te verbeteren. De bezorgdheid van de inspectie op dat gebied onderlijnde hij. Zijn wens om hiermee vast een begin te maken, kan gebaseerd worden op wat de inspectie al in 1996 meldde. Verder vroeg hij op welke wijze met het veld afspraken kunnen worden gemaakt over een scholingsplan. In verband met overleg daarover diende hij een motie in. Door de instelling van de commissie-Van Rijn ontstaat een onderhandelingssituatie over afspraken in de verschillende CAO's, dwars door de overheidsgeledingen heen. De resultaten zullen deze week of volgende week bekend worden. Naar aanleiding daarvan zullen afspraken over dit punt worden gemaakt. Ik wijs er nog op dat kwalificatiestructuur een onderdeel uitmaakt van het waarborgen van de collectieve koopkracht van degenen die in de collectieve sector werken.
De heer Rabbae (GroenLinks):
In uw brief die wij naar aanleiding van dit debatje ontvingen staat met andere woorden wat ik u vraag te doen. Ik vraag echter ook om een afspraak met de sector, terwijl u uitgaat van een scholingstraject voor de leraren die deze combinatie van vakken verzorgen. Ik zie niet in waarom u de commissie-Van Rijn ten tonele voert.
Staatssecretaris Adelmund:
Ik kan het anders formuleren. Ik zie het als ondersteuning van het beleid en ik zeg u dat de afspraken tot stand zullen komen, mede naar aanleiding van het traject dat met de commissie-Van Rijn afgelegd wordt.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Wanneer gaan deze afspraken in?
Staatssecretaris Adelmund:
Als het goed is op zeer korte termijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Aanstaande donderdag zal over de moties worden gestemd.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20002001-3855-3863.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.