Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 december 2000 over de uitkomst van het overleg in Brussel op 4 december over BSE.

De heer Poppe (SP):

Mevrouw de voorzitter! Ik ben verbaasd dat ik de eerste woordvoerder ben. Ik heb begrepen dat er straks nog een motie of enkele moties worden ingediend met de strekking...

De voorzitter:

Met de heer Atsma bent u de enige woordvoerder die de beleefdheid heeft gehad zich te aan te melden voor dit debat. U en ik zijn dus beiden in verbazing.

De heer Poppe (SP):

Dat wil toch wel wat zeggen!

Ik kan niet vooruitlopen op de moties die kennelijk nog gaan komen en die tot doel hebben het Europees geld niet te gebruiken voor opkoop en vernietiging van dieren. Ik vrees ook dat die motie weinig kans op succes heeft, omdat de Europese Unie vooral inzet op koop en vernietiging van dieren ter prijsondersteuning. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - vanaf januari alle geslachte koeien vanaf 30 maanden die niet getest zijn op BSE worden vernietigd;

  • - deze maatregel met name is genomen om de prijs van rundvlees te ondersteunen;

  • - Finland, Oostenrijk en Zweden zich kennelijk met succes verzet hebben tegen deze maatregel;

van mening, dat:

  • - het zowel uit ethische overwegingen als maatschappelijk onverantwoord is om voedsel uitsluitend om die reden op te kopen en te vernietigen;

  • - op zo kort mogelijke termijn voldoende BSE-testmateriaal voorhanden moet zijn;

verzoekt de regering om aan de maatregel, opkopen en vernietigen van rundvee, niet mee te werken en deze stelling ook te betrekken op de aanstaande Landbouwraad,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 275 (21501-16).

De heer Atsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik wil drie moties indienen. De eerste motie betreft het BSE-onderzoek.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat uit voorzorg voor de voedselveiligheid zowel nationaal als in EU-verband verregaande maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat met BSE besmet materiaal in de voedselketen komt;

voorts overwegende, dat er wetenschappelijk nog veel onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop BSE van dieren op mensen wordt overgedragen;

van oordeel, dat het zeer gewenst is dat er meer inzicht ontstaat in de mogelijke overdracht van BSE van dieren op mensen;

voorts van oordeel, dat hierover zowel nationaal als in EU-verband meer wetenschappelijk onderzoek nodig is;

verzoekt de regering een extra impuls aan het BSE-onderzoek te geven op nationaal niveau en op Europees niveau, en de Kamer daarover binnen drie maanden te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie isAtsma voorgesteld door het lid Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 276 (21501-16).

De heer Atsma (CDA):

De tweede motie heeft betrekking op de capaciteit voor keuring op BSE.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - vanaf 1 januari alle runderen van 30 maanden en ouder op BSE moeten worden getest;

  • - vooralsnog de capaciteit voor de noodzakelijke keuringen onvoldoende is;

  • - tot het moment dat alle bedoelde slachtvee kan worden gekeurd, een opkoopregeling van kracht is;

stelt vast, dat het opkopen, afmaken en vernietigen van tienduizenden gezonde runderen, enkel om de reden dat er nog onvoldoende testcapaciteit is, niet aanvaardbaar is;

roept de regering op te bevorderen dat de Europese en nationale middelen bedoeld voor "destructieaankopen" worden aangewend om boeren een vergoeding te verlenen indien zij hun slachtvee aanhouden tot BSE-keuringen mogelijk zijn, zodat van opkoop en destructie kan worden afgezien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 277 (21501-16).

De heer Poppe (SP):

Ik heb uit uitspraken van de heer Fischler begrepen dat de opkoop- en vernietigingsregeling vooral bedoeld is ter ondersteuning van de rundvleesprijs. Hebt u dat ook begrepen? Zo ja, denkt u dan dat uw motie haalbaar is? De regeling heeft kennelijk een heel ander doel dan u in de motie noemt.

De heer Atsma (CDA):

Ik heb de overwegingen in het dictum van uw motie gehoord en u hebt het hier nadrukkelijk naar voren gebracht. Ik heb dat tot nu toe niet van de kant van de minister gehoord, dus ik ga er vooralsnog van uit dat dit absoluut niet de belangrijkste doelstelling is geweest. Sterker nog: de CDA-fractie kan zich daar ook weinig bij voorstellen.

De heer Poppe (SP):

Er is een persbericht van deze minister waar het ook in staat.

De heer Atsma (CDA):

Ten slotte, mevrouw de voorzitter, een derde motie over BSE.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - met het oog op het garanderen van de voedselveiligheid een breed pakket maatregelen ter voorkoming en bestrijding van BSE gerechtvaardigd is;

  • - de voorstellen van de EU vergaand zijn;

  • - de financiële consequenties voor alle betrokken sectoren zeer ingrijpend zullen zijn;

van mening, dat de kosten van de afgesproken en nog te nemen maatregelen door de Europese Unie, nationale lidstaten, producenten en consumenten gezamenlijk moeten worden gedragen;

verzoekt de regering een systeem waarbij de consument een heffing op het vlees betaalt nader uit te werken, bij voorkeur in Europees verband,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 278 (21501-16).

De heer Oplaat (VVD):

Een Europese regeling hiervoor klinkt ook de VVD-fractie sympathiek in de oren, maar u spreekt in de motie over "bij voorkeur in Europees verband". Als wij het nu op Europees niveau niet kunnen regelen, wilt u dan alleen de Nederlandse consument wat meer laten betalen?

De heer Atsma (CDA):

Kijkend naar de lijn die is aangehouden in de BSE-discussie, waarbij nationale maatregelen zijn toegestaan, zou ik op deze vraag met "ja" moeten antwoorden. Ik geef er overigens nadrukkelijk de voorkeur aan om dit in Europees verband te regelen. Een ander argument is dat op dit moment in de diverse lidstaten van de Unie totaal verschillende regimes bestaan voor de financiering van onder meer de destructie. U weet ook om welke praktijken het gaat bij vee dat uit Nederland naar Duitsland wordt versleept, daar ter slacht wordt aangeboden en vervolgens als consumptievlees weer terugkomt.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter! Het is zeer terecht dat de Kamer nog voor het reces aandacht schenkt aan een probleem waarmee wij dagelijks worden geconfronteerd en waarvoor de regering kosten noch moeite spaart om zowel nationaal als Europees een adequaat beleid te voeren. Tegen die achtergrond wil ik graag mijn oordeel geven over de ingediende moties.

De eerste motie van de heer Atsma heeft betrekking op de problematiek van het onderzoek. Het is waar dat er nog onduidelijkheden bestaan. In de afgelopen tien jaar hebben wij gelukkig wel veel meer inzicht gekregen, maar er bestaat inderdaad nog steeds onduidelijkheid. Ik ben zeker bereid te bezien op welke wijze wij een nadere impuls kunnen geven. Er is in Nederland onderzoek gaande en er is ook Europees onderzoek gaande. Ik heb dus geen enkel probleem met deze motie. Ik zie haar als een ondersteuning van het beleid van het kabinet om te komen tot een steeds beter inzicht.

Mevrouw de voorzitter! De motie van de heer Poppe en de tweede motie van de heer Atsma hebben betrekking op de problematiek van de opkoopregeling. Hierover wil ik het volgende zeggen. Als onderdeel van een breder pakket is eerst op politiek niveau in de Raad van 4 december en vervolgens afgelopen dinsdag door de Europese Commissie een opkoopregeling voorgesteld. Die opkoopregeling is voor een deel ingegeven door de zorg voor de volksgezondheid, maar de opkoop van niet-geteste runderen en de destructie daarvan vormt daarvan onmiskenbaar een belangrijk onderdeel. In de Landbouwraad van 4 december heb ik mij met kracht tegen deze benadering gekeerd, omdat het mij voorkomt dat wij ernaar moeten streven zo snel mogelijk tot een opschaling te komen van het testen, zodat alle slachtdieren ouder dan 30 maanden kunnen worden getest. Dit geeft de consument het vertrouwen dat het BSE-probleem zoveel mogelijk onder controle is, maar ook dat wij werken naar een nieuwe, gezonde situatie. Over de benaderingswijze dat een opkoopregeling van deze aard ongewenst is, bestaat dus geen enkel verschil van mening.

De overweging van de heer Poppe bevat een feitelijke onjuistheid. Finland, Oostenrijk en Zweden hebben zich niet met succes verzet tegen deze maatregel. De maatregel is aangenomen, er was dus een gekwalificeerde meerderheid, en die drie landen hebben zich dus niet tegen de regeling kunnen verzetten. Die regeling is door de Commissie tot stand gebracht in de zogenaamde beheerscomitéprocedure. Die drie landen behoren tot de categorie waar BSE niet of nauwelijks voorkomt en om die reden hebben zij een verzoek om ontheffing ingediend. Nederland heeft een dergelijk verzoek gedaan. Daarover moet nog worden beslist. Over de intentie bestaat dus geen enkel verschil van mening.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Eén van de overwegingen in mijn motie is het feit dat in het persbericht van het ministerie van LNV wordt aangegeven dat uit uitspraken van de heer Fischler blijkt dat de opkoopregeling vooral is bedoeld als ondersteuning van de rundveevleesprijs. Ik hoop dat de minister het met mij eens is dat het om die reden opkopen en vernietigen van goed vlees decadent is.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter! Hierover bestaat geen enkel verschil van mening. Ik heb dit ook uitgesproken. Aan het einde van de Landbouwraad heb ik nog een verklaring afgelegd waarin ik heb aangegeven dat de Nederlandse regering het totale pakket uiteindelijk heeft aanvaard, omdat het belangrijkste accent lag op de volksgezondheidsdimensie, het verbod op het gebruik van diermeel, maar ook dat de voorgestelde opkoopregeling de Nederlandse regering buitengewoon zwaar op de maag ligt. Ik ben op dit ogenblik ook bezig maatregelen te treffen van dien aard dat de regeling hopelijk helemaal niet, maar anders minimaal in Nederland hoeft te worden toegepast.

Voorzitter! Ik kom nu bij het dictum van de motie van de heer Poppe, dat zegt dat de Nederlandse regering niet moet meewerken en deze stelling ook moet betrekken op de aanstaande Landbouwraad. De regeling is de jure in werking, dus het moment van niet kunnen meewerken is juridisch gepasseerd. Ik hoop echter dat ik voldoende heb aangegeven dat de Nederlandse regering probeert aan de consequenties hiervan te ontkomen. Dat is echter wat anders dan niet meewerken. Dus tegen die achtergrond ontraad ik de motie.

De heer Poppe (SP):

Er zijn drie lidstaten die een en ander niet uitvoeren. Nederland kan zich daarbij aansluiten. Dat kan in de volgende Landbouwraad worden meegedeeld. Dát is de strekking van het dictum.

Minister Brinkhorst:

Ik heb al gezegd dat het de intentie van de regering is om de omstandigheden te scheppen waardoor het gebruik van deze regeling in Nederland niet of slechts in zeer geringe mate zal plaatsvinden. Ik denk dat dit in materiële zin op hetzelfde neerkomt. Ik moet de aanvaarding van deze motie ontraden omdat zij overbodig is. Wat de intentie betreft zitten wij op hetzelfde spoor. Bovendien is het voor de regering onmogelijk om niet mee te werken aan de totstandkoming van een al vastgestelde maatregel.

De heer Poppe (SP):

U vindt deze motie overbodig. Dat betekent dat in Nederland geen dieren worden opgekocht om ter vernietiging naar de destructor te brengen.

Minister Brinkhorst:

De juridische mogelijkheden die de regeling biedt, worden door mij geanalyseerd. Ik hoop aan de uitvoering van deze regeling op een zodanige wijze uitvoering te geven, dat niet of in zeer geringe mate van de regeling gebruik wordt gemaakt. Dat is de feitelijke situatie. Misschien is dat voor de heer Poppe teleurstellend, voorzitter, maar wij leven nu eenmaal in een Europese Unie waarin Europese regels gelden.

Voorzitter! Ook met de intentie van de motie van de heer Atsma zijn wij het eens. Niettemin is er hier sprake van een wat andere oriëntatie. De motie geeft aan dat een vergoeding moet worden gegeven om slachtvee aan te houden. Tijdens het overleg in de Landbouwraad van 4 december heb ik getracht tot een dergelijke aanhoudregeling te komen. Ik heb die regeling voorgesteld, maar helaas waren de andere lidstaten niet bereid om hieraan mee te werken. Dit betekent dat de juridische mogelijkheden om een nationale regeling, geënt op de Europese regeling, tot stand te brengen, nihil zijn. Iets anders is – ik hoop dat dit overeenkomt met de intentie van de heer Atsma – dat wij trachten om de kortetermijnkosten te minimaliseren. Dit is een structurele hobbel waarmee niet alleen de primaire sector te maken heeft, maar ook de veevoedersector en de slachterijen. Op die manier kan worden bevorderd dat zo snel mogelijk de normale situaties terugkeren. Ik denk hierbij ook aan de volksgezondheidsaspecten die het de consument mogelijk maken om weer onder normale omstandigheden te consumeren. Dat is onze inzet. Morgen wordt in het kabinet de hele financiële problematiek rond de BSE besproken. Als ik deze motie in deze zin mag lezen, is dat een benadering die overeenkomt met de visie van het kabinet. Het dictum van deze motie is eigenlijk niet uitvoerbaar, maar dat betekent niet dat de benadering van de indiener niet dezelfde is als die van het kabinet.

De heer Atsma (CDA):

Natuurlijk onderschrijven wij de uitleg van de minister. Ik denk dat men Kamerbreed van oordeel is dat deze consequenties zo kort mogelijk aan de orde dienen te zijn. Echter, ik heb u ook gevraagd of u eventueel bereid bent nationale middelen in te zetten voor het in het leven roepen van een aanhoudregeling.

Minister Brinkhorst:

U doelt nu op de wijze waarop de financiële gevolgen voor de primaire en de andere sectoren moeten worden benaderd. Onverhoopt worden zij voor ook door de regering betreurde kosten geplaatst. Ik hoop dat ik in deze fase van het overleg van de Kamer de ruimte krijg om tot een optimale inzet te komen. Na afloop van dat overleg zal ik met de primaire sector, de veevoedersector, de slachterijen en de destructor in overleg treden. Uiteraard zal ik de Kamer over de uitkomsten berichten.

De tweede motie van de heer Atsma handelt over de vraag of wij een heffing op vlees kunnen betalen. Mijn reactie daarop is de volgende. Het is evident dat de kosten van de door de EU opgelegde maatregel aanzienlijk zijn, terwijl men zich voornamelijk op volksgezondheidsredenen baseert. Nogmaals, wij spreken hierover morgen in het kabinet. Wij dienen onderscheid te maken tussen de structurele kosten op langere termijn die naar mijn gevoelen gevolgen hebben voor de sector als geheel – die kosten hebben te maken met de omstandigheden waaronder er wordt geproduceerd – en de directe oplossing voor de korte termijn, in het kader waarvan een overheidsverantwoordelijkheid geldt. Over de wijze waarop hieraan inhoud zal worden gegeven, heb ik al het een en ander gezegd. Nogmaals, ik zal u op zo kort mogelijke termijn op de hoogte stellen van de besluiten van het kabinet. De invoering van een systeem van heffingen op vlees, waarop in de motie wordt gedoeld, is een maatregel die niet zomaar kan worden ingevoerd. Hier zitten vele haken en ogen aan. Een dergelijk onderwerp is al verschillende malen onderzocht en de conclusie is steeds afgewezen. Het komt neer op de vraag omtrent concurrentievervalsing waarbij het om Nederlands en Europees vlees gaat. Verder is er sprake van een handelspolitieke dimensie. Hoe moet bijvoorbeeld Argentijns vlees worden behandeld? Vlees uit derde landen valt onder het GATT-regime en de tarieven zijn op dat punt geconsolideerd. Kortgeleden is in Frankrijk een poging gedaan om een heffing op vlees in te voeren. De Commissie heeft dat onlangs tot parafiscale maatregel verklaard en op die grond is een dergelijke heffing verboden. Kortom, het dictum van de motie biedt weinig perspectief. De Kamer kent mij; ik wil graag meewerken aan oplossingen, maar ik hoop dat ik op dit punt begrip ontmoet als ik zeg dat deze weg onbegaanbaar is. Tegen die achtergrond moet ik u aanvaarding van deze motie ontraden. Nogmaals, de regering wil graag meewerken om te trachten die structurele basis, waarover terecht gesproken wordt, en de noodzaak voor de consument om voor gezond vlees een redelijke prijs te betalen, te ondersteunen, maar dit dictum geeft Europees-rechtelijk en nationaal-rechtelijk allerlei problemen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later op de dag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven