Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake de reconstructie van de concentratiegebieden (Reconstructiewet concentratiegebieden) (26356).

(Zie wetgevingsoverleg van 11 december 2000.)

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! Wij hebben afgelopen maandag een zeer uitvoerige, goede en inhoudelijke discussie over de op stapel staande reconstructiewet gevoerd. Ik leg de nadruk op "goede". Waarom doe ik dat? Omdat we tot de late avond inhoudelijk in discussie zijn geweest over de vraag: waar willen wij met ons platteland naar toe? Het deed mij deugd dat wij ons niet alleen procedureel hebben bezighouden, maar dat wij ook veel verduidelijkingen hebben gekregen over een aantal zaken die in het veld wel eens een andere interpretatie krijgen.

Wij zijn het erover eens dat wij het platteland met een breed aantal thema's een kwaliteitsimpuls willen geven. Het belangrijkste is dat je iets moet regelen voor landbouw en met name milieu en dat je vervolgens de andere actoren moet laten meewegen. Voor de landbouw hebben wij met beide ministers een aantal duidelijke afspraken gemaakt. Integrale zonering is wat de Kamer betreft duidelijk kansrijk en zij moet doorgevoerd worden. Daarover zullen vandaag nog amendementen worden ingediend.

De 60% afroming van varkensrechten bij verplaatsing met afwaartse beweging uit zones zal volgens de ministers op nul worden gesteld als sprake is van verplaatsing van bedrijven in het kader van de reconstructiewet. Voor de melkveehouderij hebben wij ook afspraken gemaakt: mits de bedrijven grondgebonden zijn, zal hun geen beperkingen worden opgelegd met betrekking tot ammoniak. Vandaag zal de Kamer, vooruitlopend op de totstandkoming van de ammoniakwet, waarvoor begin volgend jaar de Kamer een voorstel zal worden toegezonden, piketpalen slaan. Met name is daarbij een punt de brief van 8 december die vorige week het land is ingegaan. Daarin heeft de minister van VROM een zone van 500 meter genoemd en binnen die zone zijn nu 14.000 bedrijven volledig op slot gezet. Zij kunnen niet meer verder.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Meijer zegt: "volledig op slot". Dat kan hij toch niet menen. Het gaat hier om een emissiestandstill. Met inachtneming daarvan hebben de bedrijven natuurlijk nog de ruimte voor ontwikkeling. Ik vind de term "volledig op slot" daarom suggestief. Zij klopt niet met de werkelijkheid.

De heer Meijer (CDA):

In de brief staat heel nadrukkelijk, dat geen uitbreiding mag plaatsvinden van bedrijven die binnen een zone van 500 meter rondom de beschermde gebieden zijn gelegen totdat de ammoniakwetgeving volledig van kracht is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar u suggereert nu, dat de bedrijven nooit meer iets kunnen. Natuurlijk geldt er een emissiestandstill, maar binnen dat plafond is groei mogelijk. Daarom vind ik deze term niet kloppen.

De heer Meijer (CDA):

Maar met die 500 meter gaat men in mijn visie veel te ver. Binnen die zone zou namelijk een volledige emissiestandstill gelden en daardoor zouden bedrijven zeer vergaande beperkingen worden opgelegd. Zij kunnen zich niet meer in die mate ontwikkelen als zij willen. Die beperking is nu aangebracht en u weet hoe wij denken over het aanhouden van een zone van 500 meter.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar ik heb problemen met de term "volledig op slot". Ik kwam die term ook tegen in de brief van LTO. Ik vind dat u hiermee een beeld oproept dat niet klopt met de werkelijkheid.

De heer Meijer (CDA):

U weet zelf dat een emissiestandstill, waar wij overigens op zichzelf voor zijn geweest, maar dan met een beperktere zone, vergaande beperkingen oplegt.

Voorzitter! Met betrekking tot stank zullen vandaag moties worden ingediend. Op dat punt is de Kamer duidelijk. Zij vindt dat een meer genuanceerd beleid moet worden vastgesteld dan het beleid dat tot nu toe geldt binnen de reconstructiegebieden. Ik mis een door de minister toegezegde brief over het financiële plaatje. Die brief zou er vanmorgen zijn. Het kan aan mij liggen, maar ik heb de brief niet ontvangen. Wij zouden die krijgen voordat wij deze morgen het afrondende debat zouden voeren. Zij zou bepalend zijn voor de insteek die de Kamer kiest met betrekking tot de toezeggingen. Nogmaals, ik heb de brief vanmorgen niet gezien.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter! Vanmorgen in alle vroegte is die brief bij mij weggegaan. Ik heb de brief getekend. Zij moet dus hier aanwezig zijn. Misschien dat u kunt laten informeren waar die brief dan is.

De voorzitter:

Ik neem aan dat iemand dit hoort en dat hier onmiddellijk naar geïnformeerd wordt.

De heer Meijer (CDA):

Dank u voor de toezegging, voorzitter.

Er zijn enkele amendementen ingediend. Ik heb het amendement ingediend met betrekking tot het tegelijkertijd ter inzage leggen van het ruilplan en de lijst van geldelijke regelingen. Er is een amendement van de heer Waalkens en ondergetekende over de integrale zonering, inclusief een passage over varkensvrije zones. Wellicht dat wij daar nog over komen te spreken. Er ligt ook een motie van de heer Oplaat en ondergetekende over de ammoniak, waarbij wij inderdaad een zone van 250 meter willen vastleggen in plaats van 500 meter, zoals in de brief van 7 september stond.

Ten slotte wil ik graag nog een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat momenteel in de Nederlandse landbouw een ingrijpend proces van herstructurering gaande is;

overwegende, dat dit proces grote inspanningen vraagt van alle betrokkenen;

stelt vast, dat de brief van 8 december 2000 van minister Pronk – regeling ter voorkoming van ongewenste anticipatie met betrekking tot het ammoniakbeleid – het noodzakelijke draagvlak in de betrokken sectoren dreigt te ondermijnen;

overwegende, dat de aangekondigde maatregelen de continuïteit en het toekomstperspectief van vele duizenden gezinsbedrijven bedreigen;

verzoekt de regering de bedoelde brief in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (26356).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Onderkent de heer Meijer, dat het op dit ogenblik een probleem is dat bedrijven vergunningen krijgen in gebieden waarvan wij nu al weten dat daar straks niet meer mag worden uitgebreid. Het gaat om gebieden waar wij die bedrijven eigenlijk weg willen hebben. Met dat probleem zitten wij nu. In Noord-Brabant kennen wij daar veel voorbeelden van. Waarom wil de heer Meijer de maatregelen daartegen helemaal onderuithalen?

De heer Meijer (CDA):

Ik onderken dat er mogelijkerwijs problemen kunnen komen, dat vergunningen worden verleend in de directe omgeving van natuurgebieden die wij straks met de reconstructiewet en de ammoniakwetgeving willen beschermen. Ik zeg "mogelijkerwijs", want er is nog geen vergunning verleend. U praat alsof er al tientallen of honderden vergunningen kant-en-klaar bij boeren in de kast liggen en zij morgen kunnen gaan bouwen. Dat is niet het geval. MeijerU moet zich goed laten informeren. Als wij straks bedrijven met overheidsgeld moeten saneren of uitplaatsen, dan vind ik ook dat het niet gepast is om die bedrijven nu even snel te laten uitbreiden. Maar de meerderheid van de Kamer vindt dat een zone van 500 meter op dit moment ongepast is en niet het doel dient met betrekking tot de milieudruk. Daarom vind ik dat de brief, die een vervolg is op de brief van 7 september, moet worden ingetrok ken. Er moet worden aangesloten bij datgene wat de Kamer heeft uitgesproken: een zone van 250 meter. Als er een beperktere zone komt dan 500 meter, dan wil ook ik er zo snel mogelijk voor zorgen dat bedrijven die wij straks met overheidsgeld moeten uitkopen, daar niet meer kunnen uitbreiden, anders dan voor welzijnsmaatregelen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Vos, wij gaan de discussie van maandag niet overdoen. Over de zones is uitgebreid gediscussieerd, zo is mij gemeld.

Ik kan melden dat de brief van de minister inderdaad wel per mail is aangekomen. Aangezien wij 's ochtends heel veel mail krijgen, duurt het soms iets langer voordat dit eruit is gehaald. Er wordt echter aan gewerkt en de brief zal zo snel mogelijk worden rondgedeeld.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter! De VVD gelooft in de reconstructiewet, maar wel met de restricties dat ambities en middelen met elkaar in overeenstemming moeten zijn en dat het stank- en ammoniakbeleid goed moeten worden geregeld. Anders zal de reconstructiewet niet slagen. Over het stankbeleid zal collega Van der Vlies een motie indienen, die wij hebben medeondertekend. Wat betreft het ammoniakbeleid dien ik een motie in die is medeondertekend door de collega's Meijer, Van der Vlies en Stellingwerf.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de regering bij brief van 7 september 2000 (26356, nr. 8) heeft toegezegd het ammoniakbeleid vorm te geven op basis van emissiebeleid;

overwegende, dat in het nieuwe wetsvoorstel ammoniak en veehouderij een regeling wordt getroffen ter voorkoming van ongewenste anticipatie, die met ingang van 8 december 2000 nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen tegengaat in kwetsbare bos- en natuurgebieden met een vaste zone van 500 meter daaromheen;

van mening, dat provincies, gemeenten en reconstructiecommissies daardoor te veel worden beperkt bij het opstellen van hun reconstructieplannen;

voorts van mening, dat ammoniakuitstoot op zich onvoldoende grond vormt voor verplaatsing van intensieve veehouderijbedrijven zonder volledige financiële compensatie;

verzoekt de regering:

  • - het nieuwe wetsvoorstel ammoniak en veehouderij zodanig te wijzigen dat het aanvullende beleid alleen zal gaan gelden voor de zeer kwetsbare bos- en natuurgebieden en een zone van ten hoogste 250 meter daaromheen;

  • - in het genoemde wetsvoorstel de provincies de bevoegdheid te geven om deze zeer kwetsbare bos- en natuurgebieden aan te wijzen;

  • - kenbaar te maken dat de werking van de regeling ter voorkoming van ongewenste anticipatie zich beperkt tot de zeer kwetsbare bos- en natuurgebieden en een zone van 250 meter daaromheen;

  • - voor deze zone van 250 meter een dierstandstill op bedrijfsniveau in te stellen onder de voorwaarde dat de hierbij behorende flankerende maatregelen en voldoende middelen beschikbaar worden gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oplaat en Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (26356).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Het is winst dat de dierstandstill in de motie naar voren komt. De heer Oplaat beperkt zich echter tot de zeer kwetsbare gebieden. Wat gebeurt er met al die kwetsbare gebieden? Is de heer Oplaat van mening dat daarvoor geen extra bescherming nodig is?

De heer Oplaat (VVD):

In de motie staat waar de provincies, de gemeenten en de reconstructiecommissies naartoe willen. Zij willen graag toe naar een zone van 250 meter rond de zeer kwetsbare gebieden. Als wij alle andere natuurgebieden ook nog zouden "bezoneren", dan blijft er geen ruimte genoeg over om de reconstructie te laten plaatsvinden. Het is van tweeën één. Je streeft milieudoelen na, maar ook doelen met betrekking tot de reconstructie. Streef je alleen maar milieudoelen na, dan zal het andere mislukken. Dat willen wij niet. Wij gaan voor de reconstructiecommissies. Dat hebben wij in de motie verwoord.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat wil zeggen dat de heer Oplaat de kwetsbare natuurgebieden gewoon laat vallen, want hij wil het alleen nog maar over de zeer kwetsbare gebieden hebben. Dat is wel een heel forse uitkleding van het kabinetsbeleid tot nu toe.

De heer Oplaat (VVD):

Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Dat staat in de motie verwoord.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Ik vond het debat van maandag een goed debat. Er is nogal wat helderheid ontstaan, ook naar elkaar toe. Er was op een groot aantal punten ook sprake van een vrij grote consensus. Ik wijs wat dat betreft op de integrale zonering. De opvattingen daarover liepen niet zoveel uiteen, tenminste in de Kamer. Daarnaast noem ik de afschaffing van de afroming wat betreft de beweging vanaf natuurgebieden naar buiten. Ook de grondgebonden rundveehouderij ter stimulering van de weidegang is in een heel positieve richting ontwikkeld, ook gelet op de reactie van het kabinet. Er zal op die punten forse milieuwinst worden geboekt, in aanvulling op het generieke mestbeleid. Daar zullen enerzijds de grootste klappen vallen, maar anderzijds zal daar de grootste winst moeten worden geboekt.

Dan nog iets over het stankbeleid. De heer Van der Vlies zal daar zometeen een motie over indienen. Ik heb die medeondertekend, omdat die naadloos aansluit op een motie die ikzelf in 1995 heb ingediend. Door de uitspraken van de Raad van State van een paar jaar geleden is de werking daarvan ongedaan gemaakt. Het is de bedoeling dat deze zaak in de wet wordt opgenomen en dat er voldoende wetenschappelijk onderzoek onder komt te liggen, zodat de motie haar werking uiteindelijk toch doet.

Ik wil afsluiten met een paar opmerkingen en een motie over de ruimte-voor-ruimteregeling, gelieerd aan de uitkoopregeling voor veehouderijen. Dit is allemaal bedoeld om de milieuproblematiek terug te dringen. Ik signaleer, dat is ook gebaseerd op de ervaring van de afgelopen dertig jaar, dat wanneer bedrijven ophouden maar de gebouwen blijven staan, er in de toekomst allerlei functies in gaan komen die daar eigenlijk niet horen en in wezen de ruimtelijke problematiek alleen maar vergroten. Ik denk dat dat een verkeerde uitwerking is van die ruimte-voor-ruimteregeling en dat daar tot nog toe te weinig aandacht aan is besteed. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - in de concentratiegebieden van de intensieve veehouderij sprake is van een grote milieu- en ruimtelijke druk;

  • - dankzij de "beëindigingsregeling veehouderij" forse milieuwinst wordt geboekt;

  • - ten gevolge van deze bedrijfsbeëindiging veel agrarische opstallen leeg komen te staan;

  • - sloop van deze bedrijfsbebouwing slechts voor een beperkt deel financieel wordt gedekt door de huidige sloopregeling;

  • - daardoor veel van deze opstallen leeg blijven staan of dat daarin activiteiten plaatsvinden die geen of weinig relatie hebben met de groene functies van het buitengebied;

  • - de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied daardoor ernstig wordt bedreigd;

spreekt als haar mening uit dat de in het kader van de "beëindigingsregeling veehouderij" leegkomende agrarische bedrijfsbebouwing waarvoor geen nieuwe agrarische functies worden voorzien, in principe dienen te worden gesloopt;

verzoekt de regering:

  • - te inventariseren in hoeverre agrariërs die deel hebben genomen aan de bedrijfsbeëindigingsregeling, de daardoor vrijkomende opstallen leeg laten staan en waarom ze daarvoor kiezen;

  • - de sloopregeling c.q. de "ruimte-voor-ruimteregeling" zodanig aan te passen dat zowel leegstaande opstallen uit de eerste tranche als leegkomende opstallen uit de tweede tranche van de beëindigingsregeling zoveel mogelijk zullen worden gesloopt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (26356).

De heer Ter Veer (D66):

Mevrouw de voorzitter! De fractie van D66 is ingenomen met de reconstructiewet en ziet een duidelijke rol voor deze wet weggelegd in de toekomende tijd. Voor ons is dit een van de sluitstukken rondom de herstructurering van de intensieve veehouderij. Ik memoreer dat de eerste grote stap in de goede richting was het aanvaarden van de Wet herstructurering varkenshouderij. Vervolgens hebben wij daar via veel uitvoeringen en uitvoerende maatregelen een eerste vervolg aan gegeven. Op 16 november hebben wij dat in een uitgebreid algemeen overleg rondom de voortgang en het wegwerken van knelpunten besproken. Zodra wij terugkomen van het kerstreces zullen wij de Wet mestafzetcontracten behandelen. Daarmee is de herstructurering rondom de intensieve veehouderij wetstechnisch gezien gereed. Ik denk dat het belangrijk is om politiek vast te stellen dat allen die betrokken zijn bij de intensieve veehouderij de blik op de toekomst hebben gericht en dat de realiteit is doorgedrongen, ook tot in de laatste varkensstal. Daarom moeten wij nu werken aan het doorbreken van de impasse op het platteland. Als nieuwe denkbeelden prevaleren, mogen de ruimtelijke ordening en regels rondom het gebruik van het platteland niet meer beperkend zijn. Daar is de reconstructiewet voor en daarom zijn wij zeer ingenomen met deze wet en de voorboden die daarvan uitgaan.

De wet was oorspronkelijk ook bedoeld om varkensvrije zones te laten ontstaan. In de gedachtewisseling van maandag hebben wij met elkaar vastgesteld dat die eerste ambitieuze gedachte dat in een gebied voer erin gaat en dat de karbonades eruit komen en dat alles zich afspeelt in een afgebakende zone, is verlaten. Desalniettemin verdient het idee van een sloot van 1000 meter breed – om het in de termen van een veterinaire sloot te benoemen – ondersteuning. Daarom stemmen wij in met het amendement dat door de leden Meijer en Waalkens is ingediend. Er heeft enige tijd een amendement-Waalkens/Ter Veer bestaan, maar mijn naam is weggevallen bij dit nieuwe amendement. Inhoudelijk ben ik het echter volledig eens met dat amendement en zal daar dan ook steun aan geven.

De reconstructiewet zal gaan werken via per gebied uit te werken plannen. Afgelopen maandag is de rol en plaats in dat geheel voor de grondgebonden melkveehouderij uitvoerig besproken. Daar bestaan geen misverstanden meer over, dus is het niet nodig daar nog een motie over in te dienen of daar een nadere stipulering anderszins aan te geven. Juist de gedachtewisseling rondom de grondgebonden melkveehouderij legt het verband met het goede werk dat door de commissie-Koopmans is gedaan. Dat betekent dat er een interactie is tussen reconstructiegebieden en de rest van het land als het gaat om het ruimtegebruik. Met de pilots zijn goede ervaringen opgedaan. Wanneer dit wetsvoorstel wordt aangenomen, zal men in de reconstructiegebieden met de reconstructiecommissies volop aan de slag kunnen gaan. Dat willen wij. Daar dient deze wet ook voor en dat vinden wij een goede uitkomst.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben maandag jongstleden een inhoudsvol wetgevingsoverleg gevoerd. Diverse zaken zijn verhelderd. Helderheid en zekerheid zijn nodig voor de sector. Die sector moet, uiteraard aangestuurd door de ingestelde reconstructiecommissies, snel aan het werk, maar wel binnen een transparant en duidelijk kader. Daar bedoelt deze wet een bijdrage aan te leveren, met daarbij de piketpalen voor de ammoniak- en stankwetgeving.

De regering heeft enkele voorname toezeggingen gedaan. Er zal bijvoorbeeld geen afroming plaatsvinden bij bedrijfsbeëindiging. Ook is een heldere uitspraak gedaan over de grondgebondenheid van de veehouderij terzake van de extensiveringsgebieden. Een belangrijk deel van de discussie had betrekking op het evenwicht dat er behoort te zijn tussen ambities en middelen. Dan gaat het over geld en ik heb geregistreerd dat toegezegd is dat het op het geld niet kan vastzitten als er goede plannen zijn. Daar houd ik de regering aan. De brief die wij zojuist ter hand gesteld kregen adstrueert een en ander nog eens. Niet het doel van de wetgeving stond ter discussie maandag, maar de daarbij gekozen middelen.

Dan richt ik mij nu nog op de resterende punten. Wat de integrale zonering betreft heeft mijn fractie een heldere lijn weergegeven die het mij mogelijk maakt ook het amendement van de collega's Meijer en Waalkens te steunen. Terzake van de zone van 500 dan wel 250 meter om de zeer kwetsbare gebieden heb ik de motie van de heer Oplaat medeondertekend. Dus dat is ook duidelijk. Het amendement over de evaluatiebepaling heb ik aangepast conform de afspraak van maandag. Het zal de Kamer binnenkort bereiken.

Mevrouw de voorzitter! Ten slotte wil ik nog twee moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat duidelijkheid in voorgenomen wetgeving het reconstructieproces bevordert en betrokkenen rechtszekerheid biedt;

overwegende, dat het voorgenomen geurbeleid bepalend is voor perspectieven van de veehouderij in ontwikkelingsgebieden en verwevingsgebieden;

vervolgens overwegende, dat op dit gebied eerder afspraken zijn gemaakt;

verzoekt de regering deze afspraken na te komen en daarom de omgevingscategorieën uit Richtlijn 96 wettelijk te verankeren voor ontwikkelingsgebieden en verwevingsgebieden, nieuwe burgerwoningen in deze gebieden dezelfde beschermingsstatus te geven als voormalige intensieve veehouderij en de cumulatiebeoordeling te versoepelen of, indien onderbouwing mogelijk is, af te schaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Stellingwerf, Th.A.M. Meijer en Oplaat. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (26356).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de huidige rechtsgang bij de Landinrichtingswet verloopt via de gewone rechter;

overwegende, dat deze procedure recht doet aan een inhoudelijke afweging van verschillende partijen;

overwegende, dat de rechter-commissaris een filterende werking heeft op het aantal zaken wat doorgaat naar de meervoudige kamer van de rechtbank;

vervolgens overwegende, dat de regering heeft aangegeven dat bij de nieuwe Landinrichtingswet evenals bij de reconstructiewet zal worden gekozen voor een rechtsgang via de bestuursrechter;

verzoekt de regering bij de wijziging van de Landinrichtingswet vast te houden aan de bestaande rechtsprocedure via de gewone rechter;

verzoekt de regering voorts een wijziging van de reconstructiewet voor te bereiden die de rechtsgang in overeenstemming brengt met de procedure in de Landinrichtingswet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies en Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (26356).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Wij hebben maandag uitvoerig gedebatteerd over de reconstructiewet. Mijn fractie had een groot aantal amendementen ingediend. Deze hadden tot doel om tot een meer integrale reconstructie te komen, in die zin dat wij vonden dat ook ander rijksbeleid dat geformuleerd is op het gebied van natuur en milieu een zeer duidelijke positie in deze wet moet krijgen. Wij hebben na het debat van maandag besloten om een aantal amendementen in te trekken en een aantal andere amendementen samen te voegen tot een nieuw amendement. Wij hebben dit gedaan na de toezeggingen van de minister dat hij daar welwillend tegenover stond, waarvoor onze dank.

Het is misschien goed voor de helderheid om aan de collega's te melden dat wij het amendement op stuk nr. 11 waarin de minister van Verkeer en Waterstaat een rol speelt, intrekken. Wij kunnen ons voorstellen dat het tot erg veel vertraging zal leiden. We trekken verder het amendement op stuk nr. 12 in, omdat de inhoud hiervan in het nieuwe amendement op stuk nr. 26 terugkomt. Wij trekken het amendement op stuk nr. 14 in ten gunste van een nieuw amendement. Wij trekken voorts de amendementen op de stukken nrs. 16, 17 en 18 in, omdat wij er uiteindelijk voor kiezen om de sturing die wij graag zien op een andere manier in te brengen. Wij hebben het amendement op stuk nr. 19 samengevoegd met dat op stuk nr. 14 tot een nieuw amendement op stuk nr. 26. Dit amendement is inmiddels rondgedeeld. Wij hebben in dit amendement de tekst "na overleg" ingevoerd en wij hebben een tweede lid toegevoegd, waarin staat dat het overleg uiteindelijk bedoeld is om overeenstemming te bereiken. Wij verwijzen in de toelichting waar het erom gaat de beleidsprioriteiten vast te leggen naar vigerend rijksbeleid, zoals dat op het gebied van natuur en milieu geformuleerd is. Het zou voor ons belangrijk zijn om de positie van het rijk helderder te markeren. Wij hebben begrepen dat de minister hier positief tegenover staat. Wij zullen ook het amendement op stuk nr. 20 over verdroging intrekken. Wij zullen op dat punt dadelijk een motie indienen.

De voorzitter:

Aangezien de amendementen-M.B. Vos (stukken nrs. 11, 12 en 16) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Wij ondersteunen het idee van integrale zonering van harte en daarmee ook het amendement dat op dit punt is ingediend. Wij stemmen ermee in dat de regering ervoor kiest om de afroming van 60% voor bedrijven die vanuit natuurgebieden naar buiten worden geplaatst op nul te stellen. Dat lijkt ons van belang om de sturing steviger te maken. Wij zijn minder tevreden met de wending die de hele discussie over het ammoniakbeleid en de zonering neemt. Wat ons betreft, moet deze reconstructiewet straks, inclusief het ammoniakbeleid, leiden tot een kwaliteitsslag voor natuur, milieu en leefomgeving. Wij vinden het overigens van groot belang dat juist de sturing op die afwaartse beweging vanuit kwetsbare gebieden naar buiten tot stand komt. In die zin hadden wij dus kritiek op de brief van minister Pronk, maar wij hebben grote problemen met de motie die nu is voorgelegd door onder meer de fracties van de VVD en het CDA.

Wij hebben ook problemen met de jongste brief van LTO, waarin wordt gesteld dat Pronk en Brinkhorst het ammoniakbeleid misbruiken voor beperking in het landelijk gebied. Ik vind dat eerlijk gezegd geen kop waarmee je kunt thuiskomen en ik ben daar teleurgesteld over. Ik was namelijk uitermate blij dat LTO en Natuur en milieu in juli gezamenlijk tot een constructief voorstel waren gekomen hoe ammoniakbeleid en reconstructie tot een voor beide partijen redelijke uitkomst zouden kunnen leiden. Dat vond ik constructief, maar deze brief is weer het oude verhaal: men kijkt alleen nog naar het bedrijfsbelang. Ik vind het suggestief om te stellen dat 14.000 bedrijven op slot gaan. Ik ben het daar niet mee eens en ik wil dat bestrijden; dat heb ik zojuist ook gedaan. Er wordt ook gesteld dat in het regeerakkoord sprake is van een algemeen geldend emissiebeleid; daar is in het regeerakkoord echter geen sprake van; daar is uitsluitend sprake van een emissiespoor. In het regeerakkoord staat niet dat er in bepaalde gebieden geen aanvullend beleid mogelijk zou kunnen zijn, zoals deze brief wel suggereert. Ik ben dus niet blij met de koers die LTO nu vaart en hoopt dat men uiteindelijk gezamenlijk met anderen weer op een constructief spoor terechtkomt.

De heer Oplaat (VVD):

Even voor de duidelijkheid: het aantal van 14.000 bedrijven komt volgens mij uit de stukken van het kabinet zelf, want daarin is sprake van dat aantal bedrijven. Dat komt dus niet uit de brief van LTO. U hebt toch ook gezien dat dat aantal in de kabinetsstukken staat?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ja, maar er wordt gesteld dat die bedrijven op slot gaan. Daar ben ik het volstrekt niet mee eens, omdat het hier gaat om een emissieplafond. Juist een emissieplafond biedt bedrijven de ruimte om te groeien en uit te breiden. Eerlijk gezegd heeft mijn fractie juist op dat punt een groot probleem met het kabinetsvoorstel, dat bedrijven zelfs dicht bij natuurgebieden die ruimte biedt. Dat vinden wij fout, maar in het regeringsbeleid is er dus voor elk bedrijf dat zich aan de emissies houdt, ruimte om te groeien. Ik vind die suggestie dus gewoon onjuist.

Het is duidelijk dat mijn fractie er een zeer groot voorstander van is om in ieder geval in die zone van 0 tot 250 meter rond kwetsbare en niet-kwetsbare gebieden tot een dierstandstill te komen en dat wij die tweede 250 meter – dus van 250 meter tot 500 meter – graag willen handhaven. Daar moet echter flexibeler mee worden omgegaan: er moeten wel een emissiestandstill en kwaliteitsdoelen gehanteerd worden, maar daar zou je flexibeler mee om moeten gaan om provincies de ruimte te bieden om bedrijven wel of niet uit te plaatsen en nieuwe ruimte te vinden.

Het mag duidelijk zijn dat wij de ingediende motie niet zullen steunen, omdat de kwetsbare gebieden blijkbaar helemaal buiten beschouwing worden gelaten. Juist ten opzichte van die gebieden blijft extra beleid nodig. Daarom zal mijn fractie die motie in ieder geval niet steunen.

De heer Ter Veer (D66):

Als ik het mij goed herinner, hebben wij allemaal iets gezegd over de sector vleeskalverhouderij en hebben wij allemaal Uddel-Elspeet genoemd. U trekt de toen door u aan die sector toegezegde steun nu in, want uw betoog houdt in dat in Uddel-Elspeet die hele sector kan gaan stoppen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb afgelopen maandag niets over die sector gezegd. Ik vind dat in de zones van 0 tot 250 meter rond kwetsbare en niet-kwetsbare natuurgebieden een dierstandstill zou moeten plaatsvinden. Overigens had ik maandag begrepen dat dat ook de lijn van D66 was. Ik begrijp uw interventie dus niet geheel; wij hebben het nu overigens over de intensieve veehouderij.

Ik rond af met het indienen van een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat landelijk de doelstelling voor bestrijding van verdroging in het jaar 2010 is vastgesteld op een vermindering van het verdroogd areaal met 40% ten opzichte van het referentiejaar 1985;

overwegende, dat deze doelstelling haalbaar wordt geacht door het uitvoeren van maatregelen binnen natuurgebieden;

overwegende, dat de Reconstructiewet concentratiegebieden de mogelijkheid biedt tot een gebiedsgerichte benadering van het verdrogingsbeleid en dat dit een hogere ambitie mogelijk maakt;

verzoekt de regering de doelstelling voor bestrijding van verdroging in de reconstructiegebieden in het jaar 2010 vast te stellen op een vermindering van het verdroogd areaal met 80% ten opzichte van het referentiejaar 1985,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (26356).

De heer Waalkens (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Afgelopen maandag hebben wij alle argumenten uitvoerig gewisseld en de fractie van de PvdA heeft zich tijdens haar inbreng een warm voorstander betoond van de installatie van de tijdelijke wet reconstructie voor bepaalde gebieden in Nederland, zijnde de vijf concentratiegebieden. Het is een sluitstuk van wetgeving voor de herstructurering van de intensieve veehouderij en het beoogt een enorme kwaliteitsimpuls te geven aan het landelijk gebied, met name in die provincies. Onze inschatting is dat de effecten van de reconstructiewet ook buiten de reconstructieprovincies voelbaar zullen zijn.

Het amendement-Waalkens/Th.A.M. Meijer hebben wij geconcipieerd om te komen tot een wettelijke verankering van een aantal begrippen en zones, landbouwontwikkelingsgebieden, de extensiveringgebieden en de verwevingsgebieden. Wij beogen daarmee dit wettelijk in de wet vast te leggen, zodat hiervan een eenduidige werking kan uitgaan in de reconstructieprovincies, waar de reconstructiecommissies plannen gaan opstellen. Wij hebben in hetzelfde amendement de varkensvrije zones niet als eigenstandige categorie opgenomen. Door de opstelling van de reconstructieplannen onder regie van de provincies en doordat er ministeriële goedkeuring aan de plannen moet worden gehecht, is toetsing op alle fronten gewaarborgd.

Wij hebben opmerkingen gemaakt over de rechtspositie tijdens het ruilplan. Wij steunen dan ook het amendement van de heer Meijer wat betreft de aspecten die in dat amendement worden genoemd.

Ook werd er nog gedebatteerd over het inzetten van de bestuursrechter, dan wel de civiele rechter. Wij willen hier bij de behandeling van de Landinrichtingswet nog op terugkomen.

Dan merken wij nog op dat ambities en middelen goed in balans moeten zijn. Wij zullen dan ook aandachtig de brief lezen die volgt op de informatie die wij afgelopen maandag hebben gekregen. Wij gaan ervan uit dat met de reconstructie de integrale aanpak van het landelijk gebied is gewaarborgd en dat de andere nota's aangehaakt kunnen worden bij het reconstructieproces, wat zal leiden tot een goed leefbaar milieu in die vijf provincies. Ik wens de commissies daar veel sterkte mee. Wij zien de stemmingen vanmiddag ook met belangstelling tegemoet.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter! Ik moet allereerst collega Pronk verontschuldigen. U weet dat hij vandaag in Suriname is wegens de crematie van voormalig premier Henck Arron, waar hij uiteraard het kabinet vertegenwoordigt. Ik spreek vandaag mede namens collega Pronk.

Verschillende geachte afgevaardigden hebben gezegd dat wij een goed en zeer intensief overleg hebben gehad over de reconstructiewet van elf uur 's morgens tot elf uur 's avonds. Het is van groot belang dat in die vergadering op een aantal punten verhelderingen zijn gekomen, zowel van de kant van het kabinet als van de kant van de Kamer.

Het is evident dat het kabinet de werking van de wet, nadat het wetsvoorstel de instemming van uw Kamer en die van de Eerste Kamer heeft gekregen en in het Staatsblad zal zijn geplaatst, zal beoordelen aan de hand van de vraag, of de gewenste verbreding wordt bereikt en of de oorspronkelijke doelstellingen van het wetsvoorstel adequaat in de wet blijken te zijn verankerd. De geachte afgevaardigde de heer Ter Veer zei, dat het gaat om het sluitstuk van de regelingen voor de intensieve veehouderij. Dat is inderdaad het geval en om die reden is het van belang dat er met betrekking tot de nieuwe positionering van de intensieve veehouderij ook in ruimtelijk opzicht bepalingen in de wet komen.

In de richting van de heer Meijer merk ik op dat collega Pronk niet heeft toegezegd dat de grondgebonden melkveebedrijven geheel buiten het aanvullende ammoniakbeleid zullen vallen. Collega Pronk heeft wel toegezegd na te gaan of een uitzondering kan worden gemaakt. Bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake ammoniak en veehouderij zal hij hierop terugkomen.

Ik ben blij dat de Kamer de brief heeft ontvangen terzake van de financiële aspecten. Ook de regering hecht veel waarde aan een balans tussen middelen en ambities. De brief is naar ons gevoel een evenwichtige vertaling van hetgeen ik jongstleden maandag daarover heb gezegd.

Over het amendement van de heer Meijer op stuk nr. 10 heb ik jongstleden maandag al gezegd dat het mij een goed idee lijkt om het ruilplan los te koppelen van de procedure met betrekking tot de financiële afhandeling. Dit zal inderdaad bijdragen tot een bespoediging van de behandeling. Uitgaande van de splitsing die de heer Meijer met dit amendement voorstelt, zullen de nieuwe verkaveling en de bijbehorende wijziging in eigendoms- en gebruiksrechten kunnen worden doorgevoerd nadat twee van de drie onderdelen van het voorgestelde ruilplan zijn afgewikkeld, namelijk de lijst van rechthebbenden en het plan van toedeling. In de landinrichtingspraktijk en door onder meer het kadaster wordt daar prijs op gesteld. De vrees bestaat dat het moeten wachten op de afhandeling van geschillen over de financiële afwikkelingen de tijdwinst die andere vereenvoudigingen opleveren, weer tenietdoen. Mijn inschatting was dat met integratie van alle onderdelen van het ruilplan en gelijktijdige openstelling voor beroep het risico van vertraging zou worden ondervangen, maar het doorvoeren van de met dit amendement voorgestelde splitsing zal zeker bijdragen tot zekerheid op dit punt. Tegen die achtergrond geef ik een positief oordeel over het amendement van de heer Meijer op stuk nr. 10.

Mijn oordeel over het amendement van mevrouw Vos op stuk nr. 13 moet minder positief zijn. De reconstructiecommissie heeft de status van provinciale commissie, als bedoeld in de Provinciewet, en in het wetsvoorstel worden dwingende voorschriften gegeven over de in de commissie vertegenwoordigde geledingen. Dat is op zich al een vrij vergaande bepaling, want die komt er namelijk op neer dat in de rijksregelgeving wordt gestuurd op de wijze waarop het provinciaal bestuur zijn commissies inricht. Ik zou dan ook niet verder willen gaan dan de huidige bepaling en daarbij betrek ik ook dat een onevenredig samengestelde commissie het draagvlak voor desbetreffende constructieplannen niet ten goede zou komen. Het provinciebestuur heeft er mijns inziens ook geen enkel belang bij om de samenstelling van de commissie te laten doorslaan in het voordeel van een of enkele deelbelangen. Tegen die achtergrond wil ik dit amendement ontraden.

Mevrouw de voorzitter! Hetzelfde geldt voor het amendement op stuk nr. 15. Mevrouw Vos stelt daarin voor om de nertsenhouderij bij herverkaveling het recht op toedeling te ontnemen. Ik heb daarover al het een en ander gezegd. Op dit ogenblik heb ik daaraan niets toe te voegen. De beëindiging van de nertsenhouderij dient binnen de geëigende kaders te worden afgewikkeld en niet door deze reconstructiewet. Een wetsvoorstel daartoe is in voorbereiding. Daarom ontraad ik dit amendement. Overigens is het uiteraard mogelijk dat bij de herverkaveling betrokken nertsenhouders in het kader van de opstelling van het plan van toedeling nadrukkelijk worden gewezen op de mogelijkheid van artikel 69, derde lid, om hun aanspraak op de toedeling van een nieuwe locatie te laten vervallen tegen een vergoeding in geld.

Het amendement op stuk nr. 23 is vervangen door het amendement op stuk nr. 28. In het oorspronkelijke amendement was een evaluatie voorzien na drie jaar, in het gewijzigde amendement is een termijn van vier jaar opgenomen. Ik had deze wijziging gesuggereerd aan de heer Van der Vlies en ik ben hem erkentelijk voor deze wijziging. Ik steun dit amendement.

De heren Waalkens en Meijer hebben het amendement op stuk nr. 24 ingediend, ter vervanging van de amendementen op stuk nr. 9 en stuk nr. 21. De Kamer herinnert zich dat het wetsvoorstel voor de reconstructie van de concentratiegebieden er in eerste aanleg op was gericht om naast de bedrijfsbeëindigingregeling ook in ruimtelijke zin een bijdrage te leveren aan de nieuwe regels voor de intensieve veehouderij. Ik verwijs de Kamer nog eens met nadruk naar de betrokken passages in het wetsvoorstel waarin de varkensvrije zones zeer centraal staan. Ook in de memorie van toelichting bij de rijksuitgangspunten is daarover een aantal zeer duidelijke passages opgenomen. De bedoeling is dat de varkensvrije zones van tenminste 1000 meter breed zodanig worden gekozen dat zij een natuurlijke barrière vormen waardoor het transport van vee zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Bij de vaststelling van de ligging van de varkensvrije zone wordt daartoe rekening gehouden met bestaande transportstromen van levende dieren en de omvang van de gebieden die door deze varkensvrije zones worden omsloten. De ligging van de varkensvrije zones sluit aan bij de ecologische hoofdstructuur dan wel bij de waardevolle en kwetsbare gebieden, de infrastructuur van wegen, spoorwegen en waterlopen en bestaande en toekomstige stedelijke bebouwing. De gedachte van het reconstructieplan is dan ook om maatregelen en voorzieningen te beschrijven die worden getroffen: a. ter voorkoming van vestiging of uitbreiding van varkenshouderijen in de varkensvrije zones; b. de bevordering van de beëindiging of de verplaatsing van varkenshouderijen die in de varkensvrije zone zijn gevestigd, naar buiten de varkensvrije zone gelegen locaties; c. terzake van de agrarische bedrijfsgebouwen die in de varkensvrije zone vrijkomen als gevolg van de beëindiging of verplaatsing van varkenshouderijen. In de memorie van toelichting is verder nog uitvoerig aangegeven dat dit ook uit veterinair oogpunt essentieel is en dat het daarom ook van grote betekenis is dat de varkensvrije zones een element zijn van de nieuwe ruimtelijke indeling. Men kan zeggen dat dit behoort tot de kernoverwegingen van het wetsvoorstel.

Nu had de heer Meijer in zijn oorspronkelijk amendement daarmee rekening gehouden. Hij gaf aan dat er naast de verwevingsgebieden, de intensiveringsgebieden en de extensiveringsgebieden varkensvrije zones zouden zijn. In het oorspronkelijke amendement stelt hij dat op deze wijze een belangrijke balans wordt gegeven aan de voorgestelde driedeling. Welnu, van die gedachte is niets meer terug te vinden in het nieuwe amendement van de heren Waalkens en Meijer. De regering vindt het uitstekend dat het wetsvoorstel wordt verbreed, maar in de discussie met mevrouw Vos en anderen heb ik gesteld dat dit zijn grenzen heeft. Het kan niet zo zijn dat in het wetsvoorstel de gedachte van de varkensvrije zones geheel verdwijnt. Het nieuwe amendement geeft aan dat een verplichting wordt vervangen door een kan-bepaling. Ik lees in het amendement onder meer: "De varkensvrije zones kunnen in die begrenzing worden verwerkt", en "De gebieden, gelegen tussen de extensiveringsgebieden, kunnen tevens als varkensvrije zone fungeren". Dit betekent dat in het wetsvoorstel alles wordt geregeld en dat er sprake is van een centrale aansturing, maar er is geen sprake meer van dat de oorspronkelijke doelstelling wordt waargemaakt.

Voorzitter! Vooral om veterinaire redenen wordt er gehecht aan varkensvrije zones van ten minste een kilometer breed, die als het ware als linten door de reconstructiegebieden slingeren en daarmee een compartimentering van de varkenssector bewerkstelligen. Als gevolg van het nieuwe amendement verdwijnt die gedachte geheel. De benadering die aangeeft dat met een extensivering ook varkensvrije gebieden zullen ontstaan, is een wezenlijk andere. Immers, dit betekent dat men uitgaat van de gedachte dat er "varkensluwheid" is. Dat is iets anders van varkensvrijheid. Ik zie dit als een groot probleem.

Overigens is hier geen sprake van een extra gebiedscomponent, maar van een criterium dat van belang is voor de provincie. Zeker als het rijk de provincies voorschrijft op welke wijze men de gebiedsindeling tot stand brengt – dat is toch de bedoeling van het amendement – is dit een belangrijke ruimtelijke component, maar niet een extra gebiedscomponent. Het kan naar het oordeel van de regering niet zo zijn dat dit centrale element bij amendering uit het wetsvoorstel zou worden gehaald. Ik heb nog andere bezwaren tegen dit amendement maar ik wil het aspect van de varkensvrije zones centraal stellen. Daarom ben ik hierop wat uitvoeriger ingegaan.

De heer Meijer (CDA):

Ik denk dat wij het in principe eens zijn. In het verleden hebben wij al eens gezegd dat ook natuurlijke barrières als een dergelijke zone zouden kunnen fungeren. Wij hebben ons ervoor uitgesproken dat zoveel mogelijk te doen omdat dit de minste consequenties heeft in relatie met het doel dat wij willen bereiken. In dat verband is ook de term EHS gevallen als een mogelijke barrière tussen concentraties van varkensbedrijven, die als varkensvrije zone zou kunnen fungeren.

Waar wij mee worstelen, voorzitter, is het volgende. Ik denk dat niemand in deze Kamer het begrip "varkensvrije zone" niet in de wet zou willen implementeren. Echter, als men dit als aparte categorie vastlegt, levert dit belemmeringen op voor de ontwikkeling die wij met deze wet willen bewerkstelligen: in landbouwontwikkelingsgebieden en in verwevingsgebieden kan een beperking worden opgelegd omdat ook daar een gedeelte moet worden bestemd als varkensvrije zone.

De voorzitter:

Mijnheer Meijer, ik onderbreek u even want dit wordt een vierde termijn en als u die heeft, hebben alle andere Kamerleden die ook. Als u vindt dat het niet voldoende besproken is, moet u een procedurevergadering laten uitschrijven en het opnieuw nader bespreken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij hoeven niet, voorzitter. Dit is een cruciaal amendement en de heer Meijer spreekt namens ons allemaal.

De heer Meijer (CDA):

Ik probeer ook namens de collega's om hier samen met de minister uit te komen.

De voorzitter:

Maar dan zal het toch iets korter moeten!

De heer Meijer (CDA):

Dan zal ik korter zijn, voorzitter.

Wij hebben geen bezwaar tegen een varkensvrije zone. Wij vinden zelfs dat die er moet komen. Ik heb daarvoor de argumenten genoemd, maar dan moet die een dubbelfunctie krijgen. Als wij natuurgebieden en een zone daaromheen – 250 meter aan weerszijde wat de Kamer betreft – op termijn volledig varkensvrij maken, moeten die varkensvrije zones naar onze mening door de concentratiegebieden lopen. Deze moeten namelijk als buffer dienen om bij calamiteiten verdere besmetting te voorkomen. Het moet dus gaan om een dubbelfunctie, het moet geen aparte zone zijn in verwevings- en ontwikkelingsgebieden.

Minister Brinkhorst:

Vanuit de filosofie van de opstellers van het amendement wordt aan de provincies die indeling in drie categorieën dwingend voorgeschreven. Welnu, vanuit de regering gezien is het dwingend voorschrijven van varkensvrije zones eveneens een centrale doelstelling van dit ontwerp. Het merkwaardige van het amendement is dat nu juist dit element, ondanks de fraaie woorden die de heer Meijer daaraan wijdt, bewust uit het amendement is gehaald, terwijl in eerste aanleg dat element in het amendement van de heer Meijer wel uitdrukkelijk was aangegeven.

Voor alle duidelijkheid nogmaals, voorzitter, het gaat mij er niet om dat een aparte gebiedscategorie zoals die drie gebieden wordt aangegeven. Het is wel zo dat de provincies bij het opstellen van de plannen dwingend varkensvrije zones van circa één kilometer moeten betrekken. Dat is een wezenlijk element voor de regering.

Het is belangrijk dat ik u verder nog zeg dat wij ook zonder dit element het amendement moeten ontraden. Collega Pronk heeft namelijk afgelopen maandag uitvoerig zijn bezwaren uiteengezet tegen verankering van de drie voorgestelde gebiedscategorieën. Er zijn door de Tweede Kamer geen argumenten geleverd die ervóór pleiten, want die wettelijke verankering leidt tot verstarring. Provincies hebben nu al voldoende ruimte om zonder wettelijke verankering gebiedscategorieën te hanteren en in te vullen. Collega Pronk heeft uitvoerig toegelicht dat wettelijke verankering van deze gebiedscategorieën zal leiden tot spanning met de categorieën uit de vijfde nota omdat in de vijfde nota méér functies in beeld komen. Bovendien is het een inbreuk op de milieuwetgeving. De voorgestelde gebiedscategorieën zijn te globaal om te kunnen dienen voor versoepeling of aanscherping in sectorale milieuwetten. Een en ander moet niet afhankelijk zijn van of één op één gekoppeld worden aan de drie gebiedscategorieën. Bovendien bestaat het risico van financiële claims in de richting van het rijk als provincies méér bedrijven willen verplaatsen dan uit het oogpunt van het ruimtelijk en milieubeleid van het rijk nodig wordt geacht.

De conclusie is dan ook, dat de voorgestelde driedeling zonder varkensvrije zones als een specifiek daarbij onder te brengen element, niet leidt tot het resultaat dat de regering voor ogen staat met het concept van de varkensvrije zones. Beleidsmatig willen het rijk en de provincies hetzelfde, namelijk het beëindigen en verplaatsen van intensieve veehouderijbedrijven in gebieden waar dat uit overwegingen van natuur, ruimte en landschap gewenst is en het concentreren van deze te verplaatsen bedrijven in bepaalde landbouwontwikkelingsgebieden. Wij zijn dus ook hartstochtelijke voorstander van het tot stand komen van een reconstructiewet. Wij spannen ons ook in om in het kader van de ICES voldoende financiële middelen ter beschikking te krijgen om al die ambities te verwezenlijken naast hetgeen nu al wettelijk is vastgelegd.

Voorzitter! Wij moeten aanvaarding van het amendement ontraden. Ik heb een afzonderlijke beoordeling over het punt van varkensvrije zones gegeven. De passage daarover haalt het hart uit het wetsvoorstel. Aanneming van het amendement met bedoelde opmerking over de varkensvrije zones moet ik ontraden.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! Ik dacht dat wij eruit waren, maar de minister maakt de kwestie nu zelf moeilijk. Stel dat wij kans zien in de wet een passage op te nemen over de varkensvrije zone en wel zodanig, dat die weer een dubbelfunctie krijgt, dus dat het daarbij gaat om natuurgebieden en extensiveringsgebieden. Wij weten inmiddels wat de minister van Milieubeheer over de gebiedsindeling vindt. Daarover heeft de Kamer lang genoeg gesproken. Kan de minister zijn fiat geven als wij hier datgene vastleggen wat wij hebben aangegeven met betrekking tot de kwetsbare gebieden en de extensiveringszones?

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter! Ik wil niet dat een kunstmatig onderscheid wordt gemaakt tussen de mening van de afwezige collega van VROM en die van de aanwezige minister van LNV. U moet het zo zien, dat hier eigenlijk twee ministers staan. Die ziet u hier in één persoon vertegenwoordigd. Dus als ik spreek, spreek ik niet als minister van Landbouw, maar als een vertegenwoordiger van het kabinet. Ik heb gehoord wat de heer Meijer heeft gezegd. Als de Kamer alsnog zou besluiten tot het aanbrengen van een technische aanpassing van het amendement, moet de beoordeling ervan nader bekeken worden. Ik zal in dat geval met belangstelling van het amendement kennisnemen als de stemming erover aan de orde is. Met enige nadruk moet ik echter herhalen, dat aanneming van het amendement zoals het nu luidt, wordt ontraden. Als over de varkensvrije zones niets in het wetsvoorstel wordt opgeno men, hebben wij, om het enigszins huislijk te zeggen, een probleem. Ik verwijs in dit verband naar datgene wat ik in het begin van mijn interventie heb gezegd. Wij willen allemaal dat het wetsvoorstel het Staatsblad haalt, maar daarvoor zouden andere acties noodzakelijk kunnen zijn.

Mevrouw de voorzitter! Misschien staat u mij toe dat ik verderga met de beoordeling van de amendementen. Mevrouw Vos heeft op stuk nr. 26 een amendement ingediend dat dient ter vervanging van de amendementen gedrukt op de stukken nrs. 14 en 19. Naar aanleiding van de discussie met mevrouw Vos hebben wij nader overleg gevoerd. De versterking van de rol van het rijk en het leggen van een relatie tussen de reconstructie en het vigerend beleid komen met elkaar overeen. In het amendement op stuk nr. 26 wordt ingegaan op een procedurele oriëntatie. Daarmee wordt in hoge mate tegemoetgekomen aan datgene wat afgelopen maandag mijn inzet was. Het amendement op stuk nr. 27 legt nadrukkelijk een verbinding met het rijksbeleid. Zowel het amendement op stuk nr. 26 als dat op nr. 27 zal ik dan ook positief benaderen.

Voorzitter! Dan kom ik toe aan de beoordeling van de moties. De heer Meijer heeft de motie op stuk nr. 29 ingediend. De regering is natuurlijk altijd bereid om zinnige ideeën in overweging te nemen. Echter, wij hebben een zeer zorgvuldige brief tot stand gebracht. Daarin staat dat het van belang is dat er geen ongewenste anticipatie is en wij willen die dan ook niet binnen een week weer intrekken. Daarom wordt in de motie wel gevraagd. Aan de heer Meijer wil ik vragen of hij het dan wel van belang vindt, dat ongewenst wordt geanticipeerd. Als dat het geval is, staan zijn ideeën op dit punt haaks op het regeringsbeleid. Ongewenste anticipatie is nu eenmaal ongewenst. Dat vindt de regering en daarom wil ik aanneming van de motie op stuk nr. 29 krachtig ontraden.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! Ik vind ongewenste anticipatie ook ongewenst. Dat weet de minister en dat kan hij ook opmaken uit de andere motie die wij hebben ingediend. Het gaat mij alleen om die zone van 500 meter. Wat daarover wordt voorgesteld, vind ik wel ongewenst en daarom heb ik deze motie ingediend. Wij vinden ontwikkelingen die op grond van de wet niet correct zijn, ongewenst.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter! Ik lees niets anders dan wat er in de motie staat: verzoekt de regering de bedoelde brief in te trekken. Die bedoelde brief hebben wij vorige week geschreven. Die trekken wij dus niet in en daarom ontraad ik aanneming van deze motie. Dat is ook een logisch gevolg van de beleidsvoorstellen die wij op 7 september hebben gedaan. De provincies en de gemeenten hebben zowel collega Pronk als mij gevraagd maatregelen te treffen. Dat heeft het kabinet gedaan. Het is dus een integraal onderdeel van het wetsvoorstel ammoniak en veehouderij. Bij de behandeling van het wetsvoorstel komen wij op die problematiek terug en dat is het moment om die discussie te voeren. Ik heb gezegd hoe ik denk over het nu op voorhand met terugwerkende kracht intrekken van onze brief. Ik heb goed geluisterd naar wat de heer Meijer zei. Ook de provincies en gemeenten dringen erg op onze maatregelen aan. Aangezien de Kamer een- en andermaal vraagt te luisteren naar de provincies en de gemeenten, wil ik in dit geval die boodschap aan de heer Meijer doorgeven.

De motie van de heren Oplaat en Meijer op stuk nr. 30 gaat over een wijziging van het wetsvoorstel ammoniak en veehouderij. Collega Pronk heeft een uitvoerig debat met de Kamer gehad. Daarbij bleek dat de regering graag bereid is om de verschillende ingediende moties te betrekken bij het wetsvoorstel dat thans aanhangig is. Collega Pronk heeft gezegd dat het nu niet aangaat het wetsvoorstel te wijzigen. Dat is toch het operationele punt van de motie. Het kabinet staat zeer open voor overleg over de inzet van de verschillende instrumenten. Het lijkt mij van belang dat de heren Oplaat en Meijer hun motie aanhouden tot de behandeling van het wetsvoorstel. In de huidige fase moet ik de aanneming van de motie ontraden.

De heer Oplaat (VVD):

Ik had mij er eigenlijk niet meer mee willen bemoeien. Wij hebben de motie ingediend als signaal om piketpalen te slaan voor de behandeling van het wetsvoorstel inzake het ammoniakbeleid, opdat de provincies, de reconstructiecommissie, landbouworganisaties en natuur- en milieuorganisaties weten waar wij naartoe willen. U mag erop rekenen dat wij dit straks willen omzetten in amendering bij de behandeling van het wetsvoorstel.

Minister Brinkhorst:

Dat heb ik begrepen. Het heeft ook onderdeel uitgemaakt van de discussie die er is gevoerd. Namens het kabinet heeft collega Pronk uitdrukkelijk gezegd dat wijziging op dit ogenblik niet aan de orde is, maar pas aan de orde komt bij de behandeling. De heren Oplaat en andere geachte afgevaardigden hebben behoefte om piketpalen te slaan. Het kabinet heeft geen behoefte om het wetsvoorstel te wijzigen. Zoals gezegd, tegen deze achtergrond ontraden wij de aanneming van de motie. Het kabinet is echter volop bereid en zet zich er ook voor in om deze en andere moties mede bij de behandeling te betrekken. Dat zult u de komende tijd ook merken. Uiteraard gaan wij dan uit van de optiek van het wetsvoorstel.

Dan kom ik op de beoordeling van de motie van de heer Stellingwerf op stuk nr. 31. Het kabinet deelt zijn zorg over het blijven bestaan van leegstaande opstallen. Dat heb ik ook de afgelopen maanden gezegd. Er bestaan echter verschillende instrumenten om dat te voorkomen, deels op rijksniveau en deels op provinciaal niveau. De regeling voor bedrijfsbeëindiging biedt de mogelijkheden voor vrijwillige sloop. De provincies kunnen daarmee ook functioneren. Voor het ruimte-voor-ruimtebeleid is 1,1 mld. ingezet en dat heeft juist tegen deze achtergrond veel belangstelling gekregen. De provincies hebben verder de mogelijkheid om een sloopregeling toe te passen zonder de rijksregeling bedrijfsbeëindiging. De provincies willen dat ook heel graag, ook als het gaat om de volgende ronde. De handhaving van de bestaande agrarische bestemming dan wel een door de gemeente gewenste andere bestemming is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Namens de afwezige collega Pronk zeg ik toe, dat de minister van VROM graag bereid is om alle instrumenten die daarvoor dienstig zijn op een rij te zetten. Ook in de Vijfde nota ruimtelijke ordening, die binnenkort in het kabinet behandeld wordt, en in het tweede structuurschema Groene ruimte zal op dat punt worden ingegaan. Tegen de achtergrond daarvan zeg ik dat de motie niet alleen gericht is tot de regering, maar ook tot de provincies. Er wordt namelijk gesproken van aanpassing van de ruimte-voor-ruimteregeling, maar die regeling wordt in eerste instantie door de provincies ingevuld. De oproep richt zich dus niet tot het rijk. Onze intentie is dezelfde, maar de motie zelf is misschien een beetje een "Fehlslag", een slag die naast ons gaat, omdat zij zich richt tot andere overheden dan de rijksoverheid.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Ik denk dat wij niet ver van elkaar zitten. Ik constateer wel dat de ruimte-voor-ruimteregeling en de sloopregelingen in nauw verband tot stand zijn gekomen. De praktijk heeft de afgelopen periode laten zien dat er in veel gevallen wel belangstelling is om te slopen, maar dat het uiteindelijk niet zover komt. Het gaat daarbij om meer dan de helft van het aantal gevallen. Dat signaleer ik. Daar zou iets aan moeten gebeuren.

Minister Brinkhorst:

De minister van VROM heeft daartoe instrumenten in handen. Die zullen onverkort worden ingezet. De belangrijkste instrumenten zijn echter in handen van provincies en gemeenten. Als het krachtige provincies en gemeenten zijn – wij zijn voor een krachtig bestuur – dan zal het uiteindelijk toch gebeuren. In de motie wordt het accent echter uitsluitend gelegd op de regering. Tegen die achtergrond ontraad ik de aanneming van de motie, niet omdat onze intentie anders is, maar omdat een en ander niet goed spoort met de eerste verantwoordelijkheid op dit punt.

Dan kom ik op de motie van de heren Van der Vlies en Meijer over de rechtsgang. Wij hebben daar al uitvoerig over gediscussieerd. Het kernpunt waarom wij vasthouden aan de rechtsgang, zoals die nu is neergelegd in het wetsvoorstel, is dat de herverkaveling een publiekrechtelijk instrument is. Met behulp daarvan kan, via de nieuwe verdeling van bij de herverkaveling betrokken onroerende zaken, een gewijzigde inrichting worden gerealiseerd. De verhouding overheid-burger wordt beheerst door het bestuursrecht. Het bestuursrecht heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt als gevolg van de totstandkoming van de Algemene wet bestuursrecht. Het vaststellen van het ruilplan is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het is een besluit van een bestuursorgaan, namelijk gedeputeerde staten, dus een publiekrechtelijke rechtshandeling. Uitgangspunt bij de verdeling van de rechtsmacht sinds de Algemene wet bestuursrecht er is, is dat de burgerlijke rechter geschillen over rechtsverhoudingen tussen burgers beoordeelt en dat de bestuursrechter rechtsverhoudingen bestuurt met een krachtens de wet genomen besluit. In die zin is dat een andere verhouding. Tegen die achtergrond heb ik afgelopen maandag aangegeven dat er een duidelijk accent ligt op de bestuursrechtelijke daden. Voor de vaststelling van het ruilplan kent de reconstructiewet een uitvoerige regeling. Op basis daarvan wordt gewaarborgd dat iedere belanghebbende zaken van een zodanige omvang en hoedanigheid krijgt toebedeeld waarop hij recht heeft. Ik heb al tegen de heer Van der Vlies gezegd dat, als die regels naar het oordeel van de bestuursrechter niet in acht zijn genomen, dit tot de conclusie leidt dat het ruilplan onrechtmatig is en met inachtneming van de rechterlijke uitspraak moet worden aangepast. Ik heb ook gezegd dat het niveau van de rechtsbescherming bij de bestuursrechter niet verschilt van dat bij de civiele rechter.

Op 9 oktober jl. is er een kabinetsstandpunt ingenomen over het algemene punt van de deregulering met betrekking tot het project Onteigeningswet. Daarin wordt voor de onteigening eveneens een overgang van de civiele rechter naar de bestuursrechter voorzien. Het oorspronkelijke wetsvoorstel, zoals dat aan de Raad van State is voorgelegd, ging uit van de systematiek van de huidige Landinrichtingswet. De raad heeft daar in zijn advies grote bedenkingen tegen geuit, met als hoofdlijn dat er sprake is van een ongewenste vermenging van civiele en administratieve procedures en van besluitvorming en rechtsbescherming. Met een zodanige hoeveelheid van argumenten hoop ik dat ik de heer Van der Vlies ervan heb overtuigd dat het geen kwestie is van een gebrekkige rechtsgang. Een en ander sluit aan bij de systematiek. Het is zeer doordacht. Tegen die achtergrond ontraad ik de motie van de heer Van der Vlies op dat punt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Wij hebben er maandag al over gesproken. Wij kennen het standpunt van de regering, maar is er met de Staten-Generaal nog niet inhoudelijk over gesproken, althans niet in deze context. Dat komt straks nog bij de Landinrichtingswet. Met de reconstructiewet loopt de minister er een beetje op vooruit. Ik vind dat wij deze vrij forse discussie eerst moeten hebben, voordat een en ander in de wet neerslaat. Daarom heb ik de motie ingediend.

Minister Brinkhorst:

De Raad van State is geconsulteerd over het oorspronkelijke wetsvoorstel. Van die kant zijn nadrukkelijk bezwaren aangetekend. De oorspronkelijke tekst ging uit van de bestaande Landinrichtingswet. De Raad van State vindt dat ongewenst. De Raad van State heeft dus in dat advies grote bedenkingen geuit, omdat er sprake is van een ongewenste vermenging van de civiel- en administratiefrechtelijke procedures en van de besluitvorming en de rechtsbescherming. Tegen de achtergrond daarvan vind ik geen vrijheid om terug te keren tot het oorspronkelijke punt. Ik erken het punt van de heer Van der Vlies dat de discussie over de Landinrichtingswet nog moet plaatsvinden. Er kan op worden geanticipeerd, maar het zou dwaas zijn om nu, terwijl er zo'n duidelijke verbondenheid is met de Landinrichtingswet, op het oude pad voort te gaan, ook gezien het bezwaar van de Raad van State.

De heer Van der Vlies (SGP):

Er zou ook voor kunnen worden gekozen eerst een inhoudelijke discussie te voeren in het parlement en vervolgens, de Landinrichtingswet kan daarvoor een voertuig zijn, de andere sequelen bij wetswijziging te regelen. Zo gaat het toch vaak.

Minister Brinkhorst:

Misschien mag ik het omdraaien: de discussie over de Landinrichtingswet wordt wellicht vergemakkelijkt door het interessante debat dat ik vandaag en afgelopen maandag met de heer Van der Vlies heb gevoerd.

De motie van de heer Van der Vlies op stuk nr. 32 gaat over de stank. Ik neem graag kennis van die motie. Dit is een visie van de geachte afgevaardigde. Wij zouden die mee kunnen nemen bij de behandeling van het wetsvoorstel over de stankemissie. In die zin is het een oriëntatie waar de heer Van der Vlies naar streeft. De regering wil in het algemeen altijd graag afspraken nakomen. Het zou gek zijn als wij onze afspraken niet nakomen. Ik heb dan ook niet zoveel behoefte aan deze motie.

De heer Van der Vlies (SGP):

De motie vraagt om de richtlijn uit 1996 te implementeren in de wet op de stankhinder, of hoe die wet ook heten mag. Dat is een piketpaal die de Kamer slaat en waarvan het veld dan kennis kan nemen bij het opstellen van de reconstructieplannen, die, naar wij hopen, snel van de grond zullen komen. Er hoeft daarvoor niet te worden gewacht op het verschijnen van de drie wetten waarom het gaat – de wet die wij nu behandelen, de ammoniakwet en de stankwet – in het Staatsblad. Dat is de tijdwinst die wij proberen te bevorderen door het slaan van deze piketpalen. U zult straks uw wet komen verdedigen, dat snap ik wel, maar de Kamer hoeft toch niet gehinderd te zijn door die wetenschap om duidelijkheid aan het veld te leveren? Daar gaat het ons om.

Minister Brinkhorst:

Zoals altijd vertolkt de heer Van der Vlies uitstekend de gedachte achter zijn motie. Wij zouden liever vandaag dan morgen die ammoniak- en die stankwet behandelen. Maar wij streven ernaar die zaak gezamenlijk tot stand te brengen en daar is enige tijd mee gemoeid. In de motie staat echter dat de regering verzocht wordt afspraken na te komen. Ik heb het gevoel dat dat overbodig is, omdat wij heel graag afspraken na willen komen. De inhoudelijke discussie vindt echter plaats op het moment dat het wetsvoorstel aan de orde is.

In de motie van mevrouw Vos op stuk nr. 34 wordt de regering verzocht "de doelstelling van bestrijding van de verdroging in de reconstructiegebieden in het jaar 2010 vast te stellen op een vermindering van het verdroogd areaal met 80% ten opzichte van het referentiejaar 1985". Dat is een sympathieke doelstelling, maar die behoort niet in de reconstructiewet. De reconstructiewet heeft namelijk eigen doelstellingen. De doelstelling die in de motie staat kan beter worden vastgelegd bij het Nationaal milieubeleidsplan, dat heel snel zal verschijnen. Daarom wil ik deze motie ontraden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later op de dag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven