Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 6 december 2000 over rechtshandhaving op de Nederlandse Antillen.

De heer Van Oven (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Tijdens het algemeen overleg over onder meer de rechtshandhaving op de Nederlandse Antillen van verleden week, bleek eens temeer dat de al jaren geleden in het vooruitzicht gestelde ontwerprijkswetten op verschillen de gebieden inzake de justitiële samenwerking, nog steeds niet in zicht zijn. Het gaat dan om het ontwerprijkswet over de kustwacht, waar sedert 1995 een algemene maatregel van rijksbestuur bestaat, de uitlevering, waarvoor ook een algemene maatregel van rijksbestuur bestaat sedert 1995, en de interregionale rechtshulp, waarbij alles nu gaat op basis van artikel 40 van het Statuut. Wij wachten nu al jarenlang op de indiening van die rijkswetten. Parlementen kunnen weinig anders doen, want die hebben geen directe bemoeienis gehad met die instrumenten en kunnen geen invloed uitoefenen waardoor die rijkswetten worden ingediend. Zo langzamerhand wordt de Tweede Kamer ongeduldig. Ik dien dan ook mede namens mijn collegae Van der Knaap, Scheltema-de Nie, Van Middelkoop, Rijpstra en Rosenmöller de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat een aantal regelingen op het gebied van de justitiële samenwerking binnen het Koninkrijk, zoals de regeling van de kustwacht, de uitlevering van onderdanen van de Nederlandse Antillen en Aruba en de interregionale rechtshulp nog steeds niet in een rijkswet zijn vastgelegd;

overwegende, dat het uitblijven van regelingen bij rijkswet afbreuk doet aan het rechtsstatelijk karakter van het Koninkrijk nu in de praktijk regelingen worden gehanteerd die zonder parlementaire medewerking tot stand zijn gekomen;

overwegende, dat de Tweede Kamer over het uitblijven van regelingen op dit gebied bij rijkswet herhaaldelijk haar ongenoegen heeft doen blijken;

verzoekt de regering te bevorderen dat de Koninkrijksregering op korte termijn ontwerpen van rijkswet betreffende de hierboven vermelde onderwerpen indient,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven, Van der Knaap, Scheltema-de Nie, Van Middelkoop, Rijpstra en Rosenmöller.

Zij krijgt nr. 11 (27400 IV).

Staatssecretaris De Vries:

Voorzitter! Als wij kijken naar de rol van rijkswetten bij het formaliseren van afspraken tussen de deelnemende landen in het Koninkrijk, kunnen wij een onderscheid maken tussen twee categorieën: rijkswetten die zogeheten vrijwillige rijkswetten zijn – dat wil zeggen rijkswetten die niet strekken tot regeling van een koninkrijksaangelegenheid, maar van zaken die behoren tot de autonomie van de landen – en rijkswetten die strekken tot regeling van een koninkrijksaangelegenheid. Van die vrijwillige rijkswetten is sprake bij de kustwachtproblematiek en bij de interregionale rechtshulp. De kustwacht is, zoals bekend, op dit moment geregeld in een algemene maatregel van rijksbestuur, waarvan het steeds de bedoeling is geweest om die te laten uitmonden in een rijkswet. Zoals de Kamer weet, is dat een langlopend traject. Daar spelen behalve elementen van juridische correctheid ook politieke overwegingen een rol bij. Enige jaren geleden was er in de boezem van het Antilliaanse kabinet sprake van een discussie over de toekomst van de kustwacht. Die discussie heeft tot op heden niet geleid tot voorstellen die het functioneren van de kustwacht ingrijpend zouden beïnvloeden. Er is dus alle reden om nogmaals te toetsen bij de Arubaanse en Antilliaanse regering of nu toch niet de tijd rijp kan worden geacht voor het zetten van de stap die in eerste instantie ook steeds in de bedoeling heeft gelegen.

Met betrekking tot de uitlevering van onderdanen van de Nederlandse Antillen en Aruba is de situatie zodanig dat het Nederlands-Antilliaanse uitleveringsbesluit op dit moment niet de mogelijkheid kent van cassatie bij de Hoge Raad. Dat is in tegenstelling tot de in Nederland geldende uitleveringswet. Op het Nederlands ministerie van Justitie is daarom aanstalten gemaakt om te bezien of niet een voorstel van rijkswet kan worden opgesteld dat in Antilliaanse en Arubaanse zaken deze mogelijkheid van cassatie wel opent. De verwachting is dat de Nederlandse Antillen op korte termijn met dit voorstel zullen instemmen, zodat het wetgevingstraject in dat opzicht dan ook kan worden voortgezet. Intussen heeft de Raad van State al advies uitgebracht over dit wetsvoorstel dat zich in een relatief vergevorderd stadium bevindt. In dat opzicht hoop ik op niet al te lange termijn de Kamer hier nadere mededelingen over te kunnen doen.

De motie is een ondersteuning van het kabinetsbeleid. De drie onderwerpen die erin worden genoemd, namelijk kustwacht, uitlevering en interregionale rechtshulp, zal ik volgende week onder de aandacht brengen van de drie ministers van Justitie van het Koninkrijk. Volgende week vindt er een regulier tripartiet overleg plaats tussen de ministers van Justitie op Aruba. Ik ben daar op dat moment ook en ik zal van de gelegenheid gebruik maken om het gevoelen van de Kamer, zoals neergelegd in deze motie, onder de aandacht te brengen van de drie betrokken collegae in de hoop en verwachting dat het de indiening van de gewenste wetgeving bespoedigt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later op de dag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven