Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg over de evaluatie van de TOG-regeling (24170, nr. 50)

.

De voorzitter:

Alvorens mevrouw Schimmel het woord te geven, herinner ik de andere woordvoerders eraan dat het intekenen op de sprekerslijst voor de behandeling van een verslag van een algemeen overleg eerder moet gebeuren dan op het moment waarop het debat aan de orde is. De straf voor het te laat intekenen is altijd dat er voor de behandeling iets minder tijd is. Hiermee kan de Kamer rekening houden.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Schimmel (D66):

Mevrouw de voorzitter! We zijn blij met de aanpassing van de regeling op grond waarvan ouders of verzorgers een tegemoetkoming krijgen voor de verzorging van een thuiswonend ernstig gehandicapt kind. Mijn fractie heeft bij monde van mevrouw Giskes altijd gepleit voor soepele criteria. Gelukkig voorziet de nieuwe regeling nu ook in een tegemoetkoming voor de verzorging van een thuiswonend kind met uitsluitend een verstandelijke handicap. Een aantal van deze kinderen is op zijn minst even zo hulpbehoevend als meervoudig gehandicapte kinderen, ernstig lichamelijk gehandicapte of chronisch zieke kinderen. Ook zijn wij blij met de verhoging van het uitkeringsniveau voor iedereen.

Waar we niet zo blij mee zijn is het ontbreken van de terugwerkende kracht. Gelukkig doet de staatssecretaris een stapje naar voren. Hij heeft onderzocht hoeveel oude aanvragers voor de nieuwe regeling in aanmerking zouden komen. Dat zijn er 1813. Weliswaar wil de staatssecretaris alle afgewezen aanvragers opnieuw benaderen en ze uitnodigen een nieuwe aanvraag in te dienen. Weliswaar wil hij ook de mogelijkheid openen dat deze aanvragers met hooguit een jaar terugwerkende kracht een beroep op de regeling kunnen doen, maar veel verder wil hij niet gaan. Dat is eigenlijk het punt dat overblijft na het algemeen overleg: de terugwerkende kracht. Mijn fractie heeft ervoor gepleit de terugwerkende kracht tot 1 januari 1997 te laten gelden. Zij heeft ook goed geluisterd naar de argumenten die door de fractie van de Partij van de Arbeid zijn gehanteerd en waarmee is aangegeven hoe kan worden voorkomen dat ongelijke behandeling ontstaat tussen mensen die een aanvraag hebben ingediend die op basis van de criteria is afgewezen en de mensen die misschien de criteria juister hebben geïnterpreteerd en die geen aanvraag hebben gedaan. Dat probleem lijkt ons moeilijk op te lossen door te zeggen dat alleen de oude aanvragers een beroep kunnen doen op de regeling met gedeeltelijk terugwerkende kracht – dat stelt de staatssecretaris voor – of door het voor iedereen mogelijk te maken met een zekere mate van terugwerkende kracht een beroep te doen op de regeling, en wel tot de inwerkingtreding van de regeling. Wij pleiten ervoor dat ook de nieuwe aanvragers, de mensen die nu een beroep op de regeling doen, in het geval zij aantoonbaar aan de voorwaarden voldoen, de mogelijkheid krijgen om een beroep te doen op de regeling. Op dit punt willen wij een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de aanpassingen van de Regeling tegemoetkoming kosten thuiswonende gehandicapte kinderen zal voorzien in een in het verleden gebleken behoefte;

verzoekt de regering de aanpassingen met terugwerkende kracht tot het moment van in werking treden van de TOG-regeling (1-1-1997) van kracht te laten zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schimmel, Harrewijn en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund

Zij krijgt nr. 51 (24170).

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Heeft hetgeen mevrouw Schimmel voorstelt geen consequenties voor het potje? We hebben namelijk maar één budget en dat kan maar één keer worden verdeeld.

Mevrouw Schimmel (D66):

Voorzitter! De staatssecretaris biedt in zijn brief weinig inzicht en laat niet weten wat de kosten zouden kunnen zijn als de mensen van die 1813 oude aanvragen een beroep doen op de nieuwe regeling met eventueel een jaar terugwerkende kracht. In zijn algemeenheid zegt de staatssecretaris dat de nieuwe regeling ongeveer 5 mln. per jaar zal kosten. Op grond hiervan hebben wij niet het idee dat de kosten de pan uit zullen rijzen.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter! Hoe denkt u om te gaan met de groep die tot nu toe een lagere uitkering ontving dan in de nieuwe regeling? Wilt u dat die groep wordt bijgeplust?

Mevrouw Schimmel (D66):

Wij hebben het vooral gehad over de groep die tot nu toe geen beroep heeft kunnen doen op de regeling, omdat de criteria zo strikt waren dat een bepaalde groep kinderen, en met name de verzorgers en ouders daarvan, daarvoor niet in aanmerking kwamen. Wij willen de regeling vooral openstellen voor die ouders dan wel verzorgers.

De heer Weekers (VVD):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Dat punt was duidelijk. Maar de nieuwe regeling behelst meer dan het groter maken van de groep. De oude regeling bestond erin dat er twee soorten uitkeringen waren, die verschilden in hoogte. Dat wordt met de nieuwe regeling rechtgetrokken; de hoogste uitkering wordt als uitgangspunt genomen. Vindt u dat de mensen die voorheen voor de lagere uitkering in aanmerking kwamen, voor het verschil tussen de lagere uitkering en de hogere die zij dan krijgen over de afgelopen periode gecompenseerd moeten worden?

Mevrouw Schimmel (D66):

Ik heb het antwoord al gegeven: ik vind dat de terugwerkende kracht vooral moet gelden ten aanzien van de criteria die over de medische oorzaak gaan en over de groep die daaronder valt.

Mevrouw Spoelman (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft aangegeven geen voorstander te zijn van invoering van terugwerkende kracht. Ik ben benieuwd naar de reden waarom.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

U was in het algemeen overleg geen voorstander van terugwerkende kracht, omdat dat rechtsongelijkheid zou geven voor de mensen die destijds geen aanvraag hadden gedaan. Hoe staat u daar zelf tegenover?

Mevrouw Spoelman (PvdA):

Ik heb gezegd dat ik geen voorstander was van de invoering van terugwerkende kracht, zoals dat door D66 werd voorgesteld, namelijk de oudere aanvragers de gelegenheid geven opnieuw een aanvraag te doen. Ik zei dat dat rechtsongelijkheid geeft. Immers, mensen die geen aanvraag hebben ingediend omdat zij de regels goed hebben gelezen, vallen daar dan niet onder. Die rechtsongelijkheid zou ik niet accepteren. Ik heb niet gezegd dat ik er per definitie geen voorstander van ben. Ik wacht graag het antwoord van de staatssecretaris af, om te horen wat zijn argumenten zijn om niet tot die herziening met terugwerkende kracht over te gaan. Dan oordeel ik later.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Maar ik begrijp dat u er nu positiever tegenover staat dan ik als idee uit het algemeen overleg had meegekregen. De staatssecretaris moet natuurlijk wel weten waarmee hij te maken heeft. Uw positie zou wat duidelijker kunnen.

Mevrouw Spoelman (PvdA):

Ik vind terugwerkende kracht heel sympathiek, maar ik wil wel graag van de staatssecretaris weten wat zijn argumenten zijn om daartoe niet over te gaan. Mijn oordeel hangt daarvan af.

De heer Weekers (VVD):

Ik wil aan u dezelfde vraag voorleggen als zojuist aan mevrouw Schimmel. Hoe kijkt u aan tegen het feit dat je straks een groep hebt die volgens de nieuwe regels een aanvraag indient en met terugwerkende kracht de hoge uitkering krijgt? Hoe vergelijkt u dat met de mensen die de afgelopen jaren een lagere uitkering hebben gekregen, en die in de nieuwe regeling de hogere uitkering krijgen? Ziet u daarin geen rechtsongelijkheid?

Mevrouw Spoelman (PvdA):

Dat is een invoeringsprobleem. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op dat punt. Ik neem aan dat ik daarop nu geen antwoord hoef te geven.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter! De TOG-regeling is uitgebreid geëvalueerd. Het kabinet is aan de belangrijkste kritiekpunten met betrekking tot de inhoud van de regeling tegemoetgekomen. Mijn fractie heeft daarover vorig jaar de loftrompet in de richting van de staatssecretaris geblazen. De staatssecretaris is goed ingegaan op de vraag om de regeling meer bekend te maken, en alle afgewezen aanvragers die wel onder een nieuwe definitie vallen, op de hoogte te stellen van de nieuwe regels. Dat was voor onze fractie absoluut voldoende. Dit debatje had voor ons dan ook niet gehoeven. Ik ben het absoluut niet eens met de motie, zoals die is voorgesteld. De motie klinkt heel sympathiek, maar heeft een nieuwe rechtsongelijkheid tot gevolg. Ik heb dat zojuist al aangegeven. De mensen die volgens de motie van mevrouw Schimmel in aanmerking komen voor een uitkering, krijgen met terugwerkende kracht een hoge uitkering, maar hoe ga je dan om met de mensen die al jaren een lage uitkering hebben? Worden zij soms bijgeplust? Wat kost de motie trouwens? Wat kost de terugwerkende kracht? Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om dit binnen het bestaande potje op te lossen? Ik verwijs in dat kader naar de opmerkingen van mevrouw Bijleveld. Als dat niet zo is, dan hoor ik graag van de indieners van de motie hoe zij de kosten van de motie willen betalen.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter! Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Ik val meteen met de deur in huis. Ik heb zeer zwaarwegende bezwaren tegen de motie.

Terugwerkende kracht in wetgeving kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaatsvinden. Dat wapen moet je niet lichtvaardig gebruiken, alleen uit bittere noodzaak. Naar mijn overtuiging is in dit geval geen sprake van die noodzaak. Als je de 1800 mensen die zich in het verleden hebben aangemeld, maar toen onder de oude criteria niet in aanmerking kwamen voor een uitkering – onder de nieuwe criteria kan dat wel het geval zijn – alsnog met terugwerkende kracht voor die uitkering in aanmerking zou laten komen, dan ontstaat een evident geval van ongelijke behandeling. Mevrouw Spoelman heeft daar in het algemeen overleg van enkele maanden geleden heel treffend over gesproken. De mensen die de criteria destijds beter door hadden dan anderen en zich toen hebben aangemeld, zouden dan worden afgestraft voor het feit dat ze die regeling toen goed hebben bekeken. Je kunt een en ander nog gemakkelijker maken. Je kunt iedereen die zich alsnog aanmeldt met terugwerkende kracht tot 1997 een ruimere uitkering geven, maar dan breekt mijn klomp helemaal. De uitvoerings- en uitkeringslasten bedragen ongeveer 20 mln. Dat bedrag staat echter in geen verhouding tot het bedrag dat ik jaarlijks aan deze regeling uitgeef. Dit is belangrijk, maar toch secundair aan mijn andere bezwaren.

Als ik de motie uitvoer, dan zet ik de uitvoering voor een onmogelijke taak. Hoe kan ik de uitvoering belasten met het toekennen van uitkeringen, op grond van een situatie uit 1997 die niet meer met terugwerkende kracht kan worden bekeken? Het lijkt mij vrijwel uitgesloten dat het uitvoeren van deze regeling met terugwerkende kracht op een rechtmatige manier kan geschieden. De Kamer zegt terecht tegen mij dat het met de rechtmatigheid van de uitvoering van de sociale zekerheid niet best is gesteld. Zelfs bij de Sociale verzekeringsbank worden zekere rechtmatigheidcijfers overschreden. Dan kan de Kamer niet in gemoede van mij verlangen dat ik een maatregel tref, waarvan wij allemaal weten dat die de rechtmatigheid zwaar onder druk zet. Alsof de Sociale verzekeringsbank al niet genoeg aan haar fiets heeft hangen.

Ik heb nog een bezwaar tegen de motie. Ik ben heel ruimhartig geweest in het verruimen van de regeling. Ik heb de evaluatie opgepikt, in die zin dat ik heb gezegd: laten wij het op een andere manier doen. Ik ben dus niet zuinig geweest. Ik heb duidelijk gezegd dat ik mij er in het kabinet voor zou inzetten om er een bepaald bedrag voor te krijgen. Als dank voor die ruimhartigheid word ik nu beloond met een motie die mij dwingt een slechte maatregel te treffen die heel veel geld kost. Dat is geen aanmoedigingspremie om in de toekomst, als ik met een evaluatie aan de gang ben, dezelfde ruimhartigheid aan de dag te leggen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven