13 Begroting Defensie

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2014 (33750-X).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Defensie van harte welkom in de Eerste Kamer. Het is voor haar de eerste keer dat zij hier een wetsvoorstel verdedigt. Ik wens haar veel wijsheid toe.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik ben erkentelijk voor de aanwezigheid van de minister van Defensie en voor de gelegenheid om met haar te spreken.

De Eerste Kamer heeft er geen gewoonte van gemaakt begrotingen, nadat ze zijn goedgekeurd door de Tweede Kamer, in eigen huis opnieuw aan de orde te stellen. Sterker nog, doorgaans laat de Eerste Kamer behandeling geheel achterwege. De laatste keer dat de Defensiebegroting hier aan de orde is geweest, was in 1907. Toen is die verworpen, maar ik zeg dat niet om nu een dreigende toon aan te slaan. Niettemin beschikt de Eerste Kamer over het budgetrecht en dient zij dus in te stemmen met de rijksuitgaven die de departementen doen. Dat kan uiteraard tot bedenkingen leiden. De Eerste Kamer kan dus ook tot inhoudelijke behandeling overgaan.

Mijn fractie heeft verzocht de Defensiebegroting te behandelen en meent dat er een sterke aanleiding is om dit te doen. Die aanleiding ligt in de begroting en met name in de nieuwe forse beperking van de budgettaire ruimte voor Defensie. Naar het oordeel van mijn fractie gaan wij nu kritieke grenzen over.

Het is bekend dat Defensie al meer dan twintig jaar moet bezuinigen, maar het is ook bekend dat al geruime tijd wordt aangegeven dat deze bezuinigingen de Nederlandse krijgsmacht uithollen en onder het niveau brengen waarop mag worden gerekend, ook in het licht van internationale afspraken. Nederland heeft de bescherming van eigen en internationale veiligheid altijd hoog in het vaandel gehad. Het heeft zelfs een artikel in de Grondwet gewijd aan de bevordering van de internationale rechtsorde, maar intussen wordt onze krijgsmacht ontmanteld. Het ernstige is dat het perspectief ontbreekt. Het vorige kabinet, met een korte duur, bezuinigde 1 miljard en het huidige voegt daar nog eens 348 miljoen aan toe. Waar het eindigt is niet duidelijk en hoe het verder moet is evenmin duidelijk.

De beleidsbrief van 21 juni 2013 waarin de regering haar Internationale Veiligheidsstrategie verwoordt, spreekt zonder omhaal van krimpende defensiebudgetten in Europa als een gegeven, zonder duidelijk te maken waar de kritische grenzen worden bereikt. Mijn bedoeling is door middel van dit debat zicht te krijgen op de defensie-inspanningen die wij op de langere termijn willen leveren volgens maatstaven die hiervoor zouden moeten gelden. Ik denk dat het ook een zaak is van de senaat om zich daarover druk te maken. Die maatstaven worden niet alleen aangereikt door bondgenootschappelijke afspraken, maar ook door de analyse die de regering zelf maakt met betrekking tot de veranderende veiligheidssituatie in de wereld.

Laat ik met dat laatste beginnen. De Internationale Veiligheidsstrategie – ik doel nog steeds op de brief van 21 juni 2013 – mede ondertekend door de minister van Defensie, is helder: onze wereld is niet veiliger geworden en wereldwijde stabiliteit vraagt een actieve inzet. Instabiele regio's beginnen aan de grenzen van Europa, met name in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, waar het aantal conflicten toeneemt. Internationale handelsroutes hebben te kampen met piraterij of met conflicterende territoriale aanspraken van onder meer Aziatische landen op zee. Voor Nederland zijn open zeeroutes van levensbelang. Nederland moet daarvoor marinevermogen hebben. Onderdeel van de analyse die de regering heeft gemaakt, is tevens dat de opkomst van nieuwe economieën zoals China ook nieuwe conflicten kan geven. Opkomende nieuwe machten zullen zich militair willen versterken en zich wellicht ook militair laten gelden. De brief vraagt om intensivering van inspanningen en meer slagkracht; een militaire inspanning die niet achterblijft bij wat nodig is. Daarin beweegt ze zich in de lijn van analyses die al eerder zijn gemaakt. Ik noem vooral de Verkenningen uit 2010.

In het licht van deze analyse is een verdere reductie van het defensiebudget niet goed te begrijpen. Die reductie gaat dit jaar gepaard met een duidelijk uitgesproken voornemen dat Nederland zijn ambities naar beneden gaat bijstellen. Wij willen nog wel wereldwijd dienstbaar zijn, maar de capaciteit is nu wel zo geraakt dat wij dat nooit lang kunnen volhouden. Meerdere missies tegelijkertijd zijn onmogelijk en de omvang van onze wapensystemen wordt steeds kleiner. Er is in het Herfstakkoord gelukkig iets gecorrigeerd en daar zijn wij ook content mee, maar de neerwaartse trend blijft onmiskenbaar. De eerste vraag die ik aan de minister wil stellen, is welke vertaling de analyse van de beleidsbrief Internationale Veiligheid volgens haar zou moeten krijgen wat betreft de omvang en inzetbaarheid van de krijgsmacht. De beleidsbrief pleit voor een continue investering en voor vergroting van het militaire handelingsvermogen in Europa, ook in samenwerking met andere Europese landen. De boodschap is dus dat er grote inspanningen nodig zijn om de wereld veilig te houden. Wat betekent dat nu voor Defensie en de keuzes die daar worden gemaakt? Welk langetermijnperspectief biedt deze veiligheidsstrategie voor Defensie? Ik heb de heldere vertaling nog niet helemaal scherp.

De meest fundamentele kwestie – ik zou zelfs zeggen: meest existentiële kwestie – is de terugkeer van een duidelijk toekomstperspectief voor Defensie. In de Verkenningen uit 2010 is al aangegeven dat er alleen sprake kan zijn van een stabiele ontwikkeling van de krijgsmacht, als er een financieel perspectief is voor de langere termijn. Daarover gaat in wezen mijn bijdrage in deze begrotingsbehandeling. Dat perspectief is er nu gewoon niet, ook niet voor het personeel, dat al jaren in grote onzekerheid leeft over de toekomst. Het is onduidelijk welke maatstaven Nederland zichzelf oplegt. Dat betekent dat onze woorden over internationale veiligheid geen bodem hebben. Wat ze in militaire termen betekenen is op de lange duur onhelder. Welke daadwerkelijke inspanning wil Nederland leveren met zijn krijgsmacht? Zoals bekend houdt de NAVO voor defensie-inspanningen de norm aan van 2% bnp. Dat zouden onze bondgenootschappelijke verplichtingen moeten zijn. Dat halen wij al vele jaren niet. Wij halen zelfs het Europese gemiddelde niet van 1,5% bnp. Nederland beweegt zich in de richting van 1% bnp en bevindt zich daarmee in de buurt van landen als Albanië, Tsjechië, Slovenië en Slowakije. De drie laatstgenoemde landen hebben geen zeestrijdkrachten, zoals u weet.

De reactie die dan vaak komt en die al bijna uitgetekend kan worden, is dat er dan maar meer slagkracht moet worden gehaald uit militaire samenwerking, zowel in NAVO-verband als in Europees verband. Daarmee wordt het probleem echter niet zozeer opgelost, maar verlegd. Zullen andere landen Nederland een geloofwaardige samenwerkingspartner vinden, als het vooral wil halen en steeds minder te brengen heeft? Is dit het gedrag van wat in de Internationale Veiligheidsstrategie een "verantwoordelijk aandeelhouder" wordt genoemd? Wij moeten een verantwoordelijk aandeelhouder zijn, ook als het gaat om de inspanningen voor internationale veiligheid. Wat is eigenlijk een verantwoordelijk aandeelhouder? Waar praten wij dan over? Gaan wij het keerpunt maken en ons defensiebudget bewegen naar wat in elk geval het Europese gemiddelde van 1,5% is? Kan de minister aangeven wat de NAVO van ons verwacht, ook in de komende jaren? Als ik het goed heb, worden lidstaten regelmatig "geëxamineerd" door de NAVO. Wat zijn dan de conclusies?

Om dit debat zo toegespitst als mogelijk te houden, dien ik in eerste termijn alvast een motie in – dat is helemaal niet mijn gewoonte, maar wij houden het allemaal kort, scherp en toegespitst – die duidelijk maakt wat mijn bedoeling is: de vertaling van de veiligheidsstrategie naar een financieel perspectief op de lange termijn voor de krijgsmacht dat overeenkomt met onze economische positie en met onze positie als een loyale bondgenoot. Het zou belangrijk zijn als er een financieel afsprakenkader kan komen, waarover ik graag met de minister zal spreken, voor de langere termijn om niet alleen de mannen en vrouwen bij Defensie duidelijkheid te geven, maar ook om een stabiele ontwikkeling van de krijgsmacht mogelijk te maken.

Motie

De voorzitter: Door de leden Kuiper, Holdijk, Van Kappen, Marcel de Graaff, Fred de Graaf en Ester wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland in de achterliggende decennia een sterke afbouw heeft gekend van het defensiebudget en inmiddels ongeveer 1,1% van het bnp besteedt aan de krijgsmacht;

overwegende dat de internationale veiligheidssituatie reden geeft tot nieuwe alertheid en de Nederlandse regering dit ook onderkent in haar Internationale Veiligheidsstrategie;

overwegende dat Nederland al vele jaren de NAVO-norm van 2% bnp niet haalt en ook onder het Europees gemiddelde van 1,5% bnp is gezakt en dat het "ambitieniveau" van de krijgsmacht naar beneden wordt bijgesteld;

overwegende dat Nederland vanwege zijn strategische ligging, internationale handelsbelangen en als samenwerkingspartner in Europees verband en NAVO-verband, zijn defensie-inspanningen op een volgens internationale maatstaven aanvaardbare peil dient te houden;

verzoekt de regering, aan te geven op welke termijn en op welke wijze Nederland zich in zijn budgettaire beleid kan voegen naar een niveau van uitgaven dat past bij zijn eigen Veiligheidsstrategie en afgesproken internationale verplichtingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter C (33750-X).

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven