12 Monumentenzorg

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verband met de modernisering van de monumentenzorg (32433).

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de Eerste Kamer te antwoorden.

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Zijlstra:

Mijnheer de voorzitter. Het is mijn eerste verdediging van een wetsvoorstel in deze Kamer. Het is een eer om dat te mogen doen. Mij werd in de koffiekamer al even toegefluisterd dat het een heet uurtje zou worden. Ik ben inmiddels dus ook geestelijk voorbereid op de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel.

Het is een genoegen om duidelijk waar te nemen dat er algehele instemming is met de aanpak om de objectgerichte monumentenzorg te transformeren naar een gebiedsgerichte monumentenzorg. Vanuit de Kamer zijn allerlei vragen gesteld, waar ik zo op zal terugkomen, zoals: hoe gaat dat nou en wat zijn de waarborgen daarbij? Over het leidende principe is echter brede instemming, als ik het goed heb geconstateerd.

Het is ook een langjarig project, dat begon in 2008. Vanaf het begin is er veel samenwerking geweest met het veld en lokale overheden. Dat is ook belangrijk geweest in de vormgeving. Het project vertaalt zich vandaag hopelijk in een finale behandeling, maar dat zal de Kamer komende week dinsdag in ultimo bepalen. Het is ook een gebied waar diverse leden van deze Kamer een bijdrage aan hebben geleverd. Zo hield mevrouw Meindertsma een uitgebreid betoog, maar dat is niet zonder reden, want zij heeft op dit gebied de nodige zaken gedaan. Zij heeft in 2009 de toenmalige ministers Cramer en Plasterk in commissiezaal 2 aan de tand gevoeld. Dat is een van de zaken geweest die ertoe hebben geleid dat wij vandaag spreken over het wetsvoorstel in de vorm zoals het voorligt. Het wetsvoorstel komt ook tegemoet aan het streven van dit kabinet om het erfgoed een van de pijlers te laten zijn van zijn beleid. De modernisering daarvan is daar een uitvloeisel van.

De heer De Boer vroeg: wat is de motivatie van het erfgoedbeleid? Ik onderschrijf wat hij stelde, namelijk dat het heel belangrijk is om erfgoed goed te behouden. Dat is zo om een aantal redenen. Misschien de minst beleidsmatige is omdat het gewoon mooi is, omdat het een genoegen is om naar te kijken, in te wonen en te leven. Daarnaast zijn er iets klinischere redenen, zoals het sociaal-maatschappelijk belang. Het zorgt voor binding met je dorp, je stad en je omgeving. Dat is altijd belangrijk in een maatschappij. Er is ook een economische component. Toerisme en aantrekkelijkheid als vestigingsgebied zijn zaken waar cultuurhistorisch erfgoed belangrijk bij is.

Mevrouw Meindertsma heeft een scherpe analyse gegeven van de manier waarop de omgeving waarin het cultuurhistorisch erfgoed zich bevindt, een plaats moet krijgen. Het gaat feitelijk over het naar voren trekken van de toetsing van erfgoed. In het verleden deden wij op een laat moment aan bescherming van erfgoed bijvoorbeeld bij bouwontwikkelingen. Dan was er altijd de mogelijkheid om een procedure aan te spannen. Erfgoed werd toen vaak gezien als een hindermacht en dat is net wat wij niet willen. Wij willen naar een situatie waarin de waarde van erfgoed vroegtijdig wordt erkend en ingebracht om te voorkomen dat de onterechte zweem blijft hangen dat erfgoed vooral een hindermacht is, want dat is het niet.

Mevrouw Meindertsma vroeg: bijten snelheid en inspraak elkaar niet? Zij wees hierbij op het permanent maken van de Crisis- en herstelwet. Ik snap haar zorgen daarover, maar naar mijn oprechte mening zit daar geen tegenspraak in. Juist als je er aan het begin van het traject voor zorgt dat erfgoed goed geborgd wordt in wetgeving van ruimtelijke ordening, dan zorg je ervoor dat er een goede borging is, maar ook dat op een later moment een en ander niet wordt tegengehouden met bepaalde procedures en dat de snelheid die je ook wilt hebben in zaken, niet onnodig wordt tegengegaan. Ik snap de context wel, maar ik zie de tegenstelling op dat gebied toch iets minder. Ik ben dan ook blij dat wij juist ervoor gekozen hebben om zaken aan de voorkant af te hechten.

De overheid heeft een aantal dilemma's op het gebied van ruimtelijke ordening. Voorop staat dat het kabinet een veilig, duurzaam en mooi Nederland wil. Daarover bestaat geen discussie, ook niet in deze Kamer. Ik heb in gesprekken met collega's van het ministerie van I en M aangegeven dat cultuurhistorie een belangrijk aspect daarvan is. Wij borgen dit door in het besluit ruimtelijke ordening de generieke bepaling op te nemen dat cultuurhistorie in en boven de grond moet worden meegewogen bij het opstellen van een bestemmingsplan. Zo borgen wij dat dus.

Wij hebben bovendien een Visie erfgoed en ruimte opgesteld die begin juni – als ik me het goed herinner, zat die gisteravond in mijn tas – naar de ministerraad zal gaan en vervolgens, als de ministerraad het ermee eens is, naar de Tweede en de Eerste Kamer toe zal komen om de leden der Kamers deelgenoot te maken van onze visie op dat gebied. In die visie worden de kernkwaliteiten van ons land benoemd. Het is belangrijk om te weten dat deze visie een van de grondleggers is van de structuurvisie van het ministerie van I en M. Die zorgt ervoor dat het erfgoed inderdaad binnen de ruimtelijke ordening wordt geborgd. Alle leden van de Kamer die gesproken hebben over de borging van erfgoed, hebben namelijk gelijk: als je het daar niet goed doet, zet je de deur open. Daarom proberen wij dit zo gedegen te doen.

In de rijksstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte definieert het kabinet de nationale belangen op een veel selectievere wijze dan voorheen. Het kabinet laat inderdaad meer dingen vrij. Bovendien laat het een aantal dingen over aan de decentrale overheden. Er zijn drie hoofddoelen voor het ruimtelijk mobiliteitsbeleid: de versterking van de ruimtelijke economische structuur van Nederland, de verbetering, de instandhouding en het ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid en bovendien – niet ondergeschikt aan de andere – de waarborging van een veilige, gezonde, klimaatbestendige leefomgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Het cultuurhistorisch erfgoed is dus als gelijkwaardige poot ingebouwd.

Ter invulling van de derde doelstelling wordt in de beleidshoofdstukken en de realisatieparagraaf aandacht besteed aan de belangen van cultuurhistorisch erfgoed. Het Rijk is verantwoordelijk voor cultureel erfgoed, rijksmonumenten, natuurlijk werelderfgoed en voor kenmerkende stads- en dorpsgezichten. Bij dit soort zaken moeten wij voor borging zorgen. De verantwoordelijkheid voor het werelderfgoed wordt via een AMvB geregeld, voor zover de waarde overigens nog niet – dat is ook vaak het geval – al via een regeling voor rijksmonumenten is ingevuld. Er worden ook 30 naoorlogse wederopbouwgebieden gedefinieerd, zoals de Noordoostpolder. Wij zorgen er dus voor dat niet alleen gekeken wordt naar de periode van voor de oorlog, maar ook naar de tijd daarna. In die periode vonden en vinden er natuurlijk ontwikkelingen plaats die je wilt bewaren voor het nageslacht.

Cultuurhistorie is dus goed bedeeld in het regeerakkoord en in de structuurvisie van het Rijk. Mevrouw Meindertsma vroeg zich af of er altijd sprake is van goede bedoelingen. Als ik dit even vrij mag interpreteren, had zij het dus over "de worst van Donner". Ik denk dat mevrouw Meindertsma vooral oogt op een aantal ontwikkelingen op andere beleidsterreinen. Als verantwoordelijk bewindspersoon is het mijn taak om ervoor te zorgen dat de belangen van het cultureel erfgoed op een goede wijze worden geborgd in het omgevingsrecht. Naar mijn mening is dat inderdaad gebeurd.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Er moet geen misverstand bestaan over het feit dat de doelen die de staatssecretaris omschrijft, onze instemming hebben. Wij willen absoluut van objectgerichte bescherming naar de bescherming van gebiedsontwikkeling. Het gaat erom dat die ook geborgd wordt. De staatssecretaris noemt dit zelf reeds. Hij zegt dat de borging plaatsvindt in het Besluit ruimtelijke ordening, nadat de structuurvisie daar inhoud aan gegeven heeft. De staatssecretaris zegt dus dat dit eigenlijk zou moeten, maar hoe zorgt hij ervoor dat dit ook omgezet wordt in handelingen?

Staatssecretaris Zijlstra:

Het besluit zorgt ervoor dat in bestemmingsplannen – dit is het primaire instrument – zaken rond erfgoed moeten worden benoemd en worden meegenomen en -gewogen in het totaal. De situatie is nu vaak dat dit niet gebeurt of dat het erfgoed pas op een later moment wordt meegewogen. Heel veel plannen zijn dan al in een vergevorderd stadium en daardoor ontstaan er allerlei frustrerende situaties omdat projecten worden stilgelegd. Vaak zijn ze dan al zo ver dat het erfgoed uiteindelijk toch weer het onderspit delft. Daarom moet je dit mijns inziens aan het begin doen, in het bestemmingsplan. Dan is het daadwerkelijk goed geborgd.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik ben het daarmee eens. In mijn verhaal in eerste instantie heb ik zes punten genoemd waarom de bescherming van het erfgoed in de overgangsperiode nog niet goed geborgd is. De staatssecretaris weet immers, net als ik, dat bestemmingsplannen één keer in de tien jaar herzien moeten worden en het cultureel erfgoed in het merendeel van alle lopende bestemmingsplannen niet is opgenomen.

Staatssecretaris Zijlstra:

Dat is een terecht punt. Ik kan mevrouw Meindertsma echter geruststellen. Het is natuurlijk niet zo dat er een soort "interbellum" ontstaat waarin er even geen bescherming is. De bescherming vanuit de Monumentenwet voor de bestaande monumenten en stadsgezichten blijft gewoon overeind. Als er geen sprake is van ruimtelijke borging, is het niet zo dat wij even niets hebben. Dan is het op dat moment geldende regime gewoon leidend en daarin zit een bescherming. Ik snap het punt van mevrouw Meindertsma, maar wij komen niet in een "interbellum" met een regelloze situatie terecht. Ik ben het helemaal met mevrouw Meindertsma eens dat dit tot rare toestanden zou kunnen leiden en daarom hebben wij het niet op die manier gedaan.

Mevrouw Meindertsma zei dat zij wil bezien of het mogelijk is om nadere voorwaarden in het Besluit ruimtelijke ordening, kortweg Bro – voorzitter, vergeef mij, ik weet niet of het gebruikelijk is om in de Eerste Kamer afkortingen te hanteren – op te nemen. Ik zal eerlijk zijn: dat is lastig. Wij moeten ervoor oppassen dat wij het besluit niet zodanig met voorwaarden inkleden dat juist het dynamische en generieke karakter ervan verloren gaat. Cultuurhistorie is sowieso een dynamisch iets. Iets wat wij een aantal jaren geleden nog geen cultuurhistorisch erfgoed vonden, tellen wij nu misschien wel daartoe. Soms is het ook omgekeerd, maar het eerste komt vaker voor. Nog belangrijker is het, te voorkomen dat je alles, elke specifieke situatie, helemaal inkadert, want dat leidt ertoe dat je een pand in Maastricht of een binnentuin in Amsterdam specifiek in het besluit wilt benoemen. Dat resulteert echter in een enorme brij van voorwaarden en regels in het besluit, terwijl dat soort zaken naar onze mening vooral aan de lokale overheden moet worden overgelaten.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik hoop dat de staatssecretaris mijn inbreng in eerste termijn niet verkeerd begrepen heeft. Ik zei toen dat ik mogelijkerwijs op dit punt een motie wil indienen. Het gaat mij er namelijk niet om dat er landelijk precies vastgelegd wordt wat er in lokale bestemmingsplannen moet staan. Het gaat als het ware om het aanreiken van een kader waarin de normen nader gedefinieerd worden, zodat je weet waaraan panden – over een zestiende-eeuws pand moet bijvoorbeeld iets bouwhistorisch gezegd worden – moeten voldoen. Dan geldt hetzelfde voor zowel panden in Maastricht als in de Noordoostpolder of waar dan ook.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik maak meteen een uitstapje naar de motie, want nu is mij helder waar mevrouw Meindertsma naartoe wil. Als zij inderdaad wil dat wij normen stellen waardoor iedereen een richtlijn heeft over hetgeen wel en niet kan, lijkt me dat verstandig, zeker voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden rond monumenten. Het is dan ook verstandig om vast te stellen wat wel en niet kan. Ik noem altijd het volgende voorbeeld: een uitvoerder van een restauratie kan in 15 minuten zandstralen 500 jaar historie ruïneren. Je moet dus vaststellen hoe je in bepaalde situaties omgaat met bepaalde uitvoeringswerkzaamheden. Daarom wil ik ervoor zorgen dat we gaan werken met bepaalde normeringen uit de specifieke restauratiebranche. Soms zijn die er al; leidekkers hebben ze bijvoorbeeld.

We willen zulke normen ook voor andere beroepsgroepen. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste gaat het in de bouwsector economisch gezien niet echt jofel, huiselijk gezegd. Bouwbedrijven zijn nu op de restauratiemarkt gesprongen. Zij hebben niet per definitie de kennis en kunde om het goed te doen, maar we willen wel dat het goed gebeurt. Als iemand even snel gaat zandstralen, zoals ik al zei, ben je namelijk heel veel kwijt. Dat willen we voorkomen. Ten tweede is de deskundigheid van de vakmensen die het werk uitvoeren, heel belangrijk. Die vergt jaren training, oefening en begeleiding. Als bedrijven die hier goed in zijn, worden weggedrukt, en als het economisch straks beter gaat, waardoor gewone bouwbedrijven weer hun gewone werk gaan doen, bestaat de kans dat er een enorm gat valt. Dan heb je echt een probleem met de uitvoering van restauratiewerkzaamheden.

Daarom ben ik zeer bereid om met de branches af te spreken om normen op te stellen. Ik ben ook bereid om dat onderdeel te maken van bijvoorbeeld het verlenen van subsidies. Als je een subsidie voor restauratie krijgt, moeten de werkzaamheden ook worden uitgevoerd conform de normen. Ik heb er echter moeite mee om dit in de wet vast te leggen. In sommige branches is het nu reeds gebruikelijk dat de bedrijven zelf de normen stellen en dat wij die normen gebruiken in de vergunningverlening en in de subsidieverlening voor uitvoering van de werkzaamheden. Als mevrouw Meindertsma in zo'n situatie mee kan gaan, kunnen we elkaar vinden.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik wil dit niet in de wet, maar in de AMvB Ruimte, en dat wil ik zeer absoluut. Dat is namelijk de enige garantie dat de staatssecretaris zelf een stok achter de deur kan zetten, richting kan geven aan de goedbedoelde opmerking dat cultuurhistorisch erfgoed planologisch moet worden ingebed en zelf achteraf kan controleren of eraan voldaan is.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik gaf al aan dat de normen als voorschrift kunnen worden verbonden aan vergunningen en subsidiebeschikkingen. Sterker nog, dat gaan we gewoon doen. Daar werk ik graag aan mee. Als mevrouw Meindertsma het mij niet euvel duidt, zou ik graag voor de tweede termijn uitzoeken wat de implicaties zijn als we dit in de wet doen. Ik voorzie daarmee nogal wat nadere moeilijkheden, maar voordat ik hierover negatief beschik, wil ik dat eerst nog even controleren.

We hebben het al even gehad over de inspiratiebron van de heer De Boer. Ook over meldingsplicht en vergunningvrijheid heeft hij de nodige opmerkingen gemaakt. De heer De Boer heeft zich hardop afgevraagd waarom we de meldingsplicht niet kunnen handhaven. Hij zei: kom nou niet aan met minder regels. Toch moet ik eerlijk zeggen dat dit een van de belangrijke kenmerken is. Een meldingsplicht is niet iets wat we even doen. Het is geen vrijblijvende procedure. Als we als overheid met een meldingsplicht gaan werken, moeten we die goed borgen. Dat betekent dat de overheid een besluit moet nemen als iemand iets meldt. Feitelijk zal dat besluit zijn dat men wel of niet een vergunning moet aanvragen. Als de overheid besluit dat men een vergunning moet aanvragen, krijg je een dubbele procedure, want dan had je beter de vergunningplicht kunnen houden. Ook moet je in feite altijd een beroeps- en bezwaarprocedure instellen, want dat hoort eveneens bij de vormgeving van een door de overheid goed ingestelde procedure.

Naar mijn mening draai je daarmee de situatie die we willen inbouwen, de andere kant op en stapel je juist meer procedures op. Op dit moment wordt in de fiscaliteit voor zo'n 8500 gevallen aanspraak gedaan op aftrekregelingen. In ongeveer 2000 van die gevallen is daadwerkelijk een vergunning aangevraagd. Je kunt je afvragen of al deze mensen met een meldingsplicht wellicht toch opeens een melding zullen doen, zeker als de mogelijkheid dat ze alsnog een vergunning moeten aanvragen, als een zwaard van Damocles boven hun hoofd blijft hangen.

De heer Slager (SP):

Gaat het bij die 8500 gevallen niet voor het grootste deel om groot onderhoud? Dat kun je namelijk ook aftrekken. Dat hoef je toch niet te melden?

Staatssecretaris Zijlstra:

Nee, het gaat om de gevallen waarin sprake is van verbouwing aan monumenten.

De heer Slager (SP):

En niet van groot onderhoud?

Staatssecretaris Zijlstra:

Nee, dit gaat om verbouwingen van monumenten. In 2000 gevallen wordt een vergunning aangevraagd. Op dit moment is alles vergunningplichtig. In de toekomst kan dat anders zijn, maar zowel voor klein als groot onderhoud moet men nu een vergunning aanvragen. Dat gebeurt in een kwart van de gevallen. In drie kwart van de gevallen gebeurt het niet. Daaraan zie je al dat er een discrepantie is tussen werkelijkheid en theorie.

De heer Slager (SP):

Maar het is in veel gemeenten staande praktijk dat er geen vergunning geëist wordt voor onderhoud aan monumenten. Het moet daar alleen gemeld worden.

Staatssecretaris Zijlstra:

Er zijn absoluut gemeenten die aan gedogen doen, maar die hebben geen meldingsplichtprocedure. Zij hebben gewoon een vergunningplichtprocedure. Waar de aanvraag binnenkomt, besluiten ze dat het niet mag. Dat is iets heel anders dan een situatie waarin je vrijheid creëert. En nogmaals, waar gaat het om? Het gaat niet om grootschalige verbouwingen. Het gaat slechts om kleine zaken als het verven van een kozijn met hetzelfde materiaal, het ontroesten van ijzeren hekwerk en het plaatsen van een gipsmuurtje bij een moderne keuken binnenin het pand. Dergelijke zaken zouden dan niet meer vergunningplichtig zijn. Je kunt wel met een meldingsplicht gaan werken, maar nogmaals, als je die instelt als instrument, is die niet vrijblijvend. Je moet dat instrument dan geheel neerzetten, inclusief de bijbehorende bezwaarprocedures.

Wat levert dat ons op? Men zou alsnog een vergunning moeten kunnen aanvragen. De heer Slager heeft gezegd dat je bij twijfel een vergunning moet aanvragen, maar dat geldt natuurlijk voor allerlei zaken. Ik noem een willekeurig voorbeeld: het aanvragen van een kapvergunning voor een boom. Veel gemeenten hanteren een verschillende omvang van de stam. In Utrecht, de gemeente waar ik woon, is dat 15 cm doorsnee. Wanneer is dat? Twijfel is er dus altijd bij vergunningaanvragen. Het is dus aan de burger om het zeker te stellen. Als hij of zij twijfelt, moet hij of zij altijd een vergunningaanvraag doen. Daar bestaat geen misverstand over.

De heer Slager (SP):

Die vergelijking is niet helemaal duidelijk. In Utrecht is het 15 cm. Dan hoef je niet te twijfelen, want je kunt het gewoon meten. Dat is dus wat anders.

Staatssecretaris Zijlstra:

Het is geen omvang maar doorsnee. Je kunt moeilijk door de boom heen prikken.

De heer Slager (SP):

Daarvoor is een berekening!

Staatssecretaris Zijlstra:

Voor alle wetgeving en vergunningen geldt dat niet altijd precies met een schaartje te knippen is: wanneer wel en wanneer niet. U kent het spreekwoord: bij twijfel niet inhalen. Ook hier geldt dat je bij twijfel een vergunningaanvraag moet neerleggen.

Voor borging van kwaliteit moet je normen stellen. Je kunt de kwaliteit niet op papier regelen. Daarom wil ik dat bouwbedrijven met erkenningsnormen gaan werken en dat stukadoors, timmerlieden, dakdekkers, enz. die normen hanteren. In tweede termijn zal ik nog even kijken, in hoeverre wat in de motie van mevrouw Meindertsma gevraagd wordt echt toegevoegde waarde geeft aan de wet. Op dit moment zie ik dat niet, maar ik wil het nog even bekijken.

Voorzitter. Ik wil de Kamer deelgenoot maken van de volgende situatie. Een paar maanden geleden was ik in Voorburg. Daar was men bezig met een prachtig monument. Het werd eerst gesloopt om het daarna terug te brengen in de originele gerestaureerde vorm. Er was een vergunning gevraagd en verleend. Het was zo ingrijpend dat dit ook echt nodig was, ook voor de nieuwe situatie. Er was echter nog nooit iemand komen kijken hoe het werd uitgevoerd. Ook daar is dus sprake van een papieren werkelijkheid. Wij kunnen wel vergunningen afgeven, maar als er eenmaal een vergunning is afgegeven en er gebeurt daarna van alles waarvan niet wordt vastgesteld of het op de goede manier gebeurt, hebben wij nog steeds niets bereikt en is er nog altijd sprake van een papieren werkelijkheid. Het is dus nodig dat de overheid af en toe kijkt wat er werkelijk gebeurt in de stad en op andere locaties waarvoor vergunningen zijn afgegeven.

Hoe doe je dat? Door een deel van de mensen dat nu bezig is met al die vergunningaanvragen voor kleine zaken, vrij te stellen en deze mensen straks gewoon op de fiets of lopend de stad of het dorp in te sturen en te laten kijken wat er precies gebeurt. Volgens mij ontstaat er dan een situatie die recht doet aan ons erfgoed.

De heer Slager sprak over het servicemoment en vroeg of daarvoor eigenlijk het meldingsmoment niet bedoeld is. Ik ben het ermee eens dat gemeenten monumenteneigenaren de hand reiken en adviseren. Als een burger weet dat de uitkomst van het vragen om advies aan een servicepunt kan zijn dat hij dit en dat niet mag doen en dit en dat moet doen, zal hij niet direct genegen zijn om er heen te gaan. Als hij echter weet dat daar vanuit een open houding advies wordt gegeven over hoe je bepaalde dingen beter kunt doen, zal dat wel werken. Dat vereist naar mijn mening dat kleinschalige onderhoudszaken zoals genoemd in de voorgehangen AMvB worden vrijgelaten, juist om die open houding van de overheid te onderstrepen.

De heer De Boer (ChristenUnie):

De staatssecretaris zegt eigenlijk dat het meldingspunt averechts werkt. Begrijp ik dat hij ook zegt dat een servicepunt averechts werkt? Het zijn niet de eerste de beste gemeenten die zelf hebben aangedrongen op een instrument om grip te houden op kleine maar belangrijke wijzigingen aan monumenten. De staatssecretaris heeft zelf aangegeven dat men in een kwartier de zaak kan verknoeien. Dat geldt ook als er verkeerde verf wordt gebruikt. Wat stelt de staatssecretaris precies voor?

Staatssecretaris Zijlstra:

Als je een servicepunt goed wilt invullen, moet daar niet de meldingsplicht als een zwaard van Damocles boven hangen. Wanneer bereik je de mensen die nu geen vergunning aanvragen en waarmee je eigenlijk in gesprek wilt raken over de manier waarop het onderhoud wordt uitgevoerd? Dat gebeurt volgens mij niet met een meldingsplicht waarbij iemand als hij geluk heeft een advies krijgt en als hij pech heeft eindigt met een vergunningaanvraag. Volgens mij wordt met een servicepunt een open houding gecreëerd, waardoor iemand naar de overheid stapt zonder het gevoel te hebben dat het zwaard van Damocles boven zijn hoofd hangt. Bij de gemeenten die het servicepunt op die manier inrichten, zie je vaak geen koppeling met de meldingsplicht.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Wat gebeurt er als ik als burger bij het servicepunt kom en de ambtenaar die er heel veel verstand van heeft, zegt: beste mijnheer, u moet hiervoor echt een vergunning aanvragen? Dan zeg ik "hartelijk dank voor het advies", ga naar huis en ga mijn gang.

Staatssecretaris Zijlstra:

Op dat moment gaat het om handhaving van wettelijke regels. Ook nu beginnen mensen aan verbouwingen en renovaties zonder dat zij een vergunning aanvragen. Ik gaf al aan hoeveel verschil er is tussen fiscale aftrek en het daadwerkelijk aanvragen van een vergunning. Dan moet je handhaven en gaan kijken wat er gebeurt. Dat geldt ook in dit geval. Op die manier gaat het veel gerichter dan nu, want nu komt men helemaal niet omdat men geen zin heeft in de procedure. Ik denk dat wij die open situatie juist nodig hebben om een stap voorwaarts te maken en dat wij meer inzicht krijgen dan nu, want nu hebben wij te maken met een groep mensen die uit voorzorg niet begint aan de procedure. Dat is jammer, want je wilt juist met die mensen in gesprek komen.

Mevrouw Meindertsma sprak over de keuzevrijheid en over korte of lange procedures. Het uitgangspunt in de Wabo is dat de reguliere voorbereidingsprocedure standaard van toepassing is op vergunningaanvragen. Het kan zijn dat in bepaalde zwaardere gevallen de lange procedure moet worden gevolgd. De reden dat wij voorschrijven op welke wijze een aanvraag moet worden behandeld, is gelegen in de rechtszekerheid voor burgers en in de wijze waarop wij zaken op wetgevingsgebied vormgeven. Als wij dit soort procedures vaststellen, is het zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer gebruikelijk dat ook de wijze waarop de procedure wordt vormgegeven wordt ingevuld. Dat was zo bij de Monumentenwet van 1988 en dat is ook het geval bij de Wabo die onlangs is vastgesteld.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Het begrip "rechtszekerheid" kent meer kanten. Rechtszekerheid geldt niet alleen voor de aanvrager, maar ook voor de omwonenden of voor andere belanghebbenden. Daarom is een zorgvuldige procedure goed.

Ik heb begrepen dat de Federatie Welstand een quickscan gemaakt heeft van hoeveel vergunningen er inmiddels van rechtswege afgegeven zijn. Dat is ongehoord veel. Als wij dan spreken over die ene zandstraal, is die dan eigenlijk niet heel risicovol, namelijk omdat er al iets kapot is voordat je het in de gaten hebt?

Staatssecretaris Zijlstra:

Gemeenten hebben de mogelijkheid om na de eerste acht weken nog zes weken extra te vragen voor de procedure. Misschien onderschrijft dit voorbeeld dat vergunningvrij ook noodzakelijk is, omdat er heel veel tijd besteed wordt aan procedures die niet noodzakelijk zijn waardoor procedures waaraan meer aandacht besteed moet worden misschien vertraagd worden.

Als de overheid termijnen stelt voor het verlenen van vergunningen, mogen wij toch verwachten dat die netjes worden nageleefd? Ik zeg eerlijk tegen mevrouw Meindertsma dat ik die gegevens niet ken. Zij benadrukken voor mij wel het feit dat overheden goed moeten kijken waar zij hun mankracht op inzetten. Dat doen zij op dit moment niet altijd op de goede zaken. Ook daar ligt dus een duidelijke verbetering. Het maakt wat uit of je er 26 weken of 8 weken over moet doen. 26 weken is wel meteen heel lang. Daarom doen wij dat voor ingrijpende zaken zoals grote renovaties en zaken die betrekking hebben op herbestemming. Nogmaals, bij acht weken gaat het niet om heel fundamentele verbouwingen. Bij kleinere zaken mogen wij toch verwachten dat de overheid in staat is binnen acht weken en eventueel zes weken extra een beschikking af te geven.

De heer De Boer vroeg naar de aanvraagprocedure voor het aanwijzen van archeologische monumenten versus gebouwde monumenten. Laat ik een misverstand wegnemen dat lijkt te bestaan. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de mogelijkheid wordt geschrapt om een aanvraag in te dienen voor aanwijzing van zowel een archeologisch als een gebouwd monument. Er ontstaat dus geen verschillende situatie naar aanleiding van dit wetsvoorstel. De kern van de modernisering van de monumentenzorg is dat de belangen van de cultuurhistorie in het begin van het planproces worden gewogen. Dat houdt in dat de cultuurhistorie een van de wegingsfactoren is bij het maken van een bestemmingsplan. Dat regelen wij in de AMvB Bro en dat is nieuw. Het geeft alle belanghebbenden de kans om in die fase op te komen voor het erfgoed. De cultuurhistorie verdient naar mijn mening die plaats in ontwikkelprocessen. Zoals de commissie-Elverding al adviseerde: doe goed en gedegen vooronderzoek en doe aan waardestelling vooraan in het proces. Dat moet je ook zo neerleggen. Maar er ontstaat geen verschil tussen archeologische en gebouwde monumenten; voor allebei geldt hetzelfde.

In de huidige situatie komt het cultuurhistorisch belang regelmatig in het gedrang. Er zijn situaties met eigenlijk alleen maar verliezers. De ontwikkelaars zijn gefrustreerd, want die hebben vertraging opgelopen. De belanghebbenden zijn gefrustreerd, want na een lang proces is het toch niet meer terug te draaien en wordt het cultuurhistorisch erfgoed alsnog aangepast en soms gesloopt. Misschien wel het belangrijkste is dat het cultuurhistorisch erfgoed zelf de grote verliezer is, omdat dat niet als meerwaarde wordt gezien, maar als een soort hindermacht, wat het natuurlijk helemaal niet is. De aanwijzingsmethode is naar onze mening niet de juiste methode om die onbekende en bestaande waarden toch ruimte te geven. Voor de monumenten van voor 1940 is die al uit de wet verdwenen. Wij willen nu de stap zetten om die ook voor de monumenten van na 1940 uit de wet te halen. Er is echter wel degelijk nog steeds een mogelijkheid, ook voor burgers, om de overheid te wijzen op zaken van monumentale waarde. De tipmogelijkheid bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed maakt het mogelijk om aan te geven: ik heb ergens een pareltje gezien en daar moet echt iets gebeuren. In de afgelopen 2 jaar is dat 73 keer gebeurd en heeft het 4 keer geleid tot aanwijzing van een monument. Het grootste deel van de tips betreft aanvragen die al in een eerder stadium ooit zijn afgewezen, maar soms komt er iets voorbij. Er is bijvoorbeeld een gebouw verdwenen waarachter iets heel moois blijkt te staan. Dat nemen wij dan op. Soms gaat het om het interieur. Iemand die in een machinefabriek was geweest, legde een tip neer dat het interieur zo mooi was. Dat hebben wij in procedure genomen. Zodra wij het in procedure nemen – in spoedgevallen waarin bij wijze van spreken sloop dreigt, kan het heel snel – ligt de zaak net als nu daadwerkelijk stil. Dat is echter wat anders dan bij de aanwijzingsbevoegdheid. Vergeeft u mij de woorden, voorzitter, maar die werd soms echt gebruikt als hindermacht: je startte de procedure en dan lag het per definitie stil. Als er een tip binnenkomt, kijken wij ernaar. Is het oprecht iets moois, dan kan alsnog de boel stilgelegd worden. Maar dan is sprake van een heel andere borging dan in de huidige situatie. Nogmaals, die borging moet aan de voorkant plaatsvinden en niet gedurende het proces, want daarmee zorg je er alleen maar voor dat cultuurhistorisch erfgoed onterecht wordt neergezet als hindermacht. Dat wil ik graag voorkomen, want daarvoor is het veel te belangrijk.

De heer Slager is ingegaan op de interieurs. Hij geeft aan dat van 80% van de rijksmonumenten het interieur niet is beschreven, wat een gevaar is voor de omgang met die interieurs. Wat je niet kent, dat ken je niet en daar kun je niet op handhaven. Dat ben ik met de heer Slager eens. Overigens, kennen wij van kerken en van de meeste kastelen het interieur zeker wel. Dit geldt met name voor woonhuizen, voor privébezit. De vraag is hoe je dat voor elkaar krijgt. De provincie Noord-Brabant bijvoorbeeld heeft een zogenaamde "interieurwacht" opgezet, die probeert om ook de binnenkant van monumenten inzichtelijk te maken. Maar dan loop je tegen allerlei dingen aan. Je bent eigenaar en de deurbel gaat: ik wil graag even foto's maken van uw interieur. Als het huis in de verkoop gaat, zijn mensen altijd bereid dat soort zaken op de foto te zetten, want het betekent een enorme meerwaarde van hun huis. Het is echter moeilijk voor de overheid om dat te regelen. Het gaat om zo'n 60.000 monumenten. Eerlijk gezegd zie ik niet voor mij hoe wij al die 60.000 monumenten moeten inventariseren. Ik heb er simpelweg bij de RCE de mankracht en de middelen niet voor, dus ik ben nieuwsgierig hoe de heer Slager dat voor ogen heeft.

De heer Slager (SP):

Ik verwachtte dit antwoord zo ongeveer wel. Ik heb begrepen dat Nederland internationale verdragen heeft ondertekend waarin ook het interieur wordt beschermd, dus de staatssecretaris behoort het eigenlijk te doen. Daarnaast hebben wij een leger aan vrijwilligers bij allerlei erfgoedorganisaties die heel deskundig zijn, maar die nu niet meer nieuwe ideeën kunnen aandragen om monumenten te beschermen. Je zou hen prima kunnen inschakelen. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?

Staatssecretaris Zijlstra:

Als wij meldingen krijgen, kijken wij ernaar. Ik gaf net het voorbeeld van de machinefabriek met een prachtig interieur. Dat ging de procedure in en het leidde ook tot bescherming. De vraag van de heer Slager gaat veel verder: maak inzichtelijk wat het interieur van 60.000 monumenten is. Al die interieurs hoeven niet per definitie beschermd te worden; dat is vaak niet zo. Het klinkt al niet simpel, maar de uitvoering is helemaal moeilijk. Wij moeten niet vergeten dat eigenaren zelf er ook een heel groot belang bij hebben. Neem een website van makelaars waarop je kunt kijken welke huizen te koop zijn. Het valt mij altijd op dat bij huizen met monumentale waarde – het hoeft niet eens een monument te zijn – al die mooie cultuurhistorische zaken altijd uitgebreid op de foto staan: de ornamenten, de kamer en suite, de prachtige glas-in-loodramen, noem het op. Eigenaren zijn er trots op. Het zorgt ook voor waarde van het huis. Als je een gipsplafond uit je huis sloopt en daaronder een fantastisch mooi ornamentenplafond blijkt te zitten, ben je wel een beetje gekke Henkie als je denkt: ik ben nou toch bezig, zal ik die er ook nog even uitslaan? Dat zie je ook niet terug in het gedrag van eigenaren.

De heer Slager (SP):

Dus als er aangebeld wordt door zo'n meneer van de gemeente of van een erfgoedorganisatie die vraagt of hij eens even binnen mag kijken, is het koudwatervrees om te denken dat zij zeggen: ho ho, wegwezen?

Staatssecretaris Zijlstra:

Als iemand aanbelt en zegt "ik ben van de gemeente, mag ik even binnen kijken", is het maar de vraag of je dat zomaar moet toestaan. Neem dat gipsplafond. Je weet nog steeds niet wat eronder zit. Ook daarmee hebben wij te maken. De kern van het verhaal is dat wij niet gaan proberen vast te stellen wat het interieur van 60.000 monumenten is. Dat is ook qua mankracht onuitvoerbaar. Dat laat onverlet – daarin ligt voor mij de borging – dat de eigenaren daarin ook een groot eigenbelang hebben. Dat is een belangrijke drijfveer om ervoor te zorgen dat zaken goed worden behandeld.

Dan kom ik bij de kerkelijke interieurs. De fracties van het CDA en de ChristenUnie vragen hoe het zit. Het liturgisch gebruik is onderwerp van discussie geweest in een eerder debat in de Eerste Kamer. Ik kan in ieder geval melden dat hetgeen deze fracties beogen in het voorliggende wetsvoorstel wordt geregeld. Er kan geen situatie ontstaan waarin het liturgische gebruik wordt tegengegaan. Hoe werkt dit, eenvoudig gezegd? Men valt onder de reguliere procedure. Daardoor ontstaat een situatie waarin uiteindelijk van rechtswege de vergunning wordt verleend. Dat betekent nog steeds niet dat dit is verzekerd, maar er is ook geregeld dat er in het geval van kennelijk gebruik overeenstemming moet zijn met de gebruiker, de geloofsgemeenschap. Als men het oneens is met een eventuele beschikking, verloopt de vergunningstermijn en wordt dus uiteindelijk altijd van rechtswege de vergunning verleend. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan hetgeen in eerdere instantie door de Eerste Kamer is gevraagd.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ik dank u voor uw antwoord, maar voor alle helderheid horen we graag een bevestigend antwoord op wat we in de eerste termijn vroegen op dit punt. We horen graag "ja".

Staatssecretaris Zijlstra:

Ja.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Oké.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik resumeer. Waar gaat het om? Het gaat erom dat wij ervoor zorgen dat de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed aan het begin van procedures wordt geregeld. Daarmee borgen wij dat dit wordt meegenomen in de totale beschikking van plannen, en zorgen wij ervoor dat het niet op een later moment als een soort hindermacht wordt ervaren. Daarvoor is cultuurhistorisch erfgoed namelijk veel te belangrijk. We zorgen ervoor dat de kwaliteit van het behoud en de restauraties wordt geborgd door middel van de normen die mevrouw Meindertsma ook aangaf. We zorgen ervoor dat de kleine handelingen, zoals het verven van het kozijn met dezelfde verf of het ontroesten van een hekje, niet meer voor een vergunningaanvraag in aanmerking komen. Daardoor kunnen de mensen die zich hiermee bezighouden bij gemeenten daadwerkelijk meer toezicht houden in het dorp en in de stad en zien of monumenten op een goede manier worden behandeld en onderhouden.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording en de wijze van zijn beantwoording. Ik ben verheugd te constateren – hoe zou het ook anders kunnen – dat hij oprecht van mening is dat waardevol cultuurhistorisch erfgoed absoluut beschermd moet worden. Het gaat overigens niet alleen over waardevol cultuurhistorisch erfgoed, maar ook over natuurschoon. Dat is een niet gering onderdeel van het geheel. Ik ben het er compleet mee eens dat we van objectbescherming overgaan naar gebiedsgerichte ontwikkeling en dat we het verankeren in de ruimtelijkeordeningssystematiek.

Over dat laatste gaat de discussie. Hoe zit het met de borging in de ruimtelijkeordeningssystematiek? Dat heb ik allemaal nog niet opgesomd in mijn eerste termijn. In het regeerakkoord staat ook dat de hele ruimtelijkeordeningssystematiek misschien veranderd wordt en dat er één omgevingswetgeving moet komen. Dat is niet iets om bij voorbaat al tegen te zijn, maar het is wel bedoeld om de snelheid te bevorderen. Wij zijn erg bang dat daardoor de deelbelangen onvoldoende worden afgewogen, waaronder het deelbelang van het cultuurhistorisch erfgoed. De staatssecretaris geeft aan dat hij ervoor gaat en met de collega's van infrastructuur en ruimte zal proberen om het in ieder geval te verankeren in het Besluit ruimtelijke ordening en vervolgens ook in de AMvB's. De discussie spitst zich dus toe op de vraag of het voldoende is geborgd met hetgeen de staatssecretaris nu zegt. Ik blijf erbij dat de kortetermijnbelangen van de markt het nog wel eens kunnen winnen van de langetermijnbelangen.

Ik heb als wethouder ervaring met beide portefeuilles, zowel ruimtelijke ordening als monumentenzorg, hoewel het al even geleden is. Ik heb toen geconstateerd dat de markt juist ongelooflijk veel behoefte heeft aan duidelijkheid vooraf, zodat er niet voortdurend moet worden gekeken, hangende procedures, wie het er wel en wie het er niet mee eens is en hoe er dan op wordt gereageerd. Ik noem het voorbeeld van een project aan de kop van de Melkmarkt in de historische binnenstad van Zwolle. Een ontwikkelaar heeft daar panden gekocht en maakt een plan waarover burgers en organisaties ongelooflijk ontevreden zijn. In het bestemmingsplan is echter op geen enkele manier vastgelegd wat de te beschermen waarden zijn. Uiteindelijk zijn de juridische gevolgen, na twaalf jaar touwtrekken en discussiëren en ontevredenheid, dat de ontwikkelaar aan het langste end trekt. Dat klopt ook, omdat het juridisch op geen enkele manier is verankerd. Ondertussen is overigens de markt helemaal veranderd en is het nog maar de vraag of het project doorgaat, hoewel de sloopvergunning ongeveer al is afgegeven. Velen hopen dat het niet doorgaat. Daarover heb ik geen mening, maar ik probeer aan te geven dat er voldoende borging moet zijn en dat de waarden in het bestemmingsplan, het juridisch instrument, moeten worden beschermd. Als dit niet gebeurt, heeft men achteraf het nakijken.

De staatssecretaris geeft ook aan dat het aan de voorkant geregeld moet worden, zowel door de goede betrokkenheid van burgers en organisaties als door aan te geven wat de te beschermen waarden zijn. De staatssecretaris heeft ons ook minder uitgebreid gehoord over de controle en het toezicht achteraf. Natuurlijk moeten deze er komen en moeten gemeenten daarop letten. Als het vooraf niet goed is geregeld, komen we helemaal verkeerd uit. We kunnen het ook niet herstellen. Dat is het probleem.

Ondanks de positieve woorden van de staatssecretaris, waaruit blijkt dat hij wel wat voelt voor de opmerkingen over de normen, wil ik toch de motie indienen waarover ik het in eerste termijn had.

Motie

De voorzitter: Door de leden Meindertsma, De Boer, Slager, Thissen en Tan wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bescherming van cultuurhistorisch erfgoed en natuurschoon van groot belang is voor een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling;

overwegende dat monumentenzorg onderdeel uit gaat maken van gebiedsontwikkeling en ingebed gaat worden in het ruimtelijkeordeningssysteem;

overwegende dat het van belang is dat in structuurvisies en bestemmingsplannen duidelijk wordt gemaakt wat vanuit cultuurhistorisch erfgoed te beschermen waarden zijn;

overwegende dat op grond van AEF-onderzoek blijkt dat gemeenten in een groot aantal gevallen niet de deskundigheid hebben en soms de moeite niet nemen om in structuurvisies en bestemmingsplannen vast te leggen welke cultuurhistorische waarden beschermd moeten worden;

verzoekt de regering, met andere overheden, veldpartijen en deskundigen op het gebied van cultuurhistorie en bouwhistorie, normen op te stellen waaraan cultuurhistorisch en bouwhistorisch onderzoek moet voldoen;

verzoekt de regering tevens, die normen waar mogelijk te verankeren in juridische en financiële regelingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (32433).

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik hoop dat de staatssecretaris deze motie als een ondersteuning van zijn beleid beschouwt.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Voorzitter. Hartelijk dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de inbreng van onze fracties vanochtend. Uit de wijze van beantwoording bleek de betrokkenheid van de staatssecretaris bij cultuurhistorie en monumenten. Terecht geeft hij aan dat er niet alleen een economische component aan zit, maar dat vooral het sociaal-maatschappelijk belang heel groot is. De staatssecretaris gebruikte het woord "mooi". En ja, het is mooi, er zit schoonheid in ons land, en die moeten wij koesteren. De motivatie van de staatssecretaris is wat dat betreft gelijk aan de onze.

Ik sluit mij aan bij mevrouw Meindertsma dat het gaat om borging. In de beantwoording werden woorden gebruikt die die borging wat losser maken. Ik vroeg de staatssecretaris om te reageren op de opmerking dat "in het bestemmingsplan het erfgoed als inspiratiebron moet gelden". Ik kan gelijksoortige voorbeelden als mevrouw Meindertsma noemen. Er worden grote gebouwen neergezet waarbij volgens de makers de omgeving als inspiratiebron heeft gegolden. Het gebouw vloekt vervolgens met die omgeving, ondanks dat zij als inspiratiebron is gebruikt. Wat doen wij daarmee? Je hebt er zo weinig aan. Ik heb de motie medeondertekend, dus ik hoef er niet veel meer over te zeggen.

De staatssecretaris is helder over de meldingsplicht. Die wil hij niet. Het zij zo. Ik leg mij erbij neer. Over het servicepunt is de staatssecretaris veel positiever. Hij wil in gesprek komen; daar gaat het mij ook om. Ik vraag hem hoe hij dit verder wil stimuleren. De rijksoverheid heeft hierin echt een grote taak. Ik ben over heel veel gemeenten heel positief. Bij de staatssecretaris dacht ik een iets andere houding te proeven, maar ik kan mij vergissen. Gemeenten hebben een stimulans nodig, juist van de rijksoverheid, om met de bezitters van monumenten in gesprek te komen, om de burgers te kunnen helpen. Hoe denkt de staatssecretaris dit te kunnen stimuleren?

Dat geldt ook voor de handhaving en de controle. Natuurlijk moet dat gebeuren, natuurlijk moet dat soms intensiever. De staatssecretaris wilde minder papierwerk en meer direct op de fiets dorp en stad door. Hoe denkt hij de gemeenten hierin van dienst te kunnen zijn?

Ik begon over de archeologie. Uit ervaring weet ik dat aan archeologische monumenten in het voortraject soms heel moeilijk een plaats is te geven. Heel veel dingen weet je gewoon niet. Dat is niet alleen in het vrije veld het geval, maar ook in heel oude bewoonde gebieden. Wij kennen de wierden in Groningen, maar wat is daaromheen gebeurd? Ik denk ook aan middeleeuwse steden. Je weet niet wat je daar kunt tegenkomen. Is er voldoende ruimte als je archeologische pareltjes tegenkomt die misschien niet voldoen aan de tipcriteria? Soms zijn ze echter zeer uniek. Soms zijn ze uniek voor een bepaalde provincie. Hoe kun je borgen dat daar voldoende aandacht voor blijft, terwijl er misschien al vergunningen verleend zijn, terwijl de bouwactiviteiten misschien al gestart zijn?

Ik kom op het liturgisch gebruik van monumentale kerkgebouwen. In mijn bijdrage heb ik daarover een concrete vraag gesteld. Soms is het nodig om verantwoord ruimte te creëren. De staatssecretaris heeft gezegd: ja, ook die wijzigingen vallen onder de reguliere procedure. Ik dank hem daarvoor. Veel betrokken eigenaren van heel grote monumenten zullen hem daar ook dankbaar voor zijn.

De heer Slager (SP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik hoorde hem zeggen: wij willen de waarde van het erfgoed op een vroegtijdig moment inbrengen. En: wij moeten ervoor zorgen dat het erfgoed geborgd is in de ruimtelijke ordening. De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn opmerking dat van twee derde van de gemeenten bekend is dat zij niet de deskundigheid in huis hebben op het gebied van cultuurhistorie. Dat erkennen die gemeenten zelf. Ik blijf de vraag herhalen: hoe kunnen wij deze zaak vroegtijdig in de ruimtelijke ordening borgen als twee derde van de gemeenten niet in staat is om dat te doen?

Ik kom op de interieurs. De staatssecretaris zegt dat hij het met mij eens is dat je zou moeten weten welke fantastisch mooie monumentale interieurs er in Nederland zijn. Maar dan zouden wij van 60.000 monumenten het interieur moeten gaan beschrijven, aldus de staatssecretaris. Hij was bang voor situaties waarin iemand van de gemeente aanbelt bij mensen om naar hun interieur te komen kijken. Ik denk dat je daar trots op kunt zijn. Het ligt er helemaal aan hoe zo'n ambtenaar zich presenteert. De staatssecretaris wil de ambtenaren op de fiets door de gemeente sturen om te kijken wat er aan de hand is. Mogen die mensen dan ook binnen kijken of is dat niet de bedoeling? Het lijkt mij goed als ook die fantastische vrijwilligers van de erfgoedorganisaties hierin een rol gaan spelen. Deze mensen zijn bevlogen bezig met ons cultureel erfgoed. Misschien kunnen zij niet meteen 60.000 monumentale interieurs beschrijven – zoveel zijn er natuurlijk helemaal niet – maar kunnen zij deze wel zo veel mogelijk in kaart proberen te brengen. Ik dien een motie in waarin ik de staatssecretaris vraag om een poging te doen.

Motie

De voorzitter: Door de leden Slager, Koffeman, De Boer, Thissen en Peters wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat van circa 80% van de rijksmonumenten het interieur niet is beschreven;

overwegende dat veel eigenaren van monumenten daardoor in onzekerheid komen te verkeren over de vraag welke delen van het interieur wel of niet vergunningplichtig zijn;

overwegende dat kennis van de cultuurhistorische waarde van een interieur de eigenaar zal stimuleren om zorgvuldig met zijn monument om te gaan;

overwegende dat het voor gemeenten, die de zorgplicht over de rijksmonumenten hebben, noodzakelijk is om ook de monumentale waarde van de interieurs te kennen;

verzoekt de regering, al dan niet in samenwerking met de gemeenten en erfgoedorganisaties, een plan te maken om de historisch waardevolle interieurs van alle rijksmonumenten te beschrijven en de eigenaren daarvan in kennis te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (32433).

De heer Slager (SP):

Voorzitter. De Monumentenwet is in eerste instantie bedoeld om monumenten te beschermen en niet om eigenaren te faciliteren. Eigenaren krijgen fiscale voordelen voor het feit dat zij een monument hebben. Dan moeten zij ook niet flauw doen als er een keer iemand aanbelt met de vriendelijke vraag of hij binnen mag kijken. Ik geloof niet dat veel mensen dat zullen weigeren.

Ik heb de indruk dat die algemene maatregel van bestuur eigenlijk uitsluitend is ingegeven door de wens om allerlei regelnevenarij tegen te gaan. Op zichzelf is dat prima, behalve als het kind met het badwater wordt weggegooid. Ik heb af en toe het gevoel dat dat dreigt te gebeuren en dat moeten wij voorkomen. De mensen moeten geholpen worden. Zij moeten een beschrijving van hun interieur krijgen en daar trots op zijn. Op die manier kan de staatssecretaris meer doen dan alleen maar afwachten en denken: ik weet het niet en wat niet weet, wat niet deert achter die gevels. Dat moet de staatssecretaris van Cultuur zijn eer te na zijn.

Ten slotte heb ik nog een overweging ten overvloede, ingegeven door het feit dat ik hier voor de laatste keer sta. Ik zei al dat we hier in een fantastisch interieur onze debatten mogen voeren, maar tegelijkertijd bevinden zich in dit historische pand ook ruimten die zijn "opgeknapt" op een manier waarvan je je afvraagt of de eigenaar – dat moet de rijksoverheid wel zijn – hiervoor een vergunning heeft aangevraagd en gekregen. Ik nodig de staatssecretaris daarom uit om eens met een deskundige een verkenningstocht door ons eigen historische huis te maken en te noteren wat hij daarbij tegenkomt aan neonbakken tegen prachtige plafonds, plastic elektriciteitspijpen tegen wanden aangespijkerd enzovoorts. Dit allemaal indachtig de opvatting dat je van anderen niet mag verwachten wat je jezelf niet oplegt. Als we daarover iets zouden kunnen afspreken, zouden we als regering en parlement kunnen tonen dat wij onze eigen monumenten zeer serieus nemen. Dan kunnen oud-senatoren – ik ben dat vanaf volgende week – straks zonder schaamte vrienden laten zien waar we ooit gewerkt hebben, zonder dat ons de vraag wordt gesteld: hoe heb je nu kunnen laten gebeuren dat onder jullie ogen een monumentaal interieur zo werd verziekt?

De vergadering wordt van 17.30 uur tot 17.35 uur geschorst.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Mevrouw Meindertsma sprak over borging in de ruimtelijkeordeningssystematiek. Zij schetste nogmaals de tegenstelling tussen de snelheid die dit kabinet op allerlei zaken wil gaan maken, versus het belang van erfgoed, inspraak en dergelijke, dat daarmee in het gedrang zou kunnen komen. Ik benadruk nogmaals dat die tegenstelling er volgens mij niet is. Juist doordat je het aan de voorkant wilt borgen, kun je later snelheid maken. De kernvraag is: is die borging zo solide dat het proces daarmee voldoende fundament heeft? De motie die mevrouw Meindertsma met een aantal andere leden heeft ingediend, geeft aan dat er normen moeten komen, met daarbij de vraag of die wettelijk kunnen worden verankerd. Zij gaf in een interruptie aan dat dat in een AMvB Ruimte zou moeten gebeuren. Wij willen normen instellen waar het gaat om het verlenen van vergunningen, en waar het gaat om het uitvoeren van werkzaamheden, juist om de restauratiewerkzaamheden op een goede manier te laten plaatsvinden. Voorkomen moet worden dat bouwbedrijven die het niet goed kunnen uitvoeren, het werk gaan doen en dan de boel verknoeien. We willen ook dat er normen komen voor cultuurhistorisch onderzoek. Tegen de heer Slager zeg ik dat dat ook voor gemeenten die dat op dit moment wat minder op orde hebben, een goed handvat is om te kunnen kijken wanneer wat gebeurt en op welke wijze, zodat het op de goede manier gebeurt.

De heer Slager (SP):

Is dat voor u voldoende om te denken dat daarmee een goede cultuurhistorische paragraaf in de bestemmingsplannen is gewaarborgd?

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik ben nog niet klaar met mijn betoog.

Wat ook speelt, is dat bij de borging van cultuurhistorisch erfgoed in bestemmingsplanprocedures natuurlijk niet alleen de gemeente aan zet is. Sterker nog: ook brancheorganisaties en organisaties die cultuurhistorisch erfgoed als belangrijkste kenmerk van hun bestaan hebben – neem Heemschut, dat twee jaar geleden nog het 100-jarig bestaan vierde – zullen een belangrijke rol spelen om aan te geven, waar de belangen liggen. Dan is het juist van belang dat je wel goed hebt geborgd hoe dat onderzoek gebeurt. Daarmee kun je ervoor zorgen dat helder is wat erin moet staan, op welke wijze zaken zijn gedefinieerd, en op welke wijze de boel wordt vastgelegd in een bestemmingsplan. De kernvraag is of je dat in de AMvB Ruimte moet vastleggen, of niet. Wat is de toegevoegde waarde van vastlegging in de AMvB Ruimte? Je neemt om te beginnen de vrijheid van gemeenten voor hun specifieke situaties weg. In eerste termijn probeerde ik kennelijk niet succesvol aan te geven dat je moet oppassen dat de verschillende situaties bij verschillende gemeenten niet in de AMvB worden dichtgeregeld, door het neerleggen van specifieke normen. Dat speelt hier ook op de achtergrond. Ik ga een heel eind mee met mevrouw Meindertsma als het gaat om het stellen van normen voor de procesgang en de uitvoering van werkzaamheden rond cultuurhistorisch erfgoed, maar een waardeoordeel over cultuurhistorisch erfgoed zou niet in de wet, en dus ook niet in de AMvB, moeten worden vastgelegd.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Dat stelt mij buitengewoon teleur. Het blijft dan immers bij goede bedoelingen. Het zijn goede bedoelingen, daarover geen misverstand. Ook in de handreiking geeft de staatssecretaris prima aan hoe de gemeenten het eigenlijk zouden moeten doen. Hij heeft echter geen enkel juridisch instrument om de gemeenten die niet over deze goede bedoelingen beschikken – wij hebben vastgesteld dat het er nogal wat waren – toch bij de les te houden. Dat kan alleen als een vergunning wordt aangevraagd, maar in het merendeel van de gevallen gaat het helemaal niet over vergunningaanvragen. Wat ik bedoel, bevindt zich niet op microniveau, maar op mesoniveau, namelijk dat men in een bestemmingsplan aangeeft wat beschermingswaardig is.

Staatssecretaris Zijlstra:

Mevrouw Meindertsma spreekt over de situatie waarin een gemeente cultuurhistorisch erfgoed onvoldoende borgt in het bestemmingsplan. In dat geval heeft men de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Burgers en belangenverenigingen kunnen daarin hun mening neerleggen. Als dat tot onvoldoende borging leidt, zijn er de daaraan vastzittende procedures om daarop in te gaan. De normen die ingesteld zijn voor het uitvoeren van onderzoek – dan heb ik het nog niet over de uitvoering, want dat is een stap verder – spelen daarbij een rol. Die hoeven niet in een wet vastgesteld te worden, want de procedure krijgt gewoon zijn loop. Als een gemeente zegt er niet zo veel verstand van te hebben en niets doet met de set met normen en de handreiking, waardoor cultureel erfgoed niet geborgd wordt in een bestemmingsplan, kunnen belanghebbenden volgende stappen zetten.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

In mijn betoog van vanmorgen en ook vanmiddag in de tweede termijn heb ik met het voorbeeld van Zwolle geprobeerd aan te geven dat wat de staatssecretaris zegt, niet helemaal klopt. Een bestemmingsplan is een abstractum waar een heleboel burgers en kleinere organisaties niet op reageren, zeker niet als dat al zes jaar geleden is vastgesteld. Als in een bestemmingsplan de cultuurhistorische waarden inderdaad niet vastgelegd zijn en er komt vervolgens een planontwikkeling in dat gebied – dat kan ook een planontwikkeling zijn waarvoor een omgevingsvergunning afgegeven wordt, wat binnen de kortst mogelijke tijd kan gebeuren, soms regulier maar ook via de uitgebreide procedure, die niet zo lang is – dan kan men niet eens meer een zienswijze indienen. Dan is men gewoon te laat. Dan is er dus niets beschermd.

Mogelijkerwijs doen alle gemeenten het over tien jaar voortreffelijk, maar in de overgangsperiode moeten wij meer borging hebben dan alleen voor de rijksmonumenten waarvoor de vergunningplicht noodzakelijk is. Het gaat er bij planontwikkeling juist om dat wij zorgen voor iets meer borging. Dat kan gebeuren in de AMvB Ruimte, zoals het voor milieu en andere zaken ook in de AMvB Ruimte zal moeten, alleen al door de Europese verplichtingen. Op die manier zou de staatssecretaris het ook kunnen regelen ten aanzien van dit onderdeel.

Staatssecretaris Zijlstra:

Wij verschillen niet van mening over het feit dat vroegtijdige borging zorgt voor een betere bescherming. Mevrouw Meindertsma gaf een voorbeeld uit de huidige situatie, waarbij men twaalf jaar lang procedures kan volgen, waarna men aan het eind terechtkomt in een situatie met alleen verliezers. De projectontwikkelaar is niet blij, want het project is twaalf jaar vertraagd, nog los van de vraag of het project gezien de economische situatie überhaupt doorgaat, en de monumentale waarde is uiteindelijk niet beschermd. De kernoorzaak is dat de monumentale waarde niet vastligt in het bestemmingsplan. Als een gemeente dat onvoldoende heeft gedaan, heeft het Rijk altijd de mogelijkheid om de inpassingsplansystematiek te gebruiken, wat iets anders is dan het hanteren van de normen die in de motie worden aangegeven. In het uiterste geval, als zaken onvoldoende zijn neergezet, is er altijd nog de mogelijkheid van vernietiging door de Kroon. Dat gebeurt echter in het uiterste geval.

Het is noodzakelijk dat de gemeenten de zaak goed hebben neergelegd. Daarvoor geven wij de handreiking, daarvoor geven wij de normen aan voor onderzoek op het vlak van culturhistorisch erfgoed. De vraag is wat het toevoegt om in de AMvB op te nemen wat wij onder cultureel erfgoed verstaan. Dan moeten wij in alle gevallen elk specifiek element benoemen. Op die manier krijgen wij een enorme hoeveelheid aan beschrijvingen en weten wij zeker dat wij sowieso zaken missen, want wij kunnen niet precies beschrijven wat cultureel erfgoed is. Ik denk ook niet dat het Rijk die pretentie moet hebben. Dit moet op lokaal niveau gebeuren en die vrijheid moeten wij de lokale overheid dan ook geven.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

De staatssecretaris kan in de AMvB in ieder geval wel procesmatig aangeven welke onderdelen en welke waarden van cultuurhistorisch erfgoed hij beschreven zou willen zien. Dat kan soms te maken hebben met stedenbouwkundige structuren en soms met gebouwen. Ik weet dat in het ruimtelijkeordeningsinstrumentarium de mogelijkheid van een aanwijzing en een aanpassingsplan aanwezig zijn, maar geloof maar niet dat daarvan gebruik wordt gemaakt. Dat gebeurt misschien een keer voor de RijnGouwelijn – maar nu ook al niet meer, heb ik begrepen – of andere onderdelen, maar bijvoorbeeld niet voor een bestemmingsplan voor de binnenstad van Zwolle. De staatssecretaris zal dat echt niet doen en ook de provincie zal dat niet doen. Bovendien heeft de provincie die mogelijkheid niet. De provincie heeft de provinciale structuurvisie, waarin zij aangeeft wat volgens haar de cultuurhistorische waarden in de provincie zijn. Als de provincie dat niet vastgelegd heeft in een verordening – daartoe is zij niet verplicht – heeft ook de provincie geen handvat. Het gaat niet om vergunningen op microniveau, maar om het beschermen van dit soort waarden in bestemmingsplannen. De staatssecretaris zou dit als een nationaal belang moeten zien.

Staatssecretaris Zijlstra:

Het lijkt nu of wij een enorm verschil van mening hebben, maar in de uitwerking zitten wij vlak bij elkaar. Het is alleen buitengewoon moeilijk, zo niet onmogelijk – op dit punt is mijn interpretatie anders dan die van een aantal leden van de Kamer – om precies te omschrijven wat wij verstaan onder cultureel erfgoed. Als wij daaraan beginnen, zullen wij ook heel precies moeten beschrijven wat wij daaronder verstaan. Daarom vinden wij het verstandiger om een en ander generiek vast te leggen in een AMvB. Op die manier reiken wij de lokale overheden allerlei handvatten aan, zodat zij de interpretatie kunnen maken naar hun specifieke situatie, waarbij ook belangenverenigingen op het terrein van cultureel erfgoed een rol zullen spelen. De belangenverenigingen zullen een omslag moeten maken, want die zijn nu ingesteld op een situatie waarin zij inspringen wanneer een project of een verstoring zich voordoet. Zij zullen de omslag moeten maken dat zij inspringen wanneer bestemmingsplannen aan de orde zijn.

Nogmaals, ik deel niet de vrees die wordt neergelegd dat een groot deel van de gemeenten niet in staat is om dit te doen. Los daarvan krijgen de gemeenten die dat nodig hebben extra tools, extra instrumenten. Het is voor het Rijk echter ondoenlijk om precies in een AMvB te omschrijven wat cultureel erfgoed is. Wat is dat in Maastricht, wat is dat in Amsterdam, wat is dat in Groningen? Dat kan heel verschillend zijn. Dat hangt ook af van de lokale situatie.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik doe een allerlaatste poging om de staatssecretaris ervan te overtuigen dat hij de motie eigenlijk als een ondersteuning van zijn beleid zou moeten zien. Ik neem aan dat hij weet – anders moet hij zich daar nader over informeren – dat het aantal bestemmingsplannen dat gemaakt wordt, hoe langer hoe kleiner wordt. Het gaat hoe langer hoe meer om kleinere en grotere projectbesluiten. Op basis van de aanstormende Crisis- en herstelwet worden die projecten zelfs nog kleiner en daarop is dan de versnelde wetgeving van toepassing. De staatssecretaris haalde de heer Elverding aan. Wie haast heeft, neemt de tijd in de voorbereidingstijd, en weet waaraan hij moet voldoen.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ook ik heb de motie ondertekend. Het verzoek is toch heel helder, namelijk om normen op te stellen waaraan het onderzoek aan historische gebouwen moet voldoen? Het ligt toch voor de hand dat je dat doet? Daar is geen woord Frans bij; dat is helemaal niet moeilijk of lastig. Waar moet het aan voldoen opdat je een onderlegger hebt voor bestemmingsplannen enzovoorts? Ik begrijp nu dat de staatssecretaris dit ook wil. Dan kan er toch worden voldaan aan het verzoek?

Staatssecretaris Zijlstra:

Daarom zeg ik dat het verschil van mening niet heel groot is; dat lijkt het nu wel te worden. Het hele punt is de laatste zinsnede: "en waar mogelijk die te verankeren in juridische en financiële regelingen". Ik heb al aangegeven dat ik daartoe bereid ben qua financiële regelingen, subsidies en dergelijke. Bij juridische regelingen maak ik echter een voorbehoud. Mevrouw Meindertsma gaf in haar betoog aan dat dit voor haar betekent: vastleggen in de AMvB Ruimte. Dat is net het ene stapje waar het verschil van mening in zit. Voor de rest hebben wij dezelfde mening: deze zaken moeten gebeuren en die normen over hoe het onderzoek plaatsvindt, moeten worden neergelegd. Het enige geschilpunt met betrekking tot deze motie betreft het verankeren in juridische regelingen. Ik wil immers niet in de situatie terechtkomen dat ik dit per definitie in de AMvB – want dat was de invulling – moet borgen. Dan gaan we volgens mij overschieten. Dat is het enige; voor de rest zijn wij het eens.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Mag ik het voorstel doen om de motie aan te houden en de staatssecretaris te vragen om deze Kamer op papier nog eens de sluitende aanpak te laten zien? Op grond daarvan kan dan bekeken worden of de Kamer die borging van de sluitende aanpak met de staatssecretaris deelt of de motie alsnog in stemming wil brengen.

De voorzitter:

Ik ga ervan uit dat de motie in ieder geval wordt aangehouden tot volgende week dinsdag. Ik heb niet het gevoel dat u de intentie hebt om de motie langer aan te houden. Daarom vraag ik de staatssecretaris om, als dat mogelijk is, die informatie in de loop van het begin van volgende week naar de Kamer te sturen.

Staatssecretaris Zijlstra:

Dat lijkt mij een prima voorstel, want ik herhaal dat het verschil betrekking heeft op een heel klein aspect. De twijfel bij een deel van uw Kamer betreft de vraag of het dan voldoende geborgd is. Ik zal proberen om de Kamer schriftelijk ervan te overtuigen dat net dat laatste stapje wat ons betreft niet verstandig is.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Meindertsma stel ik voor, haar motie (32433, letter E) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Zijlstra:

Dit is natuurlijk een belangrijk punt van de discussie. Het is dus terecht dat wij hier uitgebreid bij stilstaan. Zoals mevrouw Meindertsma aangaf, wil je immers voorkomen dat je, als dit niet goed geborgd is, later ingehaald wordt door de werkelijkheid.

De heer De Boer heb ik al aangegeven waar het verschil zit. Ik had in eerste termijn inderdaad niet geantwoord op zijn vraag over erfgoed als inspiratiebron. Ik geef een voorbeeld: aan de overkant – volgens mij spreekt de Eerste Kamer letterlijk zo over de Tweede Kamer – zie je hoe erfgoed en een nieuwe ontwikkeling, met het inpassen van een nieuwe Tweede Kamer, een inspiratiebron is van iets nieuws. Dat bedoel ik daarmee: kijk niet naar erfgoed als hindermacht of als iets wat altijd precies hetzelfde moet blijven. Soms kun je fantastische nieuwe ontwikkelingen vormgeven op basis van bestaand erfgoed. Dat bedoel ik met "inspiratiebron".

Wij geven handreikingen voor het stimuleren van servicepunten. Wij geven gemeenten in webtools en dergelijke aan hoe je servicepunten kunt inrichten en hoe je service in bredere zin kunt verlenen aan bewoners van monumenten. We zorgen er ook voor dat bij de notariële overdracht van een monument nieuwe bewoners van het monument een informatiepakket krijgen waarin precies staat wat het inhoudt om een monument te hebben, met de nieuwe regelgeving, de verantwoordelijkheden et cetera.

Met betrekking tot archeologie zei de heer De Boer: als je niet weet dat er onder de grond iets ligt – het ligt nu eenmaal onder de grond – kun je dat ook niet vastleggen in het bestemmingsplan. Als er bijvoorbeeld een industrieterrein of een woonwijk wordt geprojecteerd, moet echter altijd een vooronderzoek worden gedaan. Dat vooronderzoek houdt ook archeologisch onderzoek in. Als dan zaken met archeologische waarde worden gevonden, treedt dezelfde situatie in werking.

De heer Slager gaf aan dat twee derde van het aantal gemeenten de kennis niet heeft en dat dit dus niet goed komt. Ik benadruk dat ik dat een wat negatieve benadering van zaken vind. Kijkend naar hoe het gaat met het erfgoed en naar de wijze waarop gemeenten daarmee omgaan, kunnen wij rustig zeggen dat het erfgoed er nog nooit zo goed voor heeft gestaan als nu. Dat is niet alleen te danken aan gemeenten maar ook aan de enorme hoeveelheid vrijwilligers en belangenverenigingen die zich hiervoor inzetten en die bewaken dat het culturele erfgoed goed wordt onderhouden en dat wordt geborgd dat er niet iemand met een sloophamer voorbij komt. Dat hele krachtenspel is naar mijn mening van belang.

Dit geldt ook voor de interieurs. Ik gaf al aan hoe het zit met die 60.000 interieurs. Ik zou inderdaad het liefst hebben dat wij die allemaal kenden. Dat zou ideaal zijn. Dat is overigens ook de reden waarom wij eigenaren handvatten bieden, met name op het punt van digitale media – een zogenaamde Wiki – om gegevens aan te leveren. Dan komt het nog steeds van de eigenaar zelf. De heer Slager wil eigenlijk dat ambtenaren bij mensen aanbellen: "U hebt een monument; mogen wij even binnen kijken?" Ik heb al aangegeven dat ik dit met zo'n grote hoeveelheid monumenten alleen al uitvoeringstechnisch onmogelijk vind. Dat lijkt mij dus niet verstandig. De heer Slager vroeg of iemand die met de fiets gaat controleren, ook aan de binnenkant mag kijken als er iets gaande is. Als wordt vastgesteld dat aan een monument wordt gewerkt zonder dat daarvoor een vergunning is aangevraagd en als de container bij wijze van spreken voor de deur staat, duidt dat er al op dat men vergunningplichtig is, ook in de nieuwe situatie. Vanwege de toezicht- en handhavingstaak heeft de betreffende ambtenaar dan natuurlijk het recht om op de bel te drukken en te vragen en te bekijken wat daar gebeurt. Dat verandert niet, maar er werd gevraagd of wij ervoor kunnen zorgen dat al deze objecten aan de binnenkant worden bekeken en geïnventariseerd. Dat vind ik uitvoeringstechnisch geen begaanbare weg, zeker omdat wij met z'n allen streven naar een kleinere overheid.

De voorzitter:

De heer Slager wil interrumperen. Daarna zou ik willen vragen, ook aan de staatssecretaris, om het debat af te ronden.

De heer Slager (SP):

Moet ik concluderen dat de staatssecretaris zegt: we weten het nu van 20% en de rest doen wij niet? Of gaat er nog iets gebeuren?

Staatssecretaris Zijlstra:

Wij hebben bijvoorbeeld een Wiki-programma, dus een digitaal programma, opgezet waarbij eigenaren kunnen aangeven welke zaken op het gebied van interieur zich in hun monument bevinden. Daarmee krijgen wij meer inzicht en groeit het bij ons bekende bestand. Dat laat onverlet dat er ook een groep is die dat soort zaken niet doet en die het helemaal niet belangrijk vindt dat wij – de maatschappij, de overheid – inzicht hebben in de aanwezigheid van waardevolle interieurs. Daar heeft de heer Slager volgens mij problemen mee. Daarbij spelen organisaties zoals Interieurwacht een rol, bijvoorbeeld in de provincie Noord-Brabant. Op basis van vrijwilligheid bellen zij letterlijk aan, maar dat zijn vrijwilligers. Hier gaat het om de vraag wat de overheid doet. Ik geef nogmaals aan: daar waar wij streven naar een kleinere overheid met minder ambtenaren, is het inventariseren van al deze monumenten niet reëel. Als ik het goed heb begrepen, is dit ook de portee van de motie van de heer Slager. Ik acht die motie dus niet uitvoerbaar en raad haar af.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Aangezien er behoefte bestaat aan stemming over het wetsvoorstel, stel ik voor om volgende week over het wetsvoorstel en over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Zijlstra:

En ik stuur een brief.

De voorzitter:

Wij krijgen de toegezegde brief van de staatssecretaris.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven