Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regeling van de inrichting, de organisatie en het beheer van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de samenwerking daartussen (Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (32018, R1885);

het wetsvoorstel Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (32019, R1886);

het wetsvoorstel Regeling van de instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving) (32020, R1887);

het wetsvoorstel Regels voor het financieel toezicht op de landen Curaçao en Sint Maarten (Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten) (32026, R1888);

het wetsvoorstel Vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba (32041, R1890).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Voorzitter. Aan de orde zijn nu de uiteenlopende wetsvoorstellen die betrekking hebben op de twee nieuw te vormen landen en de drie BES-eilanden. Om maar met de deur in huis te vallen: de betreffende wetsvoorstellen zijn naar ons oordeel deugdelijk en ze hebben de steun van de CDA-fractie. In de schriftelijke behandeling heeft de CDA-fractie de nodige specifieke onderwerpen aan de orde gesteld en nu beperken wij ons tot een paar hoofdzaken. Wij concentreren ons daarbij op de voorstellen die betrekking hebben op de rechtspleging. Wij hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de belangstelling aan de kant van Aruba om zich eventueel bij deze wetgeving aan te sluiten en van de besprekingen die in dat kader plaatsvinden. Wij hopen dat deze besprekingen vruchtbaar zullen blijken te zijn.

Een van de uitdagingen bij het ontwerpen van de voorstellen van de voorliggende consensusrijkswet op het gebied van rechtspleging is zonder twijfel het vinden van de echt passende institutionele structuur. Een structuur die aan de ene kant aansluit bij wat gangbaar is op de betreffende gebieden en aan de andere kant rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van de gebieden waarvoor die wetgeving moet gelden. Daar komt de uiteenlopende staatkundige positie nog eens bij. Het is in onze ogen daarom goed dat wordt voorzien in een evaluatie op de termijn van vijf jaar. Onze vragen spitsen zich dan ook toe op die evaluatie.

De CDA-fractie leest in de wetsontwerpen aan de ene kant een bewuste poging om extra compensatie te bieden voor factoren die vanwege de kleinschaligheid juist nadelig kunnen zijn voor het goed functioneren van de betreffende instellingen. Aan de andere kant ziet zij een bewuste poging om de lokale inbedding te bevorderen en sterker te maken. Het gaat dan om het creëren van onverenigbaarheden van functies, of juist niet, het stellen van opleidingseisen, of juist niet, de caribisering of juist de inzet van Nederlandse functionarissen. Of daarin een goede balans is gevonden of zal worden gevonden, valt nu nog moeilijk te zeggen. Dit lijkt de CDA-fractie bij uitstek een zaak die in de evaluatie aan de orde zou moeten komen. Is de regering van plan deze zaken mee te nemen in de evaluatie?

Een ander punt is de soms complexe organisatie die rekening moet houden met zowel de straks verkregen landstatus van Curaçao en Sint-Maarten als de status van openbaar lichaam van de BES-eilanden. De voorstellen volgen immers de staatkundige structuur. Zoals wij hebben aangeroerd in de eerdere behandeling liggen daar ook aansturingsmoeilijkheden en operationele moeilijkheden op de loer. Worden die zaken ook meegenomen in de evaluatie?

De CDA-fractie staat achter de instelling van de Raad voor de rechtshandhaving. Tijdens de eerdere behandeling heeft de regering naar aanleiding van vragen van onze zijde bevestigd dat deze raad ook de institutionele kanten van de diensten in zijn werk kan betrekken, uiteraard waar dit aan de orde is en past binnen de criteria die de raad zelf moet hanteren. Wij vinden dat een belangrijke constatering. Wij spreken de hoop uit dat de in te stellen raad dat waar dat aan de orde is, ook zal doen. Wij wachten met belangstelling de reactie van de regering op onze twee vragen af.

Mevrouw Jesus-Leito:

Mijnheer de voorzitter. Over de rijkswetten die in dit blok aan de orde zijn, kan ik kort zijn. Deze bieden voldoende basis voor het ontstaan van goede organisaties. De organisaties zullen met de vereiste bevoegdheden en het vereiste instrumentarium voor een gezonde bedrijfsvoering zijn uitgerust. Ook zijn kaders voor de samenwerking tussen organisaties van deze landen adequaat verankerd, zodat een goede basis is gelegd voor de samenwerking tussen de landen. Dit geldt zowel voor de organisatie van het Openbaar Ministerie als voor de politieorganisatie. Van de Raad voor de rechtshandhaving verwachten wij dat deze zal kunnen bijdragen aan de duurzame en kwaliteitsgerichte ontwikkeling van de rechtshandhavingsketen en dat deze een goede invloed zal hebben op de voorgenomen samenwerking tussen de landen.

Curaçao heeft vanaf het begin zijn medewerking verleend aan de totstandkoming van regelgeving inzake financieel toezicht. Onze opstelling was zeker niet alleen gebaseerd op het perspectief van schuldsanering, maar ook geïnspireerd door het besef dat het financieel beheer op een hoger plan moest komen te staan. Tot nu toe kan de uitvoering van de AMvRB Financieel toezicht als geslaagd worden beschouwd. Het College financieel toezicht heeft niet alleen de begrotingen voor 2009 en 2010 kunnen goedkeuren, maar heeft ook steeds positief geoordeeld over de uitvoering van de begroting 2009. Hierbij is meer sprake geweest van een samenwerkingsrelatie dan van sec een toezichtsrelatie. De schuldsanering, die voor Curaçao in april 2009 is aangevangen, heeft substantieel bijgedragen aan het bereiken van hetbegrotingsevenwicht. Wij hebben ons ook op het meerjarige perspectief gericht. Wij zien dan ook de werking van deze wetten met heel veel positivisme tegemoet.

De voorzitter:

Dank u zeer. Dit was buitengewoon voorbeeldig.

Het woord is aan de heer Van Kappen.

De heer Van Kappen (VVD):

Voorzitter. Ik kan kort zijn over de wetsvoorstellen in dit blok. Na al het goede werk dat in de loop van het wetgevingsproces is verricht en de grote hoeveelheid vragen die gesteld en beantwoord zijn heeft de VVD-fractie geen verdere vragen over deze wetsvoorstellen. Ik schenk mijn spreektijd aan anderen. Uiteraard, voorzitter, maakt u uit wie dit geschenk zal ontvangen.

De voorzitter:

Ik vermoed dat dit geschenk aan het einde van het debat van vandaag aan iedereen ten goede komt.

Ik constateer dat de heer Marlin niet het woord zal voeren bij de behandeling van het tweede blok. Dat geldt ook voor mevrouw Linthorst, want zij heeft in haar inbreng over blok 1 al de punten van blok 2 betrokken.

Het woord is aan mevrouw Ten Horn.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Voorzitter. Mijn woonplaats kent al lang een grote Antilliaanse gemeenschap en de Groningse medische faculteit een officiële samenwerkingsrelatie met de gezondheidszorg op Curaçao. Daardoor voel ik al vanaf mijn studententijd een nauwe band met de mensen van het Caribische deel van het Koninkrijk. Ik ervaar het dan ook als een voorrecht om betrokken te mogen zijn bij de behandeling van de wetten voor zulke grote veranderingen voor vijf Nederlandse Antilliaanse eilanden. Op 11 mei behandelden we in deze Kamer het zogenoemde BES-pakket, waarmee Bonaire, Sint-Eustatius en Saba openbare lichamen van Nederland worden. Vandaag behandelen we de reeks rijkswetten met betrekking tot de oprichting van de nieuwe landen Curaçao en Sint-Maarten en voor dit alles wijzigingen in het Statuut.

De Tweede Kamerleden Remkes van de VVD en Van Gent van GroenLinks, stadsgenoten van mij, wilden geen feestje verstoren, maar constateerden met de nuchtere kijk van de noorderling dat een aantal zaken nog verre van klaar is, dat sommige dingen echt anders moeten en dat andere zaken verbetering behoeven. Remkes vond zelfs dat er in het debat veel aan de oppervlakte bleef. Hij zei: "Collega Van Raak deed zojuist een terechte poging om een aantal zaken dat wel in dit debat thuishoort, aan de oppervlakte te brengen. Wij moeten elkaar immers als volwassen partners ook in analytische zin aan kunnen spreken op wat er in de afgelopen jaren fout ging en waarom." Ik heb grote bewondering voor het werk en de inzet van velen in dit gehele herstructureringsproces, niet op de laatste plaats voor de staatssecretaris en de ambtenaren die de laatste jaren in zowel het Caribische als Europese deel van het Koninkrijk niet aflatend hieraan werkten. Niettemin zal ik vandaag nog enige vragen stellen – dat zullen geen korte vragen zijn – over de verschillende wetten die in dit tweede blok aan de orde komen. Bovendien zal ik zeker kritisch zijn over het wetsvoorstel inzake rijkswet financieel toezicht.

Ik ga allereerst in op de rijkswet Openbaar Ministeries van Curaçao, Sint-Maarten en Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. De SP herhaalt graag dat zij vindt dat dit voorstel van rijkswet uiteindelijk een bijzonder helder product is geworden. Na alle discussie en de gevoeligheden die naar aanleiding van dit onderwerp zijn gewisseld, kan onzes inziens elk betrokken land aan gene of deze zijde van de oceaan de toekomst wat betreft de organisatie van de criminaliteitsbestrijding met vertrouwen tegemoet zien. Ik leg hier de nadruk op het woord "organisatie" want of het gaat lukken om de grensoverschrijdende criminaliteit daadwerkelijk te beteugelen, blijft een grote vraag. Wij hebben ook nog een vraag over de nota naar aanleiding van het verslag. Op pagina 6 wordt gesproken over "uitgezonden leden van de rechterlijke macht". Wij zijn er naar aanleiding van het wetsvoorstel inzake Gemeenschappelijk Hof opmerkzaam op gemaakt dat leden van de Nederlandse rechterlijke macht niet uitgezonden worden, maar moeten solliciteren om lid te mogen worden van het Gemeenschappelijk Hof. Zien wij het goed dat van uitzending alleen sprake kan zijn met betrekking tot de BES-eilanden? Iemand uit Nederland die als officier van justitie op Curaçao of Sint-Maarten wil werken, moet daar toch gewoon solliciteren en bij landsverordening worden benoemd? Naar ons idee kan een Nederlandse officier van justitie alleen naar de BES-eilanden worden overgeplaatst.

Onze in het voorlopig verslag gestelde vragen zijn bevredigend beantwoord op één uitzondering na. De SP had namelijk graag gezien dat wettelijk werd verankerd dat één advocaat-generaal gestationeerd is op Sint-Maarten. De minister antwoordt dat de inrichting van het parket welbewust is opengelaten. Hierop ontvang ik dus nog graag een korte toelichting.

Ik ga nu in op de politie. Er is nog veel werk aan de winkel voordat de politiekorpsen op de Antillen aan de maat zijn. De toetsingscommissie adviseerde om onder het regime van de AMvRB plannen van aanpak te maken ten behoeve van de inrichtingsplannen voor de politiekorpsen van Curaçao en van Sint-Maarten. Het plan van aanpak zou vorige week tijdens de politieke stuurgroep worden vastgelegd. Dit moet waarborgen dat het Korps Politie Sint-Maarten samen met het RST kan voorzien in de uitvoering van alle voorkomende politietaken. Is dit vorige week daadwerkelijk rondgekomen? Het pakket van 120 pagina's dat wij gisteravond ontvingen, was te dik om dit te checken. Zijn bovendien de criteria waaraan de politiekorpsen over vier jaar moeten voldoen inmiddels in overleg tussen de betrokken landen uitgewerkt en overeengekomen?

De SP is zich bewust van de gigantische taak waar met name de grensoverschrijdende criminaliteit de eilanden voor stelt. Daarnaast is het niet eenvoudig om alle vacatures op de eilanden vervuld te krijgen. Voor de BES-eilanden is ook nog de afstand tussen de eilanden en de tijd die gemoeid is met de oversteek een probleemfactor. Desalniettemin denken wij dat met de huidige wettelijke regeling en niet in de laatste plaats met het voortbestaan van het RST voorwaarden geschapen zijn om de problemen gezamenlijk het hoofd te kunnen bieden.

Mijn volgende onderwerp is de Raad voor de rechtshandhaving. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt vermeld dat het toetsingskader dat de raad gaat gebruiken nog ontwikkeld moet worden. Dit zal daarom in de beginfase een van de belangrijkste taken van de raad zijn. Kunnen de bewindslieden aangeven of afgesproken is wanneer de betrokken landen dit kader uiterlijk geaccordeerd moet hebben? Wij nemen aan dat dit toch voor 2011 het geval zal zijn, gelet op de noodzaak van dit toetsingskader in het werk van de raad.

De Algemene Rekenkamer wees erop dat er met haar geen overleg heeft plaatsgevonden conform artikel 96 van de Comptabiliteitswet 2001. Heeft de minister inmiddels overleg gehad over onder meer de controlerechten die de Algemene Rekenkamer bij de Raad voor de rechtshandhaving krijgt?

Ik ga in op het financieel toezicht. De bewindslieden zijn nogal optimistisch over de meerjarenramingen voor de nieuwe landen Curaçao en Sint-Maarten. Die zouden laten zien dat deze landen zeer wel in staat moeten worden geacht om de kosten van landenstatus zelf te dragen. Het ziet ernaar uit dat de rentelasten van schulden van de collectieve sector binnen de nu geldende rentelastnorm liggen. In The Daily Herald van 18 juni lazen wij daarover toch heel andere dingen. De oppositie van Curaçao, die eind volgende maand bij de verkiezingen misschien wel een meerderheid krijgt – je weet maar nooit – vindt dat het op Sint-Maarten zodanig aan budgettaire discipline ontbreekt, dat zij daarom niets ziet in een gezamenlijke centrale bank voor Curaçao en Sint-Maarten. De begroting voor 2010 voor Sint-Maarten kwam zeer moeizaam tot stand en verkreeg pas op het allerlaatste nippertje instemming van het College financieel toezicht. Naar wij begrijpen, zullen de nieuwe landen vooralsnog het huidige fiscale stelsel van de Nederlandse Antillen voortzetten, al is het streven om te zijner tijd een modernisering van het fiscale stelsel door te voeren. De bewindslieden geven daarbij aan dat dan het nieuwe stelsel in ieder geval voldoende middelen op zal moeten brengen om de overheidsuitgaven te dekken. Deze mening delen wij volledig.

Mijn fractie heeft echter grote twijfels over de gevolgen als dat niet gaat lukken. Zolang wij niet deze onderbouw van komende begrotingen kennen, ook al is er dan sprake van fiscale autonomie, is niet te beoordelen of het College financieel toezicht met dit wetsvoorstel voldoende en het juiste instrumentarium heeft om haar werk te doen. Het maakt nogal een verschil of je een zaag nodig hebt om iets door te zagen of dat je spijkers met koppen moet slaan om een begroting van Sint-Maarten te toetsen en kloppend te krijgen. Dit probleem is voor mijn fractie des te prangender omdat de bewindslieden geen antwoord hebben gegeven op de door ons gestelde vraag of artikel 43 van het Statuut Nederland kan verplichten – ik zeg uitdrukkelijk: verplichten – om financiële penarie van de landen of van een van de landen op te lossen. Is er hierbij nog verschil tussen een situatie waarin nog wel sprake is van een College financieel toezicht en een situatie waarin dat toezicht is afgebouwd? Gelet op de recente situatie van Griekenland binnen de EU, de algehele instabiele financiële situatie in de wereld en zeker gelet op grote schuldsanering voor de Nederlandse Antillen bij deze herstructurering, kunnen wij niet zonder een afdoend antwoord. Wij merkten in het verslag niet voor niets op dat, als Nederland op grond van artikel 43 kan worden verplicht om de financiële penarie van een ander land in het Koninkrijk mede op te lossen of op te lossen, het verstandiger ware om deze Wet financieel toezicht voort te laten bestaan. Dat is ook door de fracties van het CDA en de PvdA aan de overkant bepleit. Of het ware verstandiger om soortgelijke afspraken te maken zoals deze recentelijk in de EU hierover zijn gemaakt. Graag hoor ik hierop een reactie van de bewindslieden.

Wij vragen de regering verder of zij ter uitvoering van de motie-Van Bochove/Leerdam voornemens is om de voordracht voor het KB zoals bedoeld in artikel 35 van deze wet, tevens bij deze Kamer voor te hangen.

De laatste wet in dit blok van vijf gaat over de zeegrens. Wij draaien het een keertje om: door de herstructurering zal Nederland een van de vier landen in het Caribische deel van dit Koninkrijk worden. Nu wordt gesproken over de BES, voorzitter.

De voorzitter:

Ik kijk u vooral aan omdat u aan een afronding toe bent.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Ja, voorzitter.

Wij vroegen hoe gehandeld wordt bij eventuele geschillen als er grensoverschrijdende reservoirs van olie of andere bodemrijkdommen zijn waarbij Nederland dan een van de belanghebbenden is. Ik weet niet of er winbare olie is. Ik weet wel dat de Antilliaanse overheid op dit moment een Amerikaans onderzoek sponsort met $180.000 en dat zal maar niet zo zijn. Wij vragen ons af of het nieuwe artikel 38a van het Statuut, bedoeld voor geschillen tussen de landen onderling, het meest aangewezen artikel is als er echt een geschil zal zijn over een grote oliebron, mocht een dergelijk grote exploitatie ontstaan.

Wij zien met belangstelling de beantwoording van onze vragen tegemoet, ook in dit blok. Dit geldt in het bijzonder voor de antwoorden op de vragen over de Wet financieel toezicht. Op dat vlak zal de regering ons toch echt moeten overtuigen, wil de SP haar mening over deze wet veranderen.

Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):

Voorzitter. U weet het natuurlijk allang, maar ook nu spreek ik namens de SGP.

Onze schriftelijke vragen over deze wetsvoorstellen zijn in de nota naar aanleiding van het verslag grotendeels naar tevredenheid beantwoord. Daarvoor opnieuw dank. Wij besteden vandaag slechts aandacht aan de volgende twee punten.

Eerst vragen wij opnieuw aandacht voor de positie van Aruba. Aruba is, anders dan bij de wetsvoorstellen in het eerste blok dat wij vandaag behandelen, geen partij bij deze wetsvoorstellen. Wij vinden het echter zeer wenselijk om Aruba bij de rijkswetten over de politie en het Openbaar Ministerie te betrekken, gelet op de in koninkrijksverband vereiste harmonisatie in het opsporingsbeleid, de samenwerkingsafspraken en de naleving hiervan. Wij zijn erover verheugd dat de staatssecretaris blijkens de beantwoording op onze schriftelijke vragen dit belang onderschrijft. Zij heeft gememoreerd aan hetgeen samen met de minister-president van Aruba – ik ben daarom blij dat de minister-president van Aruba ook bij dit blok van de wetsvoorstellen in de zaal is – in een gezamenlijke agenda is verklaard. Dat is namelijk dat het in het belang van een goede samenwerking binnen het Koninkrijk wenselijk is dat Aruba zo veel mogelijk aansluiting heeft bij de consensusrijkswetten die tot stand komen in het kader van het staatkundig proces van de Nederlandse Antillen. Zij stellen vervolgens dat deze aansluiting het best kan worden bereikt na de transitiedatum via een consensusrijkswet tot wijziging van de consensusrijkswetten en dat Aruba momenteel de wenselijkheid van aansluiting bij diverse rijkswetten onderzoekt. Kan de staatssecretaris inmiddels iets over de stand van dat onderzoek zeggen? Is zij bereid om deze Kamer te informeren over de voortgang en het resultaat van dit onderzoek? Wanneer de uitkomst van het onderzoek onverhoopt is dat Aruba geen partij bij de rijkswetten over politie en OM wordt, op welke wijze zal dan de gewenste en noodzakelijke harmonisatie in opsporingsbeleid, samenwerkingsafspraken en de naleving hiervan worden gewaarborgd? De staatssecretaris heeft gesteld dat betrokkenheid van Aruba bij het vaststellen van de criteria, waaraan de politiekorpsen als gevolg van het amendement-Remkes over vier jaar moeten voldoen, niet aan de orde is gelet op het feit dat de rijkswet politie immers niet voor Aruba geldt. Onze fracties vinden dit een formele opstelling. Wij verzoeken de staatssecretaris haar standpunt in dezen te herzien. Graag hoor ik een reactie.

Ons tweede punt van aandacht betreft de zorg die de Raad van State heeft uitgesproken over de samenhang in het politiekorps voor de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Statia, gelet op de geografische afstand tussen deze eilanden. Wij delen deze zorg. Het antwoord van de staatssecretaris op onze schriftelijke vragen hierover heeft deze zorg niet weggenomen. Het gegeven dat de staatkundige structuur leidend is voor de organisatie van de politie betekent naar onze opvatting slechts dat dit een keuze is geweest die wat ons betreft door een betere keuze vervangen had moeten worden. De toekomst zal leren of wij op dit punt te pessimistisch zijn.

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Te uwer geruststelling. Er staat tien minuten op de spreeklijst aangegeven, maar ik zal aanzienlijk minder tijd nodig hebben voor dit blok.

De voorzitter:

U stelt niet alleen mij, maar ook de anderen gerust.

De heer Laurier (GroenLinks):

Dat doe ik dan via u.

Ik heb waardering voor deze wetsvoorstellen. Namens GroenLinks heb ik nog een enkele vraag. De eerste heeft betrekking op de rijkswet die de Openbare Ministeries regelt. Er komen drie Openbare Ministeries, aangestuurd door één procureur-generaal. Er zijn drie ministers van Justitie die de procureur-generaal aanwijzingen kunnen geven. Dat kan heel vaak goed gaan. Juist op het punt van grensoverschrijdende criminaliteit zou er sprake kunnen zijn van verschillen van inzicht. Dan moet het aan de verschillende ministers van Justitie gezamenlijk worden voorgelegd. Dat lijkt mijn fractie een vertragende factor. Ik vraag dan ook of het niet logisch is om de minister van Justitie van het Koninkrijk een duidelijke, coördinerende rol te geven.

De tweede vraag heeft betrekking op de politie. Daarover is een aantal voorstellen gedaan. Op een aantal punten komt er een plan van aanpak. Wij hebben de motie-Remkes gehad. Een ander punt is de formatie van de politiekorpsen, vastgesteld op Curaçao op 847 fte, op Sint-Maarten op 380 fte en op de BES op 164 fte. Dat zijn aanzienlijke aantallen. Een organisatie kan goed geregeld zijn, maar alles staat of valt ermee dat er daadwerkelijk voldoende mensen zijn. De vraag is of deze formatieplaatsen daadwerkelijk met kwalitatief goed personeel gevuld kunnen worden.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Met betrekking tot de rijkswet over Openbare Ministeries heeft mijn fractie opnieuw gekeken naar een adequate structuur en een adequaat niveau van rechtshandhaving en rechtspleging in de nieuwe landen en op de drie BES-landen. Veel zal afhangen van bijvoorbeeld de evenwichtigheid waarmee de "caribisering" van de rechterlijke macht vorm zal krijgen én van het gebruik van onderlinge inzetbaarheid in de landen. Daarnaast is van belang de wijze waarop de inspectie door de Raad voor de rechtshandhaving met betrekking tot kwaliteit en effectiviteit van zowel de taakuitoefening als beheer van het Openbaar Ministerie en de politie zal worden uitgevoerd. In dat licht meent mijn fractie dat met de keuze van een gemeenschappelijke procureur-generaal een goed evenwicht is bereikt tussen de eenheid van de justitiële organisatie en de lokale inbedding.

Naar aanleiding van onze schriftelijke vragen naar de effecten van de geschrapte aanwijzingsbevoegdheid van de minister van Justitie in relatie tot de rechtmatigheid en integriteit van bestuur hebben wij goed begrepen dat in dat verband bevoegdheden zijn toegekend aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en de procureur-generaal. Ik vraag de regering in hoeverre op basis van de waarborgfunctie inmenging vanuit het Koninkrijk feitelijk nog denkbaar is via toepassing van de artikel 43, lid 2, en artikel 51 van het Statuut. De D66-fractie zou er graag van uit willen gaan dat de verzekering van mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijk bestuur niet langs die weg zou behoeven worden bereikt.

Wat betreft de rijkswet politie heeft mijn fractie kennis genomen van het antwoord van de regering op onze vragen naar de budgettaire bevoegdheden in relatie tot de gemeenschappelijke voorziening politie. Wij begrijpen dat er geen bijzondere of statutaire bevoegdheden zijn voor de situatie dat er binnen de landen bij de bewindspersonen of de begrotingsautoriteit verschillende opvattingen leven over de financiering van de gewenste omvang van deze voorziening. Dat betekent – als wij het goed zien – dat dit verschil, gezien artikel 36 van het Statuut, door de landen zelf gezamenlijk moet worden opgelost. Graag vraag ik de regering in hoeverre daarmee te hoge risico's worden gelopen voor de handhaving van het vereiste niveau van criminaliteitsbestrijding en in hoeverre hier bemoeienis van het Koninkrijk in beeld kan komen.

Uit een oogpunt van checks-and-balances blijven wij aarzelen over de figuur dat de bestuurlijke verantwoordelijkheden voor de handhaving van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving op Curaçao en Sint-Maarten zijn geconcentreerd bij de betrokken ministers van Justitie. Deze landen behartigen op grond van artikel 41 van het Statuut in beginsel zelfstandig hun aangelegenheden. Nu is, gelet op artikel 1 van het Statuut, het waarborgen van grondrechten, rechtszekerheid en deugdelijk bestuur ook een zorgplicht voor het Koninkrijk. Ingrijpen van de koninkrijksregering is echter een uiterste middel en het is de vraag of daarmee de risico's van machtsconcentratie bij de minister van Justitie voldoende zijn afgedekt. Graag vernemen wij ook op dit punt de opvatting van de regering.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Na alles wat er gezegd is over het eerste pakket wetten hoef ik over het tweede pakket niet meer zo lang te spreken.

Er zitten in dit pakket een aantal elementen die door de twee nieuwe landen of een daarvan of een deel van de bevolking daarvan liever anders geregeld waren. Ik noem de ene procureur-generaal, de nog lang voortgaande inschakeling van het recherchesamenwerkingsteam, enigszins buiten deze wetgeving ook de gezamenlijke centrale bank van Curaçao en Sint-Maarten, en natuurlijk het financieel toezicht waar blijkbaar 48% van de Curaçaose bevolking tegen is.

Het gaat bij deze wetgeving telkens om zaken waar lastige keuzes moeten worden gemaakt die volledig rekening moeten houden met de autonomie van de landen en de behoefte om dat in eigenstandige instituties zichtbaar te maken, wat mij zeer legitiem lijkt. Een land zonder eigen politiekorps is immers bijna niet denkbaar. Maar in die keuzes moet ook rekening worden gehouden met de kleinschaligheid van de drie of eigenlijk wel vijf nieuwe entiteiten, die bijna noodzaakt tot onderlinge bijstand en uitwisseling en die ook risico's meebrengt voor tekortschieten in functie-uitoefening en inteelt, zeker bij te veel alleen willen doen. Het blijft een proces van onderhandelen waarbij ieder zijn eigen prioriteiten inbrengt om tot die uiteindelijke keuzes te komen. Per saldo denk ik dat er een redelijk werkbaar geheel van regelingen op tafel ligt, in ieder geval een geheel waarmee we het maar moeten proberen. Misschien komen we wel tot de conclusie dat één procureur-generaal toch te weinig is. En misschien blijkt wel dat het politiekorps voor de drie BES-eilanden toch niet echt als eenheid kan functioneren. Misschien blijkt ook wel dat de ene centrale bank en de ene nieuwe munteenheid toch tot ruzie tussen Curaçao en Sint-Maarten leiden en dat beide uiteindelijk voor de dollarisatie kiezen die de functie van de centrale bank kan beperken. Misschien levert het op termijn voor iedereen wel meer op om dingen net iets anders te regelen, maar voorlopig moeten de drie landen met de getroffen regelingen uit de voeten kunnen.

Dat geldt ook, lijkt mij, voor het vooral op Curaçao meest omstreden deel van het wettenpakket, de rijkswet financieel toezicht. Natuurlijk is het een beperking van de eigen autonomie als een toezichthoudend orgaan in het leven wordt geroepen waarop vervolgens onder omstandigheden door de koninkrijksregering teruggegrepen kan worden om regelingen dwingend op te leggen. Waarschijnlijk zal het nooit zover komen, maar het kan wel. Een dergelijke regeling is onder normale omstandigheden niet zomaar verdedigbaar. Maar in ruil voor het overnemen van de schulden mogen, lijkt mij, eisen gesteld worden om verbeteringen af te dwingen. "Voor wat hoort wat" is dan de rechtsbasis voor de tijdelijke regeling. Het moet duidelijk zijn dat zoiets niet mag leiden tot het permanent onder curatele stellen van landen die met recht hun autonomie opeisen. Ook hier geldt dus, net zoals bij de regeling voor de plannen van aanpak, dat zo snel mogelijk tot een verantwoorde afbouw van het toezicht gekomen moet worden. Dat moet het streven van de nieuwe landen zijn. En als dat snel lukt, kan het Koninkrijk, en als deel daarvan ook Nederland, daar blij mee zijn.

De rijkswet financieel toezicht is specifiek bedoeld voor de nieuwe landen, maar de andere wetten inzake het openbaar ministerie, de politie en vooral de Raad voor de Rechtshandhaving, zouden in principe ook van toepassing kunnen zijn op Aruba. In het eerste blok heb ik dit ook al genoemd en ik hoop dat dit lukt. Ik ben erg benieuwd in hoeverre dat dan nog aanpassingen zal meebrengen. Net zoals in het land Nederland zo blijft er namelijk ook in het Koninkrijk uiteraard ruimte voor aanpassingen, noodzaak tot aanpassingen. Ook na de geweldige stap die we vandaag doen, gaat de ontwikkeling natuurlijk gewoon door. Gelukkig!

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De beraadslagingen over de rijkswetsvoorstellen uit blok 1 zullen om 13.45 uur worden hervat.

De vergadering wordt van 12.15 uur tot 13.15 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Aangezien voor het voornemen tot verlenging van verschillende verdragen, de verschillende verdragen, een protocol en voorgenomen opzeggingen van statuten, die ter stilzwijgende goedkeuring zijn voorgelegd, een voorgenomen wijziging van een besluit, een voorgenomen ontwerpbesluit, een tijdelijke regeling en de algemene maatregelen van bestuur die zijn voorgehangen, de termijn is verstreken, stel ik vast dat wat deze Kamer betreft, aan uitdrukkelijke goedkeuring van deze voornemens geen behoefte bestaat. Het betreft de voornemens die zijn gedrukt onder de nummers 24493, R1557, letter W; 24493, R1557, letter X; 31755, letter K; 31786, letter C, herdruk; 31957, letter D; 32285, letter A; 32298, letter A; 32342, letter A; 32346, letter A; 32346, letter B; 32349, letter A; 32348, letter A; 32350, letter A; 32353, letter A; 32354, R1911, letter A en 32361, letter A.

Ik deel aan de Kamer mee dat het wetsvoorstel 32225 dat onder voorbehoud als hamerstuk op de agenda van de Kamer is vermeld van de agenda is afgevoerd.

Naar boven