Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 36, pagina 1566-1582 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 36, pagina 1566-1582 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Regeling van taken en bevoegdheden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie) (32017, R1884);
het wetsvoorstel Reglement voor de Gouverneur van Curaçao (32178, R1898);
het wetsvoorstel Reglement voor de Gouverneur van Sint Maarten (32179, R1899);
het wetsvoorstel Wijziging van verschillende rijkswetten in verband met de verkrijging van de hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk door Curaçao en Sint Maarten en de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel (Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen) (32186, R1901);
het wetsvoorstel Wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen (Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen) (32213, R1903).
De voorzitter:
Het is vandaag een bijzondere dag. Aan de orde zijn tien rijkswetsvoorstellen, waaronder het voorstel tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. De laatste keer dat wij in de Eerste Kamer in het kader van de rijkswetprocedure ambtsdragers van overzee mochten ontvangen, was in 2001.
Ik heet de minister van Justitie, de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen en de gevolmachtigd minister van Aruba van harte welkom in de Eerste Kamer.
Ook heet ik van harte welkom de bijzondere gedelegeerden, aangewezen door de Staten van de Nederlandse Antillen, de heer Atacho, Voorzitter van de Staten, mevrouw Jesus-Leito, gedeputeerde staatkundige structuur van Curaçao, en de heer Marlin, gedeputeerde staatkundige structuur van Sint-Maarten. Tevens heet ik van harte welkom de bijzondere gedelegeerde, aangewezen door de Staten van Aruba, de heer Croes, Voorzitter van de Staten. Ten slotte heet ik allen die deel uitmaken van de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse delegaties van harte welkom in het gebouw van de Eerste Kamer.
Nu zal ik kort de orde van de dag toelichten. Daarbij wil ik allereerst opmerken dat ik voornemens ben, op verzoek van nogal wat leden, om de spreektijden strikt toe te passen. Voor degenen die het niet weten: als het rode lampje rechts naast het spreekgestoelte gaat branden, is de laatste minuut van de spreektijd ingegaan. Ik dring ook aan op uiterste terughoudendheid met betrekking tot interrupties. Op verzoek van een aantal leden heb ik een schaduwschema ontwikkeld, dat ik niet zal prijsgeven. Het lijkt mij wel belangrijk om dat schema te halen; aan de voorzitter zal het niet liggen!
De tien wetsvoorstellen die aan de orde zijn, zijn verdeeld in twee blokken. Ieder blok bevat vijf wetsvoorstellen die gezamenlijk zullen worden behandeld. In het eerste blok komen aan de orde:
- Regeling van taken en bevoegdheden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie) (32017, R1884);
- Reglement voor de Gouverneur van Curaçao (32178, R1898);
- Reglement voor de Gouverneur van Sint Maarten (32179, R1899);
- Wijziging van verschillende rijkswetten in verband met de verkrijging van de hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk door Curaçao en Sint Maarten en de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel (Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen) (32186, R1901);
- Wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen (Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen) (32213, R1903).
Hierna te noemen blok 1.
In het tweede blok komen aan de orde:
- Regeling van de inrichting, de organisatie en het beheer van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de samenwerking daartussen (Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (32018, R1885);
- Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (32019, R1886);
- Regeling van de instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving) (32020, R1887);
- Regels voor het financieel toezicht op de landen Curaçao en Sint Maarten (Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten) (32026, R1888);
- Vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba (32041, R1890).
Hierna te noemen blok 2.
De wetsvoorstellen in blok 1 bevatten telkens regelingen die zowel voor de Nederlandse Antillen als Aruba gaan gelden. Dit blok wordt derhalve in aanwezigheid van de ambtsdragers uit beide landsdelen behandeld.
De wetsvoorstellen in blok 2 bevatten regelingen die niet voor Aruba, maar wel voor de Nederlandse Antillen gaan gelden. Derhalve wordt dit blok slechts door de ambtsdragers uit de Nederlandse Antillen behandeld.
In verband met de orde heb ik een sprekerslijst laten vaststellen, waarop in blok 1 de Eerste Kamerleden afwisselend het woord voeren met de bijzondere gedelegeerden van de Nederlandse Antillen en de bijzondere gedelegeerde van Aruba. In blok 2 voeren de Eerste Kamerleden afwisselend het woord met de bijzondere gedelegeerden van de Nederlandse Antillen.Voorzitter
De spreektijden staan op de lijst vermeld. Ik zie mij, zoals ik eerder al heb gezegd, genoodzaakt strak aan de spreektijden vast te houden. Bij de volgorde van sprekers is rekening gehouden met de grootte van fracties. Dit betekent dat wij straks beginnen met de fractie van het CDA.
Conform artikel 17 van het Statuut hebben de bijdragen van de zijde van de bijzondere gedelegeerden van de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba c.q. de gevolmachtigde ministers het karakter van het geven van voorlichting. Gelet hierop stel ik voor om, indien nodig, slechts een toelichtende vraag te stellen. Ik geef u hiertoe de gelegenheid aan het einde van een bijdrage. Ik verzoek eenieder die vragen c.q. interrupties kort en bondig te formuleren.
Tot zover mijn mededelingen over de orde van de dag.
Dan is nu aan de orde de gezamenlijke behandeling van de wetsvoorstellen uit blok 1.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
Voorzitter. De behandeling van de wetsvoorstellen die nu aan de orde zijn, markeert een historisch moment. Deze wetsvoorstellen vormen een mijlpaal in de geschiedenis van het Koninkrijk. Wanneer deze wetsvoorstellen worden aangenomen, is de vergaande hervorming van het Koninkrijk die voorzien is op de symbolische datum van 10-10-10 een belangrijke stap dichterbij.
De CDA-fractie wil niet ingaan op de details van de voorliggende wetsvoorstellen. Daarover is tijdens de eerdere behandeling, zowel in de Tweede Kamer als in de schriftelijke voorbereiding door de Eerste Kamer al het nodige gezegd. Wij gaan daarom in op de hoofdzaken: onze visie op de staatkundige hervorming en de verantwoordelijkheden van bestuurders, politici en burgers om deze toekomst verder vorm te geven.
Sinds het Slotakkoord van 2006 is door de betrokkenen bij het hervormingsproces aan weerszijden van de oceaan een grote inspanning geleverd. Een proces als dit strekt zich uit over jaren. Er zijn vele betrokkenen, verspreid over een grote geografische afstand; inzichten die tussentijds soms veranderen en natuurlijk de intrinsieke bijzonderheid van een Koninkrijk dat bestaat uit een Nederlands deel en een zestal Caribische eilanden. Dat maakt het tot een complex proces. Daarom wil de CDA-fractie om te beginnen de beide Nederlandse bewindslieden van harte complimenteren met het tot nu toe bereikte resultaat. Die complimenten betreffen ook de ambtenaren die bij de voorbereiding van de wetsvoorstellen veel werk hebben verzet. Onze complimenten gaan verder uit naar de verantwoordelijken op de Nederlandse Antillen en op de afzonderlijke eilanden, voor wie hetzelfde geldt. De leidende rol die Bonaire in het begin heeft gehad, willen wij in het bijzonder noemen. Ook de constructieve houding van de huidige regering van Aruba verdient bijzondere vermelding.
De CDA-fractie staat volledig achter de voorziene staatkundige hervorming. Ook waar duidelijk was dat er hier en daar hobbels op de weg kwamen, heeft de CDA-fractie het perspectief van de staatkundige hervorming niet losgelaten. Daarbij is voor ons van belang dat de hervorming geen doel op zich is. Zij is slechts een middel om een verdergaand doel te dienen, namelijk dat van een sterk Koninkrijk dat ook in deze moderne tijd in staat is om op een goede manier het welzijn van zijn burgers te dienen, in welk deel van het Koninkrijk deze zich ook bevinden.
Voor de CDA-fractie staat vast dat met het tot stand komen van de statuutswijziging en de andere noodzakelijke regelingen, de staatkundige hervorming niet is afgerond. Sterker nog, wij zien die afronding als een startpunt. Het is een startpunt van een proces dat pas echt handen en voeten moet krijgen in de bestuurlijke, politieke en maatschappelijke praktijk van alledag. Voor het slagen is veel meer nodig dan alleen goed doortimmerde wetgeving, al is die natuurlijk onmisbaar. Naar ons oordeel zijn drie zaken daarbij in ieder geval van belang.
In de eerste plaats noem ik de veel besproken en door de staatssecretaris in het vooruitzicht gestelde toekomstvisie. Wij wijzen nog eens op het idee om een koninkrijkssecretariaat in te stellen. Zie daarvoor het rapport van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA onder de naam "Naar een Salsa op klompen".
In de tweede plaats noem ik de erkenning, zowel bij bestuurders als bij politici en bij de bevolkingen, dat de toekomst leidend moet zijn en dat – zeker na het beslag krijgen van de hervorming – beelden en percepties uit het verleden over en weer niet de discussies en het handelen moeten bepalen. Oók aan de andere kant van de oceaan blijken die beelden soms hardnekkig. Voor een gezamenlijke toekomst is dat funest. Wij zijn hierop ingegaan tijdens het beleidsdebat in deze Kamer vorig jaar. Beelden en percepties kunnen verhoudingen maken of breken. Dat betekent dat op dit punt een grote verantwoordelijkheid rust op de betrokkenen.
In de derde plaats noem ik de realiteit dat de kleine schaal van alle eilanden bijzondere checks-and-balances vereist. Dat heeft uiteraard gevolgen voor de inrichting van het openbaar bestuur op de eilanden, maar het kan ook betekenen dat het openbaar bestuur niet in alle gevallen voldoende toegerust zal zijn om om te gaan met vragen waarvoor het zich gesteld ziet. Hier kan expertise uit Nederland voor de nodige checks-and-balances zorgen. Daarop moet dan uiteraard wel een beroep worden gedaan. Het getuigt volgens ons van realisme en ook van wijs bestuur om dat in de toekomst te doen.
Ik maak nog enkele opmerkingen over de twee nieuwe landen en over de BES-eilanden. De twee nieuwe landen zijn Curaçao en Sint-Maarten. Het aanvankelijke uitgangspunt was, dat het voldoen aan toetsingscriteria vooraf voorwaarde zou zijn voor de verkrijging van landsstatus. Voor deze constructie is iets anders in de plaats gekomen; de landsstatus wordt verkregen, maar volgens een bij AMvRB vastgestelde samenwerkingsregeling wordt waar nodig gewerkt aan het bereiken van die criteria, met als einddoel het daadwerkelijk voldoen daaraan. De leden van de CDA-fractie kunnen hier achter staan; het gaat om het te bereiken resultaat. Met deze werkwijze kan dat resultaat uiteindelijk hetzelfde zijn. Het doet de CDA-fractie dan ook deugd dat over de samenwerkingsregeling op 2 juli jongstleden daadwerkelijk overeenstemming is bereikt.
Uiteraard maken wij ons ook nog steeds zorgen over Sint-Maarten. Er zullen immers nog veel inspanningen nodig zijn om te realiseren dat dit eiland inderdaad op het gewenste niveau van landsstatus komt. De CDA-fractie dringt er dan ook op aan, dat de afspraken die in het kader van de samenwerkingsregeling worden gemaakt, materieel dat niveau vasthouden, en dat zij op de in de samenwerkingsregeling voorziene manier daadwerkelijk uitwerking krijgen. De CDA-fractie kijkt uit naar de resultaten van de slot-rondetafelconferentie van 9 september, en naar de gemaakte afspraken. In de samenwerkingsregeling ziet de CDA-fractie een commitment over en weer voor het welzijn van de bevolkingen van de twee eilanden. Serieuze uitvoering ervan zal dit moeten onderstrepen.
Voor de BES-eilanden zijn inmiddels de nodige wetsvoorstellen aangenomen. Deze voorstellen en de voorstellen die nog gedaan zullen worden, kenmerken zich door een enorme omvang en complexiteit. Uitgaande van de logica van de staatkundige hervorming en met het Nederlandse stelsel van wetgeving in gedachten, komen wij bijna vanzelfsprekend bij dit type regelgeving uit. Voor zover wij nu kunnen overzien, zit deze regelgeving goed in elkaar. Bij het zien van de voorstellen rijst bij de CDA-fractie echter de wat meer principiële vraag of dit soort regelgeving wel de meest vruchtbare is. Al met al is het namelijk een vrij complexe manier van vooral juridische sturing. De CDA-fractie heeft geen pasklaar antwoord hierop. Wellicht is het goed om in het kader van de toekomstvisie te denken aan mogelijke alternatieven voor deze sturing. Is de regering bereid om over alternatieven na te denken? Verder acht de CDA-fractie blijvende betrokkenheid van de VNG van belang, vooral omdat deze expertise heeft in het lokaal bestuur. Deelt de regering deze opvatting?
In het verlengde hiervan verwijzen wij naar de discussies die zijn gevoerd over artikel 1 van de Grondwet. De CDA-fractie acht het, net als de regering, van belang om steeds te bezien of gelijkluidende wetgeving wel of juist niet aangewezen is voor de BES-eilanden. Een te dogmatische of te formalistische benadering moet hier vermeden worden. Specifieke karakteristieken van de eilanden kunnen verschil juist rechtvaardigen. Het in de Tweede Kamer aangenomen amendement inzake de delicate onderwerpen van homohuwelijk, abortus en euthanasie op de BES-eilanden – het zij hier herhaald – vinden wij in dat verband dan ook onbegrijpelijk. Van Nederlandse zijde past hier enige zelfbeperking.
Tot slot. Het is niet elke dag dat een statuutswijziging aan de orde is en zeker niet een van een zo fundamentele aard als deze. Tijden veranderen. Het is dan ook goed de grondstructuren van het Koninkrijk tegen het licht te houden en waar nodig te herijken. De CDA-fractie steunt de nu gekozen weg. Deze moet ingeslagen worden met besef van de realiteit van de kleinschaligheid van de eilanden en met besef van het belang van een goed onderling vertrouwen.
Mevrouw Jesus-Leito:
Voorzitter. Het is voor mij een eer om hier te zijn. Namens de delegatie van Curaçao, bestaande uit mijzelf en vier leden van onze eilandsraad, wil ik de voorzitter van de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten onze erkentelijkheid betuigen voor de gelegenheid die mij als vertegenwoordiger van Curaçao geboden wordt om als bijzonder gedelegeerde van de Staten van de Nederlandse Antillen hier vandaag het woord te voeren bij de beraadslaging over deze aanhangige rijkswetten.
Mijn referentiekader is de wens van de bevolking van Curaçao om het Antilliaans staatsverband te verlaten en binnen het Koninkrijk de positie van autonoom land te verkrijgen. Zoals bekend, was dit de uitkomst van het in april 2005 gehouden referendum, waarin de bevolking in het kader van de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht gelegenheid werd geboden om de eigen staatkundige toekomst te bepalen. Ook op Sint-Maarten was dit het geval, zij het dat de bevolking van dit eiland zich veel eerder, in het jaar 2000, in deze zin had uitgesproken. Als partners binnen het Koninkrijk hebben wij nu al vijf jaar lang met elkaar onderhandeld over de realisering van deze wens van onze bevolkingen. Deze onderhandelingen zijn lang – voor onszelf te lang! – en moeilijk geweest. Curaçao is verheugd dat het einde van het proces nu eindelijk in zicht is.
Wat het proces betreft, kies ik ervoor slechts te kijken naar de belangrijke momenten waarop stappen vooruit gezet werden, zoals het eerste bestuurlijke overleg uit 2005, het zogeheten hoofdlijnenakkoord, de start-rondetafelconferentie van 2005, de slotverklaring van het bestuurlijk overleg van 2006, met als integraal onderdeel de brief van de algemeen secretaris van de VRTC, de heer Van Zwol. Verder noem ik het overgangsakkoord van de implementatie van de slotverklaring en later het bestuursakkoord tot toetreding van Curaçao tot het overgangsakkoord in augustus 2007, de diverse politieke stuurgroepvergaderingen waarin wij de bereikte overeenstemming over de uitwerking van onderdelen van de slotverklaring in besluitenlijsten hebben vastgelegd en daarna ter ratificering hebben doorgezonden aan onze respectievelijke volksvertegenwoordigingen. Ik herinner aan de belangrijke verklaring van 19 november 2007 waarin duidelijk procedureafspraken zijn vastgelegd over de betrokkenheid van de eilanden in het wetgevingsproces, met name over de vraag hoe de bereikte overeenstemming over de regelgeving zou worden bewaakt. Verder noem ik de rondetafelconferentie van 2008 en de politieke stuurgroepvergaderingen na de rondetafelconferentie van 2008 tot heden, waarin de verdere onderdelen werden afgewerkt.
Deze wapenfeiten weerspiegelen de wil om als partners binnen het Koninkrijk gezamenlijk te komen tot de gewenste status van de eilanden, maar ook om een basis te leggen voor gezonde verhoudingen binnen het Koninkrijk. Dit laatste is geen sinecure. Enerzijds omdat de staatkundige veranderingen de opheffing van het staatsverband van de Nederlandse Antillen tot gevolg zal hebben, gepaard met het ontstaan van twee nieuwe landen binnen het Koninkrijk en de integratie van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius als Caribische eilanden in het constitutionele bestel van Nederland. Anderzijds stond en staat tot op de dag van vandaag het traject onder sterke invloed van de lokale politieke druk.
De verkiezingen van de Tweede Kamer zijn achter de rug en men is volop aan het formeren. Op Curaçao staan wij aan de vooravond van een nieuwe verkiezingsronde waarin de bevolking de impasse bij de vaststelling van de staatsregeling van het land Curaçao moet doorbreken en de samenstelling van de staten van het land Curaçao zal bepalen. Terugblikkend op het proces kan ik stellen dat het proces van onderhandelingen een evenwichtig resultaat heeft opgeleverd. Ook nu wij aan de vooravond van de verkiezingen staan, hebben wij er alle vertrouwen in dat ook deze uitdaging nieuwe en betere mogelijkheden zal bieden om met de steun van de meerderheid van de bevolking de nieuwe status op de voorgenomen datum van 10 oktober 2010 te realiseren.
Terugkomend op de aanhangige rijkswetten van het eerste blok stel ik vast dat er twee rijkswetten zijn die in belangrijkheid de andere overtreffen, te weten: de ontwerprijkswet tot wijziging van het Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen en de rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Het eerstgenoemde ontwerp heeft in de kern tot doel het land de Nederlandse Antillen op te heffen en Curaçao en Sint-Maarten de status van autonoom land binnen het Koninkrijk toe te kennen en om, vooruitlopend op een nadere voorziening in de Grondwet, vast te leggen dat Bonaire, Saba en Sint-Eustatius deel uitmaken van het Nederlandse staatsbestel. Vervolgens beoogt het voorstel ook om procedureregels te geven voor de behandeling van de staatsregeling en de door de bevoegde organen van de eilandgebieden aanvaarde regelingen.
De overeenstemming over de inhoud en de strekking van deze ontwerprijkswet brengt met zich dat Curaçao dit ontwerp steunt. Dit betekent dat de door de Staten nog te behandelen landsverordening tot aanvaarding van onderhavige wijziging van het Statuut op de steun van Curaçao zal kunnen rekenen. Wij menen dat met de aanvaarding van deze rijkswet een belangrijke stap is gezet in het emancipatieproces van Curaçao. Voor 1951 had het eiland Curaçao, in tegenstelling tot andere eilanden van de Nederlandse Antillen, geen enkele vorm van zelfbestuur. In 1951, toen de interim-regeling tot stand kwam, kreeg Curaçao eindelijk lokaal bestuur, zij het dat Curaçao voor vitale onderdelen van de bestuurstaak afhankelijk bleef van de landsregering. Met de staatkundige verandering die thans gerealiseerd wordt, neemt Curaçao alle bestuurstaken van het land de Nederlandse Antillen en het eilandgebied Curaçao over en zullen wij in staat zijn zelf onze koers te bepalen. Hiermee wordt de basis gelegd voor de volgende stap in het emancipatieproces van het eiland.
De tweede belangrijke rijkswet is de zogenaamde consensusrijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, waarin een van de pijlers van de trias politica, te weten de rechterlijke macht, uitwerking heeft gekregen. Er is veel gedaan om middels deze regeling de gewenste staatsrechtelijke onafhankelijkheid, de professionaliteit en de betrouwbaarheid van de rechterlijke macht te borgen, met gelijktijdige garantie voor een zorgvuldige financiering en modernisering van de bedrijfsvoering van het hof. Wij kunnen zien op een goed wetgevingsproduct, waaraan Curaçao, volledige ondersteuning wenst te betuigen. Het verheugt Curaçao daarmee de samenwerking met Aruba verder te kunnen bestendigen.
Curaçao heeft gedurende de onderhandelingen over deze rijkswetten niet in alle opzichten een-op-een gekregen wat Curaçao voorstond. Dat geldt voor ons allen. Met name de solidariteit met de andere eilanden, een van de pijlers van onze statutaire relatie binnen het Koninkrijk, heeft een belangrijke rol gespeeld. Wij hebben daarmee onderkend dat sommige eilanden, gelet op hun schaal, niet in staat zullen zijn een volledig voorzieningenniveau tot stand te brengen en te houden.
Curaçao heeft als grootste eiland dat het staatkundig verband verlaat, ingestemd met vormen van samenwerkingsverbanden met Sint-Maarten of met Nederland ten behoeve van de kleinere eilanden. De bereidheid om tot deze samenwerking te komen stoelt op het besef dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de bevolking niet stopt bij de kustlijn van het eiland. Deze samenwerking heeft hier en daar tot gevolg dat wij in de toekomst vanuit onze autonome positie met Sint-Maarten en met Nederland ten behoeve van de BES-eilanden zullen samenwerken om de wederzijdse solidariteit invulling en uitwerking te geven. Wij hebben daarbij erkend dat invulling van de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de BES-eilanden vanuit Nederland vanwege de geografische afstanden moeilijk kan zijn en dat die samenwerking de basis kan vormen voor de nieuwe relaties binnen het Koninkrijk. Kenmerk hierbij is dat de staatsrechtelijke institutionele verticaliteit vervangen zal moeten worden door meer horizontale samenwerkingsrelaties, waarin het wederzijds respect de basis vormt van zinvolle relaties binnen het Koninkrijk en tussen de eilanden en de landen.
Bij de behandeling van de rijkswetten in de Tweede Kamer is duidelijk de behoefte naar voren gekomen om te werken aan nieuwe relaties binnen het Koninkrijk. Curaçao heeft zijn steun hieraan toegezegd, en wij zien de verdere initiatieven om de toekomstige relaties te bespreken met belangstelling tegemoet.
Tot slot wil ik eenieder bedanken die in dit proces heeft bijgedragen om tot dit moment te komen. Daarbij willen wij speciaal bedanken de regering van de Nederlandse Antillen, met als leider mevrouw Emily de Jongh-Elhage, en heel speciaal staatssecretaris Ank Bijleveld en minister Hirsch Ballin.
De heer Croes:
Mijnheer de voorzitter, geachte leden van de Eerste Kamer, excellenties, bijzondere gedelegeerden, gedelegeerden, publiek, goedendag. Het is een eer en een waar genoegen om u namens het parlement van Aruba te mogen toespreken bij de behandeling van het ontwerp ter wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Dit ontwerp, mits aangenomen, gaat de geschiedenis in als het vierde ontwerp bij wege waarvan het Statuut tot wijziging wordt gebracht. In voorgaande gevallen, net als thans het geval is, werd deze wijziging ingegeven door een oprechte wens van de bevolking tot zelfbestuur.
Suriname had de primeur op wijziging van het Statuut al in 1975. Op Aruba ontstond er vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw een beweging naar autonomie van zijn bevolking. Met het volkenrecht in de hand heeft Aruba decennialang gepleit voor het recht om een aparte status binnen het Koninkrijk te verkrijgen. Dat ik u vandaag in de hoedanigheid van voorzitter van het parlement van Aruba mag toespreken, is te danken aan de visie, de intellectualiteit en het doorzettingsvermogen van vele Arubanen. Met ingang van 1986 verkreeg Aruba deze aparte status binnen het Koninkrijk. Daarvoor moest het Statuut worden gewijzigd. Deze wijziging moest worden bezien tegen de achtergrond van de tijd. De aanpak werd bepaald door de toenmalige tijdgeest. Voorwaarden voor het verkrijgen van een aparte status was de volledige onafhankelijkheid van Aruba, tien jaar later, op 1 januari 1996. Met de steun van Nederland en de Nederlandse Antillen werd het Statuut voor de derde maal gewijzigd wat betreft de staatkundige veranderingen. De rijksdelen ondersteunen eensgezind de wens van Aruba om niet onafhankelijk te worden, maar deel te blijven uitmaken van het Koninkrijk.
In de jaren negentig van de vorige eeuw ontstond ook in de Nederlandse Antillen, in het bijzonder in Curaçao en Sint-Maarten een beweging die het zelfbeschikkingsrecht van de respectievelijke bevolkingen aan de orde stelde. Uiteindelijk resulteerde dit in de slotverklaring van 2 november 2006, in het ontwerp waarover de geachte leden van de Eerste Kamer vandaag hun stem zullen uitbrengen. Aruba heeft de onderhandelingen over de nieuwe staatkundige structuur gevolgd en waar mogelijk gesteund, zoals recentelijk tijdens de behandeling in de Tweede Kamer. Alle fracties in het parlement van Aruba willen hierbij Nederland, de Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint-Maarten van harte complimenteren met de wijze waarop het proces is bewandeld en met het behaalde resultaat tot heden. Als jongste natie binnen het Koninkrijk juicht Aruba de status van Curaçao en Sint-Maarten als nieuwe rijksdelen alsmede de nieuwe status van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba toe. De bevolking van deze eilanden heeft daarvoor in vrijheid gekozen. Dit waren de wensen van de mensen.
De staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk zullen met goedkeuring van de Eerste Kamer wijzigen. De benadering jegens elkaar binnen het Koninkrijk is echter ook tegen de achtergrond van de tijdgeest veranderd en geëvolueerd. Waar in de vorige eeuw de rijksdelen in hun relatie tot elkaar vaker op hun strepen stonden, worden de verhoudingen thans gekenmerkt door een kritische en tegelijkertijd respectvolle en positieve grondhouding jegens elkaar. In de overtuiging dat dit respect bij de geachte leden van de Eerste Kamer volop bestaat, wens ik stil te staan bij een aantal serieuze bezwaren bij artikel 27, lid 3 van het ontwerp die bij alle fracties zijn gerezen. Zelfs werd aangegeven door de minderheidsfractie van de MEP op Aruba dat het instemmen met bijgaande voorstellen niet zal plaatsvinden omdat dit onze autonomie aantast.
Het past niet binnen ons Koninkrijk om uitvoeringsregelingen voor internationaal aangegane verdragen bij algemene maatregel van rijksbestuur tot stand te brengen. De positieve grondhouding en het bestaande wederzijdse respect dienen ten deze volledig te worden benut om alternatieven te bespreken en tot stand te brengen, ter vervanging van een dergelijke zware regeling. Zoals is uitgedrukt in de moties die zijn aangenomen in de Tweede Kamer dienen Nederland, Aruba en de nieuwe landen van het Koninkrijk hun krachten te bundelen om uitvoeringsregelingen in consensus tot stand te brengen. De voorstellen van een koninkrijksgroep, om onder meer toe te zien op alle aspecten van de uitvoering van onderlinge afspraken en aangegane internationale verdragen in een koninkrijksjuristenpool en om tijdig te werken aan betreffende regelingen dienen serieus ter hand te worden genomen. De samenwerkingsregelingen en de behandelde rijkswetten – dit is het standpunt van de minderheidsfractie van de MEP op Aruba – dienen op vrijwillige basis te geschieden. Ook dient volgens deze fractie een uittredingsbepaling gebonden te worden aan de regelingen. Verder merkt het parlement van Aruba op dat er alle bereidheid is om mee te werken aan deze terreinen.
Ik wens te benadrukken dat de goede verhoudingen tussen de rijksdelen en de volwassenheid van de onderlinge relaties het instellen van een onafhankelijk orgaan voor de beslechting van onderlinge geschillen rechtvaardigen. Ik wens te bepleiten dat zelfs de goede verhoudingen zullen verbeteren en zich in positieve zin verder zullen ontwikkelen bij de instelling van een dergelijk voor ons Koninkrijk belangrijk orgaan en dat het instellen ervan het democratisch deficit in het Koninkrijk zal verminderen. De nieuwe staatkundige verhoudingen zullen zonder enige twijfel grote uitdagingen voor ons meebrengen, juridische knelpunten, vragen over autonomie, samenwerkingsregelingen, grensoverschrijdende issues, statutaire interpretatiegeschillen en landelijke verantwoordelijkheden tegenover koninkrijksaangelegenheden, om een paar uitdagingen op te noemen. Deze uitdagingen kunnen wij best aan, door het tonen van het wederzijds respect en de politieke volwassenheid die nodig zijn om deze issues aan te pakken en op structurele wijze in consensus op te lossen. Hierbij is het politiek taalgebruik zeer bepalend voor een positief resultaat van de samenwerking.
Mijnheer de voorzitter, geachte leden. Het Koninkrijk is bezig met een internationaal uniek proces van vernieuwing, waar deze staatkundige veranderingen onderdeel van zijn. Indien wij allen bereid zijn om deze nieuwe verhoudingen kritisch, maar met openheid te benutten, zal de gelijkwaardigheid van de landen binnen het Koninkrijk worden gewaarborgd. Met de belangrijke gemeenschappelijke doelstellingen voor ogen en door optimale gebruikmaking van onze sterke punten, zullen wij, ondanks alle verscheidenheid, in staat zijn om van ons Koninkrijk een nog groter succes te maken, dat internationaal toonaangevend zal zijn door de goede verhoudingen en samenwerking. Daar ben ik van overtuigd.
Ik roep alle rijksdelen en toekomstige rijksdelen ertoe op om saamhorigheid en loyaliteit aan het Koninkrijk hoog in het vaandel te houden.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Aan het begin van onze bijdrage aan dit debat wil ik namens de gehele VVD-fractie mijn grote waardering uitspreken voor de enorme inspanningen die er aan beide zijden van de oceaan zijn verricht om de wetgeving te produceren die inhoud moet geven aan de wens van zowel Curaçao als Sint-Maarten om de landstatus te verkrijgen en de wens van de BES-eilanden om deel uit te maken van het Nederlandse staatsbestel. Wij zijn ook verheugd dat de AMvRB over de waarborging van de landstaken van Curaçao en Sint-Maarten en de proeve voor een wijziging van de Nederlandse Grondwet, ons nog net op tijd voor dit debat hebben bereikt.
Dat neemt niet weg dat de VVD-fractie weinig enthousiast is over het proces van herziening van de staatkundige verhoudingen zoals dit zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld. Ik kom daar nog op terug.
Ons gebrek aan enthousiasme wordt nog versterkt door het feit dat de staatsregeling van Curaçao de vereiste twee derde meerderheid in de eilandsraad niet heeft gehaald. De eilandsraad wordt nu ontbonden en er worden nieuwe verkiezingen gehouden. De nieuwe eilandsraad moet dan opnieuw stemmen over de staatsregeling. Gezien de verdeeldheid op Curaçao is het nog maar de vraag of de in tweede lezing noodzakelijke enkelvoudige meerderheid in de nieuw gekozen eilandsraad wordt gehaald.
Ook bestaat er nog onzekerheid over de staatsregeling van Sint-Maarten, die tot op de dag van vandaag niet in stemming is gebracht in de eilandsraad. Als klap op de vuurpijl blijkt nu dat, ondanks eerdere verklaringen van het tegendeel, er toch een referendum zal worden gehouden op Bonaire.
Het is natuurlijk zo dat de staatsregeling van Curaçao uitsluitend een zaak is van Curaçao en de staatsregeling van Sint-Maarten uitsluitend een zaak is van Sint-Maarten. Ook is het zo dat de uitslag van het referendum op Bonaire geen staatsrechtelijke betekenis heeft. Dat neemt echter niet weg dat het hier gaat om feiten die niet politiek neutraal zijn. Integendeel, het zijn juist feiten die uiterst relevant zijn bij de afweging die wij vandaag moeten maken over het al of niet goedkeuren van het wetsvoorstel tot wijziging van het Statuut. Wij betreuren deze gang van zaken, die wat ons betreft zeker niet de schoonheidsprijs verdient.
Wij vragen ons overigens af wat de gevolgen zijn als de staatsregeling voor Curaçao het ook in tweede lezing niet haalt. Moeten we dan het land Nederlandse Antillen aan de haren overeind houden? Wat betekent dit voor Sint-Maarten en de BES-eilanden? Hoe moeten we dan verder? Wij kunnen zelf de antwoorden wel zo ongeveer raden, maar we willen graag dat de regering antwoord geeft op deze vragen. Wat wij in ieder geval niet willen, is dat het erop uitdraait dat er nog meer concessies nodig zijn van Nederlandse zijde om dit probleem op te lossen. Dit probleem moet echt worden opgelost door Curaçao en Curaçao alleen. Als Curaçao daar niet in slaagt, dan is dat een teken aan de wand dat het probleemoplossend vermogen van de Curaçaose samenleving nog tekortschiet om de landstatus te verkrijgen. Hetzelfde geldt overigens voor Sint-Maarten. Wat ons betreft springt het sein dan op rood.
Voor wat betreft de voorliggende wetsvoorstellen in dit blok zit de pijn voor ons in het wetsvoorstel tot wijziging van het Statuut. Het Statuut is het fundament waar het bouwwerk van de staatkundige vernieuwing op rust en dit fundament vertoont door ouderdom en gebrekkig onderhoud de nodige scheuren en zwakke plekken. Wij hebben over dit wetsvoorstel in de schriftelijke voorbereiding dan ook een groot aantal vragen gesteld. De regering heeft deze vragen uitgebreid beantwoord, waarvoor onze dank, maar onze zorgen zijn niet weggenomen.
Het gebrek aan culturele, taalkundige en institutionele samenhang tussen de volkeren van het Koninkrijk, dat in het verleden de verhoudingen regelmatig op scherp zette, wordt met dit wetsvoorstel niet opgelost. Ik volg trouw alle berichtgeving in "de West" en in Nederland over de herziening van de staatsrechtelijke verhoudingen van het Koninkrijk en constateer dat in de redactionele commentaren wederzijds wantrouwen en onbegrip veelal de boventoon voeren. Het gaat daarbij niet alleen om de verhouding tussen het Europese en het Caribische deel van het Koninkrijk, maar evenzeer om de verhouding tussen de eilanden onderling. Ik constateer dat de fragmentatie van het Caribische deel van het Koninkrijk, die begon met het uittreden van Aruba uit het bestel van de Nederlandse Antillen, verder doorzet. Het Koninkrijk bestaat, maar het koninkrijksgevoel bestaat niet. Het feit dat we allemaal hetzelfde paspoort in onze zak hebben, verandert daar blijkbaar niets aan.
Wat ons betreft, is het in dit kader tekenend dat de regering, op aandringen van onze Caribische partners, heeft afgezien van het indienen van een voorstel rijkswet personenverkeer. Dit is wat ons betreft een cruciaal wetsvoorstel. Blijkbaar maakte het ambtelijk concept van dit noodzakelijke wetsvoorstel al zo veel emoties los dat het gevaar bestond dat hierdoor het proces van de herziening van de staatkundige verhoudingen zou worden verstoord en heeft de regering er daarom voor gekozen om de indiening van dit wetsvoorstel op te schorten. Waarvan akte!
Wij begrijpen heel goed dat een ongebreidelde instroom van Europese Nederlanders op de eilanden om een aantal redenen ongewenst is en dat er dus voorwaarden moeten worden gesteld om de instroom te beperken en te reguleren. Wat wij absoluut niet begrijpen, is waarom Nederland geen voorwaarden mag stellen om de ongebreidelde instroom in Nederland van jonge Caribische Nederlanders zonder startkwalificatie en onvoldoende kennis van het Nederlands, te beperken en te reguleren. Deze instroom veroorzaakt niet alleen grote problemen in onze grote steden, maar deze jongeren zijn absoluut kansloos in de Nederlandse samenleving en belanden met grote getale in de criminaliteit en daar is niemand bij gebaat. Van wederkerigheid is dus geen sprake; de balans is zoek. Beschuldigingen in de Antilliaanse pers dat dit voornemen is gefundeerd op een interpretatie van het Nederlanderschap die beledigend is voor Antillianen en dat Nederland met een dergelijk wetsvoorstel de autonomie van de Caribische landen van het Koninkrijk met voeten treedt, slaan weliswaar nergens op, maar zijn wel kenmerkend voor de gevoelens van een aanzienlijk deel van de Antilliaanse bevolking ten aanzien van Nederland. Bij het minste geringste wordt een nieuw sinister neokoloniaal complot aan Nederlandse zijde vermoed.
Graag een toelichting van de minister van Justitie op dit punt. Is er ook maar enig begrip te bespeuren bij onze Caribische partners voor dit Nederlandse probleem, of gaat men ervan uit dat men recht heeft op begrip en steun van Nederland, maar dat het omgekeerde niet van toepassing is? Wie neemt het in de West eens een keer op voor Nederland en biedt tegenwicht aan dit soort stemmingmakerij? Wat heeft de Antilliaanse regering er eigenlijk aan gedaan om de anti-Macamba-stemming te keren? Wie is er eigenlijk gebaat bij het verder verzuren van de onderlinge verhoudingen? Voorzitter. Ik zet nu even een punt, want anders bestaat het gevaar dat ik op mijn beurt verval in speculaties en complotdenken. Verder vernemen we graag van de minister van Justitie wat de stand van zaken is met betrekking tot de in de wieg gesmoorde rijkswet personenverkeer, waar wij groot belang aan hechten.
Ik keer terug naar het wetsvoorstel tot wijziging van het Statuut. Afgezien van onze overtuiging dat dit wetsvoorstel er niet toe zal leiden dat de traditionele spanningen in het trans-Atlantische Koninkrijk zullen verminderen, richten onze bedenkingen zich op het feit dat als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, hiermee de jure de status van autonoom land van zowel Curaçao als Sint-Maarten wordt toegekend zonder dat aan de vooraf gestelde voorwaarden tot het verkrijgen van deze status is voldaan. Een toetsingscommissie heeft immers vastgesteld wat velen al zagen aankomen, dat met ingang van de transitiedatum de nieuwe landen een aantal landstaken nog niet naar behoren kunnen uitvoeren. Er worden nu plannen van aanpak opgesteld door Curaçao en Sint-Maarten zodat op termijn deze taken wel in overeenstemming met de criteria kunnen worden uitgevoerd. In het geval van Sint-Maarten kan dit nog jaren duren. In een AMvRB zijn de gemaakte afspraken voor het waarborgen van de uitvoering van deze landstaken vastgelegd.
Deze situatie wijkt aanzienlijk af van de oorspronkelijke afspraak dat de status van land pas zou worden toegekend nadat er aan de gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de landstatus zou zijn voldaan. Nederland zou dan de schuldenlast van het land Nederlandse Antillen overnemen en de nieuwe landen een schone start geven. Nederland is echter al eerder overgegaan tot het saneren van de schuldenlast om te voorkomen dat de schuld, en dus de moordende rentelast, nog verder zou oplopen. Nu wordt met dit wetsvoorstel de landstatus toegekend, wederom zonder dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan. De oorspronkelijke afspraak is dus gedurende het proces geleidelijk aan volledig omgekeerd.
Wij realiseren ons dat er weinig andere opties waren. Het land Nederlandse Antillen met zijn steeds verder oplopende schuldenlast en zijn gebleken gebrek aan bestuurlijk vermogen, werd hoe langer hoe meer een blokkade voor de herziening van de staatkundige verhoudingen. De regering heeft kennelijk het adagium gehanteerd: als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. Waar heb ik dat meer gehoord? Het is dus weliswaar te verklaren hoe we de fuik zijn ingezwommen, maar dat betekent niet dat we gelukkig zijn met het feit dat we in de fuik zitten. Daar zit wat ons betreft de onvrede met het proces.
Hadden wij deze bui al niet veel eerder moeten zien hangen? Het land Nederlandse Antillen is immers niet plotsklaps geïmplodeerd; het was een geleidelijk proces. Waarom is er niet veel eerder ingegrepen door het Koninkrijk? Ligt dit aan het gebrek aan interesse van Nederlandse zijde misschien? Of was het een gebrek aan daadkracht van opeenvolgende Nederlandse kabinetten? Of was het omdat we opzagen tegen de gevolgen van ingrijpen en we dus steeds maar weer de andere kant op keken? Wat zijn de garanties dat dit in de toekomst niet weer gaat gebeuren als het uit de hand mocht lopen met de nieuwe autonome landen? Immers de mogelijkheid om in te grijpen hebben we altijd al gehad maar in het verleden nauwelijks gebruikt. Wat verandert dit wetsvoorstel aan deze situatie? Graag een antwoord van de regering op deze vragen.
Zoals ik al aan het begin van mijn betoog heb opgemerkt, wordt het trans-Atlantische Koninkrijk gekenmerkt door een gebrek aan culturele, linguïstische en institutionele samenhang. Er is dus veel wat ons verdeelt en weinig wat ons bindt, behalve dan het ongedeelde staatsburgerschap, een vaag gevoel van historische verbondenheid en een Statuut dat de nodige slijtplekken vertoont. Het ongedeelde staatsburgerschap houdt overigens in dat we in Nederland niet kunnen doen alsof we er niets mee te maken hebben als het fout gaat in het Caribische deel van het Koninkrijk. Of we het leuk vinden of niet, ultimo ratio zal het Koninkrijk, en dus Nederland als grootste en meest draagkrachtige partner, altijd moeten ingrijpen. Omgekeerd geldt dat ook, maar dat zal gezien het enorme verschil in bevolkingsomvang, bestuurskracht en financieel vermogen zelden of nooit voorkomen.
Caribische Nederlanders ervaren dit ingrijpen vaak als vernederend en uiterst irritant. Europese Nederlanders ervaren dit veelal als een last, waar men eigenlijk onderuit wil. De regering onderkent dit gebrek aan positieve samenhang en hoopt een breed gedragen visie op het Koninkrijk te ontwikkelen waarop in de toekomst een structurele herziening van het Statuut moet worden gebaseerd. Dat is hard nodig want het Statuut wordt door steeds meer Europese Nederlanders ervaren als een legalistisch wurgcontract waar alle partijen uit kunnen stappen behalve Nederland. Veel Caribische Nederlanders ervaren het Statuut als een document met koloniale tendensen dat het Koninkrijk, en in hun ogen dus Nederland, de bevoegdheid geeft om zich te bemoeien met hun zaken en de Caribische Nederlanders te knechten. Wij betreuren het dan ook dat deze gelegenheid niet is aangegrepen om het archaïsche Statuut om te vormen tot een modern samenlevingscontract tussen het Caribische en het Europese deel van het Koninkrijk.
Wij hopen dan ook oprecht dat 10-10-10 geen eindpunt is van de staatkundige veranderingen, maar het begin van een zoektocht naar wat ons bindt in positieve zin. Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat wij niet optimistisch zijn over het te verwachten resultaat. Echter, zolang wij weliswaar in verschillende landen leven maar het Nederlandse staatsburgerschap met elkaar delen, zijn we tot elkaar veroordeeld en zullen we moeten doormodderen. We moeten dus maar proberen om er het beste van te maken. Hopelijk slagen we er wel in om iedere keer door te modderen op een iets beter niveau.
Onze visie maakt ons zeker niet tot het zonnetje in het Koninkrijkshuis, maar hoop en goede voornemens alleen zijn onvoldoende om tot goede en realistische plannen te komen. De frustratie van zowel Caribische als Europese Nederlanders met de trans-Atlantische band en het verschil in schaalgrootte en dus invloed tussen de delen van het Koninkrijk kan alleen worden verminderd als deze onbalans wordt verbeterd. Als er weinig is dat ons bindt, dan moeten we maar iets creëren dat ons bindt. Laten we maar eens goed kijken of we daartoe de economische dimensie als startpunt kunnen hanteren. Zo zijn we in Europa ook begonnen. De trans-Atlantische band is niet iets negatiefs. Juist de link tussen Europa en het Caribische gebied en Latijns-Amerika biedt het Koninkrijk unieke kansen om economisch te groeien en een hoog welvaartsniveau voor alle staatsburgers van het Koninkrijk te bereiken. Deze situatie moeten we maximaal trachten uit te buiten. Hoogwaardige en betrouwbare dienstverlening op financieel, medisch, economisch en maritiem gebied zijn daarbij, naast handel en doorvoer, sleutelwoorden. Misschien komt er dan een punt in onze relatie waarop we niet het gevoel hebben dat wij tot elkaar veroordeeld zijn, maar dat we strategische partners zijn die elkaar niet kunnen missen en dus blij zijn met onze unieke band. Wij stellen voor snel samen plannen te ontwikkelen om de economische dimensie van het Koninkrijk te versterken en samen projecten op te starten die inspelen op de link tussen Europa en het Caribische gebied en Latijns-Amerika. Ik moet me nu inhouden om deze visie niet verder uit te bouwen, want dit is niet de plaats en de gelegenheid om dit te doen. Wel nodigen wij de regering uit om ons ervan te overtuigen dat haar plannen om uiteindelijk te komen tot het door ons allen gewenste harmonische trans-Atlantische Koninkrijk der Nederlanden, op meer gebaseerd zijn dan hoop en goede voornemens. Het verder bijslijpen van wetgeving en procedures is niet voldoende om dat doel te bereiken. Wat is nu eigenlijk de kern van de plannen van de regering? Waar willen we naar toe? Wat is de stip op de horizon om op te koersen? Wat vindt de regering van ons voorstel om zo snel mogelijk samen te onderzoeken hoe we de trans-Atlantische link economische betekenis kunnen geven?
Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat wij zeer kritisch zijn over dit wetsvoorstel. Onze instemming met dit wetsvoorstel hangt af van de uitkomst van dit debat en de antwoorden van de regering op onze vragen. Tot slot hopen wij dat de sage van het Koninkrijk der Nederlanden niet verwordt tot een klassieke Griekse tragedie waarbij de uitweg voor onoplosbare problemen bestond uit de vlucht in het schimmenrijk Hades. Dat lot moeten we ons Koninkrijk besparen.
De heer Atacho:
De heer Van Kappen had het net over de rijkswet personenverkeer. Als ik me niet vergis is die totaal niet aan de orde vandaag. Het betreft kennelijk een ambtelijk stuk dat de ronde heeft gedaan, maar niet besproken is tussen de regeringen van de landen. Is het de heer Van Kappen bekend dat de Staten van de Nederlandse Antillen een motie hebben aangenomen waaruit blijkt dat wij geen voorstander zijn van uitlevering, uitzetting en verwijdering van Antillianen vanuit Nederland? Ik ben het met de heer Van Kappen eens dat wij dit moeten oplossen als het een probleem is. Wij moeten echter niet met een kanon op een mug schieten.
De heer Van Kappen (VVD):
Voor ons is dit wetsvoorstel wel aan de orde. Ik heb het gebruikt als voorbeeld om te laten zien hoe de verzuurde verhoudingen tussen Nederland en het Caribische deel van het Koninkrijk vaak leiden tot het parkeren van, wat ons betreft, absoluut noodzakelijk wetsvoorstellen in het trans-Atlantisch Koninkrijk, omdat men bang is dat wij zo'n ruzie krijgen dat wij verder niet meer tot zaken kunnen komen.
Met een kanon op een mug schieten, is het verspillen van munitie en daar zijn wij zeker niet voor. Het gaat ons erom dat wij in Nederland ook problemen hebben en dat wij af en toe wel wat steun kunnen gebruiken van onze Caribische partners. Wij hebben ontzettend veel last van een ongebreidelde instroom van jonge Caribische Nederlanders zonder startkwalificatie en zonder voldoende kennis van het Nederlands. Zij hebben absoluut geen kans in deze samenleving. Dat moet u niet willen en dat moeten wij niet willen; daar moeten wij wat aan doen en daar hebben wij uw hulp voor nodig.
De heer Atacho:
Ik ben het met de heer Van Kappen eens dat wij daarvoor een oplossing moeten zoeken, maar het gaat wel om een kleine groep. Ik ben van mening dat dit in Nederland, vooral door politici, tot een monsterprobleem wordt gemaakt, terwijl het om een kleine groep gaat. Eigenlijk moet er van zowel de Nederlandse regering als van onze kant het vermogen zijn om die kleine problemen op te lossen en die niet tot een olifant te maken.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik ben het met de heer Atacho eens dat het om een kleine groep Antillianen gaat, maar dat is wel een uiterst hinderlijke groep. In onze grote steden is het absoluut geen klein probleem. Ga maar eens kijken in Gouda en Rotterdam. Ik nodig hem daartoe uit. Dan zal hij zien dat het voor ons geen klein probleem is. Het gaat om een kleine groep Antilliaanse en Arubaanse Nederlanders, maar zij veroorzaken wel een groot probleem. Wij weten niet hoe wij dat moeten oplossen als wij niet tot een afspraak kunnen komen over gereguleerde instroom van dat soort kansarme jongeren. Hetzelfde geldt voor de instroom van Nederlanders naar de eilanden om redenen van Antilliaans en Arubaans belang. Het is iets wat ons beiden bindt, een probleem dat we moeten oplossen. Als we iedere keer onze onderbuikgevoelens op tafel leggen en niet komen tot een oplossing, komen we geen bal verder. We moeten dit gewoon een keer oplossen. Wij hebben uw hulp nodig om dat op te lossen. We moeten het nu eens een keer niet trekken in de sfeer van discriminatie en onderbuikgevoelens en alles wat er verder bij gehaald wordt. Het is gewoon een heel realistisch probleem. Laten we ons verstand een keer gebruiken en er wat aan doen, ook in het belang van die jongeren. Het is immers ook niet in hun belang om hier terecht te komen in een soort parallelle samenleving.
De heer Marlin:
Mijnheer de voorzitter, leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Het is voor mij een eer, u namens de bevolking van Sint-Maarten bij deze gelegenheid te mogen toespreken. Het is uiterst zeldzaam dat vertegenwoordigers uit het Caribische deel van het Koninkrijk in de gelegenheid worden gesteld om in een plenaire sessie van de Eerste Kamer het woord te voeren. Zulks is nog minder het geval wanneer het staatkundige hervormingen in het Koninkrijk betreft. De laatste keer was voor het verlenen van de status van land aan Aruba. Thans, meer dan twintig jaar later, staan wij aan het voorportaal van nog een belangrijke staatkundige verandering: het verlenen van de status van land aan Curaçao en Sint-Maarten alsmede die van openbaar lichaam van Nederland aan de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Wij kunnen derhalve met recht spreken van een historisch moment, een moment dat wij niet onopgemerkt aan ons voorbij mogen laten gaan. De ontwikkeling van een staat is nooit helemaal af. De staat is voortdurend onderhevig aan veranderingen. Dit geldt evenzo voor het Koninkrijk der Nederlanden. Het is dan ook goed om te beseffen dat hoe belangrijk dit moment ook moge zijn – het is uitermate belangrijk voor ons – dit de laatste stap niet zal zijn. Nu al zijn de discussies gestart over de toekomstige structuur van het Koninkrijk, onlangs, en hoe symbolisch voor dit moment, op Aruba.
Fundamentele veranderingen in het staatsbestel zoals nu zijn geen beslissingen die over een nacht ijs gaan. De ontwikkelingen rondom deze staatkundige verandering onderstrepen dit. Vandaar meer dan 30 jaar van discussies en probeersels in het kader van de Nederlandse Antillen, eerst ten aanzien van Aruba, later over het rapport Make it work, dat "did not work", vervolgens over het rapport Toekomst in zicht, dat meer de richting op ging van "toekomst op zicht", en, partners in het Koninkrijk, thans op dit moment, waaraan ik de titel Laten we het in hemelsnaam proberen zou willen verbinden. Vandaar tien jaar van testen van de overtuigingskracht en het doorzettingsvermogen van het volk van Sint-Maarten na de uitslag van ons referendum van 23 juni 2000, dat ging over de vraag of Sint-Maarten de status van land moest krijgen binnen het Koninkrijk. Vandaar vier jaar van discussies, onderhandelingen en compromissen op technisch en bestuurlijk niveau na de Slotverklaring van 2 november 2006. Vandaar de toetsing van de toekomstige wetgeving en de bestuurlijke organisaties voor de nieuwe landen door commissies van gerespecteerde onafhankelijke deskundigen over de laatste twee jaar. Vandaar de behandeling van de wetgeving die moet leiden tot de beoogde staatkundige verandering in de democratisch gekozen organen van het Koninkrijk, de eilandsraden, de staten en de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Vandaag vindt de laatste grote stap plaats: de behandeling in uw zeer gerespecteerde instelling, de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De behandeling in de Eerste Kamer betreft thans het opmaken van de balans van het uiteindelijke resultaat van alle voorafgaande inspanningen en ontwikkelingen en geschiedt op een wijze die uitstekend past in de rol en werkwijze van deze Kamer. Dit is een monumentaal moment van bezinnen en beslissen. Het gaat in dit kader niet meer om de details, hoe belangrijk die ook zijn, maar om de vraag of het resultaat van de plussen en minnen in een positief oordeel eindigt in deze fase van de staatkundige ontwikkeling. De Kamer zal zich immers niet bezighouden met amendementen en dergelijke, maar is geroepen om de wetgeving in haar geheel te accepteren of te verwerpen met alle consequenties van dien, onafhankelijk van welke keuze men maakt. Wij beseffen dat dit geen gemakkelijke opgave is. Ik heb daarom bewust de termen "plussen" en "minnen" gebruikt. Van tevoren staat namelijk vast dat niet iedereen voor 100% gelukkig zal zijn met alle aspecten van het bereikte resultaat. Dit geldt voor de leden van de Kamer en ook voor ons.
Bij het opmaken van de balans maak ik van de gelegenheid gebruik om de Kamer te wijzen op een aantal aspecten dat wellicht over het hoofd wordt gezien. Mijns inziens moeten die echter zwaar meewegen in de oordeelvorming. Ten eerste betreft dit een wereldwijd uniek proces van het ontmantelen van een land, de Nederlandse Antillen, en het doen ontstaan van twee nieuwe landen, Curaçao en Sint-Maarten, alsmede de integratie van delen van het voormalige land, met name Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, in het moederland Nederland. Dit gebeurt allemaal zonder dat er één schot viel, zonder dat er één leven verloren ging en zonder dat één druppel bloed werd vergoten. Nergens ter wereld is dit eerder vertoond. Wij mogen daarom met gepaste trots deze prestatie bewonderen en waarderen.
Ten tweede eerbiedigt Nederland het ook door dit land in de Verenigde Naties gesteunde en vastgelegde recht van een volk op zelfbeschikking. Hoewel er sprake is van meer bemoeienis met de uiteindelijk vastgestelde nieuwe bestuurlijke organisatie voor de eilanden dan sommigen lief is, is dit enigszins te billijken vanuit het besef dat wij ervoor gekozen hebben om gezamenlijk binnen het Koninkrijk te blijven en om gezamenlijk vorm daaraan te geven en dit verder te ontwikkelen.
Ten derde zullen de gekozen staatkundige vorm en de daarin verwerkte best practices ten behoeve van het besturen van de landen en de steun en voorgenomen samenwerking ten behoeve van de realisering daarvan bijdragen aan het voorbereiden van een zo autonoom en verantwoordelijk mogelijk functioneren van de ontluikende nieuwe staten. Daarmee voldoet Nederland aan een in de VN vastgelegde verplichting tot bijstand aan volken bij het realiseren van hun zelfbeschikkingsrecht.
Ten vierde is thans meer dan in eerdere gevallen het uitoefenen van het zelfbeschikkingsrecht voorzien in vele en doeltreffende mogelijkheden. Eventueel dreigende ontsporingen kunnen worden bijgestuurd door middel van eigen instituties en door de verdere verzelfstandiging van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de Raad voor de rechtshandhaving, de commissie financieel toezicht en het constitutionele hof voor Sint-Maarten. Bovendien stellen overige wettelijke voorzieningen met betrekking tot de financiering en registratie van politieke partijen, financial disclosure, en andere integriteitbevorderende wetgeving de koninkrijksregering in staat om daar waar wenselijk in een vroegtijdig stadium door middel van overleg en eventueel via ingrijpen de eigen verantwoordelijkheden te dragen.
Ik eindig met erop te wijzen dat de tijdens het afgelopen proces en gedurende deze debatten en besluitvorming ontstane inzichten alsmede de in de komende jaren te beleven ervaringen in belangrijke mate zullen bijdragen aan het vermogen van iedereen om visies en standpunten uit te werken over de meest wenselijke toekomstige ontwikkeling, al dan niet in koninkrijksverband. Over vijf jaar zullen de nieuwe staatkundige structuren immers worden geëvalueerd en dan zullen daaraan consequenties worden verbonden. Ik hoop dat de brede maatschappelijke discussie over het koninkrijksverband dat net is begonnen, dan zal leiden tot heldere posities over de richting waarin wij ons zouden moeten ontwikkelen. Een nieuwe ronde dus, en nieuwe kansen om eventueel recht te zetten wat krom blijkt, om te persisteren in wat nuttig en goed blijkt en om eventueel nieuwe, andere richtingen in te slaan mocht dat nodig blijken. Op een wellicht minder positief en minder verheffende noot, maar daardoor niet minder cruciaal in het kader van de afweging inzake de balans. Waar is het alternatief gelet op de verre staat van ontbinding van de Nederlandse Antillen? Kunnen wij ons permitteren om deze stap niet te zetten? Is het wenselijk, zinnig of verantwoord om de instabiliteit nog langer te laten voortduren?
Uit mijn betoog zal men begrijpen dat ik in ieder geval geen andere conclusie kan trekken dan de conclusie dat wij de klus nu moeten afmaken. Dat zal niemand verbazen. Ik adviseer dus om de voorliggende wetgeving ten behoeve van de staatkundige hervorming van de Nederlandse Antillen te accepteren.
Ik dank u voor deze unieke gelegenheid om u toe te spreken en u op het hart te drukken dat de belangen van de volken van de eilanden van de Nederlandse Antillen op dit moment slechts kunnen worden gediend met positieve besluitvorming over de voorliggende voorstellen. Namens de regering en de bevolking van Sint-Maarten wil ik nogmaals oprechte dank uitspreken voor allen die de afgelopen jaren hun steun hebben verleend aan de totstandkoming van de verschillende overeenkomsten, regelingen en consensusrijkswetten. Onze dank richt zich ook tot de staatssecretaris, mevrouw Bijleveld, en alle andere Nederlandse bestuurders die de afgelopen jaren nauw met ons hebben samengewerkt om deze eindstreep te behalen.
Ik dank u zeer.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. Ik wil graag beginnen met mij aan te sluiten bij de woorden van waardering die door andere fracties zijn geuit voor het vele werk dat aan beide zijden van de oceaan op verschillende plekken is verricht.
Wij maken vandaag een historisch moment mee: we behandelen wetsvoorstellen die het mogelijk moeten maken dat het land Nederlandse Antillen wordt opgeheven, Curaçao en Sint-Maarten autonome landen worden binnen het Koninkrijk en Saba, Sint-Eustatius en Bonaire onderdeel worden van het Nederlands staatsbestel. Het is een langdurig en soms moeizaam proces geweest om op dit punt te komen. Dat maakt de positie van de Eerste Kamer een lastige. Meer dan eens hebben wij het gevoel gehad dat we in een fuik zijn gezwommen. Want wie zijn wij om aan het einde van de rit, terwijl er al zo veel, deels onomkeerbare stappen zijn gezet, nog onze goedkeuring aan deze wetsvoorstellen te onthouden? En bovendien – de heer Marlin zei het ook al – wat is het alternatief? Tegelijkertijd zijn wij het aan onszelf, maar vooral aan de bevolking van de eilanden verplicht om deze wetsvoorstellen zorgvuldig te wegen. Dat betekent dat wij onze kritische kanttekeningen en zorgen openhartig naar voren moeten brengen.
Ik zal beginnen met een paar algemene opmerkingen. Mijn fractie betreurt het dat de wijziging van de staatkundige verhoudingen niet is aangegrepen om tot volwassener verhoudingen binnen het Koninkrijk te komen. Te vaak wordt de communicatie tussen de partners in het Koninkrijk overheerst door wantrouwen. Door de Caribische bestuurders wordt regelmatig het verwijt geuit dat Nederland zich te veel bemoeit met de interne aangelegenheden van de eilanden. Bij de Nederlandse bestuurders heerst regelmatig de angst om van neokoloniaal gedrag beticht te worden. Ook het huidige proces vertoont hier kenmerken van. Van de Eerste Kamer wordt verwacht dat zij deze wetsvoorstellen "onder stoom en kokend water", zoals dat hier heet, nog vóór het reces afhandelt, terwijl er nog geen staatsregeling is voor Curaçao en Sint-Maarten en op Bonaire nog een referendum plaats zal vinden. Logisch zou zijn dat wij onze behandeling uitstellen tot deze losse eindjes aan elkaar zijn geknoopt. Van verschillende kanten is er bij ons op aangedrongen, dit niet te doen. Dat zou worden opgevat als een poging van Nederland om de eilanden aan het lijntje te houden. Mij gaat het vooral om de gebruikte argumentatie. Ook vanuit de eilanden zijn zulke geluiden gehoord. Dergelijk wederzijds wantrouwen lijkt mijn fractie geen goede basis voor een vruchtbare dialoog.
De wijziging van de staatkundige verhoudingen was bij uitstek de gelegenheid geweest om met frisse blik te kijken naar wat wij 56 jaar na het Statuut nu eigenlijk van en met elkaar willen. Wat is bijvoorbeeld het minimumniveau aan voorzieningen waarvan wij vinden dat ze in het hele Koninkrijk zouden moeten gelden, op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en bestrijding van criminaliteit en corruptie? Wie de vraag stelt, loopt al snel het risico op een jij-bak. Waar bemoeien we ons mee? Maar wij zouden ons met elkaar moeten willen bemoeien. Niet om elkaar de les te lezen, maar om de inhoud van het Koninkrijk gezamenlijk vorm te geven.
AI eerder hebben wij geconstateerd dat er binnen het Koninkrijk sprake is van grote verschillen. Natuurlijk zijn verschillen onvermijdelijk binnen een Koninkrijk dat uit zulke verschillende gebieden bestaat; gebieden die zich bovendien ook nog eens duizenden kilometers van elkaar bevinden en dus ook gesitueerd zijn in een andere omgeving. Maar een aantal basale voorzieningen zou in het hele Koninkrijk goed geregeld moeten zijn. AI eerder hebben wij er onze verwondering over uitgesproken dat de discussie wat een minimaal beschaafd niveau aan voorzieningen binnen het Koninkrijk inhoudt niet al veel eerder is gevoerd. Op de eerste plaats uit een oogpunt van fatsoen. Het zou niet zo mogen zijn dat Nederlandse burgers in het ene deel van het Koninkrijk fundamenteel minder kansen krijgen dan burgers in een ander deel van hetzelfde Koninkrijk. Op de tweede plaats omdat – en ook dat hebben we al eerder vastgesteld – een groot verschil in mogelijkheden er onvermijdelijk toe leidt dat er een migratiestroom op gang komt richting het meer welvarende deel van het Koninkrijk. Zo-even vond daarover een discussie plaats tussen de heer Van Kappen en de heer Atacho.
Deze migratie is het goed recht van onze rijksgenoten overzee. Maar niemand is er bij gebaat als jongeren die in het Caribische deel van het Koninkrijk kansarm zijn hiernaartoe komen en vervolgens volstrekt kansloos worden. De jongeren zelf niet, de eilanden niet en Nederland niet. Het voorkomen van migratie vereist op de eerste plaats dat wordt geïnvesteerd op de eilanden zelf, in onderwijs, zorg, werkgelegenheid. Nederland kan daarbij helpen, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de bestuurders ter plekke. In dit verband betreuren wij het dat de schuldsanering niet is gebruikt om op dit soort essentiële onderdelen schoon schip te maken. Waarom zijn de gelden niet, op zijn minst gedeeltelijk, geoormerkt?
Ik kom op de wijziging van het Statuut. In deze Kamer, maar niet alleen hier, zijn er van begin af aan twijfels geweest over de status van autonoom land voor Curaçao en Sint-Maarten. Die twijfels, zeg ik er eerlijk bij, hadden vooral betrekking op Sint-Maarten. Op Curaçao en Aruba kom ik nog terug. Aanvankelijk gold, zoals al is gememoreerd, ook in de Tweede Kamer de harde eis dat de eilanden de status van autonoom land zouden kunnen krijgen, mits zij voldeden aan de criteria. Geleidelijk is deze eis losgelaten. De eilanden krijgen eerst de status van autonoom land en gaan vervolgens voldoen aan de criteria. Mijn fractie begrijpt dat ook wel. Met het land Nederlandse Antillen als tussenlaag is het voor Curaçao, en in nog sterkere mate voor Sint-Maarten, uiterst moeilijk om een volwaardig bestuurlijk apparaat op te zetten dat ook is toegerust voor de taken die bij de nieuwe positie horen. Mijn fractie kan leven met de omkering van de volgorde. Maar dan is het wel van cruciaal belang dat de landen ook daadwerkelijk gaan voldoen aan de afgesproken criteria. Om die reden hechten verschillende fracties, waaronder ook de mijne, sterk aan uitvoering van de motie-Leerdam en wilden we die motie ook terugzien in een nieuwe AMvRB. Getuigt dit van wantrouwen?
Ik vrees dat dit een beetje het geval is, niet zozeer richting de bestuurders van de nieuwe landen, als richting het Koninkrijk als geheel en dus ook richting onszelf. We hebben te vaak weggekeken als zich misstanden voordeden, terwijl het Statuut in artikel 43 expliciet de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van fundamentele menselijke rechten en vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur, bij het Koninkrijk legt. Van dit artikel is nooit gebruik gemaakt, met één uitzondering: om een beslissing te forceren over de vestigingsplaats van het Gemeenschappelijk Hof. Dat roept de vraag op waarom het Koninkrijk nu wél zijn verantwoordelijkheid zou willen nemen. Een veelgehoord argument is dat deze verantwoordelijkheid eenvoudiger te nemen valt als de rijksministerraad rechtstreeks met autonome landen onderhandelt. Het bestaan van het land Nederlandse Antillen zou dan in het verleden belemmerend hebben gewerkt. Voorzitter! Mijn fractie heeft hier twijfels bij. Het gaat niet zozeer om de mogelijkheden als wel om de bereidheid ofwel de politieke moed om in te grijpen. Als het WODC in 2007 constateert dat de georganiseerde criminaliteit op Sint-Maarten vrij spel heeft, is er wat mijn fractie betreft duidelijk sprake van schending van artikel 43. Als daarvan in dit geval geen sprake is, vraag ik mij in gemoede af wanneer dit wél het geval is. Artikel 51 van het Statuut bood en biedt het Koninkrijk de mogelijkheid om het land Nederlandse Antillen hierop aan te spreken en via een AMvRB te voorzien in een adequate aanpak. Dat is nooit gebeurd. En dat roept de vraag op of, als het land Nederlandse Antillen ontmanteld is, het Koninkrijk die bereidheid wel zal hebben. Kan de regering hier eens uitvoerig op ingaan?
Voorzitter. Ik kom op de status van autonoom land in het algemeen. Bij deze wetsvoorstellen is de aarzeling, zowel in deze als in de Tweede Kamer, vooral groot geweest ten aanzien van Sint-Maarten. Deze aarzeling had betrekking op enerzijds de gebrekkige rechtshandhaving en anderzijds de schaal van het eiland. Kun je met een kleine bevolking van tussen de 40.000 en 70.000 à 80.000 (inclusief illegalen) inwoners alle landstaken volwaardig vervullen? Brengt de kleinschaligheid niet een aantal problemen mee ten aanzien van de rechtshandhaving die bijna inherent zijn aan kleinschaligheid? Overal ter wereld proberen bedrijven die voor werkgelegenheid zorgen of over grote (financiële) macht beschikken, soms de omstandigheden in hun voordeel te beïnvloeden. Het tegenwicht dat lokale overheden kunnen bieden, wordt bepaald door bestuurlijke moed van de bestuurders en door de mate waarin de overheid afhankelijk is van deze bedrijven en organisaties. Die onafhankelijkheid wordt vergroot als er of meerdere bedrijven zijn die een rol spelen of als de lokale overheid is ingebed in een groter geheel. Er is ongetwijfeld invloed van de grootste kruidenier van ons land in Zaandam, van de grote bedrijfskantoren op de Zuidas in Amsterdam of een worstenfabriek in Oss. Maar deze bedrijven zullen nooit in staat zijn de dienst uit te maken. Op de eilanden ligt dit anders. Rechtshandhaving vereist een zekere mate van onafhankelijkheid en neutraliteit. Het is niet voor niets dat de buurtregisseurs (de vroegere wijkagenten) in de grote steden in Nederland hun functie niet mogen uitoefenen in de buurt waar zij wonen. Op de eilanden is dat lastig te realiseren. De Tweede Kamer heeft op twee punten nadere waarborgen aangebracht: het RST blijft voorlopig functioneren en de borging van de landstaken is conform de al eerder aangehaalde motie-Leerdam niet beperkt tot vier jaar. Wij zijn daar content mee. Toch zijn hiermee niet al onze zorgen weggenomen.
Aruba heeft al vanaf 1986 een autonome status en heeft in zekere zin als voorbeeld gediend voor de nieuw te vormen landen Sint-Maarten en Curaçao. Wij hebben respect voor de wijze waarop het land zich ontwikkeld heeft, maar wij hebben ook al eerder uitgesproken dat de positie van Aruba ons zorgen baart. Uiteraard vanwege de kleinschaligheid, dat is voor Aruba niet anders dan voor de andere eilanden, maar ook vanwege de kwetsbaarheid van de economie. De economie is erg eenzijdig gericht op vooral Amerikaans toerisme en is ook weinig duurzaam. Het ene na het andere hotel is uit de grond gestampt. De kwetsbaarheid van de economie komt nu ook in de cijfers naar voren. Op dit moment heeft Aruba een begrotingstekort van ruim 324 mln. Arubaanse guldens. Als we rekening houden met een eenmalige betaling van 210 mln. die in de begroting is opgenomen, komt het tekort uit op 534 mln. Als de voorgenomen afschaffing van de belasting op bedrijfsomzetten volgend jaar doorgang vindt, stijgt het tekort naar 614 mln. Op een begroting van 1,3 mld. guldens is dat, afhankelijk van welke bedragen je meetelt, een begrotingstekort van tussen de 25% en 47% van de begroting. Dat zijn forse tekorten. Deelt de regering onze zorg hierover? Voor mijn fractie leidt deze situatie ertoe dat wij de ontwikkelingen in de nieuwe landen Curaçao en Sint-Maarten nauwlettend zullen blijven volgen.
Voorzitter, ik rond af. Het is duidelijk dat wij kritisch staan tegenover de voorgenomen staatkundige vernieuwing. Die kritische houding betreft niet het opheffen van het land Nederlandse Antillen; wij constateren dat de eilanden nieuwe wegen willen inslaan en dat respecteren wij. Het betreft zelfs niet het feit dat er nog sprake is van tal van losse eindjes; wij begrijpen dat de nieuwe staatkundige structuur meer mogelijkheden biedt om deze eindjes af te hechten dan de bestaande structuur. Onze kritische houding betreft vooral de vraag of het Koninkrijk, en Nederland als partner binnen dat Koninkrijk, bereid is de in het Statuut opgenomen waarborgfunctie ook daadwerkelijk in te vullen. Kan de regering aangeven in welke situaties zij aanleiding zou zien om in te grijpen, waar zij dat in het verleden niet heeft gedaan?
Als de voorzitter het goedvindt, zou ik op dit punt een vraag willen stellen die eigenlijk in blok 2 thuishoort, maar als ik hem hier mag stellen, kan ik afzien van mijn spreektijd bij blok 2. Het maakt mij niet uit of hij in blok 1 of blok 2 beantwoord wordt.
De voorzitter:
Die permissie wil ik u graag geven, onder die conditie.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Stel dat de rechtshandhaving op een van de eilanden tekortschiet omdat het OM onderbezet is. Kan de rijksministerraad in zo'n geval optreden? En is de Nederlandse regering dan ook bereid om zich hiervoor in de in te zetten? De antwoorden op deze vragen – ik heb er meer gesteld door mijn betoog heen – zullen in belangrijke mate ons eindoordeel bepalen.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Voorzitter. Als fractie hebben wij ervoor gekozen om de uitgebreide bespreking in de Tweede Kamer niet te herhalen. Daarom hebben wij met name gekeken naar de rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie en het Statuut.
Het doet mij plezier om in deze historische periode het woord te mogen voeren over enige onderdelen van de staatkundige hervorming die zal resulteren in een tweede en een derde autonoom eiland binnen ons Koninkrijk met daarnaast drie eilanden die Nederlands grondgebied zullen worden. Dat daarbij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, een klein beetje opgepoetst en voorzien van een Beheerraad – die voor een deel de functies van de Raad voor de rechtspraak aan deze kant van de oceaan op zich neemt – voor alle eilanden zal blijven functioneren, is een goede zaak. Het Hof zie ik als een bindend element, niet alleen tussen de eilanden maar ook tussen de eilanden en Nederland, ook al omdat wij allen uiteindelijk vallen onder de jurisdictie van de Hoge Raad. De Antillen krijgen nu voor het eerst een eigen raio-opleiding. Hopelijk zal dat eraan bijdragen dat meer eilandskinderen opteren voor de rechterlijke macht. Het was voor mij in mijn vorige functie als rechter een genoegen om raio's uit Suriname tijdens hun stage op de Utrechtse rechtbank te mogen begeleiden. Ik verwacht ook dat raio's uit de Antillen regelmatig in Nederland stage zullen komen lopen, zoals ook steeds rechters uit Nederland zullen solliciteren en aangenomen worden als rechter in het Gemeenschappelijk Hof. Ik noem hier met name het solliciteren omdat het een wijd verbreid misverstand is dat Nederlandse rechters worden gedetacheerd. Zij moeten gewoon solliciteren. Wel hebben ze van Nederlandse zijde een terugkeergarantie, waardoor het misverstand waarschijnlijk ontstaat.
De SP heeft nog een vraag en een opmerking. De vraag betreft de gedwongen overplaatsing naar een ander eiland. Ook de Nederlandse rechterlijke organisatie kent de gedwongen overplaatsing. Het is echter in onze ogen toch niet helemaal hetzelfde of je van Den Haag naar Leeuwarden wordt overgeplaatst of van Curaçao naar Sint-Maarten. Overigens is deze bepaling, de verplichte overplaatsing, die overzee bedoeld is om ervoor te zorgen dat op alle eilanden goede rechtspraak verzekerd is, ook in Nederland onderwerp van discussie. De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft gewezen op de risico's voor de rechterlijke onafhankelijkheid. Mr. J.Th. Drop, voormalig lid van het Gemeenschappelijk Hof, thans rechter in Den Haag en tevens gedetacheerd bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, pleitte in Trema – dit is het tijdschrift voor de rechterlijke macht – nummer 6 van juni 2010 net op tijd voor een uitgebreidere wettelijke regeling waarbij onvrijwillige overplaatsing alleen wordt opgelegd voor een bepaalde periode en bij toerbeurt. Hoe denkt de minister daarover? Is dit een optie die het overwegen waard is? Meent hij dat de onafhankelijkheid daarbij voldoende is afgedekt?
Tot slot vraagt de SP aandacht van de nieuwe landen voor de behandeling achter gesloten deuren van zaken waarbij minderjarigen zijn betrokken. Op pagina 5 van het voorlopig verslag hebben wij reeds gewezen op artikel 40 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Dat wijst er in het eerste lid op dat de staten die partij zijn het recht van het kind op een behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind erkennen. In het tweede lid staat onder vii dat de staten waarborgen dat zijn of haar privéleven volledig wordt geëerbiedigd tijdens alle stadia van het proces. Wij tekenen hierbij aan dat een 16- of 17-jarige niet alleen minderjarig is – ik neem aan dat dit ook op de Antillen het geval is – maar ook verre van volwassen, zoals de huidige kennis omtrent de ontwikkeling van de hersenen ons leert. De SP doet dan ook een beroep op de aanstaande landen om in hun landsverordening op te nemen dat zaken waarbij minderjarigen zijn betrokken achter gesloten deuren zullen worden behandeld.
Het Statuut heeft zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer veel hoofdbrekens gekost. In de Tweede Kamer heeft de SP tegen het voorstel gestemd omdat nog te veel onduidelijkheid bestond. Sinds 15 april is hard gewerkt. Wij hebben al een ondertekende algemene maatregel van rijksbestuur waarin de motie-Leerdam goed is verwerkt. Wij hebben het woord van de staatssecretaris dat Nederland bereid is om artikel 51 van het Statuut te gebruiken in het kader van de waarborgfunctie indien dat nodig mocht blijken. De beide Kamers van de Staten-Generaal krijgen te zijner tijd de resultaten van de politieke stuurgroep en de rapportage van de toetsingscommissie. Daarenboven staat er nu ook een voorstel tot herziening van de Grondwet op internet. Dit alles geeft ons thans het vertrouwen dat het proces in de aanloop naar 10-10-10 goed kan worden afgerond. Ziet de regering met ons de positieve ontwikkelingen sinds de plenaire behandeling in de Tweede Kamer? Gaarne verneem ik daarop een reactie. Wij overwegen om voor het wetsvoorstel te stemmen. Uiteraard is dat mede afhankelijk van de uitkomsten van het debat dat wij vandaag voeren. Wij hopen dat de volgende regering het stokje adequaat zal overnemen en gedane beloften en in gang gezette acties zal afronden. Zo achten wij een visie op ons aller gezamenlijke toekomst van heel groot belang. Het rapport Democratisch Deficit behoeft nog besluitvorming en implementatie. De Grondwet en het Statuut moeten een grote onderhoudsbeurt ondergaan. Maar de APK hebben zij in onze ogen thans doorstaan.
Ten aanzien van het Democratisch Deficit hebben wij nog een algemene opmerking. Het Statuut kent de figuur van de rijkswet en de algemene maatregel van rijksbestuur. In deze serie rijkswetten is herhaaldelijk sprake van een Koninklijk Besluit terwijl uit de memorie van toelichting blijkt dat dit Koninklijk Besluit wordt genomen door de raad van ministers van het Koninkrijk, onze rijksministerraad. Het gaat dan bijvoorbeeld over de benoeming van de procureur-generaal, de advocaat-generaal en de hoofdofficier van justitie, en over de inwerkingtreding van wetten.
Wij vinden het te betreuren dat uit de tekst van de wet niet blijkt dat het hier niet om een gewoon Koninklijk Besluit gaat, maar om een Koninklijk Rijksbesluit. Het Statuut kent dat begrip niet. Dat lijkt ons een omissie. Borman wijst in "Het Statuut van het Koninkrijk", pagina 134, op het feit dat de term Koninklijk Rijksbesluit, naar analogie van de AMvRB, wel wordt gebruikt. Hoogers bespreekt het verschijnsel Koninklijk Rijksbesluit in hoofdstuk 4 van zijn boek "Normenhiërarchie van het Koninkrijk der Nederlanden". In het rapport van de Commissie Democratisch Deficit over de democratische legitimiteit van besluitvorming en controle op koninkrijksniveau, wordt de suggestie gedaan om een aparte website te openen waarop rijkswetten en algemene maatregelen van rijksbestuur worden gepubliceerd. Koninklijke Besluiten die door de rijksministerraad worden genomen, dus Koninklijke Rijksbesluiten, zouden daarop moeten worden opgenomen. Ook al om die reden zou het consequent gebruiken van de term "Koninklijk Rijksbesluit" aanbeveling verdienen. Bij een eerstvolgende wijzing van het Statuut zou dit ons inziens meegenomen kunnen worden. Hoe denken de minister en de staatssecretaris hierover? Delen zij onze mening? En, zo vragen wij de bewindslieden, zou daar in de praktijk al op kunnen worden vooruitgelopen? Zijn de bewindslieden bereid om dit in de rijksministerraad aan de orde te stellen? Kan worden afgesproken om het voorbeeld te volgen dat wij in elk geval in één eerdere rijkswet aantroffen? Ik doel op de rijkswet ongevallenraad Defensie. Daarin wordt namelijk in artikel 56 vermeld dat deze wet bij Koninklijk Rijksbesluit in werking treedt.
Wij hebben nog een vraag die eigenlijk gericht is aan de nieuwe landen. Wij vinden artikel 1 van de Nederlandse Grondwet heel belangrijk. Wij horen graag van de nieuwe landen of dit artikel in enigerlei vorm ook is opgenomen in hun Grondwet. Ik heb overigens de conceptstaatsregeling voor Sint-Maarten niet gelezen, maar wel de bespreking ervan in het Nederlands Juristenblad. Als die bespreking klopt, kunnen wij van die conceptstaatsregeling nog veel leren. Ik hoor dus graag van de mensen van overzee ook over hun voornemens wat dit betreft.
Over de andere wetten die wij in dit blok behandelen, hebben wij geen aanmerkingen. Wij wachten de antwoorden van de minister en de gevolmachtigde ministers af.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is vandaag een bijzondere dag, niet alleen omdat we opnieuw een steen hopen toe te voegen aan het gebouw van de staatkundige herziening, maar ook omdat we dat doen samen met onze collega's uit de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba. Namens de fractie van de ChristenUnie, maar ook namens die van de SGP, waarvoor ik eveneens spreek, heet ik hen van harte welkom.
Reeds lange tijd is bekend dat het gebouw van de staatkundige herziening op 10 oktober 2010 opgeleverd dient te worden. Het is de bedoeling dat op die datum de Nederlandse Antillen worden opgeheven, waarbij Curaçao en Sint-Maarten zelfstandige landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden worden. Het blijft tot het laatste moment spannend of de staatkundige herziening op deze datum daadwerkelijk "staat als een huis". Immers, zoals bij de bouw van een huis sprake kan zijn van omstandigheden waar de aannemer geen invloed op heeft, bijvoorbeeld een vorstperiode, zo is bij het proces van de staatkundige herziening eveneens sprake van dergelijke omstandigheden geweest. Ik denk bijvoorbeeld aan het referendum op Curaçao vorig jaar, maar ook aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer afgelopen juni. Ook vandaag kunnen we nog niet met zekerheid stellen dat 10 oktober 2010 gehaald wordt. Immers, op 27 augustus aanstaande gaat de bevolking van Curaçao opnieuw naar de stembus, waarna het afwachten is of de nieuwe staatsregeling voor Curaçao door de nieuwe eilandsraad bij meerderheid wordt aangenomen. In de eilandsraad van Sint-Maarten moet ook nog gesproken worden over de nieuwe staatsregeling van Sint-Maarten. Afhankelijk van de stemming aldaar moet ook de bevolking van Sint-Maarten eventueel nog naar de stembus. Deze nieuwe staatsregelingen voor Curaçao en Sint-Maarten zijn noodzakelijk om de eilanden per 10 oktober 2010 autonome landen binnen het Koninkrijk te laten worden. Immers, zonder staatsregeling kan er geen statuutswijziging worden doorgevoerd. Nu ik het woord "statuutswijziging" heb laten vallen, zijn we aanbeland bij een belangrijk onderwerp dat we vandaag bespreken, namelijk de rijkswet tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
Naast de reeds genoemde omstandigheden is ook de wijziging van het Statuut een conditio sine qua non voor de herziening van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk. Met andere woorden: deze rijkswet zal vandaag aangenomen moeten worden teneinde 10 oktober 2010 te kunnen halen. De meerderheid van deze kamer heeft gesteld dat de aan de motie-Leerdam aangepaste AMvRB uiterlijk 2 juli 2010 door de rijksministerraad zou moeten worden geaccordeerd, wilde deze rijkswet vandaag überhaupt behandeld dan wel in stemming worden gebracht. Nu aan deze formele voorwaarde is voldaan, zal dit wetsvoorstel in ieder geval vandaag afgehandeld worden. Wij zullen pas aan het einde van deze dag weten of dit ook betekent dat het wetsvoorstel wordt aangenomen.
Tijdens het debat dat de Kamer in mei 2009 met de staatssecretaris voerde, hebben onze fracties kritische vragen gesteld over de status van de afspraken. Wij hebben aangegeven dat Curaçao en Sint-Maarten op de afgesproken streefdatum autonome landen binnen het Koninkrijk kunnen worden, mits zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. De staatssecretaris heeft toen gesteld dat op basis van toetsing in hoeverre de implementatie van de nieuw te vormen landen voldoet aan de overeengekomen criteria, een uitspraak moet worden gedaan of er voldoende vertrouwen is dat de nieuwe landen Curaçao en Sint-Maarten vanaf dag één van de nieuwe status in staat zullen zijn daadwerkelijk als land te functioneren. Op onze bij de schriftelijke inbreng gestelde vraag of dit vertrouwen er op dit moment is, heeft de staatssecretaris een weliswaar uitvoerig, maar wat ons betreft niet helemaal afdoend antwoord gegeven. Zij heeft aangegeven hoe er bij AMvRB door middel van plannen van aanpak waarborgen worden gecreëerd voor een adequate uitvoering van overheidstaken in de nieuwe landen. Hoewel zij onze vraag dus niet met een helder ja of nee heeft beantwoord, zegt zij eigenlijk dat de landen niet vanaf dag één van de nieuwe status in staat zijn daadwerkelijk als land te functioneren. Onze fracties betreuren dit, mede gelet op het feit dat deze voorwaarde tijdens het gehele proces door diverse fracties nadrukkelijk is gesteld. Wij hadden dan ook liever gezien dat de regering zich niet had vastgelegd op enige datum voor het ingaan van de gewijzigde staatkundige verhoudingen, voordat de nieuwe landen aan de voorwaarden hadden voldaan. Wij kunnen ons derhalve niet geheel aan de indruk onttrekken dat we uiteindelijk, al is het met open ogen, in een fuik zijn gezwommen. Dat is de beeldspraak die vandaag al eerder aan de orde is geweest. We zijn benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris hierop.
In ieder geval worden in de eerder genoemde AMvRB waarborgen gecreëerd opdat de nieuwe landen op enig moment hun overheidstaken adequaat kunnen uitvoeren. Ik zeg bewust "op enig moment". Wij weten namelijk niet wanneer dit moment aanbreekt. De oorspronkelijke concept-AMvRB met een duur van twee jaar, die daarna slechts eenmaal met twee jaar verlengd kon worden, zou om die reden voor ons onvoldoende zijn geweest om onze bezwaren weg te nemen tegen de mogelijkheid dat Curaçao en Sint-Maarten land worden zonder dat is voldaan aan de gestelde voorwaarden. Dit heeft niet zozeer te maken met een ongerechtvaardigd gebrek aan vertrouwen van onze zijde, als wel met de realiteit van dit reeds lang durende proces. De in de nota naar aanleiding van het verslag gemaakte opmerking dat "de regering het, gelet op de ruime voorzieningen die de AMvRB biedt, niet waarschijnlijk acht dat, nadat de AMvRB is uitgewerkt, een land niet in staat is de betreffende taak zelfstandig en naar behoren uit te voeren", vinden wij dan ook op zijn zachtst gezegd enigszins naïef. Wij verzoeken de staatssecretaris aan te geven waarop dit is gebaseerd.
Gelet op dit alles zijn wij verheugd dat de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Leerdam ertoe geleid heeft dat de, inmiddels door de rijksministerraad geaccordeerde, AMvRB steeds na twee jaar verlengd kan worden, zolang dat noodzakelijk is. Wij zijn eveneens blij dat, mede als gevolg van deze motie, het parlement een rol krijgt bij de beoordeling van deze noodzakelijkheid. Reeds nu kan ik dan ook melden dat voor onze fracties de eerder genoemde bezwaren om mogelijk te maken dat Curaçao en Sint-Maarten op 10 oktober 2010 een autonoom land binnen het Koninkrijk worden, zijn weggenomen.
Onze vragen met betrekking tot de andere in dit blok aan de orde zijnde wetsvoorstellen zijn in de nota naar aanleiding van het verslag afdoende beantwoord, waarvoor wij de staatssecretaris hartelijk danken.
Ik rond af. Ik spreek de verwachting uit dat, om in de beeldspraak van het begin van mijn inbreng te blijven, op 10 oktober 2010 het huis van de staatkundige herziening wordt opgeleverd, zij het dat, gelet op de uitvoering van de plannen van aanpak, sprake is van een casco-oplevering. Wij zijn benieuwd hoe het huis er uiteindelijk uit zal komen te zien.
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Ook van de kant van mijn fractie waardering voor het vele werk dat aan beide kanten van de oceaan is verricht.
Het kan vandaag een belangrijke dag zijn voor de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen, voor het land Nederland en voor het Koninkrijk als geheel. Immers, als wij vandaag tot een vruchtbare beraadslaging komen en deze vervolgens kunnen afronden met positieve besluitvorming, dan is er een belangrijke stap gezet naar de definitieve ontbinding van het land de Nederlandse Antillen en staan er de contouren van een koninkrijk dat voortaan bestaat uit vier autonome landen en zal het land Nederland in de toekomst zijn uitgebreid.
Kern van discussie vandaag is de aanpassing van het Koninkrijksstatuut. Deze aanpassing kent een destructief element, namelijk het opheffen van het land de Nederlandse Antillen, en een constructief component, namelijk de constituering van twee nieuwe autonome landen en de uitbreiding van het land Nederland.
Om met dat eerste, het destructieve element, te beginnen: het land de Nederlandse Antillen is geen gelukkige constructie geweest. Al te gemakkelijk is gedacht dat de samenvoeging van een aantal delen van het Caribische gebied wel tot een geheel zou leiden, maar de uitspraken van de bevolking van de verschillende eilanden over haar toekomst hebben laten zien dat dit geen eenheid is geworden. Uiteindelijk is gekozen voor uiteenlopende ontwikkelingsrichtingen. Voor een deel van de eilanden geldt dat men aansluiting zoekt bij het Europese deel van het Koninkrijk. Andere eilanden zoeken meer autonomie. Wellicht is dat voor sommige een opstap naar volledige zelfstandigheid ten opzichte van het Koninkrijk.
Uit de constatering van de fractie van GroenLinks zou al te gemakkelijk kunnen worden afgeleid dat de instemming met de voorstellen die thans voorliggen, een gemakkelijke beslissing zou worden. Dat is echter niet zo. In de gedachtewisseling over de zogenaamde BES-voorstellen van een aantal maanden geleden zei ik vanaf deze plaats dat wij wellicht over het gemakkelijkste deel van de voorstellen spraken. Misschien kan de staatssecretaris zich dat nog herinneren. De grootste opgave ligt immers niet in de ontbinding van een land, maar in de vorming van de nieuwe landen. Zij zullen levensvatbaar moeten zijn en de toekomst beter moeten kunnen doorstaan dan het land dat opgeheven wordt. Men zal de bevolking garanties dienen te bieden op het punt van goed bestuur, met alles wat daarbij hoort: rechtszekerheid en kwaliteit van bestaan. Ja zeggen tegen de ontbinding van een land en ja zeggen tegen de vorming van nieuwe landen kan en mag niet betekenen dat weggekeken wordt van het perspectief van de nieuwe landen. Een positieve beoordeling van de keuze van de bevolking voor autonomie is het tegenovergestelde van aan het lot overlaten.
Op dat punt heeft mijn fractie geworsteld met twijfels of daadwerkelijk aan de condities is voldaan om de nieuwe landen een goede start te laten maken, die de bevolking met haar keuze verdient. In de beleving van mijn fractie heeft dat vooral met twee zaken te maken.
In de eerste plaats heeft het te maken met de wijze waarop het afgesproken proces is doorlopen. Aanvankelijk waren er heldere afspraken over de criteria die zouden gelden voor de overstap naar een autonoom land binnen het Koninkrijk. De condities voor een goede rechtshandhaving en rechtspleging, voor goed bestuur en voor een verantwoord financieel beleid zouden moeten zijn gerealiseerd. Gaandeweg het proces – sprekers voor mij wezen erop – zijn deze criteria losgelaten en bleek het verkrijgen van de autonome status een voorwaarde te worden om deze criteria te realiseren. Mijn fractie had en heeft daar grote moeite mee.
Een tweede punt van twijfel heeft betrekking op de wijze waarop het proces van autonomisering van Aruba is gelopen. Waardering is er voor een reeks van ontwikkelingen die het eiland heeft doorgemaakt, maar er zijn ook zorgpunten. Niet alle destijds gemaakte afspraken zijn gerealiseerd; daarover bestaan op dit ogenblik grote zorgen. Mevrouw Linthorst verwees al naar de ontwikkelingen met betrekking tot de begroting. Ook op het punt van goed bestuur worden weleens twijfels gehoord. Ik zou graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt hebben.
Natuurlijk kent het Statuut de zogenaamde waarborgfunctie en geven de artikelen 50 en 51 de mogelijkheid om vanuit het Koninkrijk maatregelen te treffen. Hierbij gaat het echter, zoals de staatssecretaris ook aangeeft in de nota naar aanleiding van het verslag, om een uiterst zwaar middel dat pas kan worden ingezet als alle pogingen tot verbetering en samenwerking hebben gefaald. Het ligt in de rede een dergelijk middel pas in te zetten als het in een van de landen van het Koninkrijk echt goed fout is gelopen. Daarmee lijkt het nauwelijks een middel te zijn dat kan worden ingezet bij de opbouw van een land. Dat is per slot van rekening een proces van verbetering en voortgang.
Mijn fractie juicht het dan ook toe dat er aan de overkant een amendement van de heer Remkes en, vooral, een motie van de heer Leerdam zijn aangenomen die de condities hebben geschapen om én de stap naar autonomie te maken én de verdere opbouw van de autonome staat vorm te geven. Op dat punt heeft mijn fractie nog wel enkele vragen.
In de eerste plaats voorziet de algemene maatregel van rijksbestuur die een uitvloeisel is van de motie-Leerdam, erin dat er op basis van plannen van aanpak op genoemde punten wordt gewerkt aan de verdere organisatorische opbouw van de nieuwe autonome landen. De volledige status van autonoom land wordt pas bereikt als de plannen van aanpak zijn gerealiseerd. De AMvRB geldt in principe voor twee jaar maar kan telkens met twee jaar worden verlengd. Voor zowel intrekking als verlenging van de algemene maatregel is een besluit nodig, en dat besluit wordt voorgehangen bij het parlement. Op dat punt is het natuurlijk van belang dat wij hier en aan de overkant kunnen beoordelen of het punt bereikt is of juist niet, zodat het besluit kan worden ingetrokken dan wel verlengd. Mijn fractie is niet helemaal duidelijk hoe in de tussentijd de Kamers zullen worden geïnformeerd om dat oordeel te kunnen vellen.
Mevrouw Linthorst zei het ook al: wij zijn hier eigenlijk bezig met een besluit onder stoom en kokend water om de datum van 10-10-10 te halen. Toch ligt er een aantal vragen. De staatsregeling van Curaçao is in eerste aanleg afgestemd. De staatsregeling van Sint-Maarten moet nog worden gerealiseerd. Heeft de staatssecretaris er op dat punt vertrouwen in dat daadwerkelijk de datum van 10-10-10 wordt gehaald? Ziet de staatssecretaris nog andere problemen op de weg?
Ik heb nog een enkele vraag over het Gemeenschappelijke Hof van Justitie. Unusrechtspraak is de regel bij gerechten in eerste aanleg. Dat is niet vreemd; in Nederland doen wij dit ook. Maar in Nederland hebben wij de mogelijkheid om ingewikkelde gevallen door te verwijzen naar een meervoudige kamer. Dat is voor de kwaliteitsverbetering van de rechtspraak een groot goed. Onze fractie begrijpt wel dat met kleinschalige gerechten terughoudend met zo'n doorverwijzing zou moeten worden omgesprongen, maar zou niet in elk geval gestimuleerd moeten worden om ingewikkelde vragen die verschillend beantwoord kunnen worden in een meervoudige kamer te behandelen?
Mijn tweede vraag heeft betrekking op het risico van vooringenomenheid. Daarom bestaat de regel dat rechters die hebben kennisgenomen van een zaak er niet meer voor in aanmerking komen als deze zaak opnieuw behandeld wordt. Het risico van vooringenomenheid moet verkleind worden. Maar is de betreffende regel daartoe voldoende? Het wereldje is klein en het is moeilijk om te voorkomen dat rechters weten welke zaken er spelen. De kans dat zij het weten is nog groter bij zaken die zich lenen voor een hoger beroep. De vraag van mijn fractie is dan ook of er geen extra waarborgen zouden moeten worden ingebouwd die burgers garanderen dat een tweede behandeling van de zaak een nieuwe en onpartijdige blik inhoudt.
Een derde vraag gaat over de eis van zo veel mogelijk garanties van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Mijn fractie is daarom blij met de onverenigbaarheid van functies, maar vraagt zich af hoe in dit licht zich de bepaling verhoudt dat rechters kunnen worden verplicht zich op een bepaald eiland te vestigen.
Voorzitter, ik rond af. Wij begrijpen dat de voorliggende voorstellen een begin zijn, maar dat hoort ook bij het constructieve element van het Statuut.
De heer Engels (D66):
Voorzitter. Met bijzonder veel genoegen neemt de fractie van D66 deel aan dit historische debat over het tweede grote deel van de wetgeving tot herstructurering van het Koninkrijk. In de eerste plaats omdat het mij de gelegenheid biedt nog eens uitdrukkelijk onze grote waardering uit te spreken voor de vele en grote inspanningen die door alle betrokken politici, bestuurders en ambtenaren zijn verricht. Dat geldt uiteraard voor de regering en met name voor de eerstverantwoordelijke staatssecretaris. Maar dat geldt zeker ook voor alle verantwoordelijken aan de overzijde van de oceaan. Het is zeer plezierig dat een deel van hen hier vandaag aanwezig is, zodat ik onze complimenten nu ook eens rechtstreeks aan hen kan overbrengen.
In de tweede plaats is mijn fractie verheugd over het feit dat het perspectief op de ingezette herinrichting van het Koninkrijk nu concrete vormen begint aan te nemen. Het vooruitzicht op het realiseren van de beoogde transitiedatum van 10 oktober 2010 lijkt nu op korte termijn werkelijkheid te worden. Daarmee kan grote vooruitgang worden geboekt op het punt van een verbetering van de onderlinge verhoudingen en de kwaliteit van overheidsbestuur binnen de landen van het Koninkrijk.
Het is een goed teken dat overeenstemming is bereikt met de betrokken eilandsbesturen ten aanzien van de voorliggende consensusrijkswetten inzake politie, justitie en financieel toezicht, en dat de bijzondere gedelegeerden, waarvan ook leden van de eilandsraden deel uitmaken, bij de behandeling aan de overzijde geen gebruik hebben gemaakt van hun recht om zich vóór de eindstemming uit te spreken tegen de voorstellen. Wij weten dat Aruba op dit moment de wenselijkheid onderzoekt van aansluiting bij de consensusrijkswetgeving over de rechtshandhaving. Gelet op het grote belang van de eenheid en de samenwerking binnen het Koninkrijk hoopt de D66-fractie dat die aansluiting spoedig na de transitiedatum kan worden gerealiseerd. Mijn fractie zou het op prijs stellen daar vandaag nadere informatie over te ontvangen.
Ook voor de D66-fractie geldt dat de kernwaarde van deugdelijkheid van bestuur, recht en financiën binnen het Koninkrijk gewaarborgd moet zijn. De nieuwe staatkundige inrichting van het Koninkrijk zal wat ons betreft moeten bijdragen aan een vergroting van de vrijheid en zelfstandigheid om vooruitgang en welvaart na te streven. Tegelijkertijd zullen de landen voluit hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor de bewerkstelliging van een democratische en rechtsstatelijke werking van het bestuur. Dat betekent onder meer democratische besluitvorming met respect voor de minderheid, de bewaking van institutionele checks-and-balances, een goede rechtsbescherming en de handhaving en de stimulering van universele mensenrechten, ongeacht levensovertuiging, afkomst of seksuele geaardheid. Uiteraard betekent dat een blijvende serieuze aandacht voor vormen van corruptie, fraude en coöptatie.
Graag zeg ik de regering dank voor de beantwoording van de opmerkingen van de D66-fractie in de schriftelijke voorbereiding. Het is goed dat in de consensusrijkswetgeving voor justitie en politie is gepoogd tot een zo hoog mogelijk niveau van checks-and-balances te komen. Rechtshandhaving en rechtspleging vragen een met wettelijke waarborgen omgeven en in functioneel opzicht zo optimaal mogelijke structuur.
Met betrekking tot de rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (R1884) stel ik voorop dat deskundigheid en onafhankelijkheid binnen de rechterlijke macht en in de rechtspraak in dat licht essentiële voorwaarden zijn voor het bereiken van dat niveau. De D66-fractie is echter niet zo dogmatisch dat zij geen begrip zou hebben voor praktische oplossingen die voortvloeien uit de bijzondere geografische omstandigheden van een gebied, zoals kleinschaligheid. Niettemin hebben wij nog wel enige aarzelingen bij de mogelijkheid op Saba en Sint-Eustatius om niet-juristen te benoemen tot rechter-plaatsvervanger. Deze aarzelingen hebben wij in algemene zin, dat wil zeggen ten aanzien van alle landen binnen het Koninkrijk, dus ook Nederland. Maar onze bezorgdheid geldt in het bijzonder voor kleinschalige gebieden. Juist in kleinschalige culturen kan de bescherming van rechtmatigheid en integriteit immers onder druk komen te staan. Ik vraag de regering onze bezorgdheid te verkleinen.
Met betrekking tot de zogeheten Raron (1901) is mijn fractie verheugd dat de regering onze bezorgdheid over een mogelijke inconstitutionaliteit in de gevolgde wetgevingsprocedure heeft weggenomen. Voor de goede orde merk ik hierbij wel op dat wij niet kunnen uitsluiten dat in de wetenschappelijke literatuur bedenkingen blijven bestaan. Ik denk hierbij met name aan het Groningse universiteit, door de minister in dit verband ooit aangeduid als Ultra Perifeer Gebied. Dat was heel moedig van hem, maar wellicht ook riskant, al zal ik alles doen om hem in bescherming te nemen in het hoge noorden, zoals ik dat overigens wel vaker moet doen!
Voorzitter. De voorgestelde wijziging van het Statuut (R1903) is cruciaal in dit proces van staatkundige hervorming. Ook in de ogen van de D66-fractie is die een conditio sine qua non voor de modernisering van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk. Eerder hebben wij uitgesproken dat na dit proces fundamenteel en in de volle breedte naar de verdere toekomst van het Koninkrijk gekeken moet worden. Verdere aanpassingen van het Statuut zullen daarbij onontbeerlijk zijn. Ook zal aandacht nodig zijn voor de waarborgfunctie. Uiteraard zal dat een zaak zijn voor het nieuwe kabinet, maar graag hoor ik van de regering wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot de aangekondigde visie op het staatkundige eindmodel voor het Koninkrijk.
Mijn fractie heeft in de gedachtewisselingen met de regering tot dusver structureel aandacht gevraagd voor de constitutioneelrechtelijke inbedding van het staatkundige hervormingsproces. Wij hebben kunnen vaststellen dat de regering dat debat niet uit de weg is gegaan en zich ook bereid heeft getoond enkele in het proces kennelijk onvermijdelijke en tijdelijke afwijkingen van de Grondwet achteraf via de koninklijke weg te repareren. Ook de D66-fractie heeft, mede gelet op de inbreng van de Raad van State, ingestemd met deze route. In dat licht is het plezierig dat inmiddels een voorstel tot wijziging van de Grondwet is gepubliceerd. Wij zijn het overigens eens met het antwoord van de regering op onze vraag naar de betekenis van artikel 1 van de Grondwet en de onnodige bezorgdheid over een mogelijke inconstitutionaliteit in relatie tot de situatie op de BES-eilanden.
Naar aanleiding van onze vraag naar de betekenis en toepasbaarheid van het voorgestelde artikel 12a over de beslechting van geschillen tussen het Koninkrijk en de landen, begrijpen wij dat de regering, na een aan de Raad van State gevraagde voorlichting, vóór 1 januari aanstaande met een voorstel voor een geschillenregeling zal komen. Waar mijn fractie vroeg naar de precieze relatie met de artikelen 12 en 38a van het Statuut, is zij benieuwd of de geschillenregeling systeemconform, dat wil zeggen passend in de bestaande structuur van het Koninkrijk, kan worden vormgegeven.
Belangrijk is tot slot nog de vraag naar de maatregelen voor de verhouding tussen de betrokken landen en de eilandgebieden als landstaken op de transitiedatum niet op het afgesproken deugdelijkheidsniveau door een van de nieuwe landen kan worden uitgevoerd. Inmiddels heeft ons de concept-AMvRB "Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak Curaçao en Sint-Maarten" bereikt. Deze regeling beoogd te verzekeren dat overheidstaken in de nieuwe landen adequaat zullen worden uitgevoerd. Ten behoeve van de waarborging van een deugdelijk stelsel van bestuur, recht en financiën zullen plannen van aanpak worden ontwikkeld. Mijn fractie zou graag nog eens van de regering horen in hoeverre daarmee nog bestaande tekortkomingen op die punten daadwerkelijk kunnen en zullen worden weggewerkt.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Het heeft Aruba heel veel tijd gekost om Nederland ervan te overtuigen dat het een status aparte nodig had. De heer Croes heeft daar ook op gewezen. Na aanzetten nog voor de oorlog begon dat al in 1947 met een brede volksbeweging, maar pas in 1986 werd die status aparte gerealiseerd. In eerste instantie zou de consequentie daarvan zijn dat Aruba dan ook na enkele jaren volledig uit het staatsverband zou treden en onafhankelijk zou worden. Dat laatste is niet doorgegaan en nu wij nieuwe aanpassingen in de koninkrijksstructuur krijgen, is die gedachte intussen ook helemaal verlaten. Alle eilanden hebben er immers voor gekozen om binnen het Koninkrijk der Nederlanden te blijven, maar nu wel allemaal met een status aparte; een op de eigen situatie afgestemde status, ieder voor zich en niet meer als één Caribisch land. De wijziging van het Statuut geeft daar staatsrechtelijk vorm aan. Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten vormen samen als landen het Koninkrijk der Nederlanden. Bonaire, Sint-Eustatius en Saba krijgen een bijzondere positie binnen het land Nederland.
Na Aruba was Sint-Maarten de trekker van dat proces: op 23 juni was het immers al tien jaar geleden dat de bevolking van Sint-Maarten koos voor de status van land. Het heeft dus weer vrij lang geduurd, maar de laatste jaren, zeker nadat staatssecretaris Bijleveld de regie kreeg over het proces, kwam er schot in en werden de problemen – ik zeg dat nog maar eens – met tact, zorgvuldigheid en inventiviteit aangepakt. Het resultaat is dat 10-10-10 binnen bereik is. Dat moet kunnen lukken! Het lijkt dat de voornaamste overblijvende knelpunten zijn dat de nieuwe landen op tijd een staatsregeling moeten vaststellen en dat ook voor Sint-Maarten nog tijdig verkiezingen worden gepland voor het nieuwe parlement. En het zou mooi zijn als dat allemaal wat eendrachtig zou kunnen gebeuren. Niet dat dit onze verantwoordelijkheid is, maar toch!
Voor een ingewikkeld en op allerlei terreinen diep ingrijpend proces van verandering is het dus achteraf bezien nog prijzenswaardig snel gegaan. En die lof gaat naar ieder die zich daarvoor heeft ingespannen: bestuurders, politici, ambtenaren in de West en ook hier op de ministeries, vooral die van BZK en Justitie met de staatssecretaris en de minister hier aanwezig. Er ligt in dit eerste blok een pakket rijkswetten voor het hele Koninkrijk en daarnaast in het tweede blok ook nog de rijkswetten met betrekking tot het Openbaar Ministerie, de politie en de Raad voor de rechtshandhaving die niet van toepassing zijn op Aruba, maar waarvan ik, met de heer Engels, hoop dat Aruba zich daarbij zal kunnen aansluiten. Dat kan de samenhang in het Koninkrijk ten goede komen. In navolging van de heer Engels vraag ik de regering om in te gaan op de vraag wat de mogelijkheden op dit moment lijken te zijn.
Zijn alle problemen uit de wereld? Nee, dat is in de loop van deze ochtend ook al wel gebleken. Ik zeg nadrukkelijk dat het niet makkelijk is om vanuit de positie van eilandgebied de slag te maken naar het functioneren als volwaardig land met alle vereisten die daarbij horen en die nog aangescherpt werden doordat Nederland tegelijk ook een kwaliteitsverbetering wilde op het gebied van financiën en criminaliteitsbestrijding. Dat gold en geldt nog steeds zeker voor Sint-Maarten, dat zijn overheidsapparaat zowat van de grond af moet opbouwen en het dus moeilijker heeft dan Curaçao, dat immers al sinds koloniale tijden een volwaardig overheidsapparaat in huis heeft. Voor beide nieuwe landen geldt nu dat via de consensus-AMvRB wordt vastgelegd op welke wijze en in welk tempo verder voorzien wordt in wat nu nog tekortschiet. Ik vind dat een goede oplossing. Dat doet niet tekort aan het volwaardig functioneren als land van Curaçao en Sint-Maarten, maar waarborgt dat er gezamenlijk gewerkt wordt aan de verdere opbouw en uitbouw, waar dat nodig is. Dat moet niet te lang nodig zijn, want het betekent dat je gezamenlijk verantwoordelijkheid neemt voor wat de landen in feite zelf moeten doen en ook willen doen. Als het te lang duurt, dan werkt de autonomie niet goed. Dat mag niet de bedoeling zijn. De oorspronkelijke gedachte van plannen van aanpak voor twee jaar en daarna intrekking van de AMvRB moet nagestreefd worden. Als dat niet lukt, dan moet het maar langer. Dat de intrekking van de AMvRB bij Koninklijk Besluit eerst voorgelegd moet worden aan de volksvertegenwoordiging van het land Nederland geeft een suggestie van controle die niet iedereen prettig aandoet. Ook ik krijg daar niet gemakkelijk het gevoel bij dat dat goed bedoeld zal wezen. Hoe staat de regering daartegenover?
Deze laatste constatering leidt als vanzelf naar wat telkens een probleem is geweest en wat waarschijnlijk ook een probleem zal blijven. In een koninkrijk met een grote en enkele veel kleinere partners is het niet gemakkelijk om een goede balans te vinden tussen de autonomie van de delen en de hegemonie van de grootste partner. Als die grootste partner bovendien altijd al de neiging had om overal met opgeheven vinger andere terecht te wijzen, zo lang al dat het welhaast genetisch bepaald moet wezen, dan wordt van de andere partners wel eens wat lankmoedigheid vereist om de verhoudingen goed te kunnen houden. Ik heb daar op 11 mei bij de behandeling van de BES-wetgeving eveneens op gewezen, maar ik herhaal het nu graag omdat in de omgang met elkaar altijd een risico aanwezig blijft voor het Koninkrijk. Dat kunnen wij vanochtend ook constateren.
In het laatste nummer van het VNG Magazine zegt gezaghebber Chris Johnson van Saba: "Wij hebben altijd heel goede gesprekken gehad met staatssecretaris Bijleveld en minister Donner. Vervolgens krijg je te maken met ambtenaren. Die hebben een andere attitude. Zij kijken naar de letter van een overeenkomst, niet naar de geest. De afspraken zijn gemaakt met als uitgangspunt hoe Nederland de eilanden kan helpen. Ambtenaren leggen ze anders uit: hoe kan Nederland de eilanden controleren? Het is lastig om daarmee om te gaan." Ik vrees dat dat niet alleen geldt voor sommige Nederlandse ambtenaren maar ook voor sommige Nederlandse politici. Het geldt evenmin alleen voor de verhouding van Nederland met de BES-eilanden, maar ook voor de verhouding met de landen.
Wij hebben intussen een voorstel ontvangen voor een grondwetswijziging die de incorporatie van de BES-eilanden in het land Nederland moet vastleggen. Toch zijn we er waarschijnlijk nog niet met de voorliggende statuutswijziging en de dus in het kielzog daarvan te verwachten grondwetswijziging. Want van heel veel kanten wordt gezegd dat het Statuut verouderd is en dat het dus gemoderniseerd moet worden. Als dat moet, dan kan dat eigenlijk pas met succes wanneer in onderlinge discussie een gezamenlijk gedragen idee over de waarde en de gemeenschappelijke waarden van het Koninkrijk tot stand komt en daarmee ook bijvoorbeeld een gezamenlijk gedragen interpretatie van artikel 43, de waarborgfunctie, dat het Koninkrijk verantwoordelijk maakt voor het hart van het gezamenlijke belang. Maar ook als die discussie gevoerd is, zal er van de grootste partner altijd terughoudendheid vereist worden en wellicht van de andere partners wat inschikkelijkheid als er tot gezamenlijk ingrijpen geconcludeerd moet worden. Dit blijft altijd delicaat. Zinvolle toepassing hangt minder af van formele regels en meer van goede verhoudingen. Uiteindelijk is artikel 38 (met elkaar dingen regelen) veel belangrijker dan artikel 43 (ingrijpen door het Koninkrijk). Juist hierbij zal ook de voortdurend oplevende discussie over het zogenaamde democratisch deficit in het Koninkrijk een rol moeten spelen. Daar heeft de heer Croes ook uitdrukkelijk op gewezen. Daar kan niet zomaar aan voorbij gegaan worden. Het Koninkrijk moet door iedereen ervaren kunnen worden als gezamenlijk, als van ons allemaal. Ik kan mij met betrekking tot een nieuwe tekst voor het Statuut nog niet heel veel concreets voorstellen op dit moment. De staatssecretaris is daar wel al een poos lang heel druk mee bezig. Kan zij zeggen hoe het daarmee staat en hoe zij de verdere ontwikkeling daarvan ziet?
Ik ben blij dat wij zover zijn dat wij straks de statuutswijziging kunnen goedkeuren die Curaçao en Sint-Maarten autonomie geeft en van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba toch ook zo veel mogelijk autonome onderdelen van het land Nederland wil maken. Het is mijn stellige overtuiging dat dit door iedereen gewenst wordt, ook al blijft er voor velen nog wel meer te wensen over en blijven er politieke tegenstellingen over hoe de realisatie nu precies plaatsvindt. Ook na deze statuutswijzigingen blijft voor alle eilanden gelden dat hun zelfbeschikkingsrecht onaangetast en onvervreemdbaar blijft. Voor dit moment en de voorzienbare toekomst leidt die zelfbeschikking er echter toe dat wij met elkaar het Koninkrijk der Nederlanden eerst verbouwen en dan, hoop ik, verder opbouwen. Wij dragen allemaal het paspoort van dat Koninkrijk der Nederlanden: Curaçaoënaars, Arubanen, Sint-Maartenaren, drie soorten BES-Nederlanders, Limburgers, Friezen, Zeeuwen, Hollanders, en nog veel meer, inclusief al diegenen die door eigen keuze daartoe gerekend mogen worden. Het is een gezamenlijk paspoort van al die verschillende volken en volksgroepen die, hoop ik, niet alleen pragmatisch kiezen voor dit paspoort, maar ook bereid zijn zich Nederlander te noemen. Het paspoort moet die boodschap uitdragen. Ik neem aan dat de bewindslieden dat met mij eens zijn.
De beraadslaging wordt geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20092010-36-1566.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.