Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 36, pagina 1594-1611 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 36, pagina 1594-1611 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Regeling van taken en bevoegdheden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie) (32017, R1884);
het wetsvoorstel Reglement voor de Gouverneur van Curaçao (32178, R1898);
het wetsvoorstel Reglement voor de Gouverneur van Sint Maarten (32179, R1899);
het wetsvoorstel Wijziging van verschillende rijkswetten in verband met de verkrijging van de hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk door Curaçao en Sint Maarten en de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel (Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen) (32186, R1901);
het wetsvoorstel Wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen (Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen) (32213, R1903);
het wetsvoorstel Regeling van de inrichting, de organisatie en het beheer van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de samenwerking daartussen (Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (32018, R1885);
het wetsvoorstel Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (32019, R1886);
het wetsvoorstel Regeling van de instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving) (32020, R1887);
het wetsvoorstel Regels voor het financieel toezicht op de landen Curaçao en Sint Maarten (Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten) (32026, R1888);
het wetsvoorstel Vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba (32041, R1890).
De voorzitter:
Wij zijn toe aan de beantwoording van de regering in eerste termijn. Zij doen dat voor blok 1 en 2 gezamenlijk.
De minister verzoekt mij, de staatssecretaris eerst het woord te geven. Mij was formeel medegedeeld dat de minister van Justitie eerst zou spreken. Niet omdat hij minister is en de andere bewindspersoon staatssecretaris, maar op andere gronden. Ik stel het op prijs dat de minister voorrang geeft aan de staatssecretaris.
De beraadslaging wordt hervat.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Voorzitter. Ik zal eerst een algemene inleiding geven over de hoofdonderwerpen. Daarna zal ik per spreker op de vragen en opmerkingen reageren. Vervolgens zal de minister dat doen. Dat doen we voor de wetsvoorstellen uit blok 1 en 2 gezamenlijk.
Ik dank de leden voor hun inbreng. Voorzitter, ik wil u en vele anderen hartelijk danken voor het feit dat mogelijk is dat wij hier vandaag met elkaar staan, op de laatste dag voor het reces.
We hebben vaak met elkaar gesproken, met mevrouw Linthorst en de heer Van Kappen als voorzitters van de commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, over de wijze waarop we de behandeling van deze wetgeving zo konden inpassen dat recht wordt gedaan aan de zorgvuldigheid ervan en ook de vaart konden houden in het proces.
Wat ons bindt – dat is een van de dingen die mij vandaag opvielen – is veel oranjekleur. Dat mag ook wel eens gezegd worden! De minister-president komt net weer binnenlopen met haar speciaal aangeschafte oranje bloem!
Voorzitter. We spreken hier vandaag over wetgeving die het mogelijk maakt voor Curaçao en Sint-Maarten om zelfstandig land binnen ons Koninkrijk te worden en voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba om deel uit te gaan maken van het Nederlands staatsbestel als openbaar lichaam, en natuurlijk over de opheffing van het land Nederlandse Antillen. Dat beschouwen wij zelf als belangrijke winst, omdat de dubbele bestuurslaag uiteindelijk verdwijnt. De basis voor een goede rechtshandhaving, financiële degelijkheid en goed bestuur op de eilanden ligt er nu. We moeten op een zorgvuldige wijze bijdragen aan het handhaven van deze waarborgen voor de nabije toekomst.
10 oktober 2010 is geen eindpunt. Integendeel, het zal in veel opzichten juist het begin van een nieuwe tijd markeren. Nederland zal, waar nodig, samen met de eilanden optrekken om ze te begeleiden met hun nieuwe status en hun nieuwe verantwoordelijkheden.
In de start-RTC in 2005 is afgesproken dat de staatsregeling, organieke wetten en de overheidsapparaten van de toekomstige landen Curaçao en Sint-Maarten moesten voldoen aan een aantal toen nog te formuleren criteria. Deze criteria zijn in de slotverklaring van november 2006 vastgelegd. In de toetsings-RTC eind 2008 is de wetgeving getoetst. De toetsing van de overheidsapparaten is begin dit jaar ter hand genomen door een commissie van drie deskundigen. Hun bevindingen zijn neergelegd in een kritisch, maar constructief toetsingsrapport. Op basis van dit rapport is vastgesteld voor welke organisaties zogenaamde plannen van aanpak moeten worden opgesteld. Ik heb de Kamer hierover gisteren geïnformeerd.
Voor Curaçao moeten plannen van aanpak gemaakt worden voor de politie en de gevangenis. Voor de politie was namelijk afgesproken dat het beter moest. Dat is over de gehele linie nog niet het geval. Vandaar dat eerder al in dit kader verbetertrajecten zijn opgestart. Voor de Bon Futuro-gevangenis is vorig jaar een verbetertraject ingezet. Zoals men weet, zijn dit twee organisaties waarin Nederland investeert en die ik nauwlettend in de gaten houd. Ik vind het daarom verstandig dat deze verbetertrajecten onder de werkingssfeer van de AMvRB worden gebracht. De commissie is kritisch op de aangetroffen Sint-Maartense situatie. Over Sint-Maarten oordeelde de commissie dat er hulp nodig is voor de opbouw van dat land.
Hiermee kom ik op de Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint-Maarten, waarvan ik de systematiek in mijn schriftelijke beantwoording heb uitgelegd. Ik zal mij eerst richten op Sint-Maarten, omdat meerdere fracties daarover zeer kritische vragen hebben gesteld. Ik heb in de Tweede Kamer, waar eveneens grote zorgen werden geuit, aangegeven dat die zorgen ook bij mij leven. Uitgangspunt is voor mij altijd geweest dat de nieuwe landen hun verantwoordelijkheid zelf moeten kunnen dragen en ook moeten nemen. In de samenwerkingsregeling is dat tot uitdrukking gebracht. De landen moeten zelf met plannen van aanpak komen waarin duidelijk wordt gemaakt hoe en wanneer een landsdienst op een adequaat niveau kan functioneren en welke voorziening op de datum van transitie moet zijn getroffen om de dienstverlening vanaf dat moment op verantwoorde wijze te kunnen verrichten. Dat dit geen vrijblijvende operatie is, toont de samenwerkingsregeling aan. Er is voorzien in de sturing van zowel de minister-president van de regering van het nieuwe land als van de verantwoordelijke bewindspersoon van Koninkrijksrelaties van de Nederlandse regering. Een voortgangscommissie volgt doorlopend de vorderingen van de uitvoering van plannen van aanpak en rapporteert driemaandelijks daarover aan de genoemde bewindspersonen.
Zoals ik in mijn schriftelijke beantwoording aangaf, speelt ook de rijksministerraad een belangrijke rol en kan uiteindelijk zelf besluiten, dit traject aan de samenwerkingssfeer te onttrekken. Dat kan het geval zijn als een of meerdere plannen van aanpak onvoldoende tot uitvoering komen in kwalitatieve zin of in tijd gezien. In dit verband refereer ik aan de motie-Leerdam, waarvan men heeft gezien dat deze haar neerslag heeft gekregen in de samenwerkingsregeling zoals ik die afgelopen vrijdag aan deze Kamer heb doen toekomen na behandeling in de rijksministerraad. Dit betekent dat de regeling telkens na twee jaar verlengd kan worden en dat het ontwerp-Koninklijk Besluit aan beide Kamers wordt voorgelegd. Wij hebben daarover vorige week op Curaçao overeenstemming bereikt.
Met de plannen van aanpak – daar kan men van op aan – ga ik serieus om, omdat ik met deze Kamer van mening ben dat er op Sint-Maarten nog veel moet gebeuren en dat ervoor gezorgd moet worden dat plannen worden afgemaakt en wel binnen de daarvoor gestelde termijnen. Ik heb daarom een ervaren Nederlandse bestuurder aangezocht in de persoon van Ronald Bandell, oud-burgemeester van Dordrecht, voor de functie van voorzitter van de voortgangscommissie Sint-Maarten. Hij zal het proces sturing geven en met zijn commissie toezicht houden op de daadwerkelijke uitvoering van de plannen van aanpak zoals die in de slot-RTC worden bekrachtigd.
Anders dan op Curaçao moeten op Sint-Maarten enkele landsinstituties nieuw worden opgezet. Het ondersteunen bij de uitvoering van de plannen van aanpak, ook voor deze nieuwe instituties, heb ik aan Sint-Maarten toegezegd, omdat lokaal niet alle expertise voorhanden is en er ook tijdelijk meer hoofden en handen nodig zijn om aan het bouwproces te werken.
Ik meen met deze algemene maatregel van rijksbestuur en het systeem rond de plannen van aanpak een goede methodiek te hebben om in samenwerking met Sint-Maarten binnen afzienbare tijd tot een verantwoord functioneren van de betrokken landsorganisaties te komen. Ik ben er ook van overtuigd dat het uitvoeren van de plannen van aanpak onder het regime van de AMvRB de enige weg is om te komen tot landen die hun taken volwaardig en naar behoren kunnen uitvoeren.
Ook tijdens de afgelopen politieke stuurgroep ben ik opnieuw bevestigd in mijn opvatting dat het langer voortbestaan van de Nederlandse Antillen als land geen optie meer is, ook niet omwille van Sint-Maarten. Deze vraag is in beide Kamers door verschillende sprekers naar voren gebracht. Het doorgaan van de staatkundige hervormingen is voor alle eilanden feitelijk een conditio sine qua non geworden voor de verbeteringen op het terrein van openbaar bestuur en voor de mogelijkheden van het bestuur van nieuwe entiteiten om gericht te werken aan het verbeteren van het welzijn van de bevolking. Ik zal later nog op de specifiek gestelde vragen ingaan.
Ik kom op de Staatsregeling Curaçao in algemene zin. De eilandsraad van Curaçao heeft op 19 juni de ontwerpstaatsregeling van Curaçao aangenomen met 12 stemmen voor en 9 tegen. Hiermee is de vereiste twee derde meerderheid van de uitgebrachte stemmen niet gehaald. De procedure voor de totstandkoming van de staatsregelingen van de nieuwe landen Curaçao en Sint-Maarten is geregeld in het voorstel van rijkswet tot wijziging van het Statuut, dat vandaag wordt behandeld. Indien een staatsregeling niet met een tweederdemeerderheid is aangenomen, schrijft deze procedure voor dat de eilandsraad wordt ontbonden en de ontwerpstaatsregeling met een volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen wordt aanvaard door de nieuw gekozen eilandsraad.
De eilandsraad van Curaçao heeft vorige week besloten om op 27 augustus 2010 eilandsraadverkiezingen te houden. De nieuwe eilandsraad zal zo spoedig mogelijk daarna bijeengeroepen worden. Toen ik vorige week op Curaçao was, waren al gesprekken gaande om te bewerkstelligen dat dit zo vroeg mogelijk in september kan gebeuren, voor de rondetafelconferentie. Cruciaal is de uitslag van de verkiezingen, ook voor de formatie van een nieuw bestuurscollege. Wanneer de nieuwe eilandsraad voor het eerst bijeenkomt, kan de ontwerpstaatsregeling in een tweede stemming worden aanvaard. Er is geen uitgebreide voorbereidingstijd meer nodig. Je zou kunnen zeggen dat het ontwerp inzet is van de verkiezingen, dus de tekst ervan staat vast.
De regering vindt het zeer wenselijk vast te houden aan de beoogde transitiedatum 10-10-2010. Een voorwaarde is wel dat de nieuwe landen op de transitiedatum beschikken over een vastgestelde en door de koninkrijksregering goedgekeurde staatsregeling. De regering zal aan die voorwaarde vasthouden. Daar kan men van op aan en dat kan ik hier nadrukkelijk toezeggen. Op Sint-Maarten wordt de staatsregeling, naar ik aanneem, volgende week behandeld.
In de Eerste en de Tweede Kamer is diverse malen gesproken over wijziging van de Grondwet. Zoals beloofd hebben wij op maandag 28 juni, voor de plenaire behandeling zoals mevrouw Quik ook zei, van de rijkswetten het voorontwerp voor een grondwetswijziging op internet gepubliceerd. De afgevaardigden hebben daar bericht van ontvangen. In dit voorontwerp wordt gekozen voor een bijzondere vorm van lokaal bestuur, een openbaar lichaam sui generis: de BES-eilanden vallen niet onder een provincie. De meeste grondwettelijke bepalingen over gemeenten worden van overeenkomstige toepassing verklaard. Verder wordt bepaald dat de leden van de eilandsraden leden van de Eerste Kamer kiezen en wordt de bepaling over afwijkende regels voor de BES-eilanden uit het Statuut in de Grondwet opgenomen. Wij hebben gelijktijdig het voorontwerp aan de besturen van de BES-eilanden gestuurd. Eind augustus kunnen wij de reacties inventariseren. Het onderwerp staat nu niet ter discussie, maar er is in de tussentijd wel hard aan gewerkt.
Welke verdere procedurele stappen zijn nog nodig inzake het Statuut? Als de Eerste Kamer de wijziging van het Statuut aanvaardt, kan het voorstel nog niet bekrachtigd worden. Daarin verschilt het Statuut van andere rijkswetten. Eerst moeten de Nederlandse Antillen en Aruba het voorstel bij landsverordening aanvaarden. Met één lezing kan worden volstaan als het voorstel met een tweederdemeerderheid wordt goedgekeurd. Een tweede lezing is nodig als er slechts een gewone meerderheid voor is. Die tweede lezing vindt binnen een maand plaats door dezelfde staten. Nadat het voorstel van rijkswet is bekrachtigd door de regering wordt de datum van inwerkingtreding bepaald bij Koninklijk Besluit. Ik heb eerder toegezegd dat een ontwerp van dit KB wordt voorgelegd aan de Tweede Kamer voordat het wordt vastgesteld. Zo behoudt de Tweede Kamer de mogelijkheid om aan het einde van het proces een oordeel uit te spreken over de inwerkingtreding van de hervormingen.
Ik heb nog één punt in algemene zin, waarna ik op de specifieke vragen overga. Dat gaat over het referendum op Bonaire. Ik heb natuurlijk kennisgenomen van de referendumverordening die op 25 mei jongstleden door de eilandsraad van Bonaire is aangenomen. Het referendum zal op 3 september aanstaande worden gehouden. De bevolking van Bonaire zal bij het referendum worden gevraagd of zij het eens of oneens is met de onderhandelingsresultaten die met Nederland zijn overeengekomen. Ik heb vorige week op Bonaire daarover gesproken zowel met de gezaghebber als met de nieuwe gedeputeerde voor staatkundige vernieuwing, de heer Abraham. In overeenstemming met het bestuurlijk akkoord dat daarvoor is afgesloten, heeft Nederland de activiteiten op Bonaire voortgezet en alle activiteiten hervat. Ik blijf ook op dit moment bereid om uitvoering te geven aan het bestuurlijk akkoord, omdat dit referendum niet de grondslag van het staatkundig proces, zoals ook in de Eerste Kamer aangenomen, ter discussie stelt. Ik wacht het resultaat van het referendum natuurlijk met belangstelling af. Op dit moment voert de totale eilandsraad een ja-campagne. Je kunt je dan afvragen waarom het nog nodig is, maar die gedachte laten wij voor wat zij is. In de aanloop naar het referendum zal ik natuurlijk informatie over het bestuurlijk akkoord en de Nederlandse activiteiten aan de bevolking van Bonaire verstrekken. Ik heb dat ook zo met onze commissaris Henk Kamp uitgebreid besproken.
Dan kom ik op de concreet aan mij gestelde vragen. Mevrouw Van Bijsterveld vroeg of ik bereid ben alternatieven voor de complexe BES-wetgeving in overweging te nemen. Ook vroeg ze naar mijn opvattingen over de VNG. In 2006 is met de BES-eilanden afgesproken dat bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie de Nederlands-Antilliaanse wetgeving die op de drie eilanden van kracht is, van kracht zal blijven. Geleidelijk zal deze wetgeving worden vervangen door Nederlandse wetgeving. Bovendien is afgesproken dat er afwijkende voorzieningen worden getroffen als gevolg van onder meer de kleine bevolkingsomvang van de eilanden, de grote afstand tot Nederland en het insulaire karakter. Ik verwacht dat in de toekomst de complexiteit van de BES-wetgeving zal verminderen. Geleidelijk zal de Nederlandse wetgeving worden ingevoerd. Er zullen weliswaar altijd afwijkingen van Nederlandse wetgeving nodig zijn – de specifieke vraag van besturen op de eilanden – maar ook die zullen minder worden al naar gelang de verschillen met het Europese deel van Nederland kleiner worden. De komende vijf jaar zal een periode van legislatieve rust in acht worden genomen, zoals wij hebben afgesproken. Daarna zullen wij datgene wat wij hebben uitgewerkt van de nieuwe staatkundige structuur evalueren. Dan kan worden bezien of de huidige wetgeving voor de BES kan worden vereenvoudigd. De regering is bereid om dat te doen.
Verder ben ik met de CDA-fractie van mening dat het van belang is dat er blijvende betrokkenheid is van de VNG. Dat werkt gewoon goed en het zijn natuurlijk ook kleine gemeenten. De VNG is nu betrokken bij de implementatie van de BES-wetgeving, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van modelverordeningen. Bovendien zijn de BES-eilanden en Curaçao, Sint-Maarten en Aruba ook lid van de VNG. Bij het laatste congres is er ook uitgebreid aandacht besteed aan deze eilanden. Er was zelfs een speciale cursus voor bestuurders van de eilanden opgezet. Ik hecht eraan dat dit in de toekomst gehandhaafd blijft. Mijn ministerie financiert dat ook voor een deel.
Mevrouw Van Bijsterveld en de heren Engels en Ten Hoeve vroegen aandacht voor een koninkrijkssecretariaat. Ik kan me voorstellen dat nog niet iedereen mijn brief van gisteren heeft gelezen – hij was trouwens maar zeven kantjes, mevrouw Ten Horn – maar daarin staat dat een eerste concept van de toekomstvisie begin 2011 wordt voltooid. De leden van de Eerste en Tweede Kamer zullen daar actief bij worden betrokken. In die toekomstvisie zal ik aandacht besteden aan het idee van een koninkrijkssecretariaat.
De heer Van Kappen en, naar ik meen, ook mevrouw Linthorst vroegen hoe zij de kern van de toekomstvisie moeten zien, waar wij naartoe willen en wat de stip op de horizon is. De heer Van Kappen vroeg specifiek hoe wij de trans-Atlantische economische betekenis wat meer zouden kunnen aangeven. Zoals wel bekend is, zijn wij begonnen met symposia en papers door wetenschappers. Die zijn ook op de site van BZK te vinden. Het is een bewuste keuze om de voorbereiding van een nieuwe toekomstvisie op het Koninkrijk pas te starten na het afronden van de staatkundige hervormingen. Eerst dan kan een reëel toekomstbeeld worden geschetst. Als doel van de toekomstvisie zie ik met name het geven van een nadere invulling aan de gewijzigde onderlinge relaties in het Koninkrijk. Deze moeten wij ook aanpassen aan de huidige tijdgeest en de toekomstige ontwikkelingen. Het voorstel van de heer Van Kappen om te onderzoeken hoe wij samen de trans-Atlantische link economische betekenis kunnen geven, is daarbij welkom. Ik denk dat dat belangrijk is. Wij hebben vorige week maandag het koninkrijkssymposium op Aruba gehouden met 250 aanwezigen – een enorme opkomst; dat mag ook wel eens gezegd worden – en hebben daar ook met name over dat economische aspect gesproken. Daarin zit ook een win-winsituatie voor het Koninkrijk. Binnenkort, na afronding van al dit werk, start de volgende fase van voorbereiding van de toekomstvisie. In deze fase zal een analyse van de huidige knelpunten plaatsvinden, die zullen worden getoetst door middel van een consultatieronde bij de belangrijke stakeholders. De leden van de Eerste en Tweede Kamer zie ik als belangrijke stakeholders in dit traject, zoals ik zojuist al zei bij het punt van het koninkrijkssecretariaat. Ik kan mij heel goed voorstellen dat wij het voorstel van de heer Van Kappen bij die bespreking inbrengen en daar met elkaar over verder praten. Ik weet niet wat mijn positie op dat moment zal zijn, maar ik zal het in ieder geval zo doorgeven dat het zijn weg vindt.
De heer Van Kappen heeft verder gevraagd of de schuldenlast van de Nederlandse Antillen niet eerder had kunnen worden voorzien en waarom er niet eerder is ingegrepen. Het heeft nu niet zo veel zin om terug te kijken op dat punt en om te debatteren over de redenen waarom dat in het verleden niet is gebeurd. Het is belangrijk dat we naar de toekomst kijken; dat vond ik ook goed aan de bijdrage van zowel mevrouw Jesus-Leito als de heer Marlin. We moeten de schuldenlast nu daadwerkelijk aanpakken om zodoende de nieuwe landen een goede financiële uitgangspositie te geven, zodat ze het beleid voor hun burgers mogelijk kunnen maken. Ten tijde van de behandeling van de wetsvoorstellen in de Tweede Kamer werd de begroting van Sint-Maarten niet goedgekeurd. Uit de praktijk blijkt dus dat het financieel toezicht werkt en dat er voldoende waarborgen zijn opgenomen.
De heer Van Kappen heeft voorts gevraagd wat de gevolgen zijn als de staatsregeling van Curaçao het in tweede lezing niet haalt. Ik heb net al in algemene zin gezegd dat het land een staatsregeling nodig heeft. Ik ga ervan uit dat de staatsregeling het met een gewone meerderheid zal halen. In mijn brief van 5 juli staat dat de Curaçaose bestuurders aan de hand van een gedetailleerde tijdsplanning inzichtelijk hebben gemaakt dat het mogelijk moet zijn om de staatsregeling vast te stellen voor de slot-RTC. Laten we daar voorlopig van uitgaan.
Mevrouw Linthorst en de heer Van Kappen hebben gevraagd wanneer het Koninkrijk de artikelen 43, lid 2, en 51, die de waarborgfunctie betreffen, gaat inzetten. De toepassing van de waarborgfunctie van het Koninkrijk is een ultimum remedium; dat hebben we altijd zo gezegd. Daarom wordt in gevallen waarin artikel 43 in het geding is, eerst getracht de situatie te verbeteren door middel van samenwerking, zoals ook is voorgeschreven in artikel 36 van het Statuut. De regering is steeds van mening geweest dat alleen in het uiterste geval het zware middel van een AMvRB, zoals bedoeld in artikel 51 van het Statuut, ingezet zou kunnen worden. Eerst zal moeten blijken dat samenwerking geen vruchten meer afwerpt. In het kader van de staatkundige hervormingen zijn afspraken gemaakt ter verbetering van de rechtshandhaving en het financieel toezicht. Deze afspraken zijn neergelegd in de onderhavige rijkswetsvoorstellen die we vandaag behandelen. Ook in de nieuwe staatkundige verhouding zal de regering de waarborgfunctie serieus nemen, wat mij betreft zelfs moeten nemen. Ik verwacht – ik had de indruk dat de heer Van Kappen en mevrouw Linthorst er ook zo over spraken – dat door een directe relatie met de nieuwe landen zonder de tussenliggende rubberen bestuurslaag van de Nederlandse Antillen de samenwerking met deze eilanden effectiever zal worden. Er zal ook directer zicht zijn op situaties waarin artikelen 51 of 43 wel van toepassing zijn. In de toegezegde toekomstvisie – mevrouw Linthorst heeft steeds dat punt nadrukkelijk ingebracht – zal ook op die wijze ingegaan worden op het functioneren van de waarborgtaak in de toekomst.
Mevrouw Linthorst heeft specifiek gevraagd waarom het Koninkrijk nu wel bereid zou zijn om artikelen 51 of 43 toe passen. In haar ogen is dit in het verleden niet gebeurd, terwijl daartoe wel reden was, behalve dan rondom het Gemeenschappelijk Hof dat voor Aruba van toepassing is verklaard. Dit is overigens nu weer gewijzigd.
Ik ga nu in op de toekomst en de werking van de AMvRB. Dat is inderdaad een samenwerkingsregeling die gevat is in een rijksregeling. De aanduiding "samenwerkingsregeling" betekent echter niet dat ingrijpen door de rijksministerraad een samenwerkingsmaatregel is. Ik zeg dat nadrukkelijk. De AMvRB voorziet namelijk feitelijk in een escalatiemodel, waarbij het tot de bevoegdheid van de rijksministerraad behoort om zoals in artikel 51 een voorziening te treffen die de raad noodzakelijk acht. Dat kan zodra blijkt dat de uitvoering van het plan van aanpak hapert of dit onvoldoende wordt toegepast en het ministerieel overleg – zoals ik net heb uitgelegd is dit de minister-president van het betrokken land en de verantwoordelijke bewindspersoon van Koninkrijksrelaties – geen overeenstemming bereikt over de noodzakelijke aanpassing van het plan van aanpak. Uit de systematiek van de algemene maatregel van rijksbestuur volgt dan dat de Nederlandse bewindspersoon dit probleem voorlegt aan de rijksministerraad. Deze moet dan een voorziening treffen.
Ik wijs erop dat de nieuwe consensusrijkswetten op veel punten duidelijker dan voorheen normeren waaraan de landen gehouden zijn. Wij hebben op dit moment dus ook veel meer normen in het kader van deugdelijk bestuur en op een aantal cruciale beleidsterreinen. Een aantal van de sprekers heeft dit ook gezegd. Dit biedt in de toekomst meer houvast dan voorheen voor de toepassing van beide artikelen.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Mag ik een vraag stellen over de praktische gang van zaken? De staatssecretaris heeft net artikel 43 benoemd. Is het de bedoeling om mijn vraag over artikel 43 in blok 2 te beantwoorden of beschouwt de staatssecretaris mijn vraag nu als beantwoord? Ik heb namelijk nog geen antwoord.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ik weet niet meer wat mevrouw Ten Horn precies gevraagd heeft. Het is mogelijk dat de minister die vraag in blok 2 beantwoordt.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Het is voldoende als in blok 2 alsnog op artikel 43 wordt teruggekomen. Ik wil echter zeker daarvan zijn.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Volgens mij moet het zo zijn. Ik heb de antwoorden van de minister echter niet helemaal gelezen.
De voorzitter:
Wij kunnen afspreken dat mevrouw Ten Horn haar vraag opnieuw stelt, als die niet terugkomt in blok 2.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Ik krijg de indruk dat de staatssecretaris de nu voorhanden instrumenten om de waarborgfunctie daadwerkelijk toe te passen, koppelt aan de plannen van aanpak. De staatssecretaris sprak namelijk net daarover in de context van een haperend plan van aanpak. De vraag over het inzetten van de waarborgfunctie gaat echter verder dan de plannen van aanpak.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Dit was mijn eerste antwoord aan de heer Van Kappen en mevrouw Linthorst samen. Ik lichtte toe dat mijns inziens het zicht effectiever en directer zal zijn doordat die rubberen bestuurslaag van het land wegvalt. Daardoor is de waarborgfunctie makkelijker toepasbaar. Dat was een van de vragen. Daarop zal bij de toekomstvisie en de notitie over het functioneren van de waarborgtaak in de toekomst verder worden ingegaan. Daarnaast heb ik toegelicht hoe het nu gaat. De AMvRB is een samenwerkingsregeling. Doordat het escalatiemodel erin zit, kan de rijksministerraad wel degelijk een voorziening treffen. Ik heb die twee kanten toegelicht. Mevrouw Linthorst heeft echter gelijk. Het gaat absoluut verder en daarop gaan wij uitgebreider in, want mevrouw Linthorst stelde die vraag.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik heb een vraag ter verduidelijking. De staatssecretaris zegt dat wij naar de toekomst moeten kijken en ik doe dat graag. In onze gereedschapskist voor de waarborgfunctie zit nu gewoon een moker. Je doet de kist open en ziet dat er geen tangetje en geen schroevendraaier in zit. Er ligt alleen een moker in. Wij houden niet van mokers, dus die tillen wij niet zo snel op. Wordt er ook gedacht aan een wat meer verfijnd instrumentarium om bij te kunnen sturen? Ik houd ook niet van het woord "ingrijpen". De artikelen 43 en 51 hebben wij altijd al gehad. Wordt er aandacht besteed aan een wat meer verfijnd instrumentarium om bij te sturen in het kader van de waarborgfunctie?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ik erken het punt dat de heer Van Kappen aanspreekt. Het gaat om een grote klap. Ik denk dat het een van de onderdelen is – hoe kun je ook anders bijsturen? – die juist in de notitie een verdere uitwerking zouden behoeven. Dat is ook een van de dingen die in de AMvRB zitten. De monitoring wordt uitgevoerd. Die gaat dan over de plannen van aanpak, maar het is ook een andere vorm van bijsturen. De monitoring vindt bijvoorbeeld voor Sint-Maarten plaats onder leiding van de heer Bandell. Daarbij wordt dan gevolgd hoe het nu gaat met zo'n plan van aanpak. Dan heb je een overleg tussen de minister-president en de verantwoordelijke bewindspersoon van Koninkrijksrelaties. Dan bekijk je al of je eruit kunt komen of een voorziening kunt treffen op advies van die commissie. Dat is al een andere vorm van bijsturing. Het ultimum remedium is dan de rijksministerraad. Er wordt dus al naar gekeken. Ik ben het met de heer Van Kappen eens dat wij met het oog op de toekomst nog beter moeten nadenken over het hebben van instrumenten naast die grote moker. Dat past heel goed in zo'n notitie, denk ik.
Mevrouw Linthorst haalt een aantal cijfers over de financiële situatie op Aruba aan. Ik heb hierover even overlegd met mijn collega van Aruba. Ik denk dat het goed is om te zeggen dat de verslechterde financiële situatie op Aruba voornamelijk te wijten is aan de volgende factoren. Door de wereldcrisis is het toerisme vanaf 2008 afgenomen. Verder noem ik de sluiting van de olieraffinaderij Valero in juli 2009, te weinig investeringen in onderwijs, infrastructuur en stedelijke vernieuwing en het feit dat geen maatregelen zijn genomen om de pensioenen en de ziektekostenverzekeringen duurzaam draagbaar te maken. Als gevolg van deze punten en de aanpak van de nieuwe regering is er nu wel perspectief op verbetering. Ik heb daar vorige week met de regering van Aruba over gesproken. Het toerisme wordt op een intensieve manier aangepakt. Er wordt meer gedaan aan promotie. Er vindt positieve samenwerking plaats met strategische partners. De KLM heeft in februari haar vluchten naar Aruba hervat. Carnival Cruise Lines is weer terug. Het is wel goed om te zeggen dat het toerisme in het eerste kwartaal van 2010 zelfs met 4% is toegenomen. Dat is toch wel opmerkelijk in deze tijd. De raffinaderij Valero heeft met positieve bemiddeling, waarvoor ook de Nederlandse regering zich heeft ingezet, besloten om haar werkzaamheden te hervatten. Momenteel vinden de voorbereidingen plaats voor de heropening, gepland over enkele weken. Er zal verder geïnvesteerd worden in onderwijs, infrastructuur en stedelijke vernieuwing van het land. Een belangrijke investering van bijna 100 mln. Arubaanse florins van het geherprioriteerde FDA-fonds zal zonder meer bijdragen aan een positief effect, ook op het investeringsklimaat van Aruba en de begroting.
Belangrijk om te zeggen is dat de regering onlangs voor het eerst een sociaal akkoord heeft bereikt met alle sociale partners over belangrijke onderwerpen zoals de pensioenen en het garanderen van een duurzame en betaalbare ziektekostenverzekering. Dat gaat ook uitgewerkt worden. Het is voor het eerst dat zoiets is gedaan. Dat heeft een positief effect op de financiële situatie van Aruba. Het is wel goed, zoals de Kamer overigens al weet, te melden dat Aruba geen beroep doet op financiële steun van Nederland. De samenwerkingsmiddelen die Aruba gedurende decennia zijn geboden, worden per 2009 in tien jaren afgebouwd.
Mevrouw Quik vraagt hoe het staat met de datum. Waarom is die datum overeengekomen voordat de eilanden aan de voorwaarden voldoen? Ik heb daar in algemene zin wat over gezegd. Nederland, Curaçao en Sint-Maarten hebben in 2009 een overeenkomst gesloten waarin staat dat de staatkundige hervorming op 10 oktober in werking kan treden als aan een aantal voorwaarden is voldaan. De rijkswetgeving en de staatkundige regelingen moeten in werking kunnen treden. Dat wordt in september getoetst. Ook wordt getoetst of de overheidsorganisaties aan de criteria kunnen voldoen voordat de staatkundige wijziging in werking treedt. Als daarover twijfel bestaan, wordt gewerkt aan een tijdelijke oplossing volgens de AMvRB, die vorige week aan de Kamer is toegezonden. In algemene zin was al te zien, zoals ik heb toegelicht, dat het land niet meer functioneerde en dat het ontstaan van een nieuw land een voorwaarde is geworden om tot verbeteringen te komen. Nu een datum is afgesproken, gekoppeld aan de stringente voorwaarden en aan het feit dat het land niet meer functioneert, zijn wij uiteindelijk in staat om wat beters te doen dan wachten totdat aan de voorwaarden is voldaan. Je ziet gewoon dat de laag van het land voor een deel ook belemmerend werkt.
Mevrouw Quik vraagt of het staatsrecht van de Nederlandse Antillen en de nieuwe landen een antidiscriminatiewetbepaling kent zoals het Nederlandse artikel 1. De Nederlands-Antilliaanse staatsregeling kent geen algemene gelijkheidsbepaling zoals artikel 1 van de Grondwet, maar wel een minder verstrekkende bepaling in artikel 3. Dat levert geen groot probleem op, omdat de gelijkheidsbepalingen uit het EVRM en het BUPO daar ook gelden. De koninkrijksregering heeft in mei de onderwerpen voor de staatsregeling van de nieuwe landen voorgelegd gekregen en daarover een gevoelen geformuleerd. Men kan er van op aan dat bij beide onderwerpen een volwaardig discriminatieverbod geldt. Dat is goed geregeld.
Mevrouw Quik vraagt de regering, te bevestigen dat er sinds 15 april hard is gewerkt. De regering bevestigt graag dat er hard is gewerkt. Sinds 15 april is veel gebeurd. De kandidaat-landen hebben grote stappen gezet bij de voorbereiding van hun nieuwe status. De motie-Leerdam is verwerkt in de AMvRB die eind vorige week, na de bespreking in de politieke stuurgroep op Curaçao en de rijksministerraad, aan de Kamer is gezonden. Ook heeft de toetsingscommissie een rapportage opgeleverd. Curaçao en Sint-Maarten hebben op tijd de nodige plannen van aanpak bij de politieke stuurgroep aangeleverd. Het moest voor 1 juli. Dat is op tijd gebeurd. Ook aan Nederlandse zijde is hard gewerkt. Ik heb kennis genomen van het ontwerp voor de grondwetsherziening voor de BES-eilanden, waarover nu een internetconsultatie plaatsvindt. De BES-wetgeving is voor een groot deel klaar om in werking te treden. Er wordt hard gewerkt om de uitvoering daarvan voor te bereiden. Het wordt een hele hijs om alle wetgeving rondom 1 oktober te publiceren. Er moeten heel veel extra mensen worden ingehuurd om het voor elkaar te krijgen. Wij hebben echter hard gewerkt en ik heb er alle vertrouwen in dat wij op 10 oktober op een verantwoorde manier – ook al waren er bij de behandeling in de Tweede Kamer nog een aantal vragen waarop onvoldoende zicht was – kunnen overgaan tot deze nieuwe verhouding.
Mevrouw Lagerwerf vroeg waarop ik de inschatting baseer dat alle deelnemende landen in staat zullen zijn na uitwerking van de AMvRB hun taken naar behoren en zelfstandig uit te voeren. Zij citeert daarbij uit de nota naar aanleiding van het verslag. Ik wijs erop dat de betreffende zin betrekking heeft op de nog ongewijzigde AMvRB die een maximale werkingsduur had van vier jaar. Inmiddels is dat aangepast door aanneming van de motie-Leerdam. Nu kan de werkingsduur telkens met twee jaar worden verlengd zo vaak als noodzakelijk wordt geacht. In de Tweede Kamer heb ik al gezegd dat ik het inderdaad waarschijnlijk acht dat een raad van advies of een SER na vier jaar zodanig zal zijn opgebouwd dat hij kan functioneren. Deze inschatting baseer ik op vele gesprekken met bestuurders over de stappen die noodzakelijk zijn en die deels zijn gezet en op de bijbehorende plannen van aanpak. Het moet haalbaar zijn. De plannen van aanpak voorzien in een gefaseerde opbouw van de betrokken diensten. Na twee jaar dient al een zeker niveau gerealiseerd te zijn. De vertegenwoordigers van Curaçao en Sint-Maarten hebben gesproken van een zeker niveau waarna een verdere opbouw volgt. Die ontwikkeling zal doorgaan. Men moet mij goed begrijpen: ik zeg niet dat er na vier jaar niets meer gedaan hoeft te worden, maar voor het overgrote deel van de diensten zal voltooiing van de plannen van aanpak inzicht kunnen en moeten bieden. Mijn uitspraak is overigens geenszins bedoeld om in aansluiting op de vraag van mevrouw Linthorst zelfs maar te suggereren dat de bereidheid om zo nodig in te grijpen in mindere mate aanwezig is. Die bereidheid is er omdat ik oprecht van mening ben dat er stappen moeten worden gezet. Dat was ook de achtergrond van de door mevrouw Linthorst gestelde vragen.
De heer Laurier vroeg hoe beide Kamers worden geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak. In de Tweede Kamer heb ik toegezegd de Kamer twee keer per jaar te informeren over die voortgang, gebaseerd op rapportages van de voortgangscommissie. Als gevolg van de motie-Leerdam moet het ontwerp-KB over het al dan niet verlengen van de werkingsduur van de regeling aan beide Kamers worden voorgelegd. Het ligt dus in de rede dat ik de voortgangsrapportages ook aan de Eerste Kamer doe toekomen. Dat is bij dezen toegezegd.
De vragen van de heer Engels over de AMvRB heb ik al uitgebreid beantwoord in het algemene deel van mijn betoog. Als dat niet zo is, hoor ik dat wel.
Mevrouw Lagerwerf vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot de aansluiting van Aruba bij de rijkswetten. De regering van Aruba heeft aangegeven zich te willen aansluiten bij de regelingen die betrekking hebben op het openbaar ministerie, de politie en de rechtshandhaving in het algemeen. Dat vind ik belangrijk. Gezegd is dat dit traject wordt opgepakt nadat het is afgerond. Je kunt niet alles tegelijk doen. Voor Aruba geldt niet het financieel toezicht en het land heeft ook aangegeven zich niet bij een dergelijke regeling te willen voegen. Aruba heeft natuurlijk ook geen schuldsanering gehad. Het land heeft op eigen kracht de positie bereikt waarin het nu verkeert. Naar aanleiding van vragen van mevrouw Linthorst heb ik daarbij overigens al een kanttekening geplaatst. De nieuwe regering van Aruba investeert erg veel in harmonisatie met koninkrijksregelingen en het bevorderen van een constructieve sfeer binnen het Koninkrijk. Dat heb ik ook vorige week bij het symposium weer kunnen vaststellen. Het is van belang om dat ook hier nog eens op te merken. Overigens stelde ook de heer Ten Hoeve een vraag op dat punt. Die beschouw ik hiermee ook als beantwoord.
Mevrouw Ten Horn vroeg: zal de regering een Koninklijk Besluit dat ziet op het vervallen van de rijkswet financieel toezicht ook voorhangen bij de Eerste Kamer? De motie-Van Bochove/Leerdam waarnaar mevrouw Ten Horn verwijst, voorziet in het voorhangen van het bedoelde besluit bij de Staten-Generaal en bij de Staten van Curaçao en Sint-Maarten. Ik lees dit zo dat het besluit ook zal worden voorgehangen bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Mevrouw Ten Horn vroeg ook: zijn de criteria waaraan de politiekorpsen over vier jaar moeten voldoen, inmiddels uitgewerkt en overeengekomen? Het antwoord daarop is "ja". Dit heb ik ook aangegeven – ik heb er begrip voor dat mevrouw Ten Horn dat nog niet heeft kunnen lezen – in de brief van gisteren en de besluitenlijst van de stuurgroep van vorige week. Ik vond het belangrijk om dit voor het debat in deze Kamer af te spreken. Tijdens het overleg van de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen van 1 juli zijn deze criteria overeengekomen. Ik heb de Kamer daarvan verslag gedaan. Als het goed is, is de besluitenlijst als bijlage bij de brief gevoegd. Daarin is dit verwerkt.
Mevrouw Ten Horn vroeg verder of het plan van aanpak voor het politiekorps van Sint-Maarten gereed is. Ook daarop is het antwoord "ja". Tijdens de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen van 1 juli heeft Sint-Maarten het plan van aanpak voor het politiekorps ingeleverd. Ook alle andere plannen van aanpak zijn ingeleverd. Daarbij gaat het om de bevolkingsadministratie, de nieuwe toelatingsorganisaties, de gevangenis Point Blanche en de landsrecherche Sint-Maarten. De plannen zullen worden ingediend bij de algemeen secretaris van de VRTC.
Kijk, hier heb ik het antwoord op de vraag over artikel 43 van het Statuut en de verplichtingen als het gaat om de financiële situatie. Die vraag wordt toch nog beantwoord door mij! Mevrouw Ten Horn heeft deze vraag inderdaad ook gesteld in het verslag. Zij is van mening dat die nog niet is beantwoord. Op zich ben ik het daar niet mee eens, maar ik wil het nog wel een keer nadrukkelijk melden. Artikel 43 van het Statuut geeft de koninkrijksregering de bevoegdheid in bepaalde situaties in te grijpen in een van de landen, maar zij kan daartoe niet worden verplicht. Het land Nederland heeft die bevoegdheid niet, en kan al helemaal niet verplicht worden in een van de andere landen in te grijpen. Ik herhaal dat het binnen de koninkrijksverhoudingen niet past om permanent toezicht op een of meerdere landen uit te oefenen. Als het na beëindiging van het toezicht toch weer misgaat, biedt het Statuut – mevrouw Ten Horn benadert het van de andere kant maar ik draai het om – voldoende mogelijkheden voor de koninkrijksregering om weer in te grijpen. Zo hebben wij het steeds benaderd. Het is van belang om het zo te doen.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Wij hebben hier altijd verhitte discussies over. Laat ik een heel concreet voorbeeld geven. Stel dat het financieel heel erg slecht gaat in een van de landen. Nederland is dan dus niet verplicht om het tekort aan te zuiveren?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ja. Mevrouw Ten Horn stelde deze vraag in het kader van de financiële kant. Het liep een beetje door elkaar.
De heer Laurier heeft een vraag gesteld over de formatieplaatsen bij de politiekorpsen. Hij constateert terecht dat er drie korpsen zullen ontstaan ten opzichte van de huidige situatie. Wij benadrukken dat een algemene maatregel van rijksbestuur de landen verplicht om aan een bepaalde minimumsterkte te voldoen. Die sterkte is gerelateerd aan de formatie van korpsen. In de opbouwfase zullen uiteraard niet alle formatieplaatsen – dat was volgens mij de achtergrond van de vraag – meteen worden bezet. Gedurende de eerste drie jaar voorziet de algemene maatregel van rijksbestuur in een geleidelijke groei van de vereiste minimumsterkte tot 75% van de formatie. Op dit moment heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat er uiteindelijk niet voldoende gekwalificeerd personeel zal zijn om alle beschikbare formatieplaatsen te vullen. Voor zover de kwaliteit van het personeel verbetering behoeft, zullen de korpsen voorzien in de nodige aanvullende opleidingen en bijscholingen. Daartoe stellen de korpsen opleidingsplannen op. Dit is een reëel punt, waaraan aandacht moet worden besteed. Tot slot van mijn deel van de beantwoording ligt er nog de vraag van mevrouw Quik-Schuijt, of was het mevrouw Ten Horn, over de olie- en gasbronnen in de Caribische wateren. Ik meen dat deze dus de rijkswet zeegrenzen betreft. Het voorgestelde nieuwe artikel 38a van het Statuut bevat de mogelijkheid om bij onderlinge regeling afspraken te maken hoe geschillen tussen landen kunnen worden beslecht. Afhankelijk van het geschil zal moeten blijken of toepassing van dit artikel de juiste weg is.
Dit waren de antwoorden die ik zou willen geven. De minister zal verder gaan met de beantwoording.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Ik wil graag weten of de vraag die ik in het eerste blok heb gesteld maar die het tweede blok betrof ...
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Die ging toch over het OM?
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Inderdaad, het OM.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Die zal door de minister worden beantwoord.
De voorzitter:
Ik begrijp dat mevrouw Ten Horn nog een vraag wil stellen aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voordat ik het woord geef aan de minister van Justitie.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Ik begrijp dat u haast hebt, maar ik acht dit een zaak die zorgvuldigheid vereist.
De voorzitter:
Neen, ik heb geen haast. U hebt het woord.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Ik heb de vraag gesteld of artikel 38 wel de oplossing zou kunnen zijn wanneer sprake is van geschillen waarmee veel geld is gemoeid. Daarbij heb ik het voorbeeld van de oliebronnen aangehaald. De staatssecretaris zegt dat het zal moeten blijken. Ik acht dit nu typisch iets dat wij in het Koninkrijk met elkaar moeten afspreken. Wij zijn vrij ongelijkwaardige partners. Ik meen dat wij de kleinere landen in het Koninkrijk niet genoeg recht zouden doen wanneer wij nu uitsluitend antwoorden dat wij wel zien of artikel 38 voldoende zal blijken te zijn wanneer het echt nodig is.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Mijn antwoord luidde dat het een onderlinge regeling betreft om afspraken te maken. Dat is het begin van het antwoord. Natuurlijk hebben wij te maken met ongelijkwaardige partners. Dat is de insteek van mevrouw Ten Horn. Maar wij moeten er toch ook van uitgaan dat wij in gelijkwaardigheid tot afspraken kunnen komen. Daarna is er deze regeling die erop toeziet. Het is een weging, maar ik ben van mening dat dit voldoende is.
Minister Hirsch Ballin:
Voorzitter. Ik wil graag mijn aandeel in de beantwoording nemen. In aansluiting aan de algemene beschouwing die de staatssecretaris heeft gegeven en haar antwoorden op de specifieke vragen over het proces van staatkundige hervorming lever ik graag mijn aandeel ten aanzien van de wijzigingen op het Statuut en de rijkswetten die betrekking hebben op de rechtspleging en de rechtshandhaving.
Ook ik wil onderstrepen hoe bijzonder het karakter van het wetgevingsproces dat naar wij hopen vandaag tot een afronding zal komen, is. Wij spreken hier als leden van de regering van het Koninkrijk en worden geflankeerd door de twee ministers-presidenten, de gevolmachtigde minister van de Nederlandse Antillen en de gevolmachtigde minister van Aruba. Misschien kunnen de leden in gedachten alvast het beeld voor zich nemen bij een eventuele volgende herziening van het Statuut, en de opstelling die dan nodig zal zijn aan de tafel waarachter de regering gewoonlijk plaatsneemt.
De wijziging van het Statuut, waarvoor ik de primaire verantwoordelijkheid heb, is uiteraard een conditio sine qua non voor de nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk. Het is ook goed om op dit moment te onderstrepen dat naar onze overtuiging – ik denk dat ik daarbij spreek namens alle personen achter de regeringstafel, van links tot rechts – het nodig is om het Statuut voor het Koninkrijk toekomstbestendig te maken. Het moet geschikt zijn voor een toekomstige ontwikkeling waarin de vier landen van het Koninkrijk in de nieuwe opzet enerzijds hun eigen autonomie volledig kunnen realiseren, maar anderzijds in de gezamenlijkheid van het koninkrijksverband in de internationale context van het Koninkrijk hun rol kunnen spelen, waaronder in de Europese context.
Dat komt eigenlijk ook tot uitdrukking in een aantal vragen die meer in het bijzonder tot mij zijn gericht. In het derde lid van het voorgestelde artikel 27, waarover de heer Croes namens de Staten van Aruba het woord heeft gevoerd, is voorzien dat een algemene maatregel van rijksbestuur of een rijkswet kan worden vastgesteld indien de belangen van het Koninkrijk worden geraakt door het uitblijven van de noodzakelijke wetgeving of andere maatregelen. Die bepaling is bedoeld voor de situatie waarin het Koninkrijk internationaal als een eenheid moet kunnen functioneren en ook als zodanig moet kunnen worden beschouwd, erkend en gewaardeerd door andere staten en internationale organisaties.
Deze bepaling past eigenlijk heel goed bij wat de staatssecretaris zojuist zei over de wenselijkheid van iets wat ligt tussen enerzijds het gewoon functioneren van de bepalingen van het Statuut, en anderzijds het treffen van ingrijpender maatregelen, waarbij de vraag wordt gesteld of het niet een tandje minder kan. Men vraagt zich dan af of het nog wel evenredig is en of het niet te diep ingrijpt. Juist deze bepaling past in een meer genuanceerde benadering, in een breder pakket maatregelen waardoor we willen bereiken dat er tijdig implementatiemaatregelen worden getroffen door elk van de landen waar een verdrag zal gelden dat het Koninkrijk der Nederlanden is aangegaan. Het is uiteraard de bedoeling van de gehele koninkrijksregering dat deze internationale verplichtingen goed worden nagekomen, anders zouden we ze niet aangaan. Het uitgangspunt blijft dat elk van de landen dit zelf doet als het om een onderwerp gaat dat past binnen de autonomie van de landen van het Koninkrijk. Dat is bij de meeste verdragen het geval.
In het voorgestelde tweede lid van artikel 27 wordt de landen Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en Nederland opgedragen om een onderlinge regeling te treffen. Het is de bedoeling om de samenwerking te regelen en te versterken bij het treffen van maatregelen die noodzakelijk zijn voordat een verdrag wordt bekrachtigd door het Koninkrijk. Over een ontwerp van deze regeling vindt op dit moment al druk overleg plaats tussen de medewerkers van de landsregeringen. Het streven is erop gericht om door middel van onderlinge werkafspraken te bewerkstelligen dat verdragen sneller worden geïmplementeerd in elk van de landen. Het is immers zowel voor het Koninkrijk als geheel als voor de afzonderlijke landen een probleem, soms zelfs een beetje gênant, als wij pas jaren nadat een verdrag tot stand is gekomen, tot een volledige implementatie komen.
Het streven is er dus op gericht om door middel van goede onderlinge werkafspraken te bewerkstelligen dat dit eerder gebeurt. Daarvoor is kennisuitwisseling de eerste linie. Het wiel hoeft straks niet elke keer opnieuw te worden uitgevonden in drie, straks in vier landen bij elke implementatie van een verdrag. Je kunt daarbij heel goed bij elkaar naar de voorbeelden kijken. Wanneer in een van de landen van het Koninkrijk implementerende wetgeving tot stand is gebracht, kun je nagaan of die misschien met een paar aanpassingen ook kan worden gebruikt in het wetgevingsproces van de andere landen van het Koninkrijk. Het voorgestelde derde lid van artikel 27 is bedoeld als een vangnet voor het geval er onverhoopt te grote vertraging optreedt bij de implementatie van een verdrag in een van de landen van het Koninkrijk.
De heer Van Kappen vroeg naar de stand van zaken van de rijkswet personenverkeer. Dat onderwerp is onlangs ter sprake gekomen in de Tweede Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel betreffende toelating tot en uitzetting uit de BES-eilanden. Dit wetsvoorstel ligt nu bij de Eerste Kamer en wij hopen dat het spoedig ook hier behandeld kan worden. In de Tweede Kamer is breed betreurd dat de rijkswet personenverkeer nog niet tot stand is gekomen. Wij realiseren ons uiteraard dat er bezwaren zijn gemaakt tegen het voornemen om deze rijkswet tot stand te brengen. De voorzitter van de Staten van de Nederlandse Antillen heeft daar vandaag nog aan herinnerd. Als alles wat gezegd is over het concept van dat voorstel van rijkswet waar was, zou ik het van harte eens zijn met de bezwaren. Gelukkig is het echte concept voor de rijkswet heel anders dan wat daaraan wordt toegeschreven. In het voorstel van rijkswet staat een regeling van het vrije personenverkeer tussen de Nederlanders die ingezetenen zijn van de diverse landen van het Koninkrijk voorop. Er zijn bepaalde beperkingen aan verbonden, die wederzijds zullen gelden en die vergelijkbaar zijn met de beperkingen ten aanzien van het vrije personenverkeer die binnen de Europese Unie gelden voor de burgers van de Europese Unie.
Hier kan niet worden gesproken over geruchten over en indrukken van een ambtelijk concept noch over de vraag wat dat al dan niet zou inhouden. Daarvoor moet er eerst een voorstel van rijkswet zijn dat is behandeld in de rijksministerraad, waarover de Raad van State van het Koninkrijk advies heeft uitgebracht en dat vervolgens door de koninkrijksregering bij koninklijke boodschap aanhangig is gemaakt. Het lijkt mij dan ook goed om hier te herhalen wat ik ook in de Tweede Kamer heb gezegd, namelijk dat dit helaas niet meer te verwachten is in deze kabinetsperiode. Je kunt allerlei inschattingen maken van de voortgang van de kabinetsformatie, maar dat het voorstel van rijkswet nog in deze kabinetsperiode zal worden ingediend, is heel erg onwaarschijnlijk.
Met de ministers-presidenten van de andere landen van het Koninkrijk is wel afgesproken dat het gesprek over de voorbereiding zal worden voortgezet. Er zullen vertegenwoordigers worden aangewezen die dat gesprek aangaan. Ik hoop dat dit leidt tot meer begrip over de echte bedoelingen van het wetsvoorstel en tot een voorstel dat een positievere reactie ten deel valt dan de geruchten over het ambtelijke concept.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik dank de minister voor deze uitgebreide toelichting. Ik wil nog een vraag stellen. Ik weet eigenlijk niet of dat kan, maar ik waag het er maar even op. Het heeft niet zozeer te maken met wetgeving als wel met gevoel. Heeft de minister in zijn gesprekken met de collega's van het Caribische deel van het Koninkrijk nu het gevoel dat zij begrijpen wat ons probleem is?
Minister Hirsch Ballin:
Ik kijk even naar de collega's ter linker- en rechterzijde. Ik verzeker de heer Van Kappen dat ik bij alle gesprekken met hen een heel goed gevoel heb.
De SP-fractie heeft gevraagd of erover is gedacht om de term "Koninklijk Rijksbesluit" in te voeren en op te nemen in een gewijzigd Statuut. Dank voor de creatieve gedachte. Mevrouw Quik-Schuijt maakte een vergelijking met andere terminologieën die wij gebruiken. Zij wil dat wij onderscheid maken in de terminologie voor bijvoorbeeld organen en wettelijke regelingen, al naar gelang zij gelden voor het land of voor het Koninkrijk als geheel. Dat spreekt mij op het eerste gezicht wel aan. Aan de andere kant, Koninklijk Rijksbesluit, rijks-KB, het ligt niet helemaal goed in de mond. Ik denk ook niet dat het nodig is om op deze manier de terminologie te verrijken. Daarom wil ik het toch maar houden op Koninklijke Besluiten die herkenbaar zijn al naar gelang de grondslag als een Koninklijk Besluit dat betekenis heeft voor een of meer landen van het Koninkrijk dan wel voor het Koninkrijk als geheel.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Het idee is dat je ook aan de wet zelf kunt zien of de rijksministerraad erbij betrokken moet worden. Je kunt dat natuurlijk wel iedere keer raden, want het spreekt voor zich. Echter, het staat nergens en dat vind ik toch jammer.
Minister Hirsch Ballin:
Staat het nergens? Voor zover het gaat om besluiten waarvoor is voorgeschreven dat ze worden genomen in overeenstemming met de ministerraad van het Koninkrijk blijkt dat wel het geval te zijn. In ieder geval blijkt het uit de onderliggende regeling. Een Koninklijk Besluit moet immers altijd vermelden op welke regeling het gebaseerd is. De delegatiegrondslag moet altijd worden vermeld: "gelet op artikel X van ... ". Dan volgt een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel een rijkswet. Daaraan kun je het dus wel zien.
Verder is gevraagd of er een aparte website gemaakt kan worden voor de rijksregelgeving. Ik zou willen antwoorden dat iedereen die zelf kan maken. Ik zal even uitleggen hoe. Er is een website, namelijk www.wetten.nl. Bij het zoeken op deze website kun je een vakje aanvinken door middel van een klik met de muis waardoor je de zoekopdracht beperkt tot rijksregelgeving. Als je dat doet, heb je eigenlijk zelf een website gemaakt die weliswaar niet "www.rijkswetten.nl" heet, maar op dezelfde manier dezelfde informatie geeft. Ik zie mevrouw Quik begrijpend knikken, dus dat gaat werken.
Dan kom ik bij de vraag van de heer Engels naar de precieze relatie tussen de artikelen 12a en 38a. Kan de geschillenregeling systeemconform in de bestaande structuur worden ingepast? Artikel 12a betreft geschillen die kunnen ontstaan tussen het Koninkrijk en een of meer landen. Het gaat dan over correctheidsaangelegenheden. Hierover wordt een voorstel van rijkswet voorbereid, zoals de regering heeft aangekondigd. Artikel 38a biedt de mogelijkheid om een regeling te treffen over geschillen tussen de landen. Dan gaat het dus om aangelegenheden van de landen. Een dergelijke geschillenregeling kan getroffen worden via een vormvrije onderlinge regeling tussen de landen of een consensusrijkswet. Uiteraard zal een en ander zich binnen de structuur van het Koninkrijk moeten afspelen. De regering is voorshands van mening dat binnen deze bestaande structuur volop ruimte is om een adequate geschillenregeling te treffen. Het gesprek hierover is nog gaande met de regeringen van Aruba en de Nederlandse Antillen. Daarna zal de Raad van State van het Koninkrijk om voorlichting gevraagd worden.
Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Van Bijsterveld: worden bij de evaluatie van de wetgeving over vijf jaar ook de wettelijke eisen betrokken die gesteld zijn met het oog op een goed functioneren van de instellingen? Als ik haar goed begrepen heb, doelde mevrouw Van Bijsterveld met name op de eisen die tot doel hebben een zeker evenwicht te brengen in de Caribische en, voor zover ik begrepen heb, westerse werkwijze. Heb ik dat goed genoteerd, mevrouw Van Bijsterveld?
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
Nederlandse werkwijze.
Minister Hirsch Ballin:
Het was genoteerd als "westerse werkwijze". Dan had ik willen opmerken dat de Caribische delen van het Koninkrijk ten westen van Nederland liggen, zij het dat sommigen dan misschien bezorgd zullen kijken als ik de werkwijze in ons land als "oosterse werkwijze" aanduid. In ieder geval zijn er bepaalde verschillen in gewoonte bij het stellen van eisen aan nevenfuncties. Voor een deel hebben die te maken met de andere schaal van de samenleving. Wij zijn in ieder geval voornemens om elementen als het stellen van eisen aan nevenfuncties en het gebruikmaken van de expertise van Nederlandse inspecties bij de evaluatie te betrekken. Deze elementen hebben tot doel de kwaliteit van de wijze van werken te verhogen en er een soort peer-reviewelement in te brengen door te kijken hoe het aan de ene kant gaat en hoe aan de andere kant. Daarom is het belangrijk om zulke elementen bij de evaluatie mee te nemen. Ik denk dat het precies die vergelijking van criteria is waarop mevrouw Van Bijsterveld doelde. Dan zeg ik dat graag toe, inclusief het aspect van de opleidingseisen.
Mevrouw Quik-Schuijt heeft gevraagd hoe ik denk over een uitgebreide wettelijke regeling waarbij de onvrijwillige overplaatsing alleen wordt opgelegd voor een bepaalde periode en bij toerbeurt, als het gaat om de rechters. In artikel 35, eerste lid, van het voorstel is geregeld dat de leden van het hof door het bestuur kunnen worden verplicht om te gaan wonen of te blijven wonen in een van de landen, indien dit naar het oordeel van het bestuur in verband met de goede vervulling van hun taak noodzakelijk is. Die verplichting zal door het hof natuurlijk niet willekeurig mogen worden opgelegd. Vanzelfsprekend moet in dat soort gevallen eerst overleg worden gevoerd met de betrokken leden van het hof. In noodgevallen valt echter niet te ontkomen aan een plaatsing, uit het oogpunt van de beschikbaarheid voor de rechterlijke taak en de praktische problemen bij forensenverkeer tussen de eilanden; vandaar dat deze regeling zo is getroffen. Verder wordt dit aan het bestuur van het hof overgelaten, en het lijkt mij verstandig om het bestuur van het hof hierin enige ruimte te laten.
De heer Laurier heeft gevraagd of niet moet worden voorzien in de mogelijkheid dat ingewikkelde zaken worden doorverwezen naar de meervoudige kamer in plaats van de enkelvoudige behandeling ervan. Tegen de achtergrond van de Nederlandse praktijk bij het verwijzen van enkelvoudige naar meervoudige kamers en omgekeerd kan ik zijn vraag goed begrijpen. Tegelijkertijd zijn er ook weer eigen tradities op het punt van de enkelvoudige rechtspraak bij het Gemeenschappelijke Hof van Justitie. Het uitgangspunt van het voorstel is de huidige, goed functionerende rechterlijke organisatie. Dit voorstel van rijkswet beoogt niet te komen tot een ingrijpende hervorming of herziening. In die zin is inderdaad aangesloten bij de bestaande regeling en werkwijze. Wel kan bij landsverordening of bij wet voor bepaalde geschillen worden bepaald dat die door het gerecht in een meervoudige kamer worden behandeld; ik verwijs naar artikel 12, eerste lid. Overigens behandelt het hof wel in meervoudige kamer, tenzij bij wet of landsverordening anders is bepaald, in hoger beroep; artikel 18, eerste lid.
De heer Engels heeft zijn aarzeling behouden bij de benoeming van niet-juristen tot rechter-plaatsvervanger. Dat is inderdaad een bijzonderheid van de rechterlijke organisatie op de eilanden van de Nederlandse Antillen. Ik herinner me een verrassende ontmoeting met de toenmalige dokter Welvaart, die huisarts was op Bonaire – ik heb het nu over 1990 – en die bij de eerste kennismaking meldde dat hij tevens rechter-plaatsvervanger was. Dat is in onze ogen wat verrassend, maar ik moet zeggen dat ik het nog veel verontrustender zou vinden als ik een rechter zou tegenkomen die zou melden dat hij huisarts was. Gegeven de schaal die zich voordoet op met name Saba en Sint-Eustatius, denk ik dat er niet aan te ontkomen is om deze regeling te handhaven, zij het dat artikel 25, derde lid, bepaalt dat bij voorkeur alleen rechters-plaatsvervangers kunnen worden benoemd die wel jurist zijn. Het gaat hierbij dus om de specifieke situatie op Saba en Sint-Eustatius, die het nodig maakte om daar deze regeling te handhaven.
Het antwoord op de vraag van mevrouw Quik-Schuijt of de procureur-generaal, de advocaat-generaal en de hoofdofficier van justitie bij Koninklijk Besluit worden benoemd, luidt bevestigend. Dat blijkt uit artikel 16, eerste lid, van het voorstel voor de consensusrijkswet inzake de openbare ministeries, en artikel 17, eerste lid. Dat lijkt mij ook de juiste gang van zaken. Dit was misschien geen kennisvraag, maar meer een vraag die aansluit bij de vraag naar de manier waarop wij zo'n Koninklijk Besluit aanduiden. Dat wordt dan wel genomen, gelet op de genoemde artikelen van de rijkswet, als die tot stand is gekomen.
Mevrouw Quik-Schuijt heeft gevraagd of het klopt dat van uitzending alleen sprake kan zijn met betrekking tot de BES-eilanden en officieren van justitie uit Nederland, terwijl die naar Curaçao, Sint-Maarten en Aruba wel moeten solliciteren. Ja, dat is zo. Het is volgens mij goed om daarop de aandacht te vestigen. De term detachering wordt inderdaad soms misplaatst gebruikt.
Mevrouw Quik-Schuijt heeft een vraag gesteld over de keuze om de inrichting van het parket van de procureur-generaal niet vast te leggen bij wet. Dit geldt in het bijzonder voor Sint-Maarten. Het is onze opvatting dat eerst ervaring moet worden opgedaan met de benoeming van twee advocaten-generaal, van wie één in het bijzonder kijkt naar de Bovenwinden, voor wie plaatsing op Sint-Maarten dan ook in de rede ligt. De openheid van de inrichting in het wetsvoorstel biedt de ruimte om op basis van ervaringen nadere keuzes te doen. Ik ben nog steeds van opvatting dat het goed is als een tweedelijnsparket aanwezig is op Sint-Maarten.
Zowel mevrouw Linthorst als de heer Engels heeft de vraag gesteld of de koninkrijksregering kan en zal ingrijpen bij onderbezetting van de openbaar ministeries. Als er sprake is van een zodanige onderbezetting dat de opsporing en vervolging niet meer op een behoorlijk niveau plaatsvinden, kan er aanleiding zijn om op grond van de waarborgtaak in te grijpen. Uiteraard zal dan moeten worden geconstateerd dat er sprake is van structureel tekortschieten en dat het betrokken land zelf niet in staat of niet bereid is om het probleem op te lossen. Kortom, eerst zullen andere wegen moeten worden bewandeld, zoals overleg en bijstand. Maar als het allemaal niet tot resultaat leidt en de waarborgfunctie in het geding is, zal daaraan ook toepassing moeten worden gegeven.
De heer Engels heeft gevraagd of te hoge risico's worden gelopen als bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving bij de minister van Justitie van Curaçao, respectievelijk die van Sint-Maarten berust. Ik hoop dat ik zijn vraag nu niet te ruw weergeef. In de nota naar aanleiding van het verslag hebben wij onderkend dat voor de nieuwe landen de genoemde bevoegdheden in belangrijke mate geconcentreerd zijn bij de betrokken ministers van Justitie, hetgeen overigens al een onderdeel was van de afspraken in de slotverklaring; dit is de autonome keus van de landen. We hebben echter geen aanleiding om te veronderstellen dat die concentratie als zodanig tot risico's moet leiden. Daarbij hebben wij in aanmerking genomen dat er ook een bijzondere positie is voor de procureur-generaal en voor het hof en dat er te allen tijde verantwoording verschuldigd is aan de staten. Op die wijze voorzien de stelsels van de nieuwe landen in de benodigde checks-and-balances. Het zal in de praktijk de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen zijn, zeker in een kleinschalige samenleving, om te waken tegen oneigenlijk gebruik van welke bevoegdheid dan ook.
De heer Laurier heeft gevraagd of de minister van Justitie van het Koninkrijk niet een coördinerende rol moet krijgen bij de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit. Zijn gedachten roepen associaties op met wat naar voren is gebracht in beleidsstukken van het kabinet in eer-eer-eer-eervorige samenstelling. Ik heb het nu over het tweede paarse kabinet. Ik kan mij voorstellen dat de heer Laurier deze gedachte even boven liet komen. In het toenmalige kabinet is inderdaad over een dergelijke regeling gedacht en gesproken. Op dit moment worden jaarplannen en begroting voor het recherchesamenwerkingsteam vastgesteld in het tripartiet justitieel overleg. In de nieuwe situatie wordt het beleidsplan voor de gemeenschappelijke aanpak van de grensoverschrijdende criminaliteit vastgesteld door de rijksministerraad. Dit beleidsplan wordt vervolgens onder de verantwoordelijkheid van één procureur-generaal uitgevoerd. Dat biedt naar ons inzicht voldoende waarborg voor een goed gecoördineerde aanpak van de grensoverschrijdende criminaliteit. Ik wijs daarbij ook nog op de rol van de Raad voor de rechtshandhaving.
Mevrouw Lagerwerf heeft een vraag gesteld over de betrokkenheid van Aruba bij het vaststellen van criteria op grond van artikel 57a, lid 5 van de rijkswet politie. Dit gaat terug op het amendement dat door het toenmalige lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de heer Remkes, is ingediend. Dat Aruba niet betrokken was bij het opstellen van de criteria als bedoeld in artikel 57a, lid 5, komt daaruit voort dat de rijkswet politie geen betrekking heeft op Aruba. Voor die korpsen is een verbetertraject begonnen en zijn plannen van aanpak opgesteld. Van dit verbetertraject maakt het Korps Politie Aruba geen deel uit. Pas als de regering van Aruba aangeeft te willen aansluiten bij de rijkswet politie, zal de vraag naar de verdere ontwikkeling, zoals door mevrouw Lagerwerf geschetst, aan de orde zijn.
De heer Engels heeft gevraagd of we wellicht te grote risico's lopen ten aanzien van de criminaliteitsbestrijding door de mogelijke impasse bij het besluit in de rijksministerraad over de begroting van de GVP. Ik geloof niet dat die zorg terecht is. Zoals eerder al aangegeven, volgt uit de rijkswet politie dat de rijksministerraad de begroting van de GVP vaststelt. Op die besluitvorming in de rijksministerraad zijn de bekende bepalingen uit statuutsartikelen 10 tot en met 12 van toepassing. Ik zie ook geen onoverkomelijke problemen bij de besluitvorming in de rijksministerraad. Ik ga er overigens ook van uit dat de begrotingsautoriteiten de benodigde middelen reserveren op de landsbegrotingen, zoals ook het geval is bij de rijkswet hof en al enige jaren bij de rijkswet kustwacht Nederlandse Antillen. Ik ben het niet eens met de veronderstelling dat hierbij een impasse zou intreden. We hebben trouwens ook middelen om daar weer uit te komen.
Mevrouw Van Bijsterveld heeft vragen gesteld over de Raad voor de rechtshandhaving, die ik in een ander verband al even noemde. Zij vroeg of de raad onderzoek kan doen naar de institutionele structuur van de betrokken instellingen. De raad heeft niet rechtstreeks een taak, maar het kan voorkomen dat bij het onderzoek naar de taakuitoefening de raad tot de conclusie komt dat het gaat om een tekortkoming met institutionele oorzaken of kenmerken. Dan ligt het voor de hand dat de raad dat zal signaleren. Het is vervolgens aan de regering of regeringen om daaraan conclusies te verbinden.
Mevrouw Quik-Schuijt heeft gevraagd of er overleg is geweest met de Algemene Rekenkamer over de controlerechten die de Rekenkamer krijgt. Daarover is contact geweest met de Rekenkamer. Ik ben met de Rekenkamer van opvatting dat de Rekenkamer volledig bevoegd is.
Mevrouw Quik-Schuijt heeft gevraagd of is afgesproken wanneer het toetsingskader dat de Raad voor de rechtshandhaving gaat gebruiken, uiterlijk zal zijn geaccordeerd. O, die was van uw collega, mevrouw Ten Horn. Neem mij niet kwalijk. Een van de eerste taken waarvoor de raad zich gesteld ziet, is het maken van een toetsingskader. Dat is geen gemakkelijke taak, omdat voor alle domeinen waarbinnen de raad werkzaam is, geen normkader bestaat. De raad heeft zich voorgenomen om binnen veertien maanden na de oprichting voor alle domeinen normen vast te stellen. Gelet op de omvang van de taken, lijkt me dat ook alleszins redelijk. Daarover bestaat ook consensus tussen de landen.
Mijnheer de voorzitter, ik hoop dat ik hiermee de vragen waarvoor de beantwoording aan mij was toevertrouwd, heb beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we nu toegekomen aan de tweede termijn van de Kamer en de bijzonder gedelegeerden.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het tweede blok wetgeving ook al behandeld is. Klopt dat?
De voorzitter:
Dat is juist. Aan het begin is meegedeeld dat de beide blokken in elkaar zouden overlopen.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
Dan heb ik dat gemist. Dank u wel.
De voorzitter:
Als uw vragen niet volledig beantwoord zijn in de beantwoording, kunt u de bewindslieden daar in tweede termijn aan herinneren.
Minister Hirsch Ballin:
Dat verklaart ook de vergissingen die wij af en toe maakten tussen mevrouw Quik en mevrouw Ten Horn, die spraken over het eerste en het tweede blok.
De voorzitter:
Gelet op de beperkte bijdragen, in tijd gemeten, voor de tweede ronde, stel ik voor om beide blokken tegelijkertijd te behandelen in tweede termijn.
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en de minister voor de algemene beschouwingen en voor de beantwoording van de door ons gestelde vragen. Wij zijn verheugd over de voortgaande betrokkenheid van de VNG en over de toezegging om de door ons genoemde aandachtspunten bij de evaluatie van zowel de BES-wetgeving als de consensuswetgeving mee te nemen.
In de visie van de staatssecretaris op de uitvoering van de plannen van aanpak onder het regime van de AMvRB met monitoring door de voortgangscommissie en ook het belang dat daaraan gehecht wordt – dat werd zojuist weer tot uitdrukking gebracht – zien wij een commitment om niet alleen op papier, maar ook daadwerkelijk verbeteringen in de verschillende landen tot stand te brengen.
Uit de bijdrage van de staatssecretaris leiden wij verder af dat zij de randvoorwaarden onderschrijft die wij noemden voor het welslagen van het Koninkrijk in de toekomst.
Tot slot kijken wij met heel veel belangstelling uit naar het proces van totstandkoming van de toekomstvisie, waarvoor wij ook een aantal suggesties hebben gedaan. Wij zijn ook heel graag bereid, daaraan een actieve bijdrage te leveren en om ook het hervormingsproces na 10-10-10 weer een stapje verder te helpen.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun uitgebreide behandeling. Ik ben gesterkt in de indruk die ik in mijn initiële inbreng heb verwoord, namelijk dat het een kwestie is van doormodderen, maar op een iets beter niveau. Ik heb enkele korte vragen.
Er is gesproken over de systematiek van de AMvRB, het escalatiemodel. Het is toch correct – ik wil dat even verifiëren – dat artikel 51 aan het eind van de escalatieladder staat?
Er is gesproken over 10-10-10 en de absolute voorwaarde dat de staatsregeling voor zowel Curaçao als voor Sint-Maarten er zal zijn en dat de regering daaraan vasthoudt. Ik heb echter ook gevraagd naar plan B. Ik weet dat dit als-dan-scenario's zijn, maar ik wil het toch weten. Als op Sint-Maarten of op Curaçao de staatsregeling het op een of andere manier niet haalt, wat is dan plan B? Wat doen wij dan?
Ik was erg benieuwd wat de staatssecretaris zou antwoorden op mijn vraag waarom wij in het verleden niet hebben ingegrepen. Heel handig zei zij: laten wij ons richten op de toekomst en vooral niet te veel naar het verleden kijken. Ik herinner de staatssecretaris wel aan het goed Nederlandse spreekwoord: in het heden ligt het verleden, maar in het nu wat worden zal. Wij hebben in het verleden nooit ingegrepen. Ik denk dat de kern daarvan is geweest – ik zeg het maar even zoals ik het echt vind – een stuk Nederlandse lamlendigheid van opeenvolgende kabinetten om in te grijpen. Misschien is slechts die ene hamer die in dat gereedschapskistje zit wel een van de redenen geweest. Dat brengt mij op de vraag naar de waarborgfunctie. Daarover is al het een en ander gezegd. Ik begrijp dat dit allemaal nog in de nevelen van de toekomst is gehuld. Ik ben nieuwsgierig naar het verder uitbreiden van het gereedschapskistje, zodat wij ook wat verfijndere instrumenten hebben om bij te sturen. Ik zie zelf namelijk niet zo gek veel mogelijkheden. De staatssecretaris heeft verwezen naar de wijze waarop met de AMvRB wordt omgegaan en noemde dat een verfijndere manier van bijsturen. Ja, dat is zo, zo had ik er nog niet naar gekeken, maar ik vraag of er meer is. Hebben wij niet meer? Of zitten wij straks alleen met de artikelen 43, 51 en eventueel een AMvRB? Als dat zo is, dan wil ik dat graag weten. Als er nog andere ideeën zijn voor het aanbrengen van een verfijnder instrumentarium wil ik dat in dit stadium ook graag weten.
Ik kom op de invulling van het Koninkrijk na 10-10-10. Als wij naar de toekomst kijken, en ik doe dat ook graag, dan ben ik blij met de positieve reactie op het idee om de economische dimensie van de trans-Atlantische link nu echt eens samen uit te nutten, daar goed naar te kijken en daarbij ook het bedrijfsleven te betrekken. Daar ben ik dus blij mee, maar ... Nee, ik wil nog even positief blijven. Het argument dat de rubberen laag van de Nederlandse Antillen straks gaat verdwijnen, sprak mij aan. Daardoor krijgen wij beter zicht op de problemen van de eilanden en kunnen wij rechtstreeks zaken gaan doen met de eilanden. Dat spreekt mij aan.
Dat is een positief punt, maar wat gaan wij doen om in de toekomst uit te leggen wat het Koninkrijk eigenlijk is? Als ik hier in Nederland met mijn buurvrouw en anderen praat, dan hebben ze nauwelijks het idee dat er een Koninkrijk is. Hoe dat Koninkrijk in elkaar steekt, daarop hebben ze al helemaal geen zicht. Ik heb het idee dat het op de Nederlandse Antillen en Aruba misschien iets beter is, maar ook daar is sprake van groot onbegrip. Autonomie wordt vaak door de war gehaald met onafhankelijkheid. Hoe dat allemaal precies in elkaar steekt, daarvoor is heel weinig begrip. Gaan wij daar wat aan doen? Gaan wij wat aan pr doen met z'n allen om het Koninkrijk wat leven in te blazen? Denken wij misschien aan een canon, zoals wij dat ook hebben gedaan bij de Nederlandse geschiedenis, waarvan de kennis in Nederland ongeveer onder nul lag? Gaan wij een canon over het Koninkrijk maken, een verplicht stukje lesstof op onze scholen? Ik wil daar graag wat ideeën over horen van de bewindslieden. Dat wij het hier in het parlement allemaal begrijpen – dat hoop ik tenminste – is tot daaraan toe, maar het gaat erom dat onze bevolking begrijpt wat het Koninkrijk is en waarom het zo belangrijk is. Wat gaan wij daaraan doen?
Ik ben zeer tevreden met het antwoord van de minister van Justitie over het wetsvoorstel inzake personenverkeer. Ik besef dat hij er onder deze omstandigheden niet zo gek veel meer over kan zeggen, maar met name het instemmend knikje van de minister-president van de Nederlandse Antillen en de minister-president van Aruba, die ik beiden zeer hoog acht – ik sta hier niet om complimentjes te maken; het is echt zo – betekent voor mij meer dan alle bouten en moeren in het wetgevingsproces.
De voorzitter:
En zo legt u de knikjes in de Handelingen vast.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. Tot mijn spijt vind ik de antwoorden van de bewindspersonen, met name van de staatssecretaris, niet erg overtuigend. Wij hebben meerdere malen gezegd dat de waarborgfunctie voor ons cruciaal is. Onze vraag was: wat kunnen wij nu voor een garantie ... Nou, garanties zijn natuurlijk nooit te geven, maar wij vroegen: geef ons nou eens een idee waarom die waarborg nu wel ingevuld zou worden terwijl dat in het verleden nooit gedaan is? Daar zijn twee antwoorden op gegeven. Het eerste is: het komt in een notitie. Die notitie komt dan nog. Het tweede antwoord is: het Statuut biedt mogelijkheden om in te grijpen. Maar de essentie van de vraag is juist dat het niet gaat om de mogelijkheid die er is, maar om de bereidheid dat te doen. Al was maar een antwoord gegeven in de richting van: u denkt toch niet dat wij dit heel langdurige en moeizame proces hebben doorlopen om het vervolgens weer mis te laten gaan? Ik mis echter enige strijdbaarheid en overtuigingskracht waardoor wij er nu wel in kunnen geloven. Ik heb nu het gevoel dat ik het in goed vertrouwen moet aannemen. Dat gaat mijn fractie net iets te ver.
Ik zal nog één keer proberen of wij duidelijkheid kunnen krijgen over de financiën. Dat is misschien het meest concrete onderwerp. In de Eerste Kamer bestaat enige onduidelijkheid over de vraag wanneer de Commissie financieel toezicht wordt opgeheven. Ik heb altijd begrepen dat dit gebeurt als er vertrouwen is dat de begroting structureel op orde is. Er doen ook geruchten de ronde dat die commissie meteen wordt opgeheven als de begroting op orde is. Wanneer is het nou zo? Het besluit tot het opheffen van de Commissie financieel toezicht wordt voorgehangen aan beide Kamers van de Staten-Generaal maar ook aan Curaçao en Sint-Maarten. Wat gebeurt er als er een verschil van inzicht is tussen die gremia over de vraag wat er zou moeten gebeuren? Ik hoop dat ik daar wel een overtuigend antwoord op krijg. Dan zullen wij verder zien.
De heer Marlin:
Voorzitter. Namens de Sint-Maartense delegatie wil ik de staatssecretaris en de minister van Justitie bedanken voor de antwoorden aan de Eerste Kamer. Die antwoorden spreken tevens de steun uit voor de wens van Sint-Maarten en Curaçao om land te kunnen worden per 10-10-10.
Meer dan één fractie heeft gevraagd wanneer de staatsregeling van Sint-Maarten zal worden vastgesteld. De staatsregeling van Sint-Maarten is reeds in behandeling bij de Centrale Commissie van de eilandsraad. Het is nu aan het bestuurscollege de gestelde vragen te beantwoorden. De planning is om rond 20 juli aanstaande de staatsregeling van het toekomstig land Sint-Maarten in de eilandsraad vast te stellen. Sint-Maarten juicht de oplossing toe om per 10-10-10 land te kunnen worden door gebruik te maken van de zogenaamde plannen van aanpak. Fracties maken zich bezorgd over de werking van de plannen van aanpak. Namens de regering van Sint-Maarten wil ik hierbij uitdrukkelijk melden dat voor Sint-Maarten het temeer van belang is dat de plannen van aanpak daadwerkelijk worden aangepakt. Wij hebben een verantwoordelijkheid tegenover onze burgers. Die verantwoordelijkheid nemen wij ook serieus. Wij ervaren de plannen van aanpak niet als struikelblok, maar als noodzaak om beter te kunnen functioneren als land.
Zoals wij al vaker hebben gezegd, was het voor Sint-Maarten niet mogelijk om bepaalde landstaken en diensten te ontwikkelen omdat die tot de verantwoordelijkheid van het land de Nederlandse Antillen behoorden. De achterstand die Sint-Maarten op deze terreinen vertoonde, was te wijten aan de verwaarlozing destijds van het land. Met de afspraken die gemaakt zijn met betrekking tot de plannen van aanpak, hoopt Sint-Maarten binnen de kortst mogelijke tijd deze schade in te kunnen halen.
Ook op het gebied van de openbare financiën heeft het staatkundige veranderingsproces aanzienlijke veranderingen teweeggebracht in het belang van de houdbaarheid van de openbare financiën van Sint-Maarten. De kern van de AMvRB financieel toezicht is dat de overheidsfinanciën van Sint-Maarten en Curaçao aan financiële normen zullen voldoen. Dit naar analogie van EU-normen, zij het zelfs wat strenger. Als Sint-Maarten en Curaçao daar op grond van de afgesproken objectieve criteria aan voldoen, zal de rijkswet komen te vervallen. Dit betekent niet dat daarmee het vereiste om aan de norm te voldoen zal komen te vervallen. Sint-Maarten heeft genoemde normen immers eveneens in de eigen staatsregeling opgenomen.
Tot slot: 10-10-10. Tien jaar geleden heeft Sint-Maarten in het referendum de wens uitgesproken om uit de Antillen te treden. Tien weken geleden heeft de Tweede Kamer deze ontwerprijkswetten die vandaag worden behandeld, goedgekeurd. Over tien weken staat de slot-RTC gepland. Niet alleen de delegatie die vandaag namens Sint-Maarten aanwezig is, maar de hele bevolking van Sint-Maarten rekent daarom op uw steun om het land Sint-Maarten per 10-10-10 mogelijk te kunnen maken.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik heb een vraag gesteld over de implementatie van het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. Ik heb die vraag ook gesteld aan mevrouw Jesus-Leito, maar ik kan die niet stellen aan onze regering. Het is namelijk aan de landen om in hun landsverordening te regelen dat rechtszaken waarbij minderjarigen betrokken zijn, in principe achter gesloten deuren worden behandeld. Ik begrijp dat de heer Marlin nu niet kan zeggen dat hij dat gaat regelen, maar ik zou wel graag willen horen hoe hij daarover denkt.
De heer Marlin:
Die opvatting deel ik volkomen met u. Daar zijn we eigenlijk al mee begonnen.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Voorzitter. Ik bied allereerst onze verontschuldigingen aan voor de verwarring die wij gezaaid hebben door met twee woordvoerders te werken. Ik geloof niet dat dit zo'n succes was. Misschien gaat dit de volgende keer beter.
Gisteravond had ik een heel erg feestelijk gevoel toen we met elkaar aan tafel zaten. Dat is een klein beetje weggezakt omdat zo'n behandeling toch een beetje saai is in de Eerste Kamer. Maar toen ik al die oranje dassen weer zag, leefde dat vrolijke gevoel weer op. Ik hoop dat we dat samen vasthouden.
Ik kom nog even terug op een algemeen punt. Ik moest even terugdenken aan de tijd dat ik 17 jaar was. We hadden toen gespreksgroepen die van de kerk uit gingen. In die gesprekken konden we er eindeloos over praten dat het geloof een sprong in het duister is. Dat vonden we heel mooi. Een sprong in het duister kan ook iets heel moois hebben. Ik heb enigszins het gevoel dat de zaken waar we nu mee bezig zijn ook een klein beetje een sprong in het duister zijn. Daar is helemaal niets mis mee. Als we daar met z'n allen maar positief tegenover blijven staan, kan dat ons allen veel goeds brengen.
Het Koninklijk Rijksbesluit. Ik heb het bedacht, maar ik ben in goed gezelschap van Borman en Hoogers. Het kabinet weet dat dit niet de allerminsten zijn. Ik vraag het kabinet om daar nog eens over na te denken in de toekomst. Die vraag moet ik overigens misschien aan een toekomstig kabinet richten.
De knoppen op de website beheers ik wel. Dat er een aparte website zou zijn, was een van de voorstellen van de Commissie democratisch deficit om het democratisch tekort op te heffen. Op die site zou dit soort dingen worden gezet. Ik ben absoluut een digibeet, maar dat was mijn probleem niet. Het ging erom dat ik dit een heel simpele en goede oplossing vind, overigens een van de vele oplossingen van die commissie. We zouden daar alle rijksregelingen op kunnen zetten.
Ik weet uit ervaring dat zowel in Nederland als op de eilanden verplichte overplaatsingen een hot item zijn in de rechterlijke macht. De betreffende rechter die daar heeft gewerkt en die nu in Nederland werkt, schrijft dat niet voor niets. De minister ging er enigszins badinerend op in. Ik denk dat het wel degelijk een probleem zou zijn. In Nederland wordt het al gezien als een probleem: als je in Nederland niet goed functioneert op een grote rechtbank, word je naar een kleine rechtbank gestuurd. Het speelt in Nederland al. Neem het serieus, dat is mijn enige opmerking daarover.
Verder zijn alle vragen goed beantwoord. Hartelijk dank daarvoor. Ik hoop dat we er samen wat moois van gaan maken.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
Voorzitter. Dank voor de beantwoording van de vragen.
Het enige punt waarop ik wil terugkomen, zowel bij de staatssecretaris als bij de minister, is datgene wat ik gevraagd heb over de positie van Aruba. De staatssecretaris heeft het met name gehad over de rijkswet financieel toezicht – als ik mij het goed herinner; ik was namelijk enigszins overvallen omdat ik dacht dat dit nog de eerste termijn was – terwijl mijn insteek met name was gericht op de criminaliteitsbestrijding en de rechtshandhaving: de rijkswetten politie en OM. Ik heb aan de staatssecretaris gevraagd of zij kan toezeggen dat de uitkomsten van het onderzoek periodiek ter kennis worden gebracht van de Kamer. Daar heb ik nog geen antwoord op gekregen. Het is prachtig dat de minister opnieuw heeft uitgelegd dat de rijkswet politie niet voor Aruba geldt. Dat was echter juist de strekking van mijn vraag. Ik vind dit een formele opstelling. Ik beken dat ik oorspronkelijk zelfs had genoteerd dat ik het een formele en onverstandige opstelling vind. Ik zeg het nu toch nog maar. Daarom verzocht ik om die te herzien. Je kunt natuurlijk formeel stellen dat Aruba nog geen partij is en dat wij dus niet daarover praten. Laten wij echter een positieve insteek kiezen. Vooruitlopend op het feit dat Aruba partij wordt, kun je op dit moment ook al met Aruba praten. Je doet criminaliteitsbestrijding anders namelijk tekort. Ik krijg daarom graag nog een antwoord op deze vragen.
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Mijn fractie dankt de minister voor zijn antwoorden en de staatssecretaris voor haar toezegging. Ik heb in de eerste termijn al gezegd dat de algemene maatregel van rijksbestuur in de huidige vorm voor ons een heel belangrijke toetssteen is voor het proces dat wij eventueel ingaan. In een situatie waarin landen in opbouw zijn, is het namelijk niet logisch om artikel 51 hanteren. Die opbouwfase is echter op een gegeven moment afgelopen. De vormgeving van de waarborgfunctie is ook dan van belang evenals de instrumenten die daarbij kunnen worden ingezet. In die zin zijn wij toch wel benieuwd naar een nadere precisering, omdat die algemene maatregel van rijksbestuur dan niet meer van toepassing is. Ik kan wel meevoelen met de heer Van Kappen. Er is inderdaad behoefte aan een fijner instrumentarium, want anders moet je ineens dat grote instrument inzetten.
Mijn fractie oordeelt op dit moment positief, hoewel wij nog een aantal vragen hebben over de toekomst. Wij realiseren ons dat wij straks, vanaf 10-10-10, aan het begin staan van een heel nieuw proces. Een aantal landen moet worden opgebouwd. Soms moet er veel gebeuren. Gisteren hebben wij een bericht gekregen van de toetsingscommissie. Daarin staat nog een aantal alarmerende zaken waaraan hard gewerkt moet worden. Het gaat in dit verband ook over de opbouw van de verhoudingen tussen nieuwe landen. Mijn fractie vond het daarom ook niet geruststellend dat de toetsingscommissie tot de conclusie komt dat er al verschil bestaat met betrekking tot de interpretatie van artikel 40 van de consensusrijkswetten rond de politieregelgeving, namelijk over het gezamenlijk opleidingsinstituut. Die nieuwe verhoudingen zullen zich dus ook moeten zetten. Mijn fractie blijft met name geïnteresseerd in wat wij moeten opbouwen, te weten een gezamenlijke toekomstvisie van ons Koninkrijk. Mijn fractie wil in dat kader ook de vraag beantwoorden, wat wij de basiskwaliteiten van voorzieningen binnen ons Koninkrijk vinden.
De heer Engels (D66):
Voorzitter. Ook ik bedank namens mijn fractie de regering voor de antwoorden op onze inbreng. De reactie van de beide bewindslieden heeft de nog levende zorgen en onduidelijkheden bij mijn fractie in voldoende mate weggenomen. Ik kan dus ook melden dat de fractie van D66 zich om die reden – op dit dossier zeg ik nadrukkelijk – achter de regering schaart en bereid is om alle nu voorliggende voorstellen te aanvaarden. Ik wens de regeringen van alle landen van het Koninkrijk succes met de laatste etappe op weg naar de transitiedatum. Mijn laatste opmerking is dat wij uitkijken naar het debat dat wij daarna zullen voeren over de verdere toekomstvisie op het Koninkrijk.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Ook al vindt collega Engels twee keer door één fractie de regering laten bedanken voor alle werk dat verzet is, overbodig, ik vind het geen overbodige zaak dat dit twee keer gebeurt. Ik zeg dan ook hartelijk dank, temeer omdat in blok 2 naar mijn mening alle vragen zijn beantwoord. Er blijven nog twee punten over naar aanleiding van de beantwoording.
Een punt heb ik aangeroerd toen ik sprak over de zeegrens. Artikel 38a van het Statuut zegt letterlijk: de landen kunnen bij onderlinge regeling een voorziening treffen voor de behandeling van onderlinge geschillen. Wat ik aanroerde, is dat in het Caribisch gedeelte van het Koninkrijk situaties kunnen ontstaan waarbij Nederland echt belanghebbende is. De koninkrijksministerraad is dan misschien niet de plek waar je die geschillen op wilt lossen. Het is misschien een aanbeveling om bij de discussie over de toekomst van het Koninkrijk en de waarborgfunctie de vraag te betrekken hoe men denkt artikel 38a in te vullen met gemeenschappelijke regelingen voor situaties waar echt veel mee gemoeid is. Daar hoor ik graag de regering over.
Het andere punt gaat over de Wet financieel toezicht. Aan de ene kant ben ik blij dat er nu eindelijk een antwoord is op de vraag over artikel 43. De regering interpreteert het in ieder geval zo dat er geen verplichting is. Aan de andere kant blijft mijn fractie een aantal vragen houden over de financiële situatie, gelet ook op de afspraken in de EU, die voort blijven bestaan. De laatste tijd leert de ervaring dat het in een land waar de financiën structureel op orde zijn, morgen weer incidenteel mis kan zijn. Dat betekent dat afspraken naar ons idee voortdurend moeten blijven gelden. Dat lijkt ons beter dan na een opgeheven of ingetrokken wet weer een nieuwe wet te maken op het moment dat zich een incident voordoet dat een opmaat blijkt te zijn naar een structureel probleem. Ik denk dat wij wat dat betreft helaas niet voldoende tevreden zijn gesteld met de antwoorden op onze vragen over de Wet financieel toezicht. Dat geldt temeer nu ik de toetsingsrapportage heb gelezen. De staatssecretaris zei terecht dat de brief die daarbij hoorde maar zeven pagina's was. Intussen ben ik wel beland in het rapport. Er wordt steeds gewezen op het ontbreken van de extra bestuurslaag en gezegd dat dit onder andere een effectieve en kostenbewuste overheid zal geven in de nieuwe landen. De toetsingscommissie zegt alleen al daarover dat zij er gezien de zwaarte van een op te bouwen apparaat niet van overtuigd is dat dit effect zal worden bereikt. Ik bevind mij dus in goed gezelschap en dan ga ik maar niet citeren wat verder op die pagina staat.
Collega Van Gent herinnerde er in de Tweede Kamer aan dat er ook Antilliaanse Groningers zijn. Zij herinneren zich vast nog wat Groningers zeggen als dingen moeilijk zijn: de kop derveur. De wetgeving van vandaag is een historisch moment. Dat is een, maar nu moeten wij ervoor zorgen dat die ook werkelijk tot tastbare goede resultaten leidt voor vooral de bevolking van de Antilliaanse eilanden. Dat is twee en dat is uiteindelijk toch waarvoor wij het doen.
De voorzitter:
De vertaling van het Gronings is: de kop ervoor. Mevrouw Ten Horn, u hebt nog even het woord voor een interventie.
De heer Atacho:
Mijnheer de voorzitter, ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om via mevrouw Ten Horn een antwoord te geven op een vraag over de bezorgdheid van mevrouw Quik-Schuijt. Beiden hebben het woord gevoerd. Het gaat over de uitvoering van de verdragen inzake de rechten van het kind. Ik heb even navraag gedaan, en inderdaad, de Nederlandse Antillen zijn ook verdragsplichtig ten aanzien van het verdrag over de rechten van het kind. Om de vier jaar moet gerapporteerd worden. Onlangs is nader uitvoering gegeven aan bepaalde verdragsverplichtingen, onder andere inzake de mensensmokkel en mensenhandel. Afgelopen maand is dat in de Staten van de Nederlandse Antillen behandeld. Dat is een voorbeeld van de uitvoeringsregelingen. Wat de behandeling van zaken van minderjarigen betreft, die vindt plaats achter gesloten deuren. Ik moet zeggen dat ingevolge het strafrecht 16-jarigen als volwassenen behandeld worden. Zaken van kinderen beneden de 16 jaar vinden dus plaats achter gesloten deuren.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Voorzitter. Ik bedank alle sprekers voor hun bijdrage in tweede termijn. Er is terecht aangehaald dat het oranje-element gedeeld wordt. Dat soort dingen leven dus.
Mevrouw Van Bijsterveld is blij met de toezegging over BES en VNG. Die moeten samen ook maar eens toekomstgericht nadenken, bij de evaluatie van de wetgeving, over wat eenvoudige wetgeving is. Er is terecht gezegd dat het nu niet meer gaat om commitment op papier, maar dat daadwerkelijk wat moet worden bereikt met elkaar. Mevrouw Van Bijsterveld is benieuwd naar de toekomstvisie. Zij zegt er graag een bijdrage aan te leveren. Ik verwacht dat ook van haar partij. Daarom heb ik ook op haar gereageerd en op alle andere sprekers die hierop zijn ingegaan, met name de heer Van Kappen. Die sprak over economische zaken. Ik zie op de symposia die door ons zijn uitgezet dat wij door samen te praten en samen te kijken naar de toekomst, door het samen problemen onderkennen en elkaar daarop aanspreken, iets kunnen maken dat toekomstgericht en goed is.
De heer Van Kappen heef het over doormodderen op beter niveau. Dat is de winst van vandaag! Belangrijk is dat het echt beter is. Ik zie het dan ook anders. Wij hebben met elkaar afspraken gemaakt die beter zijn. Wij hebben betere randvoorwaarden gecreëerd. Wij hebben hard gewerkt aan de invulling van een aantal randvoorwaarden. Dat is goed om vast te stellen. Natuurlijk staat aan het einde van de ladder artikel 51. Er bestaat geen misverstand over dat wij dit artikel ook durven toepassen. Bij artikel 43, over het Hof, hebben wij niet geschroomd om het aan Aruba op te leggen. Dat is voor het eerst sinds tijden gebeurd. Het mag hier dus gezegd worden dat deze regering wel gebruik heeft gemaakt van de middelen. In het verleden is dat niet altijd het geval geweest. Ik hoop dat volgende regeringen, nu de rubberen bestuurslaag er tussenuit is en de relatie meer direct is, beter zien wat er gebeurt en effectiever kunnen ingrijpen. Zij hebben beter zicht en hebben betere randvoorwaarden. Dat is mijn antwoord in de richting van de heer Van Kappen en mevrouw Linthorst. Ik geloof hierin.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor dit gloedvolle betoog, maar het feit dat wij voor het Hof artikel 43 van stal hebben gehaald vind ik nu precies het verkeerde voorbeeld. Daarvoor waren er vele voorbeelden waarbij ik mij afvroeg wanneer artikel 43 van stal zou komen. Dat gebeurde dus niet, maar nu de plaats van het Hof in het geding is, pakken wij die moker en geven wij een enorme klap. Dat zit mij niet helemaal lekker. Maar goed, dit terzijde. Ik wilde het even kwijt.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Dat ben ik met u eens, maar er was op dat moment geen andere mogelijkheid. Er was geen zinnig gesprek mogelijk met de vorige regering van Aruba en dat zou het traject voor de Antillen blokkeren. Daarom is dat instrument uiteindelijk gebruikt. Het was de enige weg. Ik ben het overigens met u eens als het gaat om de verfijning. Ik zie de AMvRB als een samenwerkingsregeling, zo is die regeling ook opgebouwd. Er is al het nodige gezegd over de toekomstvisie, maar ik wil nog wel even wijzen op het derde lid van artikel 27 van het Statuut dat een AMvRB mogelijk maakt ter implementatie van verdragen. Er zijn dus wel degelijk meer middelen. Laten wij ook maar eens gewoon onze creativiteit inzetten als wij daarover nadenken.
Gevraagd is of er een plan B is als de staatsregeling voor Curaçao of Sint-Maarten niet wordt aangenomen. In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat de nieuwe landen een staatsregeling nodig hebben. Zolang een van de nieuwe landen nog geen vastgestelde staatsregeling heeft die door de koninkrijksregering is goedgekeurd, kan de nieuwe status niet ingaan. De enige mogelijkheid is dan uitstel van het transitiemoment. Er hoeft dus geen plan B te zijn.
De heer Van Kappen vond mijn antwoord over de schuldsanering "slim". Ik ken het spreekwoord ook: in het heden ligt het verleden, in het nu wat komen zal. Laat ik een tekst van Huub Oosterhuis aanhalen: "Blijf niet staren op wat vroeger was, sta niet stil in het verleden. Ik, zegt Hij, ga iets nieuws beginnen. Het is al begonnen, merk je het niet?" Dat vind ik beter passen bij wat er vandaag aan de orde is. Misschien wilt u die tekst ook nog eens nalezen.
Ook na 10 oktober moeten wij blijven nadenken en moeten wij blijven investeren in elkaar. Dat is het doel dat ik met de koninkrijksvisie voor ogen heb. Maar je kunt niet alles tegelijk doen. Er is wel eens gevraagd of wij niet fundamenteler naar het Statuut moeten kijken, bijvoorbeeld aan de hand van een startnotitie. Daarvoor is destijds niet gekozen, maar het was misschien beter geweest om dat gesprek in bredere zin aan te gaan. Nu doen wij het na 10 oktober, maar dan wel fundamenteel en toekomstgericht. Wij moeten dan echt met elkaar gaan praten. Het is belangrijk daarbij ook het bedrijfsleven te betrekken. Ik zie het graag breed: wat kan het Koninkrijk betekenen voor eenieder? Er is wellicht te weinig kennis aan beide zijden van de oceaan. Ik ben echter vaak op de Antillen en Aruba geweest en ik denk toch – ik heb kinderen op de middelbare school zitten – dat men daar meer weet dan wij veronderstellen. Het ontwikkelen van een visie op de toekomst en het creëren van wederzijds respect begint met elkaar leren kennen, elkaar spreken en elkaar bevragen. Wij moeten daaraan in Nederland wel degelijk meer aandacht besteden. Voor mij is 10-10 een datum om daarmee op zijn minst een start te maken, om dat te laten zien. In alles wat wij nu rondom 10-10 opstarten, moet dat element terugkomen: overdracht, educatie, kennis, begrip, weten wat er speelt.
In het VNG Magazine van afgelopen week werden veel zaken goed uitgelegd. Hoe zit het nou in elkaar? Wat voor eilanden zijn het? Hoe leven de mensen? Wat maken ze mee? Wat betekent het om met maar 1000 mensen op zo'n vulkanisch eiland te wonen? Ik vond dat heel aardig. Er zijn ook projecten van scholen. De school op Saba heeft een soort van uitwisseling per video en computer met een school in volgens mij Roosendaal. Je ziet dat dit werkt. De kinderen hebben over en weer contact en krijgen meer respect voor elkaars eigen(aardig)heid. Dit is dus een terecht punt. Of het de vorm van een canon moet krijgen, weet ik niet zeker, maar dit element moeten we vasthouden in de aandacht rondom 10-10 maar ook voor de toekomst.
Mevrouw Linthorst heeft gevraagd naar de AMvRB en de plannen van aanpak. De vragen heb ik in combinatie beantwoord. Enerzijds heb ik iets gezegd over de samenwerkingsregeling, anderzijds heb ik uitgelegd hoe ik kijk naar de artikelen 41 en 53, juist omdat de laag van het land eruit valt. Waarom zou het nu lukken? Zoals ik eerder heb gezegd, net nog in antwoord op de heer Van Kappen, is het wegvallen van de bestuurslaag van het land cruciaal. Wij krijgen nu een situatie waarin er maar één begroting is voor het land Curaçao of Sint-Maarten. Er is ook maar één verantwoordelijk minister, die de plannen moet uitvoeren. Die minister is niet afhankelijk van de bereidheid van de minister van een ander land, de dubbele laag van de Nederlandse Antillen. Hij kan doen wat nodig is, en anders grijpt de rijksministerraad in. Dit gaat vrij direct; eerst het ministerieel overleg en daarna moet de rijksministerraad een voorziening treffen.
Hoe werkt het nu bij het opheffen van het Cft? Het Cft wordt automatisch opgeheven; het gaat nu om de wet op het financieel toezicht. Het college is een uitvoeringsorgaan, dat voor ons toezicht houdt op de landen. Het gaat om gemeenschappelijk toezicht; het is goed om dat nog eens op te merken. De heer Romero, lid namens Curaçao, is eigenlijk het strengst ten opzichte van Curaçao. Het is goed dat het gemeenschappelijk financieel toezicht zo werkt. De meerwaarde daarvan is dat de begrotingen beter zijn geworden. Ik heb al eens uitgelegd dat men op de BES-eilanden van schoenendozenadministraties tot gewone, normaal functionerende begrotingen is gekomen. Het gemeenschappelijk toezicht werkt goed, omdat men niet door Nederland maar vanuit het Koninkrijk wordt aangesproken op het functioneren.
Er is afgesproken dat de werking van de wet na vijf jaar wordt geëvalueerd, en daarna voor zover nodig eens per twee jaar. Naar aanleiding daarvan kan de koninkrijksregering tot de conclusie komen dat een land structureel voldoet aan de financiële normen. Of een land structureel op orde is, bezien we pas na vijf jaar, en zo nodig eens per twee jaar. Het is dus niet slechts na een paar jaar. In de tekst van de wet, artikel 15, staat dat wij kijken of wordt voldaan aan de financiële normen. Als die conclusie wordt getrokken, beslist de koninkrijksregering dat voor dat land het toezicht vervalt. Als voor beide landen het toezicht is vervallen – wij kijken apart naar Curaçao en Sint-Maarten – komt er uiteindelijk een Koninklijk Besluit waardoor de wet vervalt. Het voorhangen van het besluit tot het doen vervallen van de wet kan leiden tot een debat over de financiën op Curaçao of Sint-Maarten. De discussie kan echter niet leiden tot het laten herleven van het toezicht. Dat kan als de koninkrijksregering tot de conclusie komt dat het weer mis is. Dan kan artikel 51 van het Statuut uiteindelijk in laatste instantie de basis vormen om opnieuw toezicht in te voeren. Als dat nodig is, is dit het ultimum remedium dat ter beschikking staat. Met de regeringen en de eilanden hebben wij daarover nooit enig misverstand laten bestaan.
De heer Marlin zei dat wij na tien jaar tot hier zijn gekomen. Het was de wens van de bevolking, heeft hij ook in eerste termijn gezegd. Hij heeft verklaard er vertrouwen in te hebben dat wij in de samenwerking en met de plannen van aanpak ook echt tot iets beters voor de bevolking zullen kunnen komen. Dat element is niet vanzelfsprekend geweest. Dat mag hier dan ook wel een keer worden gezegd. Ook Curaçao maakt twee plannen van aanpak. Het was helemaal niet vanzelfsprekend dat wij het erover eens zijn dat deze plannen worden opgesteld, dat ze op tijd zijn ingediend en dat wij ze volgen. Wij hebben de relatie dus in de juiste verantwoordelijkheidsverdeling gemaakt. De landen zijn verantwoordelijk, maar er wordt vanuit de voortgangscommissie toezicht op gehouden. Ik heb eerder de heer Bandell genoemd die dit voor Sint-Maarten doet. Ik beschouw het als echte winst dat het commitment bestaat om hieraan gezamenlijk te werken. Dat was in het begin van dit traject niet vanzelfsprekend. Zonder die datum hadden wij dat niet bereikt. Ik meen dat mevrouw Quik dit reeds heeft gezegd. Het kan ook mevrouw Ten Horn zijn geweest. Ik meen dat het van belang is om ook dat nog eens te benadrukken.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Ik denk dat de staatssecretaris iets te positief spreekt over de plannen van aanpak. Ik ben blij dat die er zijn, maar ze zijn gemaakt omdat de landen op het moment van toetsing nog niet aan de criteria voldoen. Dat zij daaraan zouden voldoen, was echter aanvankelijk de afspraak bij de afsluitende conferentie. De zaak moet dus niet worden omgedraaid. Wij moeten nu niet juichen over plannen van aanpak. Eigenlijk moeten wij zeggen: jammer dat de criteria nog niet waren gehaald, en heel fijn dat de plannen van aanpak er nu ter uitvoering liggen.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ik juich niet over de plannen van aanpak. Ik vind het echter wel belangrijk dat de eilanden zelf erkennen dat wij het eens zijn over de genoemde punten, dus over de politie, de gevangenissen, de bevolkingsadministratie et cetera. Ik kan mevrouw Ten Horn zeggen dat, als wij het niet op deze manier met de data hadden gedaan, wij nog tot in lengte van jaren met elkaar hadden kunnen praten over de bevolkingsadministratie zonder dat er daadwerkelijk iets zou gebeuren. Ik weet waarover ik het heb; ik ben in Nederland ook verantwoordelijk voor de GBA. Wij zijn gaan inzien dat dit de enige manier is om er uiteindelijk uit te komen, doordat wij zijn gaan inzien – mevrouw Quik zei dat mijns inziens terecht – dat het land een belemmering zou gaan vormen. Dat wil ik benadrukken. Ik vind het daarbij winst dat de landen in wording dat zelf erkennen. Dat was namelijk niet vanzelfsprekend. Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat daarover wel degelijk een hartig woordje is gewisseld. Ik ben in dit hele traject voor de Kamer eigenlijk vrij open geweest.
Ik meen dat mevrouw Quik geen nadere vragen meer aan mij heeft gesteld. Mevrouw Lagerwerf sprak over de resultaten van het periodiek onderzoek. Wij zullen de Kamer die ter kennisname sturen. Ik weet niet zeker of ik daarop wel of niet had geantwoord. Mevrouw Lagerwerf had het ook over de criteria voor artikel 57a, lid 5. Die zouden niet samen met Aruba zijn vastgesteld. Wij weten uiteraard niet of Aruba partij zal worden bij de rijkswet over de politie; dat zei de minister van Justitie ook al. Als Aruba daarbij wel partij wordt, weten wij nog niet onder welke voorwaarde dat zal gebeuren. Uit het amendement volgt echter dat deze criteria voorafgaand aan de transitie worden vastgesteld. Die criteria bieden perspectief voor de korpsen van Curaçao en Sint-Maarten. Zij willen weten waar zij aan toe zijn. Ik vind dat zij dat ook moeten weten. Dat is het antwoord. Later moet er verder naar worden gekeken.
De heer Laurier heeft gelijk als hij zegt dat het er nu op aan komt dat wij in de nieuwe verhoudingen doorgaan met de goede opbouw. Wij moeten dat ook goed volgen. Daarover sprak mevrouw Ten Horn zojuist in haar interruptie. Ondanks alle kritiek erop, ben ik eigenlijk wel blij met het toetsingsrapport. Daarom heb ik het de Kamer ook toegestuurd. Wij kunnen daarmee vrij transparant volgen wat er moet gebeuren. Het vraagt wel wat van ons om dit goed te doen. Dit vraagt wel degelijk van de mensen aan beide zijden van de oceaan dat zij dit op een goede manier doen.
De heer Engels heeft, meen ik, geen vragen meer aan mij gesteld. Volgens mij was de laatste vraag die aan mij is gesteld, die van mevrouw Ten Horn over artikel 38a. Zij gaat ervan uit dat in een regeling op basis van artikel 38a de rijksministerraad het laatste woord dient te hebben. Dat is niet het geval. Dit artikel biedt een grondslag voor het maken van afspraken tussen de landen om geschillen te beslechten en voor de vraag, door wie dat gebeurt. Ik had het daarover zojuist al even met de minister van Justitie. Juist daarvoor is dit artikel opgenomen. Wij zullen zeker bezien of de aanbeveling van mevrouw Ten Horn kan worden meegenomen in de toekomstvisie. De rijksministerraad hoeft het dus niet te doen; in het artikel staat dat je een regeling maakt en dat je bekijkt wie het geschil dan beslecht. Dat staat er.
Ik ben gekomen aan het einde van mijn bijdrage. Ik wil wel nadrukkelijk zeggen dat ik erg blij ben dat de Kamer op de laatste vergaderdag zo veel omvangrijke en ingrijpende voorstellen heeft geagendeerd. Dat was een randvoorwaarde om het proces tot een goed einde te brengen. Mijn dank aan de leden van de Kamer.
Minister Hirsch Ballin:
Voorzitter. Ik sluit me heel graag aan bij de laatste woorden van de staatssecretaris. Het is inderdaad van bijzondere betekenis als de Kamer vandaag deze wijziging van het Statuut en deze voorstellen van rijkswet aanvaardt. Ik heb vanaf 1989 in verschillende rollen en functies betrokken mogen zijn bij de ontwikkelingen van de staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk, onder andere als lid van deze Kamer. Dat ik dit vandaag samen met mijn collega Ank Bijleveld mag afronden, ervaar ik als iets van bijzondere betekenis. Ik weet immers hoe belangrijk het is voor de mensen in de andere delen van het Koninkrijk en daarom voor ons allemaal, dat enkele structurele problemen die eigenlijk al enige decennia werden gesignaleerd, worden opgeheven. Ik denk aan het probleem van de dubbele bestuurslaag of het gebrek aan eenheid van wetgeving juist bij de meest wezenlijke staatsfuncties, die betrekking hebben op de rechtspleging en de rechtshandhaving. Daar is lang naar uitgezien door degenen die hier vertegenwoordigd worden door de voorzitters van de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba, de bijzondere gedelegeerden van Curaçao en Sint-Maarten, de beide ministers-presidenten en de gevolmachtigde ministers en dus door de koninkrijksregering als geheel.
Een en ander heeft geleid tot het proces van staatkundige hervormingen waar mijn collega zich met bewonderenswaardige toewijding en, waar nodig, met veel geduld – want het is niet altijd gemakkelijk geweest – voor heeft ingezet, in goede samenwerking met de collega's uit de andere delen van het Koninkrijk. Ik wil dat graag bij deze gelegenheid uitspreken, in aansluiting op de vriendelijke woorden die door verschillende Kamerleden en door de bijzondere afgevaardigden zijn gesproken.
Enkele vragen zijn nog niet beantwoord. Ik stel het echt op prijs dat mevrouw Quik-Schuijt over de kwesties van toegankelijkheid en terminologie van de wetgeving en andere besluiten die gelden voor het Koninkrijk als geheel meedenkt. Ik wil zeker niet voorbarig afwerend klinken tegenover de creativiteit die zij daarin uitte. Hierbij houd ik echter "Occam's razor" voor ogen: "entia non sunt multiplicanda praeter necessitatem", je moet niet meer dingen maken dan er al zijn, om deze tekst van een Middeleeuwse filosoof maar een beetje huiselijk te vertalen. Daarom heb ik een beetje afwerend gereageerd op de gedachte om een nieuwe term in te voeren.
Hetzelfde geldt eigenlijk voor de gedachte van een aparte website. Ik heb aangegeven hoe de bestaande website kan worden gebruikt om de rijkswetgeving op het spoor te komen. Ik voeg dus aan "Occam's razor" een eigentijdse variant toe: "websites non sunt multiplicanda praeter necessitatem".
Mevrouw Quik-Schuijt heeft ook een vraag gesteld over overplaatsing. Je moet altijd voorzichtig zijn met plaatsing en overplaatsing van rechters, omdat deze natuurlijk nooit het karakter mogen aannemen van een sanctie, een ingrijpen in de onafhankelijkheid van de rechters. Voor het niet goed functioneren van een rechter zijn andere voorzieningen, die met heel veel waarborgen zijn omkleed en uiteindelijk in de handen van de hoger geplaatste rechters liggen, maar niet op de manier van overplaatsing. Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bestuur van het Hof het daarvoor zou gebruiken. Daarom is het goed dat wij dit hier uitspreken. Mocht een situatie ooit aanleiding geven tot bezorgdheid, dan is het goed dat er in de discussies met het bestuur van het Hof herinnerd kan worden aan wat wij bij deze gelegenheid tegen elkaar hebben gezegd.
Ik dank mevrouw Lagerwerf voor wat zij gezegd heeft over het belang van kwaliteit van de politie in alle landen van het Koninkrijk. Aan de reacties aan mijn linkerzijde merkte ik dat het ook als zodanig werd gewaardeerd wat mevrouw Lagerwerf hierover zei. Deze rijkswet geldt inderdaad niet voor Aruba. Ik weet dat er van Arubaanse zijde interesse is om deel te nemen aan alles wat bijdraagt aan de verdere kwalitatieve ontwikkelingen, ook van de Arubaanse politie. Wij zullen de gesprekken hierover voortzetten. Ik zeg dit mede na afstemming met de minister-president van Aruba. Ik geef op deze manier ook zijn non-verbale tekenen van instemming weer, zodat ze de Handelingen kunnen bereiken.
Ik ben mij ervan bewust dat dit wellicht het laatste parlementaire debat is van deze kabinetsperiode. Misschien wel, misschien ook niet. Er zijn één deur verder mensen die daarnaar streven. Als dit inderdaad het laatste debat is van deze kabinetsperiode, wil ik opmerken dat het eigenlijk wel heel betekenisvol is – ik weet dat mijn collega dat net zo aanvoelt – dat dit debat juist mocht gaan over het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, dat tenslotte ons gezamenlijke constitutionele document is voor alle burgers van het Koninkrijk, in de West, zowel als hier in Nederland, waarin de principes zijn verankerd waarop de burgers van de landen van het Koninkrijk, en dus van het Koninkrijk als geheel, zich moeten kunnen beroepen en die voor hen gegarandeerd moeten zijn: grondrechten, bestuur dat verantwoording aflegt aan de volksvertegenwoordigingen, democratie en rechtsstaat. Dat het debat van vandaag over staatkundige hervormingen ging die aan dat Statuut een nieuw perspectief willen geven met het oog op de toekomst, maar wel met behoud van die fundamentele waarden van de democratische rechtsstaat, geeft aan dit wellicht laatste debat voor mij en naar ik vermoed voor degenen die dat met mij willen delen, een bijzondere betekenis.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt van 16.15 uur tot 16.35 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de daartoe aangewezen gedelegeerde van de Staten van de Nederlandse Antillen, tevens Statenvoorzitter, de heer Atacho voor het afleggen van een verklaring ex artikel 18, lid 2 van het Statuut.
De heer Atacho:
Zeer geachte voorzitter, leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, delegatieleden van de Nederlandse Antillen en Aruba en regeringsvertegenwoordiger van de landen binnen het Koninkrijk. Wij staan thans aan het begin van de stemming over de wetsvoorstellen in het zogenaamde blok 2. In het kort gezegd: de voorstellen die gaan over het Openbaar Ministerie, de politie, de Raad voor de Rechtshandhaving, het financieel toezicht en de zeegrenzen. Onze bijzonder gedelegeerden hebben, net als bij de behandeling van de wetsvoorstellen uit blok 1, tijdens de behandeling van deze wetsvoorstellen een en ander naar voren gebracht teneinde u te informeren over het belang van deze voorstellen voor de toekomstige status van onze eilanden. Ik mag u allen verzoeken om bij het stemmen in overweging te nemen hetgeen de bijzonder gedelegeerden op deze dag naar voren hebben gebracht over deze voorstellen.
Ik ga zonder meer uit van de verwachting dat de Eerste Kamer ook aan deze voorstellen haar goedkeuring zal weten te geven zodat het staatkundige proces dat thans binnen het Koninkrijk op gang is, tot een goed einde kan worden gebracht en dat hiermee de bevolkingen van de eilanden van de Nederlandse Antillen hun lang gekoesterde wensen in vervulling zien gaan. Met hetgeen thans gaande is, geven wij er met z'n allen blijk van dat het staatkundige proces in het Koninkrijk dynamisch is en dat wij met de nodige wijsheid vorm weten te geven aan de wensen van de bevolkingen die deel uitmaken van dit Koninkrijk.
Tot slot wil ik ook hier graag mijn erkentelijkheid en waardering betuigen aan u allen voor uw bijdragen en inbreng en voor al het werk dat u allen heeft verzet om deze wetgeving tot stand te brengen.
De voorzitter:
Dank u zeer. Dan ga ik thans over tot afhandeling van de wetsvoorstellen uit blok 2.
De wetsvoorstellen 32018, R1885; 32019, R1886; 32020, R1887; 32026, R1888 en 32041, R1890 worden zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
De aanwezige leden van de fractie van de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Regels voor het financieel toezicht op de landen Curaçao en Sint Maarten (Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten) (32026, R1888) te hebben kunnen verenigen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20092010-36-1594.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.