Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 15, pagina 629-640 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 15, pagina 629-640 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels met betrekking tot het beëindigen van de overeenkomst van samenwerking van de elektriciteitsproductiesector en tot het aandeelhouderschap van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (Overgangswet elektriciteitsproductiesector) (27250).
(Zie vergadering van 18 december 2000.)
De beraadslaging wordt hervat.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Voorzitter! Ik ben heel blij dat u de behandeling van het wetsvoorstel met zo grote voortvarendheid heeft opgepakt, zodat nog dit jaar de afronding van het parlementaire traject kan plaatsvinden. Ik was ook heel ingenomen met de inbreng van met name de heren Wolfson, Terlouw en Van den Berg en mevrouw Bierman. Aanvaarding en inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is van groot belang voor de voortgang van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Ik was dan ook blij dat na het korte ordedebat gisteren, de Kamer besloot de beraadslaging te openen. Ik kom op het punt dat de heer Hofstede aan de orde stelde, aan het eind van mijn verhaal nog even te spreken. Immers, wat met dit wetsvoorstel wordt gerealiseerd, is natuurlijk wel het beëindigen van de zogenaamde overeenkomst van samenwerking. Ook eindigt dit jaar het protocol. Zoals de leden Wolfson, Bierman, Terlouw en Van den Berg stelden, is aan deze wetgeving een zeer langdurig en zeer zorgvuldig proces voorafgegaan. Deze wet schept in ieder geval duidelijkheid voor alle marktpartijen. Ik vind het wel interessant dat ook de heer Pitstra erkent dat dit wetsvoorstel logisch voortvloeit uit stappen die eerder zijn gezet in dit traject. Daardoor zullen productiebedrijven voor het eerst met elkaar concurreren en een afzonderlijke positie op zowel de binnenlandse als de buitenlandse markt verwerven.
Niet alleen in de Tweede Kamer, maar ook in dit huis bestaat bezorgdheid over de mate waarin de marktwerking in elektriciteitsland van de grond komt. De CDA-fractie gaat zelfs zo ver dat zij de vraag stelt of dit wetsvoorstel ons in dat proces niet achteruit in plaats van vooruit helpt. Ik ben van mening dat het niet-aannemen van het wetsvoorstel pas echt negatief zou zijn voor marktwerking. Nu wordt er juist een einde gemaakt aan het nog langer afwentelen van alle kosten, marktconform of niet, over de rug van de consument. Ik zeg dit met name in de richting van de heer Hofstede die daarover een aantal opmerkingen heeft gemaakt.
Een andere positieve ontwikkeling is mijns inziens de wijze waarop dit jaar voor het eerst met de toewijzing van importcapaciteit is omgegaan. Ook op dit terrein speelt de werking van het marktmechanisme een duidelijke rol. Evenals vorig jaar is er dit jaar sprake van minder aanbod van importcapaciteit dan vraag. Vorig jaar heeft de verdeling van die capaciteit geleid tot nogal wat klachten van marktpartijen. Daarbij speelde een rol dat TenneT op een zeer laat tijdstip genoodzaakt was om de regels voor toewijzing aan te passen omdat enkele partijen op oneigenlijke wijze probeerden transportcapaciteit toegewezen te krijgen. Dit jaar is gekozen voor een veel meer marktconforme wijze van toewijzing. Zoals bekend, heeft landelijk netbeheerder TenneT inmiddels een tweetal veilingen gehouden: een maand- en een jaarveiling. De opbrengsten van de veilingen waren overigens lager dan verwacht. Op zich geeft dat aan dat de verwachte prijsverschillen met het buitenland door marktpartijen blijkbaar minder hoog worden ingeschat dan eerdere signalen deden vermoeden. Ik verschil daarom enigszins van opvatting met mevrouw Bierman dat de uitkomsten van de veilingen wijzen op een substantieel en structureel prijsverschil met het buitenland. Dit is mijn inschatting op dit moment, maar de komende jaren zullen natuurlijk duidelijkheid verschaffen.
De heer Van den Berg vroeg in dit verband ook nog of het waar is dat 50% van de opbrengsten uit de veiling naar buitenlandse netbeheerders gaat en of dat ook geldt voor het bedrag dat SEP moet betalen voor de capaciteit. Ik merk allereerst op, dat partijen aan beide kanten van de grens moeten bieden om importcapaciteit toegewezen te krijgen. TenneT heeft overeenkomsten gesloten met de andere netbeheerders en de veiling aan beide kanten van de grens georganiseerd. De opbrengst uit die veiling wordt door TenneT voor 50% uitgekeerd aan andere netbeheerders. De SEP-contracten vallen buiten deze verdelingsregeling aangezien de capaciteit voor deze contracten wordt toegewezen in plaats van geveild. Het wetsvoorstel regelt dat de opbrengst ofwel in mindering wordt gebracht op de baksteentoeslag ofwel generiek wordt aangewend ter verlaging van de transporttarieven. Ik ben het overigens met de heer Wolfson eens dat het hierbij gaat om een tijdelijke verstoring van de concurrentie. Ik deel zijn verwachting dat het negatieve effect over een aantal jaren wel eens reuze mee zou kunnen vallen.
Voorzitter! Een belangrijk onderwerp dat in het wetsvoorstel wordt geregeld betreft de toewijzing van de transportcapaciteit ter uitvoering van de SEP-invoercontracten, inmiddels artikel 13. Ik was er net aan gewend om voortdurend artikel 12 in de mond te nemen, maar door een nota van wijziging van eigen hand is het inmiddels artikel 13 geworden. Over dit artikel is uitgebreid gesproken in de Tweede Kamer en het is daar op belangrijke punten geamendeerd. Ook de leden van de fracties van CDA, VVD, D66, SGP en RPF/GPV hebben in het verslag en gisteravond een groot aantal vragen gesteld over dit artikel. Ik zal de uitvoerige beantwoording in de memorie van antwoord nu niet herhalen, maar ik ga wel in op de motivering van het artikel. De heer Hofstede vroeg daar ook nadrukkelijk naar.
Ik zou artikel 13 natuurlijk nooit hebben voorgesteld en er nooit aan hebben vastgehouden als ik niet overtuigd zou zijn van het nut en de noodzaak ervan. De kern van mijn inzet is dat de overheid zich moet gedragen als een betrouwbare partner ten opzichte van bedrijven zowel in Nederland als in het buitenland. Het gaat om invoercontracten die indertijd rechtsgeldig zijn gesloten en jarenlang naar tevredenheid zijn uitgevoerd. In de nieuwe situatie zou dit soort contracten nooit meer op deze manier worden gesloten. Dat ontneemt niet de geldigheid aan die contracten maar is wel aanleiding om te bezien of de contracten kunnen worden opgezegd, en zoals bekend is SEP daarmee bezig. Zolang die contracten niet zijn beëindigd of zijn opgezegd, moeten ze natuurlijk wel uitgevoerd kunnen worden. Een betrouwbare overheid behoort dat ook mogelijk te maken. Let wel: mogelijk te maken. In artikel 13 wordt alleen geregeld dat aan SEP of aan de rechtsopvolgers van SEP, transportcapaciteit wordt toegewezen. De voorwaarden en de tarieven voor die toewijzing zijn verder gelijkwaardig aan die voor andere afnemers. SEP krijgt ook geen tegemoetkoming voor de invoercontracten. In dat opzicht is de reikwijdte van artikel 13 erg beperkt. De wetgever neemt dus de uitvoering van de contracten niet over.
De heer Hofstede heeft gevraagd of aan deze uitgangspunten nog wel voldaan wordt nu artikel 13 in de Tweede Kamer ingrijpend is geamendeerd. Hij wees erop dat thans 900 MW wordt toegewezen aan de productiebedrijven in plaats van 1400 MW, zoals eerst het geval was. Hij vroeg of de productiebedrijven niet in de problemen komen nu de rechter heeft bepaald dat het EDF-contract niet kan worden opgezegd op grond van gewijzigde omstandigheden. Ook stelde hij een eerlijk gezegd wat verbazingwekkende vraag, aangezien zijn partijbroeders in de Tweede Kamer het gehele artikel wilden schrappen. Desondanks is zijn vraag gerechtvaardigd. Hij vroeg of ik nog steeds van mening ben dat alle bestaande contracten moeten en kunnen worden uitgevoerd, dan wel of het niet beter zou zijn om het wetsvoorstel in te trekken. Ik wijs erop dat de productiebedrijven 900 MW toegewezen krijgen op grond van artikel 13. Daarnaast kunnen ze natuurlijk op de veiling gezamenlijk nog 600 MW kopen. Als er nog 600 MW nodig is, kan dat dus gewoon gekocht worden. Daardoor kunnen ze nog steeds de benodigde 1500 MW verkrijgen, zij het niet meer automatisch, zoals oorspronkelijk in het wetsvoorstel was bepaald. Het schrappen door de Tweede Kamer van de 600 MW in artikel 13 staat in relatie tot de overeenkomst die de SEP en de productiebedrijven met mij hebben gesloten. Daarin is een inspanningsverbintenis voor de bedrijven opgenomen om ervoor te zorgen dat zij hun importcapaciteit met 600 MW verminderen. De Tweede Kamer heeft die inspanningsverbintenis vertaald naar een resultaat. Als de partijen zelf van mening zijn dat een en ander zonder beperking mogelijk is, moet dat ook gerealiseerd worden, zo was de stellingname van een meerderheid in de Tweede Kamer.
Het feit dat de rechter, zoals de heer Hofstede opmerkte, nu bepaald zou hebben dat het EDF-contract niet zomaar opgezegd kan worden, maakt dat niet anders. Er zijn immers nog andere manieren om tot een vermindering te komen. Het is mogelijk dat SEP en EDF alsnog gezamenlijk een uitkomst vinden en misschien kunnen de andere invoercontracten tot een oplossing worden gebracht. In dat verband merk ik in antwoord op de vraag van de heer Terlouw naar het feit dat het gaat om afnamecontracten en niet om importverplichtingen, op dat dit op zichzelf geen verschil maakt voor mijn positie. Ook afnamecontracten moeten nagekomen worden, zij het dat ze, zoals de heer Terlouw suggereert, ook nagekomen kunnen worden door het afzetten van elektriciteit in het buitenland. Dat klinkt overigens mooier dan het is, aangezien het gaat om niet-marktconforme contracten. De in die contracten overeengekomen elektriciteitsprijs is hoger dan de prijs op de buitenlandse markten, zodat de SEP en de productiebedrijven die elektriciteit alleen met verlies kunnen verkopen. Er zal dan ook geen opbrengst zijn waarmee bakstenen afbetaald kunnen worden. Hooguit kan onder omstandigheden de verkoop van die elektriciteit in het buitenland leiden tot overzienbare verliezen wat betreft de invoercontracten. Ik ben op dit punt dan ook niet van mening veranderd: bestaande contracten moeten en kunnen worden uitgevoerd. Er staat de bedrijven echter niets in de weg om te trachten deze overeenkomsten te ontbinden.
De heer Hofstede vroeg in dit verband ook of het feit dat de SEP en de productiebedrijven moeten betalen voor de transportcapaciteit, de uitvoering van de SEP-invoercontracten onmogelijk maakt. Ik denk van niet. De bedrijven moeten evenwel voor de transportcapaciteit betalen waardoor de niet-marktconforme contracten duurder worden. De bedrijven hadden het uiteraard graag anders gezien, namelijk dat zij net als in voorgaande jaren niets behoefden te betalen voor de transportcapaciteit. Ik wijs er echter op dat ook alle andere afnemers vanaf dit jaar moeten betalen voor transportcapaciteit. Het is dan ook logisch dat de SEP en de productiebedrijven hetzelfde worden behandeld als andere afnemers en geen uitzonderingspositie krijgen.
Betoogd wordt dat artikel 13 een soort sta in de weg is voor een optimale marktwerking. De heer Hofstede refereerde aan zijn bezwaren op grond van het EG-recht waarop ik in de memorie van antwoord al uitgebreid ben ingegaan. Ik vind het heel jammer dat hij niet overtuigd is door mijn antwoord. Ik heb daar echter eerlijk gezegd niets meer aan toe te voegen, want uitgebreider dan dat kan ik gewoon niet zijn. Volgens mij voldoet het wel. Ik denk dat wij dit punt nu maar moeten laten rusten en dat wij moeten afwachten wat de Europese Commissie uiteindelijk op dit punt zal inbrengen. De Commissie heeft er wel vragen over gesteld, maar heeft nog geen eindoordeel uitgesproken. Ik wacht daar nu dus op.
De heer Hofstede noemde ook een berekening van 7 grootverbruikers die menen dat zij gezamenlijk 270 mln. per jaar betalen vanwege artikel 13. Helaas is dat bedrag in het geheel niet verifieerbaar en is het naar mijn mening dan ook echt niet meer dan een zeer wilde schatting, waarbij alle mogelijke kostenposten worden toegerekend aan de werking van artikel 13. Dit artikel is echter maar één oorzaak van de huidige capaciteitschaarste. Een veel belangrijkere oorzaak is dat veel bedrijven elektriciteit uit het buitenland willen aantrekken. Ik ben het wat dat betreft eens met hetgeen de heer Wolfson opmerkte over de marktomstandigheden die van belang zijn voor de vraag naar buitenlandse elektriciteit. Als de olieprijs de teneur houdt van dit moment, zou het best eens kunnen zijn dat binnenkort Duitsland begint te klagen over de te kleine importcapaciteit in Duitsland. Dat zal echter altijd een kwestie van afwachten zijn. Bedrijven die willen importeren, zullen altijd geconfronteerd worden met capaciteitschaarste, want het is onmogelijk om het landsgrensoverschrijdende net zo ver uit te breiden, dat in feite alle afnemers elektriciteit uit het buitenland kunnen importeren. Bovendien heeft de toewijzing op grond van artikel 13 betrekking op slechts een kwart van de totale beschikbare transportcapaciteit. Driekwart is beschikbaar voor andere afnemers. Omdat ik niet weet hoe de grootverbruikers op het genoemde bedrag komen, kan ik er niet gedetailleerd op ingaan.
Er werd verder gevraagd naar de omvang en uitbreiding van de transportcapaciteit. De heer Pitstra stelde de vraag of uitbreiding naar 5000 MW eigenlijk wel nodig was. Hij wees in het bijzonder op de met kernenergie of bruinkool opgewekte elektriciteit die Nederland in zou komen. Ik ben het in wezen wel een beetje met hem eens. Als de invoercapaciteit alleen maar gebruikt zou worden om goedkope elektriciteit die op een niet-duurzame manier is opgewekt, te dumpen op de Nederlandse markt, dan hoeft het van mij niet. Ik zeg er echter direct bij dat het niet zo zwartwit ligt. Ik wijs erop dat er op dit moment ook nogal wat duurzame elektriciteit wordt ingevoerd, bijvoorbeeld uit Zwitserland. Het is niet onmogelijk dat zelfs op dit moment al indirect Noorse elektriciteit, opgewekt met waterkracht, ons land binnenkomt.
De heer Pitstra vroeg verder of de regering de SEP-invoercontracten wil verlengen na 2003, 2005 en 2009. Nu is de regering helemaal geen partij bij deze contracten. Wij kunnen dus noch verlengen noch opzeggen. Het is overigens ook zeer onwaarschijnlijk dat de contracten verlengd zullen worden. Ze heten niet-marktconform te zijn. En dat zijn ze dus ook. Waarschijnlijk zullen de partijen die de contracten hebben gesloten en die daarvan de extra kosten moeten dragen, zo snel mogelijk van die contracten af willen.
Er zijn verder vragen gesteld over het voorgestelde artikel 31a van de Elektriciteitswet 1998, dat de transportcapaciteit die de afnemer mag krijgen, limiteert tot 400 MW. De heer Hofstede vroeg of deze regeling ook geldt voor de SEP. De SEP kan aanspraak maken op de gezamenlijke transportcapaciteit van de productiebedrijven die gezamenlijk maximaal vier keer 400 MW, dus 1600 MW omvat, inclusief de capaciteit van de importcontracten. Het betekent dat de SEP deze contracten niet alleen kan uitvoeren, maar dat moet doen samen met de productiebedrijven. Artikel 2 van het wetsvoorstel gaat daar overigens ook van uit, aangezien het immers de bedoeling is dat de SEP spoedig ontbonden wordt en de productiebedrijven de invoercontracten uitvoeren. Ook voor elk van de productiebedrijven individueel geldt dat het ten hoogste 400 MW mag verkrijgen. Echter, op grond van artikel 31a, derde lid, kan hiervan enigszins worden afgeweken. Als bijvoorbeeld een productiebedrijf het gehele EDF-contract overneemt en uitvoert, dan heeft het volgend jaar 900 MW nodig. In dat geval kan bepaald worden dat het bedrijf die 900 MW transportcapaciteit mag hebben, mits tegelijkertijd het maximum dat ieder van de andere bedrijven mag hebben, evenredig wordt beperkt, zodat de vier gezamenlijk nooit meer dan 1600 MW hebben.
De heer Hofstede vroeg ook of de SEP en de productiebedrijven mee mogen doen aan de veiling. Dat is toegestaan. Echter, aangezien de productiebedrijven al 900 MW krijgen toegewezen op grond van artikel 13 als de SEP de invoercontracten niet meer beheert, mogen ze op de veiling gezamenlijk nog hooguit 700 MW krijgen. In dat verband vroegen de heer Hofstede en mevrouw Bierman wat de legitimatie is van het feit dat op grond van artikel 13, vijfde lid, de aan SEP en productiebedrijven toegewezen transportcapaciteit mag worden doorverkocht aan derden. Ik wijs erop, dat artikel 13, vijfde lid, samenhangt met het feit dat daarvoor ook betaald moet worden. De capaciteit wordt toegewezen voor het uitvoeren van de SEP-invoercontracten en mag door de SEP en de productiebedrijven alleen daarvoor gebruikt worden. Het is mogelijk dat zij besluiten de elektriciteit in het buitenland te verkopen, desnoods met verlies. Ook kunnen zij buitenlandse bedrijven de afgesproken bedragen betalen, zonder de elektriciteit in te voeren. Het zijn immers afnameovereenkomsten en geen importverplichtingen. De invoercapaciteit waarvoor zij al betaald hebben, komt dan vrij. Zij mogen deze invoercapaciteit zelf niet gebruiken voor het uitvoeren van andere contracten. Het is dan wel redelijk om te bepalen dat zij de capaciteit dan kunnen doorverkopen aan derden, zodat zij het aan TenneT betaalde bedrag weer kunnen terugverdienen. Daar zijn een aantal mogelijkheden voor. Zij kunnen het naar de beurs brengen of zelf verhandelen. Financieel worden zij er niet beter van. Wat betreft de capaciteit die productiebedrijven kunnen kopen op de veiling, geldt voor hen precies hetzelfde als voor andere afnemers. Zij mogen zelf bepalen of zij die willen benutten of doorverkopen. Ik zal er dus niet op toezien wat zij met die capaciteit doen. Er zal wel op worden gelet dat zij in totaal niet meer dan 1600 MW krijgen.
Concluderend ben ik van mening, dat het bij artikel 13 gaat om een overgangsprobleem van vrij korte duur. Ik vermoed zelf dat in een jaar of twee het ergste leed geleden zal zijn, doordat een volwassen Europese elektriciteitsmarkt ontstaat en TenneT bezig is om de transportcapaciteit te vergroten. Zodoende ben ik ook van oordeel, dat artikel 13, zoals dat is geamendeerd door de Tweede Kamer, voorziet in een optimale balans van alle in het geding zijnde belangen.
Voorzitter! De heer Hofstede vroeg mij naar de voortgang van het gesprek dat ik met de productiebedrijven heb. Zoals bekend, hebben de bedrijven tengevolge van de aanvaarding door de Tweede Kamer van een aantal amendementen wederom een gesprek met mij aangevraagd. Het probleem is met name gelegen in het feit dat zij nu bovenop de dure contracten ook nog eens moeten gaan betalen voor de hun ter beschikking gestelde capaciteit. Ik heb op dit moment nog niets toegezegd. Ik ben er nog niet uit met hen, maar zodra hiervan sprake is, zal ik dit zo spoedig mogelijk aan beide Kamers melden. Ik ben natuurlijk heel beperkt in hetgeen ik nog kan doen. De productiebedrijven dienen naar mijn mening zoveel mogelijk gelijk behandeld te worden als andere bedrijven die een positie in de markt innemen. In elk geval heeft genoemd overleg niet tot gevolg dat inwerkingtreding van het wetsvoorstel op de meest cruciale onderdelen vertraging zal oplopen.
Vervolgens kom ik te spreken over de compensatie van de bakstenen in relatie tot de privatisering van de productiebedrijven. Met name het CDA heeft hierover een aantal schriftelijke vragen gesteld en ook in de eerste termijn is de heer Hofstede er uitvoerig op ingegaan. De manier waarop hier bedragen bij elkaar worden opgeteld, doet op geen enkele wijze recht aan de werkelijkheid. Het zijn allemaal bedragen die je niet bij elkaar op kunt tellen. Ik vind dat dan ook echt onverantwoordelijk. In de eerste plaats verleent de overheid alleen compensatie voor verplichtingen van de elektriciteitsproductiesector die nadrukkelijk tengevolge van een stimulans van dezelfde rijksoverheid zijn aangegaan en waaruit dus ook niet-marktconformiteit is ontstaan. Het gaat dus alleen om Demkolec en de stadsverwarming. Het is dus eigenlijk het pakket waarover wij spraken ten tijde van het grootschalige productiebedrijf. Aan de debatten hierover heeft ook het CDA volop deelgenomen. Alle andere verplichtingen, met name de importcontracten, zijn voor rekening van de bedrijven. Om ervoor te zorgen, dat de bedrijven ook met een redelijke mate van zekerheid in staat zijn, die verplichtingen te dragen, heb ik bij het verlenen van instemming met de privatisering, van drie van de vier bedrijven door oude en/of nieuwe aandeelhouders reserveringen laten treffen die specifiek hiertoe kunnen worden aangewend. Je zou dus kunnen zeggen dat voor het grootste deel deze bedrijven zijn verkocht met de bakstenen erin. Zij moeten ze immers gewoon betalen. Dat is ook precies wat de heer Hofstede voorstelt. Ook het bedrag dat ik heb betaald voor de aandelen in TenneT zal hiervoor door de productiebedrijven worden aangewend. Dan kom ik opgeteld echt niet op een bedrag van 22,5 mld. uit. Het feitelijke bedrag voor de afwikkeling van de niet-marktconforme kosten is nog niet eens de helft van hetgeen de heer Hofstede heeft genoemd. Trouwens, de opbrengsten uit deze privatiseringen komen in de kas van gemeenten en provincies. Dus volgens mij komen die de publieke zaak uiteindelijk ten goede. Ik heb overigens al heel interessante dingen gezien die gemeenten en provincies met dat geld doen of van plan zijn te doen. Dus wat is nou precies het probleem?
In de eerste termijn hebben een aantal woordvoerders een duidelijke stelling betrokken met betrekking tot het aandeelhouderschap in TenneT. Hieruit sprak een soort voorkeur uit voor een permanent aandeelhouderschap van de staat. Ik wil benadrukken dat wat mij betreft het waarborgen van publieke belangen essentieel is. Dus van achteloosheid zal zeker geen sprake zijn, zo zeg ik in de richting van de heer Wolfson. Ik heb al vele malen aangegeven dat het mijn voorkeur heeft om via publiekrechtelijke weg structureel de onafhankelijkheid van TenneT te waarborgen. De mogelijkheden die het aandeelhouderschap biedt, moeten ook als de staat aandeelhouder is, niet worden overschat. Daarom heeft het wat mij betreft niet zozeer te maken met een liberale of niet-liberale filosofie. Als het rendement van de onderneming zo'n 6% is, zal dat voor veel investeerders onaantrekkelijk zijn. Misschien dat pensioenfondsen en institutionele beleggers met het risicoprofiel van het bedrijf, dat op zichzelf een heel mooi profiel is, er wel mee uit de voeten kunnen. Ik meen dat het volstrekt logisch is dat, alvorens dit soort beslissingen wordt genomen, er overleg met de Eerste en Tweede Kamer over plaatsvindt. Nogmaals, van mijn kant zit er niet veel principieels aan. Als je de publiekrechtelijke kant goed geregeld hebt, inclusief waarborgen, dan zou ik het niet goed vinden om belastinggeld in een bedrijf te laten zitten als dat niet strikt noodzakelijk is. Dan kunnen wij het volgens mij beter investeren in andere publieke belangen. Maar dat is een kwestie die wij over een paar jaar nog maar eens moeten hernemen als het allemaal heel goed werkt.
Mevrouw Bierman maakt zich zorgen over de diverse petten die de DTE mogelijkerwijs heeft. Ik ben het ermee eens dat conflicterende belangen binnen één toezichthouder niet goed is. De zorg van mevrouw Bierman spitst zich met name toe op de investeringsbeslissingen. Ik begrijp die zorg. Dat is dan ook de reden waarom een eventuele investeringsaanwijzing tot mijn verantwoordelijkheid behoort en niet tot die van de DTE. De DTE geeft daartoe een advies. En dat gaat eigenlijk altijd om het uiterste middel. Voordat je tot een investeringsaanwijzing komt, is er al heel wat gebeurd. Overigens ben ik van mening, dat door de wijze waarop wij ons tariefstoezicht en de planning ervan vorm hebben gegeven en door het feit dat capaciteitsplannen periodiek gemaakt moeten worden door netbeheerders, er gelukkig voldoende prikkels aanwezig zijn om ook tijdig nieuwe investeringen in het net aan te gaan. In die zin verschilt onze wijze van werken zeer sterk van die van het Verenigd Koninkrijk. Dat is een punt dat de vorige week in het debat in de Tweede Kamer uitgebreid is gewisseld. Wat betreft de evaluatie van de DTE zeg ik graag toe dat ik er expliciet op zal ingaan tijdens de evaluatie van de Gaswet en de Elektriciteitswet in 2002.
Met name de heren Terlouw en Pitstra hebben aandacht gevraagd voor de milieuaspecten. Uiteraard deel ik hun opvatting dat zorg voor het milieu een van de kerntaken van de overheid is. Vraag is wat mij betreft dus ook niet of maar hoe milieubeleid in een geliberaliseerde markt aandacht krijgt. Allereerst wordt in algemene wetgeving en ook in de Elektriciteitswet en de Gaswet aandacht gegeven aan milieuaspecten. Daarnaast wijs ik erop, dat wij in dezen een bijzonder krachtig instrument hebben in de vorm van de regulerende energiebelasting (REB) die in 2001 een nog groter deel van de energierekening zal uitmaken. Wij weten dat op groene energie geen REB wordt berekend. Ook bepaalde WKK krijgt nog een extra fiscaal voordeel met ingang van 1 januari aanstaande. Daarmee hebben wij mijns inziens een krachtig marktconform instrument neergezet. Sommigen voorspellen dat groene energie daardoor zelfs net zo duur of zelfs goedkoper zou kunnen worden dan gewone energie. Ik voorspel dat dit een zeer positieve uitwerking op de markt voor duurzame energie zal hebben.
De heer Terlouw vroeg naar de wijze waarop wordt bevorderd dat Demkolec op een milieuvriendelijke manier wordt ingezet. Dit is een beetje een lastige, want vanuit CO2-optiek is het functioneren van Demkolec als gascentrale eigenlijk de beste optie. Vergassing van biomassa kan technisch ook. De vraag is natuurlijk of er een partij zal blijken te zijn die daarin wil investeren. Ik wijs in dit verband nogmaals op het REB-voordeel dat aan biomassa wordt gegeven. Dat voordeel is zeer substantieel. Als er ondanks deze forse fiscale stimulans geen enkele marktpartij is die de centrale wil kopen, dan moeten wij ons afvragen of het geld dan niet beter in andere CO2-opties kan worden gestoken. Dat is eigenlijk ook het grote voordeel dat ik zie van een marktconform instrument zoals de REB. Afwegingen worden plotseling heel transparant.
De heer Pitstra vroeg of de kabel naar Noorwegen niet heel goed zou zijn voor het milieu en of wij die stroom niet de voordelen zouden moeten geven van groene stroom. Ik wijs erop dat in internationaal verband is afgesproken dat grootschalige waterkracht niet onder dit soort regelingen moet worden gebracht. Dat is ook helemaal niet nodig, want waterkracht in Noorwegen is, zeker na een nat seizoen, zeer goedkoop. Vanuit internationaal CO2-beleid maakt het natuurlijk niet echt uit of deze energie nu aan Nederland of bijvoorbeeld aan Denemarken wordt geleverd. Ik kan de heer Pitstra verzekeren dat de energie uit de Noorse stuwmeren op dit moment echt niet ongebruikt de zee instroomt. Al die elektriciteit komt gewoon op de Noorse en Europese markt. De kabel naar Noorwegen moet dus gewoon op economische haalbaarheid worden beoordeeld. Wij moeten niet denken dat daardoor extra Noorse waterkrachtelektriciteit wordt geproduceerd.
De heer Pitstra vroeg verder of wij niet het voorbeeld van Duitsland moeten volgen door geen nucleair opgewekte stroom meer te importeren. Allereerst wijs ik erop dat ik het zeer onwaarschijnlijk acht dat Duitsland nucleair opgewerkte stroom uit bijvoorbeeld Frankrijk zal kunnen tegenhouden. Zoiets is namelijk volledig in strijd met vrijwel alle regels van de Europese Unie. Bovendien is zoiets vreemd als je zelf een zeer aanzienlijk deel van je energie nucleair opwekt. Voor de stelling van de heer Pitstra dat het beleid van de Grünen wat dit betreft zichtbaar is, geldt naar mijn mening: er is vanuit de optiek van de heer Pitstra en zijn Duitse collega's nog een hoop werk te verrichten in Duitsland. Voorlopig hoor ik veel woorden, maar zie ik weinig daden.
Voorzitter! Ik wil nog graag ingaan op de woorden die de heer Hofstede aan het begin van de eerste termijn heeft gesproken. Naar mijn oordeel is er sprake van een misverstand en dat vind ik heel jammer. Wellicht hadden wij in onze beantwoording wat helderder kunnen zijn. Ik hoop dat de brief die ik om ongeveer drie uur vannacht heb afgerond voldoende duidelijkheid biedt. In het wetsvoorstel worden de niet-marktconforme kosten van de kolenvergassingscentrale Demkolec en de stadsverwarmingsprojecten gecompenseerd via een toeslag op de transport- en systeemtarieven. And that's it! Het enige wat wij nu geregeld hebben, is de wettelijke basis onder wat tot 1 januari nog mag gebeuren.
Ten slotte wil ik in antwoord op een vraag van de heer Ruers benadrukken dat niet alleen de kleinverbruikers hieraan meebetalen, maar dat alle verbruikers eraan meebetalen.
De heer Hofstede (CDA):
Voorzitter! Ik dank de minister voor de antwoorden. Zij heeft aan het slot van haar antwoord gezegd dat er sprake is van een misverstand. Ik onderschrijf de stelling van de minister dat het allemaal iets helderder had kunnen zijn. Ik wijs erop dat de brief van de minister in elk geval begint met een mondelinge overeenkomst. Ik wil daarover nu het debat niet openen. Ik aanvaard de verklaring van de minister ten volle.
Ik wil het kort hebben over de plaats van de consument waarop ik nogal uitvoerig ben ingegaan. De minister heeft gezegd dat ik de componenten van de 22,5 mld. niet zomaar bij elkaar mag optellen. Dat heb ik mij gerealiseerd, maar ik heb mij ook gerealiseerd dat er een kapitaalstroom van 22,5 mld. is ontstaan. Mijn stelling was: dat was publiek geld voor een belangrijk deel en het komt weer in de publieke sector terecht, vooral bij provincies en gemeenten. De minister heeft gezegd: die zullen daar ongetwijfeld goede dingen mee doen. Ik verdenk provincies en gemeenten er niet van dat zij daar slechte dingen mee doen. Ik voorspel wel dat er in de nabije toekomst nog mooiere en grotere provinciehuizen zullen ontstaan.
Ik heb er kennis van genomen dat de tijd waarin door de consument een heffing kan worden opgebracht, teruggebracht wordt van ik meen 22 jaar naar 10 jaar. Ik blijf dat niet nodig vinden. Ik heb overigens goede nota genomen van het antwoord van de minister in dat kader.
Ik ben het per definitie eens met de stelling dat de overheid betrouwbaar moet zijn jegens iedereen, dus ook jegens de burgers. Aan de burgers waren lagere prijzen beloofd. Daar zou de minister in tweede termijn wat nader op kunnen ingaan, want ik heb wat dit betreft geen reactie vernomen.
Ten aanzien van de productiebedrijven heb ik nadrukkelijke vragen gesteld over het gedeeltelijk aanwenden van de reserveringen en de strikte voorwaarden waaronder. Daarop heb ik het antwoord gemist. Ik verzoek de minister daarop in tweede instantie in te gaan.
In de memorie van antwoord is al voldoende meegedeeld over de invoercapaciteit van de vier productiebedrijven met betrekking tot de SEP-contracten. Daarom ben ik er gisteren niet uitvoerig op ingegaan. Wel heb ik nog een vraag. Het gaat hierbij om voor driekwart multinationale ondernemingen die in andere EU-landen vestigingen hebben. Een van de zeven bedrijven waarover ik in mijn bijdrage sprak, heeft mij benaderd met het verhaal dat men in Frankrijk prijsopgaven heeft gevraagd en dat men door de Franse onderneming onmiddellijk naar het Nederlandse moederbedrijf was verwezen als het ging op prijsopgaven. Hoe is dit houdbaar in het kader van de EU? Is er sprake van een zekere manipulatie? Ik heb dit ook in het voorlopig verslag gevraagd en ik wil daarop nu graag antwoord.
De minister gaat erg gemakkelijk voorbij aan het bedrag van 270 mln. dat de zeven grootgebruikers hebben berekend. Zij zegt dat het allemaal wat uit de losse pols is berekend. Een bedrag van 270 mln. is voor exportbedrijven een enorm groot bedrag. DSM meldde kort geleden in een openbare publicatie 60 mln. meer te moeten betalen dan soortgelijke bedrijven in de ons omringende landen. Dit zijn heel grote bedragen die in het niet vallen, zeg ik maar, bij een loonsverhoging van 1 of 1,5% waarover de minister zich in ander verband erg druk heeft gemaakt.
Ik heb heel nadrukkelijk gevraagd hoe het doorverkooprecht zich verhoudt tot de legitimatie inzake het recht op gereserveerde capaciteit. De minister heeft daarop kort geantwoord, maar dat antwoord heeft mij niet ten volle bevredigd. Is de legitimatie van de reservering en het doorverkooprecht houdbaar in het kader van de EU-regelgeving en kan dit de toets der kritiek doorstaan?
Ten aanzien van de veilingprijs voor invoercontracten heeft de minister gezegd, zoals ook in de memorie van antwoord is vermeld, dat zij het gesprek met de productiebedrijven weer heeft hervat. Geeft in het bijzonder artikel 13 ruimte voor een eventuele tegemoetkoming aan de productiebedrijven? Ik verzoek de minister daarop kort in te gaan.
Ik heb er kennis van genomen dat ik een iets andere insteek heb gekozen dan de CDA-fractie in de Tweede Kamer op het punt van artikel 13. Ik houd overwegende bezwaren tegen dit artikel. Ik heb via concrete vragen geprobeerd iets meer duidelijkheid te krijgen. Dit is voor de uitvoering van de wet van belang.
Ik houd een vreemd gevoel over deze wetgeving. In 1998 was er sprake van liberalisering, in 1999 kwamen er bijstellingen en vandaag gaat het om nieuwe maatregelen om de wet goed in te vullen. Dat is allemaal volstrekt logisch, ben ik met de heer Pitstra eens. Ik houd echter het gevoel dat een hele hoop dingen niet goed gaan. Ik denk persoonlijk wel eens dat over een jaar of vijf de tijd rijp is voor een parlementaire enquête op dit gebied.
Voorzitter! Ik moet nog meedelen namens mijn fractie dat wij tegen dit wetsvoorstel zullen stemmen.
De heer Wolfson (PvdA):
Voorzitter! Ik noteer met voldoening dat de minister bereid is tot open overleg over de eventuele verkoop van TenneT ten tijde van de evaluatie van wat wij hier vandaag aanrichten. Zij wijst erop dat haar voorkeur voor verkoop niet zozeer voortvloeit uit liberale beginselen, maar uit pragmatische overwegingen, als ik haar zo vrij mag vertalen. Ik zie haar "ja" knikken. Ook ik heb het ideologische wapen niet in de strijd gegooid. Ik zoek het meer in het economische – en dat mag wel in een gesprek met de minister van Economische Zaken – en in het bestuurlijke. Ik ben oprecht van oordeel dat er op ogenblik nog zoveel leergeld betaald wordt, met name in de grote netwerken, met betrekking tot de beste vorm van beheer dat het onverstandig is, nu al definitieve beslissingen te nemen. Ik zie naast de mogelijkheid van vervreemding de mogelijkheid van ZBO-constructies onder ministeriële verantwoordelijkheid. De minister van Binnenlandse Zaken heeft zeer onlangs een heel helder antwoord op Kamervragen over dit onderwerp gegeven. Het zijn allemaal dingen waarover ik mij nu nog niet uitspreek, maar die ik straks op de hand wil kunnen wegen als wij moeten nagaan wat de beste wijze is om met de netwerkstructuur om te gaan.
Dat gezegd hebbende, voorzitter, kan ik meedelen dat mijn fractie voor dit wetsvoorstel zal stemmen.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter! Ik wil de minister hartelijk danken voor de beantwoording van de vragen die ik namens de fracties van SGP en RPF/GPV mocht stellen. De heer Wolfson heeft net gezegd: wij komen nog een keer te spreken over TenneT, publiekelijke regeling, overheidsregeling en dergelijke. Het is inderdaad heel goed daar te zijner tijd nog eens over van gedachten te wisselen.
Ik ben blij dat de discussie over de niet-marktconforme kosten die heftig is geweest nu in rustig vaarwater is gekomen en dat wij aan het werk kunnen. De overgangswet plaveit daarvoor de weg.
Ik heb nog geen antwoord gehad op een vraag over de privatisering van de energiedistributiebedrijven. Het kan aan mij liggen dat ik het antwoord heb gemist. Ik was al vroeg op pad, want ik wilde de beantwoording van de minister niet missen en er dreigde vertraging bij de spoorwegen. Mijn vraag was hoe de minister denkt over het beheer van de netinfrastructuur. Bovendien wil ik graag weten of de goedkeuring van de minister hierbij is vereist.
Voorzitter! Ik kan ten slotte meedelen dat onze fracties akkoord zullen gaan met dit wetsvoorstel.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Voorzitter! Ik dank de minister voor haar antwoorden. Zij waren rustig van toon na de turbulentie van gisteren. Ik denk dat het geen nut heeft, bepaalde discussies te herhalen. Deze overgangswet vloeit voort uit principiële beslissingen die hier en aan de overzijde in het verleden zijn genomen.
Ik wil nog wel op een aantal punten kort ingaan. Ik heb veel kritiek geuit op het vergroten van de importcapaciteit, omdat deze alleen leidt tot het binnenhalen van atoomstroom en bruinkoolstroom, omdat deze goedkoper zijn. Mijn stelling is dat wij voor de atoomstroom geen reële prijs betalen, omdat het om een gesubsidieerd Frans product gaat. Zolang dat zo is, is er geen eerlijk speelveld in Europa. De minister is daarop niet ingegaan. Zij heeft wel gezegd: ik ben het in wezen een beetje met de heer Pitstra eens. Nou, dat is al heel wat! Zij heeft ook gezegd: het ligt niet zo zwart-wit, want wij kunnen die stroom ook halen uit Zwitserland. Dat zijn natuurlijk peanuts, want dat is heel ver weg. Verder sprak zij over de Noorse kabel. Mijn inschatting is dat daar niets van terechtkomt. Het is een feit dat de overcapaciteit van Frankrijk en Duitsland tegen marginale tarieven op ons net wordt gezet. Dat zal gelden voor in ieder geval de komende jaren. Dit bedreigt tevens investeringen in duurzame energie.
De heer Terlouw ziet in dat dit de situatie is. Hij is het met mij eens dat de markt genadeloos jaagt op de laagste prijs, waarbij niet gekeken wordt naar het milieu. Hij heeft daar grote zorgen over. Hij ziet het dus wel, maar hij is zo gevangen in liberale spinsels, zou ik willen zeggen, dat hij er niet mee wil breken en ook geen oplossing ziet. Die oplossing zit juist in het breken met die liberale ideologie, als overheid weer het voortouw nemen en het energiesysteem plannen op de manier zoals de overheid wil. Ik herinner mij nog de discussie met Wijers, de vroegere minister van Economische Zaken. Hij is de architect hiervan. Hij heeft de stroombedrijven hiermee opgezadeld en in feite voert minister Jorritsma dat beleid gewoon uit. In die discussie heb ik gezegd: er moet in Nederland veel meer gebruik kunnen worden gemaakt van warmtekracht. Daarmee was hij het helemaal eens. Hij vond dat een prachtig plan. Het systeem dat hij vervolgens heeft opgezet, heeft ertoe geleid dat de warmtekracht wordt vernietigd. Dat is precies wat liberale mensen doen. Het zijn een soort tovenaarsleerlingen die hun eigen krachten ordinair onder controle hebben. En dat gaat ten koste van het scenario inzake groene energie. Dat is de dramatische situatie. Misschien komt er nog eens een parlementaire enquête. Ik herinner de heer Hofstede overigens aan de opstelling indertijd van de heer Van Dijk. In die tijd hadden wij dit kunnen tegenhouden. Toen was er trouwens ook een andere PvdA-woordvoerder, de heer Zijlstra, die wat aarzelde. Van Dijk en Zijlstra hebben de boel in het debat met Wijers weggegeven. Daarna is het CDA gaan draaien, maar het was een stuk aangenamer geweest als het eerder was gebeurd.
Wat Demkolec betreft, heeft de minister gezegd: als overgeschakeld wordt op gas is het het schoonste. Ja, ten opzichte van kolen, maar er kan toch ook omgeschakeld worden naar biomassa, voor 90% of misschien wel helemaal? Ik begrijp niet waarom dat niet kan. Gegeven het antwoord denk ik dat dit als een baksteen naar de bodem zinkt. Datzelfde geldt voor de Noorse kabel, is mijn inschatting.
Ik kom tot het koppelnet. De minister zegt: het is niet principieel voor mij, een evaluatie zal het uitwijzen. De VVD wacht die evaluatie nu af, hoewel de heer Loudon in het verleden voor overheidsbezit was wat dit betreft. Ik vind 6% rendement heel aardig. Op obligaties krijgt men op dit moment denk ik minder. Ik zie het probleem niet. De minister zegt wel dat het geld besteed kan worden aan lastenverlichting, maar ik heb liever dit soort overheidsbezit en 6% rendement dan verdere lastenverlichting, want op het laatste zitten wij helemaal niet te wachten.
Dan kom ik tot de Duitse opstelling. Ik heb heel voorzichtige formuleringen gekozen ten aanzien van de Grünen. Men spreekt over de Atomausstieg die men heeft bewerkstelligd, maar ik kan mij veel voorstellen bij de stelling van de critici binnen de Grünen dat het allemaal erg lang duurt. Maar goed, het principiële besluit om ermee te stoppen is genomen, hoewel ook ik van mening ben dat de termijn veel te lang is.
De minister zegt: het is niet mogelijk dat de Duitsers atoomstroom uit Frankrijk weigeren. Ik heb gelezen dat de Duitse regering het wel wil. Dat biedt interessante perspectieven. Wij kunnen eens met de Duitsers gaan praten. Wij kunnen dan zeggen: dat vinden wij een aardig plan; dat gaan wij ook doen met jullie atoomstroom en bruinkoolstroom. Het is natuurlijk hypocriet om te zeggen als je zelf veel atoomstroom hebt: wij willen die Franse atoomstroom niet. Maar als het past in die Ausstieg is het wel een aardig verhaal. Er is in elk geval in Duitsland nog veel te doen. De daden moeten nog groeien.
Ik heb in eerste termijn gezegd: hoewel onze principiële kritiek bij deze overgangswet niet het grootst is – het is een kwestie van het opvegen van de scherven – vloeit dit voorstel voort uit de principiële besluiten die wij eerder hebben genomen. Daarom is het logisch en consistent om ook onze steun aan deze overgangswet te onthouden.
Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD):
Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister hartelijk voor haar goed verstaanbare en heldere beantwoording van onze vragen.
Ik deel nog steeds de zorg, ook verwoord door de heer Hofstede, over de vervreemding van bij voorrang verleende importcapaciteit ex artikel 13. Een en ander is met een speciaal doel verkregen en mag voor een ander doel verkocht worden. Ik voel enige verwantschap met wat de heer Terlouw gisteravond verwoordde. Als ik fijn in de leer blijf en zeg: "nee, het mag alleen voor dat doel aangewend worden", blijft per saldo mogelijk importcapaciteit die toch al schaars is onbenut. Laat ik zeggen: ik weet niet hoe het beter moet.
Ik dank de minister voor de toezegging dat bij de evaluatie de DTE nadrukkelijk betrokken wordt. Ik heb niets gehoord over het hanteren van ijkpunten. Kan zij daarover iets zeggen?
Bij andere gelegenheden heeft de minister aangegeven dat op dat moment nadrukkelijk een beeld wordt geschetst van de ervaring met privatisering in andere landen. Mijn fractie hecht er grote waarde aan, dan ook informatie te krijgen over de ervaring in landen waarin de private sector allang het beheer voert. Wij menen dat een zinnig oordeel over het eventueel achterblijven van noodzakelijke investeringen pas op de lange termijn gevormd kan worden en niet binnen een jaar of vijf.
De heer Hofstede (CDA):
Ik wil opheldering van mevrouw Bierman over de mogelijke verkoop van het hoogspanningsnet. Deze Kamer heeft eerder zeer breed uitgesproken dat het hoogspanningsnet in overheidshanden behoort te zijn. Mevrouw Bierman heeft gisteravond gezegd dat zij de evaluatie wil afwachten, dus nu de minister niet bij- of afvalt. Mag ik haar uitlatingen zo interpreteren dat er totdat de evaluatie heeft plaatsgehad en is besproken in elk geval geen stappen kunnen worden gezet wat de VVD-fractie betreft in de richting van verkoop van het hoogspanningsnet?
Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD):
Zeker. Wat dit betreft, sluiten wij ons aan bij wat door de meerderheid van de Kamer gevraagd is. De minister heeft volgens mij al duidelijk gemaakt dat zij op dat moment bij de Kamer terugkomt en dat wij ons dan over een dergelijke beslissing kunnen buigen. Overigens is mijn standpunt niet veranderd na gisteravond. Ik wacht de evaluatie en de discussie erover af. Vervolgens zal de VVD-fractie haar standpunt bepalen. In de tussentijd worden wat ons betreft geen onomkeerbare stappen gezet.
De heer Hofstede (CDA):
Zeer bedankt voor dit antwoord.
De heer Terlouw (D66):
Mijnheer de voorzitter! Ik had bepaald niet de indruk dat wij een tandenloze minister tegenover ons hadden. Op de van haar bekende, overtuigde wijze heeft zij haar wetsvoorstel verdedigd.
De kern van dit wetsvoorstel is, denk ik, artikel 13. Ik meen gisteren duidelijk te hebben gemaakt dat ik niet tegen artikel 13 ben. Ik denk niet dat het veel anders kan. De kern van mijn betoog was dat ik geloof dat wij door de formulering van dit artikel voor een deel de bakstenen van de contracten op de schouders van de consument leggen. Ik kan dit misschien het beste illustreren aan de hand van een gedachte-experiment. Stel dat de overheid tegen die contracten was geweest. Hoe zou de minister dan gehandeld hebben? Waarschijnlijk zou zij hebben gezegd: u ziet maar; er is geen sprake van dat u extra importcapaciteit krijgt; u verkoopt de stroom die u in het buitenland koopt maar weer in het buitenland. Het nu toekennen van een deel van de importcapaciteit aan de bedrijven die de contracten hebben gesloten, houdt in dat wij minder goedkope stroom uit het buitenland kunnen halen, zodat de Nederlandse consument gemiddeld een hogere prijs betaalt voor zijn stroom. Er is sprake van een beperking van de vrije markt en dat betaalt de consument. Ik ben daar niet tegen, maar ik vind wel dat wij ons moeten realiseren dat daardoor een deel van de bakstenen voor rekening van de Nederlandse consument komt. Dat zij dan zo, maar ik wilde het wel even helder hebben!
Ik wil het verder hebben over het overleg dat de minister voert met de productiebedrijven. Ik meen dat tussen de regels schemert dat het mogelijk is om daaraan steun te geven. Dat zei de minister niet, maar mijn vraag is: kan dat wel? Misschien kan het op grond van het artikel, maar niet, dunkt mij, op grond van de wens van de Tweede Kamer. Per slot van rekening heeft zij niet voor niets geamendeerd en de importcapaciteit beperkt. Daarbij heeft zij gezegd: u moet meedoen aan de veiling. Dit betekent dat de veilingprijs moet worden betaald door de productiebedrijven.
Ik kom tot een paar opmerkingen van de heer Pitstra, die mij direct aansprak. Ik heb nooit begrepen hoe je kunt verhinderen dat een elektron dat je land binnenkomt uit een kerncentrale komt. Dat elektron weet helemaal niet waar het in beweging is gezet. Hoe je zoiets moet scheiden, is mij dus onduidelijk. Ik heb ook altijd wat moeite gehad met de filosofie dat wij Borssele sluiten en intussen contracten met EDF aangaan, welk bedrijf zijn stroom voor een zeer groot deel uit kerncentrales haalt. Dus met het liberaliseren van de markt accepteren wij de kerncentrales in het buitenland, in mijn filosofie. Nogmaals, ik spreek daarover geen waardeoordeel uit. Ik wil de dingen graag helder hebben. De heer Pitstra beluistert in mijn woorden dat ik zorgen heb over wat er gebeurt omdat de markt geen milieumaatregelen kan nemen. Dat kan de markt inderdaad niet. Dus moet je het de overheid laten doen, zo meent de heer Pitstra. Voorzitter! Kijk ik naar de totalitaire systemen die wij hebben gehad, waarbij de overheid werkelijk álles in handen had, dan blijkt dat die systemen vuiler waren dan welk systeem ook. Dat is dus óók de oplossing niet. De minister erkent dat de overheid de enige is die milieubeleid kan voeren, maar zij wil het marktconform doen, met groencertificaten, met subsidiëring van groene stroom enz. Als ik dit alles afweeg, kies ik voor het laatste. Dat heb ik liever dan een extreem totalitair systeem, dat de heer Pitstra overigens ook niet zal willen. Voorlopig krijgt de minister onze steun. Wij steunen dit wetsvoorstel, maar zullen er wél nauwkeurig op toezien of de minister werkelijk voldoende in het marktmechanisme kan ingrijpen om de milieudoelstellingen waar te maken.
De heer Ruers (SP):
Voorzitter! Ik dank de minister voor haar antwoorden.
Ik denk dat het milieu de eerste sector zal zijn die gaat voelen wat de liberalisatie betekent. In de toelichting op artikel 7 wordt gesteld dat met betrekking tot het gebruik van de opbrengst van de toeslag betreffende de stadsverwarmingsprojecten de bestaande situatie wordt gehandhaafd, maar voor nieuwe projecten geldt dit niet. Immers, gesteld wordt: stadsverwarming moet thans op de vrije energiemarkt gaan concurreren met andere vormen van energievoorziening. Voorzitter! Dit betekent dat de stadsverwarming het verder wel kan schudden. Als stadsverwarming moet gaan concurreren met de vrije markt, zie ik geen nieuwe ontwikkelingen meer. Dat zal inhouden dat – en dat vonden wij vroeger zo triest – er heel veel warm water regelrecht in het kanaal gaat. Dat is misschien wel goed voor de visjes maar niet voor het milieu en de mensen.
In eerste instantie heb ik vragen gesteld over de oude verplichtingen betreffende de stadsverwarming, waar het gaat om het "niet meer dan-principe" dat in het verleden door de overheid werd gestimuleerd. Dit behoort mijns inziens tot de verplichtingen die moeten worden overgenomen. Stadsverwarmingsgebruikers zouden recht hebben op dit principe. Graag verneem ik van de minister of zij dit principe overeind houdt. Zoals het nu ligt, is de stadsverwarmingsgebruiker het kind van de rekening; om die nek hangt een baksteen. Is de minister bereid om onderzoek in te stellen naar het tarief van de stadsverwarming nú, op basis van het "niet meer dan-principe"? Is het inderdaad zo dat de stadsverwarmingsgebruiker aanzienlijk duurder uit is dan een vergelijkbare niet-stadsverwarmingsgebruiker? Dit zou niet stroken met het genoemde principe en de financiële consequenties daarvan.
De minister heeft over de verkoopopbrengsten voor provincies en gemeenten gezegd dat er "interessante" dingen zijn gebeurd. Ik weet niet waarop zij doelt, maar mijn ervaring is dat daar heel veel geld is binnengekomen. Zo heeft de stad Utrecht tot nu toe al 250 mln. ontvangen. Dat geld gaat naar de algemene middelen en er worden prachtige dingen mee gedaan. Je zou ook over potverteren kunnen spreken. Zeker is dat de gemeenten in twee jaar tijd dat geld hebben opgemaakt. Dat geld is dan weg en vervolgens rijst de vraag: wie gaat het betalen? Sinterklaas woont niet in dit land. Naar mijn mening zullen het de verbruikers zijn die deze opbrengsten moeten gaan betalen. Als de woordvoerster van de VVD zegt dat wij de "vruchten van de liberalisatie" zien, denk ik dat dat de verkeerde vruchten zijn. Aan de vrucht herkent men de boom. Deze vruchten komen van de Elektriciteitswet van 1998 en van dit wetsvoorstel verwacht ik geen andere vruchten. Mijn conclusie is dat wij dit voorstel niet kunnen steunen.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Mijnheer de voorzitter! De heer Ruers eindigt met een onderwerp waarmee de heer Hofstede begon. Ik ga allereerst op dat onderwerp in omdat het daar toch om draait. Waar doen wij het allemaal voor? Wij doen het uiteindelijk om consumenten en bedrijven een vrije keuze te bieden en om de meest efficiënte aanpak van de elektriciteitsvoorziening te bewerkstelligen. De bedoeling is dat de klanten niet meer – zoals tot nu toe het geval is – in feite méér betalen dan de feitelijke kosten rechtvaardigen. Dit kan het best worden bereikt via concurrentie omdat dan bedrijven niet méér in rekening kunnen brengen dan strikt noodzakelijk is. De prijzen voor de consument worden nu al lager, maar ik wijs erop dat de marktwerking nog maar nauwelijks is begonnen.
De heer Ruers (SP):
Voorzitter! Ik heb u gisteren voorgerekend dat de prijzen in de afgelopen twee jaar alleen maar zijn gestegen. Ze zijn niet lager geworden en dus moet de minister dat ook niet zeggen. Ik heb geen enkele aanwijzing waaruit zou blijken dat de prijzen in het komende jaar zouden dalen.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Voorzitter! Ik meen dat ook de SP een groot voorstander is van de regulerende energiebelasting. Als die hoger wordt, worden ook de elektriciteitstarieven hoger. Dat is waar, maar als wij een en ander niet zouden hebben gedaan, zouden die tarieven nog veel hoger zijn. Overigens hebben wij het afgelopen jaar te maken gehad met zeer hoge brandstofprijzen en die worden doorberekend, zéker in de huidige situatie. De vraag is of op langere termijn dit allemaal zomaar kan worden doorberekend. Wellicht zal men dan langer van prijsvoordelen kunnen profiteren. DTE heeft inmiddels al forse kortingen bepaald voor de net- en leveringstarieven. Verder blijkt uit krantenberichten dat de bedrijven de minister boze brieven schrijven. Die bedrijven schreeuwen moord en brand en dat duidt erop dat ze nogal streng worden behandeld en dat daaruit tariefsverlagingen voortkomen.
Ik wijs er voorts op dat op dit moment de consument nog niet vrij is. Hij kan nu nog niet kiezen. Wij hebben ervoor gekozen om in 2003 – aanvankelijk ging het om 2007 – de consument wél keuzevrijheid te bieden. Dan pas zal hij voor 100% kunnen profiteren van een geliberaliseerde markt. Ik onderstreep voorts dat de concurrentie tussen producenten alleen maar tot stand komt als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Als dat niet gebeurt, mag de OvS blijven bestaan en is er geen sprake van concurrentie tussen producenten. Dan kan men gewoon doorgaan op de toer van het kartel zoals het al veel te lang heeft bestaan.
Voorzitter! De optelsom die hier naar voren is gebracht en leidt tot 22,5 mld., slaat nergens op. Ik zal niet trachten om dit helemaal te weerspreken, maar de opbrengst van de verkoop van de drie productiebedrijven is 12 mld. Daar komt nog 2,5 mld. bij voor TenneT. In totaal gaat het dus om 14,5 mld. Die 12 mld. is gegaan naar gemeenten en provincies. Overigens gingen in het verleden de dividenduitkeringen óók naar gemeenten en provincies. Het nu aan de orde zijnde bedrag is hoger dan de gekapitaliseerde dividenduitkeringen. Men kan hiermee publieke doeleinden dienen. Voorzitter! Ik vind het van nogal wat dédain voor andere overheden getuigen wanneer men hierop kritiek oefent. Het zou toch te gek zijn, te stellen dat de rijksoverheid daarover beter kan beslissen dan andere overheden? Ik heb voldoende vertrouwen in de lokale en provinciale democratie om aan te nemen dat men deze middelen inzet voor goede publieke doeleinden. Doen ze dat niet, dan zal ik mijn partijgenoten in staten en raden daarop aanspreken, maar ik zou het in deze Kamer niet wagen om daarover ook maar één kritisch woord te spreken.
Mevrouw Bierman en de heer Hofstede zijn ingegaan op de legitimatie van het doorverkopen van toegewezen capaciteit. Voorzitter! EG-rechtelijk is dit doorverkopen geen probleem. De partijen hebben immers voor die capaciteit betaald. Het gaat om het feit dat men capaciteit toegewezen heeft gekregen en daarvoor heeft betaald, terwijl vervolgens blijkt dat men die capaciteit niet nodig heeft. Dit kan wel eens in een jaar gebeuren. Heeft men ervoor betaald, dan mag men doorverkopen; dát is de stelling. Eigenlijk zou de stelling dat er niet zou mogen worden doorverkocht, heel vreemd zijn. Immers, dan ontstaat een echte importplicht en dat mag Europeesrechtelijk niet. Op grond van artikel 13 kan dan ook geen tegemoetkoming worden gegeven voor de uitvoering van de SEP-contracten. Kortom, men heeft ervoor betaald maar heeft het uiteindelijk niet nodig. Dan mag men het weer verkopen. Sterker nog, dan móet men het verkopen.
Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD):
Voorzitter! De ongelijkheid ontstaat niet door de prijs die is betaald – wat dat betreft heeft de minister gelijk – maar door de voorrang en de legitimatie van de voorrang.
Minister Jorritsma-Lebbink:
En de legitimatie van de voorrang wordt bepaald door het feit dat het om oude contracten gaat. Ik vond de vraag van de heer Terlouw heel aardig. Stel nu eens dat de overheid indertijd tegen de contracten zou zijn geweest. Zou men dan nu dezelfde rechten hebben? Dat hangt er vanaf, voorzitter. Als de contracten door de overheid waren bevochten maar ze desalniettemin conform de toen vigerende wetgeving waren, denk ik dat precies hetzelfde zou gelden; wij zijn dan niet in een andere situatie. Wij verkeren alleen in een andere situatie wanneer er dingen zijn gebeurd ten aanzien waarvan de overheid in positieve zin heeft meegewerkt. Dat betreft Demkolec en stadsverwarming. Of wij er nu voor of tegen waren... Als het paste binnen het capaciteitsplan en de oude wetgeving, dan dienen bedrijven te worden behandeld zoals elk bedrijf dat een bestaand recht heeft. Men weet dat in dit land de jurisprudentie aangeeft dat met bestaande rechten zeer zorgvuldig moet worden omgegaan.
De heer Hofstede vraagt waarom de heffing, aanvankelijk bepaald tot 2022, nu tot tien jaar is beperkt. Voorzitter! Het betreft hier een wens van de Europese Commissie. Een toeslag gedurende 22 jaar is ook eigenlijk veel te lang. Dan is er in feite geen sprake meer van een overgangssituatie. Wij hebben ons hierin gevoegd, en zo hoort het ook.
Voorts is gevraagd of artikel 13 nog ruimte biedt voor tegemoetkoming aan bedrijven. Voorzitter! Ik zie wat dit betreft weinig mogelijkheden. Ik probeer na te gaan of ik de bedrijven op de een of andere manier kan houden aan de afspraak die zij met mij hadden gemaakt voordat het wetsvoorstel werd geamendeerd. Aan mijn kant rijzen er wat dit betreft weinig problemen, maar er worden aan de zijde van de bedrijven wél problemen opgeworpen. Ik hoor in deze Kamer groot enthousiasme over de deal die ik had gesloten, waarbij ook TenneT werd verkocht door de SEP. Dat was de deal. Welnu, als die hele overeenkomst "de plomp ingaat", om het maar eens onparlementair te zeggen, is er een probleem. Ik tracht dus te zoeken naar een oplossing, maar ik heb niet veel ruimte. Zodra ik iets heb bedacht of de bedrijven met goede gedachten komen die mij kunnen helpen, ga ik natuurlijk onmiddellijk naar de Tweede Kamer. Nogmaals, de speelruimte is zeer beperkt. Naast de Tweede Kamer en deze Kamer speelt natuurlijk ook Brussel een rol.
De heer Hofstede vraagt om specifieke info over de reserveringen. Voorzitter! Ik kan in dit openbare debat hierover niet méér precieze informatie geven. In de memorie van antwoord heb ik echter aangegeven dat ik deze inlichtingen wel op vertrouwelijke wijze wil verstrekken. Het betreft specifieke elementen van privaatrechtelijke contracten.
De heer Van den Berg stelt de vraag of ik in verband met de privatisering van de distributiebedrijven goedkeuring moet verlenen. Dat is inderdaad het geval. Ik moet goedkeuringen verlenen voor álle privatiseringen. In de Tweede Kamer is wat dit betreft de termijn op onbepaalde tijd gezet, zodat dit niet op enig moment vervalt. Ook na het moment van instemming houden wij de vinger aan de pols. In januari heb ik een nader overleg met de Tweede Kamer. Die Kamer heb ik een notitie toegezonden, waarin wordt aangegeven hoe ik denk om te gaan met het verlenen van toestemming met betrekking tot de privatisering van distributiebedrijven. Hierover heeft in de Tweede Kamer een eerste discussieronde plaatsgevonden; in januari wordt die discussie voortgezet. Intussen zal ik nog een brief met ideeën opstellen, gelet op bepaalde zorgen die bij de heer Crone leven. Ik vind dit een interessant debat. Ook hierbij gaat het om de vraag: hoe wordt het publieke belang optimaal gewaarborgd?
De heer Hofstede vraagt of er sprake is van manipulatie wanneer in verband met een aanbieding een Frans bedrijf naar zijn dochter doorverwijst. Ik kan dit niet goed beoordelen; ik ken de casus onvoldoende. Een bedrijf dat een aanbieding vraagt, kan natuurlijk zo'n oordeel veel beter geven. Als het bedrijf denkt dat er sprake is van ongeoorloofd gedrag, hebben wij daarvoor een prima adres. Dan moet men zich onmiddellijk wenden tot de NMa, waar men op dit terrein zeer terzake deskundig is.
Wat de genoemde 270 mln. betreft, voorzitter, kan ik niet iets weerspreken wat ik niet kan onderbouwen en wat ook anderen niet kunnen onderbouwen. Wij hebben hier te maken met zaken die zijn gebaseerd op de situatie waarin de wet er nog niet is en de toezichthouders nog niet ingrijpen. Men baseert zich niet op ervaringen maar op verwachtingen. Ik kan slechts zeggen dat ik hoop dat dit nooit zal worden bewaarheid. Ik neem, mede gelet op de zakkende olieprijzen, aan dat het best eens zo kan zijn dat er op 1 januari wel degelijk veel meer mogelijk is dan men nu verwacht.
Waar hier is gesproken over een parlementaire enquête, voorzitter, kan ik zeggen dat ik wel eens een separaat onderzoek zou willen doen naar dingen die hier en aan de overzijde door het CDA zijn gezegd. Het spijt mij zeer, maar ik kan er geen touw meer aan vastknopen. Ik had niettemin ontzettend graag ook de fractie van het CDA achter dit wetsvoorstel gekregen. Ik denk dat over vijf jaar niemand nog over de liberalisatie van de elektriciteitsvoorziening spreekt omdat dat dan heel gewoon is, net zoals in de andere landen waar dat proces al is afgerond. Ik denk dat ik, als ik dan nog eens de Handelingen van deze vergadering lees, nog steeds verbaasd zal zijn.
De heer Wolfson heeft een opmerking gemaakt over het leergeld dat nu nog wordt betaald. Ik denk dat wij dat bij de evaluatie goed moeten bekijken en dat dan de ijkpunten goed moeten worden neergezet. Wat het onderwerp ZBO betreft wijs ik erop dat wij in de wet hebben geregeld dat de afstand zeer groot moet zijn. Ook als de overheid aandeelhouder is, moet die afstand groot blijven. Ik moet er niet aan denken dat er een soort raad van toezicht zou komen die wél rechtstreeks invloed zou hebben op het netbedrijf, naast de externe toezichthouder, te weten de DTE. Hoe dan ook, als het publiekrechtelijk allemaal goed is geregeld, vind ik het bij het einde van de rit zonde om er overheidsgeld in te laten zitten. Dan kan wat mij betreft die 6%, verkoop omgezet in rentevrijval, worden ingezet voor onderwijs, zorg en andere publieke doeleinden, dan wel voor goede overheidsinvesteringen waar men niet onderuit kan. Ik heb niet gezegd dat die middelen moeten worden ingezet in de sfeer van de lastenverlichting, hoewel ik daarvan geen principieel tegenstander ben.
De heer Pitstra wijs ik erop dat wij net 130 mln. extra in WKK hebben gestoken. Als de olie- en gasprijzen zakken, wordt WKK al heel snel zeer aantrekkelijk. Verder hebben wij gezien dat de kleine WKK een extra stimulans krijgt. Wij kijken niet alleen toe, maar vinden dat dit moet worden bevorderd. Echter, ook hier geldt dat transparantie van groot belang is en ook hier dient de efficiency mee te tellen.
De heer Pitstra moet zich de situatie inzake Demkolec en 100% biomassa maar eens laten uitleggen. Die combinatie is onmogelijk omdat dit spul niet vanzelf wil branden; men heeft altijd een gedeelte kolen nodig. Dat is de reden waarom zelfs bij de maximale toevoeging van biomassa de netto CO2-uitstoot minder gunstig is dan bij de inzet van gas. Dat is de reden waarom een collega van de heer Pitstra in de Tweede Kamer zich uitsprak voor het ombouwen naar een gascentrale. Ik vind dit begrijpelijk wanneer men alleen naar de CO2-problematiek kijkt, maar anderzijds is deze technologie interessant. Ik zou het jammer vinden wanneer dit verloren zou gaan, maar als het niet uit de markt te halen valt – zelfs niet met allerlei subsidiemogelijkheden – is het niet anders.
Voorzitter! Ik houd mij maar stil over de Franse atoomstroom. Daarover heb ik al voldoende gezegd, maar het is natuurlijk waar dat er een Europese productiemarkt is. Zodra in Europa wordt besloten dat kernenergie geen optie meer is, kunnen er afspraken worden gemaakt. Echter, zolang dat niet zo is, kan men niet om welke reden dan ook stroomsoorten buiten de grenzen houden. Dat geldt in feite voor de gehele interne markt.
Voorzitter! Mevrouw Bierman kan ik zeggen dat ik op het moment doende ben om door middel van een project de precieze ijkpunten voor de evaluatie uit te werken. Daarbij wordt ook gekeken naar onderzoek dat in andere landen plaatsvindt; het "level playing-field"-onderzoek is hierbij van groot belang. Ik kan in globale zin aangeven waaraan ik wat dit betreft denk. Natuurlijk gaat het over leveringszekerheid, betrouwbaarheid, toegankelijkheid, prijs en kwaliteit, duurzaamheid en milieu en functioneren van de toezichthouder.
Mevrouw Bierman dringt erop aan dat vooral wordt gekeken naar landen waar allang geleden geprivatiseerd is. Inderdaad, voorzitter, maar daarbij moet ook aandacht worden gegeven aan de wijze waarop het is gebeurd. Met name de vergelijking met het Verenigd Koninkrijk is een lastige omdat men daar de verkoop heeft gebaseerd op vervangingswaarde. Dat klinkt interessant maar als vervolgens de tarieven fors worden aangepast, moet men nog steeds binnen die tarieven zijn vervangingsinvesteringen waarmaken. Dat hebben wij niet gedaan. Heel bewust hebben wij ons gebaseerd op de gewone waarde van het bestaande net. Dat betekent dat men, als men moet investeren, die investeringen kan doorberekenen in de tarieven, mits natuurlijk de toezichthouder daarmee kan instemmen. Die heeft zich hiermee te bemoeien omdat er op de leveringszekerheid moet worden toegezien. Wij doen het dus anders dan anderen het hebben gedaan. Wij leren van de gang van zaken die zich elders heeft voorgedaan. Wat de steun aan bedrijven betreft, kan ik nu nog niets zeggen. Morgen moet het KB worden geslagen. Dat is alle tijd die ik nog heb en ik weet nog van niks.
De heer Ruers kan ik zeggen dat wanneer stadsverwarming door de overheid wordt gewenst, daarvoor gewoon subsidie moet worden gegeven. Dat geldt ook voor de lokale overheid als zij dit wenst. Vinden wij dit een goede optie om restwarmte te benutten en blijkt dat dit niet marktconform kan, dan moeten wij een instrument bedenken waarmee dit voor mensen tóch beschikbaar kan komen. Het kan niet zo zijn dat wij het wel willen maar in feite niet bereid zijn om de kosten ervan te dragen. Ik vind het heel raar wanneer men ervoor pleit, deze lasten over andere energieverbruikers om te slaan. Nogmaals, als een overheid dit wil, moet dit maar uit de belastingmiddelen worden betaald, en niet via de stiekeme weg van: ach, alle elektriciteitsverbruikers betalen er wel een beetje aan mee.
De heer Ruers (SP):
Het gaat mij om de oude stadsverwarmingsprojecten waarin indertijd is geïnvesteerd door de overheid, met de stelling dat de tarieven werden gebaseerd op het "niet meer dan-principe". Ik zou graag zien dat een onderzoek zou worden ingesteld op na te gaan of dit principe nog overeind wordt gehouden. Zo niet, dan rijst de vraag wat daarvan de consequenties zijn.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Voorzover ik weet, liggen alle tarieven vast in langetermijncontracten. Daarover zijn mij geen klachten bekend. Het door u bedoelde principe wordt dus nog steeds gehanteerd. Dit gebeurt via het compenseren door middel van het systeem van brandstofprijsrisico's in het kader van de baksteencontracten. In die zin gebeurt dus wat u vraagt. Gaat het daarentegen om nieuwe projecten dan moet men de beurs trekken als blijkt dat het niet marktconform kan. Zo simpel werkt het.
Voorzitter! Ik meen dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord. Ik vond het een plezierige discussie en ik ben blij met de steun die aan dit wetsvoorstel wordt gegeven. Natuurlijk spijt het mij dat een aantal fracties op grond van principiële redenen tegen zijn, maar dat vind ik consistent. Ik vind het heel jammer dat de fractie van het CDA tegen is. De weg die men naar dit standpunt volgt, is voor mij onnavolgbaar.
De heer Hofstede (CDA):
Toch denk ik dat het CDA-beleid wat consequenter is geweest dan nu voor het voetlicht wordt gebracht. Mijn fractie heeft indertijd voor het oorspronkelijke voorstel voor de E-wet gestemd. Dat werd ingegeven door de gedachte dat men op grond van de EG-regelgeving gedwongen was om tot liberalisering te komen. Het was logisch dat men zich daartegen niet verzette.
In het volgende debat, dat in mei/juni 1999 plaatsvond, is door woordvoerder Van Dijk een drietal hoofdredenen genoemd om tegen dát wetsvoorstel te stemmen. In de eerste plaats waren de bakstenen zeer krakkemikkig geregeld. Als het CDA, zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer, niet zo nadrukkelijk had volgehouden, was de consument ongetwijfeld aangeslagen voor een aanmerkelijk hoger bedrag. In de tweede plaats waren wij er een voorstander van, het hoogspanningsnet in handen van de staat te nemen. Daar heeft de minister zich toen sterk tegen verzet. Later pas is de minister, door beide Kamers gedwongen, overstag gegaan. Echter, nu dreigt de minister dat het net snel zal worden doorverkocht. In de derde plaats had collega Van Dijk grote problemen met het extra belasten van de consument.
Kijken wij naar het nu voorliggende wetsvoorstel, dan blijkt daarin een extra belasting voor de consument in te zitten. Ik ben nog altijd van oordeel dat dit niet nodig was geweest als er goed zou zijn onderhandeld. Verder vinden wij de regelgeving in het kader van artikel 13 niet houdbaar.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Voorzitter! Na deze verklaring ben ik nog méér verbaasd. Inderdaad ging het om drie punten. Ik verwijs naar de aankoop van TenneT, die inmiddels heeft plaatsgevonden, overigens niet om principiële redenen maar om pragmatische. Verder heb ik hier toegezegd en al eerder in de Tweede Kamer aangegeven, dat ik natuurlijk niet ga verkopen zonder dat ik daarover het debat met beide Kamers ben aangegaan. Ik vind het eerlijk gezegd nogal van wantrouwen getuigen wanneer nu wordt gezegd dat ik het net zomaar wil verkopen. Dat is helemaal niet het geval. Als ik die intentie al zou hebben, komt dit pas aan de orde na evaluatie. Bovendien geldt hier nog de conditie: mits ik het krijg. Daarover heb ik nog geen zekerheid. Ik had daarover een overeenkomst. Eén ding weet ik zeker: als gedaan zou zijn wat de CDA-fractie wilde, dan was die overeenkomst helemáál verdwenen.
Verder wijs ik erop dat de bakstenen zijn geregeld conform datgene wat in 1998 gold, toen de heer Wijers de eerste wet behandelde. Het ging toen uitsluitend om Demkolec en stadsverwarmingscontracten. Daar was de CDA-fractie het mee eens. Als de consument nog iets betaalt aan niet marktconforme kosten, dan zijn het uitsluitend die kosten en dat geldt niet alleen voor die consument, maar voor iedereen.
Voor het overige zijn er alleen tariefsverlagingen voor consumenten. De consument betaalt immers een lager transport- en leveringstarief. Of de marktprijzen omhoog gaan, dat is een kwestie die de overheid nooit in handen heeft gehad. Dat zal de overheid ook nooit in handen krijgen, en dat is maar goed ook.
Voorzitter! Ik vind het nog steeds te betreuren dat de fractie van het CDA niet voor dit wetsvoorstel wenst te stemmen, terwijl de inhoud daarvan toch écht conform datgene is wat ook deze fractie wil. En dat zou ík misschien later nog eens uitgezocht willen zien.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
De aanwezige leden van de fracties van het CDA, GroenLinks en de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.
Ik vraag de aandacht van de Kamer voor de orde van deze vergadering. Wij verkeren thans onder het regime van de voetnoot die elke week aangeeft dat de vermelde tijden indicatief zijn en dat, waar versnelling mogelijk is, de tijden zullen worden aangepast. Daartoe gaan wij nu over. Ik stel voor om nog vóór de lunchpauze het antwoord van de staatssecretaris van Justitie inzake de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Europees verdrag inzake de nationaliteit te doen plaatsvinden, plus re- en dupliek. Dat zou inhouden dat wij na de lunchpauze, omstreeks twee uur, kunnen beginnen met het antwoord van de regering en de re- en dupliek over de Wet openstelling huwelijk en de Wet adoptie door personen van hetzelfde geslacht. Daarmee zouden wij omstreeks half vijf klaar kunnen zijn.
Aansluitend was voorzien in het houden van stemmingen, maar omdat ik ervan uitga dat er Kamerleden zijn die veronderstellen dat de stemmingen aan het eind van de middag plaatsvinden, stel ik voor, om half vijf te beginnen met de eerste termijn van de Kamer over de Wet beslistermijnen sociale verzekeringen. Vervolgens kan de eerste termijn van de Kamer over de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds worden gehouden.
Dan zal het ongeveer half zeven zijn en laten wij de stemmingen plaatsvinden over de wetsvoorstellen waarover stemming is gevraagd, over de motie-Rensema en over de strafrechtelijke opvang van verslaafden. Na de dinerpauze zouden wij kunnen beginnen met de wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij het nabestaandenpensioen). Voor elf uur zouden dan nog het antwoord inzake de Wet beslistermijnen sociale verzekeringen, alsmede re- en dupliek kunnen plaatsvinden. Dat zou weer inhouden, dat wij morgen omstreeks drie uur de vergadering zouden kunnen besluiten.
Ik zal dit schema als tentatief laten verspreiden, zodat eventuele bezwaren daartegen in het Seniorenconvent kunnen worden besproken. Na het Seniorenconvent zullen wij het definitieve tijdsschema, uiteraard onder voorbehoud, vaststellen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20002001-629-640.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.