32 500 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2011

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

  

blz.

   

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

3

   

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

4

   

1.

Leeswijzer

4

   

2.

Beleidsagenda

7

   

3.

De beleidsartikelen

13

 

1. Primair onderwijs

13

 

3. Voortgezet onderwijs

31

 

4. Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

44

 

5. Technocentra

61

 

6. en 7. Hoger onderwijs

62

 

8. Internationaal beleid

80

 

9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

88

 

11. Studiefinanciering

98

 

12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

112

 

13. Lesgeld

119

 

14. Cultuur

121

 

15. Media

133

 

16. Onderzoek en wetenschapsbeleid

140

 

24. Kinderopvang

152

 

25. Emancipatie

161

   

4.

De niet-beleidsartikelen

167

 

17. Nominaal en onvoorzien

167

 

18. Ministerie algemeen

169

 

19. Inspecties

170

 

20. Adviesraden

172

   

5.

De bedrijfsvoeringsparagraaf

174

   

6.

Paragraaf inzake baten-lastendiensten

177

 

1. Dienst Uitvoering Onderwijs

177

 

2. Nationaal Archief

182

   

7.

Verdiepingshoofdstuk

186

   

8.

Bijlagen

230

 

1. Moties en toezeggingen

230

 

2. RWT’s en ZBO’s

262

 

3. Afkortingenlijst

267

 

4. Begrippenlijst

270

 

5. Trefwoordenregister

281

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGS-WETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2011 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten samen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2011. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2011.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2011 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten Dienst Uitvoering Onderwijs en het Nationaal Archief voor het jaar 2011 vastgesteld. De in de begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de diensten die een baten-lastenstelsel voeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. DE LEESWIJZER

De begroting 2011 bevat de volgende onderdelen:

  • a. de beleidsagenda;

  • b. de beleidsartikelen;

  • c. de niet-beleidsartikelen;

  • d. de bedrijfsvoeringsparagraaf;

  • e. de diensten die een baten-lasten stelsel voeren;

  • f. het verdiepingshoofdstuk;

  • g. de tabel budgetflexibiliteit;

  • h. de bijlagen.

Groeiparagraaf

Indicatoren en kengetallen van het onderwijsstelsel. De bijlage «Indicatoren en kengetallen van het onderwijs» die in voorgaande jaren werd opgenomen in de beleidsagenda is komen te vervallen. OCW heeft er voor gekozen deze op te nemen in de publicatie Trends in Beeld die gelijktijdig met de begroting wordt aangeboden. De Tweede Kamer is op 18 maart 2010 hier over geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 288, nr. 89). De gegevens zijn waar mogelijk geactualiseerd voor het jaar 2009.

a. De beleidsagenda

Vanwege de demissionaire status van het kabinet die deze begroting opstelt, is er gekozen voor een beperkte technische invulling van de beleidsagenda 2011. In voorgaande jaren werd uitgebreid ingegaan op de prioriteiten uit het kabinetsprogramma Balkenende IV, aangevuld met prioriteiten van de minister. De opzet dit jaar is soberder van aard. Er zal in deze beleidsagenda vooral worden ingegaan op eventuele relevante ontwikkelingen die de begroting in financiële zin raken.

Met ingang van 2009 heeft OCW een overzicht in de beleidsagenda opgenomen met voorgenomen beleidsdoorlichtingen. Een dergelijk overzicht voor 2011 is toegevoegd.

b. De beleidsartikelen

Elk beleidsartikel is in principe opgebouwd volgens de standaardindeling:

  • algemene beleidsdoelstelling;

  • tabel budgettaire gevolgen van beleid;

  • operationele beleidsdoelstellingen;

  • overzicht beleidsonderzoeken.

Art. 5 Technocentra. Met ingang van 2012 wordt het artikel technocentra opgeheven als gevolg van beëindigen van de subsidieperiode (eind 2010).

In de gehele begroting is invulling gegeven aan motie Douma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 949, nr. 11): beleidsdoelen zijn geformuleerd in termen van te realiseren maatschappelijke effecten en daarvan afgeleide prestatiegegevens. Waar hiervan is afgeweken, wordt in het artikel een motivering gegeven volgens het principe «pas toe of leg uit» (comply or explain). Voor de volgende beleidsartikelen kunnen (nog) geen zinvolle en relevante prestatiegegevens met streefwaarden worden weergegeven:

  • Art. 8.3.2 Internationaal beleid. Prestatie-indicatoren zijn hier weinig zinvol, het is niet goed mogelijk om een kwantitatieve relatie te leggen tussen de Nederlandse inzet in internationaal overleg met vele actoren en het bereiken van internationale doelen. Uiteraard is er wel kwalitatieve informatie beschikbaar, ondermeer rond belangrijke vergaderingen van de EU en de UNESCO.

  • Art. 11, 12 en 13 Studiefinanciering, WTOS, Lesgelden. De doelstellingen op deze beleidsterreinen worden onderbouwd met kengetallen van onder andere de onderwijsdeelname en het verwachte rendement, en van het aantal ontvangers of gebruikers. Hierbij zijn geen streefwaarden vastgesteld. Het streven van de overheid is gericht op het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs en niet dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van deze instrumenten. De onderwijsdeelname en het rendement zijn het resultaat van een breed scala van factoren, waarbij de beschikbaarheid van studiefinanciering of WTOS een relatief beperkte rol speelt.

Ook in de begroting 2011 is de invloed van het beleid op de gewenste maatschappelijke situatie niet altijd rechtstreeks of volledig vast te stellen, het betreft immers complexe beleidsproblemen en ingewikkelde causale relaties. Een van de belangrijkste functies van de opgenomen indicatoren is dat zij een positieve of negatieve trend, soms in internationaal perspectief, kunnen signaleren. In deze begroting zijn de prestaties van het beleid zo goed mogelijk in beeld gebracht, maar enige terughoudendheid bij de beoordeling van de indicatoren is altijd geboden: het zijn indicaties van de uitkomsten van het beleid. Niettemin zijn in deze begroting de maatschappelijke doelstellingen en prioriteiten op creatieve wijze en met ambitie geformuleerd en zo adequaat mogelijk onderbouwd met meetbare prestatie- en effectgegevens.

In het constituerend beraad van 22 februari 2007 is vastgesteld dat de minister voor Jeugd en Gezin medebetrokken is bij een aantal beleidsterreinen waarvoor andere bewindspersonen primair verantwoordelijk zijn. Een en ander is vervolgens nader toegelicht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 001, nr. 3).

De minister voor Jeugd en Gezin is medebetrokken bij het beleid ten aanzien van de kinderopvang, voorschoolse opvang en leerlinggebonden financiering.

De minister van Landbouw, Natuur en Visserij is verantwoordelijk voor het groene onderwijs.

Naar aanleiding van de motie Bakker c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 391, nr. 3) is per beleidsartikel een tabel opgenomen waarbij per operationele doelstelling vanaf 2011 wordt aangegeven hoeveel middelen juridisch verplicht zijn, hoeveel middelen bestuurlijk gebonden en hoeveel middelen niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden.

Dienst Uitvoering Onderwijs

Sinds 1 januari 2010 vormen CFI en IB-Groep samen de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). In de tabellen budgettaire gevolgen van beleid bij programmakosten-overig is geen onderscheid meer zichtbaar.

c. Niet-beleidsartikelen

Er zijn vier zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • nominaal en onvoorzien

  • ministerie algemeen

  • inspecties

  • adviesraden

d. Bedrijfsvoeringsparagraaf

In deze paragraaf wordt ingegaan op de interne bedrijfsvoering. Hierin wordt een toelichting gegeven op de belangrijkste ontwikkelingen op dit gebied. Daarnaast worden knelpunten beschreven die mogelijk een risico vormen voor de realisatie van de beleidsdoelstellingen en wordt aangegeven welke beheersmaatregelen hierbij worden genomen.

e. Diensten die een baten-lasten stelsel voeren

Dit onderdeel bevat de cijfermatige overzichten van de baten-lastendiensten «Dienst Uitvoering Onderwijs» en het «Nationaal Archief».

f. Verdiepingshoofdstuk

In dit onderdeel worden per beleidsartikel de mutaties getoond tussen de stand ontwerpbegroting 2010 en de ontwerpbegroting 2011. De ondergrens voor het toelichten van mutaties is € 2,2 miljoen. Een aantal mutaties is centraal toegelicht (loonbijstelling, prijsbijstelling, intensiveringen, ombuigingen).

g. Tabel budgetflexibiliteit

Conform de toezegging tijdens het wetgevingsoverleg van 2008 in het kader van het begrotingsonderzoek is met ingang van begroting 2010 een tabel budgetflexibiliteit opgenomen alsmede de bestuurlijk gebonden componenten.

h. Bijlagen

De volgende bijlagen zijn bij de begroting opgenomen:

  • Overzicht moties en toezeggingen

  • Overzicht RWT’s en ZBO’s

  • Afkortingen

  • Begrippen

  • Trefwoorden

2. BELEIDSAGENDA

Inleiding

Gezien de demissionaire status van het kabinet, is gekozen voor een beperkte technische invulling van de beleidsagenda 2011. Daar waar de beleidsagenda’s in voorgaande jaren uitgebreid ingingen op de prioriteiten uit het kabinetsprogramma Balkenende IV, is de opzet dit jaar sober van aard. Er zal worden ingegaan op relevante ontwikkelingen die de begroting in financiële zin raken. In de artikelen vindt u, zoals in andere jaren, de relevante financiële en beleidsinformatie die samenhangt met de voorgenomen uitgaven en niet-belasting ontvangsten.

Aansluiting ontwerpbegroting 2010 naar 2011

Deze financiële paragraaf presenteert conform de rijksbegrotingsvoorschriften de belangrijkste budgettaire veranderingen op de OCW-begroting.

Tabel 1 Bijstellingen t.o.v. geautoriseerde uitgavenbegroting 2010 (x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2011

37 043,0

36 780,3

36 833,2

36 894,2

37 035,3

37 185,3

Stand geautoriseerde begroting 2010

36 542,2

36 452,0

36 756,3

36 939,2

37 131,4

37 264,8

Totaal verschil

500,8

328,3

77,0

-45,0

-96,1

-79,5

Leerlingenontwikkeling

172,0

273,9

273,9

273,9

273,9

273,9

Dekking leerlingenontwikkeling

16,3

– 210,0

– 273,9

– 273,9

– 273,9

– 273,9

Ramingsbijstelling studiefinanciering

– 149,1

– 32,7

0,0

0,0

0,0

0,0

Ramingsbijstelling kinderopvang

401,0

364,0

411,0

458,0

495,0

532,0

Maatregelen kinderopvang: voorjaar 2010

0,0

– 230,0

– 285,0

– 355,0

– 360,0

– 375,0

Maatregelen kinderopvang: invulling € 3,2 miljard

0,0

0,0

– 175,0

– 235,0

– 300,0

– 310,0

Stimuleringsmiddelen

45,5

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Eindejaarsmarge 2009

203,2

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Inzet vrije deel eindejaarsmarge

– 90,6

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Intertemporele compensatie

10,3

– 48,1

32,7

8,4

– 3,3

0,0

Kasschuif OV-kaart

– 165,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

FES-middelen

51,1

30,0

20,5

7,6

0,0

0,4

BES

0,0

22,8

22,7

21,7

21,0

20,5

Meevallers/ramingsbijstellingen

1,8

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Diversen

9,5

13,7

– 18,6

– 17,3

– 16,4

– 16,1

Totaal bijstellingen

505,9

183,6

8,3

-111,7

-163,7

-148,2

Technische verschillen:

      

Loon- en prijsbijstelling

30,0

102,5

104,2

104,8

105,4

105,8

Overige technische verschillen

– 35,1

42,2

– 35,5

– 38,1

– 37,8

– 37,1

Totaal technisch

– 5,1

144,7

68,7

66,7

67,6

68,7

Totaal verschil

500,8

328,3

77,0

– 45,0

– 96,1

– 79,5

Leerlingenontwikkeling

In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010). Vanwege de onzekerheid over met name de ontwikkeling van de aantallen studenten na 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op hetzelfde niveau als 2011 te houden. Indien na 2011 de eventuele stijging van het aantal studenten zich toch mocht doorzetten, dan betekent dit onder gelijkblijvende omstandigheden – gegeven de meerjarige budgetten – dat het gemiddelde beschikbare bedrag per student daalt.

De verdeling van de leerlingenontwikkeling over de artikelen komt aan bod in het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk. De ramingsbijstelling voor de sectoren studiefinanciering, wtos en lesgelden is meegenomen onder Ramingsbijstelling studiefinanciering.

Dekking leerlingenontwikkeling

Zie tabel 2 van deze beleidsagenda.

Ramingsbijstelling studiefinanciering

De ramingsbijstelling voor 2010 en 2011 is het saldo van een tegenvaller samenhangend met de ontwikkeling in de aantallen studenten en met de wettelijke verplichte verhoging van de normbedragen in de studiefinanciering, en een meevaller als gevolg van autonome ontwikkelingen. De autonome meevaller wordt voornamelijk veroorzaakt door minder omzettingen van prestatiebeurs naar gift, minder uitgaven voor de OV-studentenkaart, een lager dan geraamd gebruik van de aanvullende beurs en hogere renteontvangsten.

Ramingsbijstelling kinderopvang

De kosten voor de kinderopvang zijn hoger dan verwacht (zie brief van 15 juni 2010; Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 322, nr. 87). De problematiek wordt veroorzaakt doordat er meer ouders dan verwacht na de wijzigingen in de gastouderopvang per 1 januari 2010, gebruik blijven maken van gastouderopvang. Daarnaast is de afname in gebruik van dagopvang en buitenschoolse opvang na de aanpassing van de tabel die per 1 januari 2009 is doorgevoerd minder dan verwacht. Gelijktijdig is ook de raming van de ontvangsten kinderopvangtoeslag omhoog bijgesteld (zie ook tabel 4).

Maatregelen kinderopvang: voorjaar 2010

Het saldo van de hogere uitgaven en de hogere ontvangsten resulteert in een tegenvaller van gemiddeld circa € 310 miljoen vanaf 2011. Deze tegenvaller wordt gedekt door een verlaging van de kinderopvangsubsidies. De subsidiepercentages worden met ingang van 2011 zodanig verlaagd dat de verschillende inkomensgroepen er in verhouding tot hun inkomen evenveel op achteruit gaan. De Tweede Kamer heeft ingestemd met de tabelaanpassing.

Maatregelen kinderopvang: invulling € 3,2 miljard

Zie tabel 3 van deze beleidsagenda.

Stimuleringsmiddelen

Het betreft stimuleringsmiddelen die beschikbaar zijn gekomen bij het aanvullend beleidsakkoord.

Eindejaarsmarge 2009 en Inzet vrije deel eindejaarsmarge

De budgetten die in 2009 niet volledig tot besteding zijn gekomen, zijn voor 2010 aan de OCW-begroting toegevoegd. Een deel is ingezet voor de uitvoeringsproblematiek 2010.

Intertemporele compensatie

Om de OCW-begroting over de jaren 2010–2015 sluitend te maken, is een kasschuif noodzakelijk.

Kasschuif OV-kaart

Bij najaarsnota 2009 is besloten om een deel van de OV-kaart verplichting voor 2010 reeds in 2009 te betalen.

«Fonds Economische Structuur»-middelen (FES-middelen)

Zie het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk.

BES

De overgang van de BES-eilanden naar de status van een Openbaar Lichaam leidt voor OCW tot extra uitgaven.

Meevallers/ramingsbijstellingen

Dit is een saldering van de mee- en tegenvallers aan de uitgavenkant van de begroting.

Diversen

Dit betreft onder meer een doelmatigheidskorting van € 11,7 miljoen structureel vanaf 2012 ter dekking van de invulling van de € 3,2 miljard.

Loon- en prijsbijstelling

De loonbijstelling tranche 2010 is niet uitgedeeld. Er is een nullijn gehanteerd. De prijsbijstelling tranche 2010 is voor het jaar 2010 niet uitgedeeld. Er is in 2010 eenmalig € 30 miljoen vrijgemaakt ter dekking van de wettelijk verplichte prijsbijstelling. Vanaf 2011 is de tranche 2010 wel uitgekeerd. Zie verder het algemeen deel van het verdiepingshoofdstuk.

Overige technische verschillen

Het betreft desalderingen met de ontvangsten en overboekingen met andere departementen.

Dekking leerlingenontwikkeling OCW

Tabel 2 Dekking leerlingenontwikkeling (x € 1 miljoen)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Leerlingenontwikkeling

228

274

274

274

274

Dekking:

     

Prijsbijstelling tranche 2010

– 55

– 56

– 56

– 56

– 57

Meevaller studiefinanciering 2010

– 90

    

Vrijval nieuwbouw TU Delft

– 25

    

Diverse maatregelen, waaronder subsidies

– 58

– 83

– 83

– 83

– 83

Maatregelen kinderopvang

0

– 135

– 135

– 135

– 134

Totaal dekking leerlingenontwikkeling

-228

-274

-274

-274

-274

De leerlingenontwikkeling wordt als volgt gedekt:

• Prijsbijstelling tranche 2010

Van de prijsbijstelling tranche 2010 wordt 2/3 deel ingezet.

• Meevaller studiefinanciering 2010

Van de meevaller studiefinanciering 2010 wordt € 90 miljoen ingezet. Om dit mogelijk te maken wordt een deel van de betalingsverplichting voor de OV-studentenkaart 2011 al in 2010 voldaan.

• Vrijval nieuwbouw TU Delft

De middelen voor de nieuwbouw TU Delft zijn niet aangewend en worden teruggevorderd.

• Diverse maatregelen, waaronder subsidies

Voor 2011 wordt voor € 58 miljoen aan incidentele maatregelen getroffen (zie verdiepingsbijlagen van de beleidsartikelen). Vanaf 2012 worden de subsidies structureel met € 83 miljoen gekort. De concrete invulling hiervan wordt komend najaar naar de Tweede Kamer gestuurd.

• Maatregelen kinderopvang

Het budget voor kinderopvangtoeslag wordt in 2012 verlaagd met totaal € 310 miljoen, oplopend tot € 444 miljoen in 2015 (zie onderstaande tabel). Een deel hiervan wordt ingezet ter dekking voor de leerlingenontwikkeling. Het resterende deel wordt ingezet ter dekking van de invulling van de € 3,2 miljard. In de AMvB die hiervoor noodzakelijk is, zal worden toegelicht hoe deze maatregelen zullen worden ingevuld.

Tabel 3 Maatregelen Kinderopvang (x € 1 miljoen)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Totaal maatregelen kinderopvang

0

– 310

– 370

– 435

– 444

• waarvan dekking voor de leerlingenraming OCW

0

– 135

– 135

– 135

– 134

• waarvan invulling € 3,2 miljard

0

– 175

– 235

– 300

– 310

Enveloppen

De enveloppenmiddelen tranche 2011 die nog op de aanvullende post bij Financiën stonden, zijn niet uitgedeeld. Dit kan consequenties hebben voor de realisatie van de daarmee gepaard gaande operationele doelstellingen.

Ontvangsten

Tabel 4 Bijstellingen t.o.v. geautoriseerde ontvangstenbegroting 2010 (x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2011

2 264,9

2 135,8

2 208,2

2 236,9

2 317,1

2 369,8

Stand geautoriseerde begroting 2010

2 047,9

1 981,7

2 067,5

2 133,5

2 208,2

2 229,5

Totaal verschil

217,0

154,1

140,7

103,4

108,9

140,3

Dekking leerlingenontwikkeling

19,0

25,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Ramingsbijstelling studiefinanciering

13,0

13,1

0,0

0,0

0,0

0,0

Ramingsbijstelling kinderopvang

95,0

115,0

160,0

135,0

140,0

155,0

FES-middelen

51,1

30,0

20,5

7,6

0,0

0,4

Dagarrangementen en combinatiefuncties

6,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Totaal bijstellingen

184,1

183,2

180,5

142,6

140,0

155,4

Technische bijstellingen

32,8

– 29,1

– 39,7

– 39,2

– 31,1

– 15,1

Totaal technische bijstelling

32,8

– 29,1

– 39,7

– 39,2

– 31,1

– 15,1

Totaal verschil

217,0

154,1

140,7

103,4

108,9

140,3

Algemeen

In samenhang met de uitgavenmutaties hebben er ook mutaties plaatsgevonden op de ontvangsten voor de dekking leerlingenontwikkeling, de ramingsbijstelling studiefinanciering en de FES-middelen.

Ramingsbijstelling kinderopvang

De afgelopen jaren is de raming van de uitgaven kinderopvangtoeslag enkele malen omhoog bijgesteld. Bij de definitieve afrekening van oude jaren door de Belastingdienst worden ook hogere bedragen door de ouders terugbetaald. Hiervoor is de ontvangstenraming omhoog bijgesteld.

Dagarrangementen en combinatiefuncties

Voor 2010 wordt verwacht dat er € 6 miljoen aan niet-bestede middelen van gemeenten wordt ontvangen. Deze worden ingezet ter dekking van de uitvoeringsproblematiek.

Technische bijstellingen

Het betreft bijstelling van de ramingen werkgeversbijdrage kinderopvang en desalderingen met de uitgaven.

Overzicht beleidsdoorlichtingen 2011

Voor 2011 zijn de onderstaande beleidsdoorlichtingen gepland. Hiermee geeft OCW invulling aan de eis beleidsdoelstellingen te evalueren. In elk beleidsartikel is een meerjarenoverzicht van beleidsdoorlichtingen opgenomen. Daar vindt u ook een toelichting op beleidsdoorlichtingen en onderliggende evaluatie- en monitoronderzoeken.

Beleidsartikel/onderwerp

AD/OD nr.

Start- en einddatum

Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie

  

– Innovatieregelingen BVE

OD 4.2

2011

– Leren & werken

OD 4.3

2011

   

Hoger Onderwijs en Studiefinanciering

  

– Internationalisering

OD 6.2

2010–2011

– Studiesucces en kwaliteit onderwijs

OD 6.3

2011

– Internationale studentenmobiliteit

OD 11.5

2011

   

Onderzoek en Wetenschapsbeleid

  

– Voldoende toegerust onderzoekstelsel

OD 16.1

2011

   

Cultuur

  

– Waarborgen aanbod en participatie

OD 14.1

2010–2011

3. DE BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 1. PRIMAIR ONDERWIJS

1.1 Algemene doelstelling: het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

Omschrijving

Alle kinderen hebben recht op passend en kwalitatief goed primair onderwijs in voldoende toegeruste scholen (Grondwet, artikel 23: Staatsblad. 2002, nummer 200). De overheid houdt daarvoor een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, heeft de overheid als taak om ondersteuning te bieden en onderwijsachterstanden te voorkomen (Wet op het primair onderwijs en Wet op de expertisecentra). De overheid verplicht ouders door middel van de Leerplichtwet om hun kinderen onderwijs te laten volgen.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige besteding van onderwijsmiddelen en het borgen van de onderwijskwaliteit. De instrumenten die hij tot zijn beschikking heeft zijn wet- en regelgeving, bekostiging, subsidies, toezicht en dialoog met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister in een positie gebracht die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur.

Met ingang van 10 oktober 2010 is de minister ook verantwoordelijk voor het onderwijs op de BES-eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De minister voor Jeugd en Gezin (JenG) is verantwoordelijk voor de jeugdzorg. In de beleidsvorming over de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg werken de ministers van OCW en JenG nauw samen, omdat de school de vind- en werkplaats is van kinderen en jongeren met problemen.

Externe factoren

De kwaliteit van het onderwijs wordt onder andere bepaald door de inzet van leerlingen, ouders, leraren, schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties zoals jeugdzorg, andere overheden en bedrijven. De minister is wel afhankelijk van de beschikbaarheid, de capaciteiten en de faciliteiten van deze actoren, maar hij heeft slechts geringe invloed op deze actoren.

Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen en de conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 1.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

Streefwaarde 2

1.

Posities op internationale ranglijst «gemiddelde wiskundeprestaties» in groep 6 van het basisonderwijs.

5/6

9

Top 5

a.n.r. *

Bron: TIMSS

Peildatum: 1995

Peildatum: 2007

Peildatum: 2011

Peildatum: a.n.r.*

2.

Positie op internationale ranglijst «gemiddelde leesvaardigheid» in groep 6 van het basisonderwijs.

21

12

Top 5

a.n.r.*

Bron: PIRLS

Peildatum: 1995

Peildatum: 2006

Peildatum: 2011

Peildatum: a.n.r.*

3.

Percentage leerlingen op basisscholen met havo of vwo advies.

38%

41,5%

43%

a.n.r.*

Bron: NWO COOL- Cohortonderzoek

Peildatum: 2005

Peildatum: 2008

Peildatum: 2011

Peildatum: *a.n.r.*

4.

Rapportcijfer ouders over de kwaliteit van de school van hun kind.

7,5

7,5

Ten minste 7,5

a.n.r.*

Bron: Onderwijsmeter

Peildatum: 2001

Peildatum: 2010

Peildatum: 2012

Peildatum a.n.r.*

XNoot
*

a.n.r.: Het is afhankelijk van het nieuwe regeerakkoord of en hoe deze streefwaarde wordt vastgesteld.

Toelichting:

In tabel 1.1 zijn vier indicatoren opgenomen die een beeld geven van de prestaties van de leerlingen en de scholen in het basisonderwijs. Deze informatie wordt verzameld via internationaal steekproefonderzoek (TIMMS, PIRLS) en nationaal steekproefonderzoek (COOL-Cohortonderzoek NWO, Onderwijsmeter). Het TIMMS-onderzoek vindt één keer in de vier jaar plaats. Het eerstvolgende onderzoek is in 2012 beschikbaar. Het PIRLS-onderzoek is vijfjaarlijks; ook hier zijn in 2012 nieuwe gegevens beschikbaar. Het COOL-Cohortonderzoek (NWO) is driejaarlijks. Van het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs zijn nog geen vergelijkbare resultaatsgegevens bekend. NWO start in 2010 met de voorbereiding van een cohortstudie in het speciaal (basis)onderwijs; de uitvoering van het eerste onderzoek vindt plaats in 2011.

  • 1. en 2. Deze indicatoren brengen het nationale prestatieniveau in vergelijking met andere landen in beeld. Het is de ambitie dat het Nederlandse basisonderwijs tot de internationale top 5 behoort als het gaat om wat leerlingen presteren op gebieden als taal (begrijpend lezen) en rekenen. Nieuwe gegevens over 2011 zijn beschikbaar in 2012.

  • 3. Nederland streeft ernaar dat op termijn (na 2020) de helft van de Nederlandse beroepsbevolking tussen de 25 en 44 jaar hoger opgeleid is. Om deze doelstelling te bereiken, is het gewenst dat meer leerlingen in het primair onderwijs een hoger prestatieniveau bereiken en dat zij dat niveau ook vasthouden in het voortgezet onderwijs. De trend is positief. Daarom zijn de streefpercentages eerder al verhoogd.

  • 4. Aan ouders wordt tweejaarlijks gevraagd naar hun tevredenheid over de school van hun kind. In 2010 is het rapportcijfer een 7,5. Het is de ambitie om dit cijfer in de toekomst ten minste op een 7,5 te houden. In 2012 zijn nieuwe gegevens beschikbaar.

1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

9 625 193

9 516 566

9 502 556

9 427 065

9 349 711

9 288 852

9 226 508

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

9 567 428

9 517 782

9 503 772

9 428 281

9 350 927

9 290 068

9 227 725

         

Programma-uitgaven

9 562 350

9 512 773

9 498 352

9 422 863

9 345 509

9 284 650

9 222 307

         

Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs

9 062 250

9 148 340

8 928 254

8 862 382

8 792 472

8 732 988

8 672 100

Personele bekostiging

7 873 515

7 856 941

7 751 162

7 694 988

7 633 382

7 584 480

7 532 733

Materiële bekostiging

1 145 841

1 145 657

1 136 952

1 126 957

1 119 702

1 111 029

1 101 888

Verbeteren binnenmilieu

1 775

105 966

2 047

2 047

2 035

0

0

Onderwijspersoneelsbeleid

6 432

4 427

3 517

5 083

5 083

5 083

5 083

Invoering persoonsgebonden nummer

3 552

1 833

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

5 529

10 208

10 000

10 000

10 000

10 000

10 000

Aanpak (zeer) zwakke scholen

3 159

1 410

960

0

0

0

0

Overig

22 447

21 898

21 616

21 307

20 270

20 396

20 396

         

Leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit

49 942

64 146

67 191

56 690

57 509

57 558

57 992

Verbeteren van taal- en rekenopbrengsten

20 680

34 096

31 496

30 937

31 649

31 649

31 649

Excellentie en talentontwikkeling

2 970

3 127

3 131

0

0

0

0

Verbreding techniek in het basisonderwijs

8 071

4 955

14 800

14 700

14 700

14 700

14 700

Cultuur en school

18 119

18 483

10 782

0

0

0

0

Overig

102

3 485

6 982

11 053

11 160

11 209

11 643

         

Leerlingen kunnen zonder drempels het primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften

371 147

250 982

445 044

443 203

435 473

433 944

432 527

Passend onderwijs en LGF

58 108

80 482

94 213

94 269

94 293

94 315

94 318

Onderwijsachterstandenbeleid

266 260

115 424

294 406

292 845

285 451

283 900

282 480

Segregatie

930

1 780

1 809

1 609

1 609

1 609

1 609

Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

16 454

22 204

23 862

23 862

23 862

23 862

23 862

Veiligheid op school

22 217

23 538

23 410

23 380

23 370

23 370

23 370

Overig

7 178

7 554

7 344

7 238

6 888

6 888

6 888

         

Leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school

31 493

4 836

15 454

16 079

16 079

16 079

16 079

Brede scholen

28 931

4 230

11 106

11 731

11 731

11 731

11 731

Dagarrangementen en combinatiefuncties

2 345

500

0

0

0

0

0

Tussenschoolse opvang

-5

0

4 348

4 348

4 348

4 348

4 348

Overig

222

106

0

0

0

0

0

         

Voorcalculatorische uitdelingen

0

0

5 473

8 420

8 418

8 493

8 021

         

Enveloppenmiddelen tranche 2011

0

0

63 000

63 000

63 000

63 000

63 000

         

Programmakosten overig

47 518

44 469

36 936

36 089

35 558

35 588

35 588

Uitvoeringsorganisatie DUO

23 204

32 494

24 937

24 122

23 533

23 563

23 563

Overig

24 314

11 975

11 999

11 967

12 025

12 025

12 025

         

Apparaatsuitgaven

5 078

5 009

5 420

5 418

5 418

5 418

5 418

Ontvangsten

61 435

42 499

13 186

10 937

3 347

2 061

2 061

Toelichting:

De tabel budgettaire gevolgen van beleid geeft de verschillen weer met de Voorjaarsnota.

• Ontvangsten

Eind 2009 heeft de eindafrekening plaatsgevonden van de Regeling OCW dagarrangementen en combinatiefuncties (2006–2009). Een deel daarvan wordt afgewikkeld in 2010. Daaruit vloeien € 6 miljoen aan ontvangsten van gemeenten voort.

Hiernaast vallen de ontvangsten € 19 miljoen hoger uit, omdat door scholen minder gebruik is gemaakt van de middelen die voor specifieke doelen ter beschikking waren gesteld.

Tenslotte is € 34,8 miljoen aan FES-middelen ontvangen voor de voor- en vroegschoolse educatie (vve) voor de periode 2010 tot en met 2020.

Tabel 1.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
  

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven * (totaal operationele doelstellingen)

9 455 943

9 378 354

9 301 533

9 240 569

9 178 698

Totaal juridisch verplicht

9 333 871

9 240 584

9 153 592

9 085 463

9 023 158

Totaal bestuurlijk gebonden

121 222

136 920

147 341

154 756

155 190

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

850

850

600

350

350

       

Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs

8 928 254

8 862 382

8 792 472

8 732 988

8 672 100

Juridisch verplicht

8 922 790

8 853 220

8 783 204

8 724 080

8 663 192

Bestuurlijk gebonden

5 464

9 162

9 268

8 908

8 908

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit

67 191

56 690

57 509

57 558

57 992

Juridisch verplicht

18 534

1 759

476

433

433

Bestuurlijk gebonden

48 307

54 581

56 683

56 775

57 209

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

350

350

350

350

350

       

Leerlingen kunnen zonder drempels het primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften

445 044

443 203

435 473

433 944

432 527

Juridisch verplicht

391 868

385 605

369 912

360 950

359 533

Bestuurlijk gebonden

52 676

57 098

65 311

72 994

72 994

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

500

500

250

0

0

       

Leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school

15 454

16 079

16 079

16 079

16 079

Juridisch verplicht

679

0

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

14 775

16 079

16 079

16 079

16 079

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

XNoot
*

De programma-uitgaven zijn exclusief «de voorcalculatorische uitdelingen», «de enveloppenmiddelen tranche 2011» en «de programmakosten overig». De enveloppenmiddelen die nog niet juridisch zijn verplicht, zijn opgenomen als bestuurlijk gebonden.

1.3 Operationele beleidsdoelstelling
1.3.1 Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs

Motivering

De overheid heeft de verantwoordelijkheid om scholen goed toe te rusten, zodat scholen in staat zijn om te voldoen aan eisen voor toegankelijkheid en kwaliteit. Scholen en schoolbesturen moeten kunnen inspelen op de specifieke omstandigheden en onderwijs op maat bieden. De lumpsumbekostiging stelt hen daarbij in staat om zelf af te wegen hoe het beschikbare budget het beste kan worden ingezet. Hierover verantwoordt het bestuur zich.

Het onderwijsverslag over het schooljaar 2008–2009 van de Inspectie van het Onderwijs laat zien dat het primair onderwijs er als geheel goed voorstaat. Op sectorniveau signaleert de Inspectie van het Onderwijs geen continuïteitsrisico’s; slechts een zeer klein percentage van de schoolbesturen in het primair onderwijs laat risico’s op financieel gebied zien.

• Personele bekostiging

Instrumenten

De basis voor de personele bekostiging van de scholen is het aantal leerlingen, de gemiddelde leeftijd van de leraren en het opleidingsniveau van de ouders. Voor de bekostiging van vervangers van bijvoorbeeld zieke leraren (Vervangingsfonds) en voor de verzekering van de wachtgelden (Participatiefonds) geldt een beperkte verzekeringsplicht. Het huidige stelsel blijft voor alle schoolbesturen van kracht.

• Materiële bekostiging

Het Rijk verstrekt schoolbesturen een lumpsumbekostiging voor de materiële instandhouding van scholen. Deze bekostiging is gebaseerd op een programma van eisen. Eens per vijf jaar vindt een evaluatie van de programma’s van eisen plaats. Deze evaluatie toetst of de bekostiging adequaat is. De resultaten zijn naar verwachting in 2011 beschikbaar.

• Verbetering binnenmilieu van basisscholen

Voor de verbetering van het binnenklimaat en energiebeparing is in 2010 naar aanleiding van het aanvullend beleidsakkoord een eenmalige impuls opgenomen van € 104 miljoen. Daarnaast is tot en met het schooljaar 2012/2013 jaarlijks € 2,7 miljoen beschikbaar (waarvan € 0,7 miljoen op de begroting van VROM) voor een bewustwordingscampagne en een (eenmalige) financiële bijdrage voor verbeteringen in het binnenmilieu van scholen. De scholen ontvangen bij een bezoek van de GGD een informatiepakket, een CO2-meter en een bouwtechnisch advies.

• Onderwijspersoneelsbeleid

De instrumenten en activiteiten die voor specifiek onderwijspersoneelsbeleid worden ingezet, worden toegelicht in artikel 9 (arbeidsmarkt- en personeelsbeleid). Hierin zijn ook de maatregelen beschreven uit het «Convenant LeerKracht van Nederland» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 923, nummer 53).

• Invoering persoonsgebonden nummer

Vanaf oktober 2010 worden scholen bekostigd op basis van de leerling-gegevens in de Basisregistratie Onderwijs (BRON).

• Humanistisch vormend- en godsdienstonderwijs

Voor 2011 en latere jaren is er maximaal € 10 miljoen per jaar beschikbaar. Het geld is met name bedoeld voor de salariskosten van de leraren die het humanistisch vormend- en godsdienstonderwijs verzorgen. Dit wordt toegekend aan de samenwerkende landelijke organisaties op het gebied van het godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs. Hiermee wordt invulling gegeven aan het amendement van J.J. van Dijk c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700, nummer 79).

• Aanpak (zeer) zwakke scholen

Het percentage zeer zwakke scholen op 1 juli 2010 was 1,1%. Het doel is het aantal zeer zwakke basisscholen in 2011 te halveren en de periode dat een school zeer zwak is te verkorten tot maximaal één jaar.

Daarnaast is het van belang te voorkomen dat zwakke scholen afglijden naar zeer zwakke kwaliteit. In de brief aan de Tweede Kamer van 11 februari 2009 staan de plannen uitgewerkt om dit te realiseren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 293, nummer 28). De plannen uit deze brief zijn in uitvoering genomen en lopen door tot in 2011. Daarnaast zijn de vliegende brigades ingesteld die in 2010 en 2011 zeer zwakke scholen ondersteunen met het verbeteren van het onderwijsleerproces (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 293, nummer 65).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 1.4 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

Streefwaarde 2

Het percentage scholen waar de leraren efficiënt gebruik maken van de geplande onderwijstijd.

92,4%

96,4%

97%

97%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

Peildatum: 2003/2004

Peildatum: 2008/2009

Peildatum 2010/2011

Peildatum: 2011/2012

Toelichting:

Deze indicator geeft inzicht in de mate waarin scholen gebruik maken van de onderwijstijd. De Inspectie van het Onderwijs bekijkt of lessen op tijd beginnen, of niet te veel tijd wordt besteed aan klassenorganisatie en of leerlingen niet te lang op hulp hoeven te wachten. Het percentage scholen dat efficiënt omgaat met de onderwijstijd is in de afgelopen jaren sterk gestegen. De Inspectie van het Onderwijs noemt het percentage hoog. Omdat de eerdere streefwaarde (96%) is gerealiseerd, is de streefwaarde verhoogd naar 97%. Naar verwachting zal dan het maximaal haalbare zijn bereikt.

Tabel 1.5 Leerlingen primair onderwijs (x 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Leerlingen basisonderwijs

       

geen gewicht

1 340,9

1 343,4

1 334,1

1 325,4

1 314,2

1 301,5

1 287,9

0.3

119,7

113,3

108,0

102,9

97,7

92,7

89,1

1.2

87,4

83,2

81,3

79,6

78,0

76,3

74,7

Subtotaal

1 548,0*

1 539,9*

1 523,4

1 508,0*

1 489,9*

1 470,6*

1 451,7

Leerlingen trekkende bevolking

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

Totaal

1 548,4

1 540,3

1 523,9

1 508,4

1 490,3

1 471,0

1 452,2

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

43,3

42,6

41,7

40,4

39,0

37,7

36,5

waarvan anderstalige leerlingen

8,4

8,3

8,1

7,9

7,6

7,4

7,2

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

68,5

69,7

70,3

70,7

71,0

71,3

71,7

waarvan anderstalige leerlingen

11,6

11,5

11,5

11,4

11,3

11,2

11,1

Ambulant begeleide leerlingen

42,4

42,4

42,4

42,4

42,4

42,4

42,4

Bron: Referentieraming 2010, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren.

NB: De oude gewichtenregeling is sinds 2006 afgebouwd. De gewichtenregeling kent vanaf 2009 nog maar twee gewichten (0.3 en 1.2). De leerlingen in het (v)so zijn inclusief visueel gehandicapte leerlingen (circa 770 leerlingen). Het middelenkader voor speciale zorg in het onderwijs is gebudgetteerd op het niveau van de besluitvorming over de rijksbegroting 2008.

XNoot
*

subtotaal geeft een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

Tabel 1.6 (Gesaldeerde) uitgaven per leerling, excl. DUO en apparaatskosten (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

WPO: basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

5,0

5,0

5,1

5,1

5,1

5,1

5,1

WEC: (voortgezet) speciaal onderwijs

21,6

22,0

21,8

21,9

21,8

21,8

21,9

Primair onderwijs

5,7

5,7

5,8

5,8

5,9

5,9

5,9

Bron: Referentieraming 2010, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren.

Zoals tijdens de begrotingsbehandeling 2010 aangegeven (kamerstuk 32 123 VIII, nr. 16; vraag 86) waren in de oorspronkelijke begroting 2010 door een technische fout de mutaties op de personele uitgaven abusievelijk niet in de berekeningswijze meegenomen. Hierdoor zijn in die begroting onjuiste bedragen per leerling opgenomen die niet vergelijkbaar zijn met bovenstaande bedragen.

Tabel 1.7 Aantal scholen in het primair onderwijs
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Scholen voor basisonderwijs

6 882

6 882

6 882

6 882

6 882

6 882

6 882

Scholen voor speciaal basisonderwijs

311

311

311

311

311

311

311

Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

324

324

324

324

324

324

324

Totaal Primair onderwijs

7 517

7 517

7 517

7 517

7 517

7 517

7 517

Bron: CFI-tellingen, op peildatum 1 oktober 2009.

1.3.2 Leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit

Motivering

Het primair onderwijs moet het voor de leerling mogelijk maken naar die vorm van voortgezet onderwijs te gaan die het beste aansluit bij zijn of haar capaciteiten. Dit vraagt om kwalitatief goed primair onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en rapporteert hierover jaarlijks in het Onderwijsverslag.

Goede beheersing van taal en rekenen vormt voor alle leerlingen de basis van een succesvolle schoolcarrière, en daarmee hun verdere loopbaanontwikkeling. De basisvaardigheden taal en rekenen staan dan ook centraal in de Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs «Scholen voor morgen» (november 2007) (Tweede Kamer 2007/2008, 31 293, nummer 1). De activiteiten die in 2011 worden ondernomen vloeien voort uit die Kwaliteitsagenda Primair Onderwijs en zijn daarmee een voortzetting en afronding van het in 2007 ingezette beleid. Daarbij ligt het accent in 2011 meer op verduurzaming van het in gang gezette beleid en opbrengstgericht werken.

• Verbeteren van taal- en rekenopbrengsten

Instrumenten

De afgelopen jaren is er fors geïnvesteerd in de taal- en rekenverbetertrajecten, die aflopen in 2011. De trajecten hebben een doorlooptijd van 3 jaar.

• Excellentie en talentontwikkeling

Talentvolle leerlingen worden niet altijd herkend en uitgedaagd. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat juist bij cognitieve toptalenten relatief vaak sprake is van onderpresteren op het gebied van taal en rekenen. Om excellentie te stimuleren is in 2009 een subsidieregeling opgesteld voor lokale innovatieve projecten die de aandacht voor excellentie op basisscholen duurzaam verstevigen. Deze lokale projecten lopen door tot en met 2011.

Daarnaast is geïnvesteerd in een digitale topomgeving www.acadin.nl, in wetenschapsknooppunten en in onderzoek en ontwikkeling gericht op onderwijs aan toptalent.

• Wetenschap en techniek in het basisonderwijs

In 2011 wordt een begin gemaakt met de uitvoering van het «Masterplan Ruimte voor Talent, ruimte voor wetenschap en techniek»; Tweede Kamer vergaderjaar 2008–2009, 31 293 nr. 34.

Dit masterplan voorziet in de talentontwikkeling van kinderen in het domein van wetenschap en techniek. Scholen kiezen daarvoor een passend profiel (bijvoorbeeld excellentie, talentkracht, taal en rekenen) om wetenschap en techniek in te bedden, maken resultaatafspraken en krijgen daarvoor financiële, inhoudelijke en organisatorische ondersteuning. Met het masterplan zal in de periode 2011 tot en met 2016 verder gebouwd worden aan het verduurzamen van de plaats van wetenschap en techniek in het primair onderwijs.

Het programma VTB-PRO, waarin 10 000 zittende en aankomende leerkrachten worden geschoold in bètatechniek wordt in 2011 afgerond.

De middelen voor het project wetenschap en techniek in het basisonderwijs stonden op de begrotingsartikelen van Hoger Onderwijs (artikelen 6 en 7); vanaf 2011 op artikel 1.

• Cultuur en school

Het doel van de Regeling versterking cultuureducatie in het primair onderwijs is scholen in de gelegenheid te stellen hun visie op cultuureducatie in het lesprogramma te bepalen en deze visie in samenwerking met hun culturele omgeving te vertalen in een samenhangend geheel van cultuureducatieve activiteiten. Tot en met het schooljaar 2010–2011 staan de middelen op artikel 1, daarna op artikel 14 «Cultuur».

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 1.8 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

Streefwaarde 2

1.

Gemiddelde taalvaardigheidscores in groep 8 van het basisonderwijs:

    
 

a. woordenschat

250

249

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

a.n.r. *

 

b. spelling

250

250

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

a.n.r.*

 

c. begrijpend lezen

250

252

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

a.n.r.*

Bron: Cito – Jaarlijks Peilingsonderzoek van het Onderwijsniveau

Peildatum: 2008

Peildatum: 2008/2009

Peildatum: 2010/2011

Peildatum: a.n.r.*

2.

Gemiddelde rekenvaardigheidscores in groep 8 van het basisonderwijs:

    
 

a. getallen en bewerkingen

250

250

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

a.n.r.*

 

b. breuken, procenten en verhoudingen

250

250

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

a.n.r.*

 

c. meten, meetkunde, tijd en geld

250

249

≥ realisatie voorgaand jaar; tenminste 250

a.n.r.*

Bron: Cito – Jaarlijks Peilingsonderzoek van Het Onderwijsniveau

Peildatum: 2008

Peildatum: 2008/2009

Peildatum: 2010/2011

Peildatum: a.n.r.*

3.

Percentage scholen dat systematisch de kwaliteit evalueert van haar opbrengsten en het leren en onderwijzen.

39%

54,1%

70%

a.n.r.*

Bron: Inspectie van het Onderwijs

Peildatum: 2006/2007

Peildatum: 2008/2009

Peildatum: 2010/2011

Peildatum: a.n.r.*

4.

Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerk instructie.

96,7%

97,2%

98%

a.n.r.*

Bron: Inspectie van het Onderwijs

Peildatum: 2003/2004

Peildatum: 2008/2009

Peildatum: 2010/2011

Peildatum: a.n.r.*

5.

Rapportcijfers ouders over de kwaliteit van de leraar van het kind.

7,7

7,7

7,7

a.n.r.*

Bron: Onderwijsmeter

Peildatum: 2005

Peildatum: 2010

Peildatum: 2012

Peildatum: a.n.r.*

6.

Percentage zeer zwakke scholen in het basisonderwijs.

1,4%

1,3%

0,65%

a.n.r.*

Bron: Inspectie van het Onderwijs

Peildatum: 01.01 2006

Peildatum: 01.01 2010

Peildatum: 01.01 2011

Peildatum: a.n.r.*

XNoot
*

a.n.r. Het is afhankelijk van het nieuwe regeerakkoord of en hoe deze streefwaarde wordt vastgesteld.

Toelichting:

  • 1. De eerste meting over 2008 is een nulmeting. De gemiddelde taalvaardigheidscores zijn daarbij vastgesteld op 250 punten. Het streven is de vaardigheidscores ieder jaar te verbeteren.

  • 2. De eerste meting over 2008 is een nulmeting. De gemiddelde rekenvaardigheidscores zijn daarbij vastgesteld op 250 punten. Het streven is de vaardigheidscores ieder jaar te verbeteren.

  • 3. In de Kwaliteitsagenda «Scholen voor morgen» is de doelstelling opgenomen om het percentage scholen waar de kwaliteitszorg voldoende is, te laten stijgen van 39% in schooljaar 2006–2007 naar 70% in schooljaar 2010–2011. Scholen met voldoende kwaliteitszorg evalueren jaarlijks hun opbrengsten en regelmatig hun onderwijsleerproces.

  • 4. Het kwaliteitskenmerk instructie is samengesteld uit drie aspecten: «de leraren realiseren een taakgerichte werksfeer», «de leraren leggen duidelijk uit» en «de leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten». Van de basisscholen behaalt 97,2% hierbij een voldoende niveau. Het streven is om voor het schooljaar 2010–2011 een waarde van 98% te realiseren.

  • 5. Ouders beoordelen de kwaliteit van de leerkracht van hun kind met een 7,7 in 2010. Het streven is om dit niveau minimaal te handhaven. In 2012 zijn nieuwe gegevens beschikbaar.

  • 6. Volgens de Inspectie van het Onderwijs was op 1 januari 2010 1,3% van de basisscholen zeer zwak. Per 1 juli 2010 was dit 1,1%. Het is de ambitie om het aantal zeer zwakke scholen in 2011 te halveren.

1.3.3 Leerlingen kunnen zonder drempel het primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften

Motivering

Sommige leerlingen zijn zonder extra ondersteuning niet of niet goed in staat om (regulier) onderwijs te volgen, bijvoorbeeld leerlingen met leermoeilijkheden, grote leerachterstanden of leerlingen met een handicap of stoornis. Voor kinderen met laag opgeleide ouders, die een grotere kans hebben op onderwijsachterstand, en voor scholen in achterstandsgebieden (impulsgebieden) biedt de gewichtenregeling extra middelen voor de basisscholen. Voor leerlingen met een handicap of stoornis zijn er speciale basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Leerlingen met een indicatie voor (voortgezet) speciaal onderwijs kunnen ook, met de leerlinggebonden financiering (LGF, ook wel rugzakje genoemd) naar een reguliere basisschool. Het doel is dat ook deze leerlingen, naast kwalitatief goed onderwijs, een onderwijsaanbod krijgen dat bij hen past, zodat ze zich optimaal kunnen ontwikkelen.

Leerlingen die speciaal onderwijs nodig hebben, behoren onderwijs te krijgen dat hen maximaal uitdaagt, zo goed mogelijk aansluit bij hun mogelijkheden en hen leidt naar optimale maatschappelijke participatie. Hierom worden verschillende maatregelen genomen om de kwaliteit van het (voortgezet) speciaal onderwijs te borgen en te verbeteren. Heldere criteria worden geformuleerd om de opbrengstgerichtheid te vergroten. Het wetsvoorstel hiervoor zal naar verwachting begin 2011 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Dit wetsvoorstel regelt dat scholen per leerling een ontwikkelingsperspectief vaststellen en de voortgang van de ontwikkeling van de leerlingen registreren. Het ontwikkelingsperspectief en de voortgang worden vervolgens ten minste één keer per jaar met de ouders en, als dat mogelijk is, met de leerling, geëvalueerd.

Daarnaast worden in het voortgezet speciaal onderwijs uitstroomprofielen ingericht, waardoor leerlingen onderwijs krijgen dat goed aansluit bij het ontwikkelingsperspectief. Het motto is «een reguliere startkwalificatie waar dat kan, een andere passende kwalificatie waar dat niet kan». Daarnaast wordt gestreefd naar het openstellen van zoveel mogelijk routes voor leerlingen om dat te realiseren. Hiervoor worden diverse samenwerkingsconstructies tussen scholen voor regulier en speciaal onderwijs juridisch mogelijk gemaakt.

Uit het onderwijsverslag schooljaar 2008–2009 van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat het aantal scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat als zeer zwak wordt bestempeld, sterk is teruggelopen. Wel zijn scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs nog steeds vaker zwak dan in het regulier onderwijs. Om de reken- en taalprestaties van leerlingen in het speciaal (basis-)onderwijs te verbeteren, kunnen scholen meedoen in de taal- en rekenverbetertrajecten van de PO-Raad. Daarnaast worden «vliegende brigades» ingezet om zeer zwakke scholen beter te maken.

• Passend onderwijs

Instrumenten

Doel van passend onderwijs is de kwaliteit en de organisatie van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, te verbeteren. Ouders en onderwijspersoneel zijn hierbij belangrijke actoren. Waar mogelijk zal de leerling die extra ondersteuning nodig heeft, in het regulier onderwijs opgevangen moeten worden. Het is daarbij van het grootste belang dat het onderwijspersoneel ook handelingsbekwaam is. Daarom is dit een specifiek aandachtspunt in dit proces.

In november 2009 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de plannen rond passend onderwijs, waarbij de inhoud en de kwaliteit van het geleverde zorgaanbod voor de leerling centraal is komen te staan. In februari 2010 is met de Tweede Kamer afgesproken dat passend onderwijs verder uitgewerkt wordt langs de lijn die in de brief van november 2009 is uitgezet. Na de val van het kabinet heeft de Tweede Kamer passend onderwijs controversieel verklaard; de uitwerking kan wel doorgaan. Definitieve besluitvorming over passend onderwijs is aan een nieuw kabinet.

Een bijzonder aandachtspunt bij passend onderwijs is de groei van het aantal geïndiceerde leerlingen in relatie tot de beschikbare middelen. In 2007 is de begroting voor dit doel met structureel € 140 miljoen verhoogd. Het kabinet heeft toen besloten dat de uitgaven voor speciale leerlingenzorg binnen dit verhoogde budgettaire kader moeten blijven. Inmiddels is gebleken dat het aantal geïndiceerde leerlingen verder is gegroeid. Door deze groei wordt het beschikbare budgettaire kader naar verwachting overschreden met een bedrag oplopend tot circa € 70 miljoen structureel in 2014. Deze overschrijding wordt gedekt door harmonisatie van de rugzakmiddelen in het speciaal basisonderwijs en door het naar beneden bijstellen van de middelen voor ambulante begeleiding voor cluster 3 en 4. Eerder is uw Kamer gemeld dat het resterende deel van de overschrijding zou worden gedekt uit de enveloppe tranche 2011. Het kabinet heeft inmiddels besloten deze tranche niet uit te keren (voor de toelichting zie de Beleidsagenda). Het resterende deel wordt in 2011 gedekt uit de meerontvangsten PO en uit de prijsbijstelling. Over de dekking van het resterende deel van de overschrijding vanaf 2012 moet nog besluitvorming plaatsvinden. De minister blijft in gesprek met het veld over het beheersen van de groei van het aantal indicaties. De mogelijkheden daartoe liggen vooral in het effectiever en doelmatiger bieden van ondersteuning binnen de samenwerkingsverbanden.

Om de negatieve effecten op het onderwijs van de AWBZ pakketmaatregel 2009 gedeeltelijk te compenseren, krijgen regionale expertise centra extra middelen. Het daarvoor beschikbare budget van € 10 miljoen is vanaf 1 januari 2010 overgeboekt vanuit de begroting van VWS. In overleg met ouder- en onderwijsorganisaties is een (tijdelijke) regeling opgesteld om tot de verdeling van deze middelen te komen.

• Onderwijsachterstandenbeleid

Onderwijsachterstandenbeleid is opgedeeld in twee instrumenten. De gewichtenregeling kent extra budget toe aan leerlingen met een bepaald gewicht. Voor- en vroegschoolse educatie houdt in dat kinderen op jonge leeftijd meedoen aan educatieve programma’s. De centrumprogramma’s beginnen in een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf en lopen door in de eerste twee groepen van de basisschool.

Gewichtenregeling

Onderwijsachterstanden bij kinderen kunnen ontstaan door sociale, culturele en economische omstandigheden. Om deze achterstanden te voorkomen en te bestrijden ontvangen basisscholen extra geld op basis van de gewichtenregeling. Deze regeling kent extra budget toe aan leerlingen met een bepaald gewicht (0,3 of 1,2). De gewichten zijn afhankelijk van het opleidingsniveau van de ouders. De drempel in de gewichtenregeling is vastgezet op 6%. De middelen zijn opgenomen in de lumpsum en staan in tabel 1.2 onder «personele bekostiging».

Daarnaast zijn met ingang van schooljaar 2009/2010 extra middelen beschikbaar gesteld voor de impulsgebieden. Dit zijn gebieden waar een gerichte inzet van middelen nodig is als gevolg van een opeenstapeling van problemen. Deze gebieden zijn gebaseerd op de Armoedemonitor van het SCP/CBS.

Verder wordt het instrument «onderwijstijdverlenging» ingezet ter bestrijding van taal- en rekenachterstanden bij achterstandsleerlingen. Dit instrument heeft ook tot doel het voorkomen van onderpresteren door een goede overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Hiervoor is de Subsidieregeling onderwijstijdverlenging basisonderwijs gepubliceerd (23 april 2009, Staatscourant nummer 77). Voor deze regeling is in 2011, 2012 en 2013 jaarlijks bijna € 15 miljoen gereserveerd.

Voor- en vroegschoolse educatie

Op 7 juli 2010 is de wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie gepubliceerd (Staatsblad 2010, 296) en is per 1 augustus 2010 in werking getreden.

Deze wet regelt dat gemeenten aan alle kinderen die dat nodig hebben voorschoolse educatie moeten aanbieden die voldoet aan de kwaliteitseisen. Ook krijgen gemeenten de opdracht om met betrokken organisaties bindende afspraken te maken. Deze afspraken gaan onder andere over het werven en het leiden van kinderen naar voorschoolse educatie en over de doorlopende leerlijn van voor- naar vroegschoolse educatie. Het wetsvoorstel regelt ook de harmonisatie tussen peuterspeelzalen en kinderopvang.

Vanuit de enveloppe «kinderopvang» is vanaf 2011 in totaal € 120 miljoen beschikbaar voor voorschoolse educatie. Van deze investeringen is € 56,5 miljoen onderdeel van het Gemeentefonds.

Het bedrag dat op dit artikel beschikbaar is voor voorschoolse educatie is voor 2011 hoger dan in 2010. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste is er voor 2011 meer enveloppengeld beschikbaar gekomen. Ten tweede is voor 2010 ruim € 172 miljoen voor de G31 via een decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds gestort. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is door het amendement Kraneveldt c.s. geregeld dat het geld via een specifieke uitkering aan alle gemeenten wordt verstrekt, dus vanaf 2011 ook aan de G31; Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 989, nr. 22.

Vanuit het FES is circa € 30 miljoen beschikbaar gekomen voor de professionalisering van VVE-personeel in de periode 2010 tot 2014. Daarnaast maakt een verstrekking vanuit het FES van circa € 4,5 miljoen een onderzoek mogelijk naar de effecten van VVE over de periode 2010 tot 2020.

• Segregatie

Om na te gaan welke instrumenten succesvol zijn in het tegengaan van segregatie in het basisonderwijs zijn in 2008 in verschillende gemeenten pilots van start gegaan. Het gaat in deze pilots onder andere over het werken met vaste aanmeldprocedures, het ondersteunen van ouderinitiatieven en het opzetten van zgn. vriendschapsscholen. In juni 2010 heeft een tussenevaluatie plaatsgevonden en in 2011 volgt de eindevaluatie. Op basis van de resultaten van deze eindevaluatie zal worden bezien of bruikbare instrumenten verder zullen worden geïmplementeerd.

• Regeling onderwijsvoorziening voor jongeren met een handicap

Leerlingen en studenten met een handicap hebben een aantal materiële voorzieningen nodig om met goed gevolg het regulier onderwijs (van basisonderwijs tot en met hoger onderwijs) te kunnen volgen. Deze regeling voorziet in de verstrekking ervan. Het gaat bijvoorbeeld om (aangepast) vervoer, de verstrekking van een tolk Nederlandse gebarentaal en diverse hulpmiddelen waaronder een aangepaste computer. De regeling wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het daarvoor beschikbare budget is vanaf 1 januari 2009 meerjarig overgeboekt vanuit de begroting SZW.

• Veiligheid op school

OCW subsidieert het Centrum School en Veiligheid. Dit centrum informeert en adviseert onderwijsinstellingen, besturen, ouders en leerlingen over school en veiligheid, waaronder de aanpak van pesten. Daarnaast werkt OCW aan de invoering van een wettelijke verplichting voor scholen om incidenten te gaan registreren. De registratie van incidenten is op dit moment niet voldoende. Betere registratie zorgt ervoor dat veiligheidsbeleid en de gang van zaken t.a.v. incidenten, een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, kan verbeteren. Streven is invoering van de registratie van incidenten in het schooljaar 2011–2012. Tot slot zijn er structurele middelen beschikbaar voor de inzet van schoolmaatschappelijk werk.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 1.9 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

Streefwaarde 2

1.

Dekking passend zorgaanbod po, vo en (v)so

a.n.r. *

a.n.r.*

a.n.r.*

a.n.r.*

2.

Percentage zeer zwakke scholen:

    
 

a. in het speciaal basisonderwijs

6,4%

1,7%

5%

3,2%

 

b. in het (voortgezet) speciaal onderwijs.

5%

2,0%

3,5%

2,5%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

Peildatum: 01.01 2007

Peildatum: 01.01 2010

Peildatum: 01.01 2011

Peildatum: 01.01 2012

3.

Percentage doelgroepleerlingen onder 4- en 5-jarigen aan wie een VVE-programma wordt aangeboden.

68%

57%

100%

a.n.r.*

Bron: Landelijke monitor VVE, Sardes

Peildatum: 2005

Peildatum: 2009

Peildatum: 2011

Peildatum: a.n.r.*

4.

Reductie taalachterstand doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschool:

    
 

a. Begrijpend lezen

0%

0%

– 20%

–30%

 

b. Woordenschat.

0%

0%

– 20%

–30%

Bron: NWO Cohortonderzoek

Peildatum: 2008

Peildatum: 2008

Peildatum: 2011

Peildatum: 2014

XNoot
*

Het is afhankelijk van het nieuwe regeerakkoord of en hoe deze streefwaarde wordt vastgesteld.

Toelichting:

  • 1. De formulering van deze indicator voor passend onderwijs is sterk afhankelijk van de besluitvorming door een nieuw kabinet.

  • 2. In de Kwaliteitsagenda is de ambitie geformuleerd om het aantal zeer zwakke scholen terug te dringen. Zie ook tabel 1.8.

  • 3. Het afgelopen jaar is veel geïnvesteerd in de ondersteuning van schoolbesturen voor het verbeteren van het aanbod van vroegschoolse educatie door middel van de Stimuleringsregeling vroegschoolse educatie 2008–2009 en door middel van het traject «Focus op vroegschoolse educatie». Hierdoor is de verwachting dat het aantal doelgroepkinderen, aan wie vroegschoolse educatie wordt aangeboden, stijgt.

  • 4. Het streven is om in 2011 de taalachterstand te reduceren met 20% ten opzichte van 2008. In 2014 wordt getracht de taalachterstand terug te brengen met 30% ten opzichte van 2008. De eerste gegevens (2011) komen beschikbaar in 2012.

1.3.4 Leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school

Motivering

De samenhang van voorzieningen zoals in een brede school in het primair onderwijs, vergroot de ontwikkelingskansen van 0 tot 12-jarigen, kan bijdragen aan de combinatie van arbeid en zorg voor de ouders van deze kinderen en kan bovendien een bijdrage leveren aan het voorkomen van achterstanden, uitval en leer- en gedragsmoeilijkheden.

De samenwerking van scholen met andere organisaties zorgt ervoor dat de sociale participatie van leerlingen toeneemt, versterkt de ontwikkelingskansen voor leerlingen (maatwerk voor leerlingen met achterstanden, maar ook in het kader van talentontwikkeling). Bovendien zorgt deze samenwerking ervoor dat de school goed aansluit bij de belevingswereld van leerlingen.

Verschillende voorzieningen sluiten nu nog onvoldoende op elkaar aan: scholen, opvang- en zorginstellingen, sport- en cultuuraanbieders, medeoverheden en overige partners stuiten op knelpunten bij het realiseren van meer samenhang in het aanbod. Het kabinet ondersteunt lokale initiatieven en stimuleert dat er meer brede scholen ontstaan.

• Brede scholen

Instrumenten

Brede scholen ontstaan vanuit lokale initiatieven. OCW steunt deze initiatieven door middel van onderzoek, verschillende activiteiten op het terrein van voorlichting en communicatie (bijvoorbeeld via www.bredeschool.nl) en gerichte ondersteuning via het Landelijk Steunpunt Brede Scholen.

De komende tijd worden de initiatieven die zijn genomen om de ontwikkeling van brede scholen, vooral in de zogenoemde 40 krachtwijken, gecontinueerd. De doelstelling om 1 200 brede basisscholen te hebben gerealiseerd in 2011 is in 2009 al gehaald. Daarom heeft het Rijk de ambitie verhoogd naar 1 500 brede scholen in het primair onderwijs in 2011.

Combinatiefuncties zijn functies voor professionals die bij één werkgever in dienst zijn en werken in diverse sectoren; vooral het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en de cultuur- en sportorganisaties.

Vanuit zowel OCW als vanuit VWS zijn hiervoor middelen beschikbaar. Het eerste jaar van deelname ontvangen gemeenten volledige financiering van het Rijk. Vanaf het tweede jaar van deelname wordt van gemeenten 60% cofinanciering verwacht. In de eerste tranche (aanvang 2008) zijn de middelen ten goede gekomen aan de G30. De samenstelling van de volgende tranches is bepaald op basis van het gemeentelijke inwoneraantal onder de 18 jaar. In de tweede tranche (aanvang 2009) zijn 99 gemeenten gestart met het aanstellen van combinatiefunctionarissen en in de derde tranche (aanvang 2010) 89 gemeenten. In 2011 zal de vierde en laatste tranche gemeenten van start gaan. Het einddoel is 2 250 fte’s combinatiefuncties te realiseren in 2012.

In 2009 is de Regeling stimulering aanpassing huisvesting brede scholen gepubliceerd. Deze regeling, waarvoor € 28 miljoen (deels FES-middelen) beschikbaar was, was specifiek bedoeld voor het meer multifunctioneel maken van scholen voor primair onderwijs. In 2010 en 2011 zullen de in het kader van deze regeling gehonoreerde projecten worden uitgevoerd. Deze projecten dienen te zijn afgerond op 31 december 2011.

Het in 2009 gestarte meerjarig onderzoek naar de effecten van brede scholen in het primair onderwijs met een wijkprofiel of een kansenprofiel op de ontwikkeling van kinderen, zal ook de komende jaren doorlopen. Halverwege 2013 wordt de eindrapportage van dit onderzoek verwacht.

Het Landelijk Steunpunt Brede Scholen is gestart in april 2009. Het steunpunt voorziet in de ondersteuning van gemeenten en scholen (primair- en voortgezet onderwijs) bij het ontwikkelen van brede scholen door good practices bij elkaar te brengen, toegankelijk te maken en kennis te verspreiden en te delen. Onder (brede) scholen bestaat een grote behoefte om van elkaar te leren. Daarom heeft het Landelijk Steunpunt een landelijk dekkend netwerk van ambassadeurs opgezet. Deze ambassadeurs uit primair en voortgezet onderwijs behoren met hun school tot de voorhoede van de brede scholen en stellen hun school graag open voor anderen. Tevens werkt het team van het Landelijk Steunpunt Brede Scholen in de praktijk nauw samen met organisaties als het Servicecentrum Scholenbouw en het Netwerkbureau Kinderopvang.

In 2011 zal er speciale aandacht zijn voor voorlichting, communicatie en uitwisseling van bovenlokale expertise ten aanzien van de brede school ontwikkeling in het voortgezet onderwijs.

• Tussenschoolse opvang

De Subsidieregeling scholing overblijfmedewerkers 2007–2010 wordt met 1 jaar verlengd. Voor de tussenschoolse opvang is structureel € 4 miljoen beschikbaar.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 1.10 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

Streefwaarde 2

1.

Aantal brede scholen:

    
 

a.

in het primair onderwijs

600

1 200

1 500

a.n.r. *

 

b.

in het voortgezet onderwijs.

260

410

460

a.n.r.*

Bron: Jaarbericht brede scholen in Nederland

Peildatum: 2005

Peildatum: 2009

Peildatum: 2011

Peildatum: a.n.r.*

2.

Aantal combinatiefuncties in fte in en om de brede scholen:

0

695

2 250

a.n.r.*

Bron: SGBO-monitor

Peildatum: 2007

Peildatum: 2010

Peildatum: 2012

Peildatum: a.n.r.*

3.

Aantal geschoolde overblijfmedewerkers tussenschoolse opvang per schooljaar

6 637

6 596

6 800

a.n.r.*

Bron: DUO

Peildatum: 2007

Peildatum: 2009

Peildatum: 2011

a.n.r.*

XNoot
*

Het is afhankelijk van het nieuwe regeerakkoord of en hoe deze streefwaarde wordt vastgesteld

Toelichting:

  • 1. De oorspronkelijke ambitie van 1 200 brede scholen is al in 2009 gehaald. De ambitie is daarom verhoogd naar 1 500 brede basisscholen in 2011.

  • 2. Deze indicator betreft het aantal combinatiefuncties. Dit zijn functies voor professionals die bij één werkgever in dienst zijn, maar werkzaam zijn in of ten behoeve van meerdere sectoren. Het betreft vooral het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en de cultuur- en sportorganisaties.

  • 3. Deze indicator geeft aan in hoeverre er gebruik is gemaakt van de «regeling scholing overblijfmedewerkers». Deze regeling draagt bij aan de verbetering van de kwaliteit van tussenschoolse opvang.

1.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 1.12 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Kwaliteitsagenda PO*

1.3.2

Start: 2010/11

Afgerond: 2012

 
 

Brede scholen

1.3.4

Start: 2014

 

Effectenonderzoek ex post

Peiling prestaties leerlingen (Cito)*

1.3.2

Start: 2008

Afgerond: 2009, 2010, 2011

 
 

Experimenten excellentie (Onderwijsbewijs)*

1.3.2

Start: 2009

Afgerond: 2012

 
 

Effecten taal- en rekenverbeterprojecten*

1.3.2

Start: 2008

Afgerond: 2011

 
 

Pilot 15% onderwijstijd voor vreemde taal»

1.3.2

Start: 2009

Afgerond: 2012

 
 

Pilots segregatie

1.3.3

Start: 2008

Afgerond: 2012

 
 

VVE (Pre-COOL-cohort)

1.3.3

Start: 2010

Afgerond: 2019

 
 

Experimenten VVE (Onderwijsbewijs)

1.3.3

Start: 2009

Afgerond: 2012

 
 

Passend onderwijs: stelseleffecten (NWO-BOPO)

1.3.3

Start: 2009

Afgerond: 2011

 
 

Passend onderwijs: schooleffecten (NWO-BOPO)

1.3.3

Start: 2009

Afgerond: 2011

 
 

Passend onderwijs: leerling-effecten (NWO-BOPO)

1.3.3

Start: 2009

Afgerond: 2011/12 en 2014/15

 
 

Effecten wijziging gewichtenregeling (NWO-BOPO)

1.3.3

Start: 2010

Afgerond: 2011

 
 

Effecten pilots uitbreiding onderwijstijd

1.3.3

Start: 2009

Afgerond: 2012

 
 

Retentieonderzoek schakelklassen

1.3.3

Start: 2011

Afgerond: 2011

 
 

Effecten brede scholen

1.3.4

Start: 2008

Afgerond: 2013

 

Overig evaluatieonderzoek

Ouderbetrokkenheid

1.3.1

Start: 2008

Afgerond: 2012

 
 

Monitor jaarrekeningen PO

1.3.1

Start: 2009

Afgerond: 2011

 
 

Functioneren schoolbesturen (NWO-BOPO)

1.3.1

Start: 2009

Afgerond: 2012

 
 

Relatie personeelsbeleid en onderwijskwaliteit (NWO-BOPO)

1.3.1

Start: 2009

Afgerond: 2011

 
 

Demografische krimp en effecten op bekostiging

1.3.1

Start: 2011

Afgerond: 2011

 
 

Evaluatie WMS

1.3.1

Start: 2010

Afgerond: 2011

 
 

Evaluatie materiële bekostiging

1.3.1

Start: 2010

Afgerond: 2011

 
 

Draagvlak Kwaliteitsagenda PO onder besturen, directies en leerkrachten*

1.3.2

Start: 2009

Afgerond: 2010, 2011

 
 

Monitoring Regeling excellentie (SLO)*

1.3.2

Start: 2009

Afgerond: 2012

 
 

Perceptie, implementatie en gebruik van referentieniveaus (NWO-BOPO)*

1.3.2

Start: 2009

Afgerond: 2010, 2012

 
 

Verbeteren professionaliteit opbrengstgericht werken, samenwerken en leren van elkaar (NWO-BOPO)*

1.3.2

Start: 2010

Afgerond: 2011

 
 

Rol gemeenten en schoolbesturen bij VVE (NWO-BOPO)

1.3.3

Start: 2010

Afgerond: 2011

 
 

Monitor VVE

1.3.3

Start: 2011

Afgerond: 2011

 
 

Locale Educatieve Agenda (NWO-BOPO)

1.3.3

Start: 2010

Afgerond: 2012

 
 

Evaluatie impulsgebieden

1.3.3

Start: 2011

Afgerond: 2011

 
 

Monitor combinatiefuncties

1.3.4

Start: 2008

Afgerond: 2011

 

Toelichting:

Voor de evaluatie van beleid zijn kwantitatieve en kwalitatieve gegevens nodig. Beide typen onderzoek staan in het overzicht.

Uit het onderzoeksoverzicht blijkt dat onderzoek op basis van pilots/experimenten een flinke impuls heeft gekregen. Dat sluit goed aan op één van de aanbevelingen van de Commissie Dijsselbloem: voordat beleid generaal wordt ingevoerd, is experimenteren zeer gewenst.

In het schooljaar 2010–2011 wordt een nieuwe beleidsdoorlichting uitgevoerd over de Kwaliteitsagenda PO. De uitkomsten hiervan komen beschikbaar in 2012. Voor deze doorlichting zal in ieder geval gebruik worden gemaakt van de evaluaties in de tabel met een *.

De beleidsdoorlichting Passend Onderwijs is vervallen, doordat het beleid nog niet is ingevoerd.

ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS

3.1 Algemene doelstelling: het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het best past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

Omschrijving

Daarvoor biedt het voortgezet onderwijs de leerlingen verschillende leerroutes aan, van praktijkonderwijs tot vwo. Het voortgezet onderwijs heeft de taak om voor kwalitatief goed onderwijs te zorgen. De afgelopen periode stond de onderwijskwaliteit meer dan ooit centraal in het beleid voor het voortgezet onderwijs. In het kader van de Kwaliteitsagenda VO over 2008–2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 289, nr. 42) zijn diverse maatregelen getroffen gericht op verbetering van de kwaliteit van het voortgezet onderwijs. De prioriteiten zijn:

  • 1. Taal en rekenen, basiskwaliteit op orde: aantoonbare verbetering van de taal- en rekenprestaties;

  • 2. Uitblinken: uitblinken op alle niveaus en een passende kwalificatie voor alle leerlingen;

  • 3. Burgerschap: burgerschapsvorming voor alle leerlingen onder andere door maatschappelijke stages;

  • 4. Professionele ruimte: ruimte voor de leraar (de middelen hiervoor staan bij artikel 9 Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid);

  • 5. Examens: goede en betrouwbare examens;

  • 6. Verbetercultuur: (zeer) zwakke scholen weer goed, goede scholen nog beter.

De prioriteiten zijn nader toegelicht in de operationele doelstellingen.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen én bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van de onderwijsmiddelen en het borgen van de onderwijskwaliteit.

De instrumenten die hij tot zijn beschikking heeft zijn: wet- en regelgeving, bekostiging, subsidies, toezicht en dialoog met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister ondersteund op een manier die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat mede door wetten en regels voor «goed bestuur».

Met ingang van 10 oktober 2010 is de minister ook verantwoordelijk voor het onderwijs op de BES-eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit draagt de bovenstaande verantwoordelijkheid voor het groene onderwijs.

De minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor zorg in de school vanuit het gemeentelijke en preventieve domein. In de beleidsvorming over de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg ontmoeten de zorg en het onderwijs elkaar, omdat de school de vindplaats is van kinderen en jongeren met problemen. Beide terreinen werken nauw samen.

Externe factoren

Het onderwijs wordt ook bepaald door de inzet van leerlingen, ouders, docenten, schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld jeugdzorg), andere overheden en bedrijven (stages en aansluiting op de arbeidsmarkt). De minister is daarom afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de leerlingenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 3.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

Streefwaarde 2

1.

Percentage 15 jarige leerlingen met lage leesvaardigheid

15%

12%

11%

8%

Bron: PISA 2009

peildatum: 2006

peildatum: 2009

peildatum: 2012

peildatum: 2015

2.

Verwachte slaagkans, in procenten van de instroom in het onderwijssector

78%

85%

Handhaving hoge percentage

 

Bron: OCW Bestel in Beeld 2008 *

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2012

 
XNoot
*

OCW Bestel in Beeld 2008 is in mei 2009 uitgegeven

Toelichting:

De indicatoren «percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs» en «percentage vsv-ers van de totale bevolking 18–24» uit de begroting 2010 worden niet meer onder artikel 3 opgenomen. Besloten is om deze indicatoren alleen bij artikel 4 beroepsonderwijs en volwasseneneducatie op te nemen.

2. Deze indicator stond in de begroting 2010 bij Operationele Doelstelling 3.1.1.

3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

7 183 021

6 940 587

6 779 092

6 870 580

6 941 978

7 009 811

7 057 628

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

6 788 278

6 973 222

6 809 974

6 903 697

6 971 895

7 040 928

7 088 745

         

Programma-uitgaven

6 782 445

6 968 398

6 805 745

6 900 090

6 968 288

7 037 321

7 085 138

         

Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs

6 648 959

6 798 736

6 654 402

6 752 056

6 827 050

6 904 469

6 952 099

Personele en materiële bekostiging

6 540 644

6 687 287

6 548 788

6 646 849

6 726 283

6 803 946

6 853 394

Actieprogramma «Onderwijs bewijs» (FES)

3 243

3 762

5 800

4 700

3 800

2 000

0

Onderwijsverzorging

51 849

51 409

51 323

51 312

49 173

50 729

50 911

Projecten

18 069

18 989

18 165

19 265

19 265

19 265

19 265

Ondersteuning ICT (po, vo, be)

35 154

37 289

30 326

29 930

28 529

28 529

28 529

         

Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

61 181

64 159

59 195

55 792

55 758

55 791

55 865

Kwaliteitsprojecten via VO-Raad

5 535

3 482

3 600

3 550

3 550

3 550

3 550

Kwaliteitsbeleid voortgezet onderwijs

55 646

60 677

55 595

52 242

52 208

52 241

52 315

         

Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn

7 199

15 980

15 980

15 980

8 782

0

0

Experimenten vmbo-mbo2

7 199

15 980

15 980

15 980

8 782

  
         

Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden

38 325

65 748

54 586

54 684

55 135

55 187

55 300

Maatschappelijke stages

38 325

65 748

54 586

54 684

55 135

55 187

55 300

         

Programmakosten-overig

26 781

23 775

21 582

21 578

21 563

21 874

21 874

Uitvoeringsorganisatie DUO

26 781

23 775

21 582

21 578

21 563

21 874

21 874

         

Apparaatsuitgaven

5 833

4 824

4 229

3 607

3 607

3 607

3 607

Ontvangsten

63 729

64 240

7 907

6 462

5 161

3 361

1 361

Tabel 3.3 Budgetflexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

6 784 163

6 878 512

6 946 725

7 015 447

7 063 264

Totaal juridisch verplicht

6 674 756

6 769 054

6 839 526

6 910 010

6 959 827

Totaal bestuurlijk gebonden

109 225

109 073

106 814

105 052

103 052

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

182

385

385

385

385

Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs

6 654 402

6 752 056

6 827 050

6 904 469

6 952 099

Juridisch verplicht

6 548 595

6 646 148

6 723 401

6 802 582

6 852 212

Bestuurlijk gebonden

105 625

105 523

103 264

101 502

99 502

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

182

385

385

385

385

       

Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

59 195

55 792

55 758

55 791

55 865

Juridisch verplicht

55 595

52 242

52 208

52 241

52 315

Bestuurlijk gebonden

3 600

3 550

3 550

3 550

3 550

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     
       

Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn

15 980

15 980

8 782

0

0

Juridisch verplicht

15 980

15 980

8 782

0

0

Bestuurlijk gebonden

     

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     
       

Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden

54 586

54 684

55 135

55 187

55 300

Juridisch verplicht

54 586

54 684

55 135

55 187

55 300

Bestuurlijk gebonden

     

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     

Toelichting

• Afdrachtvermindering onderwijs

Ter bevordering van de werkgelegenheid worden de loonkosten van leerlingen met een leerwerkovereenkomst e.d. verlaagd door middel van vermindering van de afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen. Deze regeling geldt voor vmbo-stagiairs.

Het niveau van de faciliteit, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota «Toelichting op de belastinguitgaven».

3.3 Operationele beleidsdoelstelling
3.3.1 Leerlingen volgen onderwijs op doelmatig toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs

Motivering

De school krijgt de ruimte om zelf invulling te geven aan de manier waarop leerlingen het meest effectief worden onderwezen (het hoe). De centrale overheid legt op hoofdlijnen vast wat geleerd moet worden. Het voortgezet onderwijs kent lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. Deze bekostigingswijze garandeert de scholen een grote mate van vrijheid in de bestedingen.

Voor het realiseren van bepaalde beleidsprioriteiten worden aanvullende subsidies verstrekt gekoppeld aan afspraken over te behalen doelen/prestaties.

• Personele en materiële bekostiging

Instrumenten

Voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs ontvangen de schoolbesturen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen o.a. in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen zoals: (na)scholing, beloningsdifferentiatie, implementatie van de afspraken in het kader van Actieplan Leerkracht Nederland, integraal personeelsbeleid en professionalisering.

Daarnaast om te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding, zoals onderhoud van het gebouw, inventaris, leermiddelen (waaronder schoolboeken), energiekosten, ict-voorzieningen, administratie, beheer en bestuur en schoonmaak. In 2011, en vervolgens telkens na vier jaar, worden de doeltreffendheid en de effecten van de wet «gratis schoolboeken» in de praktijk geëvalueerd. Daarnaast wordt, ook in 2011, de eerstvolgende evaluatie van de toereikendheid en systematiek van de materiële exploitatiebekostiging verwacht. Naast de hiervoor vermelde reguliere bekostiging komen schoolbesturen op grond van diverse ministeriële regelingen in aanmerking voor aanvullende bekostiging.

• Actieprogramma «onderwijs bewijs» (voorheen: leren door te experimenteren in het onderwijs)

Om meer «op de feiten gebaseerde» kennis (wat werkt wel, wat werkt niet) te verwerven over effectief en efficiënt onderwijs en om meer verbindingen te leggen tussen het onderwijsveld en wetenschappelijke onderzoek, is het actieprogramma «onderwijs bewijs» opgezet. Het doel van het actieprogramma is: «onderzoek en experimenten mogelijk maken binnen het onderwijs». In het kader van dit actieprogramma is een prijsvraag uitgezet. Hiervoor is binnen het Fonds Economische Structuurversterking (FES) geld beschikbaar (experimenteer-budget).

In 2008–2009 heeft een eerste ronde van de prijsvraag plaatsgevonden. Binnen de thema’s «lerarentekort», «taal en rekenen», «jeugdzorg» en «hoogbegaafdheid» zijn in totaal 18 voorstellen gehonoreerd. De onderzoeken zijn in het schooljaar 2009–2010 aangevangen en hebben een looptijd variërend van 2 tot 5 jaar.

Tussen februari en juli 2010 is een tweede ronde van de prijsvraag opengesteld. In het najaar buigt de jury zich over de ingediende voorstellen. De uitslag wordt in december 2010 bekend gemaakt. Voorstellen kunnen worden ingediend binnen de thema’s «dagindeling en opvang», «excellentie», «burgerschap», «gedragsproblemen en pesten» en «vermindering achterstanden». De onderzoeken uit deze ronde zullen aanvangen in het schooljaar 2010–2011. Meer informatie over deze ronde van de prijsvraag is te vinden op www.onderwijsbewijs.nl.

• Onderwijsverzorgingsinstellingen en niet-wettelijke projecten

Het budget van de onderwijsondersteunende instellingen bedraagt in totaal circa € 50 miljoen, waarvan SLO en CITO circa € 29 miljoen ontvangen. Voor APS, CPS, KPC en sectorwerking PO/VO/BVE is circa € 21 miljoen beschikbaar. Het budget is bestemd voor de instandhouding van de kwaliteit van het examensysteem en het onderhoud van het stelsel. De sectororganisaties van het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs krijgen op grond van de «Vaststellingsovereenkomst afronding evaluatie subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA)» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 64), een budget voor vragen op research en development gebied vanuit het veld. Dit betekent dat die sectororganisaties meer zeggenschap krijgen over de middelen voor onderwijsondersteuning en dat dit geld besteed wordt aan activiteiten die scholen belangrijk vinden.

Tabel 3.4
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

prijspeil 2010 (x 1 000)

51 409

51 323

51 312

49 173

50 729

50 911

Onderwijsondersteuning SLOA:

      
       

Onderwijsverzorgingsinstellingen

47 212

44 047

41 659

39 424

39 780

39 962

Sectorwerking PO (-raad)

1 084

1 626

2 168

2 708

2 708

2 708

Sectorwerking VO (-raad)

3 113

3 469

5 025

4 581

5 781

5 781

Sectorwerking BVE

0 *

2 181

2 460

2 460

2 460

2 460

XNoot
*

Voor 2010 is € 1 751 000,– reeds naar artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie overgeheveld.

OCW financiert ook incidenteel projecten, die de beleidsdoelstellingen van het voortgezet onderwijs ondersteunen, maar niet onder de wettelijke artikelen/regelingen vallen. Bijvoorbeeld voor doelstellingen in het kader van de Kwaliteitsagenda VO.

• Het gebruik van ict voor onderwijs in de sectoren basisonderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs

OCW ondersteunt scholen bovenschools en bovensectoraal bij het gebruik van ict in het onderwijs met als doel de leeropbrengsten te verhogen. Met de investeringen die de afgelopen jaren zijn gedaan is een basis gelegd waar het onderwijs steeds meer gebruik van maakt. Er is ook steeds meer wetenschappelijk onderzoek beschikbaar waaruit blijkt hoe ict moet worden ingezet om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.

De behoeften van de onderwijsinstellingen en de prioriteiten uit de beleidsagenda onderwijs zijn bepalend voor de ondersteuning die aan de scholen wordt geboden bij het gebruik en de inzet van ict. Naast de middelen in de lumpsum van de onderwijsinstellingen, financiert OCW de stichting Kennisnet op basis van een jaarlijks in te dienen plan.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

1.

Rapportcijfer ouders over de kwaliteit van de school van hun kind

7,3

7,3 *

≥ 7,5

Bron: OCW Onderwijsmeter 2008

peildatum: 2005

Peildatum: 2008

Peildatum: 2012

XNoot
*

laatst beschikbare waarde was van 2008.

Toelichting:

Tabel 3.5: 1. Deze indicator stond in de begroting 2010 bij Algemene Doelstelling 3.1.

Tabel 3.6 Kengetallen
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen *

910 000

911 200

918 300

927 800

939 300

949 200

954 100

 

Nader te verdelen in:

       
 

1a.

vmbo, incl. lwoo (excl. «groen onderwijs»)

389 200

385 600

386 100

388 100

389 700

390 600

388 200

 

1b.

havo

233 800

236 000

239 500

243 100

247 700

251 300

254 500

 

1c.

vwo

252 400

254 700

258 400

262 700

268 000

273 300

277 300

 

1d.

pro

26 900

26 300

25 700

25 300

25 300

25 400

25 500

 

1e.

vavo

7 700

8 600

8 600

8 600

8 600

8 600

8 600

        

2.

Uitgaven per onderwijsdeelnemer (x € 1)

7 405

7 567

7 386

7 412

7 394

7 389

7 402

3.

Totaal aantal scholen

645

647

647

647

647

647

647

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

Bron: DUO

1 411

1 408

1 419

1 434

1 452

1 467

1 475

XNoot
*

Op de teldatum. T.b.v. de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld.

Toelichting:

Tabel 3.6: 3 en 4. Een school bestaat uit meerdere vestigingen. Het aantal vestigingen is ruim het dubbele van het aantal scholen.

Tabel 3.6: In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010). Vanwege de onzekerheid over met name de ontwikkeling van de aantallen studenten na 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op hetzelfde niveau als 2011 te houden. Indien na 2011 de eventuele stijging van het aantal studenten zich toch mocht doorzetten, dan betekent dit onder gelijkblijvende omstandigheden – gegeven de meerjarige budgetten – dat het gemiddelde beschikbare bedrag per leerling daalt.

3.3.2 Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

Motivering

In het kader van de Kwaliteitsagenda VO over 2008–2011 zijn diverse maatregelen getroffen gericht op verbetering van de kwaliteit van het voortgezet onderwijs. Daarbij was aandacht voor basisvaardigheden rekenen en taal, talentontwikkeling, burgerschap, professionele ruimte, goede en betrouwbare examens en een verbetercultuur in het voortgezet onderwijs.

• Regeling Kwaliteit Voortgezet Onderwijs

Instrumenten

In de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs is aangegeven welke prioriteiten en basisvoorwaarden nodig zijn om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Om scholen hierbij financieel te ondersteunen, is in 2008 de Regeling Kwaliteit VO gepubliceerd. Scholen ontvangen in de eerste helft van 2011 voor de laatste maal op grond van deze regeling een financiële bijdrage. Deze bijdrage kunnen scholen aan elk van de zes beleidsprioriteiten uit de Kwaliteitsagenda VO besteden, waaronder in elk geval rekenen en taal.

Onderstaande prioriteiten worden extra benadrukt met diverse specifieke maatregelen:

– Rekenen en Taal. Basiskwaliteit op orde: aantoonbare verbetering van de taal- en rekenprestaties:

Nederlandse leerlingen blijken deze basisvaardigheden minder goed onder de knie te hebben dan eerder het geval was. En juist een goede beheersing van deze vaardigheden is essentieel voor een succesvolle onderwijsloopbaan. De ambitie is om de leerlingenprestaties op het gebied van rekenen en taal in internationale en longitudinale onderzoeken, zoals PISA, COOL en TIMMS, op een hoger niveau te brengen. Daarnaast is het streven om het aandeel leerlingen in het voortgezet onderwijs, dat op of onder PISA-leesniveau 1 zit, terug te dringen tot 8% in 2015 (zie tabel 3.1, indicator 1). Verder is het streven om het percentage leerlingen dat presteert op PISA-niveau 5, te verhogen. Referentieniveaus voor taal en rekenen worden vanaf 2010/2011 in de regelgeving vastgelegd. Er wordt geïnvesteerd in de verbetering van de basisvaardigheden door middel van gerichte maatregelen, zoals beschreven in de beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 332, nr. 3).

– Examens. Goede en betrouwbare examens:

De ambitie is om de kwaliteit van het schoolexamen, zowel inhoudelijk als procesmatig, te versterken. De Inspectie van het Onderwijs besteedt de komende jaren extra aandacht aan de verschillen tussen de schoolexamen (SE)-cijfers en de centraal examen (CE)-cijfers. Aan de scholen waar de afwijking groter is dan 0,5 punt en dit van invloed is op de slaagkansen 1, wordt gevraagd een verbeterprogramma op te zetten. Zonodig kan wettelijk worden ingegrepen.

Scholen en het onderwijsveld zijn zelf ook al met initiatieven gestart om de kwaliteit van het schoolexamen te verbeteren. Voorbeelden zijn de standaard van de VO-raad, een inhoudelijk instrument van SLO en de acties van de vakverenigingen zelf.

– Verbetercultuur. (Zeer) zwakke scholen weer goed, goede scholen nog beter:

Er wordt gestreefd naar het terugbrengen van het percentage zeer zwakke scholen 2 van 1,8% in 2008 naar 1% in 2012.

Daarnaast wordt er gestreefd naar reductie van het aantal risicovolle vestigingen en toename van het aantal scholen dat voldoende scoort op het kwaliteitskenmerk kwaliteitszorg: het doel voor 2010 (50% van de scholen heeft een voldoende systeem van kwaliteitszorg) was in het jaar 2009 al ruimschoots gehaald (66,5%). Om dit te bereiken, worden diverse instrumenten ingezet. De Inspectie van het Onderwijs, de VO-raad en de AOC-raad hebben hier een rol. De VO-raad draagt bijvoorbeeld in samenwerking met de AOC-raad zorg voor een steunpunt voor zeer zwakke scholen. Ook zal de VO-raad zeer zwakke scholen actief ondersteunen met analyseteams, audits en eventueel financiën. De Inspectie van het Onderwijs heeft haar toezicht op zeer zwakke scholen aangescherpt, waardoor scholen minder lang zeer zwak zullen zijn. Met de wet «Goed onderwijs, goed bestuur» heeft de Inspectie van het Onderwijs meer mogelijkheden gekregen om in te grijpen bij langdurig zwakke kwaliteit op scholen.

• Kwaliteit en innovatie

Samen met de VO-raad stimuleert OCW vernieuwingen die gericht zijn op duurzame versterking van de kwaliteit van het voortgezet onderwijs. Het doel is hogere leeropbrengsten bij alle leerlingen. Scholen zijn daarvoor verantwoordelijk, uiteraard individueel maar ook als collectief.

Vanuit de wetenschappelijke kennisbasis van het project «Expeditie Durven Delen Doen» zorgt de VO-raad voor verdere verspreiding van «good practices», kennis delen, deskundigheidsbevordering en meer in het algemeen het ontwikkelen van een aanstekelijk onderzoekend en opbrengstgericht klimaat. De kennisbasis op het terrein van vernieuwende, doelmatige onderwijspraktijken wordt verder versterkt via de middelen die vrijvallen uit SLOA aan de VO-raad.

Daarnaast ondersteunt OCW het Innovatieplatform van de VO-raad (www.vo-raad.nl/projecten/innovatieplatform-vo). Dit programma plaatst de ontwikkeling van een (digitale) open leermiddelenbank binnen een totaalprogramma: het leren wordt centraal gesteld, docenten en schoolleiders worden betrokken en geschoold. Het gaat onder andere om flexibilisering van het onderwijs en het benutten van de mogelijkheden van taakdifferentiatie in het onderwijs. (Open) digitaal lesmateriaal ondersteunt deze doelstellingen. Samen met Kennisnet, de SLO, scholengroepen en andere partners zorgt de VO-raad voor een groeiende leermiddelenbank met effectief en aantrekkelijk leermateriaal. Eind 2012 is deze leermiddelenbank dekkend voor kerndoelen en eindtermen van praktijkonderwijs tot en met gymnasium.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.7 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

1.

Percentage leerlingen (derde klas) op of boven referentieniveau 2F begrijpend lezen naar schoolsoort

VMBO BBL: 21%

VMBO KBL: 50%

VMBO TL: 95%

HAVO: 100%

VWO: 100%

VMBO BBL: 21%

VMBO KBL: 50%

VMBO TL: 95%

HAVO: 100%

VWO: 100%

VMBO BB: 25%

VMBO KBL: 60%

VMBO TL: 95%

HAVO: 100%

VWO: 100%

Bron: CITO 2009

peildatum: 2009 (nulmeting)

peildatum: 2009

peildatum: 2011

2.

Percentage leerlingen (derde klas) op of boven referentieniveau 2 F rekenen naar schoolsoort

VMBO BBL: 13%

VMBO KBL: 50%

VMBO TL: 76%

HAVO: 97%

VWO: 100%

VMBO BBL: 13%

VMBO KBL: 50%

VMBO TL: 76%

HAVO: 97%

VWO: 100%

VMBO BBL: 20%

VMBO KB: 60%

VMBO TL: 80%

HAVO: 100%

VWO: 100%

Bron: CITO 2009

peildatum: 2009 (nulmeting)

peildatum: 2009

peildatum: 2011

3.

Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerk kwaliteitszorg

32,8%

66,5%

75%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

peildatum: schooljaar 2004/2005

peildatum: schooljaar 2008/2009

peildatum: 2012

4.

Percentage zeer zwakke schoolsoorten en leerwegen in het voortgezet onderwijs

1,8%

1%

1%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

peildatum: 2008

Peildatum: 2010

peildatum: 2012

Toelichting:

1 en 2: De in begroting 2010 opgenomen indicatoren voor taalvaardigheid- en rekenvaardigheid in groep 8 zijn gebaseerd op het NWO Cohortonderzoek. In deze begroting zijn ze vervangen door «nieuwe» indicatoren. Deze gegevens zijn gebaseerd op onderzoek dat het CITO periodiek uitvoert. Daarmee komen tweejaarlijks gegevens beschikbaar over de taal- en rekenvaardigheid (in plaats van driejaarlijks).

3: Mede door de initiatieven van de VO-raad en de verscherpte aandacht voor opbrengsten staat de kwaliteitszorg op de agenda van scholen. Het percentage scholen met goede kwaliteitszorg steeg in schooljaar 2007/2008 naar 54,8% en in het schooljaar 2008/2009 naar 66,5%. De streefwaarde komt voort uit de kwaliteitsagenda.

3.3.3 Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn.

Motivering

Een goede aansluiting van de onderwijsfases en schoolsoorten is van groot belang. Voorkomen moet worden dat leerlingen onder hun kunnen presteren en dat leerlingen voortijdig van school gaan. Het aantal ongediplomeerde schoolverlaters (zonder startkwalificatie) en het aantal vmbo’ers die niet doorstromen naar het mbo, moeten worden teruggedrongen.

• Experimenten vmbo-mbo2

Instrumenten

De overstap van de vmbo-basisberoepsgerichte leerweg (bb) naar het mbo is voor leerlingen een obstakel omdat de inhoud van het vmbo- en mbo-onderwijs onvoldoende op elkaar aansluiten, de pedagogisch-didactische aanpak in beide sectoren heel verschillend is, er een verschil in schoolcultuur is en dat met name de zwakkere leerlingen in het vmbo-bb een kwetsbare groep vormen. Gezien deze problemen wordt een VM2-experiment uitgevoerd met een geïntegreerde leerweg voor de bovenbouw van het vmbo-bb en mbo-2. Dit sluit aan bij de vraag vanuit het onderwijs. In deze leergang hoeven leerlingen de fysieke stap van hun vmbo-school naar het roc niet te maken. Zij volgen één programmatisch geïntegreerd traject van vmbo-bb en mbo-2 op één school. Door de meest kwetsbare leerlingen te huisvesten op één locatie, met één gemeenschappelijk vmbo-mbo-docententeam en met één pedagogisch-didactische visie, verwacht OCW het aantal vsv’ers verder terug te dringen.

Dit experiment is gestart in 2008. Het eerste cohort kent circa 30 projecten (677 leerlingen). In augustus 2009 is een tweede cohort gestart, dit cohort heeft circa 2000 leerlingen. Van 2009 tot en met 2013 wordt de ontwikkeling van de VM2 experimenten gevolgd via een monitor.

Vanaf schooljaar 2010–2011 wordt het mogelijk gemaakt voor de scholen en instellingen van het 1e en/of 2e cohort om leerlingen in te schrijven in het «borgingscohort VM2».

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.8 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

1.

gediplomeerden naar bestemming: overgang vmbo naar mbo

81%

83%

85%

Bron: OCW, Kerncijfers 2004–2008

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2011

3.3.4 Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden

Motivering

De maatschappelijke stage stimuleert kennismaken met «de ander» al op jonge leeftijd. De maatschappelijke stage kan zodoende ook op langere termijn een positieve bijdrage leveren aan de sociale samenhang.

Vanaf schooljaar 2011–2012 moeten alle leerlingen die instromen in het voortgezet onderwijs maatschappelijke stage in hun curriculum hebben.

• Maatschappelijke stage

Instrumenten

Uit «De praktijk leert, een uitgebreide tussenstand na twee jaar invoering van de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs» (prof. dr. Meijs e.a., 2010) blijkt dat leerlingen die een maatschappelijke stage gelopen hebben een hoger niveau van burgerschap hebben. Het rapport concludeert dat leerkrachten duidelijk positieve effecten op leerlingen ervaren (toename van sociale vaardigheden, persoonlijke ontwikkeling, respect voor een ander, zelfvertrouwen, bewustwording van de omgeving en waardering voor vrijwilligerswerk). Ook blijkt dat voor een grote groep van deze leerlingen (meer dan 60%) de maatschappelijke stage een eerste echte kennismaking is met maatschappelijke organisaties. Het rapport concludeert verder dat er weliswaar geen levensveranderende effecten verwacht mogen worden van de maatschappelijke stage, maar dat de stage wel bijdraagt aan een positieve ontwikkeling. Het rapport geeft inzicht in welke lessen er uit de ervaring van twee jaar kunnen worden getrokken, zoals zorgen voor een goede voorbereiding, begeleiding en reflectie.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.9 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

Streefwaarde 2

1.

Percentage leerlingen van alle vo-scholen dat een maatschappelijke stage loopt.

0%

35% *

65%

100%

Bron: Senter Novem 2009

Peildatum: 2004

peildatum: 2009

<peildatum: 2010

peildatum: 2012

XNoot
*

Betreft een maatschappelijke stage van 30 uur in het schooljaar 2008–2009. Vanaf het schooljaar 2011–2012 is de stageduur gedifferentieerd naar schoolsoort.

Toelichting:

Vanaf schooljaar 2008/2009 ligt de nadruk op toename van het aantal leerlingen maatschappelijke stage. Het streven is dat in schooljaar 2010/2011 65% van de leerlingen die jaarlijks instromen in het VO (circa 195 000) een maatschappelijke stage doet. Dat zijn in absolute aantallen ongeveer 126 750 leerlingen.

3.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 3.9 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichtingen

1.

Voldoende toegeruste scholen: materiele bekostiging.

OD 3.3.1

A. 2010

B. 2011

 
 

2.

Onderwijs van hoge kwaliteit:

Uitvoering beleidsagenda

OD 3.3.2

A. 2012

B. 2012

 
 

3.

Aansluiting tussen onderwijsfases: vmbo-mbo.

OD 3.3.3

A. 2014

B. 2014

 
 

4.

Leeraanbod gericht op sociale vaardigheden: maatschappelijke stages.

OD 3.3.4

A. 2013

B. 2013

 

Effectenonderzoek ex post

1.

Evaluatie onderzoek vernieuwing betavakken (wiskunde).

AD 3.1

A. 2007

B. 2010

(B. 2012)

www.slo.nl

 

2.

Evaluatie effecten leerplusarrangement.

OD 3.3.1

A. 2007

B. jaarlijks

vanaf 2008

www.regioplan.nl

 

3.

Evaluatie vmbo tl groen.

OD 3.3.1

A. 2009

B. 2012

KBA

 

4a.

Onderzoek naar effecten pilots maatschappelijke stage.

OD 3.3.4

A. 2009

B. 2010

 
 

4b.

Monitor stages.

OD 3.3.4

jaarlijks

vanaf 2008

 
 

5.

VM2, vmbo en mbo 2 evaluatie.

OD 3.3.3

A. 8/2007

B. 8/2013

ECBO

 

6.

Evaluatie onderbouw en tweede fase.

OD 3.3.3

A. 2007

B. 2011

www.gion.nl

Overig evaluatieonderzoek

7.

PISA onderzoek naar rekenen, taal, science, om de drie jaar.

AD 3.1

A. 2000

B. 2015

www.oecd.org/home

www.cito.nl

 

8.

COOL cohortonderzoek.

AD 3.1

A. 2007

B. 2015

www.nwo.nl

www.gion.nl

www.cito.nl

 

9.

Onderzoek naar beheersing referentiecriteria rekenen en taal.

AD 3.1

A. 2009

nulmeting

B. jaarlijks

www.cito.nl

 

10.

Succes in 1e jaar vervolgonderwijs.

AD 3.1

A. 2007

B. jaarlijks

www.roa.unimaas.nl

 

11.

Universum Programma: monitoring & auditing.

OD 3.3.1

A. 2008

B. 2010

www.platformbetatechniek.nl

 

12.

Motieven scholen en besturen bij investering in gebouwen.

OD 3.3.1

  
 

13.

Effecten vergroten mogelijkheden doorstroom en stapelen.

OD 3.3.3

Nulmeting 2010 Vervolgmetingen

2011–2014

 
 

14.

IEA Onderzoek naar burgerschap.

OD 3.3.4

A. 2007

B. 2010

www.iea.nl

www.gion.nl

www.europeesplatform.nl

 

15.

Vreemde talenindicator.

AD 3.1

A. 2009

B. 2012

CITO

 

16a.

Europees aanbesteden schoolboeken.

OD 3.3.1

A. 2010

B. 2011

Regioplan

 

16b.

Evaluatie marktwerking schoolboeken.

 

A. 2010

B. 2011

Ecorys

Thema`s bij onderwijsbewijs

17.

Hoogbegaafdheid/excellentie.

OD

3.3.1

A. 2009

B. 2012

 
 

18.

ICT in het onderwijs: Monitor «4 in balans».

OD 3.3.1

A. 2007

B. jaarlijks

www.kennisnet.nl

 

19.

Projecten verbetering lezen en schrijven.

OD 3.3.1

A. 2009

B. divers

 
 

20.

Projecten rekenen en wiskunde.

OD 3.3.1

A. 2009

B. divers

 
 

21.

Projecten burgerschap.

OD 3.3.4

A. 2010

B. 2014

 
 

22.

Projecten vermindering onderwijsachterstanden.

OD 3.3.3

A. 2010

B. 2014

 
 

23.

Gedragsproblemen/pesten.

OD 3.3.4

A. 2010

B. 2014

 

ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

4.1 Algemene doelstelling: het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Omschrijving

Kennis en onderwijs zijn de weg naar een groeiende economie, een stijgende welvaart en een actieve deelname aan de maatschappij. Het beroepsonderwijs vervult daarin een cruciale rol. Het mbo telt ruim 500 000 studenten en daarmee is het mbo een belangrijke toeleverancier voor de arbeidsmarkt. Van de totale werkzame beroepsbevolking hebben 4 van de 10 mensen een mbo-opleiding en het mbo is dan ook het meest voorkomende opleidingsniveau op de arbeidsmarkt (MBO en economie, Berenschot 2010). Het aandeel banen waarvoor in 2020 een mbo-opleiding gevraagd wordt, is bijna 42% (in 1996 was dit 45%) van het totaal aantal banen (Skills supply and demand in Europe, Cedefop).

Het handhaven en vergroten van focus en kwaliteit van het beroepsonderwijs is de komende jaren een belangrijk speerpunt. Mbo-studenten moet de gelegenheid worden geboden om via een intensief, gestructureerd en uitdagend onderwijsaanbod (40 uur per week) vakspecialistische kennis op hoog niveau op te doen. Ook een goede basiskennis van de Nederlandse taal en het rekenen is van belang, evenals een grote betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de totstandkoming van opleidingen en het verzorgen van stageplaatsen. Aandachtspunten blijven het verder versterken van de regionale verankering van het beroepsonderwijs, zowel in krimpregio’s als daar waar zich nieuwe economische kansen voordoen, en de aansluiting van het beroepsonderwijs op het voortgezet onderwijs en op het hoger onderwijs.

Behalve het belang van mbo-opgeleiden voor de kenniseconomie is het private rendement van een mbo-opleiding ook aanzienlijk. In het algemeen geldt dat het voor het individu loont om onderwijs te volgen. Het betekent dat een mbo’er meer inkomen kan verdienen dan iemand met een lagere opleiding. Bovendien is de gemiddelde tijd om een baan te vinden voor mbo-gediplomeerden 8 maanden bij de beroepsopleidende leerweg (bol) en 3 maanden bij de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) (OCW, 2009). Maar het rendement van een mbo-opleiding gaat veel verder dan het financiële voordeel in de vorm van een hoger inkomen. Net als alle andere vormen van onderwijs kan mbo-onderwijs ook leiden tot individuele en maatschappelijke baten op uiteenlopende terreinen zoals gezondheid, maatschappelijke participatie en het voorkomen van criminaliteit.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele deelnemers én bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van de onderwijsmiddelen en het garanderen van de onderwijskwaliteit. De middelen die hij tot zijn beschikking heeft, zijn: wet- en regelgeving, bekostiging, subsidies, integraal toezicht en communicatie met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister op een manier ondersteund die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat door wetten en regels voor goed bestuur. Gemeenten ontvangen via het participatiebudget de rijksbijdrage educatie voor de inkoop van educatieve activiteiten bij roc’s. De verantwoordelijkheid voor de educatie is belegd bij gemeenten, omdat zij het beste zicht hebben op de lokale behoefte. Met ingang van 10 oktober 2010 is de minister ook verantwoordelijk voor het onderwijs op de BES-eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor het groene onderwijs.

Externe factoren

Het onderwijs wordt ook bepaald door de inzet van schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, deelnemers, ouders, docenten, bedrijven, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld jeugdzorg) en andere overheden. De minister is daarom afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de leerlingen-, deelnemer- en studentenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 4.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Het percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs

71,9%

76,2%

76,6%

 

Bron: Eurostat

2000

2008

2009

 

2.

Het percentage voortijdig schoolverlaters van de totale bevolking van 18–24 jaar

15,5%

11,4%

10,9%

8%

Bron: Eurostat

2000

2008

2009

2020

3.

Het percentage dat een hbo-diploma haalt van het totale aantal mbo’ers dat doorstroomt naar het hbo

62,1%

63,7%

63,7%

70%

Bron: DUO

2006

2008

2009

2011

4.

Werkloosheid van gediplomeerde mbo’ers anderhalf jaar na het beëindigen van de opleiding

    
 

BOL

14,6%

5,3%

9,8%

 
 

BBL

 

1,0%

3,1%

 

Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA

(cohort 2002–2003) 2004

(cohort 2006–2007) 2008

(cohort 2007–2008) 2009

 

5.

Het percentage gediplomeerden dat aangeeft dat hun opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt

    
 

BOL

43%

48%

48%

60%

 

BBL

 

59%

58%

60%

Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA

(cohort 2004–2005) 2006

(cohort 2006–2007) 2008

(cohort 2007–2008) 2009

2011

Toelichting:

  • 1. Voor deze variabele is door de EU geen streefwaarde vastgesteld in het kader van EU 2020.

  • 4. Voor deze indicator is geen streefwaarde geformuleerd omdat deze sterk afhankelijk is van de conjuncturele ontwikkeling.

4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

3 846 651

3 505 679

3 419 730

3 340 538

3 317 338

3 317 471

3 317 495

Waarvan garantieverplichtingen

143 934

      

Totale uitgaven

3 507 340

3 580 198

3 418 894

3 405 345

3 342 520

3 319 720

3 319 744

         

Programma-uitgaven

3 503 474

3 576 255

3 415 486

3 401 994

3 339 169

3 316 369

3 316 393

         

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

2 981 121

2 974 876

2 944 006

2 946 191

2 884 218

2 863 045

2 863 390

Bekostiging roc's/overige regelingen

2 873 217

2 862 911

2 839 099

2 845 332

2 783 762

2 763 318

2 763 318

Korting 2e teldatum (coalitieakkoord)

– 38 892

– 36 090

– 27 290

– 27 290

– 27 290

– 27 290

– 27 290

Bekostiging kbb's

115 821

105 521

98 521

98 521

98 521

98 521

98 521

School-ex programma

8 485

6 115

0

0

0

0

0

Competentiegerichte kwalificatiestructuur

5 000

21 626

20 628

20 639

20 651

20 662

20 662

Overig

17 490

14 793

13 048

8 989

8 574

7 834

8 179

         

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken

119 661

172 329

156 095

143 320

142 320

141 935

140 155

Taal en rekenen

10 155

62 099

56 769

56 109

56 109

56 109

56 109

Innovatiearrangement

21 500

10 000

10 000

0

0

0

0

Innovatiebox regulier

43 151

43 138

43 136

43 136

43 136

43 136

43 136

Regeling stagebox

35 362

35 000

35 000

35 000

35 000

35 000

35 000

Stage en leerbaanoffensief Kenniscentra

7 000

13 000

3 000

0

0

0

0

Netwerkscholen (Fes)

0

4 500

3 500

3 500

2 500

0

0

Overig 1

2 493

4 592

4 690

5 575

5 575

7 690

5 910

         

Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

285 890

250 897

193 104

189 754

189 904

188 789

190 054

Leerlinggebonden financiering (LGF)

32 847

40 465

32 172

32 172

32 172

32 172

32 172

Educatie

202 401

150 433

115 354

115 355

115 355

115 355

115 355

Aanvalsplan Laaggeletterdheid

4 200

4 235

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

Leven Lang Leren en EVC

22 444

29 905

15 022

8 577

8 577

8 577

8 577

Schoolmaatschappelijk werk

15 000

15 000

15 000

15 000

15 000

15 000

15 000

Overig

8 998

10 859

11 556

14 650

14 800

13 685

14 950

         

Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

103 476

167 240

111 810

112 261

112 261

112 061

112 261

RMC's/GSB

53 251

31 471

31 471

31 471

31 471

31 471

31 471

Convenanten met RMC-regio's

21 146

39 760

53 960

56 800

56 800

56 800

56 800

Programmagelden regio's

15 170

22 870

25 275

19 300

19 300

19 300

19 300

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo

0

5 000

6 000

6 000

6 000

0

0

Verbetering melding verzuim

0

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

Plusvoorziening «overbelaste jongeren»

11 900

47 918

0

0

0

0

0

Overig

2 009

18 221

– 6 896

– 3 310

– 3 310

2 490

2 690

         

Programmakosten-overig

13 326

10 913

10 471

10 468

10 466

10 539

10 533

Uitvoeringsorganisatie DUO

13 326

10 913

10 471

10 468

10 466

10 539

10 533

         

Apparaatsuitgaven

3 866

3 943

3 408

3 351

3 351

3 351

3 351

Ontvangsten

24 099

12 003

3 500

3 500

2 500

0

0

XNoot
1

Onder deze post is van 2011 tot en met 2015 in totaal € 5 miljoen gereserveerd voor het sectorplan techniek mbo 2011–2016. Zie voor meer informatie artikel 6.3.4.

Toelichting:

  • 1. Door het ministerie van OCW zijn in 2008 meerjarige convenanten afgesloten met bijna alle scholen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs en de contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s. Het schooljaar 2010–2011 is het laatste jaar van deze convenanten. Zie operationele doelstelling 4.3.4, eerste bolletje voor een nadere toelichting.

  • 2. Afdrachtvermindering onderwijs

    Ter bevordering van de werkgelegenheid worden de loonkosten van leerlingen met een leerwerkovereenkomst c.a. verlaagd door middel van vermindering van de afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

    Deze regeling geldt voor de werkgever van werknemers die:

    • de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg of de beroepsopleidende leerweg op mbo 1 of 2 niveau volgen;

    • een EVC-procedure volgen waarvan de kosten door de werkgever worden gedragen;

    • voor aanvang van de scholing werkloos zijn of voormalig werkloos zijn en uitsluitend als gevolg van deelname aan een re-integratietraject van een gemeente of het UWV niet langer werkloos zijn en een opleiding op mbo 1 of 2 niveau volgen.

    Het niveau van de faciliteit, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota.

Tabel 4.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

3 405 015

3 391 526

3 328 703

3 305 830

3 305 860

Totaal juridisch verplicht

3 295 412

3 254 811

3 134 288

3 107 855

3 107 855

Totaal bestuurlijk gebonden

109 442

136 444

194 012

197 603

197 759

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

161

271

403

372

246

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

2 944 006

2 946 191

2 884 218

2 863 045

2 863 390

Juridisch verplicht

2 935 868

2 937 325

2 875 644

2 855 211

2 855 211

Bestuurlijk gebonden

7 977

8 595

8 171

7 462

7 933

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

161

271

403

372

246

       

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve inistellingen en via hoogwaardige stageplekken

156 095

143 320

142 320

141 935

140 155

Juridisch verplicht

70 056

56 109

56 109

56 109

56 109

Bestuurlijk gebonden

86 039

87 211

86 211

85 826

84 046

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

193 104

189 754

189 904

188 789

190 054

Juridisch verplicht

170 782

165 106

165 064

165 064

165 064

Bestuurlijk gebonden

22 322

24 648

24 840

23 725

24 990

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

111 810

112 261

112 261

112 061

112 261

Juridisch verplicht

118 706

96 271

37 471

31 471

31 471

Bestuurlijk gebonden

– 6 896

15 990

74 790

80 590

80 790

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

4.3 Operationele beleidsdoelstelling
4.3.1 Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

Motivering

Het stelsel van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie moet zodanig zijn toegerust dat regionale opleidingencentra (roc’s), de vakinstellingen, de overige mbo-instellingen en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) bij het verzorgen van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie kunnen voldoen aan de door de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen.

• Bekostiging roc’s

Instrumenten

Het wetsvoorstel modernisering bekostiging beroepsonderwijs heeft als doel de verdeling van de rijksmiddelen voor het mbo over de betrokken instellingen te verbeteren en de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik te verminderen. Het wetsvoorstel is op 23 december 2008 bij brief aan de Tweede Kamer toegezegd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 451, nr. 101). In het wetsvoorstel zijn aanscherpingen van diverse bepalingen in de WEB opgenomen. De voornaamste wijzigingen betreffen de beperking van de diplomabekostiging van extraneï, de aanscherping van de urennorm voor de deeltijdse beroepsopleidingen en de opleidingen in de beroepsbegeleidende leerweg, en het opnemen van een bepaling die erin voorziet dat inschrijving als deelnemer niet langer voor een onderdeel van een beroepsopleiding kan plaatsvinden. Tevens is voorzien in een algemene wettelijke basis in de WEB en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het stellen van regels aan de rechtmatige en doelmatige besteding van de rijksbijdrage. Het wetsvoorstel is kort voor de zomer van 2010 aangeboden aan de Raad van State.

• Het primaire proces op orde

Goed mbo-onderwijs kent goede lesroosters, is gebaseerd op een volwaardig lesprogramma gedurende de gehele opleiding, is voldoende uitdagend en ambitieus, wordt verzorgd door capabele docenten in een moderne setting en bereidt studenten goed voor op startposities op de arbeidsmarkt. Duidelijk is dat sommige mbo-instellingen hun zaken onvoldoende op orde hebben. Het gaat daarbij vooral om een goede organisatie van het onderwijs en het échte handwerk van een school: voldoende lessen, weinig schooluitval, goede roosters, adequate verzuimregistratie en laagdrempelige klachtenafhandeling.

Om betrokken instellingen te stimuleren hun primaire proces op orde te krijgen, zijn verschillende maatregelen in gang gezet. De individuele prestaties van roc’s, goed en minder goed, worden scherper in beeld gebracht. In het najaar van 2010 publiceert de Inspectie van het Onderwijs profielen met toezichtsinformatie overzichtelijk per instelling. Parallel aan deze commissie is aan de Stichting Platform Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven gevraagd een advies uit te brengen over de wijze waarop de kwalificatiestructuur vereenvoudigd kan worden en onrendabele opleidingen afgebouwd kunnen worden (macrodoelmatigheid). De resultaten van dit advies worden in augustus 2010 verwacht, zodat de Commissie Onderwijs en Besturing BVE (zie volgende kopje) deze kan meewegen in haar totale bevindingen en aanbevelingen. De tijdspanne tussen het constateren van onvoldoende onderwijskwaliteit en daadwerkelijke sanctie wordt ingekort met ingang van de toezichtsronde 2010–2011. De ombudslijn MBO is voor een jaar ingericht en wordt medio 2011 geëvalueerd.

• Commissie Onderwijs en Besturing BVE

Met ingang van 1 mei 2010 is de onafhankelijke Commissie Onderwijs en Besturing BVE in het leven geroepen. De commissie heeft tot taak het analyseren van de wijze waarop de brede opdracht aan de bve-sector wordt uitgevoerd, welke problemen zich daarbij voordoen en of de afzonderlijke (beleids)maatregelen in samenhang voldoende zijn om deze brede opdracht te ondersteunen. De commissie zal bij haar aanbevelingen expliciet aandacht besteden aan de verdeling van de verantwoordelijkheden in en rondom de sector en aan de macrodoelmatigheid van het aanbod aan opleidingen en kwalificaties. De commissie brengt vóór 30 november 2010 haar eindrapport uit aan de minister van OCW.

• Commissie Werkscholen

In mei 2010 is de Commissie Werkscholen ingesteld. Deze commissie heeft tot taak zich te buigen over en voorstellen te doen voor de verbetering van het onderwijs aan kwetsbare jongeren, dat wil zeggen jongeren die vanwege een opeenstapeling van problemen dan wel vanwege een beperking een grote afstand hebben tot school, bedrijf en maatschappij. Het onderwijs zou de vorm van zogenoemde werkscholen kunnen krijgen.

De commissie is gevraagd nog in 2010 met voorstellen te komen omtrent de vormgeving van deze scholen, de kwalificering en certificering die deze scholen mogelijk gaan maken, de financiering van dit geheel en eventuele randvoorwaarden. Een nieuw kabinet zal afwegingen inzake werkscholen maken.

• Experiment De Netwerkschool

Competentiegericht onderwijs vraagt om bedrijfsvoering die hier goed op aansluit en het onderwijs ondersteunt. Om te stimuleren dat mbo-instellingen hun bedrijfsvoering verder moderniseren, loopt van 2010 tot en met 2013 het experiment De Netwerkschool. Het doel van dit experiment is een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het lerarentekort door wetenschappelijk aan te tonen dat het mogelijk is de arbeidsproductiviteit in het onderwijs te verhogen door een slimme organisatie van het onderwijs en door effectieve inzet van ict. In het experiment worden verschillende onderwijsinnovaties (ict-inzet, flexibele organisatie, functiedifferentiatie en samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven) samengebracht in een integraal model (zie voor meer informatie over het model: www.netwerkschool.nl). In 2010 starten maximaal vijf daartoe geselecteerde scholen in een experimentele opzet met curricula, die in een nieuwe opzet naast een traditioneel vormgegeven opleiding worden geplaatst.

Gedurende vier jaar worden de effecten van deze onderwijsinnovaties op de prestaties van studenten, docenten en bedrijfsvoering gemonitord. Dit leidt tot een evidence based concept van onderwijsvernieuwing, dat vervolgens andere mbo-instellingen kan inspireren en ondersteunen.

Stichting De Netwerkschool is verantwoordelijk voor de uitvoering en coördinatie van het experiment.

• Competentiegerichte kwalificatiestructuur

Sinds 2004 zijn mbo-instellingen gefaseerd bezig hun opleidingsaanbod in te richten op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers als onderdeel van de competentiegerichte kwalificatiestructuur. De beoogde invoering van de wet competentiegerichte kwalificatiestructuur was augustus 2010. Door de val van het kabinet is het wetsvoorstel, dat voorligt in de Tweede Kamer, nog niet in behandeling genomen. Het uitblijven van een wettelijke basis betekent dat de experimenteerperiode voor de competentiegerichte kwalificatiestructuur van kracht blijft. De verwachting is dat per 1 augustus 2010 97% van de eerstejaars studenten onderwijs krijgt op basis van de kwalificatiedossiers.

In 2011 wordt ingezet op:

  • Vraaggerichte ondersteuning van individuele instellingen bij de vernieuwing door MBO2010 bij de vormgeving van onderwijs en bedrijfsvoering (inclusief professionalisering personeel);

  • Concrete afspraken tussen kbb’s en het bedrijfsleven over vergroting van transparantie, herkenbaarheid en uitvoerbaarheid van de kwalificatiedossiers, waarbij nadrukkelijk docenten worden betrokken.

• Kenniscentra

Op de begroting zijn middelen beschikbaar voor de 16 kenniscentra (excl. Aequor) om hun wettelijke taken uit te voeren. De kenniscentra dragen bij aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Dit doen zij door te beschrijven wat een beginnend beroepsbeoefenaar aan kennis, vaardigheden en competenties moet hebben om een diploma te kunnen behalen. Daarnaast dragen de kenniscentra zorg voor een toereikend aantal bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen voor zowel de deelnemers in de beroepsbegeleidende als in de beroepsopleidende leerweg. Beoogd wordt per 2012 een nieuw bekostigingsmodel in te voeren. De nieuwe bekostiging zal moeten bestaan uit een verdeelmodel dat gebaseerd is op de wettelijke taken en de verdeling van de werklast over de kenniscentra. Hierover vindt overleg plaats met de kenniscentra. De onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van de (wettelijke) werkzaamheden van de kenniscentra.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.4 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Diplomaresultaat per niveau

niveau 1: 58%

niveau 2: 54%

niveau 3: 65%

niveau 4: 70%

niveau 1: n.v.t.

niveau 2: n.v.t.

niveau 3: n.v.t.

niveau 4: n.v.t.

niveau 1: 58%

niveau 2: 54%

niveau 3: 65%

niveau 4: 70%

niveau 1: 60%

niveau 2: 60%

niveau 3: 70%

niveau 4: 75%

Bron: Benchmark MBO Raad

2007–2008

 

2007–2008

2011–2012

2.

Het percentage opleidingen, ingericht op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers

12%

39%

53%

100%

Bron: DUO

2005–2006

2007–2008

2008–2009

2010–2011

3.

Het percentage deelnemers in het eerste jaar dat een competentiegerichte opleiding volgt

11%

83%

97%

100%

Bron: DUO

2005–2006

2009–2010

2010–2011

2011–2012

Toelichting:

  • 1. Deze indicator is een nieuwe indicator uit de MBO-benchmark en vervangt de oude indicator Deelnemerssucces. Het diplomaresultaat heeft alleen betrekking op studenten die rechtstreeks vanuit het vo naar het mbo zijn gegaan. Van deze studenten is de vooropleiding in elk geval bekend. Het diplomaresultaat wordt uitgedrukt als het percentage mbo-verlaters met een diploma op het totaal aantal mbo-verlaters.

  • 3. De prognose voor 2010–2011 is dat 97% van de eerstejaarsstudenten een opleiding volgt op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers.

Tabel 4.5 Kengetallen

Indicator

2010

2011

2012

2013

2014

1.

Aantal deelnemers mbo (excl. «groen onderwijs»)

491 867

494 442

491 217

484 725

477 492

 

bol-vt

327 784

341 325

350 842

349 534

347 684

 

bbl

154 550

143 742

132 167

127 808

123 800

 

bol-dt

9 533

9 375

8 208

7 383

6 008

Bron: Referentieraming 2010

     

2.

Gemiddelde prijs per mbo-deelnemer (x € 1 000)

7,3

7,2

7,1

7,1

7,1

Bron: Lumpsum budget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo

     

Toelichting:

  • 1./2. In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010). Vanwege de onzekerheid over met name de ontwikkeling van de aantallen studenten na 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op hetzelfde niveau als 2011 te houden. Indien na 2011 de eventuele stijging van het aantal studenten zich toch mocht doorzetten dan betekent dit onder gelijkblijvende omstandigheden – gegeven de meerjarige budgetten – dat het gemiddelde beschikbare bedrag per student daalt.

  • 1. Het gaat om aantallen per kalenderjaar (omgerekend uit aantallen per schooljaar op 1 oktober) inclusief de raming van het conjunctuureffect als gevolg van substitutie van deelnemers van de bbl naar de bol.

  • 2. Bij de berekening van de gemiddelde prijs per deelnemer is rekening gehouden met de extra middelen voor taal- en rekenonderwijs.

4.3.2 Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken

Motivering

Om de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs te verbeteren moeten mbo-opleidingen voldoende onderwijstijd bieden, voldoende aandacht besteden aan basisvaardigheden, de examens op orde hebben en de doorlopende leerlijnen in de beroepskolom bevorderen.

Ouders, studenten en werkgevers moeten kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de opleidingen en de uitgereikte diploma’s. Een grotere betrokkenheid en een intensievere samenwerking tussen onderwijsinstellingen, kenniscentra en (leer)bedrijven in de regio kunnen ervoor zorgen dat de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het onderwijs, inclusief de stage, van een hoog niveau is. In deze crisistijd is het van belang dat het potentieel aan bpv-plekken (stageplekken/leerbanen) bij leerbedrijven zo optimaal mogelijk wordt benut.

• Nederlandse taal en rekenen

Instrumenten

Vanaf 1 augustus 2010 is de Wet Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen van kracht. Hiermee wordt het Referentiekader taal en rekenen een leidraad voor onderwijsinstellingen, docenten en onderwijsprogramma's in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en het mbo. Voor mbo-niveau 4 komen er vanaf 2013–2014 centraal ontwikkelde examens. Een jaar later ook voor niveau 2 en 3. Een zorgvuldige voorbereiding, waarbij mbo-instellingen stapsgewijs ervaring opdoen met prototypes, voorbeeldexamens en deelname aan pilotexamens, is van groot belang. Op basis van een Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo, met een looptijd van 2010 tot en met 2013, ontvangen instellingen jaarlijks ruim € 50 miljoen voor de intensivering van het taal- en rekenonderwijs. Voor ondersteuning kunnen instellingen terecht bij het steunpunt taal en rekenen mbo (zie www.steunpunttaalenrekenenmbo.nl). Begin 2011 zijn de eerste voorbeeldexamens taal en rekenen voor niveau 4 beschikbaar, en kunnen instellingen hiermee ervaring opdoen. Eind 2011 zullen ook de voorbeeldexamens voor niveaus 2 en 3 op worden geleverd. Jaarlijks leggen instellingen in het jaarverslag verantwoording af over de besteding van middelen vanuit de Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen en geven zij een beschrijving van de voortgang van het implementatieproces binnen de instelling.

• Regelingen innovatiebox, innovatiearrangement en stagebox

Via de Regeling stagebox beroepsonderwijs wordt geld beschikbaar gesteld om te zorgen voor extra stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers. Ook is het geld bedoeld voor een intensieve stagebegeleiding van deelnemers in het beroepsonderwijs. De regeling eindigt in 2010.

De Regeling Innovatiebox is bedoeld om in overleg met samenwerkingspartners in de regio innovatie vorm te geven. Het gaat om innovatieprojecten die breed worden opgepakt met als doel het innovatieresultaat te laten verankeren in de eigen organisatie. De huidige regeling loopt in 2010 af. Er is de afgelopen periode een evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de Stagebox en Innovatiebox om te bepalen of onderwijsinstellingen (met hun partners in de regio) het ontwikkelen van innovatie, op de thema’s van de innovatieagenda, als kerntaak voldoende gerealiseerd hebben.

Naast de Regeling Innovatiebox wordt innovatie ook gestimuleerd via de Regeling Innovatiearrangement. Deze regeling is bedoeld om meer experimentele innovatieprojecten op regionaal dan wel sectoraal niveau, die zonder aanvullende middelen onvoldoende kans zouden hebben, financieel te ondersteunen. Alleen samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en bedrijven kunnen een beroep doen op dit arrangement. Het jaar 2011 is het laatste jaar waarin de regeling geldt, daarna wordt het innovatiearrangement opgeheven. Voor zowel de innovatiebox als het innovatiearrangement zijn de landelijke thema’s, zoals vastgelegd in de landelijke innovatieagenda, leidend.

• Het mbo is een bepalend segment voor de arbeidsmarkt

De beroepspraktijkvorming (bpv) is een belangrijk onderdeel van elke beroepsopleiding. Voor het behalen van een optimaal rendement uit de bpv voor elke deelnemer is een goede wisselwerking tussen het opleidingsaandeel op school en het aandeel in de praktijk noodzakelijk. Dit betekent dat mbo-instellingen de regie over de bpv als aandeel in de opleiding nog meer naar zich toe moeten trekken.

Vanuit dat perspectief hebben mbo-instellingen, samen met het georganiseerde bedrijfsleven en de kenniscentra, veel energie gestoken in diverse activiteiten – in vervolg op het zogenaamde BPV Protocol – ter verbetering van de sectorale organisatie van de bpv. Hierbij gaat het onder meer om het beter afstemmen van de begeleiding van mbo-instellingen op de behoeften van student en leerbedrijf, waarbij tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de expertise van docenten in het beroepsdomein van de opleiding. Al in het studiejaar 2010–2011 dient dit te resulteren in een voor de deelnemer (en het leerbedrijf) merkbare toename van het kwaliteitsniveau van de bpv. In de eerste helft van 2011 wordt door de MBO Raad, Colo, MKB/VNO-NCW en OCW een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het op 10 juni 2009 opgestelde BPV Protocol op de uitvoeringspraktijk. In 2011 eindigt het driejarige programma ondersteuning leerbedrijven dat naar verwachting ook een goede impuls zal geven aan de gewenste wisselwerking tussen het schoolse en het praktijkleren. Het programma realiseert onder andere dat de kenniscentra in 2011 een uniform servicepakket aanbieden aan actieve leerbedrijven, opdat de leerbedrijven goed toegerust zijn voor hun opleidingstaak in het kader van de competentiegerichte kwalificatiestructuur.

• Bevorderen doorstroom naar hoger onderwijs

De planning is erop gericht bij aanvang van het studiejaar 2011–2012 maximaal twintig pilots met het Associate-degreeprogramma (Ad) te starten, die deels op de locatie van een mbo-instelling worden verzorgd. Over de inrichting van deze twintig pilots en de condities waaronder een hogeschool en een mbo-instelling vanuit een zo gelijkwaardig mogelijke rol kunnen samenwerken, zijn de hogescholen en de mbo-instellingen medio 2010 geïnformeerd. Voor de inrichting van de samenwerking tussen een hogeschool en een mbo-instelling zal op basis van artikel 1.7a van de WHW (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) worden genomen.

De beleidsreactie op het rapport van de onderwijsraad «de weg naar de hogeschool», waarin de Raad adviseert over het vraagstuk van de doorstroom van het middelbaar beroepsonderwijs naar het hoger beroepsonderwijs, wordt meegenomen in de zorgvuldige uitwerking van het rapport Veerman (zie ook artikel 6.3.3).

• Handhaven onderwijstijd

Van de bekostigde instellingen bleek in het studiejaar 2008–2009 17% van de onderzochte opleidingen de minimale 850 klokurennorm niet na te leven. Na herstelacties bleef 9% onvoldoende. De naleving is weliswaar verbeterd (van 24% onvoldoende in het studiejaar 2006–2007 naar 17% onvoldoende) maar niet voldoende. Streven is dat elke instelling en opleiding de minimale 850 klokurennorm verzorgd. In 2010 wordt de focus in het toezicht gericht op instellingen en opleidingen die eerder een tekort lieten zien. In 2011 zal opnieuw een representatief onderzoek uitgevoerd worden waarbij de NBI’s (niet-bekostigde instellingen) zullen worden meegenomen, aangezien ook hier nalevingstekorten te verwachten zijn volgens het inspectierapport van maart 2010. Waar noodzakelijk worden (financiële) sancties genomen. Daarnaast wordt de bedrijfsvoering/kwaliteitsborging van de instellingen ondersteund zodat de scholen zelf de naleving van onderwijstijd beter kunnen waarborgen. De uitkomsten van de evaluatie van de 850 urennorm, waarover in augustus 2010 is gerapporteerd aan de Tweede Kamer, zullen in 2011 hun verdere beslag krijgen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.6 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Percentage opleidingen met voldoende examenkwaliteit

52%

78%

n.n.b.

85%

Bron: Examenverslag mbo

2005

2008

2009

2011

2.

Percentage deelnemers dat positief is over de beroepspraktijkvormingsplek (BPV)

48%

59%

 

75%

Bron: ODIN

2005 (ODIN 3)

2008 (ODIN 5)

 

2011

3.

Het oordeel van de deelnemer over de opleiding

6,7

6,9

 

7

Bron: ODIN

2005 (ODIN 3)

2008 (ODIN 5)

 

2011

4.

Het percentage opleidingen dat onderwijs geeft volgens de richtlijnen van de 850 uren norm (BOL)

75%

91%

83%

100%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

2006

2008

2009

2010

5.

Percentage instellingen dat ervaring opdoet met de afname van centrale voorbeeldexamens Nederlandse taal en rekenen 3F (bij mbo-4)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

90%

Bron: College voor Examens

2007

2008

2009

2011

Toelichting:

  • 4. Het percentage van 91% voor het jaar 2008 is niet vergelijkbaar met 2006 en 2009 omdat dit resultaat afkomstig is uit het reguliere risicogerichte (en dus selectieve) toezicht. De ambitie blijft 100% naleving maar de verwachting is niet dat in 2011 volledige naleving plaatsvindt. Het hanteren van een tolerantiegrens van 3% niet-naleving is realistisch.

  • 5. De indicator geeft aan welk percentage van de mbo-instellingen zich voorbereidt op de invoering van verplichte centrale examens Nederlandse taal en rekenen voor mbo-4 in 2013–2014.

4.3.3 Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

Motivering

Deelnemers aan het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie moeten de mogelijkheid krijgen om hun talenten te ontplooien in een leeromgeving en op een manier die het beste past bij hun specifieke behoeften. Het gaat daarbij ook om jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben bij het volgen van een mbo-opleiding en om volwassenen die door het volgen van een cursus of opleiding beter in staat zijn te participeren op de arbeidsmarkt en in de samenleving.

• Volwassenenonderwijs

Instrumenten

Sinds 1 januari 2009 maakt het educatiebudget onderdeel uit van het Participatiebudget. Hiermee wordt het geld voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgering en volwasseneneducatie gebundeld in één specifieke uitkering voor gemeenten. Tot 2013 moet een bedrag gelijk aan de bijdrage van OCW in het Participatiebudget aan inkoop van educatie bij roc’s worden besteed. De wettelijke taak van roc’s voor educatie blijft gedurende deze periode gehandhaafd. Daarna vervalt de oormerking voor educatie en de bestedingsverplichting bij roc’s. Door het kabinet is in 2009 besloten om vanaf 2011 structureel € 35 miljoen minder op het budget in te zetten ten behoeve van het OCW aandeel in de rijksbrede problematiek als gevolg van de crisis.

De resterende middelen worden verdeeld over basisvaardigheden (met name laaggeletterdheid), vavo (tweede kans onderwijs) en NT2. Ter ondersteuning van de bestrijding van laaggeletterdheid is t/m 2010 jaarlijks € 4,0 miljoen beschikbaar om het «Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 Van A tot Z betrokken» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 142) uit te voeren. In 2011 zal blijken wat voor resultaten de inspanningen van de drie uitvoerende organisaties CINOP, Stichting Lezen en Schrijven en Expertisecentrum ETV.nl hebben opgeleverd.

• Het vasthouden en binden van talenten

Onder deze noemer wordt gewerkt aan het verbeteren van het schoolsucces van risicoleerlingen in het mbo. Het vsv-beleid dringt via rmc, scholen en convenanten de ongediplomeerde uitval in vo en mbo terug (voor een nadere toelichting zie operationele doelstelling 4). Voor schoolmaatschappelijk werk wordt jaarlijks geld aan het mbo-veld ter beschikking gesteld. Met deze middelen kunnen instellingen voor de leerlingen, die dit tijdelijk nodig hebben, snel en adequaat hulpverlening inschakelen. Hierdoor wordt het risico op uitval van deze leerlingen verkleind.

De mbo-instellingen worden in 2011 ondersteund bij de verdere ontwikkeling van de zorgstructuur binnen hun instelling. Er is een website met veel informatie, er zijn kenniskringen op het gebied van zorg en begeleiding en de ontwikkeling van de zorg adviesteams (ZAT’s) wordt krachtig ondersteund.

Met leerlinggebonden financiering kunnen (geïndiceerde) jongeren met een beperking met extra begeleiding en ondersteuning hun opleiding volgen. Om mbo-instellingen en praktijkbegeleiders daarin te steunen is de brochurereeks «Speciale aandacht gevraagd» ontwikkeld. Het aantal geïndiceerde deelnemers op het beroepsonderwijs wordt voor 2011 geraamd op 6 800.

• Bevorderen leren en werken

De internationale concurrentie en toenemende krapte op de arbeidsmarkt vragen om een hogere arbeidsparticipatie, mobiliteit en duurzame inzetbaarheid van mensen. Dat vraagt in toenemende mate om geschoolde arbeid en een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Ook moeten mensen in staat zijn zich tussentijds bij of om te scholen, zodat zij ondanks verschuivingen in de werkgelegenheid tot hun pensioen inzetbaar blijven en de overstap naar ander werk kunnen maken. De inrichting van ons onderwijsstelsel en de beschikbaarheid van scholing op latere leeftijd bepalen mede de kwaliteit van onze beroepsbevolking. Zonder maatregelen vormen arbeidstekorten mogelijk knelpunten voor economische groei en het publieke voorzieningenniveau.

De afgelopen jaren heeft het kabinet geïnvesteerd in scholing en het Ervaringscertificaat (EVC) door ondersteuning van regionale samenwerkingsverbanden en leerwerkloketten. Deze infrastructuur werkt nu op volle kracht. Nu moet bepaald worden hoe de impuls, die het kabinet gegeven heeft aan een leven lang leren, geborgd kan worden.

De bijdrage van het Ervaringscertificaat aan een duurzame inzetbaarheid van mensen is de afgelopen periode sterk toegenomen. In het huidige programma heeft de overheid tot en met 2012 de regie genomen om de basiskwaliteit van het Ervaringscertificaat op orde te brengen en de betrouwbaarheid van afgegeven EVC-verklaringen te vergroten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 30 012, nr. 30). De overheid neemt besluiten over EVC-aanbieders op basis van rapporten van beoordelende organisaties. De criteria voor afgifte van de EVC-verklaring en een beschrijving van de wijze waarop de besluitvorming plaatsvindt, staan in de beleidsregel afgifte EVC-verklaringen (Staatscourant 2010, nr. 4981, 1 april 2010). Ondertussen wordt gewerkt aan een goed systeem van kwaliteitsborging voor na 2012.

Met de stimuleringsmaatregel Leercultuur krijgen bedrijven in het midden- en kleinbedrijf (mkb) de kans om met deskundig advies hun interne leercultuur te versterken, gericht op een brede en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers. Zo worden de mogelijkheden voor leren binnen hun bedrijf verder ontwikkeld. De resultaten worden gedeeld met andere bedrijven en branches, opdat ook zij hier hun voordeel mee kunnen doen. MKB-Nederland voert de regie over het project.

De overheid werkt aan een betere transparantie van het aanbod van arbeidsmarktrelevante kwalificerende opleidingen waarin ook het informele onderwijs een status heeft.

Acties rondom leren en werken worden uitgevoerd conform het plan van aanpak 2008–2011: Doorpakken met Leren & Werken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 012 VIII, nr. 10).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.7 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Aantal nieuwe leerwerktrajecten (duaal + EVC)

11 575

29 865

65 166

90 000

Bron: monitoring door CINOP

2006

2008

2009

2008–2011

2.

Deelname aan leeractiviteiten door 25–64 jarigen

15,5%

17,0%

17,0%

20%

Bron: Eurostat

2000

2008

2009

2020

3.

Het percentage deelnemers dat tevreden is over de begeleiding bij de studie

38%

44%

 

65%

Bron: ODIN

2005 (ODIN 3)

2008 (ODIN 5)

 

2011

4.

Dekkingsgraad zorg- en adviesteams

42%

82%

88%

100%

Bron: Nederlands Jeugdinstituut (NJI)

2003

2008

2009

2011

Toelichting:

  • 1. In de periode 2005–2007 zijn 44 162 extra leerwerktrajecten (duaal en EVC) gerealiseerd. Met de verlenging van de projectdirectie Leren en Werken tot 2011 is voor de periode 2008–2011 een nieuwe streefwaarde bepaald. In de periode 2008 tot en met 2011 moeten 90 000 extra leerwerktrajecten gerealiseerd worden. Het startmoment voor deze nieuwe ambitie is 2008. In dat jaar zijn 29 865 trajecten gerealiseerd. In 2009 zijn er, inclusief de 29 865 trajecten uit 2008, 65 166 trajecten gerealiseerd.

  • 2. Van de beroepsbevolking tussen de 25 en 64 jaar neemt 15% in 2020 deel aan een cursus of opleiding. In 2009 bedroeg de deelname 17% in Nederland. Hiermee behoort Nederland nog steeds tot de best presterende landen. In de nota «De kenniseconomie in zicht» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 27 406, nr. 153, pagina 22) is een ambitieuzere doelstelling geformuleerd: 20% in 2020.

  • 4. Uit informatie van het NJI blijkt: De ontwikkeling van Zorg- en AdviesTeams (ZAT’s) in het mbo verloopt voorspoedig. Het percentage roc’s met ZAT’s is inmiddels 88%. De ontwikkeling van de ZAT’s in het mbo wordt samen met andere indicatoren (o.a. de functie van zorgcoördinator) door het NJI gezien als uitdrukking van de zorgstructuur.

4.3.4 Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

Motivering

Uit oogpunt van maatschappelijke cohesie en economische ontwikkeling is het van belang dat zoveel mogelijk jongeren minimaal een startkwalificatie halen. De nationale doelstelling is halvering van het jaarlijks aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2012 ten opzichte van 2002. Een voortijdig schoolverlater is een jongere van 12 tot 23 jaar die langer dan vier weken geen onderwijs volgt en nog geen startkwalificatie heeft. Een startkwalificatie is een vwo-, havo-, of mbo-diploma op niveau 2, 3 of 4. In de uitvoeringsbrief «Aanval op de schooluitval: een kwestie van uitvoeren en doorzetten» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 695, nr. 42) staat op welke wijze voortijdig schoolverlaten (vsv) wordt aangepakt. De uitval van jongeren kent verschillende oorzaken waardoor een brede benadering noodzakelijk is.

Binnen deze geïntegreerde aanpak is OCW verantwoordelijk voor het voorkomen van voortijdig schoolverlaten door met name kwalitatief goed onderwijs te bieden en door zich in te zetten voor jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben. De stand van zaken is bij brief van 18 februari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 67) aan de Tweede Kamer gemeld.

• Meerjarige convenanten

Instrumenten

De afspraken op basis van de meerjarige convenanten, die in 2008 zijn afgesloten met vrijwel alle scholen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijsonderwijs en de contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s (regionale meld- en coördinatiefunctie vsv), lopen in 2011 door. Het schooljaar 2010–2011 is het laatste jaar van deze convenanten. De doelstelling voor het schooljaar 2010–2011 is een vermindering van het aantal vsv’ers met 40% ten opzichte van het aantal in het schooljaar 2005–2006 (in cijfers zichtbaar in 2012). De afgelopen jaren is de schooluitval in het voortgezet onderwijs fors gedaald. In het middelbaar beroepsonderwijs is de daling achtergebleven bij de doelstelling. Daarom ligt de focus op het middelbaar beroepsonderwijs. Via de rapportage «Uitschrijvingen zonder startkwalificatie» krijgen scholen tijdens het schooljaar een beeld of ze op de goede weg zijn om de vsv-reductiedoelstelling voor het betreffende schooljaar te halen. Dit betekent ook dat scholen tijdens het schooljaar de aanpak kunnen bijsturen. In relatie met de aanpak in de aandachtswijken kan ook daar de daling op grond van uitval worden gevolgd.

• Experimenten vmbo-mbo

De experimenten overgang vmbo-mbo (VM2), waarin de bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo wordt samengevoegd met een opleiding mbo 2, zijn in 2008 gestart. Het eerste cohort kent circa 30 projecten (677 leerlingen). In augustus 2009 is een tweede cohort gestart, dit cohort heeft circa 2000 leerlingen. Van 2009 tot en met 2013 wordt de ontwikkeling van de VM2 experimenten gevolgd via een monitor.

Vanaf schooljaar 2010–2011 wordt het mogelijk gemaakt voor de scholen en instellingen van het 1e en/of 2e cohort om leerlingen in te schrijven in het «borgingscohort VM2».

• Verbetering melding relatief verzuim door scholen

In 2009 zijn alle bekostigde onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en alle gemeenten aangesloten op het digitale verzuimloket. Het digitale loket biedt één adres voor alle meldingen van verzuim van alle scholen en het loket biedt een uniforme meldprocedure voor alle scholen en gemeenten. In 2011 worden de B2 scholen (examenbevoegde vo-scholen) aangesloten op BRON.

• Borging vsv-beleid

Om het aantal vsv’ers laag te houden moeten alle medewerkers, van het college van bestuur tot ondersteunend personeel en docenten, weten hoe het vsv-beleid van de school eruit ziet en moet er op elk niveau gestuurd worden op de vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters. Kortom, de vsv-aanpak moet structureel worden geborgd in de onderwijs- en bedrijfsvoeringsprocessen. Deze borging is inmiddels ingezet.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.8 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Het aantal nieuwe vsv’ers per kalenderjaar (nationale indicator)

71 000

46 800

42 600

35 000

Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 67

2002

2008

2009

2012

2.

Aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters (inclusief oude voortijdig schoolverlaters)

20 000

33 794

39 291

 

Bron: Analyse RMC-effectrapportages 2008–2009, Research voor Beleid

2002

2008

2009

 

Toelichting:

  • 1. De realisatie 2009 is een voorlopig cijfer. Het definitieve aantal vsv’ers over 2008–2009 wordt verwacht in oktober 2010.

    De indicator geeft in absolute cijfers de aantallen vsv’ers per schooljaar weer. Het feit dat de aantallen omlaag gaan, rechtvaardigt de conclusie dat het beleid effectief is. In 2010 is er gestart met evaluatie-onderzoek van de interventies om voortijdig schoolverlaten te voorkomen.

  • 2. Voor deze indicator is geen landelijke streefwaarde afgesproken.

4.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 4.9 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek Onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beleidsdoorlichting toerusting stelsel

OD 1

A: 2016

B: 2016

Auditdienst OCW

 

Beleidsdoorlichting innovatieregelingen BVE

OD 2

A: 2011

B: 2011

Auditdienst OCW

 

Beleidsdoorlichting Leren & Werken

OD 3

A: 2011

B: 2011

Auditdienst OCW

 

Beleidsdoorlichting VSV-beleid

OD 4

A: 2012

B: 2013

Auditdienst OCW

Effectenonderzoek

ex post

Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie

OD 2

A:2011

B: 2012

 
 

Analyse effectrapportage RMC

OD 4

Jaarlijks

B: in april

Research voor Beleid

Overig evaluatieonderzoek 1

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt 2011 (POA)

AD

Jaarlijks

B: in juli

ROA

 

Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)

OD 4

Jaarlijks

B: in september

ROA

 

Quickscan SIS-School Ex Programma

OD4

A: 2010

B: 2011

ROA

 

Monitor Sociale Veiligheid

AD

Jaarlijks

Ecbo

 

Arbeidsmarktbarometer leraren bve

AD

Jaarlijks

Regioplan

 

Monitor alfabetisering

OD 3

Jaarlijks

B: voorjaar

Cinop

 

Monitor competentiegericht beroepsonderwijs

OD 1

A: 2008

B: 2009

Ecbo

 

JOB-Monitor

AD

Tweejaarlijks

B: 2011

Research Ned

 

Nulmeting opleidingsdomeinen 2010–2011

 

A: 8/2011

B: 2012

 
 

Ontwikkeling/monitoring toetsen taal en rekenen

OD 2

Jaarlijks

B: in zomer

CITO

 

PIAAC

AD

A: 2011

B: 2013

OECD

 

Waardering bedrijfsleven

OD 4

A: 2010

B: 2011

 
 

Ex ante evaluatie entry levels alfabetisering

OD 2

A: 2011

B: 2011

 
 

Kwaliteitsgedrag alfabetiseringsdocenten

OD2

A: 2011

B: 2011

 
 

Onderwijsrechtskundige inventarisatie Bestuurlijke verhoudingen BVE

AD

A: 2011

B: 2012

 
 

Monitor kwaliteitseffecten BPV Protocol

OD 4

A: Tweejaarlijks

B: 2011

 
 

NLQF-EQF

AD

A: 2010

B: 2011

CINOP

XNoot
1

Wat onder overig evaluatieonderzoek staat is niet in alle gevallen evaluatieonderzoek

Toelichting:

Voor de beleidsdoorlichtingen zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van (deel-)onderzoeken naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleid. Bij de beleidsdoorlichting van het vsv-beleid zullen met name de evaluatie en de monitoring van het vsv-beleid en de convenanten, het onderzoek naar de effectiviteit van de experimenten op het gebied van de maatwerktrajecten en het onderzoek naar de effectiviteit van de experimenten vmbo-mbo worden betrokken.

Bij de beleidsdoorlichting van de innovatieregelingen van bve zal vooral gebruik gemaakt worden van de monitor innovatiebox en stagebox op basis van de jaarverslagen van mbo-instellingen, en van het evaluatieonderzoek naar de regelingen stagebox en innovatiebox.

De beleidsdoorlichting Leren & Werken wordt onder andere gebaseerd op de monitor van leerwerktrajecten (duaal en EVC) door het ecbo. Dit is een halfjaarlijkse kwantitatieve monitor en een jaarlijkse kwalitatieve monitor.

ARTIKEL 5. TECHNOCENTRA

5.1 Algemene doelstelling: het ondersteunen van technocentra om de kennisinfrastructuur in de regio te versterken. De aansluiting tussen het technisch beroepsonderwijs en het bedrijfsleven wordt hierdoor verbeterd.

Technocentra zijn intermediaire organisaties, opgericht om knelpunten op de regionale arbeidsmarkt voor technische beroepen aan te pakken. De technocentra richten zich op het bemiddelen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven. De activiteiten zijn gericht op het ondersteunen en stimuleren van uitdagingen en het oplossen van regionale knelpunten. De technocentra leveren daarmee ook een bijdrage aan het «deltaplan bèta/techniek» waarin een integrale aanpak van de tekorten aan bèta’s en technici wordt beschreven.

Omschrijving

De financiële ondersteuning van de technocentra uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) als tijdelijke impulsmaatregel eindigt op 31 december 2010. In de «Kaderregeling technocentra 2006 tot en met 2010» is bepaald dat de regeling eind 2010 afgeloopt en dat daarna aan de technocentra geen subsidiegelden meer ter beschikking zullen worden gesteld. Het gevolg hiervan is dat het begrotingsartikel Technocentra met ingang van de begroting 2012 wordt opgeheven.

Het is aan de technocentra en hun regionale stakeholders om hun strategie te bepalen voor de periode ná 2010. Technocentra bepalen vervolgens zelf of zij als vraaggestuurde, financieel zelfstandige organisatie doorgaan of dat zij ophouden te bestaan. Met de beëindiging van de subsidiëring van de technocentra zal de Kaderregeling worden ingetrokken.

Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

10 189

9 991

20

    

Waarvan garantieverplichtingen

      

Totale uitgaven (programma + apparaat)

10 189

9 991

20

    
         

Programma-uitgaven

10 189

9 991

20

    

Basissubsidie

7 000

7 000

0

    

Speerpuntsubsidie

2 889

2 691

20

    

Overig

300

300

0

    

Ontvangsten

9 801

9 592

0

    

Toelichting:

Voor 2011 is € 20 000 beschikbaar gesteld voor een evaluatie van de jaarverslagen van de technocentra door Platform Bètatechniek.

Tabel 5.2 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

20

    

Totaal juridisch verplicht

20

    

Totaal bestuurlijk gebonden

0

    

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

    

ARTIKEL 6 EN 7 HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene doelstelling: het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt en het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van onze samenleving.

Omschrijving

Om internationaal te concurreren en maatschappelijke problemen aan te pakken, zijn een goed opgeleide bevolking, ondernemende geesten en hoogwaardige diensten en producten van doorslaggevend belang. De Nederlandse samenleving is in belangrijke mate afhankelijk van kennis, technologie en innovatie. Nederland moet daarom zijn kennis– en innovatiepotentieel optimaal organiseren en benutten. Ook stelt de mondiale economische crisis de Nederlandse samenleving voor een grote opgave.

Onderwijs en wetenschap zijn meer dan aanjagers van de kenniseconomie. Het gaat niet alleen om geld, het gaat ook om zaken als inzicht in de eigen identiteit, historische achtergronden, natuur en milieu, sociale verhoudingen, cultuur en kunst, kortom de bepalende factoren voor de kwaliteit van het leven. Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek speelt daarbij een belangrijke rol. Het hoger onderwijs moet daarom studenten motiveren om tijdens hun studie het beste uit zichzelf te halen, zodat zij zich optimaal ontplooien en zich breed kunnen oriënteren.

De strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid geeft de strategische doelen aan voor de komende jaren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 1). Deze zijn nader ingevuld in de meerjarenafspraken die gemaakt zijn met de koepels van de besturen in het hbo en wo (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nrs. 31 en 33).

Over de voortgang van de afspraken doet OCW jaarlijks verslag in Kennis in Kaart (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, bijlage bij 31 288, nr. 82). Omdat vanaf 2010 er geen Kennis in Kaart meer wordt uitgebracht, zal het (jaarlijks) verslag bij brief aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Om een zo objectief mogelijk inzicht te krijgen in de inspanningen van de universiteiten en hogescholen om aan de ambities bij te dragen, zal de Inspectie van het Onderwijs in 2010 een evaluatieonderzoek doen. Deze evaluatie zal in de eerste helft van 2011 afgerond zijn.

Zoals uitgewerkt in de strategische agenda is het beleid gericht op het verhogen van de basiskwaliteit, het bevorderen van excellentie en het verbeteren van studiesucces. Dat laatste betekent onder andere dat minder studenten uit moeten vallen. Om deze doelen te bereiken, is een aantal maatregelen genomen dat verder wordt toegelicht bij de operationele doelstellingen.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten én bij de behoefte van de maatschappij. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van het geld voor het hoger onderwijs en onderzoek, en de kwaliteitsgarantie. De minister ondersteunt de belanghebbenden op een manier die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor het groene onderwijs.

Externe factoren

De inzet van studenten, docenten, onderzoekers, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke en internationale organisaties, andere overheden en bedrijven (stages en aansluiting arbeidsmarkt) bepaalt mede de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek. De minister is daarom mede afhankelijk van de inzet, capaciteiten en faciliteiten van deze partijen. Factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan het succes van het beleid wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen, conjuncturele ontwikkelingen waaronder de wereldwijde financiële crisis.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 6.1 Indicatoren
 

Basiswaarde 2003

Laatste waarde 2009

Streefwaarde 2020

1.

Percentage hoger opgeleiden in de leeftijdsgroep 25–44 jarigen van de beroepsbevolking

31,5%

37,4%

46,0%

Bron: CBS (EBB)

   

Toelichting:

Meer mensen moeten hoger opgeleid worden. Dit wordt grotendeels bereikt door autonome groei en door ervoor te zorgen dat studenten (sneller) afstuderen (zie ook paragraaf 6.3.3). OCW probeert dit voornamelijk door verbetering van rendement (minder uitval en betere studiekeuze) te bereiken. De indicator laat een stijgende lijn zien.

Tabel 6.2 Kengetallen
 

2006

2007

2008

2009

1.

Percentage afgestudeerden met een baan op tenminste hbo respectievelijk wo-niveau 1

    
 

Hbo

82%

85%

85%

83%

 

Wo

65%

64%

67%

65%

Bron: Hbo en Wo-monitor

    

2.

Percentage werkenden dat aangeeft dat opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt

    
 

Hbo

53%

59%

62%

59%

 

Wo

57%

60%

63%

60%

Bron: Hbo en Wo-monitor

    
XNoot
1

huidige baan (gemiddeld anderhalf jaar na afstuderen)

Toelichting:

De kengetallen maken zichtbaar of de student optimaal is voorbereid op deelname aan de samenleving en een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt. Bij deze reeksen worden geen streefwaarden geformuleerd omdat deze te sterk samenhangen met de conjunctuurontwikkeling. Deze samenhang lijkt te worden bevestigd omdat de percentages in 2009 dalen.

6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

2 692 061

2 747 122

2 530 905

2 545 735

2 548 623

2 570 559

2 578 239

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

2 323 653

2 492 905

2 538 673

2 554 658

2 563 540

2 572 688

2 578 694

         

Programma-uitgaven

2 317 618

2 486 929

2 533 575

2 549 561

2 558 443

2 567 591

2 573 597

         

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

2 186 555

2 330 762

2 415 844

2 425 763

2 440 844

2 448 503

2 452 509

Reguliere bekostiging (lumpsum) 1

2 186 555

2 330 762

2 415 844

2 425 763

2 440 844

2 448 503

2 452 509

         

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

5 478

5 474

5 476

5 481

5 481

5 481

5 481

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

5 478

5 474

5 476

5 481

5 481

5 481

5 481

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (kwaliteit en bekostiging) 2

       
         

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

32 163

50 164

55 190

55 241

55 260

55 269

55 269

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

20 898

34 867

34 896

34 938

34 956

34 965

34 965

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten (lumpsum)

8 765

12 797

12 794

12 803

12 804

12 804

12 804

Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

Erkenning van verworven competenties

0

0

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

Emancipatie

100

100

100

100

100

100

100

         

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

78 854

85 923

43 490

49 505

43 308

44 349

46 349

Praktijkgericht onderzoek (Raak)

13 100

18 883

18 883

20 267

19 967

19 300

19 300

Praktijkgericht onderzoek (lectoren en kenniskringen) (lumpsum) 3

1 254

7 823

7 828

12 550

12 557

12 565

12 565

Ondernemerschap

0

500

5 316

5 207

300

0

0

Nieuwe hbo-masteropleidingen

0

742

10 463

10 481

10 484

10 484

10 484

Deltaplan bèta/techniek 4/Sectorplan techniek mbo-hbo 2011–2016

58 500

55 500

0

0

0

2 000

4 000

FES: Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs

6 000

2 475

1 000

1 000

0

0

0

         

Programmakosten-overig 5

       

Uitvoeringsorganisatie DUO

14 568

14 606

13 575

13 571

13 550

13 989

13 989

         

Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs en Studiefinanciering

6 035

5 976

5 098

5 097

5 097

5 097

5 097

Ontvangsten

11 404

2 492

1 017

1 017

17

17

17

XNoot
1

In de middelen voor «Reguliere bekostiging» zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.

XNoot
2

De middelen voor «Excellentie in onderwijs» worden voor het gehele hoger onderwijs begroot op artikel 7. Voor de jaren 2010 tot en met 2014 zijn de middelen deels ingezet voor de uitbreiding van het Sirius-programma (zie artikel 7).

XNoot
3

Naast de extra middelen uit het coalitieakkoord is in de «Reguliere bekostiging» (lumpsum) voor lectoren en kenniskringen op jaarbasis een bedrag van € 57,0 miljoen opgenomen.

XNoot
4

De middelen voor het Deltaplan bèta/techniek voor het jaar 2009 en 2010 hebben betrekking op de gehele onderwijskolom. De middelen in 2014 en 2015 hebben betrekking op de sectorplannen techniek mbo-hbo 2011–2016.

XNoot
5

De middelen hebben betrekking op de sector hoger onderwijs.

Afdrachtvermindering onderwijs

Ter bevordering van de werkgelegenheid worden de loonkosten van studenten met een onderwijsarbeidsovereenkomst c.a. verlaagd door middel van vermindering van de afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Deze regeling geldt voor bepaalde studenten in het hoger beroepsonderwijs.

Het niveau van de faciliteit, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota «Toelichting op de belastinguitgaven».

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

4 052 409

3 938 033

3 955 026

3 988 702

4 020 588

4 030 271

4 028 796

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

3 781 800

3 828 069

3 915 245

3 953 754

3 987 126

4 012 890

4 028 742

        

Programma-uitgaven

3 781 800

3 828 069

3 915 245

3 953 754

3 987 126

4 012 890

4 028 742

        

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

3 740 028

3 766 135

3 824 413

3 864 116

3 901 946

3 937 609

3 956 490

Reguliere bekostiging (lumpsum)

3 728 322

3 740 549

3 786 033

3 825 732

3 863 550

3 899 213

3 918 094

Geesteswetenschappen

2 128

10 660

10 660

10 660

10 663

10 663

10 663

Alfa/Gamma-onderzoek

9 578

14 926

27 720

27 724

27 733

27 733

27 733

         

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

32 049

40 531

39 371

38 242

36 278

28 380

26 851

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

5 414

5 414

5 414

5 414

5 414

5 414

5 414

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (HSP/Libertas noodfonds)

12 385

11 331

11 331

11 331

11 333

11 333

11 333

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent: FES (Sirius Programma)

4 764

11 590

11 522

10 793

9 227

1 529

 

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (Sirius Programma)

 

4 000

2 200

1 700

900

2 200

 

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (kwaliteit en bekostiging)

  

1 800

2 300

3 100

1 800

4 000

Internationale samenwerking en oriëntatie 1

9 486

8 196

7 104

6 704

6 304

6 104

6 104

         

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

2 657

15 337

20 600

20 601

20 605

20 604

20 604

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

2 322

15 337

17 403

17 404

17 408

17 407

17 407

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten

  

3 197

3 197

3 197

3 197

3 197

Verhoging deelname studenten met een handicap

335

      
         

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

7 066

6 066

30 861

30 795

28 297

26 297

24 797

3 TU's samenwerking: FES

7 066

6 066

6 066

6 000

3 500

1 500

 

3 TU's samenwerking

  

10 990

10 990

10 992

10 992

10 992

Sectorplan Natuur- en scheikunde

  

13 805

13 805

13 805

13 805

13 805

Ontvangsten

13 894

17 672

42 604

16 809

12 743

3 045

16

XNoot
1

In 2009 en 2010 inclusief Nederlandse Instituten in het Buitenland (NIB's). Vanaf 2011 zijn deze middelen opgenomen in de reguliere bekostiging van het wetenschappelijk onderwijs.

Afdrachtvermindering onderwijs

Ter bevordering van de werkgelegenheid worden de loonkosten van studenten met een onderwijsarbeidsovereenkomst c.a. verlaagd door middel van vermindering van de afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Deze regeling geldt voor bepaalde categorieën promovendi/assistenten en onderzoekers in opleiding.

Het niveau van de faciliteit, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota «Toelichting op de belastinguitgaven».

Tabel 6.5 Middelen toerusting hoger onderwijs en onderzoek (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Hogescholen:

     

Onderwijsdeel

2 390 170

2 402 256

2 417 354

2 426 643

2 430 710

Deel ontwerp- en ontwikkeling

(Lectoren en kenniskringen)

64 846

69 617

69 625

69 633

69 633

      

Universiteiten:

     

Onderwijsdeel

1 562 784

1 597 859

1 627 176

1 652 951

1 670 640

Onderzoekdeel

1 702 055

1 703 469

1 703 469

1 703 469

1 703 469

Academische ziekenhuizen

561 612

568 908

573 119

578 645

580 054

      

Overige organisaties hoger onderwijs 1:

     

United Nations University (UNU)

855

855

855

855

855

Europees Universitair Instituut Florence

1 565

1 565

1 565

1 565

1 565

Stichting Nederlandse Organisatie voor

25 956

25 956

25 956

25 956

25 956

Internationale samenwerking in het Hoger

     

Onderwijs (NUFFIC)

     

Stichting Handicap en Studie

841

491

491

491

491

Stichting UAF Steunpunt (SUS) / UAF

2 500

2 500

2 500

2 500

2 500

Interstedelijk Studentenoverleg (ISO)

244

244

244

244

244

Landelijke Studenten Vakbond (LSVb)

244

244

244

244

244

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

3 975

3 975

3 975

3 975

3 975

XNoot
1

Bij het deel «Overige organisaties hoger onderwijs» zijn de subsidie-ontvangers vermeld en de bedragen waarop de subsidies ten hoogste kunnen worden vastgesteld. Voor de subsidieverlening aan deze subsidieontvangers vormt deze begrotingsvermelding (Nuffic m.i.v. 2012) de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Tabel 6.6 Budgetflexibiliteit per operationele doelstelling artikel 6 Hoger beroepsonderwijs (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

2 520 000

2 535 990

2 544 893

2 553 602

2 559 608

Totaal juridisch verplicht

2 498 932

2 514 648

2 528 434

2 513 719

2 517 584

Totaal bestuurlijk gebonden

21 068

20 807

15 884

39 284

41 284

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

535

575

599

740

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

2 415 844

2 425 763

2 440 844

2 448 503

2 452 509

Juridisch verplicht

2 415 555

2 425 189

2 440 269

2 447 904

2 451 769

Bestuurlijk gebonden

289

39

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

535

575

599

740

       

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

5 476

5 481

5 481

5 481

5 481

Juridisch verplicht

5 476

5 481

5 481

5 481

5 481

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

55 190

55 241

55 260

55 269

55 269

Juridisch verplicht

50 190

50 161

50 160

47 769

47 769

Bestuurlijk gebonden

5 000

5 080

5 100

7 500

7 500

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

43 490

49 505

43 308

44 349

46 349

Juridisch verplicht

27 711

33 817

32 524

12 565

12 565

Bestuurlijk gebonden

15 779

15 688

10 784

31 784

33 784

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Tabel 6.7 Budgetflexibiliteit per operationele doelstelling artikel 7 Wetenschappelijk onderwijs (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

3 915 245

3 953 754

3 987 126

4 012 890

4 028 742

Totaal juridisch verplicht

3 892 674

3 930 974

3 965 241

3 995 458

4 007 750

Totaal bestuurlijk gebonden

22 571

22 280

21 385

16 432

19 992

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

500

500

1 000

1 000

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

3 824 413

3 864 116

3 901 946

3 937 609

3 956 490

Juridisch verplicht

3 824 413

3 863 616

3 901 446

3 936 609

3 955 490

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

500

500

1 000

1 000

       

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

39 371

38 242

36 278

28 380

26 851

Juridisch verplicht

27 790

26 952

25 885

22 940

17 851

Bestuurlijk gebonden

11 581

11 290

10 393

5 440

9 000

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

20 600

20 601

20 605

20 604

20 604

Juridisch verplicht

20 600

20 601

20 605

20 604

20 604

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

30 861

30 795

28 297

26 297

24 797

Juridisch verplicht

19 871

19 805

17 305

15 305

13 805

Bestuurlijk gebonden

10 990

10 990

10 992

10 992

10 992

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

6.3 Operationele beleidsdoelstelling
6.3.1 Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

Motivering

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zodanig toerusten dat bij het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek voldaan wordt aan de gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen die door de door de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn gesteld.

• Reguliere bekostiging (lumpsum)

Instrumenten

De rijksbijdrage, die de instellingen van hoger onderwijs en onderzoek ontvangen, is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan deze rijksbijdrage wordt bepaald. De tabel 6.5 laat zien welke middelen over hogescholen, universiteiten en academische ziekenhuizen zijn verdeeld.

Op 4 februari 2010 is de Wet versterking en besturing vastgesteld (Staatblad 2010, 119). Hierin zijn onder andere de collegegeldsystematiek, medezeggenschap en toezicht, en de invoering van joint degrees geregeld. Met betrekking tot experimenten op het gebied van medezeggenschap is op 18 juni 2009 aan de Tweede Kamer bij de behandeling van deze wet toegezegd dat er geen medezeggenschapsexperimenten plaatsvinden zonder dat de betrokken medezeggenschapsraad hiermee heeft ingestemd. Het nieuwe artikel 1.7a van de WHW maakt experimenten mogelijk. In 2011 vindt er geen medezeggenschapsexperiment plaats.

In verband met aanpassing van het accreditatiestelsel is op 22 juni 2010 de Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek vastgesteld (Staatsblad 2010, 293). Met deze wijziging wordt de accreditatie vanaf 2011 vereenvoudigd en meer gericht op de inhoud en kwaliteit van het onderwijs.

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 is gewijzigd per 24 juli 2010 (Staatsblad 2010, 314). Hiermee wordt per 2011 een nieuwe onderwijsbekostigingssystematiek voor het hoger onderwijs ingevoerd. De toezeggingen over de koppeling van kwaliteit en bekostiging en de voortgangstoetsing, zoals die zijn gedaan bij het wetgevingsoverleg in het kader van de begroting 2010 van OCW en bij het algemeen overleg over de bekostiging van het hoger onderwijs (februari 2010), worden meegenomen bij de uitwerking van het advies van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel (commissie Veerman); Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 288, nr. 96).

• Geesteswetenschappen

Het gaat om projecten die bijdragen aan het oplossen van de problemen die de commissie «Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen» (commissie Cohen) heeft benoemd in haar rapport «Duurzame Geesteswetenschappen». Deze projecten worden in goede samenwerking met de colleges van bestuur van de betreffende faculteiten opgesteld. De commissie «Regieorgaan Geesteswetenschappen», onder voorzitterschap van prof.dr. F. van Oostrom, adviseert de minister over honorering van de projectaanvragen. In 2011 is hiervoor € 10,7 miljoen beschikbaar.

• Alfa- en gammaonderzoek bij de universiteiten (lumpsum)

Met deze middelen wordt een aantal problemen en lacunes opgelost dat zich voordoet in het voor de Nederlandse kenniseconomie belangrijke gebied van alfa- en gammawetenschappen. In 2011 is € 27,7 miljoen beschikbaar.

• Optimalisering taal- en rekenonderwijs (lumpsum)

Voor een structurele verhoging van het studiesucces is onder meer de doorlopende leerlijn rekenen en taal van grote betekenis. Voor de periode 2008 tot en met 2011 is in totaal € 12 miljoen beschikbaar om het taal- en rekenonderwijs aan de lerarenopleidingen te verbeteren.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.8 Kengetallen

(x 1 000)

2009/2010

2010/2011

2011/2012

2012/2013

2013/2014

1.

Eerstejaars aantal studenten ( excl. «groen onderwijs»)

     
 

Hbo voltijd

87,3

88,6

89,4

89,8

90,1

 

Hbo deeltijd

13,8

17,1

13,6

13,5

13,4

 

Wo

50,3

49,6

50,3

51,5

52,6

2.

Ingeschreven aantal studenten (excl. «groen onderwijs»)

     
 

Hbo voltijd

331,1

345,4

357,7

366,7

373,8

 

Hbo deeltijd

62,6

67,4

67,4

67,0

66,5

 

Wo

226,1

235,1

242,9

250,3

257,2

3.

Gediplomeerden (excl. «groen onderwijs»)

     
 

Hbo voltijd

52,5

54,0

55,8

57,5

58,9

 

Hbo deeltijd

12,6

12,9

13,3

13,4

13,4

 

Wo

27,7

28,4

29,1

29,8

30,6

Bron: OCW-Referentieraming 2010, peildatum 1 oktober 2009 (eerstejaars en ingeschrevenen conform de OCW-begrotingsraming)

     
 

2010

2011

2012

2013

2014

4.

Onderwijsuitgaven per student

     
 

Hbo

6,2

6,2

6,1

6,0

6,0

 

Wo

5,9

6,0

5,9

5,9

5,9

Toelichting:

In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010). Vanwege de onzekerheid over met name de ontwikkeling van de aantallen studenten na 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op hetzelfde niveau als 2011 te houden. Indien na 2011 de eventuele stijging van het aantal studenten zich toch mocht doorzetten dan betekent dit onder gelijkblijvende omstandigheden – gegeven de meerjarige budgetten – dat het gemiddelde beschikbare bedrag per student daalt.

  • 4. Onderwijsuitgaven per student: berekend in nominale prijzen, aantal studenten conform de Referentieraming 2010 en excl. collegegeldontvangsten. Voor wo: exclusief de FES-middelen voor de 3TU’s samenwerking en de academische ziekenhuizen.

6.3.2 Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

Motivering

De kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs kan beter en het excellente talent onder studenten moet meer gestimuleerd worden. Aan de basis is deze in orde, maar in relatie tot de ambities van Nederland als innovatieve, concurrerende economie moet de kwaliteit verbeteren. Het hoger onderwijs moet intensiever en persoonlijker worden. Het Nederlandse hoger onderwijs bevindt zich in een internationaal speelveld. Studenten moeten de mogelijkheid hebben zich voor te bereiden op een loopbaan in een internationale context: de arbeidsmarkt wordt immers ook meer internationaal. De concurrentie om de beste studenten neemt toe. Instellingen moeten ruimte hebben zich voor de buitenwereld te profileren en partnerships aan te gaan met buitenlandse instellingen.

• Kwaliteitsverbetering docenten hbo

Instrumenten

De docent is de bepalende factor in de onderwijskwaliteit. De kwaliteit van de docent en van de lerarenopleiding moet dus uitstekend zijn. Op artikel 6 en artikel 7 Hoger onderwijs en op artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid is hiervoor geld beschikbaar. In lijn met het advies van de «commissie Leraren» onder leiding van de heer Rinnooy Kan zijn hiertoe in het actieplan «LeerKracht van Nederland» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 923, nr. 45) maatregelen voorgesteld. Deze zijn in het convenant «Leerkracht van Nederland» (Staatscourant, 3 maart 2009, nr. 42), met de sociale partners in de hbo-sector verder uitgewerkt (zie ook artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid).

• Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (het Huygens Scholarship Programme/Libertas noodfonds)

Het aantrekken van internationaal toptalent en het stimuleren van excellent talent onder studenten is een voorwaarde om de Nederlandse instellingen in de groeiende internationale concurrentiestrijd een goede uitgangspositie te bieden. In 2011 is er € 11,3 miljoen beschikbaar voor excellente buitenlandse en Nederlandse studenten die een (deel van hun) studie in het buitenland gaan volgen. Hieronder valt ook het noodfonds (Libertas) voor internationale hulpacties op het gebied van hoger onderwijs.

• Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent, FES (Sirius Programma)

Om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop excellentie in het hoger onderwijs gerealiseerd kan worden is € 50 miljoen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) beschikbaar voor de periode 2008–2014. Hiervan is € 10 miljoen bestemd voor de tranche gericht op masteropleidingen, waarin ook experimenten voor selectie aan de poort en collegegelddifferentiatie. De Stichting Platform Bèta en Techniek begeleidt de gehonoreerde projecten en experimenten en volgt de voortgang.

• Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (uitbreiding Sirius Programma)

Voor de uitbreiding van het Sirius Programma gericht op de bacheloropleidingen is voor de periode 2010 tot en met 2014 € 11 miljoen beschikbaar. De projecten die hiervoor in aanmerking komen, zijn in 2009 goedgekeurd.

• Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (kwaliteit en bekostiging)

De koppeling tussen kwaliteit en bekostiging wordt verkend in het kader van de uitwerking van het advies van de commissie Veerman. Het bedrag van € 1,8 miljoen voor 2011 zal worden ingezet in het kader van de huidige beleidstraject(en) ter versterking van de kwaliteit van het onderwijs.

• Internationale samenwerking en -oriëntatie

Om de positie van het Nederlands hoger onderwijs internationaal te verbeteren, is in 2011 € 5,6 miljoen beschikbaar voor de Netherlands Education Support Offices (NESO’s) en € 0,5 miljoen voor PhD-studenten aan het Europees Universitair Instituut in Florence. Daarnaast is in 2011 € 1 miljoen beschikbaar voor projecten die bijdragen aan de verbetering van de communicatie met en over de internationale student, waardoor ook het imago van Nederland als kennisland verbetert.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.9 Indicator
 

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

Indicator Kwaliteit en excellentie

   

1.

Percentage hbo-docenten dat minimaal beschikt over een mastergraad 1

50% (waarvan 3,7% PhD)

57% (waarvan 4,8% PhD)

70% 2(waarvan 10% PhD)

Bron: HBO-raad 3

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2014

2.

Percentage studenten dat als «gemotiveerd» kan worden beschouwd

18,0%

18,3%

Bron: Studentenmonitor

peildatum: 2004

peildatum: 2008

 

3.

Studietijd, contacturen en schaal

   
 

a.

Onderwijsintensiteit: gem. tijdsbesteding aan studiegerelateerde activiteiten in uren per week (perceptie student)

   
  

Hbo

33

35

  

Wo

31

33

Bron: Studentenmonitor

peildatum: 2005

peildatum: 2009

 
 

b.

Onderwijstijd: gem. aantal uren per week (contacturen; perceptie student)

   
  

Hbo

13

14

  

Wo

11

13

Bron: Studentenmonitor

peildatum: 2005

peildatum: 2009

 
 

c.

Student/stafratio

   
  

Hbo: student/onderwijzend personeel

25,0

22,7

  

Wo: student/wetenschappelijk personeel

9,2

10,1

Bron: Kerncijfers 2005–2009

peildatum: 2004

peildatum: 2008

 

4.

Aantal Nederlandse instellingen in top 100 van beste instellingen ter wereld

2 in top 100

2 in top 100 waarvan 1 op nr. 52

3 in top 100 en hoogste omhoog

Bron: Sjanghai-ranking

peildatum: 2005

peildatum: 2009

peildatum: 2011

Indicator Internationalisering diplomamobiliteit

   

5.

Ho-studenten uit het buitenland in NL (instroom): percentage van de totale Nederlandse ho-studentenpopulatie

4,5%

7,4%

7,4% 4

Bron: IMON-monitor 2009 (NUFFIC, Europees Platform, Cinop)

peildatum: 2003/2004

peildatum: 2009/2010

peildatum: 2010

6.

Percentage Nederlandse studenten dat een opleiding in Nederland volgt en een deel hiervan in het buitenland doet

14% (hbo 12%; wo 17%)

12% (hbo 10%; wo 14%)

25%

Bron: Studentenmonitor

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2013

XNoot
1

De meerjarenafspraken tussen OCW en de HBO-raad vormen het uitgangspunt voor deze indicator.

XNoot
2

In het convenant «Leerkracht van Nederland» is afgesproken dat hogescholen er naar streven dat 70% van de docenten in 2014 over een mastergraad beschikt. Daarnaast is afgesproken dat hogescholen ernaar zullen streven dat 10% van de docenten in 2017 beschikt over een PhD dan wel in een promotietraject participeert.

XNoot
3

Gegevens komen uit de Arbeidsmarktmonitor van het personeel in het hbo, 2007 «Zwaar weer op komst» op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (POMO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

XNoot
4

De streefwaarde is eerder gerealiseerd dan verwacht. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door verdubbeling van het budget voor het HSP-programma.

Toelichting:

In de meerjarenafspraken is een aantal achtergrondvariabelen (onder andere indicator 1, 2 en 3) opgenomen op basis waarvan de ambities voor studiesucces en kwaliteit van het onderwijs worden gemonitord. Samen geven deze achtergrondvariabelen een indruk van de ontwikkeling van kwaliteit. Ze zijn relevant maar er is geen sprake van een een-op-een relatie met de kwaliteit van het onderwijs. Deze indicatoren moeten in samenhang worden bezien en worden ingebed in een kwalitatief oordeel. Om deze redenen zijn er geen streefwaarden geformuleerd.

  • 2. Deze gegevens zijn gebaseerd op de Studentenmonitor, en dus op ondervraging van studenten. Deze indicatoren geven dan ook de percepties van studenten weer.

  • 6. Deze indicator geeft een beeld van de ontwikkeling van de internationale competenties van Nederlandse studenten. Meer informatie hierover is te vinden in de internationaliseringsagenda «Het Grenzeloze Goed» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 288, nr. 44). Zie voor meer indicatoren artikel 8 Internationaal beleid.

    In «Het Grenzeloze Goed» is aangekondigd dat OCW een jaarlijkse monitor uitvoert naar de omvang van mobiliteit van studenten en staf. De eerste monitor wordt begin 2011 verwacht.

6.3.3 Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

Motivering

Om de Nederlandse bevolking beter en hoger op te leiden, liggen er specifiek voor het hoger onderwijs de volgende opdrachten:

  • een goede doorstroom binnen het onderwijs;

  • minder uitval uit het hoger onderwijs;

  • een leven lang leren.

Deze vormen de basis van een gezonde kenniseconomie en een goed opgeleide beroepsbevolking.

• Minder uitval en kwaliteitsimpuls hoger onderwijs

Instrumenten

OCW investeert in kleinschalig onderwijs door instellingen in staat te stellen meer en betere docenten aan te stellen. Hierdoor kan het onderwijs kleinschaliger worden en zullen er minder studenten uitvallen. Hiervoor is in 2011 € 52,3 miljoen beschikbaar.

Naast deze middelen uit het Coalitieakkoord moeten de instellingen hiervoor hun lumpsum en onder andere ook het geld voor de versterking van de kenniseconomie (Voorjaarsnota 2006) inzetten. De instellingen krijgen deze middelen via de lumpsum op basis van de meerjarenafspraken met de VSNU en de HBO-raad over uitvalvermindering en kwaliteitsverhoging. De focus ligt daarbij op de bachelorfase, omdat daar de uitval relatief hoog is.

Met dit oogmerk zijn de studiekeuzegesprekken als instrument ingezet via twee tranches met in totaal 18 projecten, waarvoor veel belangstelling bestaat bij de hogescholen en universiteiten. Deze projecten geven inzicht in de wijze waarop instellingen studiekeuzegesprekken kunnen inrichten en uitvoeren via toegankelijke, overdraagbare informatie.

Tevens wordt gemeten of en welke resultaten deze projecten het eerste jaar na invoering opleveren qua vermindering van uitval of switchen van studenten. Eind 2010 zijn de eerste uitkomsten beschikbaar.

• Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten

Er wordt geïnvesteerd in het verbeteren van het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten. Het rendement van niet-westerse allochtone hbo-studenten is veel lager dan het rendement van autochtone hbo-studenten. Op de universiteiten zijn er ook substantiële verschillen in studiesucces. De investeringen richten zich uitsluitend op de instellingen in de Randstad, omdat deze studenten zich daar concentreren en de instellingen daar voor grotere uitdagingen staan. Vanaf 2008 heeft OCW met de Randstadhogescholen meerjarenafspraken gemaakt om het studiesucces van deze groep te verbeteren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 28). In 2011 wordt een tussenbalans opgemaakt van de behaalde resultaten. Met ingang van 2011 zijn ook met de universiteiten in de Randstad meerjarenafspraken gemaakt. Voor de hogescholen en universiteiten is in 2011 € 16 miljoen beschikbaar.

• Subsidie voor Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs

Om te zorgen dat aanstaande studenten beschikken over deugdelijke vergelijkingsinformatie via onder andere een website over opleidingsmogelijkheden in het hoger onderwijs, is structureel € 2,4 miljoen beschikbaar.

• Subsidie voor Erkenning van verworven competenties (evc)

Uit het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Competent erkend» (2009) komt naar voren dat de kwaliteit van evc in het hoger onderwijs kan en moet verbeteren. In 2011 zal de inspectie daarom een onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van evc-voorzieningen in zowel het mbo als het ho. Hierover wordt gerapporteerd via een themarapport en het onderwijsverslag.

• Emancipatie

Voor de voortzetting van de ondersteuning van de VHTO (Landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen in bèta/techniek) is een subsidie beschikbaar van € 0,1 miljoen.

• Bevorderen doorstroom hoger onderwijs

De beleidsreactie op het rapport van de Onderwijsraad «De weg naar de hogeschool», waarin de Raad adviseert over het vraagstuk van de doorstroom van het middelbaar beroepsonderwijs naar het hoger beroepsonderwijs, wordt meegenomen in de zorgvuldige uitwerking van het advies van de commissie Veerman. Dit geldt ook voor de besluitvorming over de invoering van de associate degree en de positionering ervan in de beroepskolom. Hiermee is voldaan aan de motie en toezegging, gedaan tijdens het nota-overleg competentiegericht onderwijs in het mbo (15 april 2009).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.10 Indicator
 

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

Voor het wo 12

   

1.

Percentage studie-uitval (uit wo) en studie-switchers (binnen wo) na het (verwijzende en bindende) eerste bachelorjaar in bachelor-2 en 3

12%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2004)

11%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2006)

6%

Bron: 1 cijfer HO/VSNU

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2011

2.

Percentage studenten (herinschrijvers2 na het eerste studiejaar dat in vier jaar de bachelorfase afrondt

47%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2003)

51%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2004)

> 70%

Bron: 1 cijfer HO/VSNU

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2014

Voor het hbo1:

   

3.

Rendement van studenten (herinschrijvers2 na het eerste studiejaar 3), na 6 jaar studie

77%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2001)

76%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2003)

90%

Bron: 1 cijfer HO/HBO-raad

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2013

4.

Studierendement na 6 jaar van voltijdstudenten hbo en wo 4

   
 

Hbo autochtoon

66,2%

67,0%

 

Niet-westerse allochtone hbo-student

48,0%

51,6%

 

Wo autochtoon

47,5%

43,9%

 

Niet-westerse allochtone wo-student

35,0%

35,2%

Bron: CFI: 1 cijfer HO/CFI

peildatum: 2006 cohort hbo/wo: 2000

peildatum: 2009 cohort: 2003

peildatum: 2014 (zie toelichting)

XNoot
1

De meerjarenafspraken vormen het uitgangspunt voor de indicatoren 1 t/m 3 inzake verhogen van het studiesucces en kwaliteit in de bachelorfase. De basiswaarde voor de meerjarenafspraken is vastgesteld op basis van het 1-cijfer-ho bestand 2008.

XNoot
2

Het gaat bij de indicatoren 1 t/m 3 steeds om de herinschrijvers na het eerste studiejaar. Dat zijn studenten die zich na het eerste studiejaar opnieuw hebben ingeschreven in het wo (indicator 1 en 2) dan wel in het hbo (indicator 3). Wanneer we het cohort 2001 bekijken, gaat het dus om de studenten die gestart zijn in 2001, maar die in 2002 nog steeds waren ingeschreven. Van die overgebleven groep wordt switchgedrag, uitval en rendement gevolgd. De reden om naar deze «herinschrijvers» te kijken, en niet naar het totale start-cohort is om recht te doen aan de oriënterende, selecterende en verwijzende functie van het eerste studiejaar.

De streefcijfers van de meerjarenafspraken binnen het wo zijn gebaseerd op de «standaardselectie» van studenten: vwo-scholieren die na maximaal één «tussenjaar» gaan studeren in het wo.

XNoot
3

In de meerjarenafspraak met de HBO raad is oorspronkelijk afgesproken dat er gekeken zal worden naar studenten in de post-propedeutische fase, in plaats van herinschrijvers na het eerste studiejaar. Vanwege onvolkomenheden in de registratie is dat op dit moment nog lastig te berekenen, en wordt gewerkt met herinschrijvers na het eerste studiejaar.

XNoot
4

Uitgangspunt voor de berekening van het studierendement na 6 jaar is de strategische agenda. Een cohort eerstejaars in hbo of wo wordt gevolgd tot een hbo-bachelordiploma (voor het hbo-cohort) of een wo-master/doctoraaldiploma (voor het wo-cohort) is gehaald en zolang er een ononderbroken inschrijving is in het ho. Studenten die overstappen van hbo naar wo, of omgekeerd, en daar een diploma halen, zitten niet in de telling.

Toelichting:

  • 1 t/m 3: zijn de kernindicatoren uit de meerjarenafspraken met de HBO-raad en VSNU over studiesucces en kwaliteit van de bachelorfase. De eerste doelstelling uit deze meerjarenafspraken is om de verwijzende en bindende functie van het eerste bachelorjaar te versterken. Daarbij gaat het er om dat zo vroeg mogelijk in de studie duidelijk wordt of een student bij de voor hem of haar best passende opleiding studeert. Aan dit eerste studiejaar zijn daarom geen doelstellingen met betrekking tot uitval of rendement gekoppeld. Na het (verwijzende en bindende) eerste bachelorjaar, zou er in bachelor-2 en 3 een aanzienlijke reductie van de studie-uitval en studie-switchers mogelijk moeten zijn. Daar is indicator 1 op gebaseerd. Ook het studiesucces (rendement) zou na dat eerste jaar sterk kunnen verbeteren. Daar zijn indicator 2 (wo) en 3 (hbo) op gebaseerd. Het rendement (na 6 jaar studie) zoals dat bij indicator 4 is weergegeven, gaat dus om een grotere groep (inclusief uitvallers en switchers in het eerste studiejaar) en ligt daarom ook lager dan het rendement van de «herinschrijvers». Naast deze genoemde indicatoren zijn er meer indicatoren voor het verbeteren van de kwaliteit, die ook zeer relevant zijn voor dit onderwerp, zie de indicatoren bij de operationele doelstelling 6.3.2. Een uitgebreide rapportage over de voortgang van de meerjarenafspraken, waarin ook indicatoren per instelling worden weergegeven, wordt in de laatste helft van 2010 jaar naar de Tweede Kamer gestuurd.

  • 4. Streefwaarde: het rendement van niet-westerse allochtone studenten is in 2014 zoveel mogelijk gelijk aan het rendement van autochtone studenten. Deze streefwaarde geldt niet landelijk: met de vijf multisectorale hogescholen in de Randstad zijn afzonderlijk afspraken gemaakt over het verhogen van het rendement en het verminderen van uitval van niet-westerse allochtone studenten. Eind 2010 worden er concrete prestatieafspraken met de universiteiten in de Randstad gemaakt. Over de voortgang van de afspraken wordt jaarlijks verslag gedaan aan de Tweede Kamer.

6.3.4 De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

Motivering

Om als Nederland een welvarend land te zijn en te blijven, is het noodzakelijk dat elk talent de kans krijgt zich te ontwikkelen, dat vernieuwende kennis ontwikkeld wordt en dat bedrijven deze kennis weten te vertalen in nieuwe producten en diensten die van belang zijn voor economie en maatschappij. Onderwijs, wetenschap en innovatie zijn bronnen van productiviteitsgroei en daarmee van welvaart.

Het hoger beroepsonderwijs speelt een belangrijke rol bij het verspreiden van kennis door goede verbindingen met het (regionale) bedrijfsleven en het uitvoeren van (toegepast en innovatiegedreven) onderzoek.

Het onderwijs moet mensen opleiden tot innovatieve arbeidskrachten die in staat zijn hun omgeving te analyseren en verbeteringen voor te stellen. De arbeidsmarkt moet hiertoe uitdagen en mensen in staat stellen hun kennis en vaardigheden te vergroten. Onderwijs en arbeidsmarkt innoveren elkaar op deze manier.

Daarom wordt krachtige interactie gestimuleerd tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt, en wordt focus en massa bevorderd in wetenschappelijke opleidingen en onderzoek. In het hbo worden lectoraten gestimuleerd, wordt het RAAK-programma (Regionale Aandacht en Actie voor Kenniscirculatie) voor praktijkgericht onderzoek ingezet, wordt tijdelijke financiering van nieuwe hbo-masters mogelijk gemaakt en worden ondernemerschap en valorisatie gestimuleerd. In het wo wordt ingezet op de bundeling van krachten van de 3 TU’s en wordt de uitvoering van het sectorplan Natuur- en scheikunde ondersteund.

• Praktijkgericht onderzoek (lectoren en RAAK)

Instrumenten

Het praktijkgericht onderzoek aan hogescholen versterkt het innovatief vermogen van het (buitenlands) bedrijfsleven en de publieke sector en vormt daarmee een noodzakelijke aanvulling op de huidige Nederlandse kennisinfrastructuur. Door analytische vaardigheden en onderzoek in het curriculum van hogescholen op te nemen, kan de hbo-professional zich ontwikkelen. De lector vervult binnen de hogeschool een spilfunctie tussen onderzoek en onderwijs. De RAAK-regeling stelt hogescholen in staat via vraagsturing het praktijkgericht onderzoek verder te ontwikkelen. De kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs in relatie tot lectoren wordt gewaarborgd door een extern kwaliteitszorgstelsel. Dit kwaliteitszorgstelsel is zowel gericht op het onderwijs, als de beroepspraktijk, onderzoek en kennis, en de samenleving in bredere zin. Voor praktijkgericht onderzoek is, bovenop de middelen voor lectoren die deel uitmaken van de lumpsum, in 2011 € 26,7 miljoen beschikbaar.

• Nieuwe hbo-masteropleidingen

In 2009 is een subsidieregeling opgestart voor tijdelijke financiering van enkele nieuwe arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden (Creative industries, Grotestedenproblematiek, Plattelandsvernieuwing, Zorg, Technologie, Logistiek en Bouw). Voor 2011 is € 10,5 miljoen beschikbaar. Hieruit worden ook de al in 2010 gestarte opleidingen gefinancierd.

• Sectorplan techniek mbo-hbo

Na het beëindigen van de stimuleringregeling Deltaplan bèta/techniek in 2011 zal er nog steeds een tekort zijn aan mbo- en hbo-technici. Daarom hebben de commissie de Boer en de commissie Hermans in 2010 respectievelijk het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek 2011–2016 gepresenteerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 148). Voor beide plannen is in totaal € 29 miljoen beschikbaar. Hiermee worden drie Centres of Expertise hbo en zes centra voor innovatief vakmanschap mbo opgericht. Van de € 29 miljoen komt € 5 miljoen ten laste van artikel 4 Beroepsonderwijs, € 18 miljoen ten laste van de middelen Deltaplan bèta/techniek en € 6 miljoen ten laste van artikel 6 Hoger beroepsonderwijs.

• FES Investeringsagenda bèta/techniek hoger onderwijs

Vanuit het FES wordt over zes jaren (2007–2012) in totaal € 20 miljoen geïnvesteerd om belangrijke knelpunten in het hoger onderwijs in bèta en techniek aan te pakken. Het gaat om projecten gericht op uitwisseling van docenten vo en ho en het bijscholen van pabo-studenten.

• 3TU’s

In 2011 zal de focus die bereikt is met het onderzoek in de vijf Centres of Excellence (onderzoeksprogramma's met leerstoelen en masterprogramma's) voortgezet worden. Uit het FES is voor de periode 2011–2014 € 17 miljoen beschikbaar. Uit het coalitieakkoord is met ingang van 2011 € 11 miljoen per jaar gereserveerd.

• Sectorplan Natuur- en scheikunde

Voor de versterking van natuur- en scheikunde in het wetenschappelijk onderwijs is het sectorplan natuur- en scheikunde ontwikkeld. Het brengt focus en massa aan in opleidingen en onderzoek. Een onafhankelijke commissie, onder voorzitterschap van prof.dr. D.D. Breimer, heeft geadviseerd over de plannen die de instellingen eind 2009 hebben ingediend. Conform het advies van de commissie zijn de middelen – € 20 miljoen voor de periode 2011 tot en met 2016 – toegekend aan de faculteiten van de deelnemende universiteiten voor onderwijs en onderzoek. Hiervan wordt € 6 miljoen per jaar verdeeld via het NWO (zie artikel 16.3.1, Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel). In 2016 volgt er een evaluatie en wordt besloten of de inzet voor het sectorplan wordt gehandhaafd.

• Ondernemerschap

De ministers van EZ en OCW hebben voor het bevorderen van kennisuitwisseling tussen onderwijsinstellingen en ondernemers ieder € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor de periode van 2008–2011. Onderdeel hiervan vormt ook de in mei 2010 door EZ, OCW en LNV opengestelde regeling valorisatie. Doel hiervan is het bevorderen dat hoger onderwijs instellingen hoogwaardige faciliteiten inrichten voor ondernemerschapsonderwijs – in Centres of Entrepreneurship – en voor het daadwerkelijk opstarten en ondersteunen van kennisintensieve bedrijven. Voor wat betreft het actieprogramma «Onderwijs en Ondernemerschap» wordt in 2011 ingezet op een derde tranche «Onderwijs Netwerken Ondernemen».

Zie voor verdere toelichting de begroting van het ministerie van EZ, beleidsartikel 3.2 «meer en beter ondernemerschap».

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.11 Indicator
 

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

RAAK-regeling

   

RAAK-mkb

   

1.

In projecten betrokken ondernemers

2 430

3 500

4 400 1

Bron: SIA, december 2009

peildatum: 2007

peildatum: dec2009

peildatum: 2011

RAAK-publiek

   

2.

In projecten betrokken professionals van publieke instellingen

1 073

1 500

2 5001

Bron: SIA, december 2009

peildatum: 2007

peildatum: 2009

peildatum: 2011

Samenhang RAAK-lectoren

   

3.

Percentage RAAK-projecten met lectoraatsdeelname

85%

95%

95%

Bron: SIA

peildatum: 2006

peildatum: 2009

peildatum: 2011

XNoot
1

De streefwaarden zijn aangepast omdat bij het vaststellen van de streefwaarden uitgegaan was van mogelijke continue groei, die gezien de aard van de prjecten niet realistisch is. De aangepaste streefwaarden zijn tot stand gekomen op basis van een voorspelling van het aantal nieuwe projecten en betrokken professionals/ondernemers op basis van voorgaande/al lopende projecten.

Toelichting:

  • 1 en 2: De indicatoren met betrekking tot de RAAK-regeling laten een verdere groei zien van de betrokkenheid van de partners buiten de hogeschool.

    De indicator omvang kenniskring is niet meer opgenomen. Gebleken is dat er geen eenduidige definitie bestaat van een kenniskring. Dit maakt de beschikbare gegevens onvergelijkbaar met elkaar. Op basis van de gegevensverzameling in het kader van het kwaliteitszorgstelsel voor onderzoek aan hogescholen wordt de komende tijd gezocht naar een nieuwe eenduidige indicator. In de begroting van 2012 zal een nieuwe indicator worden opgenomen die de impact van een lectoraat in een hogeschool goed in beeld brengt.

6.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 6.12 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek of Onderwerp

AD of OD

A. Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Internationalisering

OD 2

A 2010/2011

B 2010/2011

 
 

Studiesucces en kwaliteit hoger onderwijs

OD 3 en deel OD 2

A 2011/2012

B 2011/2012

 

Effectenonderzoek ex post

geen

   

Overig evaluatieonderzoek 1

Onderzoek studenten met een handicap

OD 3

A 2009

B 2012

 
 

Studentenmonitor

onder andere OD 2

Jaarlijks

www.studentenmonitor.nl

 

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA)

AD

Tweejaarlijks

POA

XNoot
1

Wat onder overig evaluatieonderzoek staat, is niet in alle gevallen een evaluatieonderzoek.

ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL BELEID

8.1 Algemene doelstelling: bevorderen van internationale samenwerking, om daarmee de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap een impuls te geven en de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.

Omschrijving

De samenleving mondialiseert op tal van verschillende terreinen. Dat vergt zeker van een «open» land als Nederland dat de generaties van de toekomst in het onderwijs van nu een internationale oriëntatie meekrijgen en de noodzakelijke internationale competenties verwerven. Daarbij gaat het om kennis en vaardigheden die nodig zijn om in een internationale omgeving te werken en leven. Uiteindelijk is dat een taak voor (onderwijs-)instellingen en burgers zelf. Maar ook de overheid heeft hier een verantwoordelijkheid.

OCW stimuleert onderwijsinstellingen, lerenden en docenten tot internationale oriëntatie en samenwerking, bevordert culturele en wetenschappelijke uitwisseling en ondersteunt organisaties en instellingen die internationaal opereren. OCW zorgt voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door multilaterale afspraken te maken over zaken als beroepserkenning, culturele diversiteit, kwaliteitszorg en accreditatie én via bilaterale contacten kaders te creëren voor samenwerking. Ook wordt internationale kennis benut voor het eigen nationale beleid. Daartoe participeert OCW in multilaterale organisaties als de Europese Unie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de Raad van Europa en de UNESCO. OCW wil daarmee ook bijdragen aan de totstandkoming – wereldwijd – van een duurzame en rechtvaardige samenleving.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor het scheppen van goede randvoorwaarden voor een verdere internationalisering van onderwijs, cultuur en wetenschap, zowel nationaal als internationaal.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van:

  • Inzet van instellingen, organisaties, lerenden, docenten, wetenschappers en kunstenaars zelf.

  • De buitenlandpolitieke situatie.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

De internationale mobiliteit van lerenden en docenten is goed meetbaar. Sinds enkele jaren is een indicatorenset opgenomen (zie onder operationele doelstelling 8.3.1, hierna) die deze mobiliteit in beeld brengt. Bron daarvan is de Internationaliseringsmonitor Onderwijs Nederland (IMON), opgesteld door de organisaties die mobiliteitsprogramma’s uitvoeren (Nuffic, CINOP en Europees Platform). Het IMON-rapport over het jaar 2009 is per brief van 10 augustus 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 150) aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.

8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

HGIS-deel 2011

Verplichtingen

29 277

21 909

37 671

37 679

36 800

40 086

38 727

1 054

Waarvan garantieverplichtingen

        

Totale uitgaven

24 418

29 366

42 258

42 162

40 965

40 086

38 727

1 054

          

Programma-uitgaven

21 364

26 534

40 244

40 353

39 156

38 277

36 918

1 054

          

Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten

10 889

10 594

10 632

10 626

10 643

10 643

10 643

600

Mobiliteitsprogramma's

7 906

7 757

7 741

7 735

7 735

7 735

7 735

 

Bilaterale samenwerking met andere landen

2 983

2 837

2 891

2 891

2 908

2 908

2 908

600

          

In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid

6 482

6 310

6 604

6 610

6 493

6 493

5 993

454

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

1 660

2 100

2 426

2 426

2 426

2 426

1 926

150

Participeren in multilaterale organisaties

3 427

3 428

3 459

3 459

3 428

3 428

3 428

 

Stimuleren van internationale uitwisseling van kennis en cultuur, beleidsonderzoek en benchmarking

1 395

782

719

725

639

639

639

304

          

Het – op OCW-terreinen – integreren van de BES-eilanden in Nederland en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk

3 993

9 630

23 008

23 117

22 020

21 141

20 282

 

Verbetering van het onderwijs op de BES-eilanden

3 043

8 680

3 558

3 667

2 570

1 691

832

 
          
 

Onderwijsbekostiging BES:

        

PO

  

8 100

8 100

8 100

8 100

8 100

 

VO

  

6 700

6 700

6 700

6 700

6 700

 

BVE en SKJ (Sociaal Kanstrajecten Jongeren)

  

2 500

2 500

2 500

2 500

2 500

 

Samenwerking Curaçao, St.Maarten en Aruba

950

950

850

850

850

850

850

 

Apparaatsuitgaven BES

  

500

500

500

500

500

 

Uitvoeringskosten DUO BES

  

800

800

800

800

800

 
          

Apparaatsuitgaven

3 054

2 832

2 014

1 809

1 809

1 809

1 809

 

Ontvangsten

84

99

99

99

99

99

99

 
Tabel 8.2 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

40 244

40 353

39 156

38 277

36 918

Totaal juridisch verplicht

31 025

29 996

29 612

21 140

21 140

Totaal bestuurlijk gebonden

8 814

9 946

9 099

16 692

15 333

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

405

411

445

445

445

Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten

10 632

10 626

10 643

10 643

10 643

Juridisch verplicht

9 034

8 863

8 880

408

408

Bestuurlijk gebonden

1 558

1 723

1 723

10 195

10 195

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

40

40

40

40

40

       

In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid

6 604

6 610

6 493

6 493

5 993

Juridisch verplicht

4 691

3 833

3 432

3 432

3 432

Bestuurlijk gebonden

1 548

2 406

2 656

2 656

2 156

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

365

371

405

405

405

       

Het – op OCW-terreinen – integreren van de BES-eilanden in Nederland en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk

23 008

23 117

22 020

21 141

20 282

Juridisch verplicht

17 300

17 300

17 300

17 300

17 300

Bestuurlijk gebonden

5 708

5 817

4 720

3 841

2 982

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     

De niet juridisch of niet bestuurlijk gebonden middelen zijn wel beleidsmatig geoormerkt. Deze middelen zijn bestemd voor activiteiten en projecten in EU-verband en voor internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking.

8.3 Operationele beleidsdoelstelling
8.3.1 Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten

Motivering

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen draagt in belangrijke mate bij aan de algemene beleidsdoelstelling. Het gaat niet alleen om het beleid uit dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders binnen de OCW-begroting ondergebracht. Daarom is hieronder een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld welk deel daarvan valt onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

  • Mobiliteitsprogramma’s (beurzen e.d.)

  • Generieke maatregelen (zoals meeneembaarheid studiefinanciering, zie artikel 11 operationele doelstelling 11.3.1 «Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden»)

  • Bilaterale samenwerking met andere landen (via organisaties en instellingen)

Instrumenten

Tabel 8.3 Internationale uitgaven OCW (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Primair onderwijs (artikel 1)

19 198

19 835

19 840

19 840

19 840

19 840

19 840

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

3 914

3 974

4 324

4 921

4 705

4 755

4 755

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)

1 172

1 083

1 238

868

810

810

810

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

86 428

86 728

86 626

86 626

86 626

86 626

86 626

Internationaal beleid (artikel 8)

17 371

16 904

17 236

17 236

17 136

17 136

16 636

Studiefinanciering (artikel 11)

4 363

49 852

49 552

49 152

50 152

50 152

50 152

Kunsten (artikel 14)

19 379

17 538

16 938

16 888

15 738

15 688

15 688

Cultureel erfgoed (artikel 14)

1 389

3 295

3 460

3 360

3 360

3 360

3 360

Media (artikel 14 en 15 )

50 478

50 102

50 115

50 115

50 115

50 115

50 115

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

88 675

88 501

87 331

82 231

82 231

82 231

82 231

Totaal

295 820

341 265

340 113

334 690

334 166

334 166

333 666

Toelichting:

De uitgaven in de tabel zijn toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen. Voor artikel 11 geldt dat de uitgaven voor internationale studiefinanciering niet afzonderlijk worden geraamd, maar meelopen in de uitgavenramingen, zoals opgenomen bij artikel 11.3.1 (Studiefinanciering; waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden).

Tabel 8.4 Homogene groep internationale samenwerking (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

61 827

61 814

61 814

61 814

61 814

61 814

61 814

Internationaal beleid (artikel 8)

1 654

1 054

1 054

1 054

1 054

1 054

1 054

Kunsten (artikel 14)

6 242

5 315

4 765

4 765

3 665

3 665

3 665

Cultureel erfgoed (artikel 14)

395

395

395

395

395

395

395

Media (artikel 14 en 15 )

466

506

506

506

506

506

506

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

454

631

706

706

706

454

454

Totaal

74 491

73 168

72 693

72 693

71 593

71 341

71 341

Toelichting:

De uitgaven op de Homogene Groep Internationale Samenwerking maken deel uit van de uitgaven opgenomen in tabel 8.3 «Internationale uitgaven OCW»

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Onderstaande tabellen 8.5, 8.6, 8.7 en 8.8 geven per onderwijssector aan wat de basiswaarden, actuele waarden en streefwaarden zijn op de belangrijkste indicatoren op stelselniveau, althans wat mobiliteit betreft. In de eerdergenoemde IMON en in de na de zomer door de Nuffic uit te geven internationaliseringsmonitor van het hoger onderwijs is een verdieping te vinden met informatie over de verschillen tussen landen, instellingen en opleidingen.

Tabel 8.5 Indicatoren internationalisering

Diplomamobiliteit ho

basiswaarde

laatste waarde

Streefwaarde

Prestatie-indicator:

2004/2005

2009/2010

2010

1.

ho-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom)

   
 

percentage van de totale Nederlandse ho studentenpopulatie:

5,1% (1)

7,4% (1)

7,4%

 

percentage EU gemiddelde: (4)

7.2% (2)

8,0% (3)

 

2.

wo-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom)

   
 

percentage van de totale Nederlandse wo studentenpopulatie:

5,2% (1)

9,3% (1)

9,0%

3.

hbo-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom)

   
 

percentage van de totale Nederlandse hbo studentenpopulatie:

5,0% (1)

6,4 % (1)

6,8%

4.

ho-studenten uit Nederland in het buitenland (uitstroom) (c)

   
 

percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie:

2,3% (2)

2,5% (3)

6,0%

 

percentage EU gemiddelde (4)

2,7% (2)

2,9% (3)

 

Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)

noten:

1. Bron: DUO-CFI 2010

2. Bron: OESO EU21

3. Bron: OESO EU21 (20007-data)

4. Geen internationale gegevens over hbo en wo bekend (internationaal geen eenduidig onderscheid tussen hbo en wo)

Tabel 8.6 Indicatoren internationalisering

Studiepuntmobiliteit ho

basiswaarde afgestudeerden

laatste waarde afgestudeerden

streefwaarde afgestudeerden

Prestatie-indicator:

2004 (1)

2009 (2)

2013 (3)

1.

ho-studenten uit Nederland in het buitenland

   
 

percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie:

17%

19%

25%

2.

wo-studenten uit Nederland in het buitenland

   
 

percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie:

19%

22%

35%

3.

hbo-studenten uit Nederland in het buitenland

   
 

percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie:

15%

16%

20%

Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)

1. ResearchNed, 2005: Studentenmonitor 2004.

2. ResearchNed, 2010: Studentenmonitor 2009.

3. OCW, 2008: Internationaliseringsagenda «Het Grenzeloze Goed».

Toelichting:

Bij studiepuntmobiliteit is het doel om via deelstudie of stage in het buitenland studiepunten te behalen ten behoeve van een studie in Nederland. Voor studiepuntmobiliteit zijn geen reguliere, jaarlijks geactualiseerde kengetallen beschikbaar die Nederland in een breder perspectief kunnen plaatsen. Wel vinden zo nu en dan internationaal vergelijkende onderzoeken plaats, die als referentie kunnen dienen. Zo is dit jaar gebruik gemaakt van gegevens van ResearchNed. Het betreft hier gegevens die verzameld zijn bij (niet-eerstejaars) studenten tijdens hun studie. Het percentage studiepuntmobiliteit valt overigens bij afgestudeerden hoger uit, aangezien buitenlandervaring vaak aan het einde van het curriculum plaatsvindt en afgestudeerden vermoedelijk mobieler zijn dan studenten die niet afstuderen. Bij afgestudeerden in 2007–08 bedroeg dit percentage ruim 23%. Dit criterium volgend is het streven om in 2010 tenminste weer op het EU-gemiddelde uit te komen van 2000, te weten 25%.

Tabel 8.7 indicatoren internationalisering mbo
 

basiswaarde

laatste waarde

streefwaarde

Prestatie-indicator:

2006

2009

2010

1.

Percentage mbo-studenten dat uit Nederland voor minimaal twee weken naar het buitenland vertrekt voor studie of stage, van de totale Nederlandse studentenpopulatie

0,44%

0,56%

0,65%

2.

Percentage docenten in de mbo-sector dat voor minimaal een week naar het buitenland vertrekt, van de totale Nederlandse docentenpopulatie

3,47%

3,80%

3,50%

3.

Percentage van de Nederlandse onderwijsinstellingen met buitenlandse partners

*

68%

58%

Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)

Nota bene: Bovenstaande gegevens hebben uitsluitend betrekking op internationalisering in het kader van de programma's Leonardo da Vinci (van de EU) en BAND .

XNoot
*

Niet eerder onderzocht

Toelichting:

Het streven is een gestage mobiliteitsgroei, vooral waar het gaat om het aantal buitenlandse stages van mbo-studenten, met name dankzij het nieuwe EU-programma Leven Lang leren. Er zijn overigens geen gegevens bekend over mobiliteit buiten de programma’s.

Dat de laatst gemeten waarden soms de streefwaarden overstijgen vloeit voort uit een combinatie van twee factoren: a) de – achteraf gezien – behoudend geformuleerde streefwaarden en b) het relatief grote succes van met name het Leonardo da Vinci-programma.

Tabel 8.8 indicatoren internationalisering po/vo
 

basiswaarde

laatste waarde

streefwaarde

Prestatie-indicator:

2005/06

2007/08

2008/09

2010

Percentage po-scholen met een internationale activiteit, met steun van het Europees Platform

5,8%

6,4%

7,7%

8%

Percentage vo-scholen met een buitenlandse partnerinstelling waarmee onderwijsprojecten worden uitgevoerd

57,9%

59,5%

60,5%

60%

Percentage vo-leerlingen met een meerdaagse uitwisseling met het buitenland in het kader van onderwijskundige samenwerking

2,3%

2,4%

2,5%

2,5%

Percentage vo-docenten met een meerdaags studiebezoek, aan het buitenland i.h.k.v. nascholing, exclusief leerlingenbegeleiding

1,6%

1,8%

1,8%

1,8%

Percentage vo-scholen met een tweetalige opleiding

16,4%

19,0%

22,2%

20%

Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)

Toelichting:

De cijfers geven een stabiel beeld weer, hetgeen verklaarbaar is doordat ook het beleid als doel heeft handhaving op het huidige niveau van internationalisering van het vo. Een bescheiden ambitie is er wel voor het po en daar is de trend ook positief. Ook het beleid om het aantal vo-scholen met een tweetalige opleiding te vergroten, lijkt aan te slaan.

Tabel 8.9 Middelen toedeling op artikel 8 aan organisaties voor het stimuleren van internationalisering (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Europees Platform:

5 629

5 584

5 548

5 542

5 542

5 542

5 542

Loketfunctie en Programmabeheer

4 493

4 498

4 478

4 478

4 478

4 478

4 478

Expertise en Platformfunctie

1 136

1 086

1 070

1 064

1 064

1 064

1 064

        

Nationaal Agentschap Leven Lang Leren:

1 804

1 724

1 724

1 724

1 724

1 724

1 724

Programma Leven Lang Leren

1 804

1 724

1 724

1 724

1 724

1 724

1 724

        

Duitsland Instituut Amsterdam

800

800

800

800

800

800

800

        

Frans- Nederlandse academie

114

118

118

118

118

118

118

        

Stichting Ons Erfdeel

205

205

205

205

205

205

205

        

EVD bureau CROSS:

1 264

1 097

1 157

1 157

1 174

1 174

1 174

Programma's Centraal- en Oost-Europa

995

839

899

899

916

916

916

Uitvoeringskosten EVD bureau CROSS

269

258

258

258

258

258

258

        

Fullbright Center

473

428

408

408

408

408

408

        

Nether:

484

484

500

500

500

500

 
        

Vlaams-Nederlands Huis «De Buren»

500

500

500

500

500

500

500

Totaal

11 273

10 940

10 960

10 954

10 971

10 971

10 471

8.3.2 In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid

Motivering

Om de Nederlandse belangen op het terrein van onderwijs, cultuur en wetenschap in het buitenland te behartigen, is een strategische werkwijze noodzakelijk in de EU, in multilaterale organisaties als de OESO en UNESCO, in samenwerkingsverbanden als de Nederlandse Taalunie en in de bilaterale samenwerking. Ook biedt de internationale omgeving een schat aan kennis die kan worden benut voor nationaal beleid (bijvoorbeeld benchmarks, best practices in andere landen, OESO-reviews/rapporten etc). Het gaat hierbij steeds om een optimale aansluiting van de internationale agenda op de nationale.

  • OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

  • Participeren in multilaterale organisaties

  • Internationale uitwisseling van kennis en cultuur, internationaal beleidsonderzoek en benchmarking (government to government)

Instrumenten

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het is niet goed mogelijk om een kwantitatieve relatie te leggen tussen de Nederlandse inzet in internationaal overleg met vele actoren enerzijds en het bereiken van specifieke internationale doelen anderzijds. Uiteraard is er wel kwalitatieve informatie beschikbaar, ondermeer rond belangrijke vergaderingen van de EU en de UNESCO.

8.3.3 Het integreren van de BES-eilanden in Nederland wat betreft de OCW-beleidsterreinen en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk

Motivering

Per 10 oktober 2010 houdt het Land Nederlandse Antillen op te bestaan en worden Bonaire, Sint Estatius en Saba (BES-eilanden) openbare lichamen binnen Nederland. Vanaf dat moment is de minister van OCW verantwoordelijk voor alle OCW-domeinen op de BES-eilanden. Met de bovengenoemde overgang wordt op de BES-eilanden specifieke regelgeving van toepassing voor de OCW-terreinen. De gevolgen voor de sectoren Cultuur en Media, Studiefinanciering en Inspectie van het Onderwijs worden onder de besbetreffende artikelen in deze begroting beschreven. De overige aangelegenheden betreffende BES en de andere landen van het koninkrijk worden in dit artikel beschreven, met name waar het gaat om de sectoren PO, VO, en BVE.

Instrumenten

In de eerste plaats wordt beleid gevoerd met regelgeving die geënt is op de Nederlandse wet- en regelgeving. Op die manier kan ook begeleiding vanuit het ministerie worden gegeven en kan toezicht worden gehouden. Naast wet- en regelgeving worden de volgende instrumenten ingezet:

  • Begeleiding van scholen

  • Verbetering van de primaire processen in de scholen o.a. door invoering leerlingvolgsystemen en training docenten.

  • Structurele bekostiging voor PO, VO en BVE

  • SKJ (Sociale Kanstrajecten Jongeren)

  • Voortzetting Onderwijsverbetering Programma

  • Versterking van de bestuurlijke kracht op de eilanden

  • Verbetering materiële positie van de scholen

  • Verbetering van de huisvesting van de scholen (Masterplan huisvesting)

  • Professionalisering bedrijfsvoering

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Vanaf 10-10-2010 zal de Inspectie van het Onderwijs ook op de BES-eilanden structureel toezicht houden, op basis van een op de situatie afgestemd toezichtskader. Op basis van de bevindingen van de inspectie is de volgende doelstelling van het verbeterprogramma geformuleerd: verhogen van de leerprestaties van alle leerlingen op de BES-eilanden in de kernvakken tot een niveau dat naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar is. De eerste uitkomsten van het evaluatie- onderzoek naar de effecten van de onderwijsverbetering op de BES-eilanden worden pas bekend na 2010.

8.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 8.10 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Internationalisering PO en VO

OD 8.3.1

A. 2013

B. 2013

 

Overig evaluatieonderzoek

Onderzoek naar internationale mobiliteit

OD 8.3.1

A. 2011

B. 2011

Internationaliseringsmonitor Onderwijs Nederland (IMON)

http://www.nuffic.nl

 

Nederlandse Taalunie

OD 8.3.2

A. 2011

B. 2011

 
 

Stichting Ons Erfdeel

OD 8.3.1

A. 2012

B. 2012

 
 

Programma Agentschap NL

OD 8.3.1

A. 2012

B. 2012

 

ARTIKEL 9. ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID

9.1 Algemene doelstelling: de kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

Omschrijving

Voor goed onderwijs zijn voldoende goed opgeleide leraren een eerste voorwaarde. In 2009 is het aantal vacatures in het onderwijs gedaald door de ingezette beleidsmaatregelen en de gewijzigde economische omstandigheden. De onderwijsarbeidsmarkt is daarmee vooralsnog uit de gevarenzone (dat wil zeggen minder dan 1 procent vacatures). Dat neemt niet weg dat zelfs bij laagconjunctuur er in de loop van de komende jaren een tekort dreigt. De blijvende hoge vraag naar goed opgeleide, bevoegde en bekwame docenten als gevolg van de grote uitstroom door (pre-)pensionering is de drijvende kracht hierachter. Onderwijsinstellingen staan voor de uitdaging nieuw, hoog opgeleid personeel te werven en te behouden.

In vervolg op het actieplan «LeerKracht van Nederland» (Tweede Kamer 2007–2008, 27 923, nr. 45) is in 2008, samen met de sociale partners in po, vo, bve en hbo, via convenanten (Staatscourant, 3 maart 2009, nr. 42) een samenhangend pakket aan (belonings-)maatregelen overeengekomen om het onderwijs aantrekkelijker te maken voor grotere groepen (aspirant) leraren. Dit om – ook ten opzichte van potentiële concurrenten – structureel een goed aanbod te kunnen doen voor nieuw en zittend personeel. Ondanks het niet uitkeren van de loonbijstelling 2010 voor alle ambtenaren blijft dit pakket overeind. Om de kwaliteit van lerarenopleidingen te verbeteren en het lerarenaanbod te vergroten is daarnaast in 2008 de Kwaliteitsagenda «Krachtig meesterschap» gepubliceerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 923, nr. 68).

Voor de uitvoering van het actieplan is een bedrag uitgetrokken oplopend tot uiteindelijk ruim € 1 miljard in 2020.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor voldoende en goed gekwalificeerd onderwijspersoneel en voor de (borging van de) kwaliteit van de opleiding van het onderwijspersoneel. De middelen die hij hiervoor tot zijn beschikking heeft zijn wet- en regelgeving, subsidies, toezicht en dialoog met belanghebbenden. De minister ondersteunt deze belanghebbenden op een manier die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs.

Externe factoren

Het onderwijs is ook afhankelijk van de inzet van leerlingen en studenten, ouders, docenten, schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties, gemeenten en bedrijven (aansluiting arbeidsmarkt). De minister is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister niet kan beïnvloeden en waarvan hij wel afhankelijk is, zijn:

  • De invloed van de conjunctuur op de onderwijsarbeidsmarkt en de loonontwikkeling;

  • Demografische ontwikkelingen in de leerlingenpopulatie en het lerarenbestand.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 9.1 Indicatoren

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Aantal openstaande vacatures voor leraren en managers in primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie, fte’s

900 (0,3%)

1 120 (0,5%)

Kleiner dan 2 200

(< 1%)

Bron: Arbeidsmarktbarometer po, vo, bve

Peildatum: 2006

Peildatum: 2009

Peildatum: 2011

2.

Aandeel lessen dat verzorgd wordt door benoembaar personeel

83%

82%

≥ 83%

Bron: IPTO

Peildatum: oktober 2006

Peildatum: oktober 2008

Peildatum: oktober 2010

Toelichting:

  • 1. Het gaat bij de streefwaarde van het aantal openstaande vacatures om de nog te vervullen vraag naar personeel. Het streven is om dit niet uit te laten stijgen boven 2 200 (in fte). Dit komt overeen met een onvervulde vacature-intensiteit van 1%. (zie ook bijgevoegde Nota Werken in het onderwijs 2011). Uit de situatie op de onderwijsarbeidsmarkt in de periode 2000–2003 is gebleken dat als het tekort van leraren en schoolleiders boven de 1% van de werkgelegenheid komt, de kwaliteit van het onderwijs in het geding komt. Het risico ontstaat dan dat lessen uitvallen en leerlingen naar huis worden gestuurd. Voor de sectoren po, vo en bve bedroeg het vacaturepercentage van leraren en schoolleiders in 2009 gemiddeld 0,5%. De arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel was daarmee in kwantitatief opzicht in 2009 voldoende in evenwicht, de risicogrens van 1% werd niet overschreden.

  • 2. Onder benoembaar wordt verstaan:

    • leraren die middels een getuigschrift hebben aangetoond dat ze aan de bekwaamheidseisen voldoen en dus volledig bevoegd zijn;

    • leraren die nog niet aan de bekwaamheidseisen voldoen, maar volgens de wet tijdelijk onbevoegd mogen worden aangesteld (bijvoorbeeld zij-instromers en leraren in opleiding).

    Het is de ambitie om het aandeel lessen dat verzorgd wordt door benoembare leraren ten minste terug te brengen naar het niveau van 2006.

9.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 9.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

203 820

293 933

300 840

299 767

320 985

328 999

338 785

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

178 436

294 508

301 415

299 767

320 985

328 999

338 785

         

Programma-uitgaven

176 265

292 285

299 393

298 133

319 351

327 365

337 151

         

Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel

54 288

112 257

112 157

102 379

111 796

124 998

130 098

Een betere beloning

26 602

86 836

86 836

78 358

87 775

100 977

106 077

Arbeidmarkt

7 447

7 400

7 400

6 000

6 000

6 000

6 000

Overig

20 239

18 021

17 921

18 021

18 021

18 021

18 021

         

Versterken van de positie van leraren en zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit

118 952

177 229

184 437

192 955

204 756

199 568

204 254

Een sterker beroep

89 070

133 611

127 188

144 311

155 597

155 416

154 409

Een professionelere school

25 570

37 700

51 700

45 200

46 200

41 200

47 200

Overig

4 312

5 918

5 549

3 444

2 959

2 952

2 645

         

Programmakosten-overig

3 025

2 799

2 799

2 799

2 799

2 799

2 799

Uitvoeringsorganisatie DUO

3 025

2 799

2 799

2 799

2 799

2 799

2 799

         

Apparaatsuitgaven

2 171

2 223

2 022

1 634

1 634

1 634

1 634

Ontvangsten

7 620

4 000

10 000

4 000

2 000

0

0

Tabel 9.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

296 594

295 334

316 552

324 566

334 352

Totaal juridisch verplicht

249 592

166 099

133 257

136 932

141 725

Totaal bestuurlijk gebonden

47 002

129 235

183 295

187 634

192 627

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel

112 157

102 379

111 796

124 998

130 098

Juridisch verplicht

110 157

94 084

103 023

116 225

121 325

Bestuurlijk gebonden

2 000

8 295

8 773

8 773

8 773

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Versterken van de positie van leraren en zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit

184 437

192 955

204 756

199 568

204 254

Juridisch verplicht

139 435

72 015

30 234

20 707

20 400

Bestuurlijk gebonden

45 002

120 940

174 522

178 861

183 854

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Coalitieakkoord

Bij Nota van Wijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 58) zijn extra middelen vrijgespeeld voor uitvoering van het actieplan «LeerKracht van Nederland». Het gaat in totaal om een bedrag van € 134 miljoen in 2008, oplopend tot € 1 027 miljoen in 2020. Met ingang van 2012 staat een deel van de financiële dekking, de oploop van de ILO-vergoeding, nog op de aanvullende post bij Financiën gereserveerd.

Voor 2011 is de verhoging € 688 miljoen, waarvan € 424 miljoen naar de onderwijssectoren is overgeboekt (resp. artikel 1 voor primair onderwijs, artikel 3 voor voortgezet onderwijs, artikel 4 voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie en artikel 6 voor hoger onderwijs). De maatregelen hebben met name betrekking op:

  • Een betere beloning;

  • Een sterker beroep;

  • Een professionelere school.

Bij de operationele doelstellingen wordt dit nader toegelicht.

9.3 Operationele doelstelling
9.3.1 Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel

Motivering

Schoolbesturen hanteren een toekomstgericht personeelsbeleid. Om daarin effectief te zijn moeten ze (regionaal) samenwerken. OCW ondersteunt de schoolbesturen daarbij. De sterk toenemende uitstroom van leraren als gevolg van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, en het feit dat ook de kwaliteit van het onderwijspersoneel onder druk staat, maakt dat de aantrekkelijkheid van beroepen in het onderwijs omhoog moet. Daarbij is een goede beloning van belang.

• Een betere beloning

Instrumenten

Door de financiële ruimte te bieden meer leraren in hogere schalen te plaatsen wordt het beroep van leraar hoger gewaardeerd. De loopbaanmogelijkheden van leraren worden vergroot en er ontstaan mogelijkheden om leraren meer te belonen naar opleiding(sniveau), functiezwaarte en/of goed functioneren. Daarnaast komt er meer carrièreperspectief voor leraren door een snellere salarisgroei (inkorten carrièrelijnen en koppeling tussen functioneren en salarisgroei). In 2011 is € 404 miljoen beschikbaar voor het versterken van de functiemix en het inkorten van de salarislijnen. Dit geld wordt toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen voor po, vo, bve en ho. In de convenanten LeerKracht van Nederland (Staatscourant, 3 maart 2009, nr. 42) zijn afspraken gemaakt over invoering van de functiemix per sector, de criteria voor het toekennen van promoties en het inkorten van de salarislijnen.

De afspraken uit de convenanten LeerKracht van Nederland zijn geformaliseerd in de decentrale onderwijscao’s. In deze cao’s maken sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties in het onderwijs) afspraken over de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en leggen zij criteria vast die moeten meewegen bij het bevorderen van leraren naar hogere functies.

Voor elke sector zijn voor 2014 (HBO: 2012) streefpercentages opgesteld met betrekking tot de verdeling van de leraren over de loonschalen. Daarnaast zijn er tussendoelen voor 2011 (HBO: 2010) opgesteld. Wanneer deze tussendoelen door de sector zijn gehaald, komt een tweede tranche van aanvullende bekostiging beschikbaar. De ontwikkeling wordt in 2014 opnieuw bekeken.

In de sectoren vo en bve zijn aanvullend afspraken gemaakt over de versterking van de functiemix in de zogenaamde Randstadregio’s. Hier kennen scholen een grotere beloningsachterstand ten opzichte van de marktsector, een grotere arbeidsmarktproblematiek en (een optelsom van) grootstedelijke problemen. In 2011 is voor de vo-sector € 52,2 miljoen en voor de bve-sector € 34,6 miljoen beschikbaar, die op grond van een ministeriële regeling in aanvulling op de lumpsum wordt verstrekt aan instellingen in deze regio’s.

• Arbeidsmarkt

Het is van belang, met name in de regio’s waar grote tekorten aan leraren worden verwacht, dat schoolbesturen op regionaal niveau samenwerken, onderling en met lerarenopleidingen, om de tekorten op te kunnen vangen. OCW ondersteunt de regio’s die bovengemiddeld risico lopen op arbeidsmarktproblemen bij een gezamenlijke aanpak van de regionale knelpunten op de onderwijsarbeidsmarkt. Sinds eind 2008 ontvangen elf regio’s voor het voortgezet onderwijs financiële ondersteuning voor een gezamenlijke aanpak van de regionale arbeidsmarktproblematiek. In de periode 2008–2011 is hiervoor een bedrag van € 24,5 miljoen beschikbaar.

• Overig

OCW investeert in arbeidsomstandighedenbeleid, (ziekte)verzuimbeleid en re-integratiebeleid (AVR-taken) in de sectoren po en vo. Dit gebeurt via subsidies aan het Vervangingsfonds voor het po en de VO-raad (Arbo-VO) voor het vo (voor 2011 in totaal € 9,8 miljoen). Het beleid draagt in belangrijke mate bij aan goede arbeidsomstandigheden, een veilige werk- en leeromgeving en aan een laag ziekteverzuim- en uitvalpercentage in de betreffende sectoren.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 9.4 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Het aandeel afgestudeerden aan de lerarenopleiding met een baan (≥ 12 uur) in het onderwijs, half jaar na afstuderen:

   
 

primair onderwijs

78%

84%

≥ 78%

 

voortgezet onderwijs

75%

75%

≥ 75%

Bron: Loopbaanmonitor Ecorys

Peildatum: Cohort 2005

Peildatum: Cohort 2008

Peildatum: Cohort 2010

2.

Ziekteverzuimpercentage

   
 

primair onderwijs

5,9%

6,1%

≤ 5,9%

 

speciaal onderwijs

6,3%

6,7%

≤ 6,3%

 

voortgezet onderwijs

5,0%

5,0%

≤ 5,0%

 

beroepsonderwijs en volwasseneducatie

5,8%

5,8%

≤ 5,8%

Bron: Regiopplan Onderwijs en Arbeidsmarkt, VO-raad en Arboservicepunt BVE

Peildatum: 2006

Peildatum: 2008

Peildatum: 2010

Toelichting:

  • 1. Het percentage aandeel afgestudeerden aan de lerarenopleiding met een baan (≥ 12 uur) in het onderwijs, een half jaar na afstuderen, is in het primair onderwijs ten opzichte van voorgaande jaren sterk gestegen. In het voortgezet onderwijs is het stabiel gebleven. Het streven is om in beide gevallen de laatste waarde minimaal vast te houden.

  • 2. De afgelopen jaren is het ziekteverzuimpercentage in het speciaal onderwijs ten opzichte van het basisjaar 2006 licht gestegen, de overige sectoren zijn redelijk stabiel gebleven.

9.3.2 Versterken van de positie van leraren en zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit

Motivering

Voor goed onderwijs zijn leraren nodig die zelfbewust en kritisch zijn en voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn vastgelegd in de bekwaamheidseisen voor leraren. Het gaat om mensen die in de school een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van het onderwijs en in staat zijn het onderwijs zo in te richten dat kinderen, jongeren en volwassenen hun talenten optimaal kunnen benutten en ontwikkelen. Dit vraagt om een sterke beroepsgroep, lerarenopleidingen waarvan de kwaliteit niet ter discussie staat en scholen die goed personeels- en opleidingsbeleid voeren.

• Een sterker beroep

Instrumenten

Met de Lerarenbeurs – voor zowel opleidingskosten als de vervangingskosten tijdens het studieverlof – kunnen leraren in het po, vo, bve en hbo een opleiding volgen om hun kwalificatieniveau te verhogen, hun kwalificaties te verbreden of zich te specialiseren. Op deze wijze kunnen zij de regie nemen over hun professionalisering. Tot en met 2009 ontvingen 13 500 leraren een Lerarenbeurs. Naar verwachting komen daar in 2010 nog ongeveer 4 000 leraren bij en in 2011 nog een keer ruim 5 000. In 2011 bedraagt het budget voor de lerarenbeurs € 61 miljoen. De regeling voorziet voor de jaren 2009, 2010 en 2011 ook in een subsidie voor de opleiding van onbevoegde zij-instromers, aan te vragen door scholen in het vo en bve. In 2009 zijn 416 subsidies voor zij-instroom toegekend. Het budget voor zij-instroom bedraagt in 2011 € 4 miljoen. Hiermee kan voor circa 200 personen een zij-instroomtraject bekostigd worden.

Vanaf 2011 wordt de Promotiebeurs in de regeling Lerarenbeurs opgenomen. Hiermee worden leraren in het po, vo, bve en hbo in staat gesteld om onderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. De leraren krijgen – met behoud van salaris – vier jaar lang twee dagen per week vrij om te werken aan het onderzoek. In vier jaar tijd loopt de investering op tot € 1,5 miljoen en zijn 40 leraren aan het promoveren.

Partnerschappen van scholen en lerarenopleidingen ontvangen een tegemoetkoming om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. Het streven is dat in 2011 minimaal 8 000 studenten in deze opleidingsscholen worden opgeleid.

De academische opleidingsschool is een opleidingsschool die het opleiden van leraren combineert met het doen van onderzoek, innovatie en schoolontwikkeling. Voor het ontwikkelen van specifieke criteria voor de academische opleidingsschool hebben 22 projecten in de periode 2009–2011 een stimuleringsubsidie ontvangen in het kader van de regeling verdiepingsslag academische opleidingsschool. In 2011 zal worden vastgesteld hoe de academische opleidingsschool kan worden verankerd in het stelsel van lerarenopleidingen.

Door de lerarenopleidingen in het hbo wordt, in het kader van het project «Werken aan kwaliteit», gewerkt aan de ontwikkeling van kennisbases per vak en worden gezamenlijk toetsen ontwikkeld. Daarmee wordt het eindniveau van de opleidingen duidelijk vastgelegd. OCW geeft daar subsidie voor. Inmiddels zijn voor de opleidingen tot leraar basisonderwijs de kennisbases voor taal en rekenen-wiskunde gereed. Daarnaast zijn de vakkennisbases van een groot aantal tweedegraads lerarenopleidingen beschreven. Na de aanbieding van deze kennisbases in december 2009 zijn de instellingen begonnen met de implementatie. Daarnaast werken redactiecommissies onder leiding van de HBO-raad aan de overige kennisbases en aan kennistoetsen. De planning is erop gericht om het ontwikkelprogramma eind 2012 af te ronden. De studenten die in het studiejaar 2010–2011 instromen, krijgen in een pilot-situatie te maken met de nieuwe kennistoetsen. Voor de studenten die instromen in het studiejaar 2011–2012 zullen de nieuwe kennistoetsen verplicht zijn. De toetsen worden afgenomen aan het einde van de propedeuse en voorafgaand aan de «Leraar in Opleiding – stage» die meestal aan het einde van de opleiding plaatsvindt.

De universiteiten hebben samen met het voortgezet onderwijs een educatieve minor ontwikkeld voor vakbachelors. In de wet is vastgelegd dat studenten die deze minor met goed gevolg hebben afgelegd, bevoegd worden om in de theoretische leerweg van het vmbo en de eerste drie jaren van havo/vwo onderwijs te verzorgen in het schoolvak dat met hun opleiding overeenkomt. De bedoeling is om de student te stimuleren door te stromen naar een masteropleiding waar hij de onderwijsbevoegdheid kan halen voor het voorbereidend hoger onderwijs.

De educatieve minor wordt sinds september 2009 door een aantal universiteiten aangeboden. In het studiejaar 2010–2011 wordt het aantal universiteiten dat de educatieve minor aanbiedt, verder uitgebreid. Aan deze universiteiten wordt voor de ontwikkeling en de invoering van de educatieve minor incidenteel subsidie ter beschikking gesteld.

De regeling Krachtig meesterschap (Staatscourant 13 mei 2009, nummer 87) stimuleert samenwerkingsverbanden van scholen en lerarenopleidingen om projecten te ontwikkelen op het gebied van excellentie bij het opleiden van leraren en/of het beroep van leraar. Projecten die talent bij (aankomende) leraren bevorderen via opleiding en scholing komen in aanmerking voor subsidie. Dit moet uiteindelijk bijdragen aan meer en beter opgeleide leraren. Voor deze stimuleringsregeling is tot en met 2012 in totaal een bedrag van € 18 miljoen beschikbaar.

De 1e tranche van de pilot Eerst de Klas (EDK), een 2-jarig traject waarin pasafgestudeerde excellente academici de kans krijgen zowel in het onderwijs als bedrijfsleven aan de slag te gaan, is in 2011 gereed. Er wordt gemonitord welke keuze deze eerste lichting maakt voor een verdere carrière in het onderwijs, bedrijfsleven of een combinatie van beide. In 2011 wordt de evaluatie van de pilot EDK afgerond, op basis waarvan wordt gekeken of en hoe EDK in de toekomst vorm gegeven wordt.

De hbo-kopopleiding biedt hbo- en wo- vakbachelors de mogelijkheid om in één jaar een volledige tweedegraads bevoegdheid te behalen. Indien de vooropleiding verwant is, kunnen studenten aanspraak maken op één jaar extra studiefinanciering. Jaarlijks wordt de tabel met verwante vooropleidingen kritisch bekeken en waar mogelijk uitgebreid om zo – zonder in te leveren op kwaliteit – meer bachelorstudenten aan te trekken voor het leraarschap.

In 2010 hebben acht landelijke expertisecentra een vervolgsubsidie ontvangen om zich verder te ontwikkelen. Deze landelijke expertisecentra zijn samenwerkingsverbanden tussen lerarenopleidingen op het gebied van vakspecifieke opleidingskennis. Met deze subsidie leveren de landelijke expertisecentra in de periode 2010–2012 een bijdrage aan de implementatie van de kennisbasis en aan een oplossingsgerichte, kwalitatieve aanpak van de zogenaamde kleine vakkenproblematiek van lerarenopleidingen. Tegelijk dient de subsidie om de landelijke expertisecentra beter in het stelsel van lerarenopleidingen te borgen.

Ter versterking van het beroep en kwaliteit van de leraar en om leraren te kunnen ondersteunen in hun professionele ontwikkeling is het belangrijk dat er een sterkere samenwerking van beroepsverenigingen van leraren is. De Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel (SBL) wordt daartoe omgevormd tot een coöperatieve vereniging. Voor deze vereniging komt vanaf 2011 structureel een subsidie van € 2,9 miljoen beschikbaar.

In datzelfde kader worden in 2011 ook subsidies verstrekt aan de Open Universiteit Nederland Ruud de Moorcentrum (€ 7,8 miljoen) en het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (€ 3,1 miljoen).

Op 22 maart 2010 zag de Stichting van het Onderwijs het levenslicht. De Stichting van het Onderwijs is het platform dat strategisch en bovensectoraal overleg gaat voeren met de overheid. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap treedt op als eerste aanspreekpunt voor de Stichting die opgericht is door werknemers- en werkgeversorganisaties in het onderwijs. Om de Stichting van het Onderwijs op te starten draagt OCW € 300 000,– bij.

• Een professionelere school

Om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken en om de kwaliteit van het onderwijs te versterken is het van belang dat de leraar in de dagelijkse onderwijspraktijk beschikt over professionele ruimte. Dat is de interne zeggenschap over het ontwerp en de uitvoering van het onderwijskundig- en kwaliteitsbeleid van de school. In de convenanten LeerKracht van Nederland is daarom met sociale partners afgesproken de professionele ruimte van de leraar (po, vo, mbo en hbo) wettelijk vast te leggen. Het wetvoorstel dat via een wijziging van de sectorwetten uitvoering geeft aan die afspraak is in 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden. Beoogd wordt het wetsvoorstel in 2011 in werking te laten treden.

Voor de «Innovatie Impuls Onderwijs» (IIO) heeft het kabinet in 2009 FES-middelen (€ 20 miljoen) toegekend. Het doel van het project is tweeledig: het implementeren van innovatieve maatregelen in schoolorganisaties po en vo, gericht op verhoging van de arbeidsproductiviteit met behoud van onderwijskwaliteit en zonder verhoging van werkdruk, én het meten van de effecten van deze maatregelen op de arbeidsproductiviteit. De effecten van de maatregelen zullen zo zuiver mogelijk worden vastgesteld.

In 2010 is de 1e fase van het project IIO gestart.

Het project gaat uit van innovatieve ideeën afkomstig uit het veld zelf en is door deze aanpak vernieuwend. Vijf van de door een jury geselecteerde, innovatieve ideeën vonden weerklank in het veld. Deze vijf worden door scholen uitgewerkt in maatregelen. Zo spoedig mogelijk na 1 oktober 2010 wordt met de invoering ervan gestart. De looptijd van verschillende maatregelen verschilt, maar loopt door tot uiterlijk eind 2014.

Doelgerichte teams kunnen een bijdrage leveren aan verbeteringen in het onderwijsproces, zoals hogere cijfers, minder zittenblijvers, maar ook een vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters. Op grond van het actieplan «LeerKracht van Nederland» worden de mogelijkheden onderzocht om een wetenschappelijk experiment te starten op het terrein van teambeloning. Met dit experiment, dat een looptijd heeft van circa vier jaar, wordt nagegaan of teambeloning ook in de Nederlandse context bijdraagt aan het beter functioneren van teams en in het verlengde daarvan tot verbeteringen in het onderwijsproces.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 9.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Lerarenopleiding

   
 

Oordeel NVAO over kwaliteit Pabo’s en lerarenopleidingen vo/bve

zie toelichting

zie toelichting

zie toelichting

 

(Afstudeer) rendement

   
  

-

uitval Pabo’s na 1 jaar

21%

18%

< 21%

  

-

rendement Pabo’s na 5 jaar

65%

62%

≥ 65%

  

-

uitval lerarenopleidingen vo/bve na 1 jaar

19%

17%

≤ 19%

  

-

rendement lerarenopleidingen vo/bve na 5 jaar

51%

49%

≥ 51%

Bron: NVAO en HBO-raad

Peildatum: 2008

Peildatum: 2009

Peildatum: 2010

2.

Tevredenheid ouders over kwaliteit leraren

   
 

primair onderwijs

7,7

7,7

≥ 7,7

 

voortgezet onderwijs

7,1

7,1

≥ 7,1

Bron: Onderwijsmeter

   

Toelichting:

  • 1. Voor het meten van de kwaliteit van de lerarenopleidingen (pabo’s en lerarenopleidingen vo/bve) is het oordeel van de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) het belangrijkste instrument. Eenmaal per zes jaar wordt een dergelijke beoordeling uitgevoerd. Jaarlijks wordt dit aangevuld met het (afstudeer) rendement na respectievelijk 1 en 5 jaar.

    • a. Oordeel NVAO over kwaliteit: het stelsel voor kwaliteitszorg hoger onderwijs voorziet erin dat opleidingen elke 6 jaar worden onderworpen aan een beoordeling van de kwaliteit voor visiterende en beoordelende instanties (VBI’s). Op basis van deze beoordeling verleent de NVAO al dan niet een accreditatie aan opleidingen. Het oordeel van de NVAO over de pabo’s is afgerond, die over de lerarenopleidingen vo/bve wordt in 2010 afgerond.

    • b. (Afstudeer) Rendement: jaarlijks wordt het rendement vastgesteld voor de pabo’s en de lerarenopleidingen vo/bve. Hiervoor wordt het uitvalcijfer 1 jaar en het rendementscijfer vijf jaar na begin van de opleiding gehanteerd.

  • 2. Ouders beoordelen eens in de twee jaar de kwaliteit van de leraar van hun kind met een rapportcijfer. Het is de ambitie om de waardering 2006 ten minste te behouden.

9.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 9.6 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Actieplan LeerKracht

AD

A. 2008

B. 2012

Zie toelichting

Effectenonderzoek

ex post

N.v.t.

   

Overig evaluatieonderzoek

Onderwijsarbeidsmarktraming

AD

A. 2008

B. 2012

Zie toelichting

 

Realisatie en effectiviteit beloningsmaatregelen Actieplan LeerKracht

OD 9.3.1

A. 2009

B. 2012

Zie toelichting

 

Implementatie functiemixbeleid op scholen

OD 9.3.1

A. 2009

B. 2011

Zie toelichting

 

Evaluatie lerarenbeurs voor scholing

OD 9.3.2

A. 2008

B. 2012

Zie toelichting

 

Arbeidsmarktbarometers primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs

OD 9.3.1

A. 2010

B. 2011

Zie toelichting

 

Loopbaanmonitor onderwijs

OD 9.3.1

A. 2010

B. 2012

Zie toelichting

 

Integrale Personeelstelling Voortgezet Onderwijs

AD

A. 2011

B. 2011

Zie toelichting

 

Evaluatie aanpak risicoregio’s

OD 9.3.1

A. 2010

B. 2012

Zie toelichting

 

Evaluatie Eerst de Klas

OD 9.3.2

A. 2010

B. 2011

Zie toelichting

Toelichting:

Over de wijze van monitoren van de doelstellingen en resultaten uit het actieplan «LeerKracht van Nederland» is met de Tweede Kamer afgesproken tweemaal per jaar te rapporteren. Enerzijds door een voortgangsbrief in het voorjaar en anderzijds door een jaarrapportage via de Nota Werken in het Onderwijs (WIO), die op Prinsjesdag wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Dit gebeurt ondermeer in de vorm van indicatoren. Hiervoor geldt dat, naast de stand, ook de ontwikkeling wordt weergegeven en in hoeverre de realisatie in lijn is met het afgesproken pad.

Daarnaast zijn een aantal langer doorlopende onderzoeken met als oogmerk effectmeting opgestart, waarbij ook moeilijker meetbare beleidsdoeleinden, zoals het vergroten van de inzetbaarheid van de leraar, aan de orde komen. In de Nota WIO 2013 wordt een eerste beleidsdoorlichting op het actieplan «LeerKacht van Nederland» opgenomen.

De aan de Nota WIO en voortgangsbrief ten grondslag liggende eindrapportages worden over het algemeen gepubliceerd in de reeks Beleidsonderzoek Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid Onderwijs en op de internetsite van de Rijksoverheid.

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

11.1 Algemene doelstelling: studiefinanciering zorgt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

Omschrijving

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

  • deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);

  • studenten in het hoger beroepsonderwijs (ho);

  • studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).

De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Omdat de studie een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.

Om de toename van de uitgaven studiefinanciering te beperken, is eind 2009 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 263, nr. 1). Het voorstel voorziet erin om de normbedragen voor de studiefinanciering in 2011 en 2012 niet te indexeren en om de aanvullende beurs in het hoger onderwijs vanaf cursusjaar 2010–2011 al na de eerste vijf maanden onder het prestatiebeursregime te brengen in plaats van na 12 maanden. In deze begroting zijn de besparingen ter hoogte van circa € 49 miljoen in 2011 verwerkt. Het wetsvoorstel ligt nog ter besluitvorming voor.

Misbruik met de basisbeurs voor uitwonenden wordt fors teruggedrongen. Op 1 juli 2010 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 24 724, nr. 93). De verwachting is dat per studiejaar 2011–2012 de WSF 2000 kan worden aangepast, zodat effectiever kan worden opgetreden tegen misbruik met de uitwonendenbeurs. In 2010 is een groot aantal gemeenten en samenwerkingsverbanden van sociaal rechercheurs met pilots van start gegaan. Eind 2010 zullen deze pilots worden geëvalueerd.

Het wetsvoorstel studiefinanciering BES (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 419, nr. 1–4) is in het voorjaar 2010 aan het parlement aangeboden. De Wet studiefinanciering BES (WSF BES) treedt per studiejaar 2011–2012 in werking op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In de WSF BES wordt de financiële toegankelijkheid tot het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs gegarandeerd voor studerenden die afkomstig zijn van de BES-eilanden en die op hun eigen eiland, een buureiland of verder in de regio willen studeren. Voor studerenden die naar Nederland willen, is er een opstarttoelage waarna zij in Nederland gebruik kunnen maken van de Wet studiefinanciering 2000. De nieuwe staatkundige structuur per 10 oktober 2010 is niet van invloed op de studieleningen die studerenden toegekend hebben gekregen voor het studiejaar 2010–2011. DUO zal de uitvoering ter hand nemen, grotendeels ter plekke.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is direct verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het onderhoud van het bestel door het scheppen van kaders voor toegankelijkheid en doelmatigheid. Met (gedeeltelijk inkomensafhankelijke) studiefinanciering waarborgt de minister de financiële toegankelijkheid.

Met ingang van 10 oktober 2010 waarborgt de minister ook de financiële toegankelijkheid van het onderwijs op de BES-eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • Demografische ontwikkelingen;

  • De attitude ten opzichte van de regeling (wel of niet gebruik);

  • De conjuncturele ontwikkeling;

  • Het studiefinancieringsbeleid van andere landen en uitspraken Europese Hof van Justitie.

Externe factoren

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 11.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd

Leeftijd

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

Deelnamepercentage 2009

84%

75%

66%

56%

46%

37%

29%

21%

15%

11%

8%

6%

5%

Bron: OCW (DUO), Leerlingen- en studententellingen 2009

Toelichting:

Het beleid is gericht op de optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs. Studiefinanciering draagt daaraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Voor de positie op de arbeidsmarkt is het afronden van een opleiding ook van groot belang.

De absolute aantallen studerenden in het mbo en het ho zijn gepresenteerd bij de operationele doelstellingen van de beleidsartikelen bve (paragraaf 4.3.1, tabel 4.5 ) en ho (paragraaf 6.3.1, tabel 6.8 ).

Tabel 11.2 Verwachte rendementen

Studie begonnen in

2005

2006

2007

2008

2009

wo

70%

69%

71%

70%

69%

hbo

73%

72%

70%

69%

73%

bol

74%

71%

74%

74%

74%

Bron: OCW (DUO), onderwijsmatrices 2005–2007; 2008 en 2009: berekeningen OCW o.b.v. Leerlingen- en studententellingen 2010.

Toelichting:

Onder rendement wordt verstaan het percentage studenten dat een diploma haalt. Deze rendementscijfers worden berekend op basis van actuele gegevens betreffende doorstroom- en diplomeringsfracties per inschrijvingsjaar.

Tabel 11.3 Gerechtigdenpercentage
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

wo

60%

60%

61%

61%

61%

61%

hbo

81%

81%

81%

80%

79%

79%

bol

94%

100%

100%

98%

97%

97%

Totaal

79%

81%

82%

80%

80%

80%

Bron: OCW (DUO), ramingsmodel SF

Toelichting:

Het gerechtigdenpercentage geeft de verhouding tussen het aantal studerenden dat recht heeft op een basisbeurs en het aantal voltijds studerenden in de doelgroep (bol: 18 tot 30 jaar, ho: 17 tot 30 jaar). In de bol heeft bijna iedereen in de doelgroep een basisbeurs, in het hbo circa 80% en in het wo circa 60%. Vooral in het wo doen veel studenten langer over de studie dan de nominale studieduur. Zij hebben dan geen recht meer op de basisbeurs en aanvullende beurs. Wel kan er tot drie jaar na het verstrijken van de nominale studieduur gebruik worden gemaakt van andere onderdelen van de studiefinanciering, namelijk de reisvoorziening en leenfaciliteit. Ook zien sommige studenten af van hun recht op studiefinanciering omdat ze te veel bijverdienen. Daarnaast studeren er in het wo buitenlandse studenten die geen recht hebben op een basisbeurs maar wel meegeteld worden in het totaal aantal studenten.

11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

3 617 833

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

3 617 833

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

         

Programma-uitgaven

3 617 833

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

         

Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten

1 655 869

1 666 052

1 669 135

1 931 523

1 972 119

1 993 600

1 999 892

Basisbeurs

963 984

1 052 999

1 051 100

1 126 412

1 142 978

1 142 466

1 127 412

Reisvoorziening

691 885

613 052

618 035

805 111

829 141

851 134

872 480

         

Waarborgen toegankelijheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

578 144

604 676

737 903

753 521

757 235

768 136

790 054

Aanvullende beurs

578 144

604 676

737 903

753 521

757 235

768 136

790 054

         

Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

1 255 007

1 317 716

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

Bijverdiengrens

0

0

0

0

0

0

0

Leenfaciliteit

1 255 007

1 317 716

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

         

Stimuleren internationale studentenmobiliteit

0

0

0

0

0

0

0

         

Overige uitgaven Studiefinanciering

52 213

61 957

65 992

74 130

74 930

75 630

76 500

         

Programmakosten-overig

76 600

85 292

84 037

68 279

75 892

76 631

76 631

Uitvoeringsorganisatie DUO

76 600

85 292

84 037

68 279

75 892

76 631

76 631

Totaal programma-uitgaven

3 617 833

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

– 

Waarvan relevant

1 754 292

1 843 356

2 108 742

2 480 894

2 578 140

2 671 583

2 739 138

– 

Waarvan niet-relevant

1 863 541

1 892 337

1 950 690

1 902 076

1 921 911

1 924 338

1 948 063

Apparaatsuitgaven

0

0

0

0

0

0

0

Totaal ontvangsten

541 891

600 536

611 576

654 419

715 176

776 967

838 517

Waarborgen adequate terugbetaling leningen

       

Terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht

474 137

556 767

554 750

597 593

658 350

720 141

781 691

Overige ontvangsten uit kortlopende schulden

67 754

43 770

56 826

56 826

56 826

56 826

56 826

Totaal ontvangsten

541 891

600 536

611 576

654 419

715 176

776 967

838 517

– 

Waarvan relevant

265 810

263 922

283 024

292 819

318 276

345 851

374 486

– 

Waarvan niet-relevant

276 081

336 614

328 552

361 600

396 900

431 116

464 031

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen 10 jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De uitgaven voor de operationele doelstelling stimuleren internationale studentenmobiliteit zijn niet apart geraamd, maar zijn onderdeel van de andere operationele doelstellingen.

Om de Nederlandse kennisinfrastructuur te versterken kunnen uitgaven voor een opleiding voor een beroep worden afgetrokken van de inkomstenbelasting. De aftrekpost voor scholingsuitgaven beoogt een fiscaal vangnet te bieden voor uitgaven voor scholing waarvoor de belastingplichtige geen recht heeft op andere tegemoetkomingen, zoals van zijn werkgever. Bij studenten worden scholingsuitgaven niet in aanmerking genomen voor zover daarvoor een adequate onbelaste tegemoetkoming wordt geboden volgens de Wet op de studiefinanciering.

Ouders die voor een kind jonger dan 30 jaar geen kinderbijslag ontvangen of waarvan het kind zelf geen recht heeft op studiefinanciering (m.u.v. uitsluitend het recht op een OV-kaart) en door de ouders ten minste in belangrijke mate onderhouden worden, kunnen in beginsel bedragen voor het levensonderhoud van kinderen in aftrek brengen.

Daarnaast kunnen ouders hun kinderen voor buitengewoon dure studies éénmalig maximaal € 50 000 belastingvrij schenken.

Het niveau van de faciliteiten, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota «Toelichting op de belastinguitgaven».

Tabel 11.5 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

3 975 395

4 314 691

4 424 159

4 519 290

4 610 570

Totaal juridisch verplicht

3 975 395

4 314 691

4 424 159

4 519 290

4 610 570

Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten

1 669 135

1 931 523

1 972 119

1 993 600

1 999 892

Juridisch verplicht

1 669 135

1 931 523

1 972 119

1 993 600

1 999 892

       

Waarborgen toegankelijheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

737 903

753 521

757 235

768 136

790 054

Juridisch verplicht

737 903

753 521

757 235

768 136

790 054

       

Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

Juridisch verplicht

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

       

Stimuleren internationale studenmobiliteit

0

0

0

0

0

Juridisch verplicht

0

0

0

0

0

       

Overige uitgaven Studiefinanciering

65 992

74 130

74 930

75 630

76 500

Juridisch verplicht

65 992

74 130

74 930

75 630

76 500

Toelichting:

Alle uitgaven onder dit artikel zijn wettelijk verplichte uitgaven, gebaseerd op de WSF 2000. De mate van budgetflexibiliteit wordt bepaald door de mate waarin de wet en de daarop gebaseerde regelingen gewijzigd kunnen worden. De juridisch verplichte uitgaven voor internationale studentenmobiliteit zijn onderdeel van de overige genoemde operationele doelstellingen.

11.3 Operationele beleidsdoelstelling

Hierboven is de algemene beleidsdoelstelling van studiefinanciering beschreven (toegankelijkheid). Bij de algemene beleidsdoelstelling horen operationele beleidsdoelstellingen:

  • algemene toegankelijkheid (basisbeurs, reisvoorziening);

  • toegankelijkheid voor studerenden met minder draagkrachtige ouders (aanvullende beurs);

  • flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende (bijverdienen, leenfaciliteit);

  • terugbetaling leningen (terugbetaling naar draagkracht);

  • internationale studentmobiliteit (meeneembare studiefinanciering).

11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden

Motivering

Een basisbeurs en een reisvoorziening dragen ertoe bij dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat zijn om onderwijs te volgen.

Instrumenten

Een basisbeurs en een reisvoorziening in de vorm van een reisrecht dat op een OV-chipkaart geplaatst kan worden. Hiermee levert OCW een bijdrage aan het normbudget van studerenden. Het bestaan van deze regelingen wordt door DUO onder de aandacht van de doelgroep gebracht.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering (raming afgerond)
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

wo

115 481

120 690

128 900

134 100

138 400

141 500

144 000

146 400

hbo

242 882

249 435

260 700

268 300

275 000

280 300

283 500

285 800

bol

210 186

210 670

213 900

223 800

234 500

236 100

234 600

232 900

Totaal met basisbeurs

568 549

580 795

603 500

626 200

647 900

657 900

662 100

665 100

wo

33 869

36 243

39 200

40 100

42 100

43 800

45 400

46 600

hbo

30 681

32 588

32 400

33 000

33 500

34 200

35 200

36 000

bol

1 438

6 400

9 000

9 100

9 600

10 100

10 200

Totaal alleen ov-kaart en/of lening

64 550

70 269

78 000

82 100

84 700

87 600

90 700

92 800

Totaal

633 099

651 064

681 500

708 300

732 600

745 500

752 800

757 900

Bron 2008 en 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol in Nederland, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak heeft op studiefinanciering. De raming van het aantal studerenden met een basisbeurs voor de komende jaren vertoont een stijging. Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep studerenden die daarop geen aanspraak meer kan maken (maximale duur is verbruikt) maar nog wel recht heeft op een OV-chipkaart en een lening.

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven is van de overheid dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van de basisbeurs en/of de reisvoorziening. Indien studerenden op een andere wijze hun studie kunnen financieren, is de toegankelijkheid van het onderwijs ook gewaarborgd. Uit analyse van doorstroomgegevens blijkt dat tussen de 15% en 25% van de scholieren met voldoende vooropleiding niet onmiddellijk kiest voor een opleiding in het hoger onderwijs. Financiële motieven spelen bij deze keuze een beperkte rol.

Tabel 11.7 Normbedragen basisbeurs per maand in euro's *
 

ho

bol

Thuiswonend

95,61

75,39

Uitwonend

266,23

246,00

Bron: OCW (DUO), Regelingnorm en WSF.

XNoot
*

Peildatum 1 januari 2010

Toelichting:

Raming uitgaven basisbeurs

De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur.

Tabel 11.8 Uitgaven basisbeurs (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

bol-beurs

124,2

121,9

113,4

116,6

113,2

113,1

111,8

Prestatiebeurs ho

196,5

224

238,1

270

273

271,7

270,4

Prestatiebeurs bol 1

643,3

707,1

699,6

739,8

756,8

757,8

745,2

Totaal

964,0

1 053,0

1 051,1

1 126,4

1 143,0

1 142,6

1 127,4

Relevant

711,4

800,4

947,1

1 045,8

1 096,6

1 140,6

1 167,1

Niet-relevant

252,6

252,6

104

80,6

46,4

1,9

– 39,7

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF

XNoot
1

Inclusief bol niveau 3 en 4 met cohortgarantie.

Toelichting:

Naast de prijscomponent is het verloop van de uitgaven voor een zeer groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden. De verwachte ontwikkeling van het aantal studerenden met studiefinanciering is opgenomen in tabel 11.6. Vanaf 1996 voor het ho en vanaf 2005 voor de bol niveau 3 en 4 wordt studiefinanciering verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs. In de uitgaven bol-beurs zijn de uitgaven basisbeurs voor de deelnemers bol niveau 1 en 2 opgenomen, en op grond van de cohortgarantie de uitgaven aan de deelnemers bol niveau 3 en 4 die vóór het studiejaar 2005–2006 al studiefinanciering ontvingen.

Tabel 11.9 Uitgaven reisvoorziening (in x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

OV-kaart

410,8

666,5

785,6

781,3

804,3

824,5

845,9

Kasschuiven

263,7

– 72,8

– 190,9

0,0

0,0

0,0

0,0

Reisvoorziening overig

17,4

19,3

23,3

23,8

24,9

26,6

26,6

Totaal

691,9

613,0

618,0

805,1

828,2

851,1

872,5

Relevant

440,6

373,6

411,3

623,5

646,5

671,9

684,3

Niet-relevant

251,3

239,5

206,7

181,6

182,7

179,2

188,2

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010– 2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

De toelichting op de ontwikkeling van de uitgaven reisvoorziening is voor een groot deel vergelijkbaar met die op de uitgaven basisbeurs. Ten behoeve van de optimalisering van kasritmes van de Staat is een reeks «Kasschuiven» opgenomen. Deze wordt gerealiseerd door een gedeelte van de betalingsverplichting aan de vervoersbedrijven voor de ov-chipkaart in het jaar voorafgaand aan de verplichting te voldoen.

11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

Motivering

Het huidige stelsel van studiefinanciering gaat uit van een gedeelde verantwoordelijkheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien zij dat (financieel) kunnen, een bijdrage leveren aan de studie van hun kinderen. Daar waar ouders niet of onvoldoende in staat zijn een bijdrage te leveren aan de studie van hun kinderen, wordt een eventuele financiële belemmering om te gaan studeren weggenomen door een aanvullende beurs te verstrekken.

• Het verstrekken van een aanvullende beurs als ouders van een studerende minder draagkrachtig zijn.

Instrumenten

De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd. Deze is naast het inkomen van de ouders en het aantal schoolgaande kinderen in het gezin ook afhankelijk van de woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend). De aanvullende beurs wordt vanaf 2010 jaarlijks met € 22 per jaar verhoogd (prijspeil 2009) conform een wetswijziging (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.10 Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs (raming afgerond)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

wo

24 672

29 200

32 300

33 300

34 100

34 700

35 300

hbo

79 269

91 400

98 700

101 100

103 000

104 100

104 900

bol

100 541

104 600

124 000

129 900

130 800

130 000

128 900

Totaal

204 482

225 200

255 000

264 300

267 900

268 800

269 100

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010– 2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal studerenden met een aanvullende beurs geeft een indicatie van het gebruik van deze regeling. Uit de vergelijking van deze gegevens met de aantallen basisbeurs uit tabel 11.6 blijkt dat in 2011 ongeveer 41% van de studerenden met een basisbeurs een aanvullende beurs ontvangt. In het mbo wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.

Tabel 11.11 Normbedragen maximale aanvullende beurs per maand in euro's *
 

ho

bol

Thuiswonend

219,16

306,90

Uitwonend

239,08

326,83

Bron: OCW (DUO), Regeling normen WSF

XNoot
*

Peildatum 1 januari 2010

Ramingen uitgaven aanvullende beurs

Tabel 11.12 Uitgaven aanvullende beurs (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

bol-beurs

124,4

120,7

141,7

159,8

151,3

151,3

148,9

Prestatiebeurs ho

237,8

252,1

294,3

282,7

291,7

302,2

325,3

Prestatiebeurs bol 1

215,9

231,9

302

311,1

314,2

314,6

315,9

Totaal

578,1

604,7

738

753,6

757,2

768,1

790,1

Relevant

473,4

522,1

600,3

669,1

684,2

706,8

734,6

Niet-relevant

104,7

82,6

137,7

84,5

73

61,3

55,4

Bron 2009–2015: ramingsmodel SF

XNoot
1

Inclusief bol niveau 3 en 4 met cohortgarantie

Toelichting:

In tabel 11.12 worden de geraamde uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. Naast de prijscomponent is het verloop van deze uitgaven voor een groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders. Naast de deelname aan het onderwijs spelen hierbij exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.

11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

Motivering

In het stelsel van studiefinanciering wordt ervan uitgegaan dat studerenden ook zelf een bijdrage kunnen leveren aan de financiering van hun studie. De minister wil studerenden in staat stellen de bijdrage aan hun studie flexibel in te vullen.

• Bijverdiengrens in regelgeving: studerenden met studiefinanciering hebben de mogelijkheid hun eigen bijdrage met werken te verdienen.

Instrumenten

De WSF 2000 staat toe dat studerenden tot circa € 13 200 per jaar (peiljaar 2010) bijverdienen zonder dat dit consequenties heeft voor hun aanspraak op studiefinanciering. Met de wetswijziging «collegegeldverhoging en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden» (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A) zijn de consequenties van overschrijding van de bijverdiengrens versoepeld. Wie vanaf 2010 meer heeft verdiend dan de bijverdiengrens, hoeft niet meer terug te betalen dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. Tegelijkertijd wordt de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet geïndexeerd maar blijft deze hetzelfde als in 2009.

• Leenfaciliteit: studerenden hebben de mogelijkheid om hun eigen bijdrage te lenen bij de overheid. Zij kunnen hiervoor gebruik maken van de rentedragende lening. Voor studenten in het ho is er daarnaast het collegegeldkrediet.

De doelgroep wordt door DUO over deze instrumenten voorgelicht. DUO streeft ernaar om individuele studerenden daarbij zo goed mogelijk te informeren over de consequenties van het gebruik van de leenfaciliteit. Zo zijn er rekenhulpen om een inschatting te maken van de studieschuld aan het einde van de studie en worden studerenden via persoonsgerichte berichten en beveiligde internetportalen over hun actuele studieschuld geïnformeerd.

Tabel 11.13 Indicatoren flexibiliteit financiering door studerende
  

Basiswaarde

Meest recente waarde

Streefwaarde

1 De snelheid waarmee studenten afstuderen (in jaren)

wo

5,8

5,4

Daling

 

hbo

4,4

4,7

Daling

Bron: OCW (CFI), onderwijsmatrix, berekeningen OCW

 

peildatum: 2004

peildatum: 2009

peildatum: 2011

2. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie

wo

31

33

Stijging

 

hbo

33

35

Stijging

Bron: Studentenmonitor

 

peildatum: 2005

peildatum: 2009

peildatum: 2011

3. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk

wo

13

12

10

 

hbo

13

14

10

  

peildatum: 2004

peildatum: 2009

peildatum: 2011

Bron: Studentenmonitor

Toelichting:

De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in jaren.

De cijfers van 2004 zijn de basiswaarden. Met betrekking tot de snelheid waarmee studenten afstuderen, wordt gestreefd naar een verblijfsduur die de wettelijke studieduur benadert. Voor meer toelichting op het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan de studie zie tabel 6.9 van artikel 6.3.2. Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan werk wordt gestreefd naar een maximum van 10 uur per week in 2010 voor hbo- en wo-studenten. Op basis van de Studentenmonitor zal worden gemonitord hoeveel tijd studenten per week besteden aan hun studie en aan werk. In 2011 komt een nieuwe Studentenmonitor, waarin de gegevens over 2010 staan.

Tabel 11.14 Aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit
 

2005

2006

2007

2008

2009

wo

65 240

69 353

73 473

74 433

72 909

hbo

68 764

77 527

85 315

86 861

85 668

bol

22 913

28 421

32 466

30 398

28 407

Totaal

156 917

175 301

191 254

191 692

186 984

Bron: OCW (DUO)

Toelichting:

De indicator heeft betrekking op het gebruik van de rentedragende lening.

Tabel 11.15 Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (x € 1 miljoen)
 

2005

2006

2007

2008

2009

Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986

62,5

51,0

41,3

37,3

33,2

Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992

170,2

137,5

108,4

82,5

59,8

Rentedragende leningen verstrekt na 1992

4 767,6

5 611,6

6 640,0

7 760,9

8 869,8

Collegegeldkrediet

10,3

44,6

124,9

Totaal

5 000,3

5 800,1

6 800,0

7 925,3

9 087,7

Bron: OCW(DUO)

Toelichting:

Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de desbetreffende regelingen. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven van de overheid is dat zoveel mogelijk studerenden een zo hoog mogelijk bedrag lenen of zoveel mogelijk werken naast de studie. De overheid wil wel deze mogelijkheden bieden en studerenden daarmee een reëel alternatief geven voor betaalde arbeid. Het bedrag aan uitstaand collegegeldkrediet loopt de afgelopen jaren snel op doordat dit krediet in september 2007 is ingevoerd.

Het genoemde bedrag aan uitstaande studieleningen betreft de vorderingen op voormalig studerenden. Het bedrag bestaat uit opgenomen leningen en de daarover verschuldigde rente. De aflossing is inkomensafhankelijk (draagkrachtprincipe) en een eventuele restschuld na de aflosfase wordt kwijtgescholden. Er moet rekening worden gehouden met het gegeven dat niet alle leningen volledig worden afgelost.

Raming uitgaven leenfaciliteit

Om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien, kan een voltijd studerende ervoor kiezen een bedrag naast de prestatiebeurs te lenen. Samen met de basisbeurs, de aanvullende beurs en de veronderstelde ouderlijke bijdrage is dat toereikend om het in de wet vastgelegde normbudget voor levensonderhoud inclusief leermiddelen te financieren. Na de prestatiebeursfase kan de student nog 36 maanden het volledige normbudget voor uitwonenden lenen voor levensonderhoud. Voor het collegegeld kan de student collegegeldkrediet opnemen.

Tabel 11.16 Niet-relevante uitgaven leningen
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Rentedragende lening

1 187,9

1 228,0

1 403,7

1 447,0

1 500,5

1 550,6

1 599,6

Collegegeldkrediet

67,1

89,7

98,7

108,5

119,4

131,3

144,5

Totaal

1 255,0

1 317,7

1 502,4

1 555,5

1 619,9

1 681,9

1 744,1

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het begrotingstekort/EMU-saldo, zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet.

11.3.4 Waarborgen adequate terugbetalingen leningen

Motivering

Het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs omvat ook duidelijke voorwaarden voor het terugbetalen van studieleningen.

• Het terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht.

Instrumenten

Met de wetswijziging in verband met collegegeldverhoging en aanpassing van het aflossysteem voor studieschulden (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A) is voorzien in een automatisch en versoepeld systeem van draagkrachtmeting en in de mogelijkheid om met maximaal vijf zogenoemde jokerjaren een terugbetalingspauze in te lassen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.17 Aantal debiteuren in de aflosfase
 

2008

2009

2010

2011

Totaal

350 381

383 519

420 000

450 000

Bron: 2008 en 2009: realisatie DUO; Bron 2010 en 2011: ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal debiteuren in de aflosfase (duurt 15 jaar) geeft een beeld van het aantal ex-studerenden die in de gepresenteerde kalenderjaren verplicht termijnen betalen voor de aflossing van hun lening bij DUO. De verwachting bestaat dat de omvang van deze groep verder zal toenemen vanwege de stijging van het aantal studerenden met een lening. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven van de overheid is dat zoveel mogelijk studerenden een zo hoog mogelijk bedrag lenen. De overheid wil wel ex-studerenden in staat stellen om de studielening met zo min mogelijk hinder terug te betalen.

Raming ontvangsten

Tabel 11.18 Ontvangsten leenfaciliteit (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Renteloze voorschotten

5,5

5,2

3,0

2,3

1,7

1,3

1,0

Rentedragende lening

468,6

511,6

551,7

595,3

656,6

718,8

780,7

Totaal ontvangsten leenfaciliteit

474,1

556,8

554,7

597,6

658,3

720,1

781,7

Relevant

198,1

220,2

226,2

236,0

261,5

289,0

317,7

Niet-relevant

276,0

336,6

328,6

361,6

396,9

431,1

464,0

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. Renteloze voorschotten (zie tabel 11.15) zijn studieleningen die zijn verstrekt voor 1986 en waarover geen rente verschuldigd is. Deze ontvangsten zijn aflopend.

11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

Motivering

Het beleid is gericht op het stimuleren van internationale studentenmobiliteit door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen.

Instrumenten

Sinds september 2007 kan studiefinanciering overal ter wereld gebruikt worden voor het volgen van hoger onderwijs dat qua niveau en kwaliteit gelijkwaardig is aan het Nederlandse ho. Als aanvullende voorwaarde wordt aan studenten die aanspraak hebben op Nederlandse studiefinanciering de eis gesteld dat zij op het moment dat zij studiefinanciering voor een volledige hoger onderwijs opleiding in het buitenland willen gebruiken, ten minste drie van de zes jaar daaraan voorafgaand in Nederland hebben gewoond. In Europa wordt dit drie uit zes-woonplaatsvereiste momenteel kritisch onder de loep genomen.

Vanaf studiejaar 2007–2008 is de «meeneembare studiefinanciering» in het mbo mogelijk voor alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland en unieke opleidingen in de hele EER. Vanaf studiejaar 2010–2011 kan studiefinanciering ook worden meegenomen naar mbo-opleidingen in Zweden, Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het beleid is gericht op het stimuleren van internationale studentenmobiliteit. Hiervoor is geen streefwaarde aan te geven.

  • Aantal (Nederlandse) studenten in het ho dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2009–2010 studeerden ongeveer 6 900 studenten buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering ho.

  • Aantal deelnemers in het mbo dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2009–2010 maakten ongeveer 390 deelnemers buiten Nederland gebruik van meeneembare studiefinanciering mbo.

11.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 11.19 Overzicht onderzoeken
 

Onderzoek

onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Brede heroverweging hoger onderwijs (thema 7)

AD

Afgerond: 2010

www.minfin.nl

 

– Financiële toegankelijkheid studerenden 1

OD 11.3.1

Start: 2013 Afgerond: 2013

 
 

– Flexibiliteit financiering studie door studerende 2

OD 11.3.3

Start: 2012 Afgerond: 2012

 
 

– Adequate terugbetaling leningen 3

OD 11.3.4

Start: 2014 Afgerond: 2014

 
 

– Internationale studentenmobiliteit 4

OD 11.3.5

Start: 2011 Afgerond: 2011

 

Effectenonderzoek ex post

– Toegankelijkheid onderwijs studerenden met minder draagkrachtige ouders

OD 11.3.2

Afgerond: 2010

Aanvullende beurs (Brede heroverweging ho) www.minfin.nl

Overig evaluatieonderzoek

Meeneembare Studiefinanciering bol

OD 11.3.1

Start: 2008 Afgerond: juli 2009

Tweede Kamer, 2008–2009, 31 524, nr. 26

 

Financiële positie studenten (Studentenmonitor)

OD 11.3.1

Start: 2007 Afgerond: 2008

www.studentenmonitor.nl

XNoot
1

specifiek gericht op de reisvoorziening

XNoot
2

gericht op het collegegeldkrediet en de leenfaciliteit

XNoot
3

specifieke aandacht voor de aflosmogelijkheden van studieschulden

XNoot
4

betreft meeneembare studiefinanciering. NB: deze beleidsdoorlichting is onderdeel van het onderzoek internationale subsidies.

ARTIKEL 12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

12.1 Algemene doelstelling: de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs, deelnemers in de beroepsopleidende leerweg en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

Omschrijving

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

  • Ouders van deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg (bol) in het mbo tot 18 jaar, van leerlingen aan het niet volledig en rechtstreeks bekostigd voortgezet onderwijs (vo) en van minderjarigen in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) (TS17-);

  • Scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (vo18+);

  • Leerlingen (ook deeltijd) in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs (TS18+ vavo en (voortgezet) speciaal onderwijs);

  • Studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 (TS18+, tlo).

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is direct verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland. Ouders zijn ervoor verantwoordelijk dat hun kind onderwijs volgt. Daar waar ouders gezien hun inkomen niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande (minderjarige) kinderen alleen te dragen, voorziet de overheid in een (gedeeltelijke) tegemoetkoming. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling of student zelf. Hij/zij komt dan zelf in aanmerking voor een tegemoetkoming.

  • Demografische ontwikkelingen;

  • De conjuncturele ontwikkeling (gebruik van de regeling);

  • De beheersing van het prijsniveau van de schoolkosten;

  • De attitude ten opzichte van de regeling (wel of niet gebruik).

Externe factoren

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 12.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd
 

15 jaar

16 jaar

17 jaar

Deelnamepercentage 2009

99%

99%

95%

Bron: OCW (DUO), Leerlingen- en studententelling 2009

Toelichting:

Het beleid is gericht op optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs. De WTOS draagt hieraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. De onderwijsdeelname geeft hierbij een indicatie van de toegankelijkheid.

12.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 12.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (x € 1 000)
  

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

162 639

140 461

133 359

122 689

122 561

123 981

124 881

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

162 639

140 461

133 359

122 689

122 561

123 981

124 881

         

Financiële toegankelijkheid onderwijs voor leerlingen vo en deelnemers bol

135 865

110 939

106 291

96 434

96 333

96 739

97 639

TS 17-

70 983

38 380

34 640

31 800

31 000

30 700

30 700

VO 18+

63 445

71 237

70 329

63 634

64 333

65 039

65 939

waarvan niet-relevante uitgaven

1 632

10 834

1 830

2 500

2 500

2 600

2 600

TS 18+ vavo

1 437

1 322

1 322

1 000

1 000

1 000

1 000

         

Financiële toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding

9 600

10 064

9 914

11 400

11 400

11 400

11 400

TS 18+ tlo

9 600

10 064

9 914

11 400

11 400

11 400

11 400

         

Programma-uitgaven overig

17 174

19 458

17 154

14 855

14 828

15 842

15 842

Uitvoeringsorganisatie DUO

17 174

19 458

17 154

14 855

14 828

15 842

15 842

Totaal ontvangsten

15 525

9 400

8 400

8 400

8 400

8 400

8 400

TS 17-

5 295

2 200

1 200

1 200

1 200

1 200

1 200

VO 18+

9 448

6 600

6 600

6 600

6 600

6 600

6 600

TS 18+

782

600

600

600

600

600

600

Toelichting:

De daling van de uitgaven TS17- vanaf 2009 houdt grotendeels verband met beleidswijzigingen. Na invoering van de gratis schoolboeken met ingang van het schooljaar 2008–2009 en de integratie TS17- in het kindgebonden budget per 1 januari 2010 vervalt de WTOS geheel voor ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs.

Tabel 12.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

116 205

107 834

107 733

108 139

109 039

Totaal juridisch verplicht

116 205

107 834

107 733

108 139

109 039

Financiële toegankelijkheid onderwijs voor leerlingen vo en deelnemers bol

106 291

96 434

96 333

96 739

97 639

Juridisch verplicht

106 291

96 434

96 333

96 739

97 639

       

Financiële toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding

9 913,54

11 400

11 400

11 400

11 400

Juridisch verplicht

9 913,54

11 400

11 400

11 400

11 400

Toelichting:

Alle uitgaven onder dit artikel zijn wettelijke uitgaven, namelijk gebaseerd op de WTOS. De mate van budgetflexibiliteit wordt bepaald door de mate waarin de wet en de daarop gebaseerde regelingen gewijzigd kunnen worden.

12.3 Operationele beleidsdoelstelling
12.3.1 Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor leerlingen vo en deelnemers bol

Motivering

Scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar, scholieren in het niet volledig en rechtstreeks bekostigde voortgezet onderwijs, voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (tot 18 jaar) financieel in staat stellen om onderwijs te volgen.

• De regeling TS17-.

Instrumenten

Een genormeerde inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de schoolkosten en de onderwijsbijdrage om minder draagkrachtige ouders van bepaalde groepen minderjarige leerlingen en minderjarige mbo-ers bij te staan. Het betreft de groepen waarvan het ouderlijke gezinsinkomen in schooljaar 2010–2011 maximaal circa € 33 700 bedraagt. Boven dit inkomen wordt een glijdende schaal gehanteerd en kunnen ouders in aanmerking komen voor een gedeeltelijke tegemoetkoming.

• De regeling vo18+ voor scholieren van 18 jaar en ouder (tot en met 30 jaar) in het voortgezet onderwijs.

Een inkomensafhankelijke basistoelage voor de kosten van levensonderhoud en een ouderinkomensafhankelijke toelage voor de schoolkosten (bij een gezinsinkomen in schooljaar 2010–2011 van maximaal circa € 33 700, daarboven wordt een glijdende schaal gehanteerd).

• De regeling TS 18+ voor (deeltijd) leerlingen in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) en (voortgezet) speciaal onderwijs.

Een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor minder draagkrachtige leerlingen in het vavo en voortgezet speciaal onderwijs. Dit is een specifieke regeling waarvoor een beperkte groep studenten in aanmerking komt.

De hoogte van de diverse tegemoetkomingen is genormeerd, DUO informeert de doelgroepen over bovengenoemde regelingen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 12.4 Aantal gebruikers per regeling (raming)
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

1.

Aantal gebruikers TS 17-

299 773

235 855

55 144

58 087

57 813

56 369

55 556

55 556

 

waarvan vo

240 188

182 679

     

 

waarvan bol

59 585

53 176

55 144

58 087

57 813

56 369

55 556

55 556

2.

Percentage * gebruikers TS 17-

        
 

vo

25%

19%

      
 

bol

31%

28%

31%

31%

31%

31%

31%

31%

3.

Aantal gebruikers VO 18+

31 889

33 664

34 829

36 192

36 885

37 370

37 711

38 282

4.

Percentage ** gebruikers VO 18+ overige schoolkosten

30%

29%

29%

29%

29%

29%

29%

29%

5.

Aantal gebruikers TS 18+ vavo

2 376

2 564

2 600

2 600

2 600

2 600

2 600

2 600

Bron 2008: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel WTOS

XNoot
*

Percentage gebruikers TS17- ten opzichte van het aantal leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de bol in «schooljaar».

XNoot
**

Percentage ten opzichte van het gemiddeld aantal reguliere betalingen tegemoetkoming WTOS in «kalenderjaar» op grond van hoofdstuk 4 van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS).

Toelichting:

Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de regeling. Bij de meetbare gegevens per operationele doelstelling zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is. Er is in de SCP-publicatie «Geld op de plank. Niet-gebruik van inkomensvoorzieningen» geconstateerd dat het niet-gebruik van de WTOS 37% is (Tweede Kamer, 2006–2007, 24 515, nr. 114). Om dit niet-gebruik terug te dringen, is het grootste gedeelte van de WTOS per 1 januari 2010 in het kindgebonden budget geïntegreerd.

Tabel 12.5 Normbedragen WTOS hoofdstuk III (TS 17-) in euro’s (in schooljaar 2010/2011) *

Schoolkosten

vo-onderbouw

vo-bovenbouw

bol

bekostigd onderwijs

0

0

658,99

overig onderwijs

324,44

324,44

658,99

Bron: OCW (DUO), Regeling normen tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

XNoot
*

Het betreft de normbedragen bij een maximale tegemoetkoming.

Toelichting:

Bekostigd onderwijs is het onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd op basis van de Wet Voortgezet Onderwijs. Overig onderwijs wordt bekostigd uit private middelen. Met ingang van het schooljaar 2008–2009 zijn deze normbedragen voor leerlingen in het vo verlaagd in verband met de invoering van de gratis schoolboeken. Met ingang van kalenderjaar 2010 zijn de normbedragen voor minderjarige leerlingen in het bekostigd vo verlaagd in verband met de integratie van hoofdstuk 3 van de WTOS in het kindgebonden budget.

Raming uitgaven TS17-

Tabel 12.6 Uitgaven TS17- naar onderwijssoort (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

vo

30,7

4,7

0,8

    

bol

40,3

33,7

33,8

31,8

31,0

30,7

30,7

Totaal

71,0

38,4

34,6

31,8

31,0

30,7

30,7

Bron 2009: relisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel WTOS

Toelichting:

In augustus 2009 is voor het laatst de WTOS aan de ouders van vo-leerlingen uitgekeerd. Vanaf 1 januari 2010 is de WTOS geïntegreerd in het kindgebonden budget, zie hierna.

• Integratie WTOS (TS17-) in het kindgebonden budget

In 2008 is het kindgebonden budget stapsgewijs ingevoerd. Een volgende stap in dit proces is de integratie geweest van een deel van de WTOS (voor leerlingen tot en met 17 jaar) in het kindgebonden budget per 1 januari 2010. Voor leerlingen in het vo tot en met 17 jaar geheel en voor deelnemers in het mbo tot en met 17 jaar gedeeltelijk. Voor ouders met kinderen tussen de twaalf en achttien jaar in het vo betekent deze volledige integratie een administratieve lastenverlichting. Het kindgebonden budget wordt uitgevoerd door de Belastingdienst, waardoor de burger bij één loket terecht kan voor het kindgebonden budget waarvan de tegemoetkoming voor schoolkosten een integraal onderdeel is geworden. Daardoor wordt het gebruik van de regeling verruimd en zal het niet-gebruik van de WTOS door vo-ers teruggedrongen worden. Bovendien leidt deze integratie tot efficiencyvoordelen in de uitvoering.

De toelage voor VO18+ bestaat uit een inkomensonafhankelijke basistoelage (tabel 12.7) waarvoor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder in aanmerking komen. Deze wordt eventueel aangevuld met de ouderinkomensafhankelijke tegemoetkoming. De meeste leerlingen wonen nog bij hun ouders en krijgen een basistoelage voor thuiswonenden.

Tabel 12.7 Basistoelage WTOS hoofdstuk IV (VO18+) in euro’s (in schooljaar 2010/2011)

Basistoelage per maand

vo

Thuiswonenden

103,77

Uitwonenden

241,93

Bron: OCW (DUO) Regeling normen tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Raming uitgaven VO18+

De totale uitgaven zijn begroot in tabel 12.8. Naast de uitgaven die voortvloeien uit de verstrekte tegemoetkoming worden er nog beperkt leningen verstrekt. Het niveau van de uitgaven wordt bepaald door het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder.

Tabel 12.8 Uitgaven VO18+ (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

vo

61,8

60,4

68,5

61,1

61,8

62,4

63,3

leningen

1,6

10,8

1,8

2,5

2,5

2,5

2,6

Totaal

63,4

71,2

70,3

63,6

64,3

65,0

65,9

Bron 2009: realistiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel WTOS

De tegemoetkoming 18+ vavo (tabel 12.9) bestaat uit de onderdelen schoolkosten en onderwijsbijdrage. Deze tegemoetkoming is afhankelijk van het eigen inkomen en van het aantal lesminuten per week.

Tabel 12.9 Normbedragen WTOS hoofdstuk V, TS18+ vavo in euro’s (in schooljaar 2010–2011)
 

Lesminuten per week

vavo

Schoolkosten

270 – 540 min

194,28

 

> 540 min

288,37

Onderwijsbijdrage

270 – 540 min

214,40

 

> 540 min

321,60

Bron: OCW (DUO), Regeling normen tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Raming uitgaven TS18+ vavo + vso

De totale uitgaven voor TS18+ vavo zijn begroot in tabel 12.10. Het niveau van de uitgaven is over de jaren constant.

Tabel 12.10 Uitgaven TS18+ vavo (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

vavo

1,4

1,3

1,3

1,0

1,0

1,0

1,0

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel WTOS

12.3.2 Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding

Motivering

Studenten aan de lerarenopleiding financieel in staat stellen de overstap naar het onderwijs te maken om zodoende bij te dragen aan de oplossing van het lerarentekort. Voor meer beleid over het lerarentekort: zie artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid.

Instrumenten

Een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de studiekosten en/of de onderwijsbijdrage voor studenten aan de lerarenopleiding die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000. DUO en de lerarenopleidingen brengen bovengenoemde regeling onder de aandacht bij de doelgroep.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 12.11 Aantal gebruikers van de regeling TS 18+ tlo (raming)
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Aantal gebruikers

8 500

7 742

7 800

7 800

7 800

7 800

7 800

7 800

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel WTOS

Toelichting:

Deze indicator geeft een beeld van het aantal gebruikers van de regeling. Bij de meetbare gegevens per operationele doelstelling zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is.

De tegemoetkoming lerarenopleiding (TLO) is een inkomensafhankelijke regeling. De tegemoetkoming is afhankelijk van het gezinsinkomen van de aanvrager en bestaat uit een bijdrage in het collegegeld en een bijdrage voor schoolkosten.

Tabel 12.12 Normbedragen WTOS hoofdstuk V, ts18+ tlo in euro’s (schooljaar 2010/2011)
 

Ho

Schoolkosten

673,99

Onderwijsbijdrage

567,23

Bron: OCW (DUO), Regeling normen tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Toelichting:

De tegemoetkoming voor TS18+ tlo (tabel 12.12) bestaat uit de onderdelen schoolkosten en onderwijsbijdrage. Deze bedragen zijn op jaarbasis

Raming uitgaven TS18+ tlo

De totale uitgaven zijn begroot in tabel 12.13.

Tabel 12.13 Uitgaven TS18+ tlo (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

tlo

9,6

10,1

9,9

11,4

11,4

11,4

11,4

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel WTOS

12.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 12.14 Overzicht onderzoeken
 

Onderzoek

Onderwerp

Algemene Doelstelling of Operationele Doelstelling

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Tegemoetkoming lerarenopleiding 1

OD 12.3.2

Start: 2014 Afgerond: 2014

 

Effectenonderzoek

ex post

Overig evaluatieonderzoek*

Schoolkostenmonitor 2009–2010

OD 12.3

Start: 2009 Afgerond: 2010

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 146

XNoot
1

Periodieke doorlichting van het effect van de regeling.

Toelichting:

In de Wet gratis lesmateriaal (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 325, nr. 2) is een evaluatiebepaling opgenomen, waarin staat dat in 2011 en vervolgens telkens na vier jaar een verslag aan de Tweede Kamer wordt gestuurd over de doeltreffendheid en de effecten van de wet.

ARTIKEL 13. LESGELD

13.1 Algemene doelstelling: het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs

Omschrijving

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie. Maar burgers hebben ook persoonlijk profijt van scholing. Daarom vraagt de overheid een bijdrage in de kosten van het onderwijs. OCW vraagt lesgeld aan de deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het mbo en het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo) die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn. Deze groepen worden geacht zelf de kosten van het onderwijs te kunnen betalen, al dan niet met behulp van een tegemoetkoming in de bijdrage of door compensatie via studiefinanciering.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs. Omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers draagt de overheid een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Externe factoren

Demografische ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Deze zijn opgenomen in paragraaf 13.3.1.

13.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

6 297

6 630

6 508

5 565

5 574

5 995

6 400

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

6 297

6 630

6 508

5 565

5 574

5 995

6 400

Uitvoeringsorganisatie DUO

6 297

6 630

6 508

5 565

5 574

5 995

6 400

Ontvangsten lesgeld

187 195

193 816

217 044

229 400

234 300

237 700

241 800

13.3 Operationele beleidsdoelstelling
13.3.1 Vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs aan deelnemers van 18 jaar en ouder

Motivering

De individuele burgers hebben persoonlijk profijt van scholing. Daarom kan aan hen een bijdrage in de kosten van onderwijs worden gevraagd.

Instrumenten

De overheid vraagt lesgeld aan deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 13.2 Aantal lesgeldplichtigen (raming afgerond)
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Bol/vo

188 532

197 262

209 600

224 900

234 500

236 700

236 100

234 800

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel lesgeld

Toelichting:

Deze indicator geeft een beeld van het bereik van de regeling. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het aantal lesgeldplichtigen een afgeleide is van de demografische ontwikkelingen en de keuze van opleiding door de studerenden/leerlingen.

In de les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van dit lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. Onderstaande tabel geeft de verwachte ontwikkeling van het lesgeld aan.

Tabel 13.3: lesgeldbedrag (in euro's)
 

2009/10

2010/11

2011/12

2012/13

2013/14

2014/15

2015/2016

Lesgeld

1 013

1 031

1 043

1 059

1 075

1 091

1 107

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2016: raming lesgeld

Raming ontvangsten lesgeld

Tabel 13.4 Ontvangsten lesgeld (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Lesgeld

187,2

193,8

217,0

229,4

234,3

237,7

241,8

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel lesgeld

13.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 13.5 Overzicht onderzoeken
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Effectenonderzoek ex post

Overig evaluatieonderzoek

ARTIKEL 14. CULTUUR

14.1 Algemene doelstelling: een bloeiend cultureel leven

Omschrijving

De overheid ondersteunt cultuur vanwege de intrinsieke waarde en de positieve maatschappelijke effecten: cultuur is cruciaal voor informatieverwerving en meningsvorming in de democratie, draagt bij aan de individuele ontplooiing van mensen en aan de economische groei.

De hoofdlijnen van het cultuurbeleid zijn vastgelegd in de nota Kunst van Leven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44).

Het overheidsbeleid is erop gericht positieve effecten van cultuur te bevorderen. Het cultuurbeleid van OCW behartigt de belangen van het cultuurveld in zeven stelsels van onderling samenhangende wetten en regels, geldstromen en publieke voorzieningen. Het gaat om archieven, archeologie, monumenten, musea, kunsten, bibliotheken (allen artikel 14) en media (zie artikel 15). Zo zorgt OCW voor de diversiteit, de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het culturele leven en het sociale en geografische bereik van cultuur. Dat wil zeggen dat alle burgers toegang moeten krijgen tot het culturele leven en er actief en passief in moeten kunnen participeren. Verder bewaart en beschermt de overheid het cultureel erfgoed.

Beleidsprioriteiten krijgen vorm in specifieke beleidsprogramma’s. Samenwerking met de decentrale overheden is van groot belang bij de uitvoering van het beleid, net zoals samenwerking met andere departementen en andere maatschappelijke partijen. De Raad voor Cultuur heeft een belangrijke rol als het wettelijk onafhankelijk adviesorgaan van regering en beide Kamers. De Raad adviseert over kwaliteit, diversiteit en samenhang van het cultuurbeleid. Daarnaast worden de cultuurfondsen en instellingen, die op grond van artikel 4b van de Wet op het specifiek cultuurbeleid zijn aangewezen, gevisiteerd. Hiertoe benoemt de minister visitatiecommissies.

Bij de kwaliteitsbewaking van het cultuurbeleid speelt ook de erfgoedinspectie een rol.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor:

  • Het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen.

  • Het bevorderen van de publieke belangstelling voor cultuuruitingen.

Het grootste gedeelte van het cultuuraanbod komt ongesubsidieerd en door particulier initiatief tot stand. De overheid staat waar mogelijk op afstand en is pas betrokken wanneer de genoemde publieke belangen onder druk staan.

Externe factoren

Ontwikkelingen in het culturele leven zijn in belangrijke mate afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen die de (rijks)overheid slechts in beperkte mate kan beïnvloeden. Het Rijk bevordert de cultuurparticipatie van burgers via het in stand houden van de stelsels, gecombineerd met aanvullende specifieke beleidsprogramma’s. Naast het Rijk spelen met name gemeenten een belangrijke rol. De volgende externe factoren zijn van invloed op de resultaten van het cultuurbeleid:

  • economische ontwikkeling (o.a. besteedbaar inkomen, beschikbare vrije tijd);

  • ontwikkeling van het gemiddelde opleidingsniveau;

  • condities voor creatieve bedrijvigheid (o.a. juridische en fiscale condities, omvang van de administratieve lasten);

  • ontwikkeling in de internationale verhoudingen (internationale uitwisseling);

  • ontwikkeling in de integratie en inburgering van nieuwkomers;

  • ontwikkeling van de digitale media en het gebruik daarvan;

  • inzet van decentrale overheden.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 14.1 KengetallenGeïndexeerde ontwikkeling trends in de cultuurparticipatie (beoefening, kunstprogramma’s radio/tv, bezoek). Dit betreft indexcijfers met als basisjaar 1983.
 

1983

1987

1995

2003

2007

Amateurkunst:

     

Zelf theater spelen

100

98

66

58

51

Zelf musiceren en/of zingen

100

102

96

95

97

Zelf beeldende kunst maken

100

97

72

85

79

Radio/tv:

     

Kunstprogramma's radio / tv

100

114

100

99

89

Bezoek:

     

Cinema

100

93

101

118

116

Populaire muziek

100

113

138

172

185

Klassieke muziek

100

113

133

106

107

Cabaret

100

97

101

127

133

Ballet

100

124

99

115

113

Beroepstoneel

100

102

109

115

111

Toneel (inclusief uitvoeringen amateurtoneel)

100

102

110

111

118

Monumenten

100

103

100

104

104

Musea

100

111

98

107

115

Bron: Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars, SCP mei 2009; bewerking door SCP. Dit onderzoek vindt eens in de 4 jaar plaats.

Toelichting:

De cijfers van het SCP wijzen op een teruggang van de actieve participatie (amateurkunst). Voor bezoek geldt dat met name cabaret en populaire muziek groei vertonen. Bij cinema, ballet en beroepstoneel is een lichte daling zichtbaar. Het SCP verwijst naar demografische ontwikkelingen (vergrijzing, beperkte participatie van allochtonen) en concurrentie op de vrije tijdsmarkt als oorzaken voor deze trends. Het kabinet streeft ernaar dat de participatie aan cultuur minimaal gelijk dient te blijven. De rijksoverheid beïnvloedt met subsidies slechts een klein deel van de «markt». Deelname aan cultuur vindt plaats op lokaal niveau, evenals het grootste gedeelte van de financiering.

Tabel 14.2 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde gemiddelde 2005–2008

Streefwaarde

2009

2010

2011

2012

2013

Percentage cultuurproducerende instellingen in basisinfrastructuur dat voldoet aan de eigen inkomsten-norm van minimaal 17,5%

85%

76%

85%

90%

95%

100%

Bron: Jaarrekeningen gesubsidieerde instellingen

Toelichting:

Een bloeiend cultureel leven vraagt om een sterke sector, die voldoende eigen inkomsten genereert. Met ingang van 2010 is voor alle cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur (BIS) een minimumnorm vastgesteld voor de verhouding tussen eigen inkomsten en structurele subsidies van de drie overheden, de «eigen inkomstennorm».Over de periode 2005–2008 voldeed gemiddeld 85% van de BIS instellingen aan deze norm. In 2009 voldeed 76%. Tot 2013 is een aanloopperiode voorzien. Daarna zal het niet behalen van de norm gevolgen hebben voor de BIS instellingen. In de volgende subsidieperiode 2013–2016 zal verder een norm van 4 procentpunt groei gelden. Instellingen boven de 30% eigen inkomsten hoeven niet aan deze groeinorm te voldoen.

Tabel 14.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

918 594

622 514

598 332

620 823

1 127 050

1 124 701

1 113 107

Waarvan garantieverplichtingen

432 305

      

Totale uitgaven

934 749

967 881

937 870

960 849

963 333

960 984

949 390

         

Programma-uitgaven

866 190

915 916

889 599

913 669

918 014

915 665

904 071

         

Bevorderen van de deelname van de burgers aan kunsten

599 049

592 102

604 945

608 179

605 079

605 079

605 079

Cultuursubsidies 2009–2012

567 272

559 249

566 355

558 901

556 901

556 901

556 901

– 

4-jarig

100 617

96 672

99 121

96 666

96 666

96 666

96 666

 

• producerend

75 155

70 103

72 552

70 097

70 097

70 097

70 097

 

• niet producerend

25 462

26 569

26 569

26 569

26 569

26 569

26 569

– 

Langjarig

305 405

294 501

295 158

297 158

297 158

297 158

297 158

 

• producerend

273 953

265 517

266 174

266 174

266 174

266 174

266 174

 

waarvan Musea

153 258

150 802

151 459

151 459

151 459

151 459

151 459

 

• niet producerend

31 452

28 984

28 984

30 984

30 984

30 984

30 984

– 

Fondsen

161 250

168 076

172 076

165 076

163 076

163 076

163 076

Verbreden inzet Cultuur

25 896

25 563

31 850

42 538

42 538

42 538

42 538

Internationaal Cultuurbeleid (HGIS)

5 881

7 290

6 740

6 740

5 640

5 640

5 640

         

Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed

180 752

222 310

206 863

213 322

216 291

213 832

201 407

Archieven

27 213

26 122

26 122

26 122

26 122

26 122

26 122

Beelden voor de toekomst

24 551

23 332

22 521

21 573

20 649

18 187

5 760

 

waarvan FES

22 922

22 032

21 144

20 254

19 386

17 359

5 760

Musea: Huisvesting

18 324

27 202

27 305

27 011

27 011

27 011

27 011

Musea: buiten de Cultuursubsidies 2009–2012

15 736

19 143

17 009

21 009

21 009

21 009

21 009

Mooier Nederland

 

3 566

863

2 423

5 343

5 343

5 343

Monumenten

90 403

114 659

109 447

109 412

109 412

109 412

109 412

Archeologie

740

2 863

1 225

775

775

775

775

 

waarvan FES

2 630

2 477

1 000

250

0

0

0

Overige instrumenten

3 785

5 423

2 371

4 997

5 970

5 973

5 975

         

Bibliotheken

32 232

32 830

32 652

31 096

31 053

31 056

31 056

Subsidies

0

0

0

0

0

0

0

Bibliotheekvernieuwing

16 869

19 405

20 012

18 500

18 500

18 500

18 500

Leesvoorziening leesgehandicapten

13 463

10 425

9 640

9 596

9 553

9 556

9 556

Programma leesbevordering

1 900

3 000

3 000

3 000

3 000

3 000

3 000

         

Programmakosten overig (w.o. taakstelling en loon- en prijsbijstelling)

31 453

50 396

27 355

43 336

47 922

48 029

48 860

         

Nationaal Archief

22 704

18 278

17 784

17 736

17 669

17 669

17 669

waarvan informatie op Orde (Archiefachterstanden)

 

500

1 000

1 050

1 250

1 250

1 250

         

Apparaatsuitgaven

68 559

51 965

48 271

47 180

45 319

45 319

45 319

Bestuursdepartement

10 740

8 879

8 038

8 036

8 036

8 036

8 036

Uitvoeringsdiensten

57 819

43 086

40 233

39 144

37 283

37 283

37 283

Ontvangsten

35 794

28 069

22 638

20 998

19 880

17 853

6 254

Tabel 14.4 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

871 815

895 933

900 345

897 996

886 402

Totaal juridisch verplicht

767 869

787 049

135 534

135 534

135 534

Totaal bestuurlijk gebonden

103 946

108 884

746 811

762 462

750 868

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Bevorderen van de deelname van de burgers aan cultuuruitingen

604 945

608 179

605 079

605 079

605 079

Juridisch verplicht

604 945

608 179

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

0

0

605 079

605 079

605 079

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

      

Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed

206 863

213 322

216 291

213 832

201 407

Juridisch verplicht

135 569

135 534

135 534

135 534

135 534

Bestuurlijk gebonden

71 294

77 788

80 757

78 298

65 873

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

      

Bibliotheken

32 652

31 096

31 053

31 056

31 056

Juridisch verplicht

0

0

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

32 652

31 096

31 053

31 056

31 056

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

      

Programmakosten overig

27 355

43 336

47 922

48 029

48 860

Juridisch verplicht

27 355

43 336

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

0

0

47 922

48 029

48 860

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Incidentele maatregel 2011

In de beleidsagenda is de problematiek voor 2011 toegelicht en de maatregelen die daarvoor zijn getroffen. Voor dit artikel gaat het om de volgende maatregelen in 2011: De matchingsregeling wordt versoberd tot € 5 miljoen. De innovatieregeling wordt volgend jaar niet uitgevoerd. Dit levert een besparing op van respectievelijk € 5 miljoen en € 3 miljoen. Door niet bestede bedragen in 2009 en 2010 rondom het Nationaal Historisch Museum kan in 2011 € 4 miljoen vrijvallen. De programma’s «cultuur en economie» en «cultuur en ICT» worden voor € 2 miljoen getemporiseerd. Voor € 1 miljoen wordt bezuinigd op projectsubsidies en éénjarige instellingssubsidies. Ten slotte wordt voor € 3 miljoen aan incidentele subsidies 2010 ingezet voor de dekking van 2011.

14.3 Operationele beleidsdoelstelling
14.3.1 Bevorderen dat burgers deelnemen aan een kwalitatief hoogwaardig, divers en onafhankelijk aanbod van kunsten door de aanwezigheid van dit aanbod te waarborgen

Motivering

De voorwaarden voor een bloeiend cultureel leven bestaan uit een vrij, kwalitatief hoogwaardig kunstleven en een brede deelname aan cultuur. Passief, als toeschouwer, en actief, als beoefenaar, moeten zoveel mogelijk mensen betrokken worden bij culturele activiteiten.

Basisinfrastructuur van culturele voorzieningen

Instrumenten

De regering ondersteunt een basisinfrastructuur van culturele voorzieningen. In de periode 2009–2012 verstrekt zij binnen deze basisinfrastructuur subsidies aan:

  • Producerende instellingen (zoals theatergezelschappen, symfonieorkesten, festivals en presentatie-instellingen voor beeldende kunst) zodat deze in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te verzorgen. Ook de musea vallen onder de producerende instellingen (§ 14.3.2).

  • Ondersteunende instellingen zoals sectorinstituten die voor disciplines als muziek, amateurkunst en vormgeving basistaken vervullen: (inter)nationale vertegenwoordiging en promotie, educatie, informatie en reflectie, inventarisatie, waardering en ontsluiting van erfgoed, documentatie en archivering, afstemming en coördinatie.

  • Cultuurfondsen (Fonds Podiumkunsten, Nederlands Letterenfonds, Fonds Cultuurparticipatie, Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Mondriaan Stichting, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Nederlands Fonds voor de Film).

Cultuursubsidies worden in de periode 2009–2012 voor het eerst volgens een nieuwe systematiek verdeeld. In de nieuwe systematiek is de minister direct verantwoordelijk voor een basisinfrastructuur. Deze basisinfrastructuur bestaat voor een deel uit instellingen die een langjarig subsidieperspectief krijgen. Het gaat dan om rijksgesubsidieerde musea, orkesten, operagezelschappen, grote dansgezelschappen, sectorinstituten en cultuurfondsen. Het overige deel van de basisinfrastructuur bestaat uit instellingen die een vierjaarlijkse subsidie ontvangen. Het gaat dan onder andere om theatergezelschappen, festivals en presentatie-instellingen voor beeldende kunst. De bijlage toekenningen van het Subsidieplan Kunst van Leven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 482, nr. 16) geeft aan welke instellingen in het kader van de basisinfrastructuur een vierjaarlijkse subsidie ontvangen. Instellingen die geen subsidie binnen de basisinfrastructuur ontvangen kunnen subsidie aanvragen bij de cultuurfondsen. In de nieuwe systematiek kunnen fondsen naast projectsubsidies ook vierjarige subsidies verstrekken aan instellingen.

In 2010 is de evaluatie van de nieuwe systematiek afgerond. De evaluatie gaat in op de volgende punten: terugblik op het proces, de inrichting van de basisinfrastructuur, de bestuurlijke afstemming en de rol van de Raad voor Cultuur. Evaluatie van de fondsen krijgt vorm via de visitaties die in 2010–2011 worden uitgevoerd bij instellingen met een langjarig subsidieperspectief.

Verbreden inzet cultuur en andere posten

• Participatie

In het tienpuntenplan cultuurparticipatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44, H. 1.3) zijn maatregelen uitgewerkt om de deelname aan cultuur te vergroten. Voor de uitvoering van verschillende onderdelen is een belangrijke rol weggelegd voor het Fonds voor Cultuurparticipatie.

In het schooljaar 2010–2011 krijgen alle leerlingen in het voortgezet onderwijs een cultuurkaart om culturele activiteiten te kunnen bezoeken. Aan de kaart is een tegoed gekoppeld van 15 euro. Daarnaast ontvangen de ckv-leerlingen een additionele bijdrage van 10 euro op de Cultuurkaart. Deze additionele bijdrage wordt gefinancierd door het VSB fonds.

In 2008 is het programma leesbevordering «Kunst van Lezen» (2008–2011) gestart (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 161). Dit programma moet ervoor te zorgen dat ieder kind (van 0–18) kennis kan maken met de waarde en het plezier van lezen. Het programma vult het reguliere leesbevorderingsbeleid aan. Over de voortgang van het programma is de Tweede Kamer in 2010 schriftelijk geïnformeerd. De inzet voor 2011 focust op optimaal landelijke spreiding van de verschillende activiteiten en maximale deelname van bibliotheken, scholen en andere betrokken partijen.

• Een sterke sector

De commissie Cultuurprofijt heeft in 2008 zijn advies «Meer draagvlak» voor cultuur (www.cultuurprofijt.nl) uitgebracht. Het advies bevat voorstellen om het financieel en maatschappelijk draagvlak van culturele instellingen te vergroten. De voorstellen van de commissie zijn in overleg met de sector uitgewerkt tot concrete maatregelen voor cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur. Een onderdeel daarvan is de uitwerking van eigen inkomstennormen, die vanaf 2010 gelden. Alle cultuurproducerende instellingen dienen dan 17,5% van hun structurele subsidie te verwerven aan eigen inkomsten. Ook stimuleert de regering culturele instellingen om hun eigen inkomsten te verhogen door middel van de Tijdelijke regeling «aanvulling eigen inkomsten culturele instellingen», ook wel de Matchingsregeling genoemd. Deze is op 1 januari 2009 van start gegaan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 28 989, nr. 94). Hiermee kunnen instellingen extra subsidie krijgen naarmate zij meer eigen inkomsten verwerven. In 2011 is hiervoor € 5 miljoen beschikbaar, in 2012 en 2013 elk jaar € 10 miljoen. Daarnaast wordt de wijze van ondernemerschap meegewogen in de beoordeling van instellingen en de vaststelling van het subsidiebudget.

• Innovatie

Eén van de accenten in de nota «Kunst van Leven» is innovatie. Het gaat daarbij aan de ene kant om nieuwe kansen voor kunsten, erfgoed, bibliotheken en media, die voortkomen uit digitale technologie, en aan de andere kant om de bijdrage van creatieve bedrijfstakken aan de innovatieve kracht van Nederland. Belangrijk zijn de ontsluiting van (audiovisuele) collecties en archiefstukken, een betere dienstverlening en de aandacht voor digitale duurzaamheid en auteursrecht.

Internationaal cultuurbeleid

De bewindspersonen van OCW, EZ en BZ hebben een programma in het leven geroepen om de internationale positie van de sectoren design, mode en architectuur duurzaam te versterken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 482, nr. 17). Onder de naam Dutch Design, Fashion and Architecture zullen overheid, sectorinstituten en brancheorganisaties van de betrokken sectoren dit programma gezamenlijk vormgeven. Het programma loopt van 2009 tot en met 2012.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 14.6 Indicatoren

Indicator

Waarde 2007

Basiswaarde 2009

Streefwaarde 2011

1.

Uitvoeringen gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland)

16 957

20 065

Minimaal 18 981

Bron: Jaarverslagen gesubsidieerde instellingen

   

2.

Bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland)

4 066 942

4 827 000

Minimaal 4 208 559

Bron: Jaarverslagen gesubsidieerde instellingen

   

3.

Aantal Nederlandse Filmproducties

29

37

Minimaal 20–25

Bron: Nederlandse Vereniging Bioscoopexploitanten (NVB)

   

4.

Marktaandeel publiek Nederlandse Film

13,5%

16,9%

Minimaal 12%

Bron: Nederlandse vereniging Bioscoopexploitanten (NVB)

   

5.

Percentage verzilverde waarde cultuurkaart

79%

Minimaal 80%

Bron: CJP (uitvoerder cultuurkaart)

   

6.

ICB: aantal Nederlandse uitvoeringen podiumkunsten in het buitenland

2 181

2 540

Minimaal 1 854

Bron: Jaarverslagen gesubsidieerde instellingen

   

7.

ICB: aantal bezoeken aan Nederlandse uitvoeringen podiumkunsten in het buitenland

760 152

775 683

Minimaal 615 099

Bron: Jaarverslagen gesubsidieerde instellingen

   

Toelichting:

  • Podiumkunsten (1, 2, 6, 7): De aantallen hebben betrekking op uitvoeringen van langjarig- en vierjarig gesubsidieerde gezelschappen en orkesten inclusief schoolvoorstellingen en exclusief festivals (vanaf 2009 bij BIS en NFPK+). De groep instellingen van 2009 wijkt sterk af in aantal en begroting van eerdere jaren (trendbreuk). Met de nieuwe subsidieperiode 2009–2012 hebben instellingen hun voornemens voor uitvoeringen en, in de BIS, bezoekersaantallen, vastgelegd in activiteitenplannen. Deze zijn beoordeeld door de Raad voor Cultuur en het NFPK+ en vormen de basis voor de streefwaarden.

  • Film (3, 4): Aantal Nederlandse filmproducties betreft het aantal nieuw uitgebrachte Nederlandse films op basis van de (voorlopige) cijfers van de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten. Marktaandeel publiek Nederlandse film betreft het aandeel van alle bezoeken aan alle Nederlandse films in roulatie.

  • Cultuurkaart (5): De indicator «verzilverde waarde cultuurkaart» is het percentage van de rechten dat daadwerkelijk verzilverd wordt. De cultuurkaart is ingevoerd in schooljaar 2008/2009. CJP rapporteert jaarlijks over besteding van het beschikbaar budget.

14.3.2 Bevorderen dat burgers kennisnemen van het culturele erfgoed door het te behouden, te beheren en te ontsluiten

Motivering

Historische gebouwen en landschappen, archeologische vondsten, archiefdocumenten, verzamelingen, verhalen, tradities en gebruiken: ze behoren allemaal tot het cultureel erfgoed en vormen het collectieve culturele geheugen van Nederland. Het kennen, bewaren en benutten ervan draagt bij aan een bloeiend cultureel leven.

Archieven

Instrumenten

Bij de archieven wordt bijzondere aandacht besteed aan duurzaam beheer en behoud, naast digitale toegankelijkheid van de archieven. Zo werkt het Nationaal Archief aan het inrichten van een Digitaal Nationaal Archief (DNA) dat vanaf 2011 via het wereldwijde web diensten aan burgers verleent. De bekostiging van het Nationaal Archief is onderdeel van dit artikel (zie verder onderdeel 6 van de begrotingstoelichting).

Door de vorming van Regionaal Historische Centra (RHC’s, de fusie van een rijksarchief in de provincie met een gemeentearchief en andere cultuurhistorische instellingen) zijn archieven publieksgerichter gaan opereren. De OCW-bijdrage aan de RHC’s is begroot op € 26 miljoen in 2011.

Beelden voor de toekomst

Dit project heeft tot doel belangrijke delen uit de audiovisuele collecties van Beeld en Geluid, het Filmmuseum en het Nationaal Archief te conserveren en te digitaliseren en vervolgens beschikbaar te maken voor het algemeen publiek, de creatieve industrie en voor educatieve doeleinden. Vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) heeft het kabinet een bijdrage van € 154 miljoen beschikbaar gesteld. Van het project zijn in de periode 2014–2025 baten te verwachten tot een bedrag van € 64 miljoen. Dit geld vloeit terug naar het FES. De verwachte inkomsten komen van verkoop van audiovisueel materiaal, betalingen voor auteursrechten en gebruik van het audiovisueel materiaal door themakanalen en andere commerciële partijen.

Musea

Aangewezen musea ontvangen subsidie zodat zij doorlopend in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te bieden. De musea die de rijkscollecties beheren en ontsluiten, maken deel uit van de basisinfrastructuur (zie § 14.3.1). De (ver)bouw van het hoofdgebouw van het Rijksmuseum is in volle gang. Naar verwachting kan het Rijksmuseum in de eerste helft van 2013 weer open. Daarnaast wordt aan een Nationaal Historisch Museum (NHM) gewerkt dat het historisch besef bij een breed publiek moet vergroten. De stichting NHM ontwikkelt het concept en bereidt de bouw voor. Overige instrumenten voor musea zijn incidentele subsidies via de Mondriaan stichting en het beschikbaar stellen van kennis en ervaring via het Instituut Collectie Nederland en Erfgoed Nederland.

Mooier Nederland

Nederland kent een rijke architectuur en een internationaal aansprekende architectuursector. De ontwikkeling van de architectuur wordt ondersteund door middel van de instellingen uit de basisinfrastructuur en door gericht beleid (Een cultuur van ontwerpen, visie architectuur en ruimtelijk ontwerp; Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 535, nr. 1). In 2011–2012 wordt € 2 miljoen per jaar uitgetrokken voor het versterken van de stedenbouw en het regionaal ontwerp. Samen met de minister van WWI wordt in de periode 2009–2012 een impuls van € 8 miljoen gegeven aan het herbestemmen van waardevol erfgoed in de aandachtswijken.

Monumenten

Het huidige monumentenbeleid wordt uitgevoerd op basis van de Monumentenwet 1988. Kern van de Monumentenwet 1988 is de bescherming van gebouwd en archeologisch erfgoed.

De Modernisering van de Monumentenzorg is in gang gezet met het toezenden van de Beleidsbrief naar de Tweede Kamer in september 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009/2010, 32 156, nr. 1). Het nieuwe monumentenstelsel is meer gebiedsgericht en zorgt ervoor dat de regeldruk afneemt en herbestemming toeneemt.

Een deel van de middelen van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM) zal worden ingezet om deze doelen te halen.

Ook Groene Monumenten zoals parken, buitenplaatsen en tuinen krijgen in 2011 toegang tot het BRIM. In 2011 kunnen eigenaren daarvoor aanvragen indienen. Om de nadelige gevolgen van de afschaffing van de overdrachtsbelasting voor de monumentenzorg te compenseren is met ingang van 2010 structureel € 23 miljoen gereserveerd. In 2011 wordt dit besteed aan restauratie en herbestemming van monumenten.

In 2011 is er in totaal € 2 miljoen beschikbaar voor restauraties van monumenten op de Nederlandse Antillen en Aruba. Hiervoor is in samenwerking met het Nationaal Restauratiefonds (NRF) een apart revolving fund opgericht.

Archeologie

Het archeologiebeleid is erop gericht het archeologisch erfgoed in de bodem te beschermen en te garanderen dat er zorgvuldig met het archeologisch erfgoed in ruimtelijke ontwikkelingen wordt omgegaan.

Overig, monumenten en archeologie

  • het adviseren van andere overheden en convenantspartners door de RCE op basis van de Monumentenwet 1988, de Wet ruimtelijke ordening (WRO) en de Wet Milieubeheer

  • het door de RCE verlenen van vergunningen bij ingrepen in archeologische monumenten en het uitvoeren van het Besluit op de Archeologische Monumentenzorg door de RCE (het verlenen van opgravingsvergunningen en behandelen van aanvragen in het kader van excessieve kosten bij opgravingen)

  • laagrentende leningen ten behoeve van woonhuisrestauraties via het revolving fund van het Nationaal Restauratiefonds (NRF)

  • subsidie instandhouding en restauratie overige monumenten (geen woonhuizen) door de RCE

Overige instrumenten

Internationale activiteiten en contributies op het gebied van erfgoed.

Begrotingsreserve Museaal Aankoopfonds

Ter uitvoering van de Wet tot behoud van cultuurbezit en om het kwalitatief hoogwaardige en diverse aanbod van erfgoedcollecties in Nederland te versterken, maakt OCW incidentele aankopen voor de rijkscollectie mogelijk. De rente-inkomsten van het aankoopfonds bieden de bestedingsruimte om deze aankopen te ondersteunen. Dit structurele fonds (€ 51,8 miljoen) maakt het mogelijk om op korte termijn incidentele bijdragen te leveren aan aankopen op de grillige kunstmarkt waarin spoedeisend optreden noodzakelijk is. De bijdrage van OCW is in de regel een gedeeltelijke bijdrage aan de aankoop, die overigens vaak van doorslaggevende betekenis blijkt voor het museum en andere (particuliere) cofinanciering.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 14.7 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

1.

Aantal monumenten met een restauratie-achterstand

33%

17,1%

10%

Bron: RCE; Rapport PRC 2006

2005

2006

2011

2.

Percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder dat eens in de 12 maanden een bezoek brengt aan een archief

3,3%

4,3%

4,5%

Bron: SCP; Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars, mei 2009

2003

2007

2011

3.

Percentage beschikbaar materiaal Nationaal Archief van het totaal

Totaal: 97% Digitaal: 1%

Totaal: 97% Digitaal: 1%

Totaal: 97% Digitaal: 1%

Bron: Nationaal Archief

2007

2007

2011

4.

Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea

5,7 miljoen

5,7 miljoen

6,0 miljoen

Bron: Jaarverantwoordingen rijksgesubsidieerde musea

2007

2007

2011

5.

Aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten

12 949

12 991

13 000

Bron: RCE; Erfgoedbalans 2009

2005

2007

2011

6.

Beelden voor de Toekomst

   
 

-

Uren video

0

66 476

78 400

 

-

Uren audio

0

32 331

70 800

 

-

Uren film

0

4 811

12 863

 

-

Aantal foto’s

0

257 239

1 657 143

Bron: jaarverslag consortium Beelden voor de toekomst

2007

2009

2011

Toelichting:

  • Monumenten (1) Niet alle restauratiekosten komen voor subsidie in aanmerking. De afgelopen jaren bedroeg de rijksbijdrage aan de restauraties van rijksmonumenten ongeveer de helft van de subsidiabele kosten.

  • Archieven (2,3) Het aanbod van het Nationaal Archief en de regionale historische centra groeit jaarlijks door het overdragen van archiefmateriaal. Het percentage beschikbaar materiaal zegt iets over de toegankelijkheid van de archieven. Het streven is dit percentage ten minste constant te houden.

  • Musea (4) Het aantal bezoeken aan rijksgesubsidieerde musea is een onderdeel van de prestatieafspraken die met de betreffende musea worden gemaakt. Gezien de andere functies die een museum heeft, naast de publieksfunctie, geeft dit slechts een beperkt beeld van de prestaties van musea. De cijfers in deze begroting hebben betrekking op de musea met langjarig subsidieperspectief.

  • Archeologie (5) In het licht van de doelstelling om het bodemarchief te behouden zal het aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten de komende jaren in ieder geval hetzelfde aantal moeten bedragen als in 2007.

  • Beelden voor de Toekomst (6) Jaarlijks zal het Consortium Beelden voor de Toekomst in het jaarverslag een opgave doen van het aantal uren materiaal dat is geconserveerd en gedigitaliseerd.

14.3.3 Mensen toegang bieden tot een kwalitatief hoogwaardig, multimediaal toegankelijk stelsel van openbare bibliotheken

Motivering

De vernieuwing van de openbare bibliotheken tot een centrale, actuele publieke voorziening in de kennissamenleving draagt bij aan een bloeiend cultureel leven.

Bibliotheekvernieuwing

Instrumenten

Eind 2008 heeft de adviescommissie bibliotheekinnovatie (commissie Calff) advies uitgebracht over het vervolg op de eerste fase van bibliotheekvernieuwing (2002–2008). Op basis van dit advies is in december 2008 met IPO en VNG een bestuurlijk akkoord gesloten over het plan van aanpak 2009–2012. Dit plan bestaat grofweg uit drie onderdelen:

  • 1. de uitwerking en uitvoering van het innovatiebeleid

    Aandachtspunten zijn met name:

    • ontwikkeling van digitale diensten met bijbehorende infrastructuur en content;

    • innovatie van het collectiebeleid;

    • innovatie van HRM en marketing.

  • 2. het opstellen van een bibliotheekcharter

    Hierin worden de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden (Rijk, provincies en gemeenten) vastgelegd.

  • 3. de splitsing van de Vereniging van Openbare Bibliotheken

    Het gaat hier om de opdeling van de huidige Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) in een sectorinstituut, betaald door het Rijk, en een brancheorganisatie, betaald door de bibliotheeksector.

Het innovatiebeleid concentreert zich in 2011 op:

  • de ontwikkeling van digitale diensten, content en infrastructuur;

  • het collectiebeleid (centraal waar het moet, decentraal waar het kan);

  • het HRM-beleid (nieuwe opleiding en verdere professionalisering van de sector);

  • een betere marketing.

Vanuit de gedachte dat vernieuwing ook en vooral vanuit de sector zelf moet komen, zullen in 2011 de eerste «innovatienetwerken» worden ingericht.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 14.8 Kengetallen

Kengetal

Basiswaarde

Waarde

Loket aangepast lezen – aantal ingeschreven lezers

31 165

29 186

Bron: VOB

2007

2009

Loket aangepast lezen – uitleningen algemene lectuur brailletitels

6 819

6 960

Bron: VOB

2007

2009

Loket aangepast lezen – uitleningen algemene lectuur gesproken boeken

1 037 858

991 782

Bron: VOB

2007

2009

14.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 14.9 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Kunstenbeleid: waarborgen aanbod en participatie

OD (14.3.1)

A 2010

B 2011

 
 

Cultureel erfgoed

OD (14.3.2)

A 2014

B 2015

 
 

Openbare bibliotheken

OD (14.3.3)

A 2012

B 2012

 

Effectenonderzoek ex post

Evaluatie flankerend beleid WWIK

OD (14.3.1)

A 2009

B 2010

 
 

Evaluatie wet archeologische monumentenzorg

OD (14.3.2)

A 2009

B 2011

 
 

Evaluatie fiscale regelingen monumentenzorg

OD (14.3.2)

A 2009

B 2010

 
 

Evaluatie vaste boekenprijs

OD (14.3.3)

A 2009

B 2010

 

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie aanvraagprocedure Verschil Maken

OD (14.3.1)

A 2009

B 2010

 
 

Evaluatie beleidsinstrumenten Cultuurprofijt en economische crisis

AD (14.1)

A 2010

B 2011

 

ARTIKEL 15. MEDIA

15.1 Algemene doelstelling: een divers media-aanbod

Omschrijving

Het mediabeleid van de overheid richt zich op radio, kranten, opiniebladen, journalistieke en culturele uitingen via internet en, uiteraard, televisie. Deze media spelen een prominente rol in de samenleving. Ze zijn een bron van kennis en informatie, en podia voor democratisch debat. Media geven onze cultuur vorm, zowel in internationaal perspectief, als nationaal, lokaal en binnen groepen met een bepaald levensbeschouwelijk of maatschappelijk interessegebied. Tenslotte zijn media dragers van kunst en vermaak: verhalen, drama, muziek en documentaires. De overheid borgt vier publieke belangen in het mediabeleid: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid.

Het merendeel van het media-aanbod komt op de markt tot stand, maar bovengenoemde publieke belangen zijn daarbij niet vanzelfsprekend verzekerd. Zelfs nu door digitalisering het aantal distributiekanalen toeneemt, blijft «publieke» audiovisuele inhoud (content) schaars. Bovendien is op deelmarkten sprake van concentratie van macht in handen van enkele mediabedrijven. Dit is een risico voor de verscheidenheid en de toegankelijkheid van het aanbod en daarom intervenieert de overheid. Ook beschermt de overheid burgers, in het bijzonder minderjarigen, tegen mogelijke schadelijke effecten van media.

Om effect te sorteren, strekt het mediabeleid zich uit over de volle breedte van het medialandschap. Grofweg valt het beleid in zeven onderdelen uiteen:

  • 1. Financiering van de landelijke publieke omroep en Wereldomroep en wetgeving voor alle publieke omroepen (lokaal, regionaal, landelijk en wereldomroep).

  • 2. Wetgeving voor commerciële omroep. Eisen aan commerciële televisie vloeien vooral voort uit Europese richtlijnen op het gebied van audiovisuele media en interne markt en gaan onder andere over reclame en bescherming van minderjarigen. De regering is voorstander van een zo gelijk mogelijk speelveld voor Nederlandse commerciële omroepen en stelt daarom zo min mogelijk eisen aan deze omroepen. De regels beperken zich tot het minimum (wat de richtlijn voorschrijft). Alleen op het punt van alcoholreclame en ondertiteling gaan zij verder.

  • 3. Wet- en regelgeving voor de distributie van elektronische media.

  • 4. Financiële steun voor dagbladen, voor opinieweekbladen en voor journalistiek en meningsvorming op internet. Hiervoor bestaan onder meer de subsidieregelingen van het Stimuleringsfonds voor de Pers.

  • 5. Wetgeving die concentratie op mediamarkten beperkt.

  • 6. Aanmoedigen van zelfregulering door media via bijvoorbeeld de Kijkwijzer van het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM), de Nederlandse Reclame Code, de Raad voor de Journalistiek en de mediacode.

  • 7. Bescherming en educatie van mediagebruikers, in het bijzonder jongeren en hun ouders.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister van OCW heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de wet- en regelgeving op dat terrein. Hij is ook verantwoordelijk voor de financiering van de landelijke publieke omroep, de wereldomroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. Sinds 1 januari 2006 is de verantwoordelijkheid voor de financiering van de regionale omroep overgedragen aan de provincies. Het Commissariaat voor de Media heeft de overdracht eind 2008 positief geëvalueerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 VIII, nr. 129). De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering van de lokale omroep. Dit is wettelijk geborgd met ingang van 1 januari 2010. De minister van OCW is verder verantwoordelijk voor het Stimuleringsfonds voor de Pers en voor tijdelijke subsidies aan diverse non-profit initiatieven op het terrein van de media.

De minister van OCW is tot slot verantwoordelijk voor naleving van de Mediawet en het Mediabesluit door de diverse publieke en commerciële media. Het toezicht op de naleving wordt uitgevoerd door het Commissariaat voor de Media.

De minister van OCW is, afgezien van naleving van de Mediawet, niet verantwoordelijk voor de vorm en inhoud van het media-aanbod. Dat zijn de omroepen, de pers en andere aanbieders zelf. Op deze manier is redactionele onafhankelijkheid van media tegenover de overheid beschermd.

Externe factoren

Het Nederlandse overheidsbeleid is slechts een van de factoren die het medialandschap beïnvloeden. Andere belangrijke factoren zijn technologische ontwikkelingen, met name op het gebied van digitalisering, economische trends als diversificatie en concentratie van mediabedrijven, en veranderingen binnen de reclamemarkt. Van grote invloed zijn verder Europese regels en aanbevelingen en het toezicht op de naleving. Daar komt nog bij dat de wijze waarop mensen met media omgaan ook ingrijpend verandert, om tal van redenen. Vanwege deze hoeveelheid aan invloeden kan de overheid slechts verantwoordelijkheid dragen voor het systeem van financiering en regulering van media. Ze is niet verantwoordelijk voor de uitkomst: het aanbod en het gebruik van media.

In het vervolg van deze begroting zijn niettemin gegevens opgenomen over aanbod en gebruik van media. Zoals aangegeven kunnen deze niet als een direct gevolg van het mediabeleid beschouwd worden. Ze geven wel een indicatie of de doelen van dit beleid gerealiseerd worden.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 15.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Waarde 2009

Streefwaarde 2011

1. Publieksbereik landelijke publieke televisie

85%

86%

85% jaarlijks

Bron: Stichting Kijkonderzoek

2003

  

2. Dagbladconcentraties (maximum % oplagemarkt)

35%

30%

35% (Max)

Bron: Commissariaat voor de Media (monitor mediaconcentratie)

2006

  

Toelichting:

  • 1. Het maatschappelijke effect van de publieke omroep hangt mede af van het aantal mensen dat kijkt en/of luistert. Gezien de vele commerciële alternatieven, zijn marktaandelen van de publieke radio en televisiezenders hiervoor een minder goede indicator. In plaats daarvan is het weekbereik genomen: het percentage mensen (boven de 6 jaar) dat per week minimaal 15 minuten aaneengesloten heeft gekeken naar de publieke televisie. Een hogere streefwaarde dan de huidige realisatiewaarde is niet reëel gezien de ontwikkelingen in het medialandschap. Deze streefwaarde maakt onderdeel uit van de prestatieovereenkomst 2010–2015 tussen de landelijke publieke omroep en de minister van OCW.

  • 2. Om diversiteit van de meningsvorming te beschermen, gaat (tijdelijke) wetgeving mediaconcentratie als gevolg van fusies en overnames tegen. Hiertoe mag het marktaandeel per dagbladonderneming na overname(s) nooit meer dan 35% bedragen. In 2009 had de grootste uitgever een marktaandeel van 30%. De Tijdelijke Wet Mediaconcentraties liep tot 1 januari 2010, maar is met twee jaar verlengd. In de tussentijd evalueren de ministers van OCW en EZ de wet en bekijken ze of en in welke vorm de wet moet worden voortgezet.

Tabel 15.2 Kengetallen

Kengetal

Basiswaarde peildatum

Waarde 2009

1a.

Aantal Nederlandstalige televisiekanalen

19

20

1b.

Aantal Nederlandstalige radiokanalen

21

23

Bron: Commissariaat voor de Media (monitor mediaconcentratie)

2005

 

2.

Waardering publieke omroep: % mensen dat uitzendingen betrouwbaar vindt

71%

75%

Bron: Nederlandse Publieke Omroep

2006

2008

3.

Aantal redactioneel zelfstandige dagbladen

26

26

Bron: Persmediamonitor

2006

 

4.

Distributie elektronische media in huishoudens

  
 

-

% met kabelaansluiting

88,5%

79%

 

-

% digitale ether

3,7%

12%

 

-

% satelliet

10,1%

12%

 

-

% IPTV (televisie via internet)

1,7%

5%

Bron: TNO

2006

 

Toelichting:

  • 1. Het aantal radio- en televisiekanalen voor het Nederlandse publiek is een grove indicator voor de diversiteit van de audiovisuele media. In dit overzicht staan de landelijke algemene zenders, met uitzondering van digitale themakanalen.

  • 2. De publieke omroep onderzoekt of het Nederlandse publiek zijn aanbod onderscheidend vindt. De belangrijkste dimensie hierin is of de kijkers de uitzendingen van de publieke omroep betrouwbaar vinden.

  • 3. Het aantal redactioneel zelfstandige dagbladen is een grove indicator voor de diversiteit van de pers. De indicatoren in deze tabel wijken af van die in vorige begrotingen, omdat hierin vanaf de begroting 2010 de gratis dagbladen zijn meegenomen. In de basiswaarde zijn twee en in de realisatiewaarde 2009 vier gratis dagbladen opgenomen.

  • 4. Concurrentie tussen en op distributienetwerken is gunstig voor toegankelijkheid: zowel eindgebruikers als aanbieders van inhoud hebben meer te kiezen en de prijzen voor distributie worden doorgaans lager. In 2009 is de kabel nog steeds het dominante netwerk voor de distributie van televisie en ether het belangrijkst voor radio.

15.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

929 447

900 904

904 760

908 834

914 275

919 077

923 983

Waarvan garantieverplichtingen

       

Programma-uitgaven

902 098

901 779

905 506

909 580

914 275

919 077

923 983

         

Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod

897 086

896 565

902 925

907 500

912 195

916 997

921 903

Financiering publieke omroep

879 604

878 908

885 268

889 843

894 538

899 340

904 246

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties

17 482

17 657

17 657

17 657

17 657

17 657

17 657

         

Programmakosten-overig

5 012

5 214

2 581

2 080

2 080

2 080

2 080

Overige uitgaven (geen Mediawet)

5 012

5 214

2 581

2 080

2 080

2 080

2 080

Ontvangsten

247 591

247 520

202 000

202 000

202 000

202 000

202 000

Tabel 15.4 Budgetflexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

902 925

907 500

912 195

916 997

921 903

Totaal juridisch verplicht

902 925

907 500

912 195

916 997

921 903

Totaal bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod

902 925

907 500

912 195

916 997

921 903

Juridisch verplicht

902 925

907 500

912 195

916 997

921 903

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

15.3 Operationele beleidsdoelstelling
15.3.1 Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod

Motivering

Het jaar 2011 is voor de publieke omroep het eerste volledige jaar van de nieuwe concessieperiode. De omroepen krijgen budget via de systematiek van de glijdende schaal, en werken met elkaar in nieuwe verhoudingen. Ook gaan twee nieuwe omroepen deel uitmaken van het bestel, de jonge aspiranten POWned en WNL. De publieke omroep biedt een programmering die zich langs nieuwe maatschappelijke lijnen profileert op het gebied van opinie, en zo de hele politieke breedte aan meningen evenwichtig weerspiegelt.

In 2011 wordt bekeken hoe stimuleringsregelingen als de Innovatieregeling en de Regeling jonge journalisten in de perssector uitwerking hebben gehad en of er verder gewerkt moet worden aan de innovatie van de journalistieke voorzieningen in Nederland. Dit beperkt zich niet tot steun aan de geschreven pers. Het gaat ook om steun voor de kwaliteit van journalistiek via radio, televisie en internet. Daarnaast kan worden bijgedragen aan versteviging van de journalistieke functie door publiek private samenwerking te stimuleren, ook in de regio.

Het beleid is erop gericht dat burgers, in het bijzonder jongeren en hun opvoeders bewust leren omgaan met media. Het gaat dan zowel om het positieve gebruik van media – voor informatie, discussie en expressie – als om weerbaarheid tegenover mogelijk schadelijke inhoud. Dit vergt ook deelname van mediaorganisaties aan de Kijkwijzer en zelfregulering via gedragscodes.

Publieke omroep

Instrumenten

De landelijke publieke omroep wordt vanuit de mediabegroting gefinancierd.

  • In 2011 begint het eerste volledige jaar van de nieuwe concessieperiode. Deze loopt van 1 september 2010 tot 1 januari 2016. De verdeling van budget tussen de omroepen gaat nu via het principe van een glijdende schaal.

  • Ook zal in 2011 voor het eerst worden gerapporteerd over de nieuwe prestatieovereenkomst, die na een proefperiode van twee jaar nu goed aansluit op het concessiebeleidsplan en kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen bevat rond media-aanbod en -bereik.

  • De evaluatie van de zogenaamde 2.42 omroepen is afgerond. Het eindrapport dat in mei 2010 naar de Tweede Kamer is verstuurd, geeft een overzicht van de mogelijke organisatievormen inclusief de haalbaarheid van deze opties volgens de betrokken partijen. Besluitvorming moet nog plaatsvinden.

Pers en journalistieke producties

Het Stimuleringsfonds voor de Pers stimuleert de pluriformiteit van de pers, in het bijzonder in het belang van de informatie en opinievorming. Als gevolg van digitalisering en convergentie gaat persbeleid vooral over de pluriformiteit van journalistieke content. De functies nieuws, informatievoorziening, opinie en debat worden op allerlei manieren vervuld, op tal van platforms. Het beleid sluit bij deze trend aan.

  • De perssector wordt geconfronteerd met dalende oplages en teruglopende advertentie-inkomsten. Dit zet druk op de kwaliteit van de journalistiek en op de diversiteit van het medialandschap. Om innovatie van de sector te stimuleren heeft het kabinet op grond van de Mediawet (art 8.8) in 2010 € 8 miljoen ter beschikking gesteld.

  • Naast het stimuleren van innovatie in pers en journalistiek gaat het om wet- en regelgeving, het bevorderen van publiek- private samenwerking tussen omroep en pers en onderzoek naar mogelijkheden op dit gebied. Vooral in de regio is het belangrijk dat de band tussen pers en omroep wordt verstevigd. Onderzocht wordt daarom wat de mogelijkheden zijn rond regionale mediacentra.

  • De regeling jonge journalisten loopt eind 2011 af. Deze regeling stelt krantenredacties en redacties van opinieweekbladen in staat om één tot twee jonge journalisten in dienst te nemen en te houden. Bij de personele krimp die nagenoeg alle kranten doormaken, komen juist de banen voor jonge journalisten als eerste in gevaar. Deze regeling wordt uitgevoerd door het Stimuleringsfonds voor de Pers en is in 2010 in werking getreden. De looptijd van deze regeling is twee jaar. De regeling zal geëvalueerd worden.

  • De Tijdelijke wet mediaconcentratie is per 1 januari 2010 met twee jaar verlengd. De ministers van OCW en EZ hebben onderzoek gedaan naar de modernisering van de tijdelijke wet. De Tweede Kamer is hierover op 21 juni 2010 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123, VIII, nr. 136). Het besluit over de toekomst van de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties wordt overgelaten aan het volgende kabinet.

  • Met behulp van jaarlijks onderzoek door het Commissariaat voor de Media volgt de minister de ontwikkeling van diversiteit en concentratie in de media.

Bewust mediagebruik

De overheid rekent het tot haar taak kinderen en jongeren te beschermen tegen een overdaad aan seks en geweld op televisie. De overheid wil dat zij kritisch, actief en bewust met de invloed van media omgaan. De ministers van OCW en Jeugd en Gezin werken op dit beleidsterrein nauw samen.

  • Het Mediawijsheid Expertisecentrum helpt kinderen, (groot)ouders, opvoeders en leerkrachten actief en verstandig gebruik te maken van media. Er is inmiddels online dienstverlening gerealiseerd via de site www.mediawijzer.net.

  • Media, zowel publiek als commercieel, worden gestimuleerd maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. In de vorm van zelfregulering kunnen bestaande gedragscodes worden verbeterd en nieuwe geïnitieerd.

Distributie

Op 1 september 2011 lopen de huidige frequentievergunningen voor commerciële etherradio (FM/AM) af. In samenwerking met de minister van Economische Zaken worden de nieuwe commerciële radiofrequenties voor de landelijke en niet-landelijke FM-zenders en AM-zenders verstrekt in samenhang met frequenties voor digitale etherradio. De voorbereidingen daarvoor vinden plaats en zullen in 2011 worden afgerond inclusief overdracht van de uitvoering aan Agentschap Telecom. Tevens is aan de publieke omroep opnieuw frequentieruimte toegewezen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 15.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde peildatum

Waarde 2009

Streefwaarde 2011

1.

Onderscheidende programmering publieke televisie: % zendtijd informatie en jeugd

77%

77%

77%

Bron: Stichting Kijkonderzoek

2006

  

2.

Aantal culturele documentaires regionale omroep

20

38

30

Bron: Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties

2006

  

3.

Bekendheid Kijkwijzer

79%

95%

80%

Bron: Nederlandse Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media

2006

  

Toelichting:

  • 1. Het onderscheidende karakter van het publieke aanbod laat zich verder aflezen uit de verdeling van televisiezendtijd over de diverse genres. De publieke omroep bracht aanzienlijk meer informatie en programma’s voor de jeugd, namelijk 77% van de publieke zendtijd. Deze gegevens worden alleen geproduceerd door de Stichting Kijk Onderzoek (SKO). Omdat SKO voor de branche werkt, volgt de indeling in genres ook de behoeften en gebruiken in de mediawereld. Afhankelijk van de ondertekening van de prestatie-overeenkomst 2010–2015 worden nieuwe indicatoren vastgesteld.

  • 2. Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties ontvangt vanaf 2008 € 500 000 extra subsidie voor culturele programmering door regionale omroepen. Hiervoor worden jaarlijks extra documentaires gemaakt naast de documentaires, die de regionale omroep in 2006 produceerde.

  • 3. De Kijkwijzer is een belangrijk hulpmiddel voor bewust mediagebruik door kinderen en hun opvoeders. Pictogrammen geven informatie over de inhoud van het mediaproduct en er is een indicatie opgenomen vanaf welke leeftijd de inhoud niet schadelijk is. De leeftijdsgrenzen zijn bovendien bepalend voor het uitzendtijdstip van programma’s op televisie. Het streven is dat 80% van de Nederlandse bevolking bekend is met de Kijkwijzer. In 2009 is dit streefcijfer ruimschoots gehaald met 95%.

15.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 15.6 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beleidsdoorlichting art. 15

OD 1

Afgerond 2010

 

ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

16.1 Algemene doelstelling: het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

Omschrijving

Door te zorgen dat de omvang, het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het publiek gefinancierde Nederlandse onderzoek op peil zijn, kan het onderzoeksbestel goed en doelmatig functioneren binnen de maatschappij. Daarom wordt bevorderd dat wetenschap en wetenschappers van hoog niveau zijn, dat er voldoende ruimte is voor onafhankelijk en vernieuwend wetenschappelijk onderzoek, en dat de wetenschap kan bijdragen aan ontwikkelingen in het hoger onderwijs en aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Het Nederlandse onderzoeksstelsel in zijn totaliteit (publiek en privaat) bestaat uit een verscheidenheid van instellingen en organisaties, die in het stelsel elk hun eigen functie hebben. Dit varieert van het uitvoeren van fundamenteel onderzoek tot ontwikkelingswerk op alle terreinen van wetenschap.

De minister zet een aantal instrumenten in om deze algemene doelstelling te halen. De instrumenten sluiten aan bij de strategische beleidsvisie. Deze beleidsvisie is te vinden in de beleidsnotitie Het Hoogste Goed, de strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek en wetenschapsbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nrs. 1, 45 en 67).

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het scheppen van voorwaarden voor het doelmatig functioneren van een aantal wetenschappelijke instellingen, waaronder onderzoeksorganisaties en wetenschappelijke bibliotheekinstellingen. Deze instellingen nemen binnen het onderzoeksbestel zowel zelfstandig als in relatie tot de universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats in;

  • het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek en van de onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie van het wetenschapsbeleid in nationale en internationale context;

  • het toezicht op een efficiënte besteding van geld en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Externe factoren

  • Effect van de arbeidsmarktsituatie op de aantrekkingskracht van een wetenschappelijke functie;

  • De nationale en internationale loopbaanmogelijkheden in het onderzoeksbestel voor (jonge) talentvolle mensen;

  • De mate waarin prioriteitskeuzen in het onderzoek aansluiten bij internationale ontwikkelingen in de wetenschap en bij de maatschappelijke vraag naar kennis.

De minister kan deze factoren slechts beperkt beïnvloeden, maar is er bij het halen van de beleidsdoelstellingen wel afhankelijk van.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 16.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Internationale wetenschappelijke kwaliteit op basis van de relatieve Nederlandse citatiescore (mondiale gemiddelde = 1)

1,26

(= mondiaal positie 3)

1,33

(= mondiaal positie 4)

Behorende tot de top-5 mondiaal

Bron: NOWT/CWTS

peildatum: 2000–2003

peildatum: 2005–2008

 

2.

Wetenschappelijke productiviteit (aantal wetenschappelijke publicaties per onderzoeker in de publieke sector)

0,95

(= positie 6)

1,44

(= positie 2)

Top-5 positie binnen een groep van 17 referentielanden

Bron: NOWT/CWTS

peildatum: 2000–2003

peildatum: 2008

 

3.

Promotiegraad (aantal promoties per 1 000 personen in de leeftijdsgroep 25–34 jarigen)

0,95

1,73

> 1,73

Bron: VSNU (aantallen promoties) en CBS (leeftijdsgroep)

peildatum: 2000

peildatum: 2009

 

Toelichting:

De indicatoren 1 en 2 beschrijven in algemene termen de mate van kwaliteit en doelmatigheid van het onderzoek bij de instellingen en organisaties die wetenschappelijk onderzoek verrichten. Ze zijn het resultaat van het handelen van vele actoren (vooral publiek, maar ook privaat), waarbij ook de beleidsinzet een rol speelt, zij het een indirecte. Ook als gekeken wordt naar het functioneren van groepen van instellingen, waaronder de instellingen die onder dit beleidsartikel vallen, dan blijkt dat de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek relatief zeer goed is, zich kan meten met onderzoek in andere landen en bij veel instellingen ver boven het wereldgemiddelde ligt.

Ten opzichte van vorige begrotingen is de streefwaarde van indicator 1 aangepast (van top-3 naar top-5), zodat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de uitspraak van de Tweede Kamer (motie Hamer) dat Nederland moet streven naar een positie in de top 5.

Bij indicator 1 (en bij indicator 2) kwamen de gegevens tot nu toe eens per twee jaar beschikbaar als onderdeel van het NOWT-indicatorenrapport. Vanwege een aflopend contract zal een nieuwe aanbesteding plaatsvinden om deze cijfers – maar nu in een jaarlijkse frequentie – te kunnen krijgen. Om grote schommelingen te voorkomen in de citatiescore werden in het NOWT-rapport de cijfers niet per jaar gepubliceerd, maar gecombineerd voor een aantal jaren. Bij de gegevens over de laatste periode – de periode 2005–2008 – is de relatieve Nederlandse citatiescore gelijk gebleven ten opzichte van de periode 2003–2006, maar heeft Nederland een plaats prijs moeten geven aan Denemarken, dat in de periode 2003–2006 al een citatiescore had die nagenoeg gelijk was aan die van Nederland. De citatiescore van Denemarken is in de afgelopen periode harder gegroeid dan die van Nederland. Desondanks blijft het Nederlandse onderzoek van internationale allure.

Indicator 2: uit de cijfers blijkt dat de productiviteit van Nederlandse onderzoekers in de publieke sector in de loop der jaren is toegenomen, maar ook dat de positie binnen de groep van referentielanden is verbeterd, van de 6de positie in 2000 naar de 2de positie in 2008.

Voor indicator 3 geldt dat de streefwaarde is gericht op een verhoging van het relatief aantal promoties ten opzichte van de laatste waarde, waardoor Nederland ook binnen de EU een betere positie inneemt (Nederland bezet positie 7 zowel in 2004 als 2007, recentere internationale gegevens zijn nog niet beschikbaar). Het overheidsbeleid richt zich in dit verband op de verbetering en versterking van het promotiestelsel, en daarnaast indirect ook op het vergroten van het aantal promoties. De ontwikkeling in de afgelopen jaren laat zien dat zowel het absoluut aantal promoties jaarlijks toeneemt (van 2 360 in 2000 tot een geschat aantal van 3 455 in 2009) als ook het relatief aantal gepromoveerden.

16.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

1 152 585

1 201 030

993 297

988 023

967 466

965 850

965 803

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

1 167 402

1 273 890

1 060 781

1 053 997

1 031 178

1 029 190

986 541

         

Programma-uitgaven

1 163 883

1 270 636

1 057 820

1 051 036

1 028 217

1 026 229

983 580

         

Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel

810 136

792 199

788 468

777 084

770 695

770 407

770 458

NWO

325 637

317 489

320 653

322 478

322 453

322 153

322 197

KNAW

94 110

90 804

90 604

90 604

90 604

90 604

90 604

Koninklijke Bibliotheek (KB)

46 429

46 429

46 429

46 429

46 429

46 429

46 429

KNAW bibliotheek

2 504

2 429

2 429

2 429

2 429

2 429

2 429

LF TUD bibliotheek

7 626

7 626

7 626

7 626

7 626

7 626

7 626

IISG

284

284

284

284

284

284

284

SURF

7 517

7 517

7 517

7 517

7 517

7 517

7 517

CPG

515

515

515

515

515

515

515

Montesquieu Instituut

1 067

1 067

1 067

1 067

1 067

1 067

1 067

NCB

5 270

5 270

5 270

5 270

5 270

5 270

5 270

TNO

199 773

192 814

187 329

177 889

173 481

173 454

173 454

BPRC/ Stichting AAP

9 597

9 597

9 597

9 597

9 597

9 597

9 597

Nationaal Herbarium

1 125

1 125

1 125

1 125

1 125

1 125

1 125

NLR

893

916

816

816

816

816

816

Deltares

2 208

2 855

2 655

2 655

2 655

2 655

2 655

MARIN

891

957

857

857

857

857

857

STT

233

233

233

233

233

233

233

EMBC

707

724

724

724

724

724

724

EMBL

3 988

4 100

4 100

4 100

4 100

4 100

4 100

ESA

34 672

35 132

33 232

29 673

29 332

29 332

29 332

CERN

35 322

35 444

34 644

34 644

34 644

34 644

34 644

ESO

6 821

7 100

7 100

7 100

7 100

7 100

7 100

NEMO

3 368

3 368

3 368

3 368

3 368

3 368

3 368

EG-Liaison

383

413

440

459

480

475

475

NTU/INL

3 077

3 241

3 241

3 171

3 171

3 171

3 171

EIB

1 297

1 297

1 297

1 297

1 297

1 297

1 297

Nationale coördinatie

9 193

7 809

8 605

8 442

7 806

7 594

7 601

Bilaterale samenwerking

3 611

3 081

4 131

4 131

4 131

4 383

4 383

Weerstandsverhoging onderzoekinstellingen (CBRN)

2 000

2 470

2 470

2 470

1 470

1 470

1 470

Nader te verdelen

18

93

110

114

114

118

118

         

Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken

165 334

269 776

99 604

93 904

74 974

73 274

30 574

FES–BSIK

39 348

52 960

0

0

0

0

0

FES–GATE

2 000

2 000

1 000

0

0

0

0

FES–grootschalige researchfaciliteiten

10 162

3 902

1 830

1 830

0

0

0

FES–Parelsnoer

7 750

7 750

0

0

0

0

0

FES–SURFnet

6 800

11 700

6 300

7 200

0

0

0

FES–NCB

4 700

10 000

8 400

6 900

0

0

0

FES–ITER-2

0

4 000

4 000

0

0

0

0

FES–Hersenen en Cognitie

2 000

4 000

4 000

3 900

3 900

2 200

0

Genomics

36 000

40 000

44 000

44 000

43 500

43 500

3 000

Kenniswerkers

33 610

106 390

0

0

0

0

0

EET

990

0

0

0

0

0

0

Valorisatie

0

0

2 500

2 500

0

0

0

Talentenkracht

400

500

0

0

0

0

0

Kust- en zeeonderzoek

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

ASTRON/LOFAR

2 074

2 074

2 074

2 074

2 074

2 074

2 074

Grootschalige research infrastructuur

16 000

19 000

20 000

20 000

20 000

20 000

20 000

Poolonderzoek

0

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

Gezondheidsonderzoek

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

         

Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap

187 873

208 373

169 460

179 760

182 260

182 260

182 260

Vernieuwingsimpuls

168 873

181 373

145 260

152 760

155 260

155 260

155 260

VI-vrouwencomponent

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2000

Talent Mozaik

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2000

Talent Rubicon

4 000

4 000

0

0

0

0

0

Vrouwen in de wetenschap

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

Toptalent

4 000

4 000

1 200

4 000

4 000

4 000

4 000

Graduate schools

3 000

11 000

15 000

15 000

15 000

15 000

15 000

         

Programmakosten-overig

540

288

288

288

288

288

288

Uitvoeringsorganisatie DUO

540

288

288

288

288

288

288

         

Apparaatsuitgaven

3 519

3 254

2 961

2 961

2 961

2 961

2 961

Ontvangsten

186 900

209 652

137 590

126 900

106 062

104 335

61 635

In het kader van het sectorplan natuur- en scheikunde is € 20 miljoen voor de periode 2011 t/m 2016 toegekend aan de faculteiten van de deelnemende universiteiten voor onderwijs en onderzoek. Hiervan wordt € 6 miljoen per jaar verdeeld via NWO. Dit bedrag is opgenomen in de lumpsum bijdrage aan NWO (zie ook artikel 6.3.4).

Tabel 16.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

1 060 332

1 050 748

1 027 929

1 025 941

983 292

Totaal juridisch verplicht

1 058 149

1 046 853

1 019 122

1 013 158

969 002

Totaal bestuurlijk gebonden

2 183

3 064

7 089

9 018

10 518

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

831

1 718

3 765

3 772

Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel

788 468

777 084

770 695

770 407

770 458

Juridisch verplicht

786 285

773 189

765 888

763 624

763 668

Bestuurlijk gebonden

2 183

3 064

3 089

3 018

3 018

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

831

1 718

3 765

3 772

       

Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken

99 604

93 904

74 974

73 274

30 574

Juridisch verplicht

99 604

93 904

74 974

71 274

27 074

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

2 000

3 500

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap

172 260

179 760

182 260

182 260

182 260

Juridisch verplicht

172 260

179 760

178 260

178 260

178 260

Bestuurlijk gebonden

0

0

4 000

4 000

4 000

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

16.3 Operationele beleidsdoelstelling
16.3.1 Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel

Motivering

Om voldoende ruimte te kunnen geven aan excellent ongebonden en zuiver wetenschappelijk en aan toegepast onderzoek dat beter aansluit op maatschappelijke vraagstukken, is een adequate toerusting en bekostiging van onderzoeksorganisaties vereist. Grensverleggend onderzoek ligt aan de basis van veel innovaties, van een concurrerende economie en een vitale samenleving. Innovatieve, hoogwaardige kennis creëert de voorwaarden voor structurele en duurzame economische groei en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken op gebieden zoals water, zorg, veiligheid, migratie, klimaatverandering, energievoorziening.

Een bijdrage aan internationale wetenschappelijke organisaties en deelname aan Europese onderzoeksprogramma’s verhoogt de doelmatigheid en doeltreffendheid van het wetenschappelijk onderzoek. Voor Nederland is internationale wetenschappelijke samenwerking essentieel voor de wetenschapsbeoefening en belangrijk vanuit politiek, maatschappelijk en economisch oogpunt. Samenwerking in grote netwerken en internationale instituten en programma’s biedt schaalvoordelen waardoor onze onderzoekers toegang krijgen tot geavanceerde onderzoeksfaciliteiten. Het kabinet vindt dat het wetenschappelijk onderzoek in Nederland zich moet kunnen meten met het beste in de wereld.

Op deze wijze kan Nederland bijdragen aan de Europese ambitie de meest concurrerende economie van de wereld te worden. Het streven is er in algemene zin op gericht binnen Europa tot de koplopers te behoren.

Instrumenten

Bekostiging van de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW, TNO en KB.

  • Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties (ESA, ESO, CERN, EMBL, EMBC).

  • Subsidie aan een aantal wetenschappelijke instellingen, waaronder wetenschappelijke bibliotheken, met een belangrijke instellingsoverstijgende functie.

  • Subsidie aan Stichting SURF voor grensverleggende ict-innovaties. Hierdoor kan het hoger onderwijs en onderzoek optimaal gebruik maken van de mogelijkheden van ict om zo de kwaliteit van onderwijs en onderzoek te verbeteren. Deze middelen zullen conform de kabinetsreactie op het advies van ICTRegie over de ICT-onderzoeksinfrastructuur in Nederland (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 26 643, nr. 140) worden ingezet voor de versterking van de ict-onderzoeksinfrastructuur zoals computernetwerken (SURFnet, Gigaport), E-science en High Performance Computing.

  • Subsidie aan EG-Liaison voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

  • Subsidie aan Naturalis voor de totstandkoming van het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit (NCB). Op termijn zal het Nationaal Herbarium hierin opgaan.

  • Subsidie aan het science center NEMO in het kader van het beleid voor wetenschap- en techniekcommunicatie (tevens bedoeld voor Kennislink, de continuïteit van de kleine science centra, en de Oktober Kennismaand).

  • Financiering van het universitaire onderzoek (via beleidsartikel 7: Wetenschappelijk Onderwijs).

Verdere implementatie van het interdepartementale proces van vraagprogrammering van het onderzoek TNO en de GTI’s. Vanuit de maatschappelijke thema’s en vraagstukken wordt in kennisarena’s meer specifiek de richting bepaald voor kennis voor beleid, grote faciliteiten en kennis als vermogen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 16.4 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

R&D-investeringen als % BBP, gefinancierd door

1,82%

1,81%

3%

 

-

de overheid

0,62%

0,67%

0,90%

 

-

bedrijven Nederland

0,93%

0,88%

1,90%

 

-

overig (waaronder buitenland)

0,27%

0,26%

0,20%

Bron: CBS

peildatum: 2000

peildatum 2007

peildatum

2010

2.

Inzet wetenschappelijk personeel voor R&D (onderzoekers per 1 000 personen van de beroepsbevolking)

5,2

5,7

> 5,7

Bron: CBS

peildatum: 2000

peildatum 2008

 

3.

Nederlandse deelname in EU-Kaderprogramma

(opbrengst in % minus bijdrage in %)

0%

+ 1,6%

> 0%

Bron: EG-Liaison

 

peildatum: oktober 2009

peildatum: KP7 (2007–2013)

Tabel 16.5 Kengetallen, 2008
 

Aantal

R&D-uitgaven

(miljoen €)

Totaal R&D-personeel (x 1 000 fte)

Onderzoekers (x 1 000 fte)

Totaal

3 359

10 502

93,4

50,7

Bedrijven

3 186

5 263

48,0

24,9

Instituten

111

1 259

12,2

7,0

HO-instellingen

62

3 980

33,2

18,8

Bron: CBS

Toelichting:

  • 1. Indicator 1 is het resultaat van het totaal aan investeringen van overheid, bedrijfsleven, overige nationale bronnen en het buitenland in R&D. Het overheidsdeel is direct te beïnvloeden, de investeringen van bedrijven slechts indirect (via stimuleringsmaatregelen en de fiscale faciliteit WBSO). De streefwaarde van 3 procent is gebaseerd op de afspraken in Europees verband (Barcelona Top in 2002) en had betrekking op 2010. Op basis van de cijfers voor 2007 (de totale R&D uitgaven bedroegen 1,77% van het BBP) kan de conclusie worden getrokken dat deze doelstelling voor het jaar 2010 niet wordt gerealiseerd, noch voor Nederland, noch voor de EU als geheel. In EU-verband wordt, in het kader van de nieuwe Europa 2020 strategie voor duurzame groei en banen, nagedacht over nieuwe – Nederlandse – streefdoelen voor 2020. EU breed is dit doel reeds vastgesteld op 3%. De hiervan afgeleide Nederlandse doelstelling zal door het nieuwe kabinet worden vastgesteld. Vooralsnog is de nationale ambitie van 3% ongewijzigd (zie de kabinetsnota «Naar een robuuste kenniseconomie», Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 27 406, nr. 153).

    De cijfers voor 2007– het CBS berekent alleen voor de oneven jaren financieringscijfers – zijn door het CBS herzien voor de sector hoger onderwijs op basis van een iets gewijzigde methodiek en een betere dekking van de sector. De overheidsinvesteringen liggen in 2007 op een iets hoger niveau dan 2000, die van de bedrijven zijn daarentegen gedaald.

  • 2. Indicator 2 is ook het resultaat van het totaal aan investeringen van overheid en bedrijfsleven. De streefwaarde is gericht op een verhoging van de laatst gemeten waarde. Het aandeel onderzoekers in Nederland ten opzichte van de beroepsbevolking is in Europees perspectief matig (positie 13 van de 27 EU-landen). Het is nog onduidelijk wat de effecten van de financiële crisis zijn (geweest). Ten opzichte van de basiswaarde is er wel sprake van een positieve ontwikkeling.

  • 3. Bij indicator 3 gaat het om het verschil tussen de Nederlandse bijdrage aan het Kaderprogramma van de EU en de opbrengsten die Nederlandse onderzoekers hieruit halen. Het streven is een positief saldo te realiseren, zoals dat tot nu toe het geval is geweest bij de verschillende EU-Kaderprogramma’s. De cijfers over het jaar 2009 laten zien dat Nederland goed scoort met een positief saldo van 1,6%.

16.3.2 Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken

Motivering

Om te zorgen dat het Nederlandse onderzoeksbestel beter in staat is (funderend) onderzoek te verrichten en op een aantal terreinen de aansluiting met de internationale top te bereiken of te behouden, investeert de overheid in een aantal specifieke thema’s. Deze thema’s vragen vanwege hun potentie om bijzondere prioriteitsstelling en financiering. Bij de meeste thema’s is sprake van co-financiering door de betreffende onderzoeksinstelling en/of andere departementen. De thema’s sluiten aan bij de grote nationale onderzoeksprioriteiten en bij prioriteiten die voortkomen uit de kennis en innovatieagenda van het kabinet en anticiperen op de maatschappelijke kennisbehoeften (zorg, energie, water, duurzaamheid, etcetera).

  • Bijdragen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) in het kader van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (Bsik) aan de lopende ICES/KIS-3 projecten waarvoor OCW penvoerder is.

  • Bijdrage uit de FES impuls 2006 voor toponderzoek en innovatieprogramma’s aan het project Game Research for Training and Entertainment (GATE).

  • Bijdrage aan NWO uit de FES impuls 2005 voor de investering in een vijftal grootschalige researchfaciliteiten.

  • Bijdrage uit de Fes-enveloppe voor maatschappelijke innovatieprogramma’s aan het project Hersenen en Cognitie.

  • Bijdrage uit de Fes-enveloppe voor grootschalige researchinfrastructuur aan het project Surfnet 7. SURFnet 7 vormt een belangrijk deel van de Nederlandse ICT researchinfrastructuur en heeft tot doel het huidige hybride computernetwerk door te ontwikkelen zodat het behoort tot het meest geavanceerde researchnetwerk voor hoger onderwijs en onderzoek ter wereld.

  • Bijdrage uit de Fes-enveloppe voor grootschalige researchinfrastructuur aan de totstandkoming van het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit (NCB), waarmee een up-to-date onderzoeksfaciliteit voor onderzoek op het gebied van biodiversiteit wordt gerealiseerd.

  • Bijdrage uit de Fes ronde voor aflopende Fes-projecten in het domein kennis, innovatie en onderwijs aan het project ITER-NL2. In dit project wordt gewerkt aan ontwerp en constructie van wetenschappelijke instrumentatie voor het internationale kernfusiereactorproject ITER.

  • Subsidie aan NWO voor het voortzetten van het Netherlands Genomics Initiative (NGI) in een tweede fase (2008–2012).

  • Subsidie aan het interdisciplinaire onderzoeksproject Talentenkracht voor onderzoek naar het van nature bij kinderen van 3–5 jaar oud aanwezige exploratiegedrag en onderzoekstalent op gebieden als logisch denken, redeneren en ruimtelijk inzicht.

  • Subsidie aan het Nederlands instituut voor Radio Astronomie (ASTRON) ter waarborging van een adequate financiering van de exploitatie van de LOw Frequency ARray faciliteit (LOFAR).

  • Een structurele bijdrage aan NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd worden op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie.

Instrumenten

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Algemene streefwaarden zijn niet van toepassing, maar zo nodig afgesproken per programma. De voortgang van de in het kader van het FES uitgevoerde projecten en programma’s die onder de Bsik regeling vallen wordt bewaakt door de Commissie van Wijzen ICES/KIS. Een team van Agentschap NL (v/h SenterNovem) en NWO voert hiervoor de monitor uit. Veel van de projecten liggen op het gebied van het biomedische onderzoek en de moleculaire biologie. De Nederlandse wetenschappelijke positie op deze gebieden is, blijkend uit citatiescores, internationaal sterk (NOWT 2010; Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 288, nr. 89).

16.3.3 Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap

Motivering

Om een kwalitatief hoogwaardig en op vernieuwing gericht onderzoeksstelsel in stand te kunnen houden en verder te ontwikkelen, is het aantrekken en vasthouden van goede onderzoekers essentieel. Voorkomen moet worden dat de lage instroom van jong wetenschappelijk talent (vooral in de bètadisciplines) en de vergrijzing van vooral het universitaire wetenschappelijke personeel uitmondt in een tekort aan wetenschappelijk personeel. Het beleid is daarom gericht op een hogere in- en doorstroom van (jonge) veelbelovende onderzoekers en op het verbeteren van loopbaanperspectieven in het onderzoek. Speciale aandacht is er voor het verhogen van het aantal Nederlandse wetenschappers met een niet-westerse achtergrond en het aantal vrouwen in hoge wetenschappelijke stafposities (zie ook artikel 25 Emancipatie). Het kabinet wil excellente wetenschap verder bevorderen en het primaat van ongebonden en zuiver wetenschappelijk onderzoek versterken. Het kabinet zorgt er voor dat het geld zo veel mogelijk bij de beste mensen terecht komt. Daarom is er extra aandacht voor versterking van de persoonsgerichte financiering van onderzoek.

Van deze operationele doelstelling is een beleidsdoorlichting uitgevoerd, die in 2008 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 511, nr. 1 en 2). Op grond van de bevindingen bleek dat handhaving van de operationele beleidsdoelstelling noodzakelijk is en dat continuering van de inzet van persoonsgerichte instrumenten nodig blijft.

Instrumenten

Subsidies aan NWO voor:

  • het uitvoeren van een versterkt en uitgebreid programma «Vernieuwingsimpuls» dat beoogt ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers;

  • het honoreren van extra aanvragen van vrouwen met een subsidiabel voorstel in de vidi en vici rondes van de Vernieuwingsimpuls;

  • de continuering van het programma «Mozaïek», waarmee meer Nederlandse afgestudeerden met een niet-westerse achtergrond in de wetenschap kunnen doorstromen;

  • persoonsgerichte bijdragen voor vrouwelijke hoogleraren via het Aspasiaprogramma. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het oplossen van het hardnekkige probleem van onderbenut vrouwelijk potentieel en in het bijzonder aan verhogen van het in internationaal vergelijk in Nederland erg lage percentage vrouwelijke hoogleraren;

  • het uitvoeren van een programma voor «toptalent» (voorheen «creatieve promovendi»). Dit is een programma waarin talentvolle afgestudeerden kunnen starten met hun promotie op een onderwerp naar keuze;

  • het opzetten van een op het Amerikaanse model van de «graduate schools» geïnspireerd instrument op basis van open competitie voor «training grants». Met dit instrument wordt beoogd de ruimte die het promotiestelsel biedt aan jonge talentvolle onderzoekers te vergroten. Promovendi krijgen zo meer kans zelf hun onderzoeksloopbaan richting te geven.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 16.6 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Het aandeel universitair WP jonger dan 35 jaar

(procenten)

(procenten)

(procenten)

 

WP-totaal

42,2

51,4

> 51,4

 

Hoogleraar

1,3

0,4

> 0,4

 

UHD

2,8

2,6

> 2,6

 

UD

15,2

22,4

> 22,4

Bron: VNSU/WOPI

peildatum: dec. 2000

peildatum: dec. 2009

 

2.

Het aandeel vrouwen in wetenschappelijke functies

(procenten)

(procenten)

 
 

Hoogleraar

6,3

12,3

15 (in 2010)

 

UHD

10,7

19,2

Waarde hoger dan het voorgaande jaar tot een uiteindelijk niveau van ± 50–50.

 

UD

22,4

32,2

 

promovendi

43,0

45,0

 

overig WP

32,8

41,2

 

WP-totaal

27,7

35,7

Bron: VSNU/WOPI

peildatum: dec. 2000

peildatum: dec. 2009

 

3.

Doorstroming van gehonoreerden in de Vernieuwingsimpuls (na 2,5 à 3 jaar)

Verdeling over functiecategorieën in procenten bij de start van de subsidie (man/vrouw)

Verschuiving in procentpunten, aan het einde van de subsidie (man/vrouw)

 
 

-

Postdoc

62/68

– 38/– 31

afname

 

-

UD

27/26

+ 11/+ 11

toename

 

-

UHD

7/4

+ 8/+ 12

toename

  

Hoogleraar

4/2

+ 16/+ 7

toename

  

Functie buiten de wetenschap

0/0

+ 2/+ 3

toename

Bron: NWO jaarboeken 2007 en 2008

peildatum: 2000–2005

peildatum: 2008

 
Tabel 16.7 Kengetallen NWO-subsidieverstrekking, 2009
 

Budget

(miljoen €)

Aantal honoreringen

Netto honoreringspercentage

% gehonoreerde vrouwen

Totaal

605

1 429

32

27

Ruimte voor onderzoekers

292

809

25

23

Bundeling van krachten

222

294

78

51

Wetenschap voor de samenleving

91

326

44

49

Bron: NWO-Jaarverslag 2009

Toelichting:

De overheid zet voor een aantal verschillende doelgroepen specifieke instrumenten in, die moeten leiden tot een hogere in- en doorstroom van (jonge) veelbelovende onderzoekers en het verbeteren van carrièreperspectieven. De drie indicatoren weerspiegelen mede het resultaat van deze inspanningen, zij het dat in eerste instantie de activiteiten van de universiteiten met hun personeelsbeleid hiervoor verantwoordelijk zijn.

Indicatoren 1 en 2. De cijfers geven vooral een indicatie of de gewenste streefrichting, namelijk een verjongd personeelsbestand en een vergroot aandeel vrouwelijke wetenschappers, in algemene zin wordt bereikt. Voor indicator 1 is de streefwaarde een waarde hoger dan de waarde van het laatst beschikbare jaar. Opvallend is dat het aandeel hoogleraren tot 35 jaar al enkele jaren afneemt (het aandeel was zelfs 1,3% in 2000). De verjonging komt met name tot stand bij de categorie UD’s, wat ook voor de hand ligt omdat dit een functiecategorie is die volgt op een promotie.

Het gehanteerde streefpercentage van 15 procent voor het aandeel vrouwelijke hoogleraren in 2010 wordt naar verwachting niet gehaald (cijfers hierover komen pas medio 2011 beschikbaar). De groeicijfers in 2009 ten opzichte van 2008 zijn te laag om te verwachten dat het aandeel vrouwelijke hoogleraren in 2010 15 procent is. Wel is er onder instellingen een «sense of urgency» te constateren. De meeste universiteiten en universitaire medische centra hebben het Charter Talent naar de Top getekend. Dat betekent dat zij zullen werken aan instellingsspecifieke ambities om het aandeel vrouwen in hun instelling te verhogen. Op basis van de ontwikkeling in de groei van het percentage de afgelopen jaren is te verwachten dat het streefpercentage in 2012 wordt bereikt.

Indicator 3.

Het gewenste effect van de Vernieuwingsimpuls, namelijk vernieuwing van het onderzoek en vergroting van de doorstroom- en loopbaanmogelijkheden van onderzoekers, wordt door NWO zichtbaar gemaakt door de positie van de laureaten bij de aanvang van de subsidie te vergelijken met de positie van de laureaten aan het einde van de subsidie. De cijfers hebben betrekking op de laureaten in de Vernieuwingsimpuls, die hun project in 2008 hebben afgerond. De indicator laat zien in welke mate er sprake is van doorstroming van VI-gehonoreerden naar een hogere functiecategorie (afgemeten aan de positie aan het einde van de subsidie ten opzichte van het begin van de subsidie). Uit de cijfers blijkt dat het aandeel postdocs sterk afneemt ten gunste van toename van het aandeel in de hogere WP-functies. Dit wijst er op dat de laureaten in positie doorstromen, met andere woorden een hogere positie hebben dan bij de aanvang van de subsidie. De verschuiving in posities verschilt per doelgroep van de Vernieuwingsimpuls. Veni’s stromen als postdocs vooral door naar UD-posities en in mindere mate naar UHD-posities en nauwelijks naar hoogleraarposities. Vidi’s stromen vooral door van UD-posities naar UHD- en hoogleraarposities en Vici’s stromen alleen door naar hoogleraarposities. Bij de mannen is er een sterkere doorstroom te zien naar hoogleraarsposities dan bij de vrouwen.

16.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 16.8 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Voldoende toegerust onderzoeksstelsel

OD 16.3.1

A. 2011

B. 2011

 
 

Bevorderen wetenschappelijke activiteiten voor specifieke kennis en/of oplossing van maatschappelijke vraagstukken

OD 16.3.2

A. 2012

B. 2012

 

Effectenonderzoek ex post

geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie KB

OD 16.3.1

A. 2010

B. 2010

 
 

Eindevaluatie Rubicon

OD 16.3.3

A. 2010

B. 2010

 
 

Creatieve promovendi

OD 16.3.3

A. 2010

B. 2010

 
 

Evaluatie Mozaïek programma

OD 16.3.3

A. 2012

B. 2010

 
 

Evaluatie NCWT

OD 16.3.1

A. 2012

B. 2012

 

ARTIKEL 24. KINDEROPVANG

24.1 Algemene doelstelling: kinderopvang zorgt ervoor dat ouders beter arbeid en zorg kunnen combineren en draagt er toe bij dat kinderen hun talenten beter kunnen ontwikkelen. Voor de kinderen van 0 tot 4 jaar biedt kinderopvang de mogelijkheid beter toegerust te beginnen aan het primair onderwijs.

Omschrijving

Kinderopvang zorgt ervoor dat ouders arbeid en zorg beter kunnen combineren. Ouders kunnen gebruikmaken van dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang. Om de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang te garanderen biedt de Wet kinderopvang (Staatsblad 2004, 455) werkende ouders een recht op een inkomensafhankelijke bijdrage: de kinderopvangtoeslag. Daarnaast is goede kwaliteti van kinderopvang van groot belang, zodat ouders hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang kunnen laten gaan. De Wet kinderopvang garandeert een goed kwaliteitsniveau. Kwalitatief goede kinderopvang zorgt er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en werking van het stelsel van kinderopvang, waaronder zowel de (financiële) toegankelijkheid als de kwaliteit en budgettaire beheersbaarheid van de kinderopvang vallen. De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.

Externe factoren

Het behalen van de algemene doelstelling hangt onder meer af van:

  • het adequaat functioneren van de markt voor kinderopvang;

  • cultuuraspecten, waaronder het vertrouwen dat ouders hebben in de kwaliteit van de kinderopvang;

  • conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 24.1 Kengetallen gebruik
 

2006

2007

2008

2009

1.

Percentage kinderen van 0 tot 4 jaar met kinderopvangtoeslag

34

47

56

61

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, bewerking OCW

    

2.

Percentage kinderen van 4 tot 12 jaar met kinderopvangtoeslag

9

14

20

22

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, bewerking OCW

    

3.

Percentage huishoudens, waarvan het jongste kind in de leeftijd van 0 tot 4 jaar is, waarbij beide ouders werken (tenminste 12 uur per week)

63

67

70

71

Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking (EBB), 2006–2009

    

4.

Percentage huishoudens, waarvan het jongste kind in de leeftijd van 4 tot 12 jaar is, waarbij beide ouders werken (tenminste 12 uur per week)

60

63

67

67

Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking (EBB) 2006–2009

    

Toelichting:

  • 1. en 2. Deze cijfers geven een beeld van het percentage kinderen met kinderopvangtoeslag, uitgesplitst naar de leeftijdscategorie 0 tot 4 jaar en 4 tot 12 jaar. In beide leeftijdscategorieën is het percentage kinderen met kinderopvangtoeslag toegenomen. Omdat een deel van de ouders pas na afloop van het toeslagjaar de toeslag aanvraagt, kunnen de cijfers afwijken van die in voorgaande jaarverslagen en begrotingen. De deelnamecijfers zijn kengetallen en geen streefwaarde omdat OCW niet als doel heeft zoveel mogelijk kinderopvangtoeslag uit te keren.

  • 3. en 4. Deze cijfers geven weer in hoeveel huishoudens met jonge kinderen beide ouders werken. Er is een stabilisatie te zien van het aantal huishoudens met jonge kinderen waarin beide ouders werken.

24.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 24.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 24 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

3 075 884

3 055 361

2 937 154

2 693 433

2 657 613

2 681 533

2 757 830

Waarvan garantieverplichtingen

       

Programma-uitgaven

3 078 792

3 055 361

2 937 154

2 693 433

2 657 613

2 681 533

2 757 830

         

Kinderen kunnen gebruik maken van kinderopvang zonder financiële drempels voor de ouders

3 034 610

2 982 385

2 890 483

2 661 555

2 631 169

2 655 123

2 730 000

Kinderopvangtoeslag uitgaven

3 034 610

2 982 385

2 890 483

2 661 555

2 631 169

2 655 123

2 730 000

         

Kinderopvang is van goede kwaliteit, passend bij de leeftijd, mogelijkheden en behoeften van kinderen en ouders

36 550

59 995

43 949

29 326

24 142

24 108

24 108

Subsidies

36 550

59 995

43 949

29 326

24 142

24 108

24 108

         

Het ondersteunen van kinderen zodat zij zich kunnen ontwikkelen

7 225

12 963

2 704

2 534

2 284

2 284

3 704

Harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzalen, vve en onderzoek.

7 225

12 963

2 704

2 534

2 284

2 284

3 704

         

Programmakosten overig

407

18

18

18

18

18

18

Agentschap SZW

0

0

0

0

0

0

0

Uitvoeringsorganisatie DUO

407

18

18

18

18

18

18

Ontvangsten

802 325

821 736

856 736

921 736

923 736

959 736

1 006 142

Werkgeversbijdrage

683 507

677 000

692 000

712 000

739 000

770 000

801 406

Terugontvangsten

118 818

144 736

164 736

209 736

184 736

189 736

204 736

Toelichting:

Goede kinderopvang is van groot belang voor ouders die arbeid en zorg combineren. De Wet kinderopvang is met ingang van 2010 op een aantal onderdelen gewijzigd. Het merendeel van de wijzigingen heeft als doel de gastouderopvang te professionaliseren, misbruik en oneigenlijk gebruik terug te dringen en het kinderopvangstelsel budgettair beheersbaar te houden (zie ook de brief aan de Tweede Kamer van 20 juni 2008 (Tweede Kamer 2007–2008, 31 322 VIII, nr. 25) en de Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Tweede Kamer 2008–2009, 31 874, nr. 25)). Dit heeft een toename van administratieve lasten voor bedrijven tot gevolg.

Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 15 juni (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 322, nr. 87) in tabel 1 al is vermeld, is er in 2010 sprake van een overschrijding op de kinderopvangtoeslag. De problematiek wordt veroorzaakt doordat er meer ouders dan verwacht na de wijzigingen in de gastouderopvang per 1 januari 2010, gebruik blijven maken van gastouderopvang. Daarnaast is de afname in gebruik van dagopvang en buitenschoolse opvang na de aanpassing van de toeslagtabel die per 1 januari 2009 is doorgevoerd minder dan verwacht. Per saldo bedraagt de overschrijding (exclusief implementatiekosten gastouderopvang) € 275 miljoen in 2010 oplopend tot € 370 miljoen in 2015. De overschrijding loopt op doordat de geraamde groei van met name de buitenschoolse opvang is bijgesteld.

Door een verhoging van de ouderbijdrage vanaf 2011 wordt deze overschrijding gedekt. Het budget voor de kinderopvangtoeslag wordt in 2012 verlaagd met totaal € 310 miljoen, oplopend tot € 444 miljoen in 2015. In de AMvB die hiervoor noodzakelijk is, zal worden toegelicht hoe deze maatregelen zullen worden ingevuld.

De ontvangsten kinderopvang in tabel 24.2 «budgettaire gevolgen van beleid» betreffen de verplichte werkgeversbijdrage aan de kinderopvangtoeslag die door de Belastingdienst wordt geïnd, en de teveel uitbetaalde kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren die teruggevorderd wordt.

Tabel 24.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

2 937 154

2 693 433

2 657 613

2 681 533

2 757 830

Totaal juridisch verplicht

2 890 483

2 661 555

2 631 196

2 655 123

2 730 000

Totaal bestuurlijk gebonden

46 671

31 878

26 444

26 410

27 830

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Kinderen kunnen gebruik maken van kinderopvang zonder financiële drempels voor de ouders

2 890 483

2 661 555

2 631 169

2 655 123

2 730 000

Juridisch verplicht

2 890 483

2 661 555

2 631 169

2 655 123

2 730 000

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Kinderopvang is van goede kwaliteit, passend bij de leeftijd, mogelijkheden en behoeften van kinderen

43 949

29 326

24 142

24 108

24 108

Juridisch verplicht

0

0

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

43 949

29 326

24 142

24 108

24 108

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Het ondersteunen van kinderen zodat zij zich kunnen ontwikkelen

2 704

2 534

2 284

2 284

3 704

Juridisch verplicht

0

0

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

2 704

2 534

2 284

2 284

3 704

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Programmakosten-overig

18

18

18

18

18

Juridisch verplicht

0

0

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

18

18

18

18

18

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

24.3 Operationele beleidsdoelstelling
24.3.1 Kinderen kunnen gebruik maken van kinderopvang zonder financiële drempels voor de ouders

Motivering

Voor het verhogen van de arbeidsparticipatie is het van belang dat ouders geen onoverkomelijke financiële belemmeringen ervaren om gebruik te maken van kinderopvang.

Instrumenten

Ouders die beide werken ontvangen van het Rijk een bijdrage in de kosten van formele kinderopvang, de kinderopvangtoeslag. Ook ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen, hebben recht op kinderopvangtoeslag.

De begroting van de uitgaven voor kinderopvangtoeslag is gebaseerd op een raming van het aantal kinderen in de dagopvang (0 tot 4 jaar) als percentage van het aantal kinderen van 0 tot 4 jaar in de bevolking, het deelnamepercentage. Dezelfde systematiek is gebruikt voor het ramen van het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang (BSO). De ontwikkeling van de deelname wordt gebaseerd op de trend in de afgelopen jaren. Door de maatregelen in de gastouderopvang zal de deelname in de dagopvang in 2010 naar verwachting tot circa 58% dalen; vanaf 2011 is een beperkte groei geraamd tot een maximum van circa 62% in 2015. In de buitenschoolse opvang is naar verwachting meer groei mogelijk en wordt een toename verwacht tot circa 34% in 2015.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 24.4 Kengetallen
 

2006

2007

2008

2009

het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvang

274 000

392 000

468 000

518 000

het aantal huishoudens met een inkomen tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van kinderopvang

122 000

167 000

202 000

224 000

Bron: Belastingdienst Toeslagen, bewerkingen OCW; aantallen kunnen in verband met latere vaststellingen van de definitieve toekenningen van de toeslag afwijken van eerdere cijfers.

Toelichting:

De kengetallen in tabel 24.4 geven de ontwikkeling van het algemene gebruik van formele kinderopvang en het gebruik bij huishoudens tot anderhalf modaal weer. Zowel het algemene gebruik van formele kinderopvang als het gebruik bij huishoudens tot anderhalf modaal is de afgelopen jaren gestegen.

Tabel 24.5 Kengetallen ouderbijdrage
 

2007

2008

2009

2010 *

Gemiddelde uurpijs

€ 5,70

€ 5,84

€ 5,95

€ 6,04

Ouderbijdrage eerste kind per uur

    

130% van het wettelijk minimumloon

€ 0,35

€ 0,36

€ 0,47

€ 0,48

1,5 x modaal

€ 0,89

€ 0,91

€ 1,20

€ 1,21

3 x modaal

€ 2,30

€ 2,36

€ 3,10

€ 3,15

Ouderbijdrage volgend kind per uur

    

130% van het wettelijk minimumloon

€ 0,21

€ 0,21

€ 0,21

€ 0,22

1,5 x modaal

€ 0,30

€ 0,31

€ 0,32

€ 0,32

3 x modaal

€ 0,48

€ 0,49

€ 0,50

€ 0,51

Bron: Belastingdienst Toeslagen, bewerkingen OCW

XNoot
*

de bedragen 2010 zijn gebaseerd op gegevens van juli 2010

Toelichting:

In tabel 24.5 staan de kosten van kinderopvang per uur voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de werkelijke gemiddelde uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

24.3.2 Kinderopvang is van goede kwaliteit, passend bij de leeftijd, mogelijkheden en behoeften van kinderen en ouders

Motivering

Het kabinet wil dat ouders hun kinderen met een gerust hart aan de kinderopvang kunnen toevertrouwen. Het kabinet neemt, juist omdat het om jonge kinderen gaat, mede de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van kinderopvang en het toezicht daarop. Daarom investeert het kabinet in de kwaliteit van de kinderopvang. Onderdeel van de verbetering van de kwaliteit is het verhogen van de deskundigheid van medewerkers in de kinderopvang en het stimuleren van samenwerking tussen kinderopvangorganisaties en sport- en cultuurorganisaties. Daarnaast is het van belang dat ouders keuzevrijheid hebben bij het kiezen van een kinderopvanginstelling.

• Subsidies

Instrumenten

Mede door middel van het verstrekken van subsidies stimuleert het kabinet onder andere het verbeteren van de kwaliteit maar ook het versterken van toezicht en het uitvoeren van diverse onderzoeken.

• Normen kwaliteit kinderopvang

De Wet kinderopvang stelt eisen aan de aanbieders van kinderopvang zodat er sprake is van verantwoorde kinderopvang, die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Om de algemene eisen van de wet te concretiseren zijn er landelijke normen ontwikkeld door de vertegenwoordigers van ouders en ondernemers in de kinderopvang. Deze normen zijn door het kabinet overgenomen in beleidsregels en toetsingskaders voor het gemeentelijk toezicht. Hiermee wordt een basiskwaliteit van de kinderopvang gegarandeerd.

• Toezicht op de kinderopvang

Op grond van de Wet kinderopvang is de gemeente verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. Het toezicht wordt feitelijk uitgevoerd door de GGD. De GGD’en voeren dit toezicht uniform uit op basis van landelijke gestandaardiseerde toetsingskaders met concrete toetsingscriteria, waarin de eisen uit de Wet kinderopvang en de normen uit de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang één op één zijn overgenomen en geconcretiseerd. In september 2009 is de GGD gestart met risicogestuurd toezicht, «minder waar mogelijk, meer waar nodig». De verwachting is dat met het efficiënter worden van het toezicht de administratieve lasten per bedrijf zullen dalen.

Vanaf 1 januari 2010 houdt de GGD waar het gastouderopvang betreft, niet alleen toezicht op het gastouderbureau, maar ook op de kwaliteit van de opvang bij de gastouder. Dat betekent een uitbreiding van de toezichtstaak van de GGD. Voor dit doel wordt er in 2011 € 10 miljoen extra toegevoegd aan het gemeentefonds. De Inspectie van het Onderwijs ziet namens de minister van OCW toe op de wijze waarop gemeenten het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang en de handhaving uitvoeren.

• Kwaliteit personeel en opleidingen

De deskundigheid van de pedagogisch medewerkers (leidsters) is naast de groepsgrootte en de leidster/kind-ratio een bepalende factor voor de kwaliteit van de kinderopvang. In 2011 wordt via het programma «Excellente kinderopvang» van het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) de kwaliteit van de medewerkers in de kinderopvang verbeterd. BKK ontvangt voor de jaren 2009 tot en met 2012 in totaal € 40 miljoen subsidie om gericht te werken aan de vaardigheden van de pedagogisch medewerkers.

Om de gastouderopvang te professionaliseren worden deskundigheidseisen gesteld aan gastouders. Deze eisen zijn gericht op het bieden van voldoende zorg (MBO 2, helpende welzijn, en MBO 2, helpende zorg en welzijn). Gastouders dienen een diploma EHBO voor kinderen te hebben en te beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en te zorgen voor een veilige omgeving in huis.

• Landelijk register

Het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) is begin 2010 in gebruik genomen. Het wordt in de loop van 2010 gevuld met informatie over alle kinderopvangvoorzieningen, inclusief gastouders, die aan de wettelijke eisen voldoen. De Belastingdienst kent op basis van dit LRK kinderopvangtoeslag toe: ouders hebben alleen recht op kinderopvangtoeslag als hun kinderopvangorganisatie of gastouder met ingang van 1 januari 2011 in het LRK staat. Ouders kunnen via internet het LRK raadplegen, om opvang te zoeken of om vast te stellen of voor de opvang waarvan zij gebruik (willen gaan) maken recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Daarnaast vervult het LRK, in combinatie met de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte (GIR) een belangrijke rol bij een efficiëntere uitvoering van inspectie en handhaving door GGD’en en gemeenten. Ook het peuterspeelwerk en de voor- en vroegschoolse educatie (vve) worden opgenomen in het LRK.

• Tussenschoolse opvang

Voor de scholing van overblijfmedewerkers is ca € 4,0 miljoen per jaar beschikbaar.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 24.6 Kengetallen percentage nieuwe en jaarlijkse meldingsonderzoeken kinderopvang
 

2007

2008

Dagopvang

76%

75%

Buitenschoolse opvang

71%

73%

Gastouderopvang

65%

75%

Totaal

73%

75%

IvhO, kwaliteit van het Onderwijs, kwaliteit gemeentelijk toezicht Kinderopvang, 2008

Toelichting:

Nieuwe meldingsonderzoeken zijn inspecties die plaats moeten vinden voordat een nieuw kindercentrum van start gaat. Bij de jaarlijkse meldingsonderzoeken werd tot de invoering van het risicogestuurd toezicht een bestaand kindercentrum elk jaar bezocht door de GGD-inspecteur.

Ten opzichte van 2007 is een lichte stijging zichtbaar van de wettelijk voorgeschreven onderzoeken door de GGD. Dit wordt vooral veroorzaakt door een stijging van het percentage afgeronde GGD-onderzoeken van nieuwe locaties. De wettelijke norm van 100% is niet gehaald. De oorzaak hiervan is vooral de verdere stijging van aantal kinderopvanglocaties.

Het totaal aantal jaarlijkse afgeronde onderzoeken is ten opzichte van 2007 met 1 273 onderzoeken gestegen tot 6 973 onderzoeken in 2008.

Tabel 24.7 Oudertevredenheid algemene en pedagogische kwaliteit kinderopvang
 

Basiswaarde 2010

Streefwaarde 2011

Algemene kwaliteit

7,9

7,9

Pedagogische kwaliteit

7,6

7,6

Bron: Monitor Kinderopvang, bewerkingen CBS, jaar 2009.

Toelichting:

In de begroting 2011 is voor het eerst de indicator oudertevredenheid opgenomen. Deze omvat de gemiddelde ervaren algemene en pedagogische kwaliteit kinderopvang door huishoudens met kinderen van 12 jaar en jonger waarvan beide ouders 1 uur of meer per week werken. Aan ouders die gebruik maken van de formele kinderopvang is gevraagd een rapportcijfer, met de schaal 1 op 10, te geven voor de algemene kwaliteit en voor de pedagogische kwaliteit. Voor de algemene kwaliteit is een 7,9 gegeven en voor de pedagogische kwaliteit een 7,6. Het streven is om deze score vast te houden.

Tabel 24.8 Kengetal proceskwaliteit 1
 

2005

2008

Score proceskwaliteit

3,6

3,0

Bron: Pedagogische kwaliteit van de opvang van 0- tot 4 jarigen in Nederlandse kinderdagverblijven NCKO, 2009

XNoot
1

Dit betreft een 7-puntsschaal

Toelichting:

De score proceskwaliteit is de gemiddelde totaalscore van 6 verschillende onderwerpen op een 7-puntsschaal. De 6 onderwerpen betreffen ruimte/meubilering, individuele zorg, taal, activiteiten, interacties en programma. Het gaat hierbij om zogenaamde proceskenmerken oftewel kenmerken van de gang van zaken in de praktijk.

Voor de kinderopvang gelden daarnaast kwaliteitsvoorwaarden die door de overheid (GGD) worden getoetst. Het gaat daarbij met name om structuurkenmerken, dat wil zeggen basisvoorwaarden, waaraan iedereen moet voldoen, zoals voldoende geschoolde beroepskrachten, maximum aantal kinderen in een groep, medezeggenschap van ouders, etc.

24.3.3 Het ondersteunen van kinderen zodat zij hun talenten kunnen ontwikkelen

Motivering

Het streven van het kabinet is dat er in Nederland voor alle kinderen wier ouders dat wensen goede opvang is in peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen. Eind juni 2009 is het wetsvoorstel Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie ingediend bij de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 989, nr. 2). Dit wetsvoorstel is in augustus 2010 in werking getreden. Het doel is dat in 2011 alle kinderen die het nodig hebben voor- en vroegschoolse educatie (vve) aangeboden krijgen. De vve moet van goede kwaliteit zijn en financieel toegankelijk. Het toezicht moet goed geregeld zijn. De harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk betreft zowel de kwaliteit als de financiële toegankelijkheid van met name voorschoolse educatie in peuterspeelzalen. Doel is een kwaliteitsverbetering van peuterspeelzalen, zodat in alle voorzieningen voor jonge kinderen dezelfde uitgangspunten voor veiligheid en gezondheid van toepassing zijn, met behoud van het specifieke karakter van peuterspeelzalen als laagdrempelige buurtvoorziening. Gemeenten hebben een regierol bij het lokaal vormgeven van harmonisatie en voorschoolse educatiebeleid.

Instrumenten

Voor de kwaliteitsverbetering van peuterspeelzaalwerk worden de volgende maatregelen ingezet:

  • landelijk geldende kwaliteitseisen vanaf 1 augustus 2010;

  • afschaffen van peuterspeelzaalwerk met uitsluitend vrijwilligers, er moet minimaal één leidster op een groep aanwezig zijn die professioneel geschoold is;

  • de leidster/kind ratio wordt 1:8, dat wil zeggen dat er minimaal één leidster op acht kinderen aanwezig is;

  • landelijk geregeld toezicht.

Er is structureel € 30 miljoen beschikbaar voor het verbeteren van de leidster/kind ratio in het peuterspeelzaalwerk zodat het meer in lijn komt met de leidster/kind ratio in de kinderopvang (voor driejarigen). Er is € 5 miljoen om ervoor te zorgen dat er minimaal één beroepskracht op een groep kan worden aangesteld. Deze € 35 miljoen is structureel vanaf 2010 beschikbaar en wordt toegevoegd aan het gemeentefonds.

In het kader van de landelijke kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen wordt de verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving bij de gemeenten en de GGD’en belegd. Hiervoor is structureel € 5 miljoen euro aan het Gemeentefonds toegevoegd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 24.9 Indicator Percentage doelgroepkinderen van 2 en 3 jaar aan wie een VVE- programma wordt aangeboden.

Indicator

Basiswaarde 2005/2006

Laatste waarde 2009

Waarde 2010

Streefwaarde 2011

Percentage doelgroepleerlingen onder 2- en 3 jarigen aan wie een vve-programma wordt aangeboden

46%

80%

87%

100%

Bron: 2005/2006: Quik Scan vve, Sardes; 2008: landelijke monitor voor- en vroegschoolse educatie 2008, Sardes; 2009:trends in en rondom peuterspeelzaalwerk, 2010: voorschoolse deel vve-monitor 2010, Sardes.

Toelichting:

Deze indicator betreft het percentage doelgroepkinderen van de 2- en 3-jarigen aan wie een vve-programma wordt aangeboden. De doelgroep bestaat uit achterstandsleerlingen op basis van de gewichtenregeling. Het gaat om kinderen die een risico hebben op een taalachterstand in het Nederlands door een gebrek aan taalaanbod in de omgeving waarin zij opgroeien. Op beleidsartikel 1, Primair Onderwijs, is deze indicator voor doelgroepkinderen van 4 en 5 jaar opgenomen. Het is het streven dat het aanbod van vve aan de doelgroepkinderen in de leeftijd van 2 tot en met 5 jaar, groeit naar 100%.

Tabel 24.10 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde 2007

Laatste waarde 2008

Streefwaarde 2011

Peuterspeelzalen, ratio leidster/kind

1 op 9,2

 

1 op 8

Bron: Regelgeving en financiering kinderopvang en peuterspeelzalen, Regioplan 2007

   

Percentage instellingen met minimaal een leidster op minimaal SPW 3 of equivalent niveau.

 

98%

100%

Bron: Trends in en rondom het peuterspeelzaalwerk; Sardes 2009

   

Toelichting:

Voor 2010 zijn er geen nieuwe gegevens. Dit mede als gevolg van het feit dat het een overgangsjaar is nu de wet op 1 augustus 2010 is ingevoerd en het pas na invoering relevant is of de gewenste verbetering ook plaats heeft gevonden.

24.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 24.10 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie

OD 3

A 2011

B 2012

 

Overig evaluatieonderzoek

Monitoring herziening stelsel gastouderopvang

OD 1

A 2009

B 2011

 
 

Wachtlijsten

OD 2

A 2011

B 2011

 
 

Onderzoek kwaliteit BSO

OD 2

A 2010

B 2011

 
 

Monitor Kinderopvang

OD 2

A 2011

B 2012

 

ARTIKEL 25. EMANCIPATIE

25.1 Algemene doelstelling:

A. Gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen.

B. Gelijke behandeling en sociale acceptatie van homoseksuelen.

Omschrijving

Het Verdrag van Amsterdam (art. 13) en de Algemene Wet Gelijke Behandeling vormen het juridische kader voor het emancipatiebeleid en de homo-emancipatiebeleid in Nederland. Hierin is het recht op gelijke behandeling ongeacht geslacht en seksuele geaardheid vastgelegd. Daarnaast is het VN Vrouwenverdrag belangrijk. Dit verdrag verplicht lidstaten tot gelijkheid van vrouwen en mannen voor de wet en in de praktijk op alle maatschappelijke terreinen.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar:

  • uitbannen van discriminatie naar geslacht en seksuele geaardheid;

  • verbeteren van de positie van meisjes en vrouwen;

  • veranderen van stereotype beeldvorming.

In het Beijing Platform for Action (1995) zijn hier internationaal afspraken over gemaakt. Deze zijn voor Nederland uitgewerkt in het nationale emancipatiebeleid.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor:

  • 1. het emancipatiebeleid op de departementen;

  • 2. het emancipatieproces in de samenleving.

Ieder departement is verantwoordelijk voor het emancipatiebeleid op het eigen beleidsterrein. De verdeling van verantwoordelijkheden is in een brief aan de Tweede Kamer verder uiteengezet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 420, nr. 61). De bijdragen van de departementen aan het emancipatiebeleid zijn opgenomen in de emancipatienota’s en via aparte brieven door de eerstverantwoordelijke bewindspersonen aan de Tweede Kamer verzonden.

De verantwoording aan de Tweede Kamer over behaalde resultaten in het emancipatieproces in de samenleving vindt plaats via verschillende monitors van emancipatie.

Externe factoren

Behalen van de algemene doelstelling hangt af van:

  • bestuurlijke inzet;

  • individuele en collectieve initiatieven;

  • maatschappelijk draagvlak;

  • economische conjunctuur.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 25.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 2011

Arbeidsparticipatie van vrouwen

54% (2004)

60% (2009)

> 65%

Bron: CBS

   

Vrouwen in topposities rijksoverheid

12% (2004)

25% (2009)

25%

Bron: Ministerie van BZK

   

Ongelijke beloning van mannen en vrouwen (overheid) 1

4% (2004)

2,6% (2006)

2%

Bron: Emancipatiemonitor 2008

   

Economische zelfstandigheid vrouwen

42% (2004)

46% (2008)

60%

Bron: CBS

   

Sociale acceptatie van homoseksuelen

85% (2006)

91% (2010)

> 85%

Bron: Homo-emancipatiemonitor 2006

   
XNoot
1

Met betrekking tot het terugdringen van de ongelijke beloning van mannen en vrouwen in de marktsector is geen streefwaarde geformuleerd. De beloningsverschillen in de markt bedroegen in 2006 6,5 % (Bron: Arbeidsinspectie).

Toelichting:

Arbeidsparticipatie van vrouwen

Deze indicator meet het aantal vrouwen dat werkzaam is in een baan van ten minste twaalf uur per week. Doel is het vaststellen of de arbeidsparticipatie van vrouwen stijgt. Vanaf 2004 is een stijgende lijn van de arbeidsparticipatie zichtbaar.

Vrouwen in topposities (rijksoverheid)

Doel van deze indicator is het vaststellen of de vertegenwoordiging van vrouwen in de managementfuncties met integrale eindverantwoordelijkheid over mensen en middelen (s15-s19) binnen de Rijksoverheid toeneemt.

Ongelijke beloning van mannen en vrouwen (overheid)

Doel is het vaststellen van het verschil in beloning van mannen en vrouwen bij de overheid. De berekening wordt onder andere gecorrigeerd voor geslacht en arbeidsduur.

Economische zelfstandigheid vrouwen

Een belangrijk aandachtspunt van het emancipatiebeleid is het bevorderen van de economische zelfstandigheid van vrouwen. Iemand is economisch zelfstandig wanneer inkomsten uit arbeid of eigen onderneming meer dan 70% van het nettominimumloon bedragen. Dit is het bijstandsniveau van een alleenstaande.

Sociale acceptatie homoseksuelen

Sociale acceptatie van homoseksuelen is het aandeel van de bevolking dat neutraal tot heel positief staat tegenover homoseksualiteit. Het doel is het vaststellen of de sociale acceptatie van homoseksuelen verbetert.

25.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

11 229

16 435

14 064

18 658

20 913

20 853

21 138

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

13 990

18 612

18 420

20 223

20 913

20 853

21 138

         

Programma-uitgaven

11 876

16 644

16 760

18 563

19 253

19 193

19 478

         

Emancipatie

       

Het verankeren van het emancipatieperspectief in het beleid van departementen

1 096

125

     
         

Het versterken van het emancipatieperspectief in de samenleving

8 220

13 125

13 300

14 863

15 553

15 493

15 778

         

Homo-emancipatie

       

Het verankeren van het emancipatieperspectief in het beleid van departementen

462

      
         

Het versterken van het emancipatieperspectief in de samenleving

2 098

3 394

3 460

3 700

3 700

3 700

3 700

         

Apparaatsuitgaven

2 114

1 968

1 660

1 660

1 660

1 660

1 660

Ontvangsten

289

0

0

0

0

0

0

Tabel 25.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

16 760

18 563

19 253

19 193

19 478

Totaal juridisch verplicht

6 057

1 649

0

0

0

Totaal bestuurlijk gebonden

10 703

16 914

19 253

19 193

19 478

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     

Het verankeren van het emancipatieperspectief in het beleid van departementen

0

0

0

0

0

Juridisch verplicht

     

Bestuurlijk gebonden

     

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     
       

Het versterken van het emancipatieperspectief in de samenleving

16 760

18 563

19 253

19 193

19 478

Juridisch verplicht

6 057

1 649

   

Bestuurlijk gebonden

10 703

16 914

19 253

19 193

19 478

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     
25.3 Operationele beleidsdoelstelling
25.3.1 Het ontwikkelen en verankeren van emancipatiebeleid op de departementen

Motivering

Het onderkennen van en rekening houden met verschillen tussen burgers, waaronder verschillen in sekse en seksuele geaardheid, leidt tot een verhoging van de kwaliteit en de effectiviteit van het beleid.

Instrumenten

De belangrijkste instrumenten zijn:

  • Een emancipatienota en homo-emancipatienota waarin bijdragen van de departementen aan het emancipatiebeleid zijn opgenomen;

  • Afspraken met de departementen over (homo)emancipatie in nationaal en internationaal beleid;

  • Internationale rapportages over de implementatie en uitvoering van verdragsbepalingen, Europese afspraken en richtsnoeren. De minister rapporteert elke vier jaar aan de VN over de voortgang in het kader van de implementatie van het VN Vrouwenverdrag.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 25.4 Indicatoren

Indicator

Laatste waarde 2008

Streefwaarde 2011

Aantal departementen dat concrete doelen en acties op het emancipatieterrein heeft geformuleerd

13

13

Bron: Emancipatienota

  

Aantal departementen waarmee afspraken zijn gemaakt

13

13

Bron: OCW administratie

  

Toelichting:

Alle 13 departementen zijn zelf verantwoordelijk voor het emancipatiebeleid op het eigen terrein en de verantwoording daarover. In 2008 zijn er met alle departementen afspraken gemaakt over de door hen gewenste samenwerking; zij hebben concrete doelen en acties op het emancipatieterrein geformuleerd en naar de Tweede Kamer gestuurd.

25.3.2 Het stimuleren en ondersteunen van het emancipatieproces in de samenleving

Motivering

Emancipatie levert een belangrijke bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling van burgers, aan respect voor individuele verschillen en aan de kwaliteit van de samenleving.

Instrumenten

De belangrijkste instrumenten zijn:

  • Kennisinfrastructuur van instellingen om overheden, bedrijven en maatschappelijke instellingen te ondersteunen bij de ontwikkeling en implementatie van het emancipatie- en homo-emancipatiebeleid.

  • De werking van het charter «Talent naar de top» ondersteunen. Er wordt gewerkt aan verdere uitbreiding van het aantal toonaangevende bedrijven en overheidsinstellingen onder het charter. De aan het charter deelnemende bedrijven en overheidsinstellingen hebben concrete streefwaarden voor het vergroten van het aantal vrouwen aan de top.

  • Landelijke uitrol van het project 1001Kracht gericht op het vergroten van de maatschappelijke participatie van 50 000 vrouwen uit etnische minderheden.

  • Tijdbeleid 7 tot 7 gericht op het bevorderen van een betere combinatie van arbeid en zorg «tussen 7 en 7». De ambities van 13 gemeenten en 2 provincies over tijdbeleid worden uitgevoerd. Daarnaast is het aantal gemeenten en provincies met Tijdbeleid uitgebreid.

  • Vergroten van de emancipatie van allochtone mannen via 14 Vadercentra.

  • Vergroten aandacht voor seksuele weerbaarheid. Via VWS levert OCW een bijdrage aan het programma seksuele gezondheid van de jeugd om seksualiteit voor jongens en om mediawijsheid van jongeren in relatie tot seksualiteit te ontwikkelen en te implementeren.

  • Bestuurlijke afspraken met provincies en gemeenten over de ontwikkeling en het invoeren van emancipatie- en homo-emancipatiebeleid.

  • Maatschappelijke organisaties werken samen met de homobeweging aan de bevordering van de sociale acceptatie op de terreinen: onderwijs, sport, werkvloer en ouderen. Dat zijn onder andere vakbonden, de ouderenbond ANBO 50+, NOC*NSF, de Nederlandse Sport Alliantie, Bestuur van Openbaar Onderwijs (CBOO), het Humanistisch Verbond.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 25.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 2011

Aantal bestuurlijke afspraken met gemeenten over emancipatiebeleid

0 (2007)

51 (2010)

25

Bron: OCW administratie

   

Aantal gemeenten dat participeert in project 1001Kracht

6 (2007)

25 (2009)

25

Bron: OCW administratie

   

Aantal koplopers tijdenbeleid 7 tot 7

6 (2007)

15 (2009)

25

Bron: OCW administratie

   

Aantal gemeenten met homo-emancipatiebeleid

42 (2006)

123 (2008)

50

Bron: Movisie

   

Toelichting:

Aantal bestuurlijke afspraken met gemeenten over emancipatiebeleid

Dit is het aantal unieke gemeenten, dat op één of meer van de emancipatieterreinen bestuurlijke afspraken met de minister heeft gemaakt. Het aantal overeenkomsten geeft een goed beeld van de reikwijdte van de emancipatie-impuls op lokaal niveau.

Aantal gemeenten dat participeert in project 1001Kracht

De maatregelen en acties van de gemeenten worden in de voorbereiding van de overeenkomst met OCW afgestemd. Als basis voor de afspraken wordt een door OCW ontwikkeld format met voorwaarden gebruikt.

Aantal koplopers tijdenbeleid 7 tot 7

Aantal gemeenten die een actief beleid voeren gericht op flexibilisering van openings- en werktijden.

Aantal gemeenten met homo-emancipatiebeleid

Stelt vast hoeveel gemeenten een actief homo-emancipatiebeleid voeren. Een actieve gemeente is een gemeente die op 2 of meerdere terreinen aandacht besteedt aan homo-emancipatiebeleid. Inmiddels zijn er 123 gemeenten met een actief homo-emancipatiebeleid.

25.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 25.6 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beide operationele doelstellingen

 

A 2012

B 2013

Effectenonderzoek ex post

Maatschappelijke kosten/baten ruimere/flexibeler tijden in werk, school en zorg

OD 25.3.1

A 2010

B 2010

 

Huidige situatie en behoefte/wensen van burgers/werknemers

OD 25.3.1

A 2009

B 2010

 

Advies Tijden in de samenleving

OD 25.3.1

A 2010

B 2010

 

Openingstijden en participatie

OD 25.3.1

A 2009

B 2010

 

Gezondheid allochtone vrouwen in relatie tot participatie

OD 25.3.1

A 2009

B 2010

 

Economische zelfstandigheid: differentiatie naar inkomen, armoedeval, burgerlijke staat en kinderen

OD 25.3.1

A 2009

B 2010

 

Evaluatie subsidieregeling emancipatieprojecten

OD 25.3.1

A 2010

B 2010

 

Jongeren keuzes en emancipatie

OD 25.3.1

A 2010

B 2010

 

Koplopers tijdenbeleid en homo-emancipatie, 1001kracht en vadercentra

OD 25.3.1 en OD 25.3.2

A 2010

B 2010

Overig evaluatieonderzoek

Emancipatiemonitor

OD 25.3.1

A 2010

B 2010

 

Homo-emancipatiemonitor

OD 25.3.2

A 2009

B 2010

 

Gemeente homo-emancipatiemonitor

OD 25.3.2

A 2009

B 2010

4. DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sectoroverschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:

  • Loonbijstelling;

  • Prijsbijstelling;

  • Nader te verdelen.

Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

17.1 Budgettaire gevolgen
Tabel 17.1 Budgettaire gevolgen van artikel 17 (x € 1 000)
  

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

0

2 603

11 449

– 59 158

– 57 058

– 57 629

– 44 646

Waarvan garantieverplichtingen

       

Uitgaven

0

2 603

11 449

– 59 158

– 57 058

– 57 629

– 44 646

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

1 623

13 944

22 711

22 992

23 303

23 536

Nader te verdelen

0

980

– 2 495

– 81 869

– 80 050

– 80 932

– 68 182

Ontvangsten

0

957

957

957

957

957

957

17.2 Loonbijstelling

De loonbijstelling tranche 2010 is niet uitgedeeld aan de departementen.

17.3 Prijsbijstelling

De prijsbijstelling tranche 2010 is voor het jaar 2010 niet uitgedeeld aan de departementen. OCW heeft in 2010 incidenteel € 30 miljoen gekregen ter dekking van de wettelijk verplichte prijsbijstelling. Vanaf 2011 is de prijsbijstelling tranche 2010 wel uitgekeerd. Een deel van de uitgekeerde prijsbijstelling is ingezet ter dekking van de wettelijk verplichte prijsbijstelling. Daarnaast is 2/3e deel ingezet ter dekking van de leerlingenontwikkeling van OCW. Het resterende deel van de prijsbijstelling zal bij Voorjaarsnota worden uitgedeeld.

17.4 Nader te verdelen

Indien er een maatregel wordt getroffen die een financieel effect heeft op meer dan één artikel, wordt het totale financiële effect op dit artikel geplaatst totdat de verdeling over de beleidsartikelen kan worden gemaakt. Het kan daarbij zowel gaan om beleidsintensiveringen als om bezuinigingen. Nader te verdelen bevat onder meer het volgende:

  • De OCW-subsidies worden met ingang van 2012 structureel met € 83 miljoen gekort. De concrete invulling van de korting op de subsidies zal worden uitgewerkt in een subsidieplan dat komend najaar aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

17.5 Ontvangsten

Ontvangsten die niet aan een beleidsartikel kunnen worden toegerekend, worden op dit artikel geraamd en verantwoord. Het betreft de geraamde ontvangsten voortvloeiend uit de maatregelen van de Commissie Schutte.

ARTIKEL 18. MINISTERIE ALGEMEEN

18.1 Budgettaire gevolgen
Tabel 18.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 18 (x € 1 000)
  

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

146 542

141 215

115 758

91 917

94 196

86 459

87 857

Waarvan garantieverplichtingen

       

Uitgaven

146 555

141 215

115 758

91 917

94 196

86 459

87 857

Bestuursdepartement (niet toe te rekenen uitgaven)

118 287

119 979

105 595

88 573

90 852

83 152

84 550

Uitvoeringsorganisaties onverdeeld

28 268

21 236

10 163

3 344

3 344

3 307

3 307

Ontvangsten

6 156

567

567

567

567

567

567

Toelichting:

In de tabel worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van artikel 18 ministerie algemeen geraamd.

18.2 Bestuursdepartement

Op het artikel «ministerie algemeen», onderdeel van het bestuursdepartement, staan apparaatskosten van de niet- beleidsdirecties. Daarnaast worden hier de centrale kostenposten voor onder andere huisvesting, automatisering, voorlichting en bezwaarschriftencommissie begroot. Dit is inclusief de personele en materiële taakstelling uit het Coalitieakkoord. Op dit artikel is ook de Taakstelling Rijksdienst 2012 (1,5%) geplaatst. Deze zal in de begroting 2012 worden verdeeld over de verschillende artikelen.

18.3 Uitvoeringsorganisaties onverdeeld

Hier worden de kosten geraamd die het bestuursdepartement en de uitvoeringsorganisaties maken voor de invoering van OCW brede projecten. Voorbeelden hiervan zijn de kosten van de tijdelijke directies Kinderopvang en Jeugd, Onderwijs en Zorg.

ARTIKEL 19. INSPECTIES

Op dit artikel worden de apparaatuitgaven geraamd voor de inspecties van het ministerie: de Inspectie van het Onderwijs en de Erfgoedinspectie.

Onder de apparaatskosten van de Inspecties vallen alle kosten die gemoeid zijn met het functioneren van de inspecties, zowel kosten van personeel, materieel en huisvesting als uitbesteed onderzoek.

Door het uitvoeren van onderzoeken bij scholen en instellingen beoordeelt de Inspectie van het Onderwijs de kwaliteit van het onderwijs. De Erfgoedinspectie houdt toezicht op de naleving van specifieke wetten en levert een bijdrage aan een juist gebruik, beheer en bewaring van cultureel erfgoed.

In onderstaande tabel worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van artikel 19 Inspecties geraamd.

19.1 Budgettaire gevolgen
Tabel 19.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 19 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

67 131

65 120

57 982

57 725

57 785

57 785

57 785

Waarvan garantieverplichtingen

       

Uitgaven

67 131

65 120

57 982

57 725

57 785

57 785

57 785

Erfgoedinspectie

2 984

3 208

2 688

2 688

2 688

2 688

2 688

Inspectie van het Onderwijs

64 147

61 912

55 294

55 037

55 097

55 097

55 097

Ontvangsten

237

0

0

0

0

0

0

19.2 Erfgoedinspectie

De Erfgoedinspectie waakt op nationaal niveau over een belangrijk deel van het Nederlandse, Europese en mondiale erfgoed. Zij stimuleert en adviseert (gevraagd en ongevraagd) over verbeteringen in het behoud en beheer en een goede omgang met het erfgoed en over internationale regelingen op het gebied van het cultuurbehoud.

De Erfgoedinspectie houdt toezicht op onder andere:

  • de naleving van de Wet behoud cultuurbezit; de rijkscollecties in beheer bij de verzelfstandigde (rijks)musea, het verlenen van vergunning voor de uitlening van beschermde cultuurvoorwerpen en het verlenen van exportvergunningen voor cultuurgoederen;

  • de naleving van de Archiefwet; de kwaliteit van archiefvorming en archiefbeheer van de Hoge Colleges van Staat, de ministeries en de zelfstandige bestuursorganen;

  • de naleving van de Monumentenwet; op het gebied van archeologische monumenten, opgravingen en vondsten en de gebouwde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten.

Als gevolg van de taakstelling uit het Coalitieakkoord en de nieuwe visie op toezicht zal het toezicht meer dan nu gebaseerd worden op risicoanalyse, selectiviteit en prioriteitsstelling. De Erfgoedinspectie schakelt daar waar mogelijk is over van eerste- naar tweedelijns toezicht. Dit is het gevolg van de introductie van kwaliteitszorgsystemen of alternatieve (horizontale) toetsingsarrangementen.

Het jaarlijkse Erfgoedverslag wordt aangeboden aan zowel Eerste als Tweede Kamer. Het jaarlijks op te stellen jaarwerkprogramma van de Erfgoedinspectie, dat tot stand komt op basis van een risicoanalyse, is jaarlijks voor 1 januari van het betreffende jaar, openbaar.

19.3 Inspectie van het Onderwijs

Voor het kalenderjaar 2011 zijn uitgaven voor een bedrag van € 55 miljoen opgenomen. Dit bedrag is ten opzichte van 2010 gedaald als gevolg eenmalig in 2010 toegekende projectsubsidies en van de doorvoering van de laatste tranche taakstelling 2011.

Hoofdpunten van 2011 zijn:

  • De ontwikkeling van de effectiviteit van het toezicht («meer effect»);

  • De verdere ontwikkeling van de inspectie als handhavende organisatie met (meer) interveniërende bevoegdheden;

  • Het realiseren van een stabiele organisatie na de reorganisatie in 2009, de verdere invulling van de taakstelling tot 2011 en de verdere ontwikkeling van de organisatie op het gebied van taakuitbreiding, professionalisering, ICT en kwaliteitszorg;

  • Het realiseren van een aantal verhuisbewegingen (naar één centrale locatie en vier nevenlocaties).

ARTIKEL 20. ADVIESRADEN

Op dit artikel worden de apparaatuitgaven geraamd voor de adviesraden van het ministerie: de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur en de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT). De apparaatskosten van de adviesraden betreffen de kosten die gemoeid zijn met het functioneren van de adviesraden, waaronder de vacatiegelden voor de leden van de raden, de personele en materiële kosten voor de ondersteunende secretariaten en de kosten van (uit te besteden) onderzoek.

De adviesraden verstrekken als onafhankelijke organen adviezen aan en voeren verkenningen uit ten behoeve van regering en Staten Generaal. Zij spelen in verschillende fasen van de beleidsontwikkeling een rol, variërend van een verkenning over toekomstige ontwikkelingen tot en met een advies over een afgerond wetsontwerp.

In onderstaande tabel worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten aan apparaatskosten (personeel en materieel) geraamd.

20.1 Budgettaire gevolgen
Tabel 20.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 20 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

6 478

7 742

5 793

5 793

5 793

5 793

5 793

Waarvan garantieverplichtingen

       

Uitgaven

6 478

7 742

5 793

5 793

5 793

5 793

5 793

Onderwijsraad

2 700

2 601

2 384

2 384

2 384

2 384

2 384

Raad voor Cultuur

2 756

3 507

2 691

2 691

2 691

2 691

2 691

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1 022

1 634

718

718

718

718

718

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

20.2 Onderwijsraad

De Onderwijsraad adviseert, gevraagd en ongevraagd, over de hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Gedurende de nieuwe zittingsperiode (2009–2012) werkt de Onderwijsraad op basis van een meerjaren adviesprogramma. Bij de voorbereiding van dit programma zijn alle relevante actoren binnen en buiten het onderwijs betrokken.

Het gaat om de volgende programmalijnen:

  • Onderwijs en maatschappelijke opgaven;

  • Problemen en verbeteringen in de kernfuncties van het onderwijs;

  • Speciale groepen en onderwijsvormen;

  • Leraren, schoolorganisatie en bestuur.

Het werkprogramma voor 2011 wordt aan het kabinet aangeboden. Ook buiten het werkprogramma om worden gedurende het jaar zowel door de minister als door de Tweede Kamer adviesvragen aan de Onderwijsraad voorgelegd.

20.3 Raad voor Cultuur

De Raad voor Cultuur adviseert op de gebieden van kunst, cultuur en media. De raad adviseert zowel gevraagd als ongevraagd over het cultuurbeleid in Nederland.

Meestal brengt de Raad advies uit op aanvraag van de minister van OCW.

Naast de beleidsadvisering brengt de Raad voor Cultuur veel uitvoeringsadviezen uit op het gebied van archiefvorming en monumentenzorg. Ook adviseert de Raad voor Cultuur in het kader van de wet tot behoud van cultuurbezit. Jaarlijks maakt de Ministerraad met Prinsjesdag het adviesprogramma van de Raad voor Cultuur van het daaropvolgende jaar openbaar.

20.4 AWT-AER

De AWT-AER brengt gevraagd en ongevraagd advies uit over de hoofdlijnen van het onderzoeks- en innovatiebeleid en het energiebeleid. Met het merendeel van deze adviezen beweegt de AWT-AER zich op de beleidsterreinen van de minister van OCW (wetenschapsbeleid) en de minister van EZ (innovatiebeleid en energiebeleid). Het budget van de AWT-AER is dan ook deels afkomstig van de minister van OCW en deels van de minister van EZ. Kennis, onderzoek en innovatie zijn ook van belang op andere beleidsterreinen. Energie hangt samen met kennis en innovatie, en ook met beleidsterreinen als milieu, mobiliteit en veiligheid.

De AWT-AER adviseert met enige regelmaat het kabinet als geheel, andere ministers en Eerste en Tweede Kamer. Naast het uitbrengen van adviezen hanteren AWT-AER ook andere manieren om hun inzichten te verspreiden, zoals het organiseren van seminars, het houden van lezingen of het fungeren als klankbord voor beleidsmakers.

De AWT-AER verwacht in 2011 adviezen en enkele achtergrondstudies uit te brengen, met behoud van ruimte voor spoedadviezen. De onderwerpen voor het werkprogramma 2011 zijn zorgvuldig afgestemd met de diverse departementen, in het bijzonder de ministers van OCW en EZ, met vertegenwoordigers van het parlement en met andere adviesraden.

5. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

In deze bedrijfsvoeringsparagraaf wordt ingegaan op de onderwerpen in de bedrijfsvoering die specifiek in 2011 aan de orde zullen zijn. Deze paragraaf heeft conform de Comptabiliteitswet het karakter van een uitzonderingsrapportage.

Deze paragraaf is tot stand gekomen gegeven de demissionaire status van het kabinet en kan nog wijzigen als gevolg van de komst van een nieuw kabinet en eventuele taakstellingen.

2. Totstandkoming beleidsinformatie

Beleidsdoorlichtingen

Met ingang van 2010 voert de afdeling onderzoek van de Auditdienst beleidsdoorlichtingen uit in overleg met betrokken beleidsdirecties. Dit gebeurt op basis van de meerjarige planning van beleidsdoorlichtingen in elk beleidsartikel. Voor beleidsthema's die onderdeel uitmaakten van de Heroverwegingen (o.a. toerusting onderwijs) zijn beleidsdoorlichtingen uitgesteld en zal gebruik worden gemaakt van de inzichten uit de heroverwegings-onderzoeken.

Informatiebeleid

Bij informatiebeleid en keteninformatisering gaat het om de uitwisseling van informatie tussen OCW, scholen, burgers en andere overheden. In 2011 zal op basis van een nieuw kabinetsbeleid het strategisch informatiebeleid herijkt worden. Belangrijke onderdelen hierin zullen zijn: het ontwikkelen van gemeenschappelijke bouwstenen in de infrastructuur, samenwerking in de keten, ontwikkeling van indicatoren, en openbaarheid en transparantie. De noodzakelijke samenwerking met de partijen in de onderwijssector zal daarbij verder vormgegeven worden. In het kader van openbaarheid wordt binnen het project Informatiebeleid Publiek verder gewerkt aan het ontsluiten van alle OCW-data en -gegevens voor intermediairs. Tot slot wordt ook in 2011 gewerkt aan de verdere professionalisering van de rol van chief information officer (CIO), inclusief portfolio- en risicomanagement binnen het departement.

Invoering persoonsgebonden nummer in het PO

Met de invoering van het onderwijsnummer kunnen schoolloopbanen scherp in kaart worden gebracht. Voor het voortgezet onderwijs (VO) kan dit al vanaf schooljaar 2003/2004. Met ingang van 2010/2011 werkt ook het primair onderwijs (PO) met het onderwijsnummer. Inzicht in de schoolloopbanen helpt om onderwijsprestaties van de deelnemers, scholen en instellingen en het gehele onderwijsstelsel beter in beeld te krijgen. Door samenwerking met het CBS komen ook achtergrondkenmerken van deelnemers beschikbaar. Hiermee wordt de kennisbasis voor onderwijsbeleid verder versterkt. Zo speelt nu al de onderwijsnummerinformatie een belangrijke rol bij de aanpak van het voortijdig schoolverlaten.

3. Financieel en materieel beheer

Toezicht

Door de val van het kabinet in 2010 is de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wijziging Wet op het Onderwijstoezicht uitgesteld. Afhankelijk van de snelheid van de formatie is de inwerkingtreding nu in de loop van 2011 te verwachten. In het toezicht wordt nu zoveel mogelijk geanticipeerd op de situatie na inwerkingtreding van de WOT.

Duurzaam inkopen

In 2011 zullen de actuele milieucriteria worden toegepast bij alle aanbestedingen waarvoor milieucriteria zijn vastgesteld. Naast vastgestelde criteria die als eisen zijn geformuleerd kunnen ook aanvullende wensen worden meegenomen bij de aanbestedingen. Zowel voor de eigen aanbestedingen als voor de interdepartementale aanbestedingen die in het kader van Categoriemanagement worden uitgevoerd wordt op deze manier uitvoering gegeven aan de doelstelling om 100% duurzaam in te kopen. Wanneer dat bij een specifieke aanbesteding niet mogelijk is, zal dat worden toegelicht.

Betalingsgedrag/betaalfunctie

Uit het onderzoek van de Auditdiensten naar het betaalgedrag van departementen over de eerste 4 maanden van 2009 is gebleken dat de Rijksoverheid ontvangen facturen niet binnen de afgesproken betaaltermijnen afhandelt. Ook bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werden facturen veelal niet tijdig betaald. Vanuit de Tweede Kamer is erop aangedrongen dat het betaalgedrag van de overheid moet verbeteren en dat de overheid juist in tijden van economische crisis een betrouwbare partner moet zijn.

Om het betaalgedrag te verbeteren is een aantal acties gestart die ervoor hebben gezorgd dat het betaalgedrag in 2010 aanmerkelijk is verbeterd. Het percentage tijdig betaalde facturen over de eerste 4 maanden van 2009 (64%) is in de eerste 4 maanden van 2010 sterk verbeterd tot 88%. De verbeteracties zijn gelegen in het beter stroomlijnen en afstemmen van processen, het verduidelijken van verantwoordelijken en het bewustzijn van het belang van tijdig betalen. OCW heeft er vertrouwen in dat het betaalgedrag, met de genoemde maatregelen, structureel aan de norm van 90% zal voldoen.

4. Overige bedrijfsvoeringsaspecten

Overdracht taken van ICN naar RCE

Het voornemen bestaat om het Instituut Collectie Nederland (ICN) op te heffen en de taken onder te brengen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Hiermee wordt beoogd enerzijds de kwaliteit voor de zorg voor het erfgoed in Nederland te verbeteren en tegelijk dezelfde zorg efficiënter te maken. Dit is geheel in overeenstemming met de vernieuwingsoperatie van de Rijksdienst waarbij «meer met minder» het uitgangspunt vormt. De planning is om per 1 januari 2011 de taken overgedragen te hebben.

Onderwijstijd mbo

OCW heeft de afgelopen jaren ingezet op de handhaving van de onderwijsurennorm enerzijds en verbetering van de bedrijfsvoering van onderwijsinstellingen anderzijds. Dit heeft geleid tot een verbetering van de naleving van mbo-opleidingen in 2009, t.w. 83% (76% in 2007) en voldoende programmering 90% (90% in 2007). De resultaten in 2009 betekenen weliswaar een verbetering, maar de progressie is niet voldoende. Alle mbo-opleidingen behoren voldoende onderwijstijd te realiseren.

In het schooljaar 2009–2010 is het toezicht verder aangescherpt onder andere door naast het reguliere onderzoek en de a-selecte steekproef de naleving extra te controleren bij die opleidingen die eerder onvoldoende de 850 urennorm hebben nageleefd en tevens door een scherpere bewaking van de accountantscontrole op de programmering.

In het schooljaar 2010–2011 zal opnieuw een representatief inspectieonderzoek uitgevoerd worden, waardoor vergelijking met de resultaten van 2009 en 2007 mogelijk is.

De eerder genomen maatregelen zoals bekostigingssancties, naming en shaming en extra ondersteuning van de bedrijfsvoering van de mbo instellingen (een belangrijke oorzaak voor niet-naleving van de onderwijstijd) worden ook in 2011 voortgezet.

Afhankelijk van de uitkomsten van het verscherpte toezicht op instellingen in het schooljaar 2009–2010 en de evaluatie van de 850 urennorm (rapportage juli 2010) zullen zonodig nieuwe maatregelen genomen worden.

6. PARAGRAAF INZAKE BATEN-LASTENDIENSTEN

1. DIENST UITVOERING ONDERWIJS

Per 1 januari 2010 zijn CFI en IB-Groep gefuseerd tot één uitvoeringsorganisatie genaamd Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de nieuwe uitvoeringsorganisatie van het ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. In deze paragraaf is de begroting opgenomen van de Dienst Uitvoering Onderwijs.

Tabel 1 Begroting 2011 DUO (x € 1 000)
 

2011

Totaal baten

197 775

Totaal lasten

197 775

Saldo van baten en lasten

0

  

Totaal kapitaalontvangsten

0

Totaal kapitaaluitgaven

8 737

DUO begroot voor 2011 een exploitatiesaldo van nihil. De kapitaaluitgaven zijn gelijk aan de aflossing van leningen bij het ministerie van Financiën (€ 0,3 miljoen) en de vervangingsinvesteringen (€ 8,4 miljoen).

Tabel 2 Begroting van baten en lasten voor het jaar 2011 (x € 1 000)
 

Vastgestelde begroting 2010

2011

2012

2013

2014

2015

Baten

      

opbrengst moederdepartement

181 556

179 610

166 919

166 819

166 623

166 623

opbrengst overige departementen

11 716

14 929

14 929

14 929

14 929

14 929

opbrengst derden

7 292

3 136

3 136

3 136

3 136

3 136

rentebaten

600

100

100

100

100

100

bijzondere baten

      

Totaal baten

201 164

197 775

185 084

183 984

184 788

184 788

       

Lasten

      

apparaatskosten

190 240

188 410

175 692

174 592

175 396

176 139

personele kosten

110 699

112 927

113 243

113 450

112 357

112 357

materiële kosten

79 541

75 483

62 449

61 142

63 039

63 782

rentelasten

700

200

200

200

200

200

afschrijvingskosten

10 224

9 165

9 192

9 192

9 192

8 449

materieel

8 224

8 422

8 449

8 449

8 449

7 706

immaterieel

2 000

743

743

743

743

743

Overige kosten

      

dotaties voorzieningen

      

bijzondere lasten

      

Totaal lasten

201 164

197 775

185 084

183 984

184 788

184 788

       

Saldo van baten en lasten

0

0

0

0

0

0

Toelichting op de begroting van baten en lasten:

De uitkomsten jaarrekening 2009 zijn niet van toepassing, aangezien DUO per 1 januari 2010 van start is gegaan.

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement betreft de inkomsten voor geleverde diensten en producten aan de opdrachtgever OCW.

Opbrengst overige departementen

Het betreft opbrengsten in verband met uitvoering inburgeringstaken in opdracht van het ministerie van VROM en werkzaamheden bekostiging groen onderwijs in opdracht van het ministerie van LNV.

Opbrengst derden

Het betreft hier werkzaamheden voor andere opdrachtgevers dan ministeries. Het gaat ondermeer om de stichting Participatiefonds voor het onderwijs.

De daling van de opbrengst derden van 2010 naar 2011 wordt veroorzaakt door het wegvallen van de OV-studentenkaart.

Rentebaten

Het betreft hier een raming van rentebaten op basis van de huidige renteontwikkeling.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten worden bepaald door de benodigde formatie, die is gerelateerd aan de te leveren prestaties, en de gemiddelde loonkosten.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan deels uit zoals huur gebouwen, facilitaire kosten, kosten informatievoorziening en automatisering. Daarnaast betreffen deze kosten de inhuur van extern personeel voor reguliere werkzaamheden going concern (met name uitzendkrachten) en ICT-gerelateerde veranderopdrachten in opdracht van OCW.

Rentelasten

Dit betreft de te betalen rente in 2011 als gevolg van het beroep op de leenfaciliteit ten behoeve van investeringen in materiële vaste activa. De daling in rentelasten is veroorzaakt door uitbesteding van werkplekkenbeheer van vestiging DUO Zoetermeer, waardoor de leningen zijn teruggebracht per ultimo 2009.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen materiële en immateriële vaste activa. De gehanteerde afschrijvingstermijnen bedragen 10 jaar voor meubilair, 3 jaar voor hardware en 5 jaar voor bedrijfsondersteunende systemen en immateriële vaste activa.

Tabel 3 Kasstroomoverzicht voor het jaar 2011 (x € 1 000)
 

Omschrijving

Vastgestelde begroting 2010

2011

2012

2013

2014

2015

1.

Rekening-courant RHB 1 januari

52 160

50 880

53 308

53 736

54 164

54 592

        

2.

Totaal operationele kasstroom

1 450

9 165

9 192

9 192

9 192

8 449

        

3a.

Totaal investeringen (–)

0

– 8 422

– 8 449

– 8 449

– 8 449

– 7 706

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

0

– 8 422

– 8 449

– 8 449

– 8 449

– 7 706

        

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–)

0

0

0

0

0

0

4b.

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

0

0

0

4c.

Aflossingen op leningen (–)

– 1 180

– 315

– 315

– 315

– 315

– 315

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

      

4.

Totaal financieringskasstroom

1 180

– 315

– 315

– 315

– 315

– 315

        

5.

Rekening courant RHB 31 december

52 880

53 308

53 736

54 164

54 592

55 020

Toelichting op het kasstroomoverzicht:

De operationele kasstroom is gelijk aan het totaal van de begrote afschrijvingskosten (materieel en immaterieel). Het totaal van investeringen is gelijk aan de zogenoemde vervangingsinvesteringen voor de materiële vaste activa en zijn gelijk aan de afschrijvingskosten van deze activa. DUO zal voor 2011 en verder nog een leenfaciliteit aanvragen. Dit ter afdekking van de benodigde investeringen samenhangend met de inrichting van de nieuwbouw locatie Groningen.

Doelmatigheid

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Met een eenduidige productdefinitie (uitgedrukt in kwantiteit en kwaliteit) en de toerekening van kosten naar deze producten ontstaat een grotere transparantie in de relatie tussen het bestuursdepartement en DUO. Het ministerie en de politiek kunnen een betere afweging maken tussen het resultaat en de te maken kosten. Dit leidt tot een verbeterde prioriteitstelling, zowel op geaggregeerd niveau als binnen de DUO-organisatie.

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen zullen inzicht geven in de meerjarige ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen.

Tabel 4 Doelmatigheidsindicatoren
 

2011

2012

2013

2014

2015

Generiek Deel

     

Omzet Bekostiging Instellingen (%)

23%

23%

23%

23%

23%

Omzet Studiefinanciering (%)

55%

55%

55%

55%

55%

Omzet Examendiensten (%)

12%

12%

12%

12%

12%

Omzet Basisregisters (%)

6%

6%

6%

6%

6%

Omzet Informatiediensten (%)

3%

3%

3%

3%

3%

Totaal omzet basiscontract OCW (x € miljoen)

164,6

163,8

163,1

163,1

163,1

      

Projecttarief per uur (index 2011 = 100)

100

99,5

99,0

98,5

98,0

Meerwerktarief per uur (index 2011 = 100)

100

99,5

99,0

98,5

98,0

      

FTE-totaal (exclusief externe inhuur)

1 699

1 699

1 699

1 699

1 699

      

Saldo van baten en lasten (%)

100

100

100

100

100

      

Bezwaarschriften t.b.v. aantal voor bezwaar vatbare beslissingen (vbvb’s) (%)

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (regulier) (%)

>= 75%

>= 75%

>= 75%

>= 75%

>= 75%

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (piek) (%)

>= 60%

>= 60%

>= 60%

>= 60%

>= 60%

      

Specifiek Deel

     

Uitvoeringskosten t.o.v. Programmakosten (index 2011 = 100)

100

99,5

99,0

98,5

98,0

Toelichting Doelmatigheidsindicatoren:

Kostprijs per product (groep): De kostprijs per product is gelijk aan de omzet per product, met het uitgangspunt dat DUO budgetneutraal realiseert.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De percentuele verdeling is gelijk aan deze in het kostprijsmodel 2010. De omzet basiscontract OCW is gelijk aan deze voor 2010 ceteris paribus (geen mutaties in taken voor 2011 en verder), wel inclusief de arbeidsproductiviteitskorting voor 2012 en verder.

FTE totaal: De formatie ARAR (exclusief externen en uitzendkrachten) is gelijk aan de toegestane formatie uit het programma Vernieuwing Rijksdienst waarin de taakstelling uit het kabinet is verwerkt. In deze reeks zijn geen mutaties in de formatie opgenomen naar aanleiding eventueel meer- of minderwerk voor 2011 en verder.

Projecttarief per uur: Het projecttarief per uur is een gemiddeld uurtarief in- en externe inzet ten behoeve van ICT-gerelateerde veranderopdrachten.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief per uur is een gemiddeld uurtarief in- en externe inzet ten behoeve van aanvullende werkzaamheden met relatie going concern.

Saldo baten en lasten: DUO begroot en verwacht te realiseren met een exploitatiesaldo van nul.

Bezwaarschriften t.b.v. aantal voor bezwaar vatbare beslissingen: Het aantal bezwaarschriften m.b.t. Studiefinanciering en WTOS (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage schoolkosten) bedraagt maximaal 1,4% van het aantal voor bezwaar vatbare beslissingen (vbvb’s).

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (regulier): 75% van de klanten die een medewerker willen spreken, krijgt binnen 2 minuten contact.

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (piek): In de piekperiode augustus tot en met oktober wacht 60% van de klanten niet langer dan 3 minuten.

Uitvoeringskosten t.o.v. Programmakosten: Het betreft het aandeel uitvoeringskosten t.o.v. programmakosten.

2. NATIONAAL ARCHIEF

2.1 Algemene toelichting
Tabel 1 Begroting Nationaal Archief (x 1 000)
 

2011

Totaal baten

24 355

Totaal lasten

24 355

Saldo van baten en lasten

0

  

Kapitaalontvangsten

2 250

Kapitaaluitgaven

– 2 621

2.2 Baten en lasten
Tabel 2 Begroting van baten en lasten Nationaal Archief (x € 1 000)
 

Slotwet 2009

Vastgestelde begroting 2010

2011

2012

2013

2014

2015

Baten

       

Opbrengst moederdepartement

22 820

17 804

17 783

17 736

17 669

17 669

17 669

Opbrengst overige departementen

665

0

0

0

0

0

0

Opbrengst derden

2 464

1 852

1 037

1 007

830

261

0

Rentebaten

44

50

50

50

50

50

50

Projectmiddelen

– 2 052

0

5 485

2 710

2 710

0

0

Bijzondere baten

794

0

0

0

0

0

0

         

Totaal baten

24 735

19 706

24 355

21 503

21 259

17 980

17 719

         

Lasten

       

Apparaatskosten

24 448

18 586

21 165

18 384

18 195

16 913

16 714

Personele bekostiging

10 548

9 514

10 246

9 448

9 239

9 014

9 014

Huisvesting

5 233

4 098

3 594

3 665

3 665

3 665

3 665

Materiële bekostiging

8 667

4 974

7 325

5 271

5 291

4 234

4 035

Rentelasten

27

26

111

95

81

69

57

Afschrijvingskosten

486

1 094

3 079

3 024

2 983

998

948

Materieel

486

594

1 094

1 039

998

998

948

Immaterieel

 

500

1 985

1 985

1 985

0

0

Overige kosten

150

0

0

0

0

0

0

Dotaties voorzieningen

17

0

0

0

0

0

0

Buitengewone lasten

133

0

0

0

0

0

0

         

Totaal lasten

25 111

19 706

24 355

21 503

21 259

17 980

17 719

         

Saldo van baten en lasten

-376

0

0

0

0

0

0

Toelichting:

Baten

Opbrengst moederdepartement

Opbrengst moederdepartement: dit is het bedrag dat het moederdepartement bijdraagt aan de producten van het Nationaal Archief. Deze bestaat uit structurele middelen voor de primaire processen en incidentele middelen voor specifieke eenmalige producten en diensten, zoals de bijdrage voor het samenwerken met de ministeries in een gemeenschappelijke uitvoeringsorganisatie om archiefachterstanden aan te pakken. In 2009 en 2010 worden verschillende getallen gegeven ten opzichte van de reeks bij het moederdepartement. Dit wordt veroorzaakt door mutaties die na vaststelling van het jaarverslag en begroting hebben plaatsgevonden.

Opbrengst overige departementen

Opbrengsten overige departementen: deze bestaat uit eenmalige inkomsten van overige departementen voor specifieke eenmalige producten en diensten.

Opbrengst derden

Opbrengsten derden: deze bestaat uit eenmalige inkomsten van derde partijen (o.a. Europese Unie) voor specifieke eenmalige producten en diensten.

Rentebaten

Rentebaten: deze baten zijn begroot op basis van een vergoeding van 2% en de opbrengsten uit deposito.

Projectmiddelen

Dit betreft gelden die zijn toegewezen aan specifieke eenmalige producten en diensten. Onder andere de afschrijvingen van investeringen in het fysieke en digitale depot gedaan in de jaren 2007 t/m 2010 worden hieruit betaald.

Lasten

Apparaatskosten

Personele kosten: deze kosten zijn gebaseerd op een formatie van 125,3 fte vermeerderd met de personele kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de specifieke eenmalige producten. Tevens zijn de wachtgelden voor voormalige medewerkers en bijkomende personele kosten als reiskosten en opleidingen in deze post opgenomen.

De gemiddelde loonsom per personeelslid binnen de vaste formatie bedraagt hierbij € 66 878,30 per fte.

Om de specifieke eenmalige producten te kunnen ontwikkelen, is tijdelijk personeel vereist. Zoveel mogelijk zal dit opgevangen worden door externe inhuur (+/- 30 fte), tegen een gemiddeld uurtarief van € 125,–.

Huisvestingskosten: deze post bevat de kosten voor huur van het gebouw van het Nationaal Archief en de met dit gebouw samenhangende exploitatiekosten. De kosten voor de huur zijn gebaseerd op de geprognotiseerde huur gedurende en na de renovatie van het gebouw.

Materiële kosten: deze kosten zijn gebaseerd op de verwachte materiële kosten, vermeerderd met de materiële kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de specifieke eenmalige producten.

Rentelasten

Rentelasten: deze vloeien voort uit het beroep op de leenfaciliteit in de voorgaande jaren. De gehanteerde rentepercentages zijn conform de rentebrief van het Ministerie van Financiën.

Afschrijvingskosten

Afschrijvingskosten: deze kosten vertonen een sterk stijgende lijn. Dit wordt veroorzaakt door de grote investeringen in het fysieke en digitale depot en de ontwikkeling van de publieke ruimte.

2.3 Kasstroom
Tabel 3 Kasstroomoverzicht Nationaal Archief (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

1.

Rekening courant RHB 1 januari (incl. deposito)

17 387

11 447

6 245

4 540

3 358

3 954

4 678

         

2.

Totaal operationele kasstroom

247

– 1 944

1 334

– 865

871

998

898

         

3a.

Totale investeringen -/-

– 4 104

– 3 150

– 2 250

0

0

0

0

3b.

Totale boekwaarde desinvesteringen +/+

       

3

Totaal investeringskasstroom

– 4 104

– 3 150

– 2 250

0

0

0

0

         

4a.

Eenmalige uitkering aan OCW -/-

       

4b.

Eenmalige storting door OCW +/+

       

4c.

Aflossingen op leningen -/-

– 179

– 381

– 371

– 316

– 275

– 275

– 225

4d.

Beroep op leenfaciliteit +/+

 

2 250

2 250

    

4.

Totaal financieringskasstroom

– 179

1 869

1 879

– 316

– 275

– 275

– 225

         

5.

Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito)

13 351

8 221

4 540

3 358

3 954

4 678

5 351

Toelichting op het kasstroomoverzicht:

De liquiditeitspositie (de rekening-courant) van het Nationaal Archief zal in de komende jaren afnemen. Dit wordt veroorzaakt door de grote investeringen, die in de jaren 2007–2010 zijn gedaan in de fysieke en digitale depots. De afschrijving zal in 2010 starten en dan daalt de liquiditeit naar een gezond niveau. In 2011 zal de leenfaciliteit worden aangesproken voor de inrichting van de verbouwde publieke ruimten.

2.4 Overzicht doelmatigheid
Tabel 4 Doelmatigheidsindicatoren/ kengetallen per 2011
 

2011

2012

2013

2014

2015

Omschrijving Generiek Deel

     

Kostprijzen per product (groep)

     

-

Collectiebeheer (papier) (€/m)

65,7

pm

pm

pm

pm

-

Dienstverlening (papier) (€/zitplekuur)

7,78

pm

pm

pm

pm

Tarieven/uur

50,56

52,08

53,64

55,25

56,91

Omzet per productgroep (pxq)

     

-

Collectiebeheer (papier) (x 1 000 €)

7 227

pm

pm

pm

pm

-

Dienstverlening (papier) (x 1 000 €)

1 619

pm

pm

pm

pm

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

121,3

121,3

121,3

121,3

121,3

Saldo van baten en lasten (%)

100%

100%

100%

100%

100%

Omschrijving Specifiek Deel

     

Aantal bezoeken

     

-

fysiek

500 000

505 000

510 050

515 151

520 302

-

virtueel

3 000 000

3 090 000

3 182 700

3 278 181

3 376 526

Klanttevredenheid

7,5

 

7,5

 

7,5

Aantal km's archief

110

120

132

vol

vol

Collectiebeheer

     

-

% Toegankelijk

97%

97%

97%

97%

97%

-

% Gedigitaliseerde collectie

1%

1%

1%

1%

1%

-

% Gedigitaliseerde fotocollectie

5%

6%

7%

8%

8%

-

% Archief in goede staat

90%

90%

90%

90%

90%

Toelichting op doelmatigheid:

Voor het eerst dit jaar wordt in de Rijksbegroting een doelmatigheidspassage opgenomen voor het Nationaal Archief. De essentie van het baten-lastenmodel is – door te sturen op output – de doelmatigheid in de uitvoering te vergroten.

Doelmatigheid wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de inzet van middelen en de daarmee gerealiseerde output (productie), zowel in termen van kosten als van kwaliteit. Er is sprake van een toenemende doelmatigheid wanneer de verhouding tussen output en input toeneemt, bij minimaal gelijkblijvende kwaliteit. Doelmatigheid wordt daarom inzichtelijk als kostprijzen per product aanwezig zijn en indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van producten zijn geformuleerd.

Toelichting kostprijzen per product

Om te beginnen heeft het Nationaal Archief twee producten gedefinieerd en opgenomen in deze begroting:

  • Collectiebeheer;

  • Dienstverlening.

Beide producten hebben alleen betrekking op de papieren archieven en niet de digitale archieven. De bedragen zijn integrale kostprijzen, gebaseerd op de realisatie van 2009. Deze kostprijzen zijn in ontwikkeling en een meerjarentrend van de kosten is pas na de realisatie van 2010 te geven. In 2010 zullen ook andere kostprijzen voor de overige producten zoals verwerven en publieksbereik worden berekend.

Toelichting ramingen Tarieven/uur

Het CPB gaat uit van een loonstijging (binnen de marksector) van drie procent per jaar in de periode 2011–2015.

Toelichting omzet per productgroep

Uitgangspunt voor de omzet voor het product Collectiebeheer is 110 km papieren archief. Voor dienstverlening wordt gerekend met 208 000 zitplekuren (het aantal uren dat de studiezaal geopend is voor publiek (gemiddeld 40 uur per week), maal het aantal zitplekken (100 plaatsen per 1 januari 2011)).

Toelichting raming bezoekers

Het Nationaal Archief verwacht door de verdergaande digitalisering van de collectie een stijging van het virtuele bezoek van drie procent per jaar in de periode 2011–2015. Door deze grotere belangstelling zal ook het fysieke bezoek naar verwachting met één procent per jaar stijgen.

Toelichting aantal km’s archief

Bij de huidige verwachtingen zal het fysieke depot in 2013 vol zijn.

Toelichting Collectiebeheer

Voor collectiebeheer kent het Nationaal Archief de genoemde kengetallen waaraan gemeten wordt of het Nationaal Archief voldoet aan haar wettelijke taak.

7. VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Algemeen

Algemeen

In dit verdiepingshoofdstuk worden de bijstellingen van de begroting op het niveau van het artikel gepresenteerd. Het gaat hier om de veranderingen van de begroting ten opzichte van de ontwerpbegroting 2010. De bijstellingen die worden toegelicht gaan een bedrag van € 2,2 miljoen te boven en zijn beleidsmatig van aard. Dit betekent dat niet elk bedrag wordt toegelicht.

Voor de uitgaven en ontvangsten geldt dat de tabellen alleen zijn opgenomen als er mutaties hebben plaatsgevonden. Voor de verplichtingen zijn de tabellen opgenomen als de mutaties afwijken van de mutaties in de uitgaven. De FES-middelen zijn conform de richtlijnen opgenomen als technische mutaties (desalderingen).

De begroting bevat een aantal veranderingen die op meerdere artikelen betrekking hebben, maar een gelijke toelichting kennen. Het betreft de volgende onderwerpen:

  • 1. Prijsbijstelling tranche 2010;

  • 2. Leerlingenontwikkeling;

  • 3. Interne herschikkingen

  • 4. Bijstellingen Fonds Economische Structuurversterking (FES).

Prijsbijstelling tranche 2010

De prijsbijstelling tranche 2010 is voor het jaar 2010 niet uitgekeerd. Vanaf 2011 is de prijsbijstelling tranche 2010 wel uitgekeerd. Deze middelen zijn overgeheveld vanuit de aanvullende post van Financiën naar de OCW-begroting.

Voor sommige onderdelen is OCW wettelijk verplicht om prijsbijstelling uit te keren. Om hieraan tegemoet te komen, is in 2010 eenmalig € 30 miljoen vrijgemaakt. Vanaf 2011 is 1/3 deel van de prijsbijstelling tranche 2010 ingezet ter dekking van deze wettelijke verplichte onderdelen. Voor OCW betreft dit, exclusief indexering WSF/WTOS en de indexering van de kinderopvangtoeslag, een bedrag van € 33,4 miljoen in 2010 en € 23,6 miljoen vanaf 2011 (zie onderstaande tabel).

Van de prijsbijstelling tranche 2010 is vanaf 2011 2/3e deel ingezet ter dekking van de leerlingontwikkeling OCW (zie tabel 2 in de beleidsagenda)

Tabel 1 Verdeling prijsbijstelling (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Primair onderwijs

20 614

10 662

10 480

10 400

10 300

10 216

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

2 333

2 580

2 695

2 711

2 711

2 711

Cultuur

668

657

657

657

657

657

Media

8 762

8 687

8 733

8 779

8 827

8 875

Onderzoek en wetenschappen

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

Totaal uitdeling

33 377

23 586

23 565

23 547

23 495

23 459

Leerlingenontwikkeling

In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010). Vanwege de onzekerheid over met name de ontwikkeling van de aantallen studenten na 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op hetzelfde niveau als 2011 te houden. Indien na 2011 de eventuele stijging van het aantal studenten zich toch mocht doorzetten, dan betekent dit onder gelijkblijvende omstandigheden – gegeven de meerjarige budgetten – dat het gemiddelde beschikbare bedrag per student daalt.

In onderstaande tabel is de leerlingenontwikkeling zoals opgenomen in deze begroting per beleidsartikel weergegeven.

Tabel 2 Leerlingenontwikkeling (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Primair onderwijs

5 109

12 642

12 642

12 642

12 642

12 642

Voortgezet onderwijs

33 979

54 060

54 060

54 060

54 060

54 060

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

7 600

19 152

19 152

19 152

19 152

19 152

Hoger beroepsonderwijs

97 921

153 055

153 055

153 055

153 055

153 055

Wetenschappelijk onderwijs

27 358

34 959

34 959

34 959

34 959

34 959

Totaal leerlingenontwikkeling

171 967

273 868

273 868

273 868

273 868

273 868

Interne herschikkingen

Naast de dekking van de leerlingenontwikkeling zijn er in de OCW-begroting nog enkele kleine herschikkingen doorgevoerd. De herschikkingen zijn onder meer bedoeld om de gestegen uitgaven in het kader van BES te dekken. Daarnaast zijn enkele openstaande taakstellingen ingevuld.

Bijstellingen Fonds Economische Structuurversterking

In onderstaande tabel worden de bijstellingen in de FES-middelen per artikel weergegeven.

Tabel 3 Overzicht bijstellingen FES-middelen (x € 1 000)

Art

Onderwerp

2010

2011

2012

2013

2014

2015

1

VVE Versterk

9 563

11 525

9 276

1 686

400

400

3

Leren door experimenteren (Onderwijsbewijs)

– 5 391

5 800

4 700

3 800

2 000

0

3

Funderend onderwijs

2 383

0

0

0

0

0

3

Kennisnet

3 500

0

0

0

0

0

3

MS & ICT

1 604

610

401

0

0

0

4

Beroepsonderwijs in bedrijf: netwerkscholen

96

1 096

1 096

96

– 2 384

0

4

EVC trajecten en procedures (Leren en Werken)

4 503

0

0

0

0

0

6

Deltaplan Bèta & Techniek

– 2 000

1 000

1 000

0

0

0

7

Rendement en excellentie

1 270

0

0

0

0

0

9

Innovatieimpuls onderwijs

4 000

10 000

4 000

2 000

0

0

14

Beelden voor de toekomst

-136

0

0

0

0

0

14

Archeologisch bodemonderzoek (Malta)

1 100

0

0

0

0

0

16

Vernieuwingsimpuls

– 7

0

0

0

0

0

16

Bsik

30 597

0

0

0

0

0

Totaal bijstellingen

51 082

30 031

20 473

7 582

16

400

Toelichting:

VVE Versterk

Het betreft een bijdrage van in totaal € 34,8 miljoen voor de jaren 2010–2020 uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) voor het project VVE Versterk. Het project is uitgewerkt in het projectplan Vversterk 3 en is een landelijk project dat de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie wil versterken door de professionalisering van VVE-personeel in de periode 2010 tot 2014. Hiernaast maakt deze FES-verstrekking een onderzoek mogelijk naar de effecten van VVE over de periode 2010 tot 2020.

Leren door experimenteren (Onderwijsbewijs)

Het merendeel van het FES-budget Leren door experimenteren is bestemd voor Onderwijs Bewijs. De FES-middelen die in 2009 niet zijn besteed, zijn voor dit doel doorgeschoven naar 2010. De eerste ronde Onderwijs Bewijs bestaat uit 18 voorstellen die in 2009 of 2010 aanvangen en een looptijd hebben van tussen de 2 en 5 jaar. Naar aanleiding hiervan is het FES-budget voor 2010 herverdeeld over de jaren 2011–2014. Met de eerste ronde Onderwijs Bewijs is een bedrag gemoeid van € 11,3 miljoen. In december 2010 worden voorstellen uit de 2e ronde aanbesteed (voor circa € 10,5 miljoen).

Funderend onderwijs

In de regeling praktijkgerichte leeromgeving vmbo/pro is opgenomen dat geleverde prestaties door bouwkundigen worden getoetst in 2009 en 2010. De niet bestede FES-middelen in 2009 zijn voor dit doel doorgeschoven naar 2010.

Kennisnet

De FES-middelen voor Stichting Kennisnet zijn bestemd voor het programma Stimuleren gebruik digitaal lesmateriaal. Door vertraging van een deel van de activiteiten op het gebied van ontsluiten, professionalisering en onderzoek, zal dat deel pas in 2010 plaatsvinden. Daarnaast is het project Digitalisering Examens dat voor 2009 was gepland, niet doorgegaan. De niet bestede middelen uit 2009, zijn voor dit doel doorgeschoven naar 2010.

Maatschappelijke sectoren & ICT (MS & ICT)

Het betreft een verhoogde bijdrage vanuit het FES voor enkele projecten Maatschappelijk sectoren & ICT. Daarnaast is de onderuitputting van diverse projecten uit 2009 doorgeschoven naar 2010.

Beroepsonderwijs in bedrijf: netwerkscholen

Het experiment van de netwerkschool is ingekort naar 4 jaar (was 5 jaar). Het experiment start in 2010 en eindigt in 2013. De meerjarenraming van de FES-uitgaven is hiervoor aangepast.

EVC trajecten en procedures (Leren en Werken)

De looptijd van de projecten die in het kader van de tijdelijke stimuleringsregeling Leren en Werken subsidie hebben ontvangen, is met een jaar verlengd tot eind 2009. Hierdoor vindt ook de verantwoording en restbetaling een jaar later plaats. De FES-middelen die in 2009 niet zijn besteed, zijn voor dit doel doorgeschoven naar 2010.

Deltaplan bèta & techniek

De subsidieperiode voor het FES-project «Investeringsimpuls mobiliteit exacte docenten aan universiteiten en bovenbouw havo/vwo» is met twee jaar verlengd vanwege problemen die instellingen hebben ervaren bij de start van het project. Een deel van het FES-budget voor 2010 wordt hiervoor doorgeschoven naar de jaren 2011 en 2012.

Rendement en excellentie

Op basis van een tweede ronde in het kader van de Subsidieregeling Sirius Programma in juli 2009 is uitgaande van de daadwerkelijke subsidietoekenningen aan daarvoor in aanmerking komende hogescholen en universiteiten de meerjarenraming geactualiseerd. De middelen die in 2009 niet zijn besteed, zijn doorgeschoven naar 2010.

InnovatieImpuls onderwijs

Het betreft een bijdrage uit het FES van € 20 miljoen voor de InnovatieImpuls Onderwijs (vloeit voort uit maatschappelijke innovatieagenda onderwijs, kamerstuk 27 406, nr. 146). De doelstelling van dit project is tweeledig: het implementeren van innovatieve maatregelen in het primair onderwijs/voortgezet onderwijs gericht op het verhogen van de arbeidsproductiviteit in de sector onderwijs met behoud van onderwijskwaliteit en zonder verhoging van de werkdruk. Daarnaast heeft dit project als doel het meten van de effecten van deze maatregelen op de arbeidsproductiviteit.

Beelden voor de toekomst

Voor dit FES-project is in 2009 € 136 000 meer uitgegeven dan geraamd. Daarom wordt het budget voor 2010 met hetzelfde bedrag verlaagd.

Archeologisch bodemonderzoek (Malta)

Deze FES-middelen worden ingezet om andere overheden tegemoet te komen in geval van excessieve opgravingskosten. Het beroep op de FES-middelen archeologie voor de excessieve opgravingskosten was in 2009 lager dan geraamd als gevolg van minder aanvragen op het Besluit Archeologische Monumentenzorg (BAMZ) en de Wet Archeologische Monumentenzorg (WAMZ). De niet bestede middelen 2009 zijn doorgeschoven naar 2010.

Vernieuwingsimpuls

Voor dit FES-project is in 2009 € 7 000 meer uitgegeven dan geraamd. Daarom is het budget voor 2010 met hetzelfde bedrag verlaagd.

Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (Bsik)

De FES-middelen voor de BSIK-projecten die in 2009 niet zijn besteed, zijn doorgeschoven naar 2010. De onderuitputting in 2009 wordt veroorzaakt doordat voor een aantal BSIK-projecten geen voorschot is aangevraagd. De looptijd van deze projecten is namelijk met 1 jaar verlengd en de laatste termijn kan pas na afloop van de projecten worden opgevraagd.

OVERZICHT BUDGETFLEXIBILITEIT

Tijdens het wetgevingsoverleg d.d. 3 december 2009 in het kader van het Begrotingsonderzoek, is toegezegd dat met ingang van begroting 2010 een tabel wordt opgenomen over de budgetflexibiliteit alsmede de bestuurlijk gebonden componenten.

Tabel 1.1 Budget flexibiliteit operationele doelstellingen (x € 1 000)
 

2 011

2 012

2 013

2 014

2 015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

36 295 010

36 462 525

36 513 915

36 660 270

36 795 956

Totaal juridisch verplicht

35 690 565

35 733 297

35 013 862

35 118 818

35 255 087

Totaal bestuurlijk gebonden

602 847

725 445

1 495 427

1 534 536

1 533 931

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

1 598

3 783

4 626

6 916

6 938

Tabel 1.2 Budget flexibiliteit totaal juridisch per artikel (x € 1 000)
  

2011

2012

2013

2014

2015

1

Primair onderwijs

9 333 871

9 240 584

9 153 592

9 085 463

9 023 158

3

Voortgezet onderwijs

6 674 756

6 769 054

6 839 526

6 910 010

6 959 827

4

Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie

3 295 412

3 254 811

3 134 288

3 107 855

3 107 855

5

Technocentra

20

0

0

0

0

6

Hoger beroepsonderwijs

2 498 932

2 514 648

2 528 434

2 513 719

2 517 584

7

Wetenschappelijk onderwijs

3 892 674

3 930 974

3 965 241

3 995 458

4 007 750

8

Internationaal beleid

31 025

29 996

29 612

21 140

21 140

9

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

249 592

166 099

133 257

136 932

141 725

11

Studiefinanciering

3 975 395

4 314 691

4 424 159

4 519 290

4 610 570

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

116 205

107 834

107 733

108 139

109 039

14

Cultuur

767 869

787 049

135 534

135 534

135 534

15

Media

902 925

907 500

912 195

916 997

921 903

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1 055 349

1 046 853

1 019 122

1 013 158

969 002

24

Kinderopvang

2 890 483

2 661 555

2 631 169

2 655 123

2 730 000

25

Emancipatie

6 057

1 649

0

0

0

Totaal

35 690 565

35 733 297

35 013 862

35 118 818

35 255 087

Tabel 1.3 Budget flexibiliteit totaal bestuurlijk per artikel (x € 1 000)
  

2011

2012

2013

2014

2015

1

Primair onderwijs

121 222

136 920

147 341

154 756

155 190

3

Voortgezet onderwijs

109 225

109 073

106 814

105 052

103 052

4

Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie

109 442

136 444

194 012

197 603

197 759

5

Technocentra

0

0

0

0

0

6

Hoger beroepsonderwijs

21 068

20 807

15 884

39 284

41 284

7

Wetenschappelijk onderwijs

22 571

22 280

21 385

16 432

19 992

8

Internationaal beleid

8 814

9 946

9 099

16 692

15 333

9

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

47 002

129 235

183 295

187 634

192 627

11

Studiefinanciering

0

0

0

0

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

0

0

0

0

14

Cultuur

103 946

108 884

764 811

762 462

750 868

15

Media

0

0

0

0

0

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

2 183

3 064

7 089

9 018

10 518

24

Kinderopvang

46 671

31 878

26 444

26 410

27 830

25

Emancipatie

10 703

16 914

19 253

19 193

19 478

Totaal

602 847

725 445

1 495 427

1 534 536

1 533 931

Tabel 1.4 Budget flexibiliteit totaal ongebonden per artikel (x € 1 000)
  

2011

2012

2013

2014

2015

1

Primair onderwijs

850

850

600

350

350

3

Voortgezet onderwijs

182

385

385

385

385

4

Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie

161

271

403

372

246

5

Technocentra

0

0

0

0

0

6

Hoger beroepsonderwijs

0

535

575

599

740

7

Wetenschappelijk onderwijs

0

500

500

1 000

1 000

8

Internationaal beleid

405

411

445

445

445

9

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

0

0

0

0

0

11

Studiefinanciering

0

0

0

0

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

0

0

0

0

0

14

Cultuur

0

0

0

0

0

15

Media

0

0

0

0

0

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

0

831

1 718

3 765

3 772

24

Kinderopvang

0

0

0

0

0

25

Emancipatie

0

0

0

0

0

Totaal

1 598

3 783

4 626

6 916

6 938

ARTIKEL 1. PRIMAIR ONDERWIJS

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

9 460 420

9 433 980

9 385 855

9 322 253

9 262 289

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

52 585

23 054

13 554

6 784

6 784

 

Nieuwe mutaties

4 777

46 738

28 872

21 890

20 995

 

Stand ontwerpbegroting 2011

9 517 782

9 503 772

9 428 281

9 350 927

9 290 068

9 227 725

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

3 549

37 183

34 887

28 167

26 781

 
 

1.

Bijstellingen uit aanvullende posten

 

10 662

10 480

10 400

10 300

 
 

2.

Desalderingen

9 563

11 525

9 276

1 686

400

 
 

3.

Overboekingen intern

– 1 637

15 746

15 831

16 081

16 081

 
 

4.

Overboekingen (extern)

– 4 377

– 750

– 700

0

0

 

2.

Autonome mutaties

1 771

0

0

0

0

 
 

1.

Afrekeningen

500

     
 

2.

Verschil prijsbijstelling

1 271

     

3.

Beleidsmatige mutaties

– 543

9 555

– 6 015

– 6 277

– 5 786

 
 

1.

Interne herschikkingen

– 543

– 5 445

– 6 015

– 6 277

– 5 786

 
 

2.

Passend Onderwijs

 

15 000

    

Totaal

4 777

46 738

28 872

21 890

20 995

 

Voor het primair onderwijs (WPO en WEC) is in 2011 sprake van een stijging van de uitgaven met € 69,8 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Een deel van deze stijging is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395 VIII). Bij de nieuwe mutaties gaat het om een bedrag van € 46,7 miljoen. Hiervan heeft € 37,2 miljoen betrekking op technische mutaties. Voor de beleidsmatige mutaties gaat het om een bedrag van € 9,5 miljoen.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

1.3 Deze mutatie bevat o.a. een overboeking van Hoger Onderwijs (artikelen 6 en 7) ten behoeve van het manifest wetenschap en techniek in het basisonderwijs.

1.4 Deze mutatie betreft onder andere een overboeking van circa € 3,6 miljoen aan het Gemeentefonds ten behoeve van de realisatie van combinatiefuncties.

3.1 Deze mutatie betreft de bijdrage van PO (artikel 1) aan de interne taakstelling van OCW. In het algemene deel van de verdiepingsbijlage wordt deze technische herschikking toegelicht.

3.2 Deze middelen zijn bedoeld voor dekking van het financiële kader Passend Onderwijs voor 2011.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

5 936

1 661

1 661

1 661

1 661

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

2 000

     

Nieuwe mutaties

34 563

11 525

9 276

1 686

400

 

Stand ontwerpbegroting 2011

42 499

13 186

10 937

3 347

2 061

2 061

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

9 563

11 525

9 276

1 686

400

 
 

1.

Desalderingen

9 563

11 525

9 276

1 686

400

 

2.

Autonome mutaties

25 000

     
 

1.

Diversen

6 000

     
 

2.

Afrekening scholen

19 000

     

3.

Beleidsmatige mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

34 563

11 525

9 276

1 686

400

 

De ontvangsten nemen in 2011 met € 11,5 miljoen toe. De toename heeft alleen betrekking op technische mutaties.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

Deze mutaties betreffen een eenmalige bijstelling (van € 6 miljoen) in 2010 in verband met de verwachte afrekening van subsidies voor dagarrangementen en combinatiefuncties, een eenmalige bijstelling (van € 19 miljoen) in 2010 omdat scholen minder gebruik maken van de middelen die voor specifieke doelen ter beschikking waren gesteld en een meerjarige bijstelling uit het fonds economische structuurversterking (zie algemeen deel van de toelichting).

ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

6 869 680

6 802 230

6 839 725

6 908 863

6 978 140

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletoire begroting

101 685

4 128

58 893

57 958

56 158

 

Nieuwe mutaties

1 857

3 616

5 079

5 074

6 630

 

Stand ontwerpbegroting 2011

6 973 222

6 809 974

6 903 697

6 971 895

7 040 928

7 088 745

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

2 251

13 158

10 084

9 718

9 718

 
 

1.

Desalderingen

480

540

366

   
 

2.

Overboekingen (intern)

2 084

12 718

9 718

9 718

9 718

 
 

3.

Overboekingen (extern)

– 313

– 100

    

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

– 394

– 9 542

– 5 005

– 4 644

– 3 088

 
 

1.

Interne herschikking

– 394

– 3 942

– 3 805

– 3 444

– 3 088

 
 

2.

Incidentele maatregel 2011

 

– 5 600

– 1 200

– 1 200

  

Totaal

1 857

3 616

5 079

5 074

6 630

 

Voor het voortgezet onderwijs is in 2011 sprake van een stijging van de uitgaven met € 7,7 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Een deel van deze stijging is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395 VIII, nr. 1).

Bij de nieuwe mutaties gaat het om een bedrag van € 3,6 miljoen. Hiervan heeft € 13,2 miljoen betrekking op technische mutaties. Voor de beleidsmatige mutaties betreft het een bedrag van – € 9,6 miljoen.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

1.2

De belangrijkste mutatie betreft de overboeking van beleidsterrein 6 Hoger beroepsonderwijs van de middelen voor het platform bèta en techniek ad € 9,8 miljoen.

3.1

In het algemene deel van de verdiepingsbijlage wordt deze technische herschikking toegelicht.

3.2

Het gaat hier om incidentele maatregelen 2011 in verband met de problematiek van de OCW-begroting leerlingenraming. Het aandeel van VO bedraagt in totaal € 8 miljoen en wordt ingevuld door een korting op de middelen voor de denktank VO (€ 3,6 miljoen), de beëindiging van een project te Nieuwegein (€ 2 miljoen), een beperking van middelen voor projecten vmbo/lwoo (€ 1,4 miljoen) en een beperking van enkele kleinere projecten in het VO (€ 1,0 mln.).

In de beleidsagenda wordt een totaaloverzicht van de problematiek en de bijbehorende dekking gepresenteerd.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

62 144

1 497

1 361

1 361

1 361

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletoire begroting

1 616

5 870

4 735

3 800

2 000

 

Nieuwe mutaties

480

540

366

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

64 240

7 907

6 462

5 161

3 361

1 361

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

480

540

366

0

0

 
 

1.

Desalderingen

480

540

366

   

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

480

540

366

0

0

 

De ontvangsten zijn met € 6,4 miljoen gestegen. Een deel van deze mutatie maakt onderdeel uit van de 1e suppletoire begroting 2010. Bij de nieuwe mutaties gaat het om een bedrag van € 0,5 miljoen. Dit is een technische mutatie.

ARTIKEL 4: BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

3 598 050

3 406 112

3 371 333

3 336 108

3 315 688

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

– 6 121

17 792

6 974

5 974

3 494

 

Nieuwe mutaties

– 11 731

– 5 010

27 038

438

538

 

Stand ontwerpbegroting 2011

3 580 198

3 418 894

3 405 345

3 342 520

3 319 720

3 319 744

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 1 338

– 533

2 582

2 598

2 598

 
 

1.

Bijstellingen uit aanvullende posten

0

2 580

2 695

2 711

2 711

 
 

2.

Overboekingen intern

– 1 338

– 3 113

– 113

– 113

– 113

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

– 10 393

– 4 477

24 456

– 2 160

– 2 060

 
 

1.

Kasschuif kosten gastouderopvang

– 6 500

0

26 125

0

0

 
 

2.

Interne herschikkingen

– 3 893

– 4 477

– 1 669

– 2 160

– 2 060

 

Totaal

– 11 731

– 5 010

27 038

438

538

 

Voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie is in 2011 sprake van een stijging van de uitgaven met € 12,8 miljoen ten opzichte van de begroting 2010.

Een deel van deze stijging is toegelicht in de 1e suppletore begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395, nr. 2). Bij de nieuwe mutaties gaat het om een bedrag van – € 5 miljoen. Hiervan heeft – € 0,5 miljoen betrekking op technische mutaties. In verband met beleidsmatige mutaties is de begroting met € 4,5 miljoen gedaald.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Voor de hogere kosten van opleidingen voor gastouders is in de 1e suppletore begroting 2010 een bedrag van € 19,6 miljoen gereserveerd bij artikel 24 (Kinderopvang) en € 6,5 miljoen op artikel 4. Dit totaalbedrag van € 26,1 miljoen wordt op de OCW-begroting vanwege de t-2 bekostiging van de roc's via een kasschuif doorgeschoven naar 2012.

3.2

Het betreft een structuele taakstelling van ongeveer € 4 miljoen in 2011 aflopend naar € 2 miljoen in 2015. Dit betreft onder andere een incidentele maatregel 2011. In de beleidsagenda wordt een totaaloverzicht van de problematiek en de bijbehorende dekking gepresenteerd. In het algemene deel van de verdiepingsbijlage worden de technische herschikkingen toegelicht.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

7 404

2 404

2 404

2 404

2 384

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

4 599

1 096

1 096

96

– 2 384

 

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

12 003

3 500

3 500

2 500

0

0

ARTIKEL 5: TECHNOCENTRA

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

9 998

0

    

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

– 7

20

    

Nieuwe mutaties

0

0

    

Stand ontwerpbegroting 2011

9 991

20

    

Toelichting op de nieuwe mutaties:

Voor de technocentra is in 2011 sprake van een stijging van de uitgaven met € 20 000 ten opzichte van de begroting 2010.

Deze stijging is geheel toegelicht in de 1e suppletore begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395, nr. 2).

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

9 632

0

    

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

– 40

     

Nieuwe mutaties

0

0

    

Stand ontwerpbegroting 2011

9 592

0

    

ARTIKEL 6. HOGER BEROEPSONDERWIJS

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

2 397 538

2 403 622

2 415 687

2 431 050

2 441 358

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

108 660

159 850

158 266

157 266

157 016

 

Nieuwe mutaties

– 13 293

– 24 799

– 19 295

– 24 776

– 25 686

 

Stand ontwerpbegroting 2011

2 492 905

2 538 673

2 554 658

2 563 540

2 572 688

2 578 694

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

2 548

– 25 638

– 23 577

– 23 877

– 24 544

 
 

1.

overboekingen (intern)

2 548

– 21 961

– 23 577

– 23 877

– 24 544

 
 

2.

overboekingen (extern)

 

– 3 677

    

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

15 841

839

4 282

– 899

– 1 142

 
 

1.

Intertemporele compensatie

– 7 000

1 493

5 207

300

  
 

2.

Interne herschikkingen

– 441

– 654

– 925

– 1 199

– 1142

 
 

3.

Incidentele maatregel 2011

– 8 400

     

Totaal

– 13 293

– 24 799

– 19 295

– 24 776

– 25 686

 

Voor het hoger beroepsonderwijs is sprake van een stijging van de uitgaven met € 135,1 miljoen ten opzichte van de begroting 2010.

Voor – € 18,8 miljoen betreft het technische mutaties. Als gevolg van beleidsmatige mutaties is de begroting met € 153,9 miljoen gestegen.

De ontvangsten zijn met € 1,0 miljoen gestegen als gevolg van een technische mutatie.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

1.1

Vanaf 2011 zijn de middelen bèta/techniek op artikel 6 die bestemd zijn voor het primair en voortgezet onderwijs (totaal € 24,5 miljoen) toegevoegd aan de artikelen van deze sectoren. Voor het po (artikel 1) gaat het om € 14,7 miljoen voor het Masterplan Ruimte voor Talent, voor het vo (artikel 3) om € 9,7 miljoen voor het Manifest Samen Sterk.

3.1

De middelen die voor 2010 en 2011 zijn begroot voor onderwijs en ondernemerschap worden (ten opzichte van de oorspronkelijke raming) in een gewijzigd kasritme betaalbaar gesteld.

3.2

In het algemene deel van de verdiepingsbijlage wordt deze technische herschikking toegelicht.

3.3

Een in 2010 (niet bestede middelen) op «Nieuwe hbo-masteropleidingen» zijn ingezet voor de dekking van de problematiek op de OCW-begroting voor studentenraming (onderdeel «Diverse maatregelen, waaronder subsidies»), zie paragraaf «Aansluiting ontwerpbegroting 2010 naar 2011» in de Beleidsagenda.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

4 492

17

17

17

17

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

– 2 000

1 000

1 000

   

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

2 492

1 017

1 017

17

17

17

ARTIKEL 7. WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

3 809 083

3 890 093

3 925 796

3 960 394

3 987 012

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

28 450

34 895

34 888

34 896

34 903

 

Nieuwe mutaties

– 9 464

– 9 743

– 6 930

– 8 164

– 9 025

 

Stand ontwerpbegroting 2011

3 828 069

3 915 245

3 953 754

3 987 126

4 012 890

4 028 742

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 6 583

– 10 323

– 8 032

– 7 707

– 6 740

 
 

1.

Overboekingen intern

– 6 583

– 10 128

– 7 837

– 7 512

– 6 545

 
 

2.

Overboekingen (extern)

 

– 195

– 195

– 195

– 195

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

– 2 881

580

1 102

– 457

– 2 285

 
 

1.

Progr. «Toetsing en Toetsgestuurd Leren»

 

6 780

    
 

2.

Intertemporele compensatie

 

– 4 892

2 952

1 940

  
 

3.

Interne herschikkingen

– 881

– 1 308

– 1 850

– 2 397

– 2 285

 
 

4.

Incidentele maatregelen 2 011

– 2 000

     

Totaal

– 9 464

– 9 743

– 6 930

– 8 164

– 9 025

 

Voor het wetenschappelijk onderwijs is sprake van een daling van de uitgaven met € 25,2 miljoen ten opzichte van de begroting 2010.

Voor de nieuwe mutaties ad – € 9,7 miljoen betreft het – € 10,3 miljoen technische en € 0,6 miljoen beleidsmatige mutaties.

De ontvangsten zijn met € 25 miljoen gestegen als gevolg van een beleidsmatige mutatie.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

In de 2e verdeelronde van de middelen die beschikbaar zijn voor een investeringsimpuls aan ict-innovatie in maatschappelijke domeinen (IMD) is € 6,8 miljoen toegekend voor het programma «Toetsing en Toetsgestuurd Leren».

3.2

De middelen ad 3.1 die voor 2011 zijn begroot voor IMD worden in een gewijzigd kasritme betaalbaar gesteld.

3.3

In het algemene deel van de verdiepingsbijlage wordt deze technische herschikking toegelicht.

3.4

De middelen 2010 voor «Kwaliteit en bekostiging» worden ingezet voor de dekking van de problematiek op de OCW-begroting voor studentenvolume (onderdeel «Diverse maatregelen, waaronder subsidies»), zie paragraaf «Aansluiting ontwerpbegroting 2010 naar 2011» in de Beleidsagenda.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

16 402

17 604

16 809

12 743

3 045

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

1 270

     

Nieuwe mutaties

0

25 000

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

17 672

42 604

16 809

12 743

3 045

16

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

0

0

0

0

0

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

25 000

0

0

0

 
 

1.

Nieuwbouw TU Delft

 

25 000

0

0

0

 

Totaal

0

25 000

0

0

0

 

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

De middelen, die eerder zijn verstrekt aan de TU Delft, zijn niet aangewend voor de nieuwbouw van een architectonisch icoon en worden teruggevorderd (zie paragraaf «Aansluiting ontwerpbegroting 2010 naar 2011» in de Beleidsagenda).

ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL BELEID

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

26 317

19 668

19 468

19 468

19 468

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

3 078

73

68

-32

-32

 

Nieuwe mutaties

– 29

22 517

22 626

21 529

20 650

 

Stand ontwerpbegroting 2011

29 366

42 258

42 162

40 965

40 086

38 727

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 29

459

459

459

459

 
 

1.

Subsidie Nether

0

500

500

500

500

 
 

2.

Secretarese APK

– 29

– 41

– 41

– 41

– 41

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

22 058

22 167

21 070

20 191

 
 

1.

BES-eilanden

0

22 058

22 167

21 070

20 191

 

Totaal

-29

22 517

22 626

21 529

20 650

 

Voor het Internationaal Beleid is in 2011 sprake van een stijging van de uitgaven met € 22,5 miljoen ten opzichte van de begroting 2010.

Een deel van deze stijging is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123, nr. 1).

Bij de nieuwe mutaties gaat het om een bedrag van € 22,5 miljoen, hiervan heeft een bedrag van € 22 miljoen betrekking op een beleidsmatige mutatie voor de BES-eilanden. Voor de technische mutaties betreft het een verhoging van € 0,5 miljoen.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

Voor de BES-eilanden is € 22 miljoen (€ 15,7 miljoen uit generale middelen en € 6,3 miljoen OCW-middelen) beschikbaar. Hiervan is € 17,3 miljoen bestemd voor de Lumpsum Onderwijsbekostiging PO (€ 8,1 miljoen),VO (€ 6,7 miljoen) en BVE (€ 2,5 miljoen), € 1,9 miljoen voor de uitvoering en de Studieleningen BES en € 2,8 miljoen voor het BES-onderwijsverbeterplan.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

99

99

99

99

99

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

      

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

99

99

99

99

99

99

ARTIKEL 9. ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

291 353

304 878

308 221

328 434

341 447

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

3 171

– 3 442

– 8 433

– 7 428

– 12 427

 

Nieuwe mutaties

– 16

– 21

– 21

– 21

– 21

 

Stand ontwerpbegroting 2011

294 508

301 415

299 767

320 985

328 999

338 785

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 16

– 21

– 21

– 21

– 21

 
 

1.

Overboekingen intern

– 16

– 21

– 21

– 21

– 21

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

– 16

– 21

– 21

– 21

– 21

 

Voor het arbeidsmarkt en personeelsbeleid is in 2011 sprake van een daling van de uitgaven met € 3,5 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Dit bedrag is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395, nr. 1).

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

0

0

0

0

0

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

4 000

10 000

4 000

2 000

0

 

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

4 000

10 000

4 000

2 000

0

0

De ontvangsten in 2011 voor het arbeidsmarkt en personeelsbeleid zijn ten opzichte van de begroting 2010 met € 10 miljoen gestegen. Dit bedrag is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395, nr. 1).

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

3 934 192

4 116 360

4 346 725

4 455 216

4 553 653

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

– 188 692

30 576

0

0

0

 

Nieuwe mutaties

– 9 807

– 87 504

36 245

44 835

42 268

 

Stand ontwerpbegroting 2011

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 40 054

37 933

39 752

40 807

41 747

 
 

1.

(prijs)bijstelling uit aanvullende posten

0

36 313

37 669

38 724

39 664

 
 

2.

interne overboeking BES

0

1 620

2 083

2 083

2 083

 
 

3.

ramingsbijstelling niet-relevant

– 40 054

     

2.

Autonome mutaties

– 95 653

0

0

0

0

 
 

1.

ramingsbijstelling relevant

– 95 653

     

3.

Beleidsmatige mutaties

125 900

– 125 437

– 3 507

4 028

521

 
 

1.

interne overboeking BES

0

463

174

347

521

 
 

2.

intertemporele compensaties

125 900

– 125 900

– 3 681

3 681

0

 

Totaal

– 9 807

– 87 504

36 245

44 835

42 268

 

In 2011 is er sprake van een daling van de uitgaven voor studiefinanciering van € 56,9 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Bij 1e suppletoire begroting 2010 is voor 2011 een stijging van € 30,6 gemeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395, nr. 2). De nieuwe mutaties vormen tezamen een meevaller van € 87,5 miljoen in 2011. Dit betreft technische en autonome mutaties.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

De technische mutaties zijn ten eerste het gevolg van de wettelijke indexering van de normbedragen studiefinanciering. Daarvoor is er bijstelling vanuit de aanvullende posten (in 2011 € 36,3 miljoen). Ten tweede zijn niet-relevante middelen voor studiefinanciering op de BES-eilanden binnen de begroting van OCW overgeboekt. Ten derde is er in 2010 een meevaller op het niet-relevante uitgavenkader van per saldo € 40,1 miljoen. De hoofdoorzaak hiervan is minder gebruik van de leenfaciliteiten dan eerder geraamd.

De autonome mutatie bestaat uit een verwachte meevaller in 2010 van € 95,7 miljoen op het relevante uitgavenkader. In het verlengde van wat bij 1e suppletoire begroting 2010 is gemeld, zijn de hoofdoorzaken van de meevaller minder gebruik van de aanvullende beurs dan geraamd, minder omzettingen van prestatiebeurs in gift en minder uitgaven voor de OV-studentenkaart.

De beleidsmatige mutaties bestaan ten eerste uit relevante middelen voor studiefinanciering op de BES-eilanden, die binnen de begroting van OCW worden overgeboekt. Daarnaast zijn er intertemporele compensaties. Er wordt een extra deel van de verplichtingen voor de OV-studentenkaart 2011 al in 2010 voldaan: € 125,9 miljoen.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

540 200

595 500

654 400

715 100

776 800

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

13 026

16 057

    

Nieuwe mutaties

47 310

19

19

76

167

 

Stand ontwerpbegroting 2011

600 536

611 576

654 419

715 176

776 967

838 517

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

43 989

0

0

0

116

 
 

1.

interne overboeking BES-middelen

0

0

0

0

116

 
 

2.

ramingsbijstelling niet-relevant

43 989

0

0

0

0

 

2.

Autonome mutaties

3 321

0

0

0

0

 
 

1.

ramingsbijstelling relevant

3 321

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

19

19

76

51

 
 

1.

interne overboeking BES-middelen

0

19

19

76

51

 

Totaal

47 310

19

19

76

167

 

In 2011 is er sprake van een stijging van de ontvangsten voor studiefinanciering van € 16,1 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Bij 1e suppletoire begroting 2010 is voor 2011 al een stijging met € 16,1 miljoen gemeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395, nr. 2).

De technische mutaties betreffen ten eerste niet-relevante middelen voor studiefinanciering op de BES-eilanden, die binnen de begroting van OCW worden overgeboekt. Daarnaast ontstaat een niet-relevante, technische mutatie door meevallende ontvangsten in 2010. Die worden hoofdzakelijk veroorzaakt door meer vervroegde (extra) aflossingen. De extra ontvangsten aan hoofdsom betekent een technische mutatie (€ 44,0 miljoen niet-relevant in 2010).

De autonome mutatie is een ramingsbijstelling in 2010. Die worden hoofdzakelijk veroorzaakt door meer vervroegde (extra) aflossingen. De extra ontvangsten aan rente betekent een autonome mutatie van € 3,3 miljoen (relevant) in 2010.

De beleidsmatige mutatie betreft relevante middelen voor studiefinanciering op de BES-eilanden, die binnen de begroting van OCW worden overgeboekt.

ARTIKEL 12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

126 298

122 057

122 155

122 028

123 442

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

7 164

10 769

0

0

0

 

Nieuwe mutaties

6 999

533

534

533

539

 

Stand ontwerpbegroting 2011

140 461

133 359

122 689

122 561

123 981

124 881

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

9 043

533

534

533

539

 
 

1.

prijsbijstelling

0

533

534

533

539

 
 

2.

ramingsbijstelling niet-relevant

9 043

0

0

0

0

 

2.

Autonome mutaties

– 2 044

0

0

0

0

 
 

1.

ramingsbijstelling relevant

– 2 044

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

6 999

533

534

533

539

 

De uitgaven op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) stijgen in 2011 met € 11,3 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Het grootste deel van deze stijging is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395, nr. 2). Bij de nieuwe mutaties gaat het om een bedrag van € 0,5 miljoen in 2011. In 2010 gaat het om € 7,0 miljoen.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

De technische mutaties bestaan ten eerste uit de wettelijk verplichte indexering van de normbedragen van de WTOS.

Daarnaast wordt in 2010 een meevaller van € 9,0 miljoen verwacht op de niet-relevante uitgaven voor de (inkomensafhankelijke) tegemoetkoming schoolkosten voor scholieren van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs.

De autonome mutatie van € 2,0 miljoen betreft een meevaller die in 2010 wordt verwacht. De uitgaven zullen in 2011 lager zijn dan eerder geraamd.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

9 400

8 400

8 400

8 400

8 400

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

0

0

0

0

0

 

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

9 400

8 400

8 400

8 400

8 400

8 400

De ontvangsten in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zijn onveranderd ten opzichte van de begroting 2010.

ARTIKEL 13. LESGELDEN

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

5 951

5 337

5 565

5 574

5 995

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

679

1 171

0

0

0

 

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

6 630

6 508

5 565

5 574

5 995

6 400

Bij de lesgelden is in 2011 sprake van een stijging van de uitgaven met per saldo € 1,2 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Deze stijging is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395, nr. 2).

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

192 600

216 300

229 400

234 300

237 700

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

7 234

744

0

0

0

 

Nieuwe mutaties

– 6 018

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

193 816

217 044

229 400

234 300

237 700

241 800

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

0

0

0

0

0

 

2.

Autonome mutaties

– 6 018

0

0

0

0

 
 

1.

ramingsbijstelling

– 6 018

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

– 6 018

0

0

0

0

 

In 2010 is bij de lesgelden een stijging van de ontvangsten geraamd van per saldo € 1,2 miljoen. Bij 1e suppletoire begroting 2010 is een stijging met € 7,2 miljoen voorzien. Op grond van de realisatiecijfers wordt nu de ontvangstenraming met € 6 miljoen naar beneden bijgesteld.

In 2011 is bij de lesgelden een stijging van de ontvangsten geraamd van per saldo € 0,7 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Deze stijging is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 395, nr. 2).

ARTIKEL 14. CULTUUR

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

951 738

949 951

958 031

963 826

961 444

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

19 083

1 811

2 126

367

367

 

Nieuwe mutaties

– 2 940

– 13 892

692

– 860

– 827

 

Stand ontwerpbegroting 2011

967 881

937 870

960 849

963 333

960 984

949 390

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

1 642

– 249

1 306

1 706

1 706

 
 

1.

Bijstellingen uit aanvullende posten

 

657

657

657

657

 
 

2.

Desalderingen

2 529

     
 

3.

Overboekingen intern

102

– 156

– 201

– 201

– 201

 
 

4.

Overboekingen (extern)

– 989

– 750

850

1 250

1 250

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

– 4 582

– 13 643

– 614

– 2 566

– 2 533

 
 

1.

Interne herschikkingen

– 70

– 355

– 814

– 2 766

– 2 733

 
 

2.

BES-eilanden

 

200

200

200

200

 
 

3.

Intertemporele compensatie

– 1 512

1 512

    
 

4.

Problematiek OCW-begroting Leerlingenraming

– 3 000

– 15 000

    

Totaal

– 2 940

– 13 892

692

– 860

– 827

 

Voor Cultuur is in 2011 sprake van een daling van de uitgaven met € 12,1 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Een deel van de daling is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010 32 395, nr. 1).

Bij de nieuwe mutaties gaat het om een afname van € 13,9 miljoen. Hiervan heeft € 0,2 miljoen betrekking op technische mutaties. Voor de beleidsmatige mutaties betreft het een bedrag van € 13,6 miljoen.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Deze mutatie betreft de bijdrage van Cultuur (artikel 14) aan de taakstelling van OCW. Het gaat hierbij om een bedrag van circa € 0,07 miljoen in 2010 oplopend tot circa € 2,7 miljoen structureel. Deze bijdrage wordt ingevuld op de post «programmakosten overig».

3.2

Deze mutatie heeft betrekking op de structurele toevoeging van € 0,2 miljoen (van artikel 8 Internationaal Beleid naar artikel 14) ten behoeve van de integratie van de BES-eilanden in Nederland op het terrein van Cultuur.

3.3

Op grond van de subsidieregeling bibliotheekinnovatie (WJZ/139 906 van 10 juli 2009) zijn in 2009 verplichtingen aangegaan, die doorlopen tot 2011. Volgens de regeling kan de laatste 20% van de toegekende subsidies pas bij afrekening worden betaald. Het hiermee gepaarde gaande bedrag van € 1,5 miljoen wordt om deze reden, via tussenboekingen in 2010, overgeboekt van 2009 naar 2011.

3.4

De volgende maatregelen worden in 2011 getroffen. De matchingsregeling wordt versoberd tot € 5 miljoen. De innovatieregeling wordt volgend jaar niet uitgevoerd. Dit levert een besparing op van respectievelijk € 5 miljoen en € 3 miljoen. Door niet bestede bedragen in 2009 en 2010 rondom het Nationaal Historisch Museum kan in 2011 € 4 miljoen vrijvallen. De programma’s «cultuur en economie» en «cultuur en ICT» worden voor € 2 miljoen getemporiseerd. Voor € 1 miljoen wordt bezuinigd op projectsubsidies en éénjarige instellingssubsidies. Ten slotte wordt voor € 3 miljoen aan incidentele subsidies 2010 ingezet voor de dekking van 2011.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

24 276

22 638

20 998

19 880

17 853

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

1 264

     

Nieuwe mutaties

2 529

0

0

0

0

0

Stand ontwerpbegroting 2011

28 069

22 638

20 998

19 880

17 853

6 254

Specificatie nieuwe mutaties (x 1000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1. Technische mutaties

2 529

0

0

0

0

 
 

1.

Desalderingen

2 529

     

2. Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

2 529

0

0

0

0

 

De ontvangsten in 2011 voor Cultuur worden op hetzelfde niveau geraamd.

ARTIKEL 15. MEDIA

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

905 329

897 260

901 288

905 937

910 691

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

– 1 360

– 441

– 441

– 441

– 441

 

Nieuwe mutaties

– 2 190

8 687

8 733

8 779

8 827

 

Stand ontwerpbegroting 2011

901 779

905 506

909 580

914 275

919 077

923 983

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
  

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 2 190

8 687

8 733

8 779

8 827

 
 

1.

Wettelijke prijsindex Media

– 2 190

8 687

8 733

8 779

8 827

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

– 2 190

8 687

8 733

8 779

8 827

 
Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

246 252

202 000

202 000

202 000

202 000

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

1 268

     

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

247 520

202 000

202 000

202 000

202 000

202 000

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

1 268

0

0

0

0

 
 

1.

verkoop NOB

– 336

     
 

2.

Reclameopbrengsten

– 12 000

     
 

3.

Opbrengst radiofrequenties

13 604

     

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

1 268

0

0

0

0

 

ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

1 239 302

1 068 146

1 059 787

1 041 676

1 039 948

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

32 823

– 14 385

– 10 286

– 14 779

– 14 779

 

Nieuwe mutaties

1 765

7 020

4 496

4 281

4 021

 

Stand ontwerpbegroting 2011

1 273 890

1 060 781

1 053 997

1 031 178

1 029 190

986 541

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

2 265

10 545

5 420

5 395

4 843

 
 

1.

Bijstellingen uit aanvullende posten

 

1 000

1 000

1 000

1 000

 
 

2.

Desalderingen

– 455

– 455

– 455

– 455

– 455

 
 

3.

Bijstellingen budgettair neutraal

177

252

252

252

  
 

4.

Overboekingen intern

4 120

7 053

6 378

6 353

6 053

 
 

5.

Overboekingen extern

– 1 577

2 695

– 1 755

– 1 755

– 1 755

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

– 500

– 3 525

– 924

– 1 114

– 822

 
 

1.

Interne herschikkingen

– 323

– 473

– 672

– 862

– 822

 
 

2.

Incidentele maatregel 2011

 

– 2 800

    
 

3.

Science Attache China

– 177

– 252

– 252

– 252

  

Totaal

1 765

7 020

4 496

4 281

4 021

 

Toelichting op de nieuwe mutaties:

Voor onderzoek en wetenschapsbeleid is in 2011 sprake van een daling van de uitgaven met € 7,4 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Bij de nieuwe mutaties gaat het om een stijging met € 7 miljoen. Hiervan heeft € 10,5 miljoen betrekking op technische mutaties. Voor de beleidsmatige mutaties betreft het een daling van € 3,5 miljoen in het algemene deel van de verdiepingsbijlage worden deze mutaties toegelicht. In het kader van de incidentele maatregel 2011 is op de bijdrage voor Toptalent een bedrag van € 2,8 miljoen gekort.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

179 797

143 333

137 644

121 299

119 572

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

30 310

– 5 288

– 10 289

– 14 782

– 14 782

 

Nieuwe mutaties

– 455

– 455

– 455

– 455

– 455

 

Stand ontwerpbegroting 2011

209 652

137 590

126 900

106 062

104 335

61 635

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 455

– 455

– 455

– 455

– 455

 
 

1.

Desaldering

– 455

– 455

– 455

– 455

– 455

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

– 455

– 455

– 455

– 455

– 455

 

ARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

– 4 307

– 1 152

– 994

– 6 017

– 5 377

 

Nota van wijziging

0

0

0

0

0

 

Amendementen

0

0

0

0

0

 

1e suppletore begroting

– 2 887

13

– 879

4 218

4 107

 

Nieuwe mutaties

9 797

12 588

– 57 285

– 55 259

– 56 359

 

Stand ontwerpbegroting 2011

2 603

11 449

– 59 158

– 57 058

– 57 629

– 44 646

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

2 190

76 887

79 581

80 358

80 986

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

7 607

– 64 299

– 136 866

– 135 617

– 137 345

 
 

1.

Maatregelen leerlingenontwikkeling

0

– 54 943

– 55 820

– 56 116

– 56 433

 
 

2.

Prijsbijstelling enveloppemiddelen

0

0

– 83 048

– 82 752

– 82 435

 
 

3.

Diversen

7 607

– 9 356

2 002

3 251

1 523

 

Totaal

9 797

12 588

– 57 285

– 55 259

– 56 359

 

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Van de prijsbijstelling tranche 2010 wordt 2/3e deel ingezet ter dekking van de leerlingenontwikkeling OCW.

3.2

De OCW-subsidies worden met ingang van 2012 structureel met € 83 miljoen gekort. De concrete invulling van de korting op de subsidies zal worden uitgewerkt in een subsidieplan dat komend najaar aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

957

957

957

957

957

 

Nota van wijziging

0

0

0

0

0

 

Amendementen

0

0

0

0

0

 

1e suppletore begroting

0

0

0

0

0

 

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

957

957

957

957

957

957

ARTIKEL 18. MINISTERIE ALGEMEEN

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

124 142

105 620

94 689

94 004

88 875

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

– 150

     

1e suppletore begroting

10 041

3 707

– 590

– 267

– 268

 

Nieuwe mutaties

7 182

6 431

– 2 182

459

– 2 148

 

Stand ontwerpbegroting 2011

141 215

115 758

91 917

94 196

86 459

87 857

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 135

15

– 876

– 912

– 912

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

7 317

6 416

– 1 306

1 371

– 1 236

 

Totaal

7 182

6 431

– 2 182

459

– 2 148

 

Voor artikel 18 is in 2011 sprake van een stijging van de uitgaven met € 10,1 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Een deel van deze stijging is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010. Bij de nieuwe mutaties gaat het om een bedrag van € 6,4 miljoen, allen beleidsmatig.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

Ten behoeve van de voortgang van Wikiwijs (Wikiwijs vloeit voort uit de maatschappelijke innovatieagenda onderwijs (Tweede Kamer, 27 406, nr. 146), een initiatief om het ontwikkelen en gebruik van open digitale leermiddelen in het onderwijs te stimuleren en te vergemakkelijken is extra budget beschikbaar gesteld. Tevens is ten behoeve van de financiering van extra kosten als gevolg van de liberalisering van de postwet budget beschikbaar gesteld.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

567

567

567

567

567

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

      

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

0

Stand ontwerpbegroting 2011

567

567

567

567

567

567

ARTIKEL 19. INSPECTIES

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

61 925

57 163

56 956

56 956

56 956

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

1 795

69

69

129

129

 

Nieuwe mutaties

1 400

750

700

700

700

 

Stand ontwerpbegroting 2011

65 120

57 982

57 725

57 785

57 785

57 785

Specifieke nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

1 284

533

483

483

483

 

2.

Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

116

217

217

217

217

 

Totaal

1 400

750

700

700

700

 

Voor artikel 19 is in 2011 sprake van een stijging van de uitgaven met € 0,8 miljoen ten opzichte van de begroting 2010. Een deel van deze stijging is toegelicht in de 1e suppletoire begroting 2010. Bij de nieuwe mutaties gaat het om een bedrag van € 0,7 miljoen. Hiervan heeft € 0,5 miljoen betrekking op technische mutaties. Voor de beleidsmatige mutaties betreft het een bedrag van € 0,2 miljoen.

Toelichting op de nieuwe mutaties:

Doordat OCW de verantwoordelijkheid krijgt voor het onderwijs op de drie BES-eilanden is door BZK ca. € 0,2 miljoen aan de OCW-begroting toegevoegd.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

0

0

0

0

0

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

      

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

0

0

0

0

0

0

ARTIKEL 20. ADVIESRADEN

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

7 250

5 804

5 804

5 804

5 804

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

492

– 11

– 11

– 11

– 11

 

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

7 742

5 793

5 793

5 793

5 793

5 793

Voor artikel 20 is in 2011 sprake van een verwaarloosbare daling van de uitgaven ten opzichte van de begroting 2010.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

0

0

0

0

0

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletore begroting

      

Nieuwe mutaties

0

0

0

0

0

 

Stand ontwerpbegroting 2011

0

0

0

0

0

0

ARTIKEL 24. KINDEROPVANG

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

2 707 939

2 844 554

2 919 003

2 966 433

3 023 353

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletoire begroting

317 347

272 000

317 000

362 000

397 000

 

Nieuwe mutaties

30 075

– 179 400

– 542 570

– 670 820

– 738 820

 

Stand ontwerpbegroting 2011

3 055 361

2 937 154

2 693 433

2 657 613

2 681 533

2 757 830

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 300

– 1 400

– 1 570

– 1 820

– 1 820

 
 

1.

Overboekingen intern

– 300

– 1 400

– 1 570

– 1 820

– 1 820

 

2.

Autonome mutaties

50 000

52 000

54 000

56 000

58 000

 
 

1.

Diversen

50 000

52 000

54 000

56 000

58 000

 

3.

Beleidsmatige mutaties

– 19 625

– 230 000

– 595 000

– 725 000

– 795 000

 
 

1.

Intertemporele compensatie

– 19 625

     
 

2.

Maatregelen kinderopvang tranche 2011

 

– 230 000

– 285 000

– 355 000

– 360 000

 
 

3.

Maatregelen kinderopvang tranche 2012

  

– 310 000

– 370 000

– 435 000

 

Totaal

30 075

– 179 400

– 542 570

– 670 820

– 738 820

 

Voor kinderopvang is in 2011 sprake van een stijging van de uitgaven met € 92,6 miljoen ten opzichte van de begroting 2010.

Bij de nieuwe mutaties gaat het om een daling van het budget met € 179,4 miljoen. Hiervan heeft – € 1,4 miljoen betrekking op technische mutaties. Voor de autonome mutaties gaat het om een mutatie van € 52 miljoen op basis van de uitgavenontwikkeling voor kinderopvangtoeslag in 2010. Voor – € 230 miljoen betreft het beleidsmatige mutaties als gevolg van maatregelen in de kinderopvangtoeslag. Het budget voor kinderopvangtoeslag wordt in 2012 verlaangd met totaal € 310 miljoen, oplopend tot € 435 miljoen in 2014. In de AMvB die hiervoor noodzakelijk is zal worden toegelicht hoe deze maatregelen zullen worden ingevuld.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

747 736

768 736

790 736

812 736

835 736

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

      

1e suppletoire begroting

95 000

115 000

135 000

135 000

140 000

 

Nieuwe mutaties

– 21 000

– 27 000

– 4 000

– 24 000

– 16 000

 

Stand ontwerpbegroting 2011

821 736

856 736

921 736

923 736

959 736

1 006 142

Specifiactie nieuwe mutaties (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1.

Technische mutaties

– 21 000

– 27 000

– 29 000

– 24 000

– 16 000

 
 

1.

werkgeversbijdrage

– 21 000

– 27 000

– 29 000

– 24 000

– 16 000

 

2.

Autonome mutaties

0

0

25 000

0

0

 
 

3.

Waarborgfonds

0

0

25 000

0

0

 

3.

Beleidsmatige mutaties

0

0

0

0

0

 

Totaal

– 21 000

– 27 000

– 4 000

– 24 000

– 16 000

 

Toelichting op de nieuwe mutaties:

Voor kinderopvang is in 2011 sprake van een daling van de ontvangsten met € 27,0 miljoen ten opzichte van de begroting 2010.

In 2012 wordt € 25,0 miljoen ontvangen van het Waarborgfonds.

ARTIKEL 25. EMANCIPATIE

Opbouw uitgaven beleidsartikel (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Stand ontwerpbegroting 2010

20 048

20 274

21 203

21 204

21 204

 

Nota van wijziging

      

Amendementen

150

     

1e suppletore begroting

– 1 404

– 2 063

– 919

– 220

– 280

 

Nieuwe mutaties

– 182

209

– 61

– 71

– 71

 

Stand ontwerpbegroting 2011

18 612

18 420

20 223

20 913

20 853

21 138

Specificatie nieuwe mutaties (x 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

 

1. Technische mutaties

228

219

– 41

– 41

– 41

 

1. Overboekingen intern

– 32

– 41

– 41

– 41

– 41

 

2. Overboekingen (extern)

260

260

    

2. Autonome mutaties

0

0

0

0

0

 

3. Beleidsmatige mutaties

– 410

– 101

– 201

– 301

– 301

 

1. Interne herschikkingen

– 40

– 10

– 20

– 30

– 30

 

2. Enveloppe Onderwijs (pijler 4)

 

2 000

2 000

2 000

2 000

 

Totaal

– 182

209

– 61

– 71

– 71

 

Voor emancipatie is in 2011 sprake van een daling van € 1,9 miljoen ten opzichte van de begroting 2010.

Een deel ervan is toegelicht in de 1e suppletoire wet 2010 (32 395, nr. 2). Bij de nieuwe mutaties gaat het om een bedrag van € 0,2 miljoen. Hiervan heeft 0,2 miljoen betrekking op technische mutaties.

• Incidentale maatregel 2011:

In 2010 is de overboeking naar BZK voor koplopers tijdenbeleid € 0,2 miljoen lager dan gepland i.v.m. minder aanvragen van gemeenten/provincies en is het kasbeslag subsidieverlening NJR 2010 € 0,2 miljoen lager dan gepland. Deze middelen worden ingezet voor gestegen leerlingaantallen in 2011. Zie hiervoor ook de beleidsagenda.

SAMENVATTEND OVERZICHT NAAR ARTIKELONDERDEEL

Onderstaand treft u aan een overzicht van de standen ontwerpbegroting 2011 per artikelonderdeel.

Meerjarenraming verplichtingen (x € 1 000)

Artikel

Omschrijving

2010

2011

2012

2013

2014

2015

  

TOTAAL

36 869 528

36 363 728

36 347 338

36 952 242

37 116 368

37 293 310

         

1

 

Primair onderwijs

9 516 566

9 502 556

9 427 065

9 349 711

9 288 852

9 226 508

 

1

Personele uitgaven

8 140 699

8 262 935

8 206 960

8 137 918

8 087 709

8 034 350

 

2

Materiële uitgaven

1 300 875

1 174 653

1 154 150

1 147 770

1 137 229

1 127 831

 

3

Onderwijsverzorging

352

259

166

89

21

 
 

4

Stimuleringsuitgaven

25 162

22 353

24 282

22 958

22 887

23 321

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

44 469

36 936

36 089

35 558

35 588

35 588

 

50

Apparaatsuitgaven

5 009

5 420

5 418

5 418

5 418

5 418

         

3

 

Voortgezet onderwijs

6 940 587

6 779 092

6 870 580

6 941 978

7 009 811

7 057 628

 

1

Personele uitgaven

5 715 317

5 622 285

5 708 212

5 771 993

5 829 276

5 870 454

 

2

Materiële uitgaven

1 091 063

1 032 063

1 039 557

1 047 529

1 057 412

1 063 869

 

3

Onderwijsondersteuning

50 211

51 323

49 312

50 373

50 729

50 911

 

4

Projectuitgaven

18 108

17 284

18 384

18 384

18 384

18 384

 

5

ICT uitgaven

37 289

30 326

29 930

28 529

28 529

28 529

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

23 775

21 582

21 578

21 563

21 874

21 874

 

50

Apparaatsuitgaven

4 824

4 229

3 607

3 607

3 607

3 607

         

4

 

Beroepsonderwijs en volwassenen-educatie

3 505 679

3 419 730

3 340 538

3 317 338

3 317 471

3 317 495

 

1

Secundair beroepsonderwijs en landelijke organen

3 138 589

3 125 119

3 062 561

3 039 628

3 039 628

3 039 628

 

2

Educatie en inburgering

115 354

115 355

115 355

115 355

115 355

115 355

 

3

Specifieke stimulering

78 966

76 521

60 216

59 951

60 011

60 041

 

4

Leren en werken

29 905

15 022

8 577

8 577

8 577

8 577

 

5

Voortijdig schoolverlaten

128 009

73 834

80 010

80 010

80 010

80 010

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

10 913

10 471

10 468

10 466

10 539

10 533

 

50

Apparaatsuitgaven

3 943

3 408

3 351

3 351

3 351

3 351

         

5

 

Technocentra

9 991

20

0

0

0

0

 

1

Technocentra

9 991

20

0

0

0

0

         

6

 

Hoger beroepsonderwijs

2 747 122

2 530 905

2 545 735

2 548 623

2 570 559

2 578 239

 

1

Reguliere bekostiging

2 602 378

2 500 963

2 516 073

2 523 869

2 521 942

2 527 481

 

2

Stimuleringsuitgaven

124 162

11 269

10 994

6 107

29 531

31 672

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

14 606

13 575

13 571

13 550

13 989

13 989

 

50

Apparaatsuitgaven

5 976

5 098

5 097

5 097

5 097

5 097

         

7

 

Wetenschappelijk onderwijs

3 938 033

3 955 026

3 988 702

4 020 588

4 030 271

4 028 796

 

10

Reguliere Bekostiging

3 914 435

3 934 576

3 969 524

4 002 986

4 020 367

4 020 421

 

11

Stimulerings- en overige uitgaven

23 598

20 450

19 178

17 602

9 904

8 375

         

8

 

Internationaal beleid

21 909

37 671

37 679

36 800

40 086

38 727

 

11

Internationaal beleid

9 567

12 693

12 753

12 971

17 136

16 636

 

12

BES-eilanden

9 510

22 964

23 117

22 020

21 141

20 282

 

50

Apparaatsuitgaven

2 832

2 014

1 809

1 809

1 809

1 809

         

9

 

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

293 933

300 840

299 767

320 985

328 999

338 785

 

11

Arbeidsmarkt

288 911

296 019

295 334

316 552

324 566

334 352

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

2 799

2 799

2 799

2 799

2 799

2 799

 

50

Apparaatsuitgaven

2 223

2 022

1 634

1 634

1 634

1 634

         

11

 

Studiefinanciering

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

 

1

Relevante basis- en aanvullende beurs

1 328 328

1 545 810

1 714 950

1 780 843

1 847 430

1 901 707

 

2

Relevante reisvoorziening

373 624

411 332

623 535

646 475

671 892

684 300

 

3

Relevante overige uitgaven

56 112

67 563

74 130

74 930

75 630

76 500

 

4

Niet relevante prestatiebeurs (RL63)

574 621

448 325

346 559

302 036

242 414

203 939

 

5

Niet relevante reguliere rentedragende leningen (RL64)

1 317 716

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

85 292

84 037

68 279

75 892

76 631

76 631

         

12

 

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

140 461

133 359

122 689

122 561

123 981

124 881

 

1

TS 17-

38 380

34 640

31 800

31 000

30 700

30 700

 

2

TS 18+

11 386

11 236

12 400

12 400

12 400

12 400

 

3

Vo 18+

60 403

68 499

61 134

61 833

62 439

63 339

 

4

Niet relevante uitgaven

10 834

1 830

2 500

2 500

2 600

2 600

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

19 458

17 154

14 855

14 828

15 842

15 842

         

13

 

Lesgelden

6 630

6 508

5 565

5 574

5 995

6 400

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

6 630

6 508

5 565

5 574

5 995

6 400

         

14

 

Cultuur

622 514

598 332

620 823

1 127 050

1 124 701

1 113 107

 

1

Kunsten

124 517

122 531

139 760

467 377

467 381

467 384

 

2

Letteren en bibliotheken

69 844

66 532

65 862

84 044

81 688

70 089

 

4

Cultureel erfgoed

355 174

339 068

346 174

508 530

508 533

508 535

 

5

Overigen

2 736

4 146

4 111

4 111

4 111

4 111

 

42

Uitvoeringsorganisaties

18 278

17 784

17 736

17 669

17 669

17 669

 

60

Apparaatsuitgaven

51 965

48 271

47 180

45 319

45 319

45 319

         

15

 

Media

900 904

904 760

908 834

914 275

919 077

923 983

 

1

Media

900 745

904 757

908 834

914 275

919 077

923 983

 

2

Zerobase

159

3

0

0

0

0

         

16

 

Onderzoek en wetenschappen

1 201 030

993 297

988 023

967 466

965 850

965 803

 

1

Onderzoekbestel

783 391

771 492

761 781

756 960

757 004

756 950

 

2

Specifieke beleidsthema's

399 731

204 850

208 450

194 350

192 650

192 650

 

3

Coördinatie en samenwerking

14 366

13 706

14 543

12 907

12 947

12 954

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

288

288

288

288

288

288

 

50

Apparaatsuitgaven

3 254

2 961

2 961

2 961

2 961

2 961

         

17

 

Nominaal en onvoorzien

2 603

11 449

-59 158

-57 058

-57 629

-44 646

 

1

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

 

2

Prijsbijstelling

1 623

13 944

22 711

22 992

23 303

23 536

 

3

Nader te verdelen

980

– 2 495

– 81 869

– 80 050

– 80 932

– 68 182

         

18

 

Ministerie algemeen

141 215

115 758

91 917

94 196

86 459

87 857

 

11

Bestuursdepartement

119 979

105 595

88 573

90 852

83 152

84 550

 

14

Uitvoeringsorganisaties onverdeeld

21 236

10 163

3 344

3 344

3 307

3 307

         

19

 

Inspecties

65 120

57 982

57 725

57 785

57 785

57 785

 

2

Erfgoedinspectie

3 208

2 688

2 688

2 688

2 688

2 688

 

3

Onderwijsinspectie

61 912

55 294

55 037

55 097

55 097

55 097

         

20

 

Adviesraden

7 742

5 793

5 793

5 793

5 793

5 793

 

1

Onderwijs

2 601

2 384

2 384

2 384

2 384

2 384

 

2

Cultuur

3 507

2 691

2 691

2 691

2 691

2 691

 

3

Wetenschappen

1 634

718

718

718

718

718

         

24

 

Kinderopvang

3 055 361

2 937 154

2 693 433

2 657 613

2 681 533

2 757 830

 

1

Wet kinderopvang

2 982 385

2 890 483

2 661 555

2 631 169

2 655 123

2 730 000

 

2

Subsidies

59 995

43 949

29 326

24 142

24 108

24 108

 

3

Overige uitgaven

12 963

2 704

2 534

2 284

2 284

3 704

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisatie

18

18

18

18

18

18

         

25

 

Emancipatie

16 435

14 064

18 658

20 913

20 853

21 138

 

1

Subsidies

11 146

10 327

14 084

15 553

15 493

15 778

 

2

Stimuleringuitgaven

3 321

2 077

2 914

3 700

3 700

3 700

 

50

Apparaatsuitgaven

1 968

1 660

1 660

1 660

1 660

1 660

Meerjarenraming uitgaven (x € 1 000)

Artikel

Omschrijving

2010

2011

2012

2013

2014

2015

  

TOTAAL

37 043 028

36 780 263

36 833 247

36 894 172

37 035 321

37 185 315

         

1

 

Primair onderwijs

9 517 782

9 503 772

9 428 281

9 350 927

9 290 068

9 227 725

 

1

Personele uitgaven

8 140 699

8 262 935

8 206 960

8 137 918

8 087 709

8 034 351

 

2

Materiële uitgaven

1 300 875

1 174 653

1 154 150

1 147 770

1 137 229

1 127 831

 

3

Onderwijsverzorging

352

259

166

89

21

0

 

4

Stimuleringsuitgaven

26 378

23 569

25 498

24 174

24 103

24 537

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

44 469

36 936

36 089

35 558

35 588

35 588

 

50

Apparaatsuitgaven

5 009

5 420

5 418

5 418

5 418

5 418

         

3

 

Voortgezet onderwijs

6 973 222

6 809 974

6 903 697

6 971 895

7 040 928

7 088 745

 

1

Personele uitgaven

5 748 916

5 655 329

5 741 491

5 805 272

5 862 555

5 903 733

 

2

Materiële uitgaven

1 088 020

1 029 020

1 036 514

1 044 486

1 054 369

1 060 826

 

3

Onderwijsondersteuning

51 409

51 323

51 312

49 173

50 729

50 911

 

4

Projectuitgaven

18 989

18 165

19 265

19 265

19 265

19 265

 

5

ICT uitgaven

37 289

30 326

29 930

28 529

28 529

28 529

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

23 775

21 582

21 578

21 563

21 874

21 874

 

50

Apparaatsuitgaven

4 824

4 229

3 607

3 607

3 607

3 607

         

4

 

Beroepsonderwijs en volwassenen-educatie

3 580 198

3 418 894

3 405 345

3 342 520

3 319 720

3 319 744

 

1

Secundair beroepsonderwijs en landelijke organen

3 175 780

3 122 035

3 125 119

3 062 561

3 039 628

3 039 628

 

2

Educatie en inburgering

150 433

115 354

115 355

115 355

115 355

115 355

 

3

Specifieke stimulering

81 215

78 770

62 465

62 200

62 260

62 290

 

4

Leren en werken

29 905

15 022

8 577

8 577

8 577

8 577

 

5

Voortijdig schoolverlaten

128 009

73 834

80 010

80 010

80 010

80 010

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

10 913

10 471

10 468

10 466

10 539

10 533

 

50

Apparaatsuitgaven

3 943

3 408

3 351

3 351

3 351

3 351

         

5

 

Technocentra

9 991

20

0

0

0

0

 

1

Technocentra

9 991

20

0

0

0

0

         

6

 

Hoger beroepsonderwijs

2 492 905

2 538 673

2 554 658

2 563 540

2 572 688

2 578 694

 

1

Reguliere bekostiging

2 388 789

2 483 855

2 500 963

2 516 073

2 523 869

2 527 936

 

2

Stimuleringsuitgaven

83 534

36 145

35 027

28 820

29 733

31 672

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

 0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

 0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

14 606

13 575

13 571

13 550

13 989

13 989

 

50

Apparaatsuitgaven

5 976

5 098

5 097

5 097

5 097

5 097

         

7

 

Wetenschappelijk onderwijs

3 828 069

3 915 245

3 953 754

3 987 126

4 012 890

4 028 742

 

10

Reguliere Bekostiging

3 804 509

3 894 757

3 934 576

3 969 524

4 002 986

4 020 367

 

11

Stimulerings- en overige uitgaven

23 560

20 488

19 178

17 602

9 904

8 375

         

8

 

Internationaal beleid

29 366

42 258

42 162

40 965

40 086

38 727

 

11

Internationaal beleid

16 904

17 236

17 236

17 136

17 136

16 636

 

12

BES-eilanden

9 630

23 008

23 117

22 020

21 141

20 282

 

50

Apparaatsuitgaven

2 832

2 014

1 809

1 809

1 809

1 809

         

9

 

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

294 508

301 415

299 767

320 985

328 999

338 785

 

11

Arbeidsmarkt

289 486

296 594

295 334

316 552

324 566

334 352

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

 0

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

 0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

2 799

2 799

2 799

2 799

2 799

2 799

 

50

Apparaatsuitgaven

2 223

2 022

1 634

1 634

1 634

1 634

         

11

 

Studiefinanciering

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

 

1

Relevante basis- en aanvullende beurs

1 328 328

1 545 810

1 714 950

1 780 843

1 847 430

1 901 707

 

2

Relevante reisvoorziening

373 624

411 332

623 535

646 475

671 892

684 300

 

3

Relevante overige uitgaven

56 112

67 563

74 130

74 930

75 630

76 500

 

4

Niet relevante prestatiebeurs (RL63)

574 621

448 325

346 559

302 036

242 414

203 939

 

5

Niet relevante reguliere rentedragende leningen (RL64)

1 317 716

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

85 292

84 037

68 279

75 892

76 631

76 631

         

12

 

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

140 461

133 359

122 689

122 561

123 981

124 881

 

1

TS 17-

38 380

34 640

31 800

31 000

30 700

30 700

 

2

TS 18+

11 386

11 236

12 400

12 400

12 400

12 400

 

3

Vo 18+

60 403

68 499

61 134

61 833

62 439

63 339

 

4

Niet relevante uitgaven

10 834

1 830

2 500

2 500

2 600

2 600

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

19 458

17 154

14 855

14 828

15 842

15 842

         

13

 

Lesgelden

6 630

6 508

5 565

5 574

5 995

6 400

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

6 630

6 508

5 565

5 574

5 995

6 400

         

14

 

Cultuur

967 881

937 870

960 849

963 333

960 984

949 390

 

1

Kunsten

450 953

448 967

466 196

467 377

467 381

467 384

 

2

Letteren en bibliotheken

90 398

86 438

84 256

84 044

81 688

70 089

 

4

Cultureel erfgoed

350 370

334 264

341 370

344 813

344 816

344 818

 

5

Overigen

5 917

2 146

4 111

4 111

4 111

4 111

 

42

Uitvoeringsorganisaties

18 278

17 784

17 736

17 669

17 669

17 669

 

60

Apparaatsuitgaven

51 965

48 271

47 180

45 319

45 319

45 319

         

15

 

Media

901 779

905 506

909 580

914 275

919 077

923 983

 

1

Media

901 620

905 503

909 580

914 275

919 077

923 983

 

2

Zerobase

159

3

0

0

0

0

         

16

 

Onderzoek en wetenschappen

1 273 890

1 060 781

1 053 997

1 031 178

1 029 190

986 541

 

1

Onderzoekbestel

778 839

773 262

762 041

757 288

756 960

757 004

 

2

Specifieke beleidsthema's

478 149

269 564

274 164

257 734

256 034

213 334

 

3

Coördinatie en samenwerking

13 360

14 706

14 543

12 907

12 947

12 954

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisaties

288

288

288

288

288

288

 

50

Apparaatsuitgaven

3 254

2 961

2 961

2 961

2 961

2 961

         

17

 

Nominaal en onvoorzien

2 603

11 449

-59 158

-57 058

-57 629

-44 646

 

1

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

 

2

Prijsbijstelling

1 623

13 944

22 711

22 992

23 303

23 536

 

3

Nader te verdelen

980

– 2 495

– 81 869

– 80 050

– 80 932

– 68 182

         

18

 

Ministerie algemeen

141 215

115 758

91 917

94 196

86 459

87 857

 

11

Bestuursdepartement

119 979

105 595

88 573

90 852

83 152

84 550

 

14

Uitvoeringsorganisaties onverdeeld

21 236

10 163

3 344

3 344

3 307

3 307

         

19

 

Inspecties

65 120

57 982

57 725

57 785

57 785

57 785

 

2

Erfgoedinspectie

3 208

2 688

2 688

2 688

2 688

2 688

 

3

Onderwijsinspectie

61 912

55 294

55 037

55 097

55 097

55 097

         

20

 

Adviesraden

7 742

5 793

5 793

5 793

5 793

5 793

 

1

Onderwijs

2 601

2 384

2 384

2 384

2 384

2 384

 

2

Cultuur

3 507

2 691

2 691

2 691

2 691

2 691

 

3

Wetenschappen

1 634

718

718

718

718

718

         

24

 

Kinderopvang

3 055 361

2 937 154

2 693 433

2 657 613

2 681 533

2 757 830

 

1

Wet kinderopvang

2 982 385

2 890 483

2 661 555

2 631 169

2 655 123

2 730 000

 

2

Subsidies

59 995

43 949

29 326

24 142

24 108

24 108

 

3

Overige uitgaven

12 963

2 704

2 534

2 284

2 284

3 704

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

0

0

0

0

0

 

42

Uitvoeringsorganisatie

18

18

18

18

18

18

         

25

 

Emancipatie

18 612

18 420

20 223

20 913

20 853

21 138

 

1

Subsidies

13 250

13 300

14 863

15 553

15 493

15 778

 

2

Stimuleringuitgaven

3 394

3 460

3 700

3 700

3 700

3 700

 

50

Apparaatsuitgaven

1 968

1 660

1 660

1 660

1 660

1 660

Meerjarenraming ontvangsten (x € 1 000)

Artikel

Omschrijving

2010

2011

2012

2013

2014

2015

  

TOTAAL

2 264 850

2 135 821

2 208 201

2 236 945

2 317 098

2 369 826

         

1

 

Primair onderwijs

42 499

13 186

10 937

3 347

2 061

2 061

 

90

Ontvangsten

42 499

13 186

10 937

3 347

2 061

2 061

         

3

 

Voortgezet onderwijs

64 240

7 907

6 462

5 161

3 361

1 361

 

90

Ontvangsten

64 240

7 907

6 462

5 161

3 361

1 361

         

4

 

Beroepsonderwijs en volwassenen-educatie

12 003

3 500

3 500

2 500

0

0

 

90

Ontvangsten

12 003

3 500

3 500

2 500

0

0

         

5

 

Technocentra

9 592

0

0

0

0

0

 

90

Ontvangsten

9 592

0

0

0

0

0

         

6

 

Hoger beroepsonderwijs

2 492

1 017

1 017

17

17

17

 

90

Ontvangsten

2 492

1 017

1 017

17

17

17

         

7

 

Wetenschappelijk onderwijs

17 672

42 604

16 809

12 743

3 045

16

 

90

Ontvangsten

17 672

42 604

16 809

12 743

3 045

16

         

8

 

Internationaal beleid

99

99

99

99

99

99

 

90

Ontvangsten

99

99

99

99

99

99

         

9

 

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

4 000

10 000

4 000

2 000

0

0

 

90

Ontvangsten

4 000

10 000

4 000

2 000

0

0

         

11

 

Studiefinanciering

600 536

611 576

654 419

715 176

776 967

838 517

 

90

Studiefinanciering relevant

263 922

283 024

292 819

318 276

345 851

374 486

 

91

Studiefinanciering niet relevant

336 614

328 552

361 600

396 900

431 116

464 031

         

12

 

Tegemoetkoming studiekosten

9 400

8 400

8 400

8 400

8 400

8 400

 

90

TS 17-

2 200

1 200

1 200

1 200

1 200

1 200

 

91

Vo 18+

7 200

7 200

7 200

7 200

7 200

7 200

         

13

 

Lesgelden

193 816

217 044

229 400

234 300

237 700

241 800

 

90

Ontvangsten

193 816

217 044

229 400

234 300

237 700

241 800

         

14

 

Cultuur

28 069

22 638

20 998

19 880

17 853

6 254

 

90

Ontvangsten Kunsten

2 236

136

136

136

136

136

 

91

Ontvangsten Letteren en bibliotheken

22 451

21 180

20 290

19 422

17 395

5 796

 

92

Ontvangsten Cultureel erfgoed

3 382

1 322

572

322

322

322

         

15

 

Media

247 520

202 000

202 000

202 000

202 000

202 000

 

90

Ontvangsten

199 000

202 000

202 000

202 000

202 000

202 000

 

91

Zerobase

48 520

  

0

  
         

16

 

Onderzoek en wetenschappen

209 652

137 590

126 900

106 062

104 335

61 635

 

90

Ontvangsten

209 652

137 590

126 900

106 062

104 335

61 635

         

17

 

Nominaal en onvoorzien

957

957

957

957

957

957

 

90

Ontvangsten

957

957

957

957

957

957

         

18

 

Ministerie algemeen

567

567

567

567

567

567

 

90

Ontvangsten

567

567

567

567

567

567

         

19

 

Inspecties

0

0

0

0

0

0

 

90

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

         

20

 

Adviesraden

0

0

0

0

0

0

 

90

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

         

24

 

Kinderopvang

821 736

856 736

921 736

923 736

959 736

1 006 142

 

90

Belastingontvangsten

144 736

164 736

209 736

184 736

189 736

204 736

 

91

Werkgeversbijdrage

677 000

692 000

712 000

739 000

770 000

801 406

 

92

Overig relevant

0

0

0

0

0

0

         

25

 

Emancipatie

0

0

0

0

0

0

 

90

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

8. BIJLAGEN

BIJLAGE 1. MOTIES EN TOEZEGGINGEN

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Externe Stand van Zaken

MOTIES TWEEDE KAMER

   

DIRECTIE BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

 

De Kamer verzoekt de regering in overleg met de VNG en de MBO Raad, zonder beperkingen vooraf, voorstellen uit te werken zodat op de beste manier brede toegankelijkheid van het tweedekansonderwijs kan worden gegarandeerd en hierover de Kamer te informeren

[11-12-2008]

Begrotingsbehandeling OCW 2009

Depla, G.C.F.M.

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 103

De moties is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 6 november 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 35.

   

De Kamer verzoekt de regering in samenspraak met de betrokken instellingen en organisaties een plan van aanpak op te stellen waaruit blijkt hoe de gesignaleerde belemmeringen naar vermogen worden opgelost en dat tegelijk met de komende begroting aan de Kamer voor te leggen

[15-4-2009]

Competentiegericht onderwijs in het mbo

Slob, A.

kamerstuk 31 524, nr. 14

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 23 september 2009, kamerstuk 31 524, nr. 30.

   

De Kamer verzoekt de staatssecretaris de kenniscentra in samenwerking met de roc’s te vragen de kwalificatiedossiers zo aan te laten passen dat het onderwijs uitdagender wordt en de theoretische vakken meer ambitie krijgen en de Kamer hierover voor de begroting te informeren

[15-4-2009]

Competentiegericht onderwijs in het mbo

Depla, G.C.F.M.

kamerstuk 31 524, nr. 8

De motie is mondeling afgedaan tijdens het algemeen overleg mbo van 4 november 2009, kamerstuk 31 524, nr. 35

   

De Kamer verzoekt de regering om bij de begroting met maatregelen te komen om het kwalificatiedossier uit niveau 4 zodanig in te richten dat de aansluiting van mbo niveau 4 en het hbo wordt verbeterd

[15-4-2009]

Competentiegericht onderwijs in het mbo

Biskop, J.J.G.M.

kamerstuk 31 524, nr. 5

De beleidsreactie op het rapport van de Onderwijsraad, waarin de Raad adviseert over het vraagstuk van de doorstroom van het middelbaar beroepsonderwijs naar het hoger beroepsonderwijs, wordt meegenomen in de zorgvuldige uitwerking van het advies van de Commissie Veerman. Dit geldt ook voor de besluitvorming over de invoering van de Associate degree en de positionering ervan in de beroepskolom. Dit heeft mede betrekking op de motie en toezegging, gedaan tijdens het nota-overleg competentiegericht onderwijs in het mbo op 15 april 2009. De beleidsreactie volgt voor 31 december 2010.

   

De Kamer verzoekt de regering uiterlijk eind 2009 de volgende zaken geregeld te hebben:

– de verbeterslag met betrekking tot de kwalificatiedossiers moet zijn afgerond;

– er moet een plan van aanpak zijn om de aansluiting tussen het mbo en het hbo te verbeteren;

– er dient duidelijkheid te zijn met betrekking tot de acties die van (individuele) instellingen worden verlangd om te waarborgen dat de bedrijfsvoering daadwerkelijk een kwalitatief stevige basis kent

[15-4-2009]

Competentiegericht onderwijs in het mbo

Biskop, J.J.G.M.

Slob, A.

kamerstuk 31 524, nr. 3

Deze motie bestaat uit 3 delen. Delen 1 en 3 betreffen controversieel verklaarde onderwerpen. De commissies «Onderwijs en Besturing MBO» en «Kwalificeren en Examineren» zullen hierover respectievelijk eind augustus en eind september 2010 wel nog aanbevelingen doen.

Deel 2 van deze motie, de aansluiting tussen mbo en hbo, is ook opgenomen in motie kamerstuk 31 524, nr. 364. Die motie wordt afgedaan in november 2010.

   

De Kamer verzoekt de regering om in de wet, die de invoering van het competentiegericht onderwijs formaliseert, scholen reëel de mogelijkheid te geven meer tijd te nemen voor de invoering dan 2010, zodat de invoering van nieuwe onderwijsprogramma’s zorgvuldig verloopt

[15-4-2009]

Competentiegericht onderwijs in het mbo

Depla, G.C.F.M.

kamerstuk 31 524, nr. 10

Het wetsvoorstel competentiegericht onderwijs is controversieel verklaard. Deze motie wordt afgedaan zodra het wetsvoorstel weer in behandeling wordt genomen.

   

De Kamer verzoekt het kabinet om te voorkomen dat in het mbo lectoren worden aangesteld aangezien het mbo geen taak heeft om praktijkgericht onderzoek te gaan verrichten

[15-6-2009]

Wetsvoorstel Versterking en Besturing

Dijk, J.J. van (CDA), Dijk, J.J. van (SP), Zijlstra, H.

kamerstuk 31 821, nr. 42

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 december 2009, kamerstuk nr. 31 821, nr. 77.

   

De Kamer verzoekt de regering de MBO-Raad op te roepen te zorgen dat de roc's deze verantwoordelijkheid waarmaken en de Kamer te informeren hoe de roc's aan deze verantwoordelijkheid invulling geven

[10-3-2010]

De inspectieoverzichten van zeer zwakke mbo-opleidingen

Biskop, J.J.G.M., Depla, G.C.F.M., Gent, W. van

kamerstuk 31 524, nr. 53

De Tweede Kamer is in september 2010 geïnformeerd

   

De Kamer verzoekt de regering om als uitgangspunt bij de heroverweging om de drempelloze instroom in het mbo te bestuderen, in de heroverweging mee te nemen dat jongeren zonder vmbo-diploma niet uitgesloten mogen worden van onderwijs dat hen voorbereidt op de arbeidsmarkt of doorstromen naar een startkwalificatie

[10-3-2010]

De inspectieoverzichten van zeer zwakke mbo-opleidingen

Biskop, J.J.G.M., Depla, G.C.F.M.

kamerstuk 31 524, nr. 55

De afdoening van deze motie is afhankelijk van de adviezen van de Commissie Onderwijs en Besturing BVE en de Commissie Kwalificeren en Examineren. Die adviezen worden eind september 2010 verwacht. Daarna wordt een beleidsreactie geschreven en aan de Tweede Kamer gezonden.

   

De Kamer verzoekt de regering voorstellen te doen om heldere regels te maken rond de sponsoring door roc's

[10-3-2010]

De inspectieoverzichten van zeer zwakke mbo- opleidingen

Dijk, J.J. van (SP)

kamerstuk 31 524, nr. 51

Deze motie wordt afgedaan met het wetsvoorstel «Modernisering van de bekostiging mbo» dat in voorbereiding is. Daarin wordt een kapstokbepaling opgenomen om bij AMvB nadere regels te kunnen stellen aan de doelmatige en rechtmatige besteding van de rijksbijdrage. Die AMvB krijgt ook betrekking op sponsoring.

   

DIRECTIE COMMUNICATIE

 

De Kamer verzoekt de regering de Kamer nader te rapporteren inzake de uitvoering van de aanbeveling tot formatiereductie met betrekking tot departementale persvoorlichters en woordvoerders

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Bosma, M., Remkes, J.W.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 75

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 4 februari 2010, kamerstuk 29 362, nr. 158.

   

DIRECTIE CULTUREEL ERFGOED

 

De Kamer draagt de regering op om in 2005 en volgende jaren bij voorrang geldmiddelen beschikbaar te stellen om de totale restauratieachterstand van monumenten in 2011 te hebben weggewerkt en daarover de Kamer geregeld te informeren

[13-12-2004]

Wetgevingsoverleg inzake moties en amendementen Cultuurnota

Dittrich, B.O., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 29 800 VIII, nr. 137

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 10 mei 2010, kamerstuk 31 482, nr. 61.

   

De Kamer verzoekt de regering in overleg te treden met de stuurgroep Radio Kootwijk en zo nodig andere betrokkenen, met als inzet dat op korte termijn een adequaat plan van aanpak tot stand komt met toereikende financiering

[28-11-2005]

Cultuurbegroting 2006

Vlies, B.J. van der

kamerstuk 30 300 VIII, nr. 105

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 8 juni 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 130.

   

De Kamer verzoekt de Minister om de aanpak restauraties in het kader van de modernisering monumentenzorg grondig te herzien zodat, bijvoorbeeld met voorfinanciering, de restauratiemiddelen met meer zekerheid en duidelijkheid voor de eigenaren gericht kunnen worden ingezet, en de Kamer hierover voor de zomer te informeren

[8-4-2009]

Evaluatie Besluit Rijkssubsidiering Instandhouding Monumenten (BRIM)

Anker, E.W., Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 166

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 28 september 2009, kamerstuk 32 156, nr. 1.

   

De Kamer verzoekt de regering om bij een volgende evaluatie van het BRIM aan het punt van deelrestauraties extra aandacht te schenken

[8-4-2009]

Evaluatie Besluit Rijkssubsidiering Instandhouding Monumenten (BRIM)

Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 167

De volgende evaluatie zal aan het einde van het jaar plaatsvinden.

   

De Kamer verzoekt de regering om een monumentenmonitor te ontwikkelen en de Kamer, voorafgaande aan de behandeling van de nieuwe Monumentenwet, hierover te informeren

[8-4-2009]

Evaluatie Besluit Rijkssubsidiering Instandhouding Monumenten (BRIM)

Leeuwen, H. van, Vlies, B.J. van der

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 165

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 15 december 2009, kamerstuk 31 842, nr. 54.

   

De Kamer spreekt zich uit dat er, tot er meer duidelijkheid komt over het nieuwe beleidsplan en de Kamer zich hierover heeft kunnen uitspreken, geen onomkeerbare stappen worden genomen ten aanzien van de realisatie van het nieuwe Nationaal Historisch Museum in Arnhem

[13-5-2009]

Nationaal Historisch Museum

Ham, B. van der, Marijnissen, J.G.C.A.

kamerstuk 31 495, nr. 5

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 19 oktober 2009, kamerstuk 31 495, nr. 20.

   

De Kamer verzoekt de regering aan de Stichting Nederlands Historisch Museum over te brengen dat de Kamer eraan hecht dat de directie van het museum deze overweging op een overtuigende manier tot uitdrukking laat komen in de door haar te bepalen opzet van het museum

[13-5-2009]

Nationaal Historisch Museum

Broeke, J.H. ten, Marijnissen, J.G.C.A.

kamerstuk 31 495, nr. 6

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 19 oktober 2009, kamerstuk 31 495, nr. 20.

   

De Tweede Kamer verzoekt de regering maatregelen te treffen waardoor de kosten van het project beperkt blijven tot het huidige budget en waardoor de opleveringsdatum niet verder uitgesteld wordt en; haar regelmatig te informeren over de voortgang

[17-6-2009]

Verbouwing van het Rijksmuseum

Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 28 989, nr. 62

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 1 juli 2010, kamerstuk 31 482, nr. 64.

   

De Kamer verzoekt de regering te bewerkstelligen dat het Nationaal Historisch Museum naast het Nederlands Openluchtmuseum geplaatst wordt, zodat de synergie tussen de beide rijksmusea optimaal tot zijn recht kan komen

[25-6-2009]

Nationaal Historisch Museum

Bosma, M., Ham, B. van der, Leeuwen, H. van, Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 31 495, nr. 11

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 19 oktober 2009, kamerstuk 31 495, nr. 20.

   

De Kamer verzoekt de regering om haar voor 1 maart 2010 te informeren over het vervolg van het beleid op digitalisering en daarbij te streven naar uitbreiding van de behaalde resultaten

[2-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Cultuur

Ham, B. van der, Leerdam, J.A.W.J., Peters, M., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 25

In de brief met kamerstuknummer 32 123 VIII, nr. 106 is aangegeven dat de uitvoering van de motie zou worden meegenomen in een visiebrief aan de Tweede Kamer over digitalisering. Met de brief van 5 juli 2010, kamerstuk 32 156, nr. 20 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de uitvoering van de motie wordt overgelaten aan de nieuwe bewindspersoon.

   

De Kamer verzoekt de regering ervoor te zorgen dat deze in 2010 en 2011 hun restauratieachterstand (zo veel mogelijk) kunnen wegwerken en de Kamer binnen zes weken te informeren hoe daar vorm aan wordt gegeven

[16-11-2009]

Modernisering monumentenzorg

Anker, E.W., Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 32 156, nr. 4

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 9 februari 2010, kamerstuk 32 156, nr. 14.

   

De Kamer verzoekt de regering om binnen het BRIM, waar nodig en waar mogelijk, een systematiek te ontwikkelen die onderhoud mogelijk maakt dat geschikt is voor tuinen en parken van historische buitenplaatsen

[16-11-2009]

Modernisering monumentenzorg

Anker, E.W., Broeke, J.H. ten, Leerdam, J.A.W.J., Vlies, B.J. van der, Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 32 156, nr. 5

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 2 april 2010, kamerstuk 32 156, nr. 15.

   

De Kamer verzoekt de regering om historische boerderijen in een aparte categorie op te nemen en ruimhartiger gebruik te bevorderen in haar overleg met de VNG en het IPO

[16-11-2009]

Modernisering monumentenzorg

Broeke, J.H. ten

kamerstuk 32 156, nr. 9

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 2 april 2010, kamerstuk 32 156, nr. 15.

   

De Kamer verzoekt de regering te bezien of een dergelijke bemiddelende rol van het ministerie van OCW in deze kwestie op zijn plaats is en of het ministerie van OCW zodoende bij kan proberen te dragen aan een oplossing waarbij woonboten die gekwalificeerd kunnen worden als varend erfgoed, beter beschermd worden

(OCW zou een bemiddelende rol kunnen spelen bij de onderhandelingen tussen de verschillende belangengroepen)

[16-11-2009]

Modernisering monumentenzorg

Anker, E.W., Broeke, J.H. ten, Leerdam, J.A.W.J., Vlies, B.J. van der, Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 32 156, nr. 6

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 2 april 2010, kamerstuk 32 156, nr. 15.

   

De Kamer verzoekt de regering de mogelijkheid tot aanwijzing van nieuwe beschermde dorpsgezichten en stadsgezichten te handhaven

[16-11-2009]

Modernisering monumentenzorg

Vlies, B.J. van der

kamerstuk 32 156, nr. 7

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 2 april 2010, kamerstuk 32 156, nr. 15.

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken hoe private cofinanciering en garantstellingen bij laagrentende leningen nog ruimere toepassing kunnen vinden

[16-11-2009]

Modernisering monumentenzorg

Broeke, J.H. ten

kamerstuk 32 156, nr. 8

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 10 augustus 2010, kamerstuk 32 156, nr. 22

   

De Kamer verzoekt de regering ervoor te zorgen dat monumenten met een restauratieachterstand tot een subsidiabel bedrag van 2 miljoen, deze in 2010 en 2011 kunnen wegwerken met behulp van de reguliere BRIM middelen

[16-11-2009]

Modernisering monumentenzorg

Anker, E.W., Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 32 156, nr. 3

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 9 februari 2010, kamerstuk 32 156, nr. 14.

   

DIRECTIE EMANCIPATIE

   

De Kamer verzoekt de regering de kerndoelen 38 en 43 zodanig te moderniseren dat voldoende aandacht wordt gegeven aan seksuele diversiteit in het primair en voortgezet onderwijs en de verduidelijking van de kerndoelen en de Kamer hierover in het voorjaar te informeren

[17-12-2009]

Homo-emancipatiebeleid

Bouchibti, S., Dijk, J.J. van (SP), Halsema, F., Ham, B. van der, Miltenburg, A. van, Pechtold, A.

kamerstuk 27 017, nr. 59

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2010, kamerstuk 27 017, nr. 66.

   

De Kamer verzoekt de regering in gesprek te gaan met deze schoolbesturen met als inzet dat de verklaringen (nog steeds zijn er scholen die in een verklaring van hun personeel vragen dat ongehuwd samenwonen en de homoseksuele levenswijze worden afgewezen) niet meer worden gebruikt en de Kamer hierover te informeren

[17-12-2009]

Homo-emancipatiebeleid

Dijk, J.J. van (SP)

kamerstuk 27 017, nr. 62

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2010, kamerstuk 27 017, nr. 66.

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze haar eigen werkgeverschap meer gezinsvriendelijk kan worden en de Kamer daarover te informeren voor 1 juli 2010

[17-12-2009]

Emancipatiebeleid

Bouchibti, S.

kamerstuk 30 420, nr. 149

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2010, kamerstuk 27 017, nr. 66.

   

De Kamer verzoekt de regering toe te zeggen dat zij het Masterplan Roze 50+ zal steunen en over de uitwerking van dit plan in overleg zal treden met de opstellers van dit plan

[17-12-2009]

Homo-emancipatiebeleid

Ham, B. van der, Pechtold, A.

kamerstuk 27 017, nr. 60

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2010, kamerstuk 27 017, nr. 66.

   

DIRECTIE KUNSTEN

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken hoe de schijn van belangverstrengeling bij de subsidieverlening door de fondsen voorkomen kan worden

[2-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Cultuur

Peters, M.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 25

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

De Kamer verzoekt de regering (overwegende, dat er geen taboes mogen rusten op beleidsterreinen die in aanmerking komen voor de brede heroverweging; constaterende, dat de cultuurbegroting hier wel buiten valt) de cultuurbegroting alsnog in de brede heroverweging mee te nemen

[2-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Cultuur

Bosma, M., Broeke, J.H. ten

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 20

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

De Kamer verzoekt de regering in overleg te treden met Dutch Art Works om te bezien op welke wijze hun werk kan worden voortgezet, bijvoorbeeld binnen het kader en de budgetten van de Mondriaan Stichting

[2-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Cultuur

Ham, B. van der, Leerdam, J.A.W.J., Peters, M.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 27

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

De Kamer verzoekt de regering ervoor te zorgen dat de Cultuurkaart meer wordt ingezet voor actieve kunstbeleving, zoals muzieklessen en danslessen en theaterworkshops, zodat jongeren gestimuleerd worden, zelf kunst te beoefenen

[2-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Cultuur

Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 19

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

De Kamer verzoekt de regering in een tijd dat green design van groot belang is haar beleid ten aanzien van de creatieve economie prioriteit te geven aan green design, te beginnen met extra aandacht voor green design in de voorlichting over de tender van de SEED faciliteit in januari 2010

[11-11-2009]

Creatieve industrie

Peters, M.

kamerstuk 27 406, nr. 160

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 december 2009, kamerstuk 27 406, nr. 168.

   

De Kamer verzoekt de regering om de gevolgen van de bezuiniging op het gereserveerde budget voor de innovatieregeling waar mogelijk te compenseren door de kennis in het veld te vergroten over bestaande regelingen die gericht zijn op meer financieel en maatschappelijk draagvlak voor culturele instellingen, zoals de Matchingregeling en de SEED-regeling

[11-11-2009]

Creatieve industrie

Leerdam, J.A.W.J.

kamerstuk 27 406, nr. 158

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 december 2009, kamerstuk 27 406, nr. 168.

   

De Kamer verzoekt de regering te analyseren in welke mate er gebruik is gemaakt van de tender van januari 2010 voor de SEED faciliteit door fondsen voor creatieve ondernemers, in welke mate de regeling voldoet aan de behoefte van deze ondernemers en de Kamer daarover voor 1 juni 2010 te informeren

[11-11-2009]

Creatieve industrie

Peters, M.

kamerstuk 27 406, nr. 159

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 december 2009, kamerstuk 27 406, nr. 168.

   

De Kamer verzoekt de regering om op korte termijn, in samenspraak met de bioscoopsector, de mogelijkheden te onderzoeken om de omschakeling van de bioscoopsector van analoog naar digitaal te bevorderen en een inhoudelijke uitwerking hiervan aan de Kamer te sturen

[11-11-2009]

Creatieve industrie

Leerdam, J.A.W.J.

kamerstuk 27 406, nr. 157

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

DIRECTIE LERAREN

   

De Kamer verzoek de regering de schoolleider in het nieuwe onderwijstoezicht weer formeel een positie te geven om bij gesprekken met de inspectie aanwezig te zijn en hem als volwaardige gesprekspartner te laten deelnemen, daarbij de mogelijkheid houdend om als bevoegd gezag een apart gesprek met de inspectie aan te vragen indien dit noodzakelijk wordt geacht

[11-11-2009]

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Dibi, T., Kraneveldt-van der Veen, M.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 42

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 2 april 2010, kamerstuk 31 524, nr. 62.

   

De Kamer verzoekt de regering ervoor te zorgen dat bij zwakke en zeer zwakke opleidingen minimaal 70% van het budget wordt ingezet voor 850 lesuren begeleide onderwijstijd door een bevoegd docent en toe te zien op de naleving daarvan

[10-3-2010]

De inspectieoverzichten van zeer zwakke mbo- opleidingen

Depla, G.C.F.M., Dijk, J.J. van (SP), Gent, W. van

kamerstuk 31 524, nr. 56

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 8 juni 2010, kamerstuk 31 524, nr. 68.

   

De Kamer verzoekt de regering in overleg in het brede veld te verkennen wat de mogelijkheden zijn voor een aparte specialisatie of opleiding voor leraren (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs

[25-3-2010]

Educatieve Minor

Dibi, T.

kamerstuk 32 270, nr. 10

Voor de lerarenopleidingen voor het beroepsonderwijs is de Onderwijsraad om advies gevraagd. De Onderwijsraad zal zijn advies begin 2011 opleveren.

   

De Kamer verzoekt de regering de aparte subsidieregelingen voor taal en rekenen per 2011 over te hevelen naar de lump sum van scholen

[6-4-2010]

Vaststelling van regels over referentieniveaus voor de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen (Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen)

Dijk, J.J. van (CDA)

kamerstuk 32 290, nr. 13

Op dit moment lopen de bestaande subsidieregelingen nog. Bij afloop en bij eventuele additionele middelen zal er naar worden gestreefd het toe te voegen aan de lump sum.

   

DIRECTIE FINANCIEEL ECONOMISCHE ZAKEN

   

De Kamer spreekt uit te verwachten dat het kabinet de op basis van het rapport LeerKracht gemaakte afspraken en de toezeggingen uit de nota «Werken in het onderwijs» onverkort uitvoert

[22-4-2010]

Trendnota Arbeidszaken Overheidspersoneel 2010

Azough, N., Dijk, J.J. van (SP), Ham, B. van der

kamerstuk 32 124, nr. 11

De motie is afgedaan met de brief van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer van 30 juni 2010, kamervragen (aanhangsel) 2009–2010, nr. 2783.

   

De Kamer verzoekt de regering het referentiemodel (inhoudende dat de lonen in de onderwijssector de ontwikkelingen in de marktsector volgen) onverkort van toepassing te verklaren (Actieplan Leerkracht)

[22-4-2010]

Trendnota Arbeidszaken Overheidspersoneel 2010

Azough, N., Dijk, J.J. van (SP), Ham, B. van der

kamerstuk 32 124, nr. 12

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 juni 2010, kamervragen (aanhangsel) 2009–2010, nr. 2783.

   

De Kamer verzoekt de regering de ministeries een afdwingbare norm te leggen van 10% voor de inhuur van externen

[20-5-2010]

Verantwoordingsdebat

Roemer, E.G.M.

kamerstuk 32 360, nr. 5

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 11 mei 2010, kamerstuk 31 701, nr. 30.

   

DIRECTIE HOGER ONDERWIJS EN STUDIEFINANCIERING

   

De Kamer verzoekt de regering een «kabinetsbrede» internationaliseringsagenda Hoger Onderwijs, Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid te maken en deze voor 1 juni 2009 aan de Kamer te sturen

[8-12-2008]

Hoger Onderwijs (wetgevingsoverleg in het kader van de begroting OCW)

Anker, E.W.

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 72

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 15 oktober 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 12.

   

De Kamer verzoekt de regering te realiseren dat promovendi door hun werkgever als werknemer worden behandeld

[8-12-2008]

Hoger Onderwijs (wetgevingsoverleg in het kader van de begroting OCW)

Dijk, J.J. van (SP)

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 68

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 december 2009, kamerstuk 31 288, nr. 76.

   

De Kamer verzoekt de regering tot een inventarisatie inzake de mate waarin het hoger onderwijs in het Engels les wordt gegeven en wat het niveau van dit Engels is.

[15-4-2009]

Vreemde talen in het onderwijs

Bosma, M.

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 158

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 17 december 2009, kamerstuk 31 288, nr. 79.

   

De Kamer verzoekt de regering in het onderzoek naar het functioneren van de opleidingscommissies en de mogelijkheden om hun rol te versterken mee te nemen de mogelijkheid tot rechtstreekse rechtsgang, instemmingsrecht op zaken die te maken hebben met de inhoud en kwaliteit van een opleiding, opname van het functioneren van de opleidingscommissies in het accreditatiekader en het recht de opleidingscommissies op te waarderen tot medezeggenschapsorgaan;

verzoekt de regering tevens de resultaten van dit onderzoek nog dit jaar aan de Kamer te verstrekken

[15-6-2009]

Wetsvoorstel Versterking en Besturing

Dibi, T., Dijk, J.J. van (CDA), Dijk, J.J. van (SP), Zijlstra, H.

kamerstuk 31 821, nr. 47

Dit onderzoek is besproken met de overlegpartners. De verwachting is dat de brief aan de Tweede Kamer over de medezeggenschaps- en bestuurscultuur zeer waarschijnlijk voor het einde van de maand augustus 2010 kan worden verzonden.

   

De Kamer roept het kabinet op om te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om het gebruik van de termen («universiteit», «university» en «university of applied science») slechts voor te behouden aan instellingen die door de NVAO of daaraan gelijkstaande instellingen geaccrediteerde opleidingen aanbieden

[18-6-2009]

Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; versterking besturing

Anker, E.W., Besselink, M., Dijk, J.J. van (CDA), Dijk, J.J. van (SP), Vlies, B.J. van der, Zijlstra, H.

kamerstuk 31 821, nr. 41

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 6 april 2010, kamerstuk 31 821, nr. 78.

   

De Kamer verzoekt de regering het aantal op grond van het profileringsfonds tot stand gekomen beurzen voor niet EER-studenten bij de verschillende bekostigde instellingen te monitoren en de Kamer daarover jaarlijks bij de begroting te informeren

[18-6-2009]

Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; versterking besturing

Anker, E.W.

kamerstuk 31 821, nr. 44

Na invoering van het nieuwe Profileringsfonds, conform het wetsvoorstel Versterking Besturing, zal de inspectie in 2011 beginnen met monitoren van het aantal beurzen dat instellingen uit het Profileringsfonds toekennen aan niet EER-studenten. Dit wordt meegenomen in het jaarwerkplan 2011 van de inspectie.

   

De Kamer verzoekt de regering opnieuw in gesprek te gaan met de betrokken instellingen en organisaties teneinde en plan van aanpak op te stellen om de belemmeringen voor studenten om over te gaan tot het vervullen van een bestuursfunctie of medezeggenschapsfunctie in kaart te brengen, deze gesignaleerde belemmeringen naar vermogen op te lossen en de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren

[18-6-2009]

Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; versterking besturing

Anker, E.W., Dijk, J.J. van (CDA)

kamerstuk 31 821, nr. 43

Dit onderzoek is besproken met de overlegpartners. De verwachting is dat de brief aan de Tweede Kamer over de medezeggenschaps- en bestuurscultuur zeer waarschijnlijk voor het einde van de maand augustus 2010 kan worden verzonden.

   

De Kamer verzoekt de minister om de regeling «Niet-goed-geld-terug» specifieker uit te werken en om deze nadere uitwerking in een wetsvoorstel voor 1 april 2010 naar de Kamer te zenden

[18-6-2009]

Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; versterking besturing

Anker, E.W., Besselink, M., Dibi, T., Dijk, J.J. van (CDA), Vlies, B.J. van der, Zijlstra, H.

kamerstuk 31 821, nr. 45

Staatssecretaris Van Bijsterveldt heeft de Tweede Kamer met brief van 14 april 2010, Kamerstuk 31 821, nr. 79 voorgesteld de indiening van het wetsvoorstel (verhaalsrecht) over te laten aan een nieuw kabinet.

   

De Kamer verzoekt de regering de medezeggenschap in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uiterlijk na drie jaar te evalueren en de Kamer hierover te informeren

[18-6-2009]

Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; versterking besturing

Dijk, J.J. van (SP), Zijlstra, H.

kamerstuk 31 821, nr. 49

De Wet Versterking Besturing is per 1 september 2010 in werking getreden. In 2013 zal de wet worden geëvalueerd en de Tweede Kamer zal over de evaluatie-uitkomsten worden geïnformeerd.

   

De Kamer verzoekt de regering in de aangekondigde brede heroverweging de ambitie mee te nemen om het onderwijs en de wetenschap in Nederland tot de mondiale top 5 te laten behoren

[17-9-2009]

Algemene Politieke Beschouwingen

Geel, P.L.B.A. van, Hamer, M.I., Slob, A.

kamerstuk 32 123, nr. 10

De motie is afgedaan met de brief van Algemene Zaken aan de Tweede Kamer van 1 april 2010, kamerstuk 32 359, nr. 1.

   

De Kamer verzoekt de regering om de werkgroep heroverwegingen een oplossing te laten formuleren voor het gat tussen aanvang van de studie en studiefinanciering

[11-11-2009]

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Anker, E.W., Besselink, M., Bosma, M., Dibi, T., Dijk, J.J. van (CDA), Ham, B. van der, Vlies, B.J. van der

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 41

De motie is afgedaan met de brief van Algemene Zaken aan de Tweede Kamer van 1 april 2010, kamerstuk 32 359, nr. 1.

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken wat nodig is om de geconstateerde uitvoeringsproblemen op te lossen en daarbij in ieder geval na te gaan wat de reisbehoefte is voor mbo’ers van 16 en 17 jaar, op welke wijze kan worden voorzien in een landelijke regeling voor deze groep, welke kansen daarbij de verdere invoering van de OV-chipkaart biedt, daarbij tevens in te gaan op de restitutievariant en de Kamer voor de behandeling van de Voorjaarsnota over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren;

verzoekt de regering voorts de wens van de Kamer om mbo’ers van 16 en 17 jaar in hun reiskosten tegemoet te komen mee te nemen bij de fundamentele heroverwegingen

[11-11-2009]

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Anker, E.W., Besselink, M., Biskop, J.J.G.M., Vlies, B.J. van der

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 47

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer, van 23 augustus 2010, kamerstuk 31 524, nr. 71.

   

De Kamer verzoekt de regering de bestuurlijke boete op studiebeursfraude te verhogen naar 50%

[10-2-2010]

Hoger onderwijs en toekomst studiefinanciering

Dijk, J.J. van (CDA), Harbers, M.G.J.

kamerstuk 24 724, nr. 90

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 11 januari 2010, kamerstuk 24 724, nr. 89.

   

De Kamer verzoekt de regering aan de hand van het rapport Onbelemmerd studeren van de Onderwijsinspectie en het nog te ontvangen rapport van de commissie Maatstaf samen met de instellingen in het hoger onderwijs een plan van aanpak op te stellen om de studeerbaarheid en toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking te verbeteren

[23-3-2010]

Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van het accreditatiestelsel

Harbers, M.G.J.

kamerstuk 32 210, nr. 17

Het advies van de Commissie Maatstaf is op 25 maart 2010 aan Staatssecretaris Van Bijsterveldt aangeboden. Een reactie op de motie wordt meegenomen in de beleidsreactie op dit advies die in december 2010 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

   

DIRECTIE INTERNATIONALE BETREKKINGEN

   

De Kamer verzoekt de regering door middel van kruisbestuiving en samenwerking in kunstonderwijs en culturele producties; overwegende, dat de Nederlandse creatieve economie gebaat is bij een internationaal georiënteerd kunstenaarsklimaat; verzoekt de regering in aansluiting op de verschillende bestaande uitwisselingsprogramma’s voor kunstenaars in Nederland en in andere Europese lidstaten, op Europees niveau te pleiten voor een samenhangende benadering tussen deze verschillende nationale en internationale programma’s

[18-12-2008]

Internationaal Cultuurbeleid

Ham, B. van der, Leerdam, J.A.W.J.

kamerstuk 31 482, nr. 26

De motie is afgedaan met de brief aan de Eerste en Tweede Kamer van 6 november 2009, kamerstuk 22 112, nr. 954.

   

De Kamer verzoekt de regering om tot aan de eerste evaluatie van de nieuwe verhoudingen jaarlijks aan de Kamer te rapporteren over de staat van het onderwijs en de zorg op de BES-eilanden en de voortgang van de te realiseren verbeteringen op deze terreinen

[4-3-2010]

BES-wetten

Bochove, B.J. van, Gent, W. van, Leerdam, J.A.W.J., Ortega-Martijn, C.A., Raak, A.A.G.M. van, Remkes, J.W.

kamerstuk 31 954, nr. 23

De regering heeft aangegeven jaarlijks aan de Kamer te rapporteren over de staat van het onderwijs en de voortgang van de te realiseren verbeteringen op dit terrein, te beginnen met één jaar na inwerktreding, dat wil zeggen in het najaar 2011.

   

DIRECTIE JEUGD ONDERWIJS EN ZORG

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken waarom de doorstroom vanuit het speciaal onderwijs naar de Wajong zo hoog is en hoe dat verbeterd kan worden; verzoekt de regering voorts te bezien wat de mogelijkheden zijn om scholen meer te stimuleren de doorstroom naar arbeid te verhogen

[14-4-2009]

Investeren in jongeren met SZW en WWI

Gent, W. van, Hijum, Y.J. van, Koser Kaya, F., Spekman, J.L.

kamerstuk 31 780, nr. 36

De motie is afgedaan met de brief van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 13 oktober 2009, kamerstuk 31 780, nr. 46.

   

De Kamer verzoekt de regering nog voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Wajong, per REC-school of cluster REC-scholen, inzichtelijk te maken hoeveel kinderen zij naar huis sturen dan wel er thuiszitten door een leerplichtambtenaar te koppelen aan een of meerdere REC-scholen en maatregelen te nemen, zodat die kinderen die nu thuiszitten en voor wie (nog) geen school gevonden is vrijwel direct bij een dagbestedingsproject, dagopvang of dagbehandelingstraject terecht kunnen zodat de kloof tussen thuiszitten en weer naar school niet onnodig groot wordt

[16-4-2009]

Wajong (Sociale Zaken en Werkgelegenheid)

Spekman, J.L.

kamerstuk 31 780, nr. 37

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 23 juni 2009, kamerstuk 31 829, nr. 15.

   

DIRECTIE KINDEROPVANG

   

De Kamer verzoekt de regering nog dit jaar met concrete voorstellen te komen hoe zij deze praktijken wil tegengaan en hoe zij de positie van ouders in de kinderopvang wil versterken

[2-6-2009]

Wetsvoorstel Kinderopvang

Koser Kaya, F., Kraneveldt-van der Veen, M.

kamerstuk 31 874, nr. 30

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2010, kamerstuk 31 874, nr. 69.

   

De Kamer verzoekt de regering in gesprek te gaan met de kinderopvangbranche om tot de ontwikkeling te komen van een certificering of een keurmerk voor de kinderopvangbranche en de Kamer hierover in het voorjaar van 2010 te informeren

[2-6-2009]

Wetsvoorstel Kinderopvang

Kraneveldt-van der Veen, M.

kamerstuk 31 874, nr. 32

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 28 juni 2010, kamerstuk 31 874, nr. 71.

   

De Kamer verzoekt de regering bij de evaluatie van de Wet kinderopvang expliciet de gevolgen van deze beperking voor de toegankelijkheid van de kinderopvang in dunbevolkte gebieden waar onvoldoende economisch draagvlak is voor kindercentra en de toegankelijkheid van de kinderopvang voor ouders met onregelmatige werktijden of werktijden buiten kantooruren in kaart te brengen

[2-6-2009]

Wetsvoorstel Kinderopvang

Anker, E.W., Sterk, W.R.C.

kamerstuk 31  874, nr. 41

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 28 juni 2010, kamerstuk 31 874, nr. 71.

   

De Kamer verzoekt de regering om een onafhankelijk toezichthouder voor de kinderopvangbranche in te stellen en de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren

[2-6-2009]

Wetsvoorstel Kinderopvang

Koser Kaya, F., Kraneveldt-van der Veen, M.

kamerstuk 31 874, nr. 40

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2010, kamerstuk 31 874, nr. 69.

   

De Kamer verzoekt de regering de voorgestelde instelling van een landelijk register kinderopvang aan te grijpen om de zwarte lijst kinderopvang mogelijk te maken waar de branche al zo lang om vraagt

[2-6-2009]

Wetsvoorstel Kinderopvang

Dezentjé Hamming-Bluemink, I.

kamerstuk 31 874, nr. 38

De Tweede Kamer wordt in december 2010 geinformeerd over de wijze waarop de motie wordt afgedaan.

   

De Kamer verzoekt de regering bij de inrichting van de bekwaamheidseisen te bevorderen dat mensen die gastouder zijn geweest of willen worden en voldoen aan eisen op het gebied van EHBO, hygiëne en veiligheid en herkennen van kindermishandeling ook in het nieuwe systeem gastouder kunnen blijven

[2-6-2009]

Wetsvoorstel Kinderopvang

Anker, E.W., Gent, W. van, Sterk, W.R.C.

kamerstuk 31 874, nr. 44

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 23 november 2009, kamerstuk 31 874, nr. 57.

   

De Kamer verzoekt de regering de toegezegde subsidie (voor de kosten voor een EVC traject in verband met de deskundigheidseisen gastouderopvang) alleen te verlenen voor trajecten van maximaal € 900, inclusief BTW

[24-9-2009]

Deskundigheid Eisen Gastouderopvang

Anker, E.W., Kraneveldt-van der Veen, M., Toorenburg, M.M.

kamerstuk 31 874, nr. 53

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 23 november 2009, kamerstuk 31 874, nr. 57.

   

De Kamer verzoekt de regering om, indien blijkt dat de capaciteit van de overige EVC-aanbieders onvoldoende is om de gastouders van de gedupeerde gastouderbureaus voor 1 september 2010 het EVC-traject te laten doorlopen, passende maatregelen te nemen, opdat de vraagouders de kinderopvangtoeslag niet zullen verliezen

[21-4-2010]

Kinderopvang

Dijk, J.J. van (CDA), Kraneveldt-van der Veen, M., Toorenburg, M.M.

kamerstuk 31 322, nr. 80

Momenteel is er nog geen duidelijkheid omdat één en ander afhankelijk is van wat er de komende tijd gaat gebeuren. Indien blijkt dat de capaciteit van de overige EVC-aanbieders onvoldoende is, wordt de Tweede Kamer in het 4e kwartaal van 2010 geïnformeerd.

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze de uitgaven kinderopvang doelmatiger kunnen worden ingezet zonder ouders met extra uitgaven te belasten en de Kamer daarover te informeren voor de begrotingsbehandeling OCW 2011

[29-6-2010]

Kinderopvangtoeslag

Gent, W. van

kamerstuk 31 322, nr. 89

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 augustus 2010, kamerstuk 31 874, nr. 77.

   

De Kamer verzoekt de regering voor het jaar 2010 de terugbetalingsplicht te schrappen tenzij sprake is van fraude of misbruik

[1-7-2010]

Gastouderopvang en één-locatieopvang

Dezentjé Hamming-Bluemink, I., Gent, W. van, Kooiman, C.J.E.

kamerstuk 31 874, nr. 74

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 augustus 2010, kamerstuk 31 874, nr. 77.

   

De Kamer spreekt als haar voorkeur uit dat er geen extra financiële middelen beschikbaar worden gesteld voor de inspectie van gastouders door de VNG en GGD Nederland, maar dat door prioritering, waaronder wordt verstaan dat tijdens de overgangsperiode 2010/2011 uitsluitend gastouders gecontroleerd worden op locatie, als zij niet bij de vraagouder thuis oppassen, het toezicht binnen het gestelde financiële kader plaats dient te vinden

[1-7-2010]

Gastouderopvang en één-locatieopvang

Dezentjé Hamming-Bluemink, I., Toorenburg, M.M.

kamerstuk 31 874, nr. 75

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 augustus 2010, kamerstuk 31 874, nr. 77.

   

De Kamer verzoekt de regering de diplomalijst te herzien zodat alle relevante opleidingen voor het werken in de kinderopvang in de lijst worden meegenomen

[1-7-2010]

Gastouderopvang en één-locatieopvang

Dezentjé Hamming-Bluemink, I.

kamerstuk 31 874, nr. 73

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 augustus 2010, kamerstuk 31 874, nr. 77.

   

De Kamer verzoekt de regering zo snel mogelijk, en in ieder geval voor het einde van 2010, de één-locatie-eis te schrappen

[1-7-2010]

Gastouderopvang en één-locatieopvang

Dezentjé Hamming-Bluemink, I., Gent, W. van, Hamer, M.I., Kooiman, C.J.E., Toorenburg, M.M.

kamerstuk 31 874, nr. 72

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 augustus 2010, kamerstuk 31 874, nr. 77.

   

DIRECTIE MEDIA, LETTEREN EN BIBLIOTHEKEN

   

De Kamer verzoekt de regering in aanstaande besprekingen met de Europese Commissie over de structurele rijksbijdrage aan de publieke omroep, het standpunt in te nemen en uit te dragen dat de nuloptie niet kan worden beschouwd als concurrentievervalsing; verzoekt de regering tevens te bewerkstelligen dat de bestaande «nuloptie» onverkort en ongewijzigd wordt gehandhaafd zolang niet onomstotelijk vast staat dat deze in strijd is met de Europese regelgeving (29 800 VIII, nr. 239)

[30-6-2005]

Doorgifte publieke omroep via de kabel

Dam, M.H.P. van

kamerstuk 29 800 VIII, nr. 239

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 27 april 2010, kamerstuk 21 501-34, nr. 142.

   

De Kamer, overwegende, dat de invloed van kijkers en luisteraars op de samenstelling van het digitale kabel- en digitale etheraanbod minimaal is;

overwegende, dat de Mediawet slechts voorziet in programmaraden voor het analoge kabelaanbod;

overwegende, dat de mogelijkheid om individuele radio- en televisiepakketten samen te stellen vooralsnog niet binnen handbereik ligt;

stelt vast, dat bij wet de positie van programmaraden aanzienlijk beschermd en verbeterd moet worden;

stelt voorts vast, dat de invloed van programmaraden over het digitale kabel- en etheraanbod ook bij wet verankerd moet worden

[26-11-2007]

begroting Media

Slob, A.

kamerstuk 31 200 VIII, nr. 47

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 15 oktober 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 14.

   

De Kamer verzoekt de regering lopende initiatieven niet te beeindigen alvorens evaluatie heeft plaatsgevonden en de Kamer hier voor de behandeling van de voorjaarsnota 2009 over te informeren

[27-10-2008]

Cultuur en Subsidieplan Kunst van Leven, (wetgevingsoverleg in het kader van de begroting OCW)

Ham, B. van der

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 21

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 15 september 2009, kamerstuk 27 406, nr. 154.

   

De Kamer verzoekt de minister een voorstel te doen voor de instelling van een programmaraad voor KPN/Digitenne met bindende zeggenschap over ten minste eenderde deel van de beschikbare kanalen van Digitenne, buiten de publieke zender

[24-11-2008]

Wetgevingsoverleg Media (wetgevingsoverleg in het kader van de begroting OCW)

Dijk, J.J. van (SP)

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 47

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 15 oktober 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 14.

   

De Kamer verzoekt de regering een vervolg op het WRR-rapport naar de publieke omroep te organiseren waarbij nadrukkelijk gekeken wordt naar ledenlegitimatie en het door de WRR destijds genoemde

[24-11-2008]

Wetgevingsoverleg Media (wetgevingsoverleg in het kader van de begroting OCW)

Dijk, J.J. van (SP), Ham, B. van der, Remkes, J.W., Vendrik, C.C.M.

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 55

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 12 november 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 61.

   

De Kamer verzoekt de regering in overleg te treden met de NPO over uit te zenden, in Nederland (co)geproduceerde animatieproducties

[24-11-2008]

Wetgevingsoverleg Media (wetgevingsoverleg in het kader van de begroting OCW)

Ham, B. van der, Vendrik, C.C.M.

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 58

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 62.

   

De Kamer verzoekt de regering om een inventarisatie te maken van activiteiten bij de publieke omroep die zich richten op het uitgeven van tijdschriften en gelijksoortige mogelijk marktverstorende activiteiten, en deze tezamen met een analyse van het kabinet voor de behandeling van de erkenningenwet aan de Kamer te doen toekomen

[18-12-2008]

Brede persbeleid

Ham, B. van der, Remkes, J.W.

kamerstuk 31 777, nr. 9

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 30 september 2009, kamerstuk 31 777, nr. 18.

   

De Kamer verzoekt de regering om via aanpassing van regelgeving te zorgen dat burgers niet via kabelabonnement betalen voor doorgifte van reclame- en telewinkelboodschappen op de kabel

19-3-2009]

Erkenningswet Publieke Omroep

Dam, M.H.P. van

kamerstuk 31 804, nr. 38

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 62.

   

De Kamer verzoekt de regering om de 2 miljoen extra budget die het Stimuleringsfonds Culturele Omroep Producties indicatief in het vooruitzicht is gesteld in 2011, voor de regionale omroepen te oormerken

[19-3-2009]

Erkenningswet Publieke Omroep

Atsma, J.J., Remkes, J.W.

kamerstuk 31 804, nr. 39

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 62.

   

De Kamer verzoekt de regering te bevorderen dat binnen twee jaar de raad van bestuur van de publieke omroep niet langer toezicht houdt op NOS RTV en wordt vervangen door een onafhankelijke raad van toezicht

[19-3-2009]

Erkenningswet Publieke Omroep

Atsma, J.J., Peters, M., Remkes, J.W., Voordewind, J.S.

kamerstuk 31 804, nr. 40

De motie is afgedaan met het amendement van het lid Remkes van 26 maart 2009, kamerstuk 31 804, nr. 65.

   

De Kamer verzoekt de regering in overleg met de omroepen te komen tot een vast te stellen percentage onafhankelijk product dat recht doet aan de historische situatie en geen verzwaring van de bestaande verplichting inhoudt

[19-3-2009]

Erkenningswet Publieke Omroep

Atsma, J.J., Voordewind, J.S.

kamerstuk 31 804, nr. 68

Er is recentelijk overeenstemming bereikt over het percentage onafhankelijk product (16.5%) tussen OTP en Publieke Omroep. De Tweede Kamer wordt in september 2010 geïnformeerd door middel van een brief. Tevens wordt dit vastgelegd in het Mediabesluit.

   

De Kamer verzoek de regering heldere en toetsbare criteria op te stellen waarmee de visitatiecommissie omroepen kan beoordelen

[19-3-2009]

Erkenningswet Publieke Omroep

Dijk, J.J. van (SP)

kamerstuk 31 804, nr. 35

Wijziging van het ontwerp mediabesluit, een voorhangprocedure Eerste en Tweede Kamer is in juni 2010 gestart. Voor 1 september 2010 plaatsing in staatscourant wanneer dan ook de nieuwe erkenningsperiode inwerking treedt.

   

De Kamer verzoekt de regering, met inachtneming van het nog te verschijnen visitatierapport, binnen een jaar een onderzoek te doen naar de haalbaarheid van integratie van de taken van kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag met de taken van omroepverenigingen en taakorganisaties

[24-3-2009]

Wijziging Mediawet i.v.m. onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep

Dam, M.H.P. van, Ham, B. van der, Remkes, J.W.

kamerstuk 31 804, nr. 60

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 10 mei 2010, kamerstuk 31 804, nr. 83.

   

De Kamer verzoekt de argumenten bij de keuze voor de vestigingsplaats van een expertcentrum voor bibliotheekinnovatie bijzonder zwaar mee te wegen

[21-4-2009]

Bibliotheekvernieuwing

Broeke, J.H. ten

kamerstuk 28 330, nr. 35

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 15 december 2009, kamerstuk 28 330, nr. 41.

   

De Kamer verzoekt de regering publieke en commerciële zenders aan te sporen tot het opstellen van de zogenaamde mediacode en om hierover de Kamer voor Prinsjesdag te informeren

[3-6-2009]

Wijziging Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten

Atsma, J.J.

kamerstuk 31 876, nr. 19

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 14 september 2009, kamerstuk 31 434, nr. 5.

   

De Kamer, van mening dat het onwenselijk is dat programma's grotendeels door sponsors worden gefinancierd; verzoekt de regering binnen een maand een voorstel te doen voor een minimumpercentage voor de financiering van programma's uit eigen middelen, uitgezonden door de publieke omroep

[3-6-2009]

Wijziging Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten

Dijk, J.J. van (SP)

kamerstuk 31 876, nr. 20

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 62.

   

De Kamer stelt vast dat niet alle zenders op dit moment voldoen aan de afspraken om te komen tot geschreven ondertiteling; verzoekt de regering om afspraken na te komen over geschreven ondertiteling en afspraken te maken met zowel de commerciële als publieke zenders over gesproken ondertiteling

[3-6-2009]

Wijziging Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten

Atsma, J.J.

kamerstuk 31 876, nr. 18

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 2009, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 62.

   

De Kamer verzoekt de regering in het beloningskader te regelen dat het meerdere, betaald boven het maximum (categorie C), bij ledenverenigingen niet betaald mag worden uit de omroepbudgetten, maar uit de verenigingsgelden

[3-6-2009]

Wijziging Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten

Atsma, J.J., Voordewind, J.S.

kamerstuk 31 804, nr. 78

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 16 september 2009, kamerstuk 31 804, nr. 80.

   

De Kamer verzoekt de regering zo snel mogelijk de gemaakte afspraak over het vastleggen in het Nederlands in de Grondwet uit te voeren

(afspraak in het regeerakkoord Hoofdstuk 6: Overheid en dienstbare sector, paragraaf «Kunst en cultuur»). De overheid zal het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en cultuur- en omgangstaal bevorderen en daartoe het Nederlands vastleggen in de Grondwet, onverminderd de wettelijke erkenning van -het gebruik van- de Friese taal

[2-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Cultuur

Bosma, M.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 22

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

De Kamer verzoekt de regering het waarborgmodel zodanig aan te passen dat de op de Nederlandse kijkers gerichte buitenlandse zenders die zich niet expliciet vrijwillig conformeren aan de Nederlandse regelgeving op het gebied van onder andere het uitzenden van reclame en de Kijkwijzer, geen aanspraak kunnen maken op verplichte doorgifte zoals voortvloeit uit het voorgestelde waarborgmodel

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Atsma, J.J., Dijk, J.J. van (CDA), Voordewind, J.S.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 90

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 3 februari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 112.

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze een voorportaal of plug-in-faciliteit voor aspirant-omroepen kan worden opgezet en dit onderdeel te laten zijn van de opties voor wetswijziging in de eindrapportage naar aanleiding van de Toekomstverkenning publieke omroep

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Voordewind, J.S.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 82

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 10 juni 2010, kamerstuk 32 033, nr. 4.

   

De Kamer verzoekt de regering binnen een halfjaar mogelijkheden uit te werken die geschreven media met grote multidiciplinaire redacties korting geven op de werkgeverslasten naar analogie van de WBSO en verzoekt de regering tevens binnen een halfjaar aan de Kamer te rapporteren op welke wijze de btw voor elektronische diensten zou kunnen worden verlaagd binnen de Europese regelgeving

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Dam, M.H.P. van, Ham, B. van der, Peters, M.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 79

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

Naar aanleiding van de aanname van de motie waarin de regering verzocht wordt, een voorstel te doen voor een minimumpercentage voor de financiering van programma's uit eigen middelen, uitgezonden door de publieke omroep

verzoekt daarom de regering bij het uitvoeren van voornoemde motie een uitzondering te maken voor programma's die door instellingen die een ideëel belang behartigen, worden gesponsord;

en verzoekt daarbij voorts, met het Commissariaat voor de Media in overleg te treden om een ruim begrip van «ideëel belang behartigen» te hanteren

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Atsma, J.J., Voordewind, J.S.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 84

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 28 mei 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 128.

   

De Kamer verzoekt de regering om de Tijdelijke wet mediaconcentraties niet te verlengen, dan wel het percentage van 35 te verhogen tot 50

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Atsma, J.J., Bosma, M., Remkes, J.W.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 74

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

De Kamer vezoekt de regering de Kamer nader te rapporteren over de voorwaarden waaronder de samenwerking tussen publieke en geschreven media gestalte zou kunnen krijgen en bij het overleg daarover alle relevante mediapartijen te betrekken

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Ham, B. van der, Remkes, J.W.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 76

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

De Kamer roept de regering op bij de per 1 september 2010 te sluiten prestatieovereenkomst met de NPO, dit te bevorderen en de Kamer daarover te rapporteren (dit in verband met de mening dat de raad van bestuur van de NPO bij het maken van de zendtijdindeling dient te bevorderen dat er binnen het aanbodsdomein opinie sprake is van pluriformiteit: naar opvattingen en invalshoeken onderscheidende bijdragen van ledengebonden omroepen)

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Atsma, J.J., Voordewind, J.S.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 83

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 18 januari 2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 106.

   

De Kamer verzoekt de regering met voorstellen te komen om de kosten voor overhead bij de publieke omroep te verlagen

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Dijk, J.J. van (SP), Ham, B. van der, Peters, M., Remkes, J.W.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 71

Tijdens de mediabegroting in november 2010 wordt ingegaan op de motie.

   

De Kamer verzoekt de regering de oorzaak van de problemen van de regionale omroepen in kleinere provincies nader te onderzoeken;

en verzoekt de regering bovendien samen met de provincies en de koepelorganisatie ROOS naar een oplossing te zoeken

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Atsma, J.J., Dijk, J.J. van (SP), Remkes, J.W., Voordewind, J.S.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 89

Staatssecretaris Van Bijsterveldt informeert deTweede Kamer voor het eind van het jaar 2010 over de resultaten.

   

De Kamer verzoekt de regering de verdere ontwikkeling en implementatie van de landelijke bibliotheek structureel te financieren, met mediawijsheid als prioritair thema

[1-4-2010]

Bibliotheekvernieuwing

Dibi, T., Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 28 330, nr. 46

In december 2010 wordt een brief aan de Tweede Kamer verstuurd waarin de uitwerking van de motie wordt verwerkt.

   

De Kamer verzoekt de regering te bevorderen dat de landelijke digitale bibliotheek in consortiumverband, in ieder geval door de Koninklijke Bibliotheek en openbare bibliotheken tezamen, verder wordt ontwikkeld

[1-4-2010]

Bibliotheekvernieuwing

Dibi, T., Harbers, M.G.J., Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 28 330, nr. 45

In december 2010 wordt een brief aan de Tweede Kamer verstuurd waarin de uitwerking van de motie wordt verwerkt.

   

De Kamer verzoekt de regering binnen de bestelverantwoordelijkheid van de rijksoverheid al het mogelijke te doen voor een tijdige en passende introductie van het e-boek in de bibliotheeksector en zo nodig ook te bemiddelen in de onderhandeling tussen uitgevers en schrijvers om eventuele knelpunten op het terrein van de auteursrechten op te lossen

[1-4-2010]

Bibliotheekvernieuwing

Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 28 330, nr. 48

In december 2010 wordt een brief aan de Tweede Kamer verstuurd waarin de uitwerking van de motie wordt verwerkt.

   

De Kamer verzoekt de regering er streng op toe te zien dat deze uitspraak zich niet vertaalt in hogere leenrechten voor het uitlenen van boeken en daarover te rapporteren in de toegezegde voortgangsrapportage eind 2010

[1-4-2010]

Bibliotheekvernieuwing

Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van

kamerstuk 28 330, nr. 47

In december 2010 wordt een brief aan de Tweede Kamer verstuurd waarin de uitwerking van de motie wordt verwerkt.

   

PROJECTDIRECTIE LEREN EN WERKEN

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken welke belemmeringen in de regelgeving weg te nemen zijn waardoor roc's die het volwassenenonderwijs verzorgen, 52 weken per jaar geopend kunnen zijn en de Kamer hierover in het voorjaar van 2010 te informeren

[16-12-2009]

[17-12-2009]

Leven lang leren

Dezentjé Hamming-Bluemink, I.

kamerstuk 30 012, nr. 25

De moties met kamerstuknummers 30 012, nr. 21 en volgnummers 25 en 26 hebben een nauwe relatie met elkaar. De maatregelen die hiervoor nodig zijn vereisen een ingrijpen in het huidige stelsel van het mbo. Derhalve is uitvoering van deze moties door het nieuwe kabinet op zijn plaats.

   

De Kamer verzoekt de regering om met sociale partners afspraken te maken over een individueel scholingsbudget voor iedere werkende, dat meegenomen kan worden bij een overstap naar een andere baan of bij de stap naar zelfstandigheid

[16-12-2009]

[17-12-2009]

Leven lang leren

Biskop, J.J.G.M., Vermeij, R.

kamerstuk 30 012, nr. 28

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 8 februari 2010, kamerstuk 30 012, nr. 32.

   

De Kamer verzoekt de regering een brede visie te ontwikkelen op de rol van de roc's in het vraagstuk van de arbeidsmarkt en deze in het voorjaar van 2010 naar de Kamer te sturen

[16-12-2009]

[17-12-2009] Leven lang leren

Dezentjé Hamming-Bluemink, I.

kamerstuk 30 012, nr. 26

De moties met kamerstuknummers 30 012, nr. 21 en volgnummers 25 en 26 hebben een nauwe relatie met elkaar. De maatregelen die hiervoor nodig zijn vereisen een ingrijpen in het huidige stelsel van het mbo. Derhalve is uitvoering van deze moties door het nieuwe kabinet op zijn plaats.

   

De Kamer verzoekt de regering een plan te presenteren om de roc's te stimuleren tot een opener en flexibeler aanbod van opleidingen zodat de organisatie van het opleidingsaanbod van roc's beter aansluit bij de vraag uit het bedrijfsleven

[16-12-2009]

[17-12-2009]

Leven lang leren

Biskop, J.J.G.M., Pechtold, A., Vermeij, R.

kamerstuk 30 012, nr. 21

De moties met kamerstuknummers 30 012, nr. 21 en volgnummers 25 en 26 hebben een nauwe relatie met elkaar. De maatregelen die hiervoor nodig zijn vereisen een ingrijpen in het huidige stelsel van het mbo. Derhalve is uitvoering van deze moties door het nieuwe kabinet op zijn plaats.

   

DIRECTIE PRIMAIR ONDERWIJS

   

De Kamer verzoekt de regering:

– inzichtelijk te maken hoeveel scholen de stichtingsnormen willen verlagen en in het onderzoek naar de verlaging van de stichtingsnormen een uitbreiding van de periode om aan de stichtingsnormen te voldoen naar acht jaar mee te nemen en

– de Kamer over zowel het verlagen van de stichtingsnormen als de uitbreiding van de periode om daaraan te voldoen in het voorjaar van 2009 te informeren

[9-12-2008]

Begrotingsbehandeling OCW 2009

Slob, A.

kamerstuk 31 700 VIII, nr. 106

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 6 november 2009, kamerstuk 31 293, nr. 62.

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken wat het minimum aantal uren is dat in het basis- en voortgezet onderwijs aan sport en bewegen besteed dient te worden om de leerprestaties te bevorderen en hetovergewicht te bestrijden

[7-9-2009]

Nota overgewicht (VWS)

Zijlstra, H.

kamerstuk 31 899, nr. 7

De motie is afgedaan met de brief van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Jeugd en Gezin aan de Tweede Kamer van 9 november 2009, kamerstuk 31 899, nr. 14.

   

De Kamer verzoekt de regering om nog deze kabinetsperiode via een multidiciplinair experiment op één of meerdere scholen (basisscholen) in de praktijk te laten zien hoe het onderwijs kan inspelen op innovatieve mogelijkheden voor schooltijden en dagarrangementen en dit experiment wetenschappelijk te ondersteunen

[11-11-2009]

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

Anker, E.W., Dijk, J.J. van (CDA), Kraneveldt-van der Veen, M.

kamerstuk 32 123 VIII, nr. 43

Aan de Tweede Kamer is op 11 mei 2010, kamerstuk 31 322, nr. 83, gemeld dat de besluitvorming hierover wordt overgelaten aan een nieuw kabinet vanwege de demissionaire status van het kabinet.

   

De Kamer verzoekt de regering in 2010, lerende van de lokale aanpak, wetgeving bij de Kamer in te dienen teneinde de segregatie in het onderwijs aan te pakken

[1-12-2009]

Begroting (onderdeel integratie) van het ministerie van WWI

Dijsselbloem, J.R.V.A.

kamerstuk 32 123 XVIII, nr. 39

Op 18 maart 2010 heeft minister Rouvoet een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (kamerstuk 31 293, nr. 73), waarin hij voorstelt, gelet op het demissionaire karakter van het kabinet, de verdere beleidsvorming over te laten aan het volgende kabinet. Daarbij zal dan tevens aan de orde kunnen komen de motie Dijsselbloem kamerstuk 32 123 XVIII, nr. 39 (over wetgeving teneinde segregatie in het onderwijs aan te pakken).

   

De Kamer verzoekt de regering te stimuleren dat er enkel gewerkt wordt met bewezen effectieve programma’s (overwegende dat het van belang is dat achterstand in de Nederlandse taal effectief wordt aangepakt) voor voor- en vroegschoolse educatie

[12-1-2010]

Wetsvoorstel wijziging wet Kinderopvang

Langkamp, M.C., Veen, E. van der

kamerstuk 31 989, nr. 18

De motie is afgedaan in de Amvb Kwaliteitseisen voorschoolse educatie, handelingen 31 989, 2009–2010, nr. 40.

   

DIRECTIE VOORTGEZET ONDERWIJS

   

De Kamer verzoekt de regering, alles in het werk te stellen om te voorkomen dat de nieuwe beloningsleidraad van de VO-raad wordt ingevoerd

[26-6-2008]

Actieplan leerkrachten

Kraneveldt-van der Veen, M.

kamerstuk 27 923, nr. 61

Afwikkeling van deze motie hangt samen met twee wetsvoorstellen. Het wetsvoorstel Goed Onderwijs Goed Bestuur (GOGB) (Staatsblad 2010, nr. 80) is geaccordeerd door beide Kamers en zal naar verwachting (met een koninklijk besluit) per 1 augustus 2010 in werking treden. Het tweede wetsvoorstel betreft het door BZK geïnitieerde wetsvoorstel Wet normering uit publieke middelen gefinancierde bezoldiging topfunctionarissen (WNT). Het wetsvoorstel ligt nu bij de Raad van State voor advisering. Beoogde invoering in 2011 of 2012.

   

De Kamer verzoekt de regering om het toezicht op naleving van de leerplicht voor Nederlandse leerlingen die in Belgie onderwijs genieten te regelen, zodat verzuim gemeld wordt;

verzoekt de regering om de Kamer voor de begrotingsbehandeling Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2010 te berichten

[19-5-2009]

Wijziging Leerplichtwet 1969; i.v.m. onder meer het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding (31 829)

Biskop, J.J.G.M.

kamerstuk 31 829, nr. 11

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 6 november 2009, kamerstuk 31 829, nr. 17.

   

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre correcte spelling en grammatica op enigerlei wijze kunnen meetellen in de beoordeling van elk centraal eindexamenonderdeel en de Kamer daarover te informeren

[6-4-2010]

Vaststelling van regels over referentieniveaus voor de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen (Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen)

Dijk, J.J. van (CDA), Dijk, J.J. van (SP)

kamerstuk 32 290, nr. 19

Het College voor Examens doet hier onderzoek naar. Het onderzoek en de beleidsreactie hierop gaat februari 2011 naar de Tweede Kamer.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Externe Stand van Zaken

MOTIES EERSTE KAMER

 

DIRECTIE KINDEROPVANG

   

De Kamer verzoekt de regering te voorkomen dat de eisen van wetsvoorstel 31 989 inzake de opleiding van degenen die deze kinderdagverblijven runnen, zullen leiden tot vernietiging van deze initiatieven en tot opheffing van deze kinderdagverblijven

[29-6-2010]

Wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (31 986)

Broekers-Knol, mw. mr. A., Dupuis, mw. prof.dr. H.M., Hermans, L.M.L.H.A., Kappen, F.E. van, Schaap, S.

kamerstuk 31 989, nr. H

Naar verwachting ontvangt de Eertste Kamer begin september 2010 informatie over de invoering van deze motie.

   

De Kamer verzoekt de regering de terugbetalingsverplichtingen te beperken tot die gevallen waarin willens en wetens toeslagen zijn geclaimd zonder de intentie aan de in de wet gestelde voorwaarden te voldoen

[7-7-2009]

Wetsvoorstel Gastouderopvang

Hoeve, drs. H. ten, Linthorst, mw. M.Y., Meulenbelt, mw. drs. A.H., Schouw, dr. A.G., Thissen, C.P.

kamerstuk 31 874, nr. 11

De motie is afgedaan met de brief aan de Eerste Kamer van 6 november 2009, kamerstuk 31 874, nr. 56.

   

De Kamer draagt de regering op deze koppeling voor werknemers uiterlijk op 1 juli 2010 bij AMvB te realiseren en voor de zzp» ers op zo kort mogelijke termijn daarna een vergelijkbare regeling te treffen voor deze categorie

[7-7-2009]

Wetsvoorstel Gastouderopvang

Dupuis, mw. prof.dr. H.M., Hoeve, drs. H. ten, Linthorst, mw. M.Y., Meulenbelt, mw. drs. A.H., Schouw, dr. A.G., Thissen, C.P.

kamerstuk 31 874, nr. 22

Aan de Belastingdienst is gevraagd een ex-ante uitvoeringstoets uit te voeren op de koppeling gewerkte uren met kinderopvangtoeslaguren. De resultaten van deze uitvoeringstoets zijn in het najaar 2010 bekend.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Toegezegd bij

Externe Stand van Zaken

TOEZEGGINGEN TWEEDE KAMER

   

DIRECTIE BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENEDUCATIE

   

Als de staatssecretaris constateert dat er meer problemen zijn dan de vier genoemde problemen bij de financiële tekorten van mbo-instellingen, zal zij de Kamer daarover informeren.

[4-3-2009]

Verzamel algemeen overleg over het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)

Als de staatssecretaris meer problemen constateert wordt de Tweede Kamer daarover geïnformeerd.

   

De staatssecretaris zal de Onderwijsraad advies vragen over aansluiting mbo-hbo en dit advies aan de Kamer sturen, voorzien van een briefadvies.

[15-4-2009] Competentiegericht onderwijs in het mbo

De beleidsreactie op het rapport van de Onderwijsraad De weg naar de hogeschool, waarin de Raad adviseert over het vraagstuk van de doorstroom van het middelbaar beroepsonderwijs naar het hoger beroepsonderwijs, wordt meegenomen in de zorgvuldige uitwerking van het advies van de commissie Veerman. Dit geldt ook voor de besluitvorming over de invoering van de Associate degree en de positionering ervan in de beroepskolom. Dit heeft mede betrekking op de motie en toezegging gedaan tijdens het nota-overlege competentiegericht onderwijs in het mbo (15 april 2009). De beleidsreactie volgt voor 31 december 2010.

   

Zodra de staatssecretaris een goed beeld heeft zal zij de Kamer informeren over de gesprekken met het mbo-veld (mbo-raad, colo).

[20-5-2009]

Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in hoofdzaak ten behoeve van het volgen van assistentopleidingen in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

MBO Raad, Colo en JOB hebben overleg gehad over de naamgeving MBO. De MBO Raad zou in april 2010 met een voorstel komen. Omdat deze toezegging pas daarna kon worden afgedaan, is hierover op 26 maart 2010 een uitstelbrief aan de Tweede Kamer gestuurd. Het voorstel van de MBO Raad was in juni 2010 nog niet ontvangen. Zodra dit binnen is zal deze toezegging worden afgedaan.

   

De Kamer ontvangt de uitkomsten van de werkgroep «verfijning protocol».

[10-9-2009]

Werking van de beroepspraktijkvorming (bpv), kwaliteitsborging en beschikbaarheid bpv-plaatsen

Zie ook de toezegging van 13-01-2010. De uitkomsten van de werkgroep BPV-protocol zijn in september 2010 aan de Tweede Kamer gezonden.

   

In 2010 komt de eindevaluatie van de stagebox-gelden.

[10-9-2009]

Werking van de beroepspraktijkvorming (bpv), kwaliteitsborging en beschikbaarheid bpv-plaatsen

De Tweede Kamer heeft hierover in september 2010 een uitstelbrief ontvangen.

   

In de wet staat aangegeven dat wij de gedwongen winkelnering en alles wat daaraan vastzit per de opheffingsdatum moeten opheffen met een algemene maatregel van bestuur, en inderdaad, die maatregel maken wij dan. Er wordt een datum ingevuld en de staatssecretaris belooft dat de AMvB nog netjes voorgehangen wordt.

[8-10-2009]

Wijziging van de Wet participatiebudget en de WEB i.v.m. tijdelijke verlenging van de oormerking educatie en de bestedingsverplichting bij roc’s

De betreffende AMvB zal zoals toegezegd in 2012 (voor 30-11-2012) aan de Tweede Kamer worden gezonden.

   

Uiterlijk medio februari 2010 ontvangt de Kamer de beleidsreactie op het advies van de MBO Raad over de aansluiting fbo-mbo.

[4-11-2009]

Verzamel algemeen overleg MBO

Op 26 maart 2010 is een uitstelbrief aan de Tweede Kamer gestuurd, omdat de MBO Raad in april 2010 met een voorstel zou komen en deze toezegging pas daarna kon worden afgedaan. Het voorstel van de MBO Raad was in juni 2010 nog niet ontvangen. Zodra dit wel het geval is zal deze toezegging worden afgedaan.

   

De Kamer wordt in een eerstvolgend overleg mondeling geïnformeerd over hoe vanuit het mbo en het bedrijfsleven wordt geoordeeld over de uitvoerbaarheid van examens.

[4-11-2009]

Verzamel algemeen overleg MBO

Met de brief aan de Tweede Kamer d.d. 8 juli 2010 (BVE/Stelsel/221 038) is gecommuniceerd dat de toezegging wordt afgedaan zodra het advies van de Commissie Onderwijs en Besturing BVE openbaar is geworden. Dat is rond 30 november 2010.

   

In het voorjaar van 2010 ontvangt de Kamer de uitwerking van het protocol voor bpv.

[9-12-2009] Beroepspraktijkvorming

Zie ook de toezegging van 13-01-2010. De uitkomsten van de werkgroep BPV-protocol zijn in september 2010 aan de Tweede Kamer gezonden.

   

De Kamer wordt geïnformeerd over het overleg met de MBO-raad inzake leerlingen die onderwijs hebben gevolgd aan een zwakke opleiding.

[10-2-2010] Inspectieoverzichten van zeer zwakke mbo-opleidingen

De Tweede Kamer is in augustus 2010 geïnformeerd.

   

De studie naar de kwalificatiedossiers door mbo-Raad/colo/sociale partners kan de Kamer rond augustus verwachten. Hierbij worden ook de studenten mbo betrokken.

[14-4-2010]

Rapportage MBO 2010 Ontwikkelingsrichtingen voor het middelbaar beroepsonderwijs

Op 10 mei 2010 is aan de Tweede Kamer gemeld dat de Commissie Onderwijs en Besturing mbo een studie naar de kwalificatiedossiers zal doen en dat de uitkomsten daarvan op zijn vroegst eind augustus 2010 worden verwacht. Inmiddels is bekend dat deze commissie pas eind september 2010 advies zal uitbrengen, waardoor de beleidsreactie op deze studie op zijn vroegst in oktober 2010 zal verschijnen.

   

Rond augustus kan de Kamer de resultaten verwachten van de commissie die de bestuurbaarheid van het mbo onder de loep neemt.

[14-4-2010]

Rapportage MBO 2010 Ontwikkelingsrichtingen voor het middelbaar beroepsonderwijs

De resultaten van de commissie worden eind november 2010 verwacht. De Tweede Kamer is over het uitstel geïnformeerd bij brief d.d. 8 juli 2010.

   

Volgend jaar ontvangt de Kamer de evaluatie van de Ombudslijn.

14-4-2010]

Rapportage MBO 2010 Ontwikkelingsrichtingen voor het middelbaar beroepsonderwijs

Het evaluatierapport van de Ombudslijn verschijnt juni 2011. Het rapport zal na ontvangst aan de Tweede Kamer worden gezonden.

   

DIRECTIE CULTUREEL ERFGOED

   

De minister zegt toe in de loop van dit jaar (2009) een reactie op de adviezen inzake de Archiefwet aan de Kamer toe te zenden. Het zal gaan om een brede reactie die hij samen met de minister van BZK schrijft. Ook zal hij de suggestie van de heer Ten Broeke meenemen om in deze reactie het onderwerp bedrijfsarchieven mee te nemen.

[26-3-2009] Bibliotheekvernieuwing 2009–2012

De Tweede Kamer is toegezegd dat de visiebrief rond de zomer zou worden verstuurd (brief 12 januari 2010, Kamerstuknummer 32 156, nr. 1). De Tweede Kamer heeft voor het zomerreces een uitstelbrief ontvangen. De visiebrief wordt overgelaten aan de nieuwe bewindspersoon.

   

Vóór de begroting 2012 ontvangt de Kamer een notitie over de «restauratieopleidingstrajecten».

[10-11-2009]

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) 1e termijn Kamer

Volgens planning zal de Tweede Kamer vóór de begroting van 2012 een notitie ontvangen.

   

Voor het einde van het jaar zal de Kamer worden geïnformeerd over de mogelijkheden om de kwaliteit van het vakmanschap in de keten beter te borgen.

[16-11-2009]

Modernisering Monumentenbeleid

De Tweede Kamer zal volgens planning (zie voortgangsbrief, Kamerstuknummer 32 156, nr. 15) voor het einde van het jaar 2010 worden geïnformeerd.

   

De minister stuurt de Kamer de resultaten van onderzoeken naar wat gemeenten moeten doen om «MOMO-proof» te worden.

[16-11-2009]

Modernisering Monumentenbeleid

De Tweede Kamer heeft voor het zomerreces een uitstelbrief ontvangen. Naar verwachtig kan de Tweede Kamer voor 1 november 2010 geinformeerd worden.

   

De minister stuurt de Kamer in het voorjaar 2010 een brief over vrijwilligers in de monumentenzorg.

PA [16-11-2009] Modernisering Monumentenbeleid

De rol van vrijwilligers in de monumentenzorg zal worden meegenomen in het onderzoek naar «MOMO-proof» worden van gemeenten. De Tweede Kamer heeft voor het zomerreces een uitstelbrief ontvangen. De Tweede Kamer zal naar verwachting voor 1 november 2010 worden geïnformeerd.

   

In mei 2010 zal de Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten van het onderzoek naar mogelijke ontheffingen van belemmerende wet- en regelgeving voor het functioneren van mobiel erfgoed.

Kamerstuk 32 156, nr. 15, Monumentenzorg d.d. 2 april 2010

De Tweede Kamer heeft voor de zomer een uitstelbrief ontvangen. Naar verwachting wordt de Kamer voor 1 november 2010 geïnformeerd.

   

Inzake beschermde stads- en dorpsgezichten: Het voornemen is om doorwerking in bestemmingsplannen te realiseren door stimulerende en ondersteunende maatregelen en anderzijds de bescherming van de meest waardevolle gebieden juridisch te borgen via een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening.

Kamerstuk 32 156, nr. 15, Monumentenzorg d.d. 2 april 2010

Voortouw ligt bij VROM. VROM werkt aan doorwerking in bestemmingsplannen te realiseren door stimulerende en ondersteunende maatregelen en anderzijds de bescherming van de meest waardevolle gebieden juridisch te borgen via een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening. Loopt op schema.

   

DIRECTIE EMANCIPATIE

   

De correspondentie van de minister met het CEDAW zal aan de Kamer worden gestuurd, evenals de nederlandse versie van de zesde rapportage en de «concluding comments».

[17-12-2008] Emancipatiebeleid

De Nederlandse versie van de «concluding comments», die in februari jl. door het CEDAW-comité zijn vastgesteld, is samen met de kabinetsreactie hierbij voor het zomerreces aan de TK gezonden.

De zesde rapportage wordt in december 2012 aan het CEDAW-comité gestuurd en ook in afschrift – in het Nederlands – aan de Tweede Kamer.

   

De minister van OCW zegt toe dat hij in de midterm review rapporteert over de olievlekwerking van de huidige emancipatieprojecten.

[6-10-2009] Emancipatiebeleid

Gezien de demissionaire status van het kabinet, zal er geen rapportage en verkenning van nieuwe kansen worden gestuurd in de vorm van een midterm review, maar wordt ingezet op een nieuwe kabinetsnota, na het aantreden van een nieuw kabinet, voor het emancipatiebeleid 2011–2015, waar de olievlekwerking van de huidige emancipatieprojecten dan ook in zal worden meegenomen.

   

DIRECTIE LERAREN

   

De staatssecretaris zal aan de Stichting van het Onderwijs en de lerarenopleidingen een advies vragen over de wenselijkheid en de mogelijkheid van een aparte lerarenopleiding voor het vmbo.

[2-10-2008]

VMBO

In september 2010 zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

   

De staatssecretaris zegt toe dat zij bij het advies dat zij vraagt aan de Stichting van het Onderwijs over mogelijke differentiaties binnen de PABO's (flexible opleidingstelsel), zal verzoeken dit advies in het vroege voorjaar op te leveren.

[29-10-2008]

Leraren en Lerarenopleidingen

In september 2010 zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

   

Uiterlijk in de tweede week van juni 2010 ontvangt de Kamer de beleidsvoorstellen inzake het curriculum van de pabo, de mogelijke specialisaties en de uiteindelijke bevoegdheden.

[28-10-2009] Lerarenopleidingen

In september 2010 zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

   

De staatssecretaris zegt toe de mogelijkheden te onderzoeken van de inzet van universitair afgestudeerden als leraar in achterstandswijken.

[10-11-2009]

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) 1e termijn kamer

September 2010 start een nieuwe groep van 25 EerstDKlassers met een tweede tranche van deze pilot. Binnen het aanbod van scholen zijn een aantal achterstandsscholen geselecteerd om deel te nemen aan EDK. Momenteel zijn deze kandidaat-deelnemers op zoek naar een school.

De deelnemers van de eerste tranche hebben na de zomer de lerarenopleiding afgerond en staan 4 dagen voor de klas. 1 dag in de week zijn zij actief binnen een bedrijf.

   

De reactie van het Kabinet op het Onderwijsraadadvies «Naar doelmatiger onderwijs» ontvangt de Kamer in het voorjaar.

[19-11-2009]

Leraren

Het Onderwijsraadadvies «Naar doelmatiger onderwijs» is door de Tweede Kamer controversieel verklaard. Beleidsreactie wordt overgelaten aan een nieuw kabinet.

   

De staatssecretaris zegt toe de Kamer in de zomer een brief inzake flexibele kwalificaties te doen toekomen waain ook wordt ingegaan op een aparte lerarenopleiding voor de beroepskolom.

[25-3-2010]

Educatieve Minor

In september 2010 zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

   

De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de invoering van de referentieniveau's. De staatssecretaris laat de Kamer nog weten of dit geschiedt in het Onderwijsverslag òf ten tijde van Prinsjesdag. Tevens zegt zij in dit verband toe hierbij aandacht te besteden aan de mogelijke negatieve effecten van de wet, o.a. wat betreft de toelating van leerlingen.

Ook zegt zij toe dat in de voortgangsrapportage aandacht wordt besteed aan de situatie op de BES-eilanden in relatie tot referentieniveau's.

[31-3-2010]

Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (32 290) 1e TK

In het voorjaar van 2011 (2012 en 2013) zal de eerste voortgangsrapportage over de invoering van de referentieniveaus worden verstuurd aan de Tweede Kamer. In de voortgangsrapportage zal onder andere aandacht worden besteed aan de mogelijke negatieve effecten van de invoering (bijvoorbeeld op de toelating van leerlingen) en zal aparte aandacht uitgaan naar de invoering en de gevolgen voor de situatie op de BES-eilanden. Waar mogelijk zal worden gestreefd naar een samengaan van Onderwijsverslag en de voortgangsrapportage.

   

De staatssecretaris zegt toe dat àlle in de wet aangekondigde AMvB's «in concept» aan de Kamer worden voorgelegd.

[31-3-2010]

Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (32 290) 1e TK

Inmiddels zijn twee concept AMvB's verstuurd aan de Tweede Kamer en zullen medio 2011 nog twee andere AMvB's in conceptvorm worden gestuurd; te weten het Examenbesluit VO en het Examenbesluit t.b.v. MBO niveau 2 en 3.

   

DIRECTIE FINANCIEEL ECONOMISCHE ZAKEN

   

Het convenant doordecentralisatie wordt aan de Tweede Kamer toegezonden.

[13-11-2008] Doordecentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs

Door de samenhang met het wetsvoorstel doordecentralisatie (kamerstuk 31 997) en het controversieel verklaren van dit wetsvoorstel, kan geen verdere voortgang bereikt worden in het overleg met de sociale partners over het decentralisatieconvenant.

   

De staatssecretaris zal de Kamer schriftelijk informeren over de resultaten van het overleg tussen sociale partners over de status van bestuurders binnen de CAO.

[10-6-2009]

Leraren

De centrales hebben de status van bestuurders geagendeerd voor het cao-overleg met de VO-raad. Dit overleg is nog niet afgerond.

   

DIRECTIE HOGER ONDERWIJS EN STUDIEFINANCIERING

   

Rond maart 2009 ontvangt de Kamer een nadere uitwerking van de kwaliteitsindicatoren gericht op de koppeling tussen bekostiging en kwaliteit.

[8-12-2008]

Hoger Onderwijs (wetgevingsoverleg in het kader van de begroting OCW)

De toezegging over de koppeling kwaliteit en bekostiging wordt meegenomen in een verkenning bepleit door de Commissie Veerman. Het gaat hierbij om een verkenning naar de onderwerpen missiegebonden financiering en onderwijsrechten van 30-plussers.

Dit is vermeld in de begroting 2011 onder OD 6.3.1.

   

De minister zal met de instellingen en studenten overleggen over de vraag op welke wijze er een betere medezeggenschapscultuur kan ontstaan. In dat verband zal de minister ook de positie van de opleidingscommissie aan de orde stellen. Daarnaast zal de minister een onderzoek laten uitvoeren naar het functioneren van de opleidingscommissie en de mogelijkheden om hun rol te versterken. Over een jaar zal de minister u informeren over de resultaten hiervan.

[15-6-2009]

Wetsvoorstel Versterking en Besturing

Dit onderzoek is betrokken bij de brief aan de Tweede Kamer over de medezeggenschaps- en bestuurscultuur. De Tweede Kamer heeft deze brief in september 2010 ontvangen.

   

De minister zal in overleg met betrokkenen belemmeringen voor het vervullen van bestuurs- of medezeggenschapsfuncties signaleren en naar vermogen op lossen en de Kamer daarover informeren.

[18-6-2009]

Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; versterking besturing (31 821)

De Tweede Kamer is in september 2010 per brief geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg over de medezeggenschaps- en bestuurscultuur met de instellingen en de studentenorganisaties.

   

Ten aanzien van titulatuur is toegezegd dat de minister overleg zal voeren met de HBO-raad over het mogelijk maken van de titels «of Applied Arts» en «of Applied Sciences» op kortere termijn, en voor de langere termijn met de HBO-raad en de NVAO over de vraag onder welke voorwaarden een beperkt aantal hbo-opleidingen de graden «of Arts» en/of «of Science» zou kunnen afgeven. Bij dat laatste zal de minister ook opnieuw kijken naar de voorstellen van de commissie Abrahamsen. Afhankelijk van de uitkomst van dit overleg zal hij een wetsvoorstel voorbereiden. Hij zal de Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren.

[18-6-2009]

Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; versterking besturing (31 821)

De Tweede Kamer is meegedeeld (Kamerstuk 31 821, 71 van 5 oktober 2009) dat dit onderwerp wordt meegenomen bij de behandeling van het advies van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs (Veerman).

   

Op grond van artikel 1.7a, zoals opgenomen in dit wetsvoorstel, moet de grondslag voor een experiment worden neergelegd in een (voorhang-)AMvB. Indien er een experiment wordt voorgesteld op het gebied van medezeggenschap zal de minister in de AMvB opnemen dat de medezeggenschapsraad van de instelling moet instemmen met de deelname aan het experiment.

[18-6-2009]

Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; versterking besturing (31 821)

Op 4-2-2010 is de Wet versterking besturing vastgesteld Staatsblad 2010, XXX. Tijdens behandeling van deze wet op 18-6-2009 is op het gebied van medezeggenschap toegezegd dat er geen medezeggenschapsexperimenten plaatsvinden zonder dat de betrokken medezeggenschapsraad hiermee heeft ingestemd. Het nieuwe artikel 1.7a van de WHW maakt experimenten mogelijk. In 2011 vindt er geen experiment plaats wat betreft medezeggenschap. Dit is vermeld in de begroting 2011 onder OD 6.3.1.

   

In juni 2010 ontvangt de Kamer het inspectierapport over toelatingseisen masterfase.

[22-9-2009] Bachelor/masteropleiding

De Tweede Kamer heeft in augustus 2010 een uitstelbrief ontvangen.

   

De minister zegt toe Studielink te verzoeken om in overleg met de vervoersbedrijven, de mogelijkheden van een identificatiefunctie te onderzoeken van de OV-chipkaart voor studenten. Hij zal de Kamer hierover vóór het zomerreces 2010 informeren.

[4-11-2009]

Wijziging van de Wet studiefinanciering in verband met de invoering van de OV-chipkaart

Het onderzoek is afgerond. De Tweede Kamer wordt over de uitkomsten in oktober 2010 schriftelijk geïnformeerd. De Kamer is hiervan op de hoogte gebracht in augustus 2010.

   

Na de zomer komt er een brief over kwaliteitsexperimenten naar de Kamer. Op verzoek van de heer Harbers zal het element van voortgangstoetsing meegenomen worden.

[21-1-2010]

Bekostiging hoger onderwijs

De toezegging over de voortgangstoetsing wordt meegenomen in een verkenning bepleit door de Commissie Veerman. Het gaat hierbij om een verkenning naar de onderwerpen missiegebonden financiering en onderwijsrechten van 30-plussers.

Dit is vermeld in de begroting 2011 onder OD 6.3.1.

   

De gedragscode voor de leden van de commissie van deskundigen t.b.v. accreditatie wordt toegevoegd aan het accreditatiekader. Zodra het wetsvoorstel Accreditatie in het Staatsblad is verschenen wordt het accreditatiekader inclusief deze gedragscode in voorhang naar de Kamer gestuurd.

[18-3-2010]

Wetsvoorstel Accreditatie (2e termijn) zie ook toelichting

De wet Accreditatie is gepubliceerd in het Staatsblad en zal per 1 januari 2011 in werking treden. Dit najaar zal het accreditatiekader (plus de gedragscode) worden voorgehangen.

   

De Kamer ontvangt twee jaar nà de inwerkingtreding van het Wetsvoorstel Accreditatie een evaluatie.

[18-3-2010]

Wetsvoorstel Accreditatie (2e termijn) zie ook toelichting

De wet treedt in werking per 1 januari 2011. Twee jaar daarna ontvangt de Kamer een evaluatie.

   

DIRECTIE JEUGD ONDERWIJS EN ZORG

   

De effecten van de wet zullen worden geëvalueerd.

PA [14-5-2008]

Besluit WEC/LGF

De evaluatie volgt in het najaar van 2010. De Tweede Kamer wordt zo spoedig mogelijk daarna geïnformeerd.

   

In het late voorjaar van 2010 ontvangt de Kamer een Proeve van Wet Passend onderwijs.

[25-6-2009]

Passend onderwijs

De wetgeving Passend Onderwijs is door de Tweede Kamer controversieel verklaard. Een nieuwe planning wacht op het aantreden van het nieuwe kabinet.

   

De staatssecretaris zal de Kamer informeren over haar overleg met betrokken organisaties over een verkenning naar de mogelijkheden van ICF voor de indicatiesystematiek (ICF = International Classification of Functioning).

[11-2-2010]

Passend Onderwijs

De mogelijkheden voor toepassing ICF maken deel uit van het referentiekader Passend Onderwijs. De Tweede Kamer heeft hierover in september 2010 een uitstelbrief ontvangen.

   

Begin juni ontvangt de Kamer de tussenrapportage waarin wordt ingegaan op:

– de vormgeving van het referentiekader

– de uitwerking van de zorgplicht

– de positie van het speciaal onderwijs en de REC's

– de bekostigingsregelingen

[11-2-2010]

Passend Onderwijs

De Tweede Kamer heeft hierover in september 2010 een uitstelbrief ontvangen.

   

Dit najaar ontvangt de Kamer het wetsvoorstel ter bevordering van de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. De arbeidsmarktgerichte uitstroom van VSO maakt hier deel van uit.

[11-2-2010]

Passend Onderwijs

De Tweede Kamer ontvangt najaar 2010 het wetsvoorstel.

   

Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over de afspraken die het Platform EZ-Justitie-Kennisnet heeft gemaakt met de providers over digipesten en in het bijzonder over de wens van de Kamer over het rechtstreeks reageren door providers richting digipesters.

[20-4-2010]

Veiligheid in en om het Onderwijs

De geplande einddatum wordt niet gehaald. Naar verwachting wordt de Tweede Kamer hierover najaar 2010 geïnformeerd.

   

DIRECTIE KINDEROPVANG

   

Zo mogelijk volgt informatie over het aantal scholen dat werkt met dagarrangementen.

[23-10-2008]

Tussenschoolse opvang

In het najaar 2010 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over het aantal scholen dat werkt met dagarrangementen.

   

De staatssecretaris kijkt na of in de wachtlijstproblematiek gekeken kan worden of de vraag van ouders meegewogen kan worden.

[29-10-2009]

Kinderopvang

Deze toezegging wordt meegenomen in een onderzoek naar wachtlijsten. De resultaten van dit onderzoek worden in december 2010 aan de Tweede Kamer gestuurd.

   

Vóór het einde van het jaar ontvangt de Kamer een uitgewerkt voorstel voor de mogelijke wijziging van de Wet «klachtrecht cliënten zorgsector» en het beschermen van de positie van leden van oudercommissies.

[21-4-2010]

Kinderopvang

In december 2010 ontvangt de Tweede Kamer een uitgewerkt voorstel voor de mogelijke wijziging van de Wet «klachtrecht cliënten zorgsector» en het beschermen van de positie van leden van oudercommissies.

   

Uiterlijk begin 2011 zal het rapport «Kwaliteit van het gemeentelijk toezicht kinderopvang 2009» met beleidsconclusies aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

[21-4-2010]

Kinderopvang

In februari 2011 wordt het rapport «Kwaliteit van het gemeentelijk toezicht kinderopvang 2009» met beleidsconclusies aan de Tweede Kamer aangeboden.

   

In het najaar zullen de bewindspersonen van OCW en Financiën de Kamer informeren over de resultaten van de uitvoeringstoets die de belastingdienst doet naar koppeling «gewerkte uren en kinderopvangtoeslag.»

[23-6-2010]

Kinderopvangtoeslag

In het najaar 2010 wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de uitvoeringstoets die de Belastingdienst doet naar de koppeling «gewerkte uren en kinderopvangtoeslag».

   

In het najaar zal de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten van het overleg met de Klachtencommissie over het al dan niet bindend verklaren van de uitspraken van de klachtencommissie.

[23-6-2010]

Kinderopvangtoeslag

In het najaar 2010 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van het overleg met de Klachtencommissie over het al dan niet bindend verklaren van uitspraken van deze commissie.

   

DIRECTIE MEDIA, LETTEREN EN BIBLIOTHEKEN

   

Bij de mediabegroting gaat de minister in op toezicht op integriteit en sponsorregels en de eventuele juridische complicaties.

[1-7-2009]

Spoeddebat over mogelijke schendingen bij de publieke omroep van de Mediawet en de eigen gedragscode m.b.t. inkomsten

Op 26 november 2009 is een uitstelbrief gestuurd (Kamerstuk 2009–2010, 32 033, nr. 2) waarin wordt aangegeven dat de termijn van november 2009 niet haalbaar is. Verwacht werd de Tweede Kamer in het eerste kwartaal van 2010 te kunnen informeren.

Begin week 15 is een vervolg uitstelbrief (32 033, nr. 3) aan de Tweede Kamer gestuurd. Medio oktober 2010 zal de Tweede Kamer hierover nader geinformeerd worden.

   

De minister gaat na of aan het Commissariaat voor de Media meer bevoegdheden moeten worden toegekend en zal de Kamer daarover schriftelijk informeren.

[1-7-2009]

Spoeddebat over mogelijke schendingen bij de publieke omroep van de Mediawet en de eigen gedragscode m.b.t. inkomsten

Op 26 november 2009 is een uitstelbrief gestuurd (Kamerstuk 2009–2010, 32 033, nr. 2) waarin wordt aangegeven dat de termijn van november 2009 niet haalbaar is. Bij brief van 7 juli 2010 is aangegeven dat de Tweede Kamer in het najaar geïnformeerd wordt.

   

De rapportages van de bv's worden jaarlijks aan de Kamer gestuurd.

[1-7-2009]

Spoeddebat over mogelijke schendingen bij de publieke omroep van de Mediawet en de eigen gedragscode m.b.t. inkomsten

Wordt conform toezegging uitgevoerd.

   

In de verkenning naar samenwerking tussen landelijke en regionale omroepen zal ook aandacht worden besteed aan het beschikbaar stellen van landelijke producties aan regionale omroepen.

[29-9-2009]

Extra procedurevergadering

Tijdens de mediabegroting in november 2010 wordt ingegaan op de toezegging.

   

Er komt een onderzoek naar de toekomstige rol van persbureaus. Het resultaat daarvan komt voor het zomerreces naarde Kamer.

[19-11-2009]

Innovatie Toekomst en Pers

De resultaten van dit onderzoek worden medio oktober 2010 naar de Tweede Kamer verstuurd.

   

De minister overlegt met de kabelmaatschappijen en Digitenne over de plaatskeuze van de regionale omroep op de digitale zender en informeert de Kamer hierover.

[24-11-2009]

Initiatiefnota Atsma inzake regionale omroepen

Het overleg met kabelmaatschappij is gevoerd. De partijen zijn nog in overleg met Stichting ROOS.

   

De minister overlegt met de NPO om te bevorderen dat landelijke producties van regionale evenementen bij voorkeur in coproductie met regionale omroepen geschieden.

[24-11-2009]

Initiatiefnota Atsma inzake regionale omroepen

Tijdens de mediabegroting in november 2010 wordt ingegaan op de toezegging.

   

De minister laat een onderzoek uitzetten naar de verdeling over de provincies van de kosten van regionale omroepen, mits IPO en ROOS dat ondersteunen. In het onderzoek zal ook aandacht worden besteed aan de schaalvoordelen die facilitaire samenwerking kan opleveren.

[24-11-2009]

Initiatiefnota Atsma inzake regionale omroepen

Het onderzoek wordt op dit moment uitgezet. Voor december 2010 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

   

In april 2010 ontvangt de Kamer een stand van zaken betreffende de toepassing van de salariscode bij de publieke omroep.

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

De rapportage over de salariscode is nog niet ontvangen van de publieke omroep, verwacht wordt dat de Tweede Kamer in oktober 2010 nog een stand van zaken ontvangt.

   

De minister zal vóór de zomer 2010 de Kamer schriftelijk informeren over het gevoerde overleg over de klantenraden.

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Verwacht wordt dat de resultaten medio oktober 2010 aan de Tweede Kamer worden verstuurd.

   

De wetgeving inzake consumenteninvloed op de Kabel ontvangt de Kamer vóór de zomer 2010.

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Verwacht wordt dat het wetsvoorstel medio november 2010 aan de Tweede Kamer wordt verzonden.

   

De minister zegt toe jaarlijks in de mediabegroting te rapporteren over ontwikkelingen rond de regionale omroepen.

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Tijdens de mediabegroting in november 2010 wordt ingegaan op de toezegging.

   

De minister zegt toe een onderzoek uit te voeren naar de toekomst van de ANP en andere persdiensten en de Kamer daarover te rapporteren.

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

Op dit moment wordt het onderzoek uitgevoerd. De Tweede Kamer wordt eind november 2010 hierover geïnformeerd.

   

De Kamer ontvangt een schriftelijke reactie op de vraag naar de toename van het aantal fte bij de NPO.

[30-11-2009]

Wetgevingsoverleg inzake begroting 2010, onderdeel Media

In de mediabegrotingsbrief die in november 2010 aan de Tweede Kamer wordt verstuurd wordt ingegaan op de overheadkosten NPO en toename FTE.

   

Eind 2010 ontvangt de Kamer de voortgangsrapportage over de bibliotheekcharter. Hierin zal ook worden ingegaan op de resulaten van het overleg over de niet-rechten vrije content.

[17-3-2010]

Bibliotheekvernieuwing

In de brief die in december 2010 aan de Tweede Kamer wordt verstuurd wordt ingegaan op de toezegging.

   

DIRECTIE PRIMAIR ONDERWIJS

   
   

Binnen enkele maanden ontvangt de Kamer de verkenning naar een waarborgfonds in het voortgezet onderwijs.

[10-11-2009]

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) 1e termijn kamer

Er heeft een verkenning plaatsgevonden naar de mogelijkheid voor het inrichten van een waarborgfonds. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in september 2010.

   

Op korte termijn ontvangt de Kamer de notitie over de school van de Toekomst.

[12-1-2010]

Wetsvoorstel wijziging wet Kinderopvang

Aan de Tweede Kamer is op 11 mei 2010 gemeld dat besluitvorming hierover wordt overgelaten aan een nieuw kabinet vanwege de demissionaire status van het kabinet (Kamerstukken II,2009/10,31 322, nr. 83).

   

De Kamer ontvangt dit voorjaar de resultaten van het in de nota naar aanleiding van het verslag toegezegde onderzoek naar nog bestaande fusieprikkels.

[20-1-2010]

Behandeling fusietoets

Het onderzoek is in juni 2010 naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden. Een inhoudelijke reactie op het rapport wordt aan het volgende kabinet overgelaten.

   

De minister heeft ten eerste toegezegd dat de Kamer voor het zomerreces de kabinetsreactie ontvangt op het advies van de Onderwijsraad over opting out.

PA [20-1-2010]

Behandeling fusietoets

Het advies is bij brief van 20 mei 2010 door het demissionaire kabinet toegezonden aan de Tweede Kamer. De inhoudelijke reactie is een aangelegenheid van het nieuwe kabinet.

   

De Kamer ontvangt een update van de macrocijfers over de beleggingen door onderwijsinstellingen.

[28-1-2010]

Vermogensbeheer

De inspectie onderzoekt de beleggingen van schoolbesturen op macroniveau. Het onderzoek is in de zomer van 2010 gereed. De Tweede Kamer wordt zo spoedig mogelijk daarna over het onderzoek geïnformeerd.

   

In april of mei ontvangt de Kamer de verkenning naar de mogelijkheden voor een waarborgfonds naast de reeds toegezegde evaluatie van de lump sum en het onderzoek naar de financiële deskundigheid

[28-1-2010]

Vermogensbeheer

Er heeft een verkenning plaatsgevonden naar de mogelijkheid voor het inrichten van een waarborgfonds. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in september 2010.

   

Op de problematiek inzake huisvesting in de grensregio's wordt teruggekomen.

[18-5-2010]

Huisvesting

Deze problematiek wordt meegenomen in het lopende onderzoek van BZK naar onderbestedende gemeenten. Het kader wordt mede gevormd door eerdere onderzoeken: grenslandtellingen (Nederland en Vlaanderen) en het rapport «Lokaal Verdeeld» over de inrichting en hantering van maatstaven in het gemeentefonds. Rapport wordt na de zomer 2010 opgeleverd.

   

Rond of na de zomer van 2010 is het onderzoek naar onderbesteding door verschillende gemeenten t.o.v. het fictieve jaarlijkse bedrag in het Gemeentefonds.

[18-5-2010]

Huisvesting

Er loopt een onderzoek van BZK naar de onderbesteding bij gemeenten. Een en ander in samenhang met de kwaliteit van de onderwijshuisvesting. Rapport wordt na de zomer opgeleverd.

   

DIRECTIE VOORTGEZET ONDERWIJS

   

Bij de evaluatie van de tweede fase wordt ingegaan op de aansluiting van de profielen op het vervolgonderwijs.

[23-4-2008]

Tweede Fase/profielcommissie

Het GION/CITO rapport wordt in 2011 opgeleverd. Daarna zal het rapport aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

   

De technische uitwerking van de voorgestelde maatregelen inzake de slaag/zakregeling zal, na overleg met het veld worden opgenomen in een AMvB die aan de Kamer zal worden voorgehangen.

[22-1-2009]

Examens in het voortgezet onderwijs

De Kamer wordt in september 2010 geïnformeerd.

   

De maatregelen inzake het verminderen van grote verschillen tussen schoolexamen en centraal examen, de zgn. escalatieladder, zullen in een voorhang-AMvB aan de Kamer worden voorgelegd.

[22-1-2009]

Examens in het voortgezet onderwijs

De Kamer wordt in september 2010 geïnformeerd.

   

De Kamer zal via een monitor op de hoogte worden gehouden van de mogelijke effecten van de maatregelen inzake de slaag/zakregeling

[22-1-2009]

Examens in het voortgezet onderwijs

De voorbereiding van het wetsvoorstel ten behoeve van examens 2012 is van start gegaan. De eerste monitor vindt plaats in juni 2012: de tweede in juni 2013 en de derde in 2014.

   

De voorstellen over medezeggenschap worden verder uitgewerkt en komen medio 2010 naar de Kamer.

[20-5-2009]

Beleidsreactie Onderwijstijd

Het streven is om begin 2011 de wetswijzigingen onderwijstijd (waaronder ook aanpassing van de Wet Medezeggenschap op scholen) bij de Tweede Kamer in te dienen.

   

Begin volgend jaar ontvangt de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de stand van zaken van de kwaliteitszorg in het voortgezet onderwijs.

[3-6-2009]

Kwaliteit Onderwijs in Regionaal en Stedelijk Gebied

De brief is in augustus 2010 naar de Tweede Kamer gezonden.

   

De staatssecretaris zal terugkomen op het onderzoek naar de besteding van de middelen voor de maatschappelijke stage. Dit kan de Kamer in de zomer 2010 tegemoet zien. De wetgeving komt begin juni 2010.

[5-11-2009] Tussenrapportage invoering maatschappelijke stage in het Voortgezet Onderwijs

De gestelde termijn voor de wetgeving wordt niet gehaald. Het onderzoek naar de besteding van de middelen wordt opgenomen in de jaarlijkse voortgangsrapportage die in november 2010 wordt verstuurd.

   

Eind 2010 ontvangt de Kamer het onderzoek naar grote hoeveelheid leerlingen die uitvallen tussen vmbo en mbo.

[10-11-2009]

Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) 1e termijn kamer

De brief wordt in december 2010 naar de Kamer gestuurd.

   

Medio 2011 bepaalt de staatssecretaris aan de hand van de pilots en de proeftoetsen «Referentieniveau's voortgezet onderwijs» of de verwerking in de examens in 2013/2014 haalbaar is. Hierbij zal specifiek aandacht worden besteed aan randvoorwaarden voor dyslexie en dyscalculie. Zij zal de Kamer over haar bevindingen informeren.

[31-3-2010]

Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (32 290) 1e TK

De brief gaat in juni 2011 naar de Kamer.

   

DIRECTIE VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN

   

De staatssecretaris zegt een integrale evaluatie toe van de uitwerking van de wet na één jaar, waarin aandacht zal worden besteed aan de rol van scholen, IBG en Inspectie.

[19-5-2009]

Wijz. Leerplichtwet 1969; i.v.m. onder meer het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding (31 829)

Conform de toezegging zal in 2010 een evaluatie worden gehouden.

Uiterlijk december 2010 gaat er een brief naar de Tweede Kamer.

   

DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN

   

De minister komt na de zomer van 2009 met een wetsvoorstel over gezichtsbedekkende kleding, niet alleen voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroeps- en volwasseneneducatie, maar ook voor het hoger onderwijs.

[26-11-2008] Gelaatsbedekkende kleding

Besluitvorming wordt overgedragen aan een nieuw kabinet.

   

Voor de zomer van 2010 zal de minister bij de Kamer een wetsvoorstel indienen waarin het verhaalsrecht wordt geregeld.

[18-6-2009]

Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; versterking besturing (31 821)

Staatssecretaris Van Bijsterveldt heeft de kamer met brief HO&S/BS/201 236 van 14 042 010 voorgesteld de indiening van het wetsvoorstel (verhaalsrecht) over te laten aan een nieuw kabinet.

   

De staatssecretarissen stellen alle inhoudelijke informatie die in vervolg-AMvB's wordt verwerkt, tevoren aan de Kamer ter beschikking.

[9-12-2009]

Referentiekader doorlopende leerlijnen taal en rekenen

Conform deze toezegging zijn op 21 januari 2010 twee vervolg-amvb's toegestuurd aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 31 332, nr. 14); de andere vervolg-ambv's zullen niet eerder dan 2011 aan de Kamer worden gestuurd.

   

De minister heeft toegezegd de Kamer een concept te sturen van de ministeriële regeling voor de onafhankelijke commissie die de fusietoets gaat uitvoeren.

[20-1-2010]

Behandeling fusietoets

De Tweede Kamer ontvangt najaar 2010 de concept-ministeriële regeling.

Indiening wordt overgelaten aan een nieuw kabinet.

   

De minister heeft de Kamer toegezegd, De Kamer te voorzien van een juridisch advies over het verschil tussen pedagogische inrichting en denominatieve inrichting in het kader van vrijheid van onderwijs, school en planning.

[20-1-2010]

Behandeling fusietoets

Uiterlijk einde van het jaar zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

   

De Kamer ontvangt binnen twee jaar na inwerkingtreding van de wet «Educatieve minor» een evaluatie van de (substitutie-)effecten van de wet. Daarin wordt specifiek aandacht besteed aan de begeleiding van beginnende leraren met een educatieve-minor-bevoegdheid.

[25-3-2010]

Educatieve Minor

Wet educatieve minor treedt in werking op 1 augustus 2010 (stb. 2010, 185 en stb. 2010, 211); de Tweede Kamer ontvangt in 2012 de evaluatie.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Toegezegd bij

Externe Stand van Zaken

TOEZEGGINGEN EERSTE KAMER

 

DIRECTIE BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENEDUCATIE

 

De staatssecretaris zegt toe het adviesrecht, de voordracht en de one-tier board (functionele scheiding tussen bestuur en toezicht binnen één orgaan) over 3 jaar te evalueren.

[10-3-2009]

Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake colleges van bestuur en raden van toezicht

Evaluatie vindt plaats voorjaar 2012. De Eerste Kamer ontvangt conform toezegging de uitkomsten van de evaluatie in mei 2012.

   

DIRECTIE CULTUREEL ERFGOED

   

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt toe te zullen monitoren in hoeverre de toevallige financiële situatie van een gemeente of provincie toch meeweegt bij het al dan niet toekennen van compensatie voor excessieve kosten.

[19-12-2006]

wetsvoorstel archeologische monumentenzorg

Dit onderwerp maakt deel uit van de evaluatie van de WAMZ/BAMZ. De evaluatie ligt op schema, de Eerste en Tweede Kamer zullen in 2011 de resultaten ontvangen.

   

De minister zal in de evaluatie van de Wet Archeologische Monumentenzorg aandacht besteden aan de vraag in hoeverre gemeenten invulling hebben gegeven aan hun verantwoordelijkheid om regels te kunnen vaststellen ter bescherming van (verwachte) archeologische waarden.

[9-12-2008]

Wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning

Conform toezegging zal de minister in de evaluatie van de Wet Archeologische Monumentenzorg aandacht besteden aan de vraag in hoeverre gemeenten invulling hebben gegeven aan hun verantwoordelijkheid om regels te kunnen vaststellen ter bescherming van (verwachte) archeologische waarden. De evaluatie ligt op schema, de Eerste Kamer zal de resultaten in 2011 ontvangen.

   

DIRECTIE HOGER ONDERWIJS EN STUDIEFINANCIERING

   

De minister van OCW zegt de Kamer, n.a.v. vragen en opmerkingen van de leden Meurs, Schouw, Leunissen, Laurier en Smaling toe de invoering van de voorgestelde collegegeldsystematiek jaarlijks te zullen monitoren en na drie jaar (in 2013) te zullen evalueren. Het beleid van instellingen bij het bepalen van de omvang van het instellingscollegegeld voor verschillende groepen en de gevolgen daarvan voor deze groepen is daarbij een bijzonder aandachtspunt. Bij de evaluatie van het wetsvoorstel in 2013 zullen nut en noodzaak van de uitzonderingsregel in de collegegeldsystematiek inzake lerarenopleidingen en gezondheidszorg opleidingen bezien worden. De minister zal met VSNU, HBO-raad, ISO en LSvB in overleg treden om te bezien in welke vorm de monitoring het beste kan geschieden. De minister zal vervolgens de Eerste en Tweede Kamer een brief sturen waarin hij zijn voornemens daaromtrent bekend zal maken. Als daarvoor aanleiding bestaat kan ingegrepen worden bij algemene maatregel van bestuur in het convenant tussen VSNU en de HBO-raad. Indien ingrijpen in de afspraak tussen betrokken organisaties nodig is, zullen de Eeerste en Tweede Kamer geïnformeerd worden.

[26-1-2010]

Versterking en Besturing

Het overleg met VSNU, HBO-raad, ISO en LSvB over de jaarlijkse monitoring van de uitvoering van de collegegeldsystematiek en evaluatie daarvan in 2013 als onderdeel van de bredere evaluatie van de Wet versterking besturing zal in het najaar van 2010 worden aangegaan gericht op afspraken over de opzet daarvan uiterlijk eind 2010. De Eerste Kamer wordt eind 2010 hierover geïnformeerd.

   

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Meurs en Schouw, toe dat hij bij de VSNU en de HBO-raad onder de aandacht zal brengen dat de gedragslijn die nu wordt uitgewerkt bij medische opleidingen over de omgang met judicium

[26-1-2010]

Versterking en Besturing

De VSNU en HBO-raad zijn tijdens een periodiek overleg op de uitgewerkte gedragslijn over de omgang met judicium bij de medische opleidingen geattendeerd.

   

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Leunissen, toe dat bij de behandeling van het wetsvoorstel Ruim baan voor talent ingegaan zal worden op de bijdrage die de regering en instellingen leveren om excellente studenten met een hoog potentieel te identificeren en zo veel mogelijk te ondersteunen. Daarbij zal in kaart gebracht worden wat instellingen al doen, bezien of voldoende wordt gedaan en zo niet wat de regering zou kunnen entameren opdat instellingen meer doen.

[26-1-2010]

Versterking en Besturing

De toezegging zal worden meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel «Ruim baan voor talent». Het is nog niet bekend wanner dit wetsvoorstel zal worden behandeld.

   

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van de leden Meurs en Smaling, toe dat hij de nieuwe benoemingen in het College van Bestuur door de raden van toezicht op een niveau boven drie ton niet laat passeren. De minister spreekt de raden van toezicht hier op aan.

[26-1-2010]

Versterking en Besturing

De minister zal in het voorjaar van 2011 de Raden van Toezicht van het hbo en wo berichten over de hoogte van de salarissen en welke regels van toepassing zijn bij nieuwe benoemingen van College van Bestuur. Eind 2009 heeft de minister ook het College van Raden van Toezicht in het hoger onderwijs dit al mondeling toegelicht.

   

DIRECTIE MEDIA, LETTEREN EN BIBLIOTHEKEN

   

De minister zegt de Eerste Kamer toe apart terug te komen op de artikelen die betrekking hebben op haat zaaien, gelet op de bij de plenaire behandeling gesignaleerde problemen rond de proportionaliteit van het uitzendverbod en de werking die daarvan uitgaat. Het betreft de artikelen 7.15, 2.32, 2.33, 2.42, 2.46, 2.47, 2.65 van de Mediawet.

[16-12-2008]

Vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 20..)

Het wetgevingstraject gaat minimaal een jaar duren. De minister van Justitie is hierin leidend. De einddatum van de uitvoering wordt verwacht in het derde kwartaal van 2011.

   

De minister van OCW zegt de Kamer toe met het Commissariaat voor de Media te overleggen of de flitsenregeling voldoende houvast biedt om het beperkte gebruik dat Kamer en regering voorstaan te realiseren. Als de conclusie van het overleg is dat dat niet zo is, dan zullen bij AMvB nadere regels worden gesteld.

[8-12-2009]

De Wijziging van de Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten (dossiernr: 31876).

Het Commissariaat voor de Media heeft aangegeven dat het op dit moment voldoende houvast biedt. Het is niet nodig dat er een voorstel komt voor nadere regels in de AMvB. De ontwikkelingen worden gevolgd. Medio oktober 2010 wordt de Eerste Kamer geïnformeerd.

   

DIRECTIE VOORTGEZET ONDERWIJS

   

De staatssecretaris zal bij de evaluatie van de Wet voorzieningenplanning scholen het punt van schoolbesturen die tegen hun wil zijn uitgesloten van het RPO bekijken en (indien voorkomend) situaties in beeld brengen waarin het mis is gegaan.

[1-7-2008]

Wetsvoorstel modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (31310 Eerste Kamer)

Dit jaar wordt de aanbesteding van de monitoring opgepakt; uiterlijk in 2013 wordt de Eerste Kamer van de resultaten op de hoogte gesteld.

   

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid ten Horn (SP), toe dat zij de evaluatie van de implementatie van good governance in het voortgezet onderwijs aan de Eerste Kamer zal sturen.

[2-2-2010]

Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten, alsmede een aanvulling van de interventiemogelijkheden in het kader van het overheidstoezicht, en de verbetering van het intern toezicht

De brief wordt in november 2010 naar de Kamer verstuurd.

BIJLAGE 2: RWT’S en ZBO’S

Deze bijlage bevat een overzicht van alle RWT’s (rechts-personen met een wettelijke taak) en ZBO’s (zelfstandige bestuursorganen) die onder de verantwoordelijkheid van het departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vallen, de bijdrage van het departement aan deze instellingen en het beleidsartikel waarop die bijdrage wordt verantwoord. In de toelichting is de publieke taak aangegeven, alsmede een verwijzing naar de webpagina van de betreffende organisatie.

Tabel RWT’s en ZBO’s (bedragen x € 1 miljoen)

Instelling

RWT

ZBO

Artikel

Begroting 2011

Cultuurfondsen

X

X

14

 

• Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst

   

25,2

• Stichting fonds voor de podiumkunsten+

   

64,2

• Stichting fonds voor cultuurparticipatie

   

17,5

• Mondriaanstichting

   

19,7

• Stichting Nederlands fonds voor de film

   

37,1

• Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur

   

9,1

• Stichting Nederlands letterenfonds

   

10,8

Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (Mediafonds)

X

X

15

17,8

Commissariaat voor de Media

X

X

15

4,1

Nederlandse Publieke Omroep (voorheen NOS)

X

* X

15

101,3

Landelijk Omroepbestel

X

 

15

677,9

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

X

 

1

9 485,2

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

X

 

3

6 429,7

Regionale Opleidingscentra (ROC's) en vakinstellingen

X

 

4

2 685,9

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven

X

* X

4

100,7

Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs (COLO)

X

 

4

0,8

Instellingsbesturen hogescholen

X

 

6

2 520,0

Instellingsbesturen universiteiten

X

 

7

3 221,7

Open Universiteit Nederland

X

 

7

43,0

Academische Ziekenhuizen

X

 

7

561,6

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

X

X

7

4,0

Rijksmusea

X

 

14

125,0

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

X

* X

16

90,6

Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijke Onderzoek (TNO)

X

* X

16

187,9

Koninklijke Bibliotheek (KB)

X

* X

16

46,4

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

X

X

16

320,7

Stichting Participatiefonds

X

X

1

3,0

Stichting Vervangingsfonds

X

X

1,9

11,6

Stimuleringsfonds voor de Pers

X

X

15

3,3

College voor Examens

 

X

3,4

6,2

XNoot
*

Betreft ZBO’s die niet onder de werking van de kaderwet ZBO’s worden gebracht vanwege het ontbreken van openbaar gezag, dan wel omdat het deeltijd-zbo’s betreft.

Toelichting op de in de tabel genoemde RWT’s en ZBO’s

Cultuurfondsen

In 2011 worden bijdragen verstrekt aan de volgende 7 fondsen:

• Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (www.fondsbkvb.nl).

Het fonds maakt het beeldend kunstenaars, vormgevers, architecten en bemiddelaars mogelijk om door middel van subsidies, internationalisering en bijzondere projecten hun werk op velerlei wijzen te ontwikkelen.

• Stichting fonds voor podiumkunsten (www.nfpk.nl)

Het fonds ondersteunt alle vormen van podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans.

• Stichting fonds voor cultuurparticipatie (www.cultuurparticipatie.nl)

Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

• Mondriaanstichting (www.mondriaanfoundation.nl)

Het fonds ondersteunt en stimuleert bijzondere projecten op het gebied van beeldende kunst, vormgeving en musea.

• Stichting Nederlands fonds voor de film (www.filmfonds.nl)

Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

• Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur (www.architectuurfonds.nl)

Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, stedenbouw, planologie, landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur.

• Stichting Nederlands letterenfonds (www.letterenfonds.nl)

Het fonds is een fusie per 1 januari 2010 van Stichting Fonds voor de Letteren en Stichting Nederlands Literair Productie- en Vertalingingsfonds. Het fonds bevordert de kwaliteit en diversiteit van de Nederlands- en Friestalige letteren, en van literatuur in Nederlandse of Friese vertaling.

Verder bevordert het fonds de productie van kwalitatief hoogstaande, oorspronkelijk Nederlands- en Friestalige literaire werken; het bevordert de vertaling van deze werken in andere talen en het bevordert de vertaling in het Nederlands en Fries van literaire werken uit moeilijk toegankelijke talen.

• Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (www.mediafonds.nl)

Het Mediafonds bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep.

Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl)

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels; het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlandse Publieke Omroep (www.publiekeomroep.nl)

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep; deze taak is per 1 januari 2010 overgegaan van de NOS naar een nieuwe stichting, de NPO.

Landelijk Omroepbestel (cluster)

Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs (cluster)

Het betreft circa 1 480 bevoegde gezagsorganen van circa 7 800 onderwijsinstellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs (cluster)

Het betreft circa 350 bevoegde gezagsorganen van circa 650 onderwijsinstellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Regionale Opleidingscentra (ROC's) en vakinstellingen (cluster)

Het betreft circa 57 ROC’s. Een ROC is een samenwerkingsverband van onderwijsinstituten in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en de Volwasseneductie in Nederland.

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (cluster)

Het betreft 17 kenniscentra die de schakels vormen tussen het onderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven. Ze ontwikkelen kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs (www.colo.nl)

COLO behartigt de belangen van de 17 Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven. In dat kader fungeert COLO tevens als werkgeversorganisatie. De bijdrage aan COLO heeft ondermeer betrekking op de ontwikkeling van het herontwerp van de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs, het oplossen van de stageproblematiek in het mbo en het doen van de zogenaamde internationale diplomawaardering.

Instellingsbesturen hogescholen (cluster)

Het betreft middelen die direct en indirect aan de 37 hogescholen beschikbaar zijn gesteld.

Instellingsbesturen universiteiten (cluster)

Het betreft middelen die direct en indirect aan de 13 universiteiten beschikbaar zijn gesteld.

Open Universiteit Nederland (www.ou.nl)

De Open Universiteit ontwikkelt, verzorgt en bevordert, samenwerkend in netwerken en allianties, hoogwaardig en innovatief hoger afstandsonderwijs.

Academische Ziekenhuizen (cluster)

Het betreft de middelen aan een achttal ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (www.nvao.net)

De NVAO borgt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen door middel van het beoordelen van opleidingen en het verlenen van een keurmerk en draagt bij aan de bevordering van deze kwaliteit.

Rijksmusea (cluster)

Het betreft 17 musea die vallen onder de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (www.knaw.nl)

De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (www.tno.nl)

TNO is een onafhankelijke kennisorganisatie die een schakel vormt in de kennisketen tussen de wetenschap enerzijds en bedrijven en organisaties anderzijds.

Koninklijke Bibliotheek (www.kb.nl)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband.

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (www.nwo.nl)

De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Stichting Participatiefonds (www.vfpf.nl)

Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF ondersteunt daarnaast scholen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds (www.vfpf.nl)

Het VF betaalt de kosten voor vervangers die scholen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en levert een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Pers (www.stimuleringsfondspers.nl)

Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.

College voor Examens (www.cve.nl)

Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Het College voor Examens (CvE) bestaat sinds 1 oktober 2009. Het is ontstaan uit een samenvoeging van de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven (CEVO), de Staatsexamencommissie VO en de Staatsexamencommissie Nederlands als Tweede taal (NT2).

BIJLAGE 3. AFKORTINGENLIJST

aoc

agrarisch opleidingscentrum

AWT

Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid

bbl

beroepsbegeleidende leerweg

BISON

Beraad Internationale Samenwerking Onderwijs

bol

beroepsopleidende leerweg

BPRC

Biomedical Primate Research Centre

bpv

Beroepspraktijkvorming

BRIN

Basisregistratie instellingen

Bsik

Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CERN

Centre Européen pour la Recherche Nucléaire, Europese organisatie voor kern- en hoger energiefysica

CINOP

Centrum voor innovatie van opleidingen

Cito

Centraal instituut voor toetsontwikkeling

cjp

cultureel jongerenpaspoort

ckv

culturele en kunstzinnige vorming

CPB

Centraal Planbureau

CPG

Centrum voor Parlementaire Geschiedenis

CWI

Centrum voor Werk en Inkomen

CWTS

Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies

Delta

Dutch education: learning at top level abroad

EIB

Europees Instituut voor Bestuurskunde

EMBC

European Moleculair Biology Conference

EMBL

European Moleculair Biology Laboratory

EP

Europees Platform

ESA

European Space Agency

ESF

Europees Sociaal Fonds

ESO

European Southern Observatory, Europese organisatie voor astronomisch onderzoek

EU

Europese Unie

EUA

European University Association

EVD

Economische Voorlichtingsdienst

evc

ervaringscertificaat

FES

Fonds Economische Structuurversterking

fte

fulltime equivalent (formatie-eenheid of voltijdse baan)

GSB

Grote Stedenbeleid

gti’s

grote technologische instituten

HGIS

Homogene Groep Internationale Samenwerking

Huygens

High-level university year to gain excellence in The Netherlands

IB

Internationaal Beleid

IBO

interdepartementaal beleidsonderzoek

IC

Internationaal Cultuurbeleid

ICB

Inspectie cultuurbezit

ICE

Instituut voor cultuurethiek

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

id

institutional development

IISG

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

IMON

Rapport Internationale Mobiliteit in het Onderwijs

IPO

Interprovinciaal Overleg

ISO

Interstedelijk Studentenoverleg

ITER

International Thermonuclear Experimental Reactor

KANS

Koninkrijk der Nederlanden, Algemeen programma voor Nauwe Samenwerking tussen Scholen

Kbb’s

Kenniscentra beroepsopleiding bedrijfsleven

KCE

Kwaliteitscentrum examens mbo

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

LSVb

Landelijke Studentenvakbond

MARIN

Maritiem Research Instituut Nederland

MOU

Memorandum of understanding

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium

NTU

Nederlandse Taalunie

Nuffic

Netherlands Universities Foundation For International Cooperation

NWO

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

PISA

Programme for International Student Assessment

PRO

Praktijkonderwijs

Raak

Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie

RHC

Regionaal historisch centrum

RMC

Regionale meld- en coördinatiefunctie

ROC

Regionaal opleidingscentrum

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SIA

Stichting Innovatie Alliantie

STT

Stichting Toekomstbeeld der Techniek

SURF

Samenwerkingsorganisatie voor netwerkdienst-verlening en informatie- en communicatietechnologie in het hoger onderwijs en onderzoek

SUS

Stichting UAF Steunpunt

TK

Tweede Kamer

tlo

tegemoetkoming lerarenopleiding

TNO

Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

TS17-

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg (volgens hoofdstuk 3 van de WTOS)

TS18+

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen ouder dan 18 jaar in (deeltijd) voortgezet onderwijs die geen recht meer hebben op vo18+ en studerenden in het hoger onderwijs van 18 jaar en ouder aan lerarenopleidingen die geen recht meer hebben op WSF (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS)

TUD

Technische Universiteit Delft

UAF

Universitair Asiel Fonds

Ud

universitair docent

uhd

universitair hoofddocent

UNESCO

United Nations Educational Scientific and Cultural Organisation

UNU

United Nations University

vavo

voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

VHTO

Stichting vrouwen en hoger technisch onderwijs

vmbo

voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

vo18+

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (volgens hoofdstuk 4 van de WTOS)

VSNU

Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten

VSWO

Vereniging van Samenwerkende Werkgeversorganisaties in het Onderwijs

vso

voortgezet speciaal onderwijs

vsv

voortijdig schoolverlaten

vve

voor- en vroegschoolse educatie

WEB

Wet educatie en beroepsonderwijs

WEC

Wet op de expertisecentra

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

WOR

Wet op de ondernemingsraden

WPO

Wet op het primair onderwijs

WRR

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

WSF

Wet op de studiefinanciering

wsns

weer samen naar school

WTOS

Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

WVO

Wet op het voortgezet onderwijs

ZAT

Zorg Advies Teams

ZBO

zelfstandig bestuursorgaan

BIJLAGE 4. BEGRIPPENLIJST

Algemeen voortgezet onderwijs (avo)

Het avo omvat mavo (vaak opgegaan in vmbo) en havo. Mavo duurt 4 jaar en is voor leerlingen van 12–16 jaar. Havo duurt 5 jaar en is voor leerlingen van 12–17 jaar.

Apparaatskosten

Het totaal van de personele en materiële uitgaven (voor huisvesting, energie, apparatuur, schoonmaken etc.) van het ministerie.

Artikel

Eenheid voor het boeken van uitgaven of ontvangsten op de begroting. Begrotingsartikelen hebben een uniek nummer op de begroting en zijn veelal op te splitsen in meerdere artikelonderdelen.

Artikelonderdeel

Onderdeel van een begrotingsartikel. De uitsplitsing naar artikelonderdelen wordt opgenomen in de verdiepingsbijlage (samenvattend deel) bij de begroting. Artikelonderdelen maken geen deel uit van de begrotingsstaat.

Aspasia

Stimuleringsprogramma dat beoogt een initiërende bijdrage te leveren aan de vergroting van de doorstroom van vrouwen van universitair docent naar universitair hoofddocent.

Assistentopleiding

De assistentopleiding duurt een half tot één jaar en leidt op tot niveau één van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, niveau één is het laagste niveau, eenvoudig uitvoerende werkzaamheden in het vmbo. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen zijn meestal vanaf circa 16 jaar oud.

Basisberoepsopleiding

De basisberoepsopleiding duurt twee tot drie jaar en leidt op tot niveau twee van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen die naar een basisberoepsopleiding gaan zijn ca. 16 jaar oud.

Basisonderwijs

Basisonderwijs wordt gegeven aan scholen voor (speciaal) basisonderwijs en is bestemd voor leerlingen van 4 tot 12 (maximaal 14) jaar. Het onderwijs omvat in principe acht aaneensluitende jaren.

Basisvorming

Vmbo, mavo, havo en vwo beginnen met een periode van basisvorming van drie jaar. Het doel is een brede vorming te geven aan leerlingen tussen 12 en 15 jaar. Er is geen strikte scheiding tussen algemene en technische vakken. Basisvorming is geen schooltype, maar een inhoudelijke vernieuwing die geldt voor alle schooltypen binnen het voortgezet onderwijs die aanvangen na het basisonderwijs.

Baten-lastendiensten

Een baten-lastendienst is één van de modellen voor verzelfstandiging, namelijk een interne verzelfstandiging met een beheersmatig karakter. De ministeriële verantwoordelijkheid en het budgetrecht van de Kamer worden door deze verzelfstandiging niet ingeperkt. Een baten-lastendienst past een baten-lastenstelsel toe, heeft een afzonderlijke plaats in de begroting en voert een administratie los van de begrotingsadministratie van het moederministerie.

Baten-lastenstelsel

In een baten-lastenstelsel worden de uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het verbruik van goederen en diensten plaatsvindt en de baten ontstaan. Dit stelsel maakt het mogelijk om de integrale kosten en opbrengsten af te leiden uit de administratie en leidt daarmee tot een doelmatiger beheer.

Bedrijfsvoering

Het geheel van activiteiten inzake de aanwending van financiële, materiële en informatiemiddelen in het kader van de beleids- en begrotingsprocessen waarvoor de minister verantwoordelijkheid draagt.

Begrotingswet

Wet waarbij de financiële vastlegging van het te voeren beleid met betrekking tot een begrotingsjaar is geautoriseerd. De wet bevat ramingen van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten.

Beleidsevaluatie

Onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van het te voeren (ex ante) en/of gevoerde (ex post) beleid.

Beleidsintensivering

Verhoging van uitgaven en/of verlaging van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt.

Beleidsmatig verplichte uitgaven

De uitgaven op basis van meerjarige beleidsprogramma’s (zoals een subsidieregeling of een investeringsprogramma) waarmee de Tweede Kamer heeft ingestemd. Het gaat dan om uitgaven in bijvoorbeeld nota’s van het kabinet, waarvan is verondersteld dat de uitgaven binnen de geëxtrapoleerde meerjarencijfers zijn gedekt. Ook afspraken met andere overheden behoren hiertoe.

Beleidsterrein

Het beleidsterrein is de afbakening van een aandachtsgebied binnen de taakopdracht van het departement. Per begroting worden de begrotingsartikelen zodanig afgebakend en gegroepeerd dat deze gezamenlijk een helder beeld geven van de onderwerpen van beleid.

Beroepskolom

De doorstroom van vmbo, via mbo, naar hbo.

Beroepsonderwijs

Beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het algemeen voortgezet onderwijs (avo), en is voor leerlingen vanaf ca. 16 jaar. Vanaf augustus 1997 omvat het beroepsonderwijs vier opleidingsniveaus: de assistent opleiding, de basisberoepsopleiding, de vakopleiding en de middenkader- of specialistenopleiding. Alle opleidingen bevatten een beroepsopleidende leerweg (beroepspraktijkvorming 20–60%) en een beroepsbegeleidende leerweg (meer dan 60% beroepspraktijkvorming).

Beroepspraktijkvorming

Het onderricht in de praktijk van het beroep.

Breed maatschappelijk functioneren

Opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren maken deel uit van de educatie en zijn gericht op het eindniveau van de eerste fase van het vo (basisvorming). De opleidingen zijn bedoeld als voorbereiding op een voortgezette opleiding, bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs. De opleidingen zijn uitsluitend gericht op volwassen. Zie ook educatie.

Budgettair neutraal

Zonder effect op het saldo van uitgaven en ontvangsten van de begroting.

Centraal examen

Het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Het maakt samen met het schoolexamen deel uit van het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en de algemene vakken in het voorbereidend beroepsonderwijs. Zie eindexamen.

Certificaat

Voor een met succes afgerond vak of deelkwalificatie kan een certificaat worden verkregen. Meerdere certificaten kunnen leiden tot een diploma, ter afsluiting van een volledige opleiding. Certificaten zijn te behalen in het algemeen vormend onderwijs, het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, educatie en beroepsonderwijs (vanaf 1-8-97) en de Open Universiteit. Bij voldoende afsluiten van de opleiding schoolleiders primair onderwijs wordt ook een certificaat behaald.

Deelkwalificatie

Het mbo kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met deelkwalificaties. Deelkwalificaties hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs.

Diploma

Bij het met succes afronden van bepaalde opleiding wordt een diploma verkregen. Dit geldt voor het algemeen vormend onderwijs (avo), het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), educatie en beroepsonderwijs (na 1-8-97) en voor de deeltijd opleiding tot leraar speciaal onderwijs.

Doelmatigheidskengetal

Een doelmatigheidskengetal geeft de kostprijs per activiteit of prestatie aan.

Doeltreffendheidskengetal

Een doeltreffendheidskengetal geeft de mate aan waarin zich beoogde en niet beoogde effecten van beleid voordoen.

Educatie

Educatie is gericht op het leren functioneren in de samenleving. Het omvat opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren, opleidingen Nederlands als tweede taal en opleidingen gericht op sociale redzaamheid. Educatie is uitsluitend voor volwassenen.

Eindejaarsmarge

De eindejaarsmarge is het bedrag dat moet worden gecompenseerd in, respectievelijk mag worden meegenomen naar het volgende begrotingsjaar. Het gaat daarbij om een tekort of overschot (als saldo van de uitgaven en ontvangsten) in het betreffende begrotingsjaar. De eindejaarsmarge bedraagt maximaal 1% van het begrotingstotaal. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.

Eindexamen

Het eindexamen van het vwo, havo, mavo en de algemene vakken in het vbo bestaat uit twee delen: het schoolexamen en het centraal examen. Het schoolexamen wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Zie ook centraal examen, schoolexamen.

Eindtermen

Definitie van de kennis, vaardigheden en competenties die van deelnemers op elk van de kwalificatieniveaus worden verwacht.

Ervaringscertificaat (EVC)

In een ervaringscertificaat worden competenties van een individu zichtbaar gemaakt die de persoon heeft ontwikkeld buiten het formeel erkende onderwijs. Het kan gaan om competenties die de persoon ontwikkeld heeft door werkervaring (betaald / vrijwillig), privé-activiteiten en niet formeel erkende cursussen en trainingen. De competenties die in een EVC-procedure worden gemeten zijn gerelateerd aan een formeel erkende kwalificatie. Dat kan bijv. een MBO- of HBO-opleiding of een brancheopleiding zijn. In het Ervaringscertificaat wordt vermeld welke kwalificatiestandaard is gehanteerd, welke competenties daarvan het individu heeft aangetoond en wat het niveau van die competenties is. Het Ervaringscertificaat geeft inzicht in de kwaliteiten van een individu, maakt mensen beter inzetbaar op de arbeidsmarkt en kan worden gebruikt om tot efficiënte, verkorte opleidingstrajecten op maat te komen. Het Ervaringscertificaat biedt niet alleen kansen voor de werkende, maar ook voor werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden.

Examen

Een examen is een afsluiting van een opleiding of een deel van een opleiding. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en de algemene vakken in het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) zijn voltooid na het examen. De meeste opleidingen in beroepsonderwijs en educatie kunnen worden afgesloten met een examen of een staatsexamen. In het hoger onderwijs kan er aan het eind van het eerste studiejaar een propedeutisch examen zijn. Na vier jaar is er een afsluitend examen. Zie ook centraal examen.

Experimenten overgang vmbo-mbo (VM2)

In het VM2 experiment volgen de leerling één programmatisch geïntegreerd traject van de bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo tot en met een opleiding mbo 2, op één school en met één pedagogosch-didctische aanpak.

In 2008 is gestart met een eerste cohort van circa 30 projecten. In augustus 2009 volgde een tweede cohort. De ontwikkelingen van deze experimenten worden van 2009 tot en met 2013 gevolgd via een monitor.

Genomics

Het door grootschalige DNA sequentieanalyse in kaart brengen van mensen, dieren, planten en micro-organismen en het grootschalig onderzoek naar de functie van genen en de manier waarop erfelijke eigenschappen zoals vastgelegd in de genen, worden vertaald naar het functioneren van een cel en uiteindelijk het gehele organisme. Ook «high throughput» technologieën zoals proteomics en metabolomics en de bioinformatica, die informatieverwerking en analyse van de zeer grote hoeveelheden complexe data mogelijk maken, vallen onder genomics.

Getuigschrift

De afgestudeerden van een opleiding aan hbo of wo ontvangen een getuigschrift. Hierop staat vermeld de studierichting en het vak. Indien een lerarenopleiding is gedaan wordt ook de bevoegdheidsgraad vermeld. Bij het hbo worden ook vermeld: voltijd- of deeltijdopleiding, de duur van de opleiding en de titel.

Good governance

Een systeem van sturen, beheersen, toezicht houden en verantwoorden, waarmee organisaties hun doelstellingen kunnen bereiken.

In deze gangbare definitie heeft governance betrekking op de wijze waarop instellingen zelf in hun eigen organisatie vorm geven aan zo’n systeem. OCW betrekt de governanceprincipes ook nadrukkelijk op de bestuurlijke relatie tussen OCW en de instellingen die het departement bekostigt of subsidieert.

Grote technologische instituten (gti’s)

Hieronder vallen de volgende instellingen: Stichting Waterloopkundig Laboratorium, Stichting Grondmechanica Delft, Stichting Nationaal Lucht – en Ruimtevaartlaboratorium, Stichting Maritiem Research Instituut Nederland en Energiecentrum Nederland (het ECN ontvangt sinds 1983 geen bijdrage meer van OCW).

Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo)

Havo is één van de drie typen voortgezet onderwijs: Havo duurt vijf jaar en is voor leerlingen van 12–17 jaar. Het bereidt leerlingen hoofdzakelijk voor op het hbo.

Hoger beroepsonderwijs (hbo)

De bacheloropleidingen van het hbo duren vier jaar, en zijn bestemd voor studenten vanaf 17 jaar. De hbo-masteropleidingen duren 1 jaar en zijn merendeels niet bekostigd. Het hbo geeft een theoretische en praktische basis voor het uitoefenen van een beroep. Het hbo bestaat uit zeven sectoren: Hoger Pedagogisch, Agrarisch, Gezondheidszorg, Economisch, Technisch, Sociaalagogisch en Kunstonderwijs. Het maakt samen met het wo deel uit van het ho.

Hoger onderwijs (ho)

Het ho is voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar en omvat het hbo en het wo.

Inburgering

Inburgering houdt in dat nieuw- en oudkomers de noodzakelijke kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving verwerven en het inburgeringsexamen halen. Wanneer het inburgeringsexamen is gehaald, is aan een eerste voorwaarde voor een succesvolle integratie voldaan.

Individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo)

Het ivbo maakt deel uit van het vbo en is bedoeld voor leerlingen die veel hulp en individuele aandacht nodig hebben. Het ivbo is onderwijs in de eerste fase van het vo en duurt vier jaar, voor leerlingen van 12–16 jaar. Met ingang van 1 augustus 1998 is het ivbo veranderd in afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs. Zie ook leerwegondersteunend onderwijs.

Individuele leerrekening

Spaarrekening bestemd voor scholing en opleiding.

Innovatiearrangement

Een innovatiearrangement is een gezamenlijk project van onderwijsinstellingen en (regionale) bedrijven, waarmee het innovatief vermogen van het beroepsonderwijs wordt versterkt. Het innovatiearrangement is naar zijn aard vernieuwend en betreft activiteiten die binnen de onderwijssector niet eerder zijn voorgekomen en is daarmee additioneel ten opzichte van de vernieuwings- en innovatie-activiteiten die de onderwijsinstellingen binnen het kader van de lumpsum-bekostiging en de Impulsmiddelen uitvoeren. Tegelijkertijd hebben innovatiearrangementen te allen tijde mede betrekking op versterking van de relatie tussen onderwijs en het (georganiseerde) bedrijfsleven; thema’s voor innovatie worden door de partijen jaarlijks nader afgesproken. De deelnemende partijen in het samenwerkingsverband zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de cofinanciering van tenminste 60% van de projectkosten.

Intensivering

Zie beleidsintensivering.

Juridisch verplichte uitgaven

De verplichtingen die in de departementale registraties administratief zijn vastgelegd.

Juridisch niet verplichte uitgaven

De juridisch niet verplichte uitgaven vormen een indicatie voor de mate van flexibiliteit die op het beleidsartikel aanwezig is. Op de ongebondenheid van juridisch niet verplichte uitgaven is evenwel het nodige af te dingen.

Kengetal

Een kengetal is een getal dat inzicht geeft in de situatie en/of de ontwikkeling van een beleids- of productieproces.

Kenniscentra Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven

De Kenniscentra zijn de landelijke organen beroepsonderwijs van weleer. Ze worden bekostigd op basis van het aantal kwalificaties dat ze hebben ontwikkeld, het aantal leerbedrijven dat ze hebben erkend en het aantal beroepspraktijkvormingsplaatsen (bpv-plaatsen) bij leerbedrijven dat daadwerkelijk door deelnemers is bezet.

Kwalificatiewinst

Toename van het aantal gediplomeerden in de beroepskolom (vo, mbo, hbo) als gevolg van vermindering van de ongediplomeerde uitval en verbetering van de doorstroom naar de hogere opleidingsniveaus in het beroepsonderwijs.

Lectoraten/kenniskringen

Lectoraten zijn leerstoelen van één of meer instellingen waar een lector wordt benoemd en is ingebed in een context van vernieuwing, toegepast onderzoek en publicaties.

Leerwegondersteunend onderwijs (lwoo)

Afdeling binnen het vbo voor leerlingen die moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, en meer individuele begeleiding nodig hebben dan in het gewone vbo (gericht op het verwerven van een diploma). Het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die jonge kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs.

Liquiditeit (current ratio)

Liquiditeit is een maatstaf voor de mate waarin de instelling op korte termijn aan zijn schulden kan voldoen, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal als resultaat van de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende schulden. Voor de beoordeling van de liquiditeitspositie van een instelling worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een liquiditeitsratio van meer dan 1,2 is goed, tussen 0,6 en/of gelijk aan 1,2 is matig/voldoende en 0,6 of lager is slecht.

Loonbijstelling

Middelen die nodig zijn om de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van loonstijgingen te financieren.

Meevaller

Lagere begrotingsuitgaven of hogere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.

Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)

Mbo behoort tot de tweede fase van het vo. Onderwijs in het mbo duurt vier jaar en is voor leerlingen van 16–20 jaar. Er worden zowel algemene als beroepsgerichte vakken gegeven. In het mbo stromen leerlingen door naar een baan of naar het hbo. In augustus 1997 is het mbo opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.

Middenkader- of specialistenopleiding

De middenkaderopleiding duurt drie tot vier jaar en leidt op tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Als toelatingseis geldt een diploma vbo, mavo of drie jaar havo of vwo. Leerlingen zijn dan circa vijftien of zestien jaar oud.

De specialistenopleiding duurt één tot twee jaar en leidt tot niveau vier van de beroepsopleidingen, het hoogste niveau. Om een specialistenopleiding te kunnen volgen is een diploma vakopleiding voor eenzelfde beroep op beroepencategorie vereist.

Moeilijk lerende kinderen (mlk)

Onderwijs voor mlk is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.

Nederlands als tweede taal (NT2)

Opleidingen NT2 maken deel uit van de educatie en zijn bedoeld voor niet-Nederlanders om hun taalvaardigheid op een aanvaardbaar niveau te brengen. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.

Niet-relevant

Niet relevant voor het EMU-saldo.

Nota van wijziging

Een door het ministerie ingediende verandering op een wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer in behandeling is.

Ombuiging

Beleidsmatige verlaging van de begroting.

Onderwijs op maat

De school past aan de verschillen tussen leerlingen het onderwijsaanbod aan.

Ontwerpbegroting

Begrotingswetsvoorstel dat (ter autorisatie) bij de Staten-Generaal wordt ingediend op de derde dinsdag van september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

Open Universiteit (OU)

De OU is een instelling voor afstandsonderwijs, die opleidingen biedt op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, voor personen van 18 jaar en ouder. De OU is vooral gericht op personen die geen studie op de gebruikelijke manier kunnen of willen volgen.

Overboeking

Een verschuiving van begrotingsuitgaven tussen de artikelen van het ministerie of een verschuiving van begrotingsuitgaven naar of van een ander departement.

Platform Beroepsonderwijs (HPBO)

Een samenwerkingsverband tussen de HBO-raad, BVE-raad, VVO/VSWO en Colo, met betrokkenheid van AOC-raad en Paepon.

Praktijkonderwijs (pro)

Afdeling binnen het vbo voor leerlingen die veel moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, extra individuele begeleiding nodig hebben, maar niet in staat worden geacht een diploma voor vervolgonderwijs te behalen.

Primair onderwijs (po)

Dit is de overkoepelende term voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze term wordt gebruikt sinds de invoering van de Wet op het primair onderwijs in augustus 1998. Zie ook basisonderwijs.

Prijsbijstelling

Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van de prijsstijgingen.

Realisatie

Resultaten van de begrotingsuitvoering in termen van uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Ook de prestatiegegevens die in een bepaald begrotingsjaar zijn geleverd, worden aangeduid als realisaties.

Regionale meld- en coördinatiefunctie (rmc-functie)

Organiseren van regionale melding, registratie en doorverwijzing van voortijdig schoolverlaters.

Relevant

Relevant voor het EMU-saldo.

Rentabiliteit

Rentabiliteit geeft de mate van winstgevendheid aan, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal door het resultaat te delen op baten uit gewone bedrijfsvoering. Het bedrijfsresultaat is lastiger te normeren. Idealiter en gemeten over een lange periode zou dit nul moeten zijn. Het is immers niet direct de bedoeling dat instellingen structureel winst of verlies boeken. Voor de beoordeling van dit kengetal worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een ratio van meer dan 1% is goed, tussen –1% en/of gelijk aan 1% is matig/voldoende en –1% of lager is slecht.

Samenwerkingsverbanden

Scholen werken op veel gebieden samen. Een school kan, afhankelijk van het doel van de samenwerking, deelnemen aan verschillende samenwerkingsverbanden. Het samenwerkingsverband waaraan een school deelneemt in verband met «weer samen naar school» kan uit andere scholen bestaan dan het samenwerkingsverband waaraan diezelfde school deelneemt in het kader van de «bestuurlijke krachtenbundeling».

Schoolbudget

Een samenvoeging van budgetten die voor 1 augustus 2001 afzonderlijk aan de scholen voor primair onderwijs werden toegekend.

Startkwalificatie

Een startkwalificatie is ten minste een diploma niveau 2 van havo, vwo of mbo.

Technocentra

Er zijn 15 technocentra. Dit zijn intermediaire organisaties die op regionale schaal een makel- en schakelfunctie vervullen: hun kerntaak is het tot stand brengen van samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven, (technisch) beroepsonderwijs en regionale en lokale overheden, gericht op een aantal doelstellingen.

Tegenvaller

Hogere begrotingsuitgaven of lagere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.

Vakopleiding

De vakopleiding duurt twee tot vier jaar en leidt op tot niveau drie van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Als toelatingseis gelden een diploma voorbereidend beroepsonderwijs (vbo), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) of drie jaar hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo) of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Leerlingen zijn dan vijftien à zestien jaar oud.

Vernieuwingsimpuls

Impuls binnen het onderzoek en wetenschapsbeleid, die erop gericht is creatieve en kwalitatief goede jonge onderzoekers ruimte te bieden en daarmee voor een carrière in de wetenschap te behouden.

Volwasseneneducatie

De volwasseneneducatie richt zich op het opleiden van cursisten voor een zelfstandige positie in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Tot de volwasseneneducatie worden gerekend: het vormings- en ontwikkelingswerk, de basiseducatie, het onderwijs aan de erkende onderwijsinstellingen en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).

Voorbereidend beroepsonderwijs (vbo)

Vbo heeft het lager beroepsonderwijs (lbo, ook ambachtsschool genaamd) vervangen. Het duurt vier jaar en biedt algemene en op het beroep gerichte vakken, voor de eerste fase van het voortgezet onderwijs en is voor leerlingen van twaalf tot zestien jaar. De hogere leerjaren van het vbo vormen samen met de hogere leerjaren van het mavo en sommige vormen van voortgezet speciaal onderwijs (vso) sinds 1 augustus 1999 het vmbo.

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo)

Het vmbo is op 1 augustus 1999 ingevoerd, en bestaat uit de schoolsoorten vbo en mavo met vier leerwegen.

Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo)

Vwo is één van de drie typen voortgezet onderwijs, naast het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). De opleiding duurt zes jaar, voor leerlingen van 12–18 jaar, en bereidt leerlingen voor op de universiteit.

Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)

Vavo is één vorm van voortgezet onderwijs voor volwassenen. Het wordt gegeven aan avondscholen of dag-/avondscholen. Dag-/avondscholen is onderwijs dat volgens de wet avondonderwijs is, maar dat overdag gegeven wordt. In augustus 1997 is het vavo opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.

Voortgezet onderwijs (vo)

Vo omvat onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en het speciaal onderwijs, voor leerlingen vanaf 12 jaar. Het bestaat uit het vwo, het havo, het mavo en het vbo. Vbo en mavo duren vier jaar, havo vijf jaar en vwo zes jaar.

Voortijdig schoolverlater

Jongeren tot 23 jaar die geen onderwijs volgen en die geen startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 van het mbo of het diploma havo.

Wetenschappelijk onderwijs (wo)

De bacheloropleidingen in het wo duren drie jaar. De meeste masteropleidingen zijn 1 jaar maar er bestaan ook 2-jarige onderzoekmasters en de studie geneeskunde heeft een 3-jarige master. Het wo is bestemd voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar, en wordt gegeven aan 13 universiteiten. Het wo omvat zowel diepgaande theoretische studies als specialistische training voor beroepen. Toelating tot het wo is mogelijk na het vwo en het hbo. Het hbo en het wo vormen samen het ho.

Zeer moeilijk lerende kinderen (zmlk)

Onderwijs voor zmlk is een vorm van speciaal onderwijs. Het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs.

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (zmok)

Onderwijs voor zmok is een vorm van speciaal onderwijs. Het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs.

Zorg Advies Teams (zat’s)

(Een aantal) zat’s in het po, vo en bve ontvangen middelen voor casemanagement en deskundigheidsbevordering zodat problemen van kinderen worden gesignaleerd door professionals en snel een passend sluitend hulpaanbod wordt georganiseerd.

BIJLAGE 5. TREFWOORDENREGISTER

Aanvullende beurs 8, 98, 100, 101, 103, 105, 106, 108, 111, 205, 223, 226

Actieplan Leerkracht 34

Administratieve lastenverlichting 115

Adviesraad 172, 267

Allochtonen 122

Apparaatskosten 19, 169, 170, 172, 177, 182, 183, 270

Arbeidsmarkt 1, 13, 17, 31, 32, 44, 45, 49, 53, 55, 56, 59, 61, 62, 63, 70, 71, 76, 77, 79, 88, 89, 91, 92, 95, 97, 99, 117, 140, 190, 191, 204, 222, 225, 228, 231, 245, 254, 273, 279

Arbeidsmarktmonitor 72

Arbeidsvoorwaarden 34, 91, 252

Archeologie 121, 123, 129, 130, 189

Archiefwet 170, 249

Archieven 121, 123, 128, 130, 185, 249

Aspasia 148, 270

Basisbeurs 98, 100, 101, 103, 104, 105, 108

Bedrijfsvoering 1, 4, 6, 50, 54, 58, 87, 174, 175, 176, 230, 271, 278

Beeldende kunst 122, 124, 125, 262, 263

Bekostiging 13, 15, 17, 24, 29, 31, 32, 34, 42, 44, 46, 48, 50, 51, 64, 65, 66, 68, 69, 71, 81, 87, 91, 128, 144, 176, 177, 178, 179, 180, 182, 196, 201, 203, 222, 225, 231, 252, 253, 254, 261, 275

Beroepskolom 52, 74, 230, 248, 251, 271, 276

Beroepsonderwijs 1, 12, 32, 35, 44, 46, 48, 49, 50, 52, 54, 55, 56, 59, 61, 65, 74, 77, 83, 89, 90, 92, 186, 187, 188, 190, 191, 196, 222, 225, 228, 235, 248, 259, 262, 264, 266, 269, 271, 272, 273, 275, 276, 277, 278, 279

Beroepsopleidende leerweg 44, 47, 50, 98, 103, 112, 114, 119, 267, 271

Beroepspraktijkvorming 47, 50, 53, 54, 248, 249, 267, 271, 272, 275

Bestuursdepartement 123, 169, 179, 223, 226

Bibliotheken 121, 123, 124, 126, 130, 131, 132, 145, 223, 226, 228, 245

Bilaterale samenwerking 81, 82, 86, 142

BISON 267

Bol 44, 47, 51, 52, 98, 99, 100, 103, 104, 105, 106, 107, 111, 112, 113, 114, 115, 119, 120, 267, 274

BPRC 142, 267

Brede school 26

Budgetflexibiliteit 4, 6, 33, 67, 68, 102, 113, 136, 190

Cao 91, 252, 267

CINOP 55, 57, 60, 80, 267

Collegegeld 68, 70, 71, 106, 108, 109, 117, 259

Collegegeldkrediet 107, 108, 111

Convenant 17, 71, 72, 129, 252, 259

Convenanten 46, 47, 55, 58, 60, 88, 91, 95

CPB 185, 267

Cultureel erfgoed 83, 127, 132, 170, 223, 226, 228

Culturele diversiteit 80

Cultuur en school 15, 20

Cultuurfondsen 121, 125, 262

Cultuurnota 231

Cultuuruitingen 121, 124

Decentralisatie 24, 252

Deelname 5, 7, 13, 27, 31, 36, 44, 47, 51, 52, 57, 63, 66, 70, 78, 98, 99, 106, 112, 122, 123, 124, 125, 126, 137, 144, 145, 152, 155, 186, 253, 263

Differentiatie 34, 38, 50, 71, 166, 251

Doelmatig 23, 31, 34, 38, 44, 49, 62, 140, 231, 240, 251, 271, 273

Doelmatigheid 9, 29, 42, 48, 49, 59, 60, 68, 79, 87, 97, 99, 111, 118, 120, 132, 139, 141, 144, 151, 160, 166, 179, 180, 184, 185, 271, 272

Doorstroom 42, 45, 53, 54, 73, 74, 99, 104, 148, 149, 150, 230, 239, 248, 270, 271, 276

Educatie 1, 12, 20, 24, 26, 30, 32, 35, 44, 45, 46, 48, 52, 55, 83, 89, 91, 92, 94, 125, 128, 133, 157, 158, 159, 160, 186, 187, 190, 191, 196, 222, 225, 228, 235, 246, 248, 251, 258, 259, 263, 269, 272, 273, 277, 279

Enveloppe 10, 15, 16, 23, 24, 147, 221

Enveloppemiddelen 215

ESF 267

Evaluatieonderzoek 29, 42, 59, 60, 62, 79, 87, 97, 111, 118, 120, 132, 151, 160, 166

EVD 86, 267

FES 7, 9, 11, 16, 25, 27, 32, 34, 61, 64, 66, 70, 71, 77, 95, 123, 128, 142, 143, 147, 148, 186, 187, 188, 189, 267

Film 125, 127, 128, 130, 262, 263

Fonds Economische Structuurversterking 34, 61, 128, 186, 187

Fonds economische structuurversterking 193

Fonds Economische Structuurversterking 267

Fondsen 123, 125, 234, 235, 262

Genomics 143, 147, 274

Groepsgrootte 156

HGIS 81, 82, 123, 267

Hoger beroepsonderwijs 67, 76, 77, 83, 98, 187, 190, 191, 194, 199, 222, 225, 228, 230, 248, 274

Hoger onderwijs 1, 25, 44, 49, 53, 54, 62, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 73, 74, 76, 78, 79, 83, 91, 94, 96, 98, 103, 104, 110, 111, 140, 145, 146, 147, 236, 237, 238, 252, 253, 258, 265, 268, 269, 273, 274

Huisvesting 27, 87, 169, 170, 257, 270

ICES 147, 148

ICT 32, 34, 35, 42, 50, 124, 139, 145, 147, 171, 178, 180, 188, 201, 211, 222, 225, 257, 267

Imago 71

Indicatoren 5, 14, 32, 39, 57, 73, 75, 76, 78, 80, 83, 85, 97, 135, 138, 141, 150, 174, 179, 180, 184, 185, 252

Innovatie 20, 38, 46, 48, 50, 52, 53, 59, 60, 62, 70, 76, 77, 93, 95, 124, 126, 131, 136, 137, 144, 145, 147, 173, 189, 201, 210, 211, 216, 235, 242, 246, 264, 267, 268, 275

Innovatiearrangement 52, 53, 275

Inspectie 1, 6, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 26, 37, 38, 39, 49, 51, 54, 62, 74, 87, 121, 156, 157, 162, 170, 171, 176, 223, 226, 228, 231, 235, 237, 238, 240, 249, 253, 256, 258, 267

Instroom 32, 72, 84, 93, 148, 231

Integraal personeelsbeleid 34

Inventaris 34, 60, 125, 236, 242

KCE 267

Kenniseconomie 44, 57, 62, 69, 73, 146

Kennisinfrastructuur 61, 77, 102, 147, 189, 267

Kennisnet 35, 38, 42, 187, 188, 254

Kennissamenleving 130

Kerndoelen 38, 233

Kinderopvang 5, 7, 8, 9, 10, 11, 24, 152, 153, 154, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 186, 219, 220, 224, 226, 239, 240, 247, 254

Kunstenaars 80, 81, 82, 238, 262

Kwalificatiestructuur 46, 49, 50, 53, 264

Kwaliteit 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 24, 28, 29, 31, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 42, 44, 45, 46, 48, 49, 51, 52, 53, 54, 56, 60, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 86, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 96, 110, 121, 133, 136, 137, 140, 141, 145, 152, 153, 154, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 163, 164, 170, 171, 175, 179, 185, 187, 189, 201, 236, 248, 250, 252, 253, 254, 257, 263, 264, 265, 273

Kwaliteitsagenda 20, 21, 26, 29, 30, 31, 35, 36, 37, 39, 88

Kwaliteitscentrum examens 267

Kwaliteitseisen 24, 48, 68, 92, 159, 246

Kwaliteitsimpuls 64, 66, 73

Lectoren 64, 65, 67, 77, 78, 231

Leenfaciliteit 100, 101, 103, 107, 108, 109, 111, 178, 179, 183, 184, 205

Leerlinggebonden financiering 22, 46, 56

Leermiddelen 34, 38, 108, 216

Leerplicht 13, 239, 247, 258, 261

Leerwegen 39, 279

Leesbevordering 123, 125

Lerarenopleidingen 69, 88, 92, 93, 94, 96, 117, 235, 250, 251, 259, 268

Lerarentekort 34, 50, 117

Les- en cursusgeld 120

Lesgeld 1, 5, 8, 119, 120, 209, 223, 226, 228

Letteren 125, 223, 226, 228, 262, 263

Leven lang leren 56, 73, 245

Loonbijstelling 6, 9, 88, 167, 223, 226, 276

Maatschappelijke effecten 4, 121

Maatschappelijke stage 31, 33, 40, 41, 42, 257

Maatwerk 26, 60

Mediabeleid 133, 134

Mediawet 134, 136, 137, 241, 242, 243, 255, 260, 263

Middelbaar beroepsonderwijs 47, 52, 54, 58, 74, 97, 98, 230, 235, 248, 249, 264, 268, 276, 279

Monitor 12, 24, 26, 28, 29, 30, 40, 42, 50, 58, 59, 60, 63, 72, 73, 80, 83, 87, 92, 94, 97, 107, 118, 134, 135, 148, 158, 159, 160, 161, 162, 166, 232, 237, 257, 259, 274

Monitoring 29, 42, 57, 60, 160, 259, 260

Monumenten 121, 122, 123, 128, 129, 130, 132, 170, 173, 189, 231, 232, 233, 250, 259

Monumentenwet 128, 129, 170, 232, 259

Musea 121, 122, 123, 125, 128, 129, 130, 170, 263, 265

Nuffic 67, 80, 83, 84, 85, 87, 268

Nulmeting 21, 39, 42, 60

OCW 4, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 16, 25, 27, 32, 35, 36, 38, 40, 44, 47, 49, 53, 55, 58, 59, 62, 63, 69, 70, 72, 73, 74, 78, 80, 81, 82, 83, 84, 86, 87, 91, 92, 93, 95, 98, 99, 100, 103, 104, 106, 107, 108, 112, 115, 116, 117, 119, 121, 126, 128, 129, 133, 134, 135, 137, 138, 147, 152, 153, 155, 156, 164, 165, 167, 169, 173, 174, 175, 177, 178, 180, 184, 186, 187, 192, 194, 196, 199, 201, 203, 205, 206, 210, 215, 217, 230, 233, 236, 240, 241, 246, 250, 252, 254, 259, 260, 268, 274

OESO 84, 86, 268

Ombuigingen 6

Onderhoud 34, 35, 81, 82, 86, 99, 102, 108, 114, 233

Onderwijsachterstandenbeleid 15, 24, 247

Onderwijsnummer 174

Onderwijsondersteuning 35, 222, 225

Pabo 77, 96, 251

Participatie 12, 17, 22, 26, 44, 56, 98, 112, 121, 122, 125, 132, 145, 154, 162, 164, 166, 178, 262, 263, 265

Participatiebudget 45, 55, 248

Personeelsbeleid 1, 15, 17, 29, 31, 71, 91, 97, 117, 150, 190, 191, 204, 222, 225, 228, 265

Podiumkunsten 125, 127, 262, 263

Praktijkonderwijs 31, 38, 268, 277

Prestatiebeurs 8, 98, 101, 104, 106, 108, 205, 223, 226

Prijsbijstelling 6, 7, 9, 23, 123, 167, 186, 192, 207, 215, 223, 226, 278

Productiviteit 50, 76, 95, 141, 180, 189

Professionalisering 25, 34, 50, 87, 93, 131, 171, 174, 187, 188

Programmering 136, 138, 139, 145, 175, 176

Publieke omroep 133, 134, 135, 136, 137, 138, 241, 242, 243, 244, 255, 263, 264

Raad voor Cultuur 121, 125, 127, 172, 173

Referentieraming 7, 19, 36, 51, 70, 186

Reisvoorziening 100, 101, 103, 104, 105, 111, 223, 226

Rentedragende lening 102, 107, 108, 109, 223, 226

Renteloze voorschotten 108, 109

Rijkscollectie 128, 129, 170

Rijksmusea 232, 262, 265

Schoolleiders 13, 31, 38, 45, 88, 89, 272

Schoonmaak 34

Segregatie in het onderwijs 246

Sociale redzaamheid 273

Speciaal basisonderwijs 14, 19, 23, 26, 277

Speciaal onderwijs 14, 19, 22, 23, 26, 92, 112, 114, 239, 254, 268, 272, 277, 279, 280

Startkwalificatie 22, 39, 57, 58, 231, 278, 279

Studentenmonitor 72, 73, 79, 84, 107, 111

Studierendement 64, 66, 73, 75

Subsidie 4, 8, 9, 10, 13, 20, 24, 25, 28, 31, 34, 44, 61, 67, 74, 77, 88, 92, 93, 94, 95, 111, 121, 122, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 133, 134, 139, 145, 147, 148, 149, 150, 153, 156, 166, 167, 171, 188, 189, 193, 199, 201, 203, 210, 211, 215, 221, 224, 226, 227, 232, 234, 235, 240, 241, 262, 263, 267, 271, 274

Technocentra 1, 4, 61, 190, 191, 198, 222, 225, 228, 278

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage 1, 112, 180, 190, 191, 268

Theatergezelschappen 124, 125

Uitstroom 22, 59, 84, 88, 91, 254

UNESCO 5, 80, 86, 268

Vavo 279

Veiligheid 15, 25, 59, 144, 159, 173, 240, 254

Verantwoording 52, 130, 161, 164, 188, 236

Verkenningen 172

Visitatie 121, 125, 242

Voor- en vroegschoolse educatie 16, 24, 159, 246, 269

Voorjaarsnota 16, 73, 167, 238, 241

Voorlichting 27, 28, 169, 234, 267

Voortijdig schoolverlaten 57, 58, 59, 222, 225, 268

Vve 187

Wachtgelden 17, 183

WEB 48

Web 55, 74, 128

WEB 248

Web 262

WEB 269

Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 269

Wetenschappelijk onderwijs 66, 68, 77, 83, 98, 187, 190, 191, 201, 272, 273, 277, 279, 280

WSF 98, 102, 104, 106, 112, 117, 186, 268, 269

WTOS 5, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 180, 186, 207, 268, 269

ZAT 56, 57, 269

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen 280

Ziekteverzuim 92, 265

Zorgstructuur 55, 57


XNoot
1

Niet in alle gevallen zal het se cijfer de slaagkansen beïnvloeden. Scoort de leerling voor alle ce vakken zes of hoger dan heeft het se cijfer geen invloed op het slagen, wel op de hoogte van de cijfers.

XNoot
2

Door een aanpassing in de werkwijze van de Inspectie van het Onderwijs is de definiëring van de doelstelling gewijzigd. Voorheen oordeelde de Inspectie op het niveau van de vestiging. Nu is er sprake van oordelen op het niveau van schoolsoort of leerweg binnen een vestiging.

Naar boven