nr. 112
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2010
Met mijn brief van 18 januari 2010 informeerde ik u mede namens de
beide staatssecretarissen van OCW over de uitvoering van de moties en het
amendement die zijn aangenomen in het kader van de behandeling van de begroting
van het ministerie van OCW voor het jaar 20101.
In die brief gaf ik aan u vóór 1 maart 2010 in een afzonderlijke
brief te zullen informeren over mijn reactie op de motie van het lid Atsma
c.s. over het beperken van de doorgifte van buitenlandse zenders2. Hierbij voldoe ik aan deze toezegging. Daarbij ga ik eerst in op
de situaties waar in de motie op wordt gedoeld en vervolgens op de Europeesrechtelijke
aspecten.
Het dictum van de hiervoor bedoelde motie luidt als volgt: «verzoekt
de regering het waarborgmodel zodanig aan te passen dat de op de Nederlandse
kijkers gerichte buitenlandse zenders die zich niet expliciet vrijwillig conformeren
aan de Nederlandse regelgeving op het gebied van onder andere het uitzenden
van reclame en de Kijkwijzer, geen aanspraak kunnen maken op verplichte doorgifte
zoals voortvloeit uit het voorgestelde waarborgmodel».
Reactie
De situaties waar in de motie op wordt gedoeld leiden in de praktijk niet
of nauwelijks tot problemen. Zoals bekend is de implementatie van de richtlijn
Audiovisuele mediadiensten (hierna: AVMD-richtlijn) in de Mediawet 2008 inmiddels
voltooid. De desbetreffende implementatiewet is 19 december 2009 in werking
getreden3. Wat de kwantitatieve reclameregels
betreft heeft Nederland voor de commerciële omroepen gekozen voor implementatie
op het minimumniveau van de AVMD-richtlijn. Aangezien de richtlijn ook door
de andere EU-lidstaten moet worden geïmplementeerd, kan er dus op dit
gebied per definitie niet langer sprake zijn van een ongelijk speelveld dat
nadelig is voor Nederlandse commerciële zenders. Wel is het nog mogelijk
dat een andere EU-lidstaat strengere regels oplegt dan het minimumniveau dat
de AVMD-richtlijn voorschrijft. In dat geval is er ook geen probleem
omdat de zenders die onder Nederlandse jurisdictie vallen dan aan de goede
kant van het ongelijke speelveld zitten en vergeleken met de zenders uit die
andere EU-lidstaat profiteren van een lichter regime. Van de zenders met een
buitenlandse licentie die zich op Nederland richten wordt RTL het meest bekeken.
De RTL-zenders houden zich vrijwillig aan de regels op het gebied van de Kijkwijzer.
Overigens zijn er ook andere EU-lidstaten die een met de Kijkwijzer vergelijkbaar
systeem hebben. Verder zijn er technische beschermingsmaatregelen om zenders
met een ongewenste inhoud tegen te houden (zoals pincodes om bepaalde zenders
te blokkeren).
Wat de beoordeling van de motie in het licht van het Europees recht betreft,
merk ik op dat de AVMD-richtlijn het vrije verkeer van diensten en het land
van oorsprongbeginsel als uitgangspunten neemt. Dit betekent dat slechts één
EU-lidstaat (te weten de lidstaat van vestiging) bevoegd is en dat de op Nederland
gerichte zenders met een licentie van een andere EU-lidstaat onder de jurisdictie
van die lidstaat vallen. Nederland kan dus niet de eigen regels aan die zenders
opleggen.
Indien er zich problemen voordoen op andere dan bovengenoemde gebieden
of met andere zenders dan kan getracht worden op vrijwillige basis tot een
oplossing te komen. Zo is RTL bijvoorbeeld aangesloten bij de Nederlandse
Reclame Code (kwalitatieve reclameregels) en hebben de RTL-zenders schriftelijk
aangegeven zich ook vrijwillig te houden aan het verbod alcoholreclame op
radio en televisie uit te zenden tussen 6.00 uur en 21.00 uur. Mocht dit niet
op vrijwillige basis lukken, dan gelden zoals gezegd het vrije verkeer van
diensten en het land van oorsprongbeginsel. In artikel 3 van de AVMD-richtlijn
is wel een samenwerkingsprocedure opgenomen voor het geval een televisiezender
die onder jurisdictie van een andere EU-lidstaat valt, zich volledig of hoofdzakelijk
op Nederland richt. Nederland kan op grond van dit artikel deze andere EU-lidstaat
verzoeken om de desbetreffende zender de Nederlandse regels van algemeen publiek
belang te laten naleven. Mocht de desbetreffende EU-lidstaat geen actie ondernemen
dan kan Nederland, mits omzeiling wordt aangetoond, passende maatregelen tegen
de betreffende zender nemen. De Europese Commissie toetst of de maatregelen
proportioneel zijn. Indien deze weg ook niet tot resultaat leidt dan is de
Europeesrechtelijke grens bereikt en zijn de mogelijkheden uitgeput.
In de motie wordt met de verplichte doorgifte zoals voortvloeit uit het
waarborgmodel kennelijk gedoeld op de twee analoge en twee digitale kanalen
waarover een klantenraad in het waarborgmodel zwaarwegend adviseert. Uitvoering
van de motie zou dan tot gevolg hebben dat via wetgeving wordt verboden dat
een klantenraad zwaarwegend adviseert om zenders in het programma-aanbod op
te nemen die over een buitenlandse licentie beschikken en zich niet vrijwillig
expliciet conformeren aan (onderdelen van) Nederlandse regelgeving. Uit het
voorgaande volgt dat dit stuit op Europeesrechtelijke bezwaren.
Gelet op het voorgaande is mijn conclusie dat ik de motie weliswaar niet
kan uitvoeren, maar dat dit niet bezwaarlijk hoeft te zijn omdat de situaties
waar in de motie op wordt gedoeld zich niet meer voordoen dan wel daarvoor
andere passende oplossingen zijn.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk
XNoot
1Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VIII, nr. 106.
XNoot
2Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VIII, nr. 90.
XNoot
3Zie Stb. 2009, 552 en 553.