Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32156 nr. 15 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32156 nr. 15 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2010
Op 16 november 2009 is een notaoverleg gevoerd (Kamerstuk 32 156, nr. 10) met de OCW-commissie van uw Kamer over de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg. Tijdens het notaoverleg heeft mijn voorganger vier toezeggingen gedaan en zijn er door uw Kamerleden een zevental moties ingediend. Op 1 december 2009 is over deze moties gestemd en zijn alle moties aangenomen. Met deze brief wil ik uw Kamer informeren over op welke manier ik de moties en toezeggingen zal uitvoeren.
Moties
Restauratieachterstanden I
In de motie-Van Vroonhoven-Kok c.s. over restauratieachterstanden tot 2 mln. (32 156, nr. 11) wordt verzocht in het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) te regelen dat monumenten met een restauratieachterstand tot een subsidiabel bedrag van 2 mln., deze achterstand in 2010 en 2011 kunnen wegwerken met behulp van de reguliere middelen. Per 1 januari 2011 zal het Brim dusdanig worden aangepast dat aan deze motie wordt voldaan.
Restauratieachterstanden II
De motie-Van Vroonhoven-Kok c.s. over restauratieachterstanden vanaf 2 mln. (32 156, nr. 4) is verwerkt in de brief over de besteding van de compensatie afschaffing vrijstelling overdrachtsbelasting (een bedrag van € 23 mln). In deze motie wordt verzocht een deel van de € 23 mln. in te zetten voor restauraties vanaf € 2 mln. en over de manier waarop de gehele € 23 mln. zal worden ingezet de Kamer te informeren. Deze brief (met kenmerk 32 156, nr. 14) is op 9 februari naar uw Kamer verstuurd.
Groene monumenten
De motie-Leerdam c.s. over onderhoud van tuinen en parken van beschermde historische buitenplaatsen (32 156, nr. 5) hangt onlosmakelijk samen met de motie die hierover door uw Kamer is ingediend bij de minister van LNV.
In de motie wordt gevraagd, waar nodig en mogelijk, een systematiek te ontwikkelen in het Brim die onderhoud mogelijk maakt voor tuinen en parken van historische buitenplaatsen. Dit hangt direct samen met de mogelijkheid in het Brim om per 2011 subsidie te krijgen voor groene monumenten. Daartoe is de Leidraad Brim aangepast, zodat eigenaren per 1 april 2010 aanvragen kunnen indienen. Deze aanpassing van de Leidraad is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met het veld, waaronder vertegenwoordigers van particuliere historische buitenplaatsen. De verwachting is dat de combinatie van een planmatige aanpak met de mogelijkheid een integrale aanvraag in te dienen (bijvoorbeeld voor rode én groene elementen van buitenplaatsen) gunstig zal uitpakken voor historische buitenplaatsen.
Woonboten
De motie-Leerdam c.s. over bescherming van woonboten die gekwalificeerd kunnen worden als varend erfgoed (32 156, nr. 6) is meegenomen in het onderzoek genoemd in de beleidsbrief MoMo naar mogelijke ontheffingen voor het werkend houden van mobiel erfgoed. In de motie wordt gevraagd of OCW duidelijkheid kan verschaffen over of woonboten roerend goed of onroerend goed zijn. In het onderzoek naar mogelijke ontheffingen voor mobiel erfgoed zijn de woonboten expliciet meegenomen.
In mei 2010 zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar mogelijke ontheffingen van belemmerende wet- en regelgeving voor het functioneren van mobiel erfgoed. Wel wil ik in deze brief vast uitvoering geven aan bovengenoemde motie en tegelijkertijd aan de toezegging van mijn voorganger uw Kamer binnen 3 maanden duidelijkheid te verschaffen over de roerende of onroerende status van woonboten en wat dit betekent voor de mogelijkheden tot bescherming. Daartoe volg ik onderstaande redenering.
Het criterium om vast te stellen of een zaak onroerend is volgt uit artikel 3.3 Burgerlijk Wetboek. «Onroerend zijn de grond, alsmede de gebouwen en de werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken». Hieruit volgt dat alles dat drijft en verplaatsbaar is – ook al is het verbonden met de grond – roerend is. Hieruit volgt dat woonboten altijd roerende zaken zijn.
De Monumentenwet richt zich op de bescherming van onroerende monumenten. In artikel 3.1 van de monumentenwet valt te lezen dat alleen onroerende monumenten kunnen worden aangewezen als beschermd monument. Hieruit volgt logischerwijs dat woonboten niet onder bescherming van de huidige Monumentenwet kunnen vallen. Wanneer de Monumentenwet wordt opengesteld voor roerend erfgoed zoals woonboten, betekent dit dat het aantal beschermde monumenten zal toenemen. Uitbreiding van het monumentenregister past echter niet in de nieuwe beleidsplannen, aangezien in MoMo juist de nadruk wordt gelegd op de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening in plaats van de sectorale bescherming van individuele monumenten. Daarnaast is gebleken – onder andere tijdens het notaoverleg MoMo van 16 november jl. – dat uw Kamerleden doorgaans uitbreiding van het monumentenregister niet voorstaan en juist voor opschoning en verbetering van het register pleiten.
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) biedt tot op zekere hoogte wel mogelijkheden tot bescherming van woonboten. Zo kan in een bestemmingsplan worden opgenomen dat een bepaalde ligplaats alleen bedoeld is voor een historische woonboot. Mogelijkheden om woonboten meer sectoraal te beschermen – bijvoorbeeld door opname van die woonboten die voldoen aan de criteria van het Nationaal Register Varende Monumenten in het Nationaal Register Mobiel Erfgoed – wil ik overlaten aan het veld. Vanwege de roerende status van woonboten, de huidige beleidsontwikkelingen in MoMo en vanwege de mede door uw Kamer gewenste beheersbaarheid van het aantal beschermde monumenten, zal ik woonboten niet opnemen in de Monumentenwet.
Beschermde stads- en dorpsgezichten
In de motie-Van der Vlies over de aanwijzing van nieuwe beschermde dorps- en stadsgezichten (32 156, nr. 7) wordt gevraagd het instrument van beschermde dorps- en stadsgezichten te handhaven. Het Kabinet geeft hieraan gevolg.
Overeenkomstig de motie wordt het instrument van de beschermde stads- en dorpsgezichten gehandhaafd. De reeds aangewezen gezichten behouden hun status en het lopende aanwijzingsprogramma voor gezichten uit de periode 1850 tot 1940 wordt afgerond. Wel geef ik aan dat de nieuwe ambitie via de lijn van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vorm zal krijgen. Dat gebeurt door de borging van cultuurhistorische waarden in de bestemmingsplannen. Daarnaast zullen in de komende structuurvisie cultuurhistorie een aantal waardevolle gebieden uit de wederopbouwperiode benoemd worden ten aanzien waarvan ik op rijksniveau een verantwoordelijkheid wil realiseren. Het voornemen is om doorwerking in bestemmingsplannen te realiseren door stimulerende en ondersteunende maatregelen en anderzijds de bescherming van de meest waardevolle gebieden juridisch te borgen via een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening.
Private cofinanciering
In de motie-Ten Broeke over private cofinanciering en garantstellingen bij laagrentende leningen (32 156, nr. 8) wordt gevraagd te onderzoeken op welke manier private investeerders, vastgoedondernemers en architectenbureaus betrokken kunnen worden bij de financiering van grote restauratieprojecten. Tot op heden wordt het restauratiefonds hoofdzakelijk door de overheid gevoed. Ik zal bezien in hoeverre het mogelijke is private financiering te betrekken bij restauratieprojecten. Hiertoe zullen verkennende gesprekken worden gevoerd met vertegenwoordigers van het Vlaamse investeringsfonds Cultuurinvest. Over de eventuele mogelijkheden om in Nederland iets soortgelijks op te zetten zal ik uw Kamer binnenkort informeren.
Historische boerderijen
In de motie-Ten Broeke wordt gevraagd een aparte categorie voor historische boerderijen in het Brim op te nemen (32 156, nr. 9). De motie komt voort uit het feit dat historische boerderijen vaak complexen betreffen en er regelmatig sprake is van zowel bewoning als van bedrijfsvoering (in andere op het erf aanwezige gebouwen). Op basis van de huidige categorie-indeling van het Brim is het voor eigenaren van historische boerderijen moeilijk een beroep te doen op voldoende subsidie voor alle gebouwen behorende tot het erf.
Per 1 januari 2011 zullen ter vereenvoudiging van het Brim een aantal wijzigingen worden doorgevoerd. Het aantal categorieën monumenten in het Brim zal van vijf naar drie worden teruggebracht. De drie categorieën die per 1 januari 2011 zullen worden ingevoerd zijn: woonhuizen, kerkgebouwen, en overige monumenten. De belangrijkste wijziging voor historische boerderijen is hierbij dat de categorie «woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie» wordt aangepast. Deze categorie wordt teruggebracht tot alleen woonhuizen. De boerderijen met en zonder agrarische functie zullen dan beide onder de categorie overige vallen en komen daarmee in aanmerking voor subsidie. Hierbij zal het vanaf 1 januari 2011 ook mogelijk worden voor alle (particuliere) eigenaren die recht hebben op subsidie om te kiezen voor een lening.
Ten tweede zal per 1 januari 2011 een subsidieaanvraag kunnen worden ingediend per «zelfstandige eenheid» 1 in plaats van per monumentnummer. Dit betekent dat een eigenaar van een historische boerderij voor alle zelfstandige onderdelen daarvan subsidie kan verkrijgen. Hierdoor zal de instandhouding van een complex worden vergemakkelijkt.
Doordat er een driedeling wordt ingevoerd in de categorieën monumenten, zullen de maximale subsidiabele kosten van de drie categorieën worden aangepast. Voor de categorie overig (en dus voor boerderijen) betekent dit dat de maximale subsidiabele kosten worden verhoogd van € 50 000 naar € 100 000.
In het kader van de administratieve lastenverlichting van het Brim is het onwenselijk een aparte categorie voor boerderijen op te nemen. Maar met bovengenoemde maatregelen verwacht ik dat de eigenaren van historische boerderijen tevreden zullen zijn.
Toezeggingen
Vakmanschap in de keten
Tijdens het notaoverleg heeft mijn voorganger toegezegd een onderzoek te zullen verrichten naar de verschillende professionals die zich bezig houden met het behoud van cultuurhistorie. Verschillende professionals zoals architecten, ingenieurs en gemeenteambtenaren maar ook stukadoors en metselaars houden zich bezig met renovatie en restauratie waarbij het gevaar bestaat dat in deze keten uiteindelijk de zwakste schakel de kwaliteit van het eindresultaat bepaalt.
In 2009 is bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een programma «Kwaliteitsborging van de uitvoering» (gebouwd erfgoed) gestart. Deze maand zal een juridisch document over kwaliteitsnormen en erkenningsregelingen worden gepubliceerd. Voor het einde van het jaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de mogelijkheden om de kwaliteit van het vakmanschap in de keten beter te borgen.
Onderzoek naar «MoMo-proof» worden gemeenten
Bij de implementatie van MoMo spelen gemeenten een belangrijke rol. Het zijn de gemeenten die uiteindelijk de bestemmingsplannen zullen opstellen waarin cultuurhistorie zal zijn opgenomen, het eerste thema van MoMo. Het tweede MoMo-thema, de vereenvoudiging van wet- en regelgeving en het verkorten van monumentenprocedures, heeft ook voor gemeenten verstrekkende gevolgen. En het derde thema herbestemming, dat in de MoMo een centrale plaats heeft gekregen, ligt ook voor een aanzienlijk deel bij gemeenten. Gedurende het notaoverleg spraken verschillende kamerleden hun zorgen uit over de capaciteit van gemeenten om de nieuwe verantwoordelijkheden daadwerkelijk op zich te nemen. Over de vraag of gemeenten inderdaad wel zijn toegerust op hun nieuwe taken doen verschillende verhalen de ronde. Daarom heeft mijn voorganger toegezegd aan uw Kamer een onderzoek te zullen instellen naar hoe gemeenten MoMo-proof kunnen worden.
Tijdens het opzetten van dit onderzoek – in samenwerking met VNG, de Federatie Grote Monumenten Gemeenten en het Steunpuntennetwerk – blijkt dat gemeenten niet allesbepalend zijn voor een goede uitvoering van de MoMo. Van belang is ook hoe de kennisinfrastructuur is geregeld (de rol van de RCE als kenniscentrum, de particuliere bureaus, de provinciale steunpunten, erfgoedhuizen), welke rol het particulier initiatief speelt (vrijwilligersorganisaties, historische verenigingen, bewonersinitiatieven), hoe eigenaren omgaan met de MoMo-gedachte (woningcorporaties, particuliere eigenaren, AOM’s), welk beleid en welke randvoorwaarden vanuit de provincie komen en hoe (project)-ontwikkelaars omgaan met de MoMo. In het onderzoek – waarvan uw Kamer medio 2010 over de uitkomsten zal worden geïnformeerd – zal met dit krachtenveld rekening worden gehouden.
Rol vrijwilligers in de monumentenzorg
In de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg wordt weinig expliciete aandacht besteed aan de belangrijke rol van vrijwilligers in de monumentenzorg. Mijn voorganger heeft uw Kamer toegezegd monumentenvrijwilligers in het zonnetje te zullen zetten en een onderzoek te zullen verrichten naar hun rol in de monumentenzorg.
Zoals hierboven reeds aangegeven zullen de vrijwilligersorganisaties worden meegenomen in het onderzoek naar hoe gemeenten MoMo-proof kunnen worden. Naast dit (en ander) onderzoek zal de rol van vrijwilligers in de monumentenzorg in samenwerking met o.a. de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Bond Heemschut en Erfgoed Nederland worden bekeken. Voor de zomer zal ik uw Kamer hierover een brief sturen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Het begrip zelfstandige eenheid of onderdeel behelst hierbij ten eerste losstaande gebouwen of werken en ten tweede aan elkaar vastgebouwde bouwdelen die in bouwkundig of juridisch opzicht te onderscheiden zijn.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32156-15.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.