Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31524 nr. 26 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31524 nr. 26 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2009
Hierbij bied ik u het onderzoek «Evaluatie meeneembare studiefinanciering mbo»1 aan en geef ik aan welke consequenties ik hieraan verbind. Hiermee voldoe ik aan de toezegging die ik op 4 maart 2009 tijdens een verzamel AO over middelbaar beroepsonderwijs (Koers BVE) heb gedaan (Kamerstuk 27 451, nummer 110).
In de Internationaliseringsagenda MBO (Tweede Kamer 2008–2009, 27 451, nr. 102) wordt het belang van het volgen van een opleiding in het buitenland voor mbo-deelnemers aangehaald. Hoewel internationalisering in het mbo minder ver gevorderd is dan in het hoger onderwijs, zijn er veel ontwikkelingen binnen de sector gaande. Er zijn verschillende initiatieven die het voor deelnemers mogelijk maken buitenlandervaring op te doen. In de Internationaliseringagenda zijn de volgende vier hoofddoelstellingen geformuleerd:
• Een sterkere internationale oriëntatie van het mbo, in de kwalificatiestructuur en in het curriculum;
• Het bevorderen van inkomende en uitgaande mobiliteit;
• Voortgaande samenwerking in Europa, met voorlopig de nadruk op de implementatie van de in EU-verband ontwikkelde instrumenten;
• Versterking van het imago van het Nederlands beroepsonderwijs in Europa en daarbuiten.
In de tweede doelstelling wordt gesproken over het bevorderen van mobiliteit. Op dit moment is het al mogelijk voor deelnemers in het mbo om met behoud van studiefinanciering in het buitenland stage te lopen. Daarnaast is meeneembare studiefinanciering een van de instrumenten waarmee uitgaande mobiliteit kan worden bevorderd. Sinds 1 augustus 2005 is het voor Nederlandse mbo-deelnemers onder bepaalde voorwaarden al mogelijk om met behoud van Nederlandse studiefinanciering een volledige (of een groot deel van de) mbo-opleiding in de beroepsopleidende leerweg (bol) te volgen in het buitenland. Dit is in eerste instantie mogelijk gemaakt voor opleidingen in Vlaanderen en Duitsland voor de sectoren Economie en Handel, Metaal en Techniek en Verzorging en Welzijn. In 2007 is deze regeling op verzoek van uw Kamer geëvalueerd en naar aanleiding daarvan uitgebreid naar alle sectoren van het mbo in Vlaanderen en Duitsland en unieke opleidingen in de EER1. Door deze uitbreiding is het aantal aanvragen en toekenningen toegenomen (van ruim 40 aanvragen in 2005 naar ruim 180 in 2007). De resultaten van de evaluatie die hier onder worden besproken geven aanleiding om de huidige regeling uit te breiden.
Nederland is in Europa een pionier op het gebied van de meeneembare studiefinanciering. Alleen in België is het voor mbo’ers mogelijk om hun studiebeurs mee te nemen naar een ander land, mits het een opleiding is die niet in België wordt aangeboden. Wel zijn er in EU-verband meerdere initiatieven om de mobiliteit van de mbo-deelnemers te bevorderen, zoals het Leonardo da Vinci programma. Vanaf 2010 wordt een vergelijking van kwalificatieniveaus mogelijk dankzij het European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF). Daarnaast is er een systeem in ontwikkeling voor het toekennen van studiepunten op Europees niveau, het European Credit Transfer System for Vocational Education and Training (ECVET).
In het onderzoek zijn verschillende vragen gesteld om erachter te komen wat de behoeften van de deelnemers zijn (waar willen mbo’ers naartoe en als er mogelijkheden zijn om in het buitenland een opleiding te volgen gaan ze dan ook), maar ook om de behoefte van het bedrijfsleven in kaart te brengen (is er vraag naar mbo’ers met een diploma dat in het buitenland is behaald). Ook is in het onderzoek aandacht besteed aan de vergelijkbaarheid van opleidingen in het buitenland (welke landen beschikken over een National Reference Point (NRP), hoe kan informatie over buitenlandse opleidingen vergeleken worden met die over Nederlandse opleidingen). Deze vragen zijn in een enquête aan eerstejaars deelnemers op het mbo en aan gebruikers van de regeling meeneembare studiefinanciering gesteld. Daarnaast zijn er interviews afgenomen bij diverse partijen (werkgeversorganisaties, Colo, NRP’s). Deze gegevens hebben geleid tot het resultaat dat hieronder wordt besproken.
Uit het onderzoek blijkt dat een klein deel van de doelgroep – mbo-bol deelnemers boven de 18 jaar – gebruik maakt van de regeling om met behoud van studiefinanciering een hele opleiding of een groot deel van de opleiding in het buitenland te volgen. Het grootste deel van de gebruikers, zo’n 70 procent, woont in de grensstreek. Daarnaast wordt de conclusie getrokken dat er na de invoering van deze regeling meer mbo’ers een opleiding in het buitenland volgen dan vóór de introductie van de meeneembare studiefinanciering in het mbo.
Colo, dat voor het ministerie van OCW de opleidingen in het buitenland toetst op kwaliteit en vergelijkbaarheid, ziet het aantal aanvragen toenemen. Ook het aantal aanvragen voor opleidingen buiten Vlaanderen en Duitsland stijgt. Deze moeten op dit moment in de meeste gevallen worden afgewezen omdat het geen unieke opleidingen betreft. Wanneer deze eis wordt opgeheven, zal het aantal deelnemers dat een opleiding in het buitenland volgt verder toenemen. De eerstejaars mbo’ers geven aan dat ze vooral naar Spanje en het Verenigd Koninkrijk zouden willen.
Belangrijke argumenten voor mbo’ers om nu al een opleiding in Vlaanderen of Duitsland te volgen zijn de grotere mate van discipline en de nadruk op ambachtelijkheid. Vreemde talen vormen vaak een drempel bij het kiezen van een opleiding in het buitenland. Ik wijs erop dat de voor de beroepskwalificatie vereiste kennis van moderne vreemde talen inmiddels is beschreven in nagenoeg alle relevante kwalificatiedossiers. Voor de niveau 4-opleidingen wordt minstenséén vreemde taal (Engels) verplicht gesteld. In het hoger onderwijs is een taalcursus onderdeel van het Erasmusprogramma, een dergelijke taalcursus zou volgens het onderzoeksbureau ook voor de mbo-groep van grote waarde zijn.
Daarnaast is door het onderzoeksbureau geconstateerd dat veel van de eerstejaars mbo’ers niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden. Het potentiële gebruik van de regeling wordt door het onderzoeksbureau geschat op 1,4 procent van de totale groep, wat neerkomt op ongeveer 1500 deelnemers per jaar. Van 2005 tot 2008 maakten in totaal 500 deelnemers gebruik van de regeling. Ter vergelijking: in het hoger onderwijs maken op dit moment ongeveer 6500 studenten gebruik van de meeneembare studiefinanciering. In het mbo speelt leeftijd een belangrijke rol, deelnemers zijn vaak nog geen 18 jaar als ze aan een opleiding beginnen waardoor ze nog niet zelfstandig wonen en ook niet ver van huis naar school gaan. Het volgen van kopstudies of specialisaties in het buitenland met meeneembare studiefinanciering na het behalen van een Nederlands mbo-diploma kan voor deze groep een mogelijkheid zijn. De groep die in Nederland al een opleiding heeft afgerond is vaak wat ouder en zal daarom minder drempels ervaren om in het buitenland een opleiding te volgen.
De aansluiting tussen de opleiding en de arbeidsmarkt is in het mbo erg belangrijk. Daarom is hieraan in het onderzoek specifiek aandacht besteed. Binnen het bedrijfsleven bestaan naar gelang de branche, verschillende visies over de behoefte aan mbo’ers met internationale ervaring. Diverse organisaties onderschrijven het belang van internationale ervaring voor het bedrijfsleven. Niet iedereen is het erover eens dat dit een hele opleiding in het buitenland moet zijn. Bij bedrijven die betrokken zijn bij internationale handel en ook technische bedrijven is internationale ervaring vaak een pre. In de zorg wordt er juist meer waarde gehecht aan een Nederlands diploma. In de grensregio’s zijn de bedrijven over het algemeen bekend met de opleidingen over de grens en sommige hebben ook een voorkeur voor deze opleiding. Wanneer de regeling wordt uitgebreid moet ook het bedrijfsleven daarover goed geïnformeerd worden, zodat het goed op de hoogte is van de voorwaarden waaraan opleidingen in het buitenland moeten voldoen.
Met betrekking tot de vergelijkbaarheid van de opleidingen is geconstateerd dat er grote verschillen zijn binnen Europa. Niet elk land beschikt over een goed functionerend National Reference Point (NRP). NRP’s, ingesteld door de Europese Unie, zijn het contactpunt voor iedereen die informatie zoekt over het beroepsonderwijs in Europese landen. Deze NRP’s zijn voor Colo aanspreekpunt om de juiste informatie over een opleiding te verkrijgen en deze opleiding vervolgens op niveau en kwaliteit te kunnen toetsen.
De onderzoekers concluderen dat er voldoende aanleiding is voor uitbreiding van de regeling naar andere landen. Hierbij wordt door het onderzoeksbureau aangetekend dat de landenselectie voor uitbreiding secuur moet gebeuren, voornamelijk vanwege de vergelijkbaarheid van de kwaliteit van de opleidingen.
Tijdens het schriftelijk overleg van 13 september 2007 (Tweede Kamer 2006–2007, 24 724, nr. 69) hebben meerdere Kamerfracties aangegeven dat zij het een goede ontwikkeling vinden dat mbo’ers steeds meer mogelijkheden krijgen om internationale ervaring op te doen. Ook hebben meerdere fracties destijds verzocht om in deze evaluatie te onderzoeken hoe de regeling kan worden uitgebreid.
Ik concludeer op basis van het onderzoek, de gesprekken die zijn gevoerd met Colo en de IB-Groep en de ontwikkeling van internationale activiteiten in het mbo, dat er voldoende aanleiding en behoefte is om de regeling uit te breiden. Mijn voorstel is om de regeling uit te breiden naar de gehele EER en Zwitserland. Uit het onderzoek blijkt dat er vooral behoefte is om een mbo-opleiding te volgen in Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast ziet Colo een toename van het aantal aanvragen voor Frankrijk en de Scandinavische landen, vooral Zweden.
Bij uitbreiding van de regeling moeten de huidige criteria voor het toetsen van opleidingen blijven gelden. Bij het beoordelen van een aanvraag voor meeneembare studiefinanciering hanteert Colo een aantal criteria, die overeenkomen met de criteria voor de toekenning van de studiefinanciering voor het volgen van Nederlandse opleidingen in het mbo-bol. Dat wil zeggen:
– de opleiding moet vergelijkbaar zijn met een Nederlandse mbo-bol opleiding op niveau 1 t/m 4. Hiervoor wordt gekeken naar de inhoud, eindtermen, instroomeisen, duur van de opleiding en het uitstroomniveau.
– het moet gaan om een voltijd opleiding;
– het praktijk aandeel in de opleiding mag niet meer zijn dan 60 procent van de opleiding.
Colo zal de in het buitenland gegeven opleidingen zorgvuldig moeten beoordelen op basis van deze criteria.
Ook neem ik mij voor extra aandacht te geven aan de bekendheid van deze uitgebreide regeling door vo-scholen, deelnemers en mbo-instellingen beter te informeren. Uit het onderzoek blijkt dat deze informatie nu niet altijd bij de doelgroep bekend is. Om dit te verbeteren zal ik communicatieadvies inwinnen om de voorlichting gericht te kunnen intensiveren.
Juridische en financiële consequenties
Op basis van de onderzoeksresultaten is mijn voorstel om de meeneembare studiefinanciering uit te breiden naar de gehele EER en Zwitserland. Hiervoor moet een waarborgsysteem in de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF2000) worden opgenomen, overeenkomstig het systeem in het hoger onderwijs. Dit betekent dat op gelijke wijze de zogenaamde 3-uit-6-regel zal moeten gaan gelden. Deze regel houdt in dat er, naast de overige voorwaarden die de WSF2000 stelt, ook moet worden voldaan aan de voorwaarde dat de aanvrager minimaal 3 van de 6 jaar voorafgaand aan de opleiding legaal verblijf in Nederland heeft gehad, om voor meeneembare studiefinanciering in aanmerking te kunnen komen.
Een reëel tijdpad voor de wettelijke aanpassing hiervan is per schooljaar 2011–2012. Deze termijn is mede gebaseerd op de mogelijkheden voor de uitvoering van de regeling door Colo en de IB-Groep. Om sneller te voorzien in de wensen van mbo-deelnemers stel ik een gefaseerde uitbreiding voor.
Mijn bedoeling is dat vanaf het schooljaar 2010–2011 studiefinanciering kan worden meegenomen naar opleidingen in Zweden, Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. De verwachting is dat de regeling vanaf het schooljaar 2011–2012 dan definitief kan worden uitgebreid naar de gehele EER en Zwitserland. De landen die in het schooljaar 2010–2011 worden toegevoegd zijn gekozen op basis van de onderzoeksresultaten en de verzoeken die Colo de afgelopen jaren heeft ontvangen. Colo start in de tweede helft van 2009 met vooronderzoeken naar de mbo-opleidingen in deze landen. De IB-Groep en Colo hebben mij laten weten dat zij in staat zijn de eerste fase van de uitbreiding uit te voeren.
Op dit moment volgen weinig tot geen mbo’ers een opleiding in het buitenland zonder dat zij daarvoor studiefinanciering krijgen. Was dit wel het geval, dan zou dat tot extra kosten leiden. Er is nu geen reden om aan te nemen dat er extra kosten worden gemaakt bij uitbreiding van de regeling. De extra programma-uitgaven en uitvoeringskosten zullen dusdanig beperkt zijn dat ze binnen de bestaande budgetten voor meeneembare studiefinanciering kunnen worden meegenomen.
Met het gefaseerde voorstel voor uitbreiding van de regeling meeneembare studiefinanciering voor mbo’ers kom ik tegemoet aan de wensen die zich nu bij de deelnemers voordoen. Door deze uitbreiding is Nederland koploper als het gaat om mogelijkheden voor mbo’ers om internationale ervaring op te doen.
Ik ben van mening dat ik met deze voorstellen tegemoetkom aan de eerder door uw Kamer geuite wens om de mogelijkheden van mbo’ers om internationale ervaring op te doen verder uit te breiden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31524-26.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.