Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 26 juni 2002 over gewasbeschermingsmiddelen.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. U zult vreemd opkijken. Het komt immers niet vaak voor dat kamerleden het spreekgestoelte bestijgen met een bos uien. Ik noem het een bosje ellende. Gisteren zijn wij met een aantal woordvoerders gewasbeschermingbeleid bij de uientelers in Zeeland geweest. Wij hebben daar kunnen zien wat valse meeldauw teweegbrengt in de uienteelt. Er blijft niets meer van over. Binnen een week springt deze schimmel rond en op den duur heeft men niets meer aan de teelt.

Wat doen Zeeuwse uientelers wanneer zij zulke bosjes ellende hebben staan? Zij hebben de keuze om de schimmelziekte door te laten gaan of om de grens over te gaan om middelen te halen om de ziekte te stoppen. Er zijn er die het niet houden en die inderdaad de grens overgaan om middelen te halen die in België zijn toegestaan en niet in Nederland. Die proberen hun oogst te redden. Dit bosje ellende bied ik nu aan de staatssecretaris aan. Ik ga ook altijd huilen van uien. Als je dit ziet, is het inderdaad één tranendal, maar misschien kan de staatssecretaris nog eens goed nagaan hoe het precies functioneert met meeldauw. Het begint ergens, het gaat door en de groei van de ui wordt gestopt.

Over maneb en mancozeb, de middelen waarom het bij de uienteelt draait, zal naar ik meen mijn collega Te Veldhuis een motie indienen. Er zijn meer zaken die om verbetering vragen en daarover wil ik nu twee moties indienen. De eerste motie, die is medeondertekend door de collega's Van den Brink, Te Veldhuis en Van der Vlies, luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Wet op landbouwkundig onmisbare middelen bedoeld is om bepaalde middelen die noodzakelijk zijn voor het behoud van geïntegreerde teelten in Nederland en die in andere Europese lidstaten toegelaten en verkrijgbaar zijn ook in Nederland toe te laten;

overwegende dat vooruitlopend op de EU-harmonisatie de Nederlandse regering voor toelating van landbouwkundig onmisbare middelen thans een volledig toelatingsdossier verlangt;

voorts overwegende dat daarmee in Nederland geen nieuwe aanvragen voor toelating van landbouwkundig onmisbare middelen meer worden gedaan;

verzoekt de regering, zowel landbouwkundige onmisbare middelen als grondontsmetters waarvan de toelating Europees verdedigd wordt toe te Van Ardenne-van der Hoevenvoegen aan de B- en C-stoffenlijst en zonodig de Ministeriële regeling landbouwkundig onmisbare middelen te wijzigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door de leden Van Ardenne-van der Hoeven, Van den Brink, Te Veldhuis en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(27858).

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Ook mijn tweede motie dien ik mede in namens de collega's Van den Brink, Te Veldhuis en Van der Vlies. Deze motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mede als gevolg van de specifieke Nederlandse eisen met betrekking tot toelating van gewasbeschermingsmiddelen op korte termijn en zelfs tijdens het teeltseizoen de toelating van middelen abrupt kan komen te vervallen;

overwegende dat hierdoor telers voor grote problemen kunnen worden gesteld en het werken met teeltplannen ernstig bemoeilijkt kan worden;

voorts overwegende dat de richtlijn EU 91/414 het instellen van aflever- en opgebruiktermijnen beperkt tot gevallen waarin een toelating wordt ingetrokken en de gevallen die daarmee op één lijn zijn te stellen;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de richtlijn EU 91/414 zodanig gewijzigd wordt dat optimale toepassing van aflever- en opgebruiktermijnen wettelijk geregeld kan worden tot een maximum van twee teeltseizoenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door de leden Van Ardenne-van der Hoeven, Van den Brink, Te Veldhuis en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(27858).

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Deze motie heb ik met name ingediend, omdat ik heb begrepen dat de wijziging van de Gewasbeschermingsrichtlijn aanstaande is en dat er binnenkort overleg over wordt gevoerd. Er zijn wellicht meer onderwerpen die daar aan de orde moeten komen, maar wat ons betreft dit in ieder geval.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter. Ook ik wil enkele moties indienen, omdat de VVD-fractie behoorlijk teleurgesteld is over de, als ik het zo mag noemen, wat onmachtig overkomende houding van de bewindslieden vorige week in het AO. Zij boden geen helder zicht op een oplossing voor de situatie waarin plotseling geen adequate gewasbeschermingsmiddelen meer beschikbaar zijn. Anderzijds kwam er ook geen echte duidelijke visie naar voren om het probleem op te lossen dat het College Toelating Bestrijdingsmiddelen nog steeds dezelfde commentaren geeft als zo'n acht of tien jaar geleden. Zo schiet het niet op. Daarom vindt de VVD-fractie het wenselijk en nodig het dossier eens wat op te schudden. Daartoe wil ik de Kamer drie uitspraken ontlokken, mede namens de collega's Van Ardenne-van der Hoeven, Van den Brink en Van der Vlies. Ik teken hierbij overigens aan dat de motie over maneb en mancozeb door de heer Van den Brink zal worden ingediend, ook mede namens de VVD-fractie.

Mijn eerste motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 nogal gedateerd is, en dat actualisering van de situatie van 2002 op zijn plaats is;

dringt er bij de regering op aan om de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zo spoedig mogelijk in zijn geheel te herzien, en wel in elk geval in de volgende zin:

  • 1. dat deze meer in overeenstemming wordt gebracht met Europese regels en/of regels van buurlanden van Nederland;

  • 2. dat ongewenste concurrentieverslechtering van Nederlandse boeren en tuinders ten opzichte van collega's uit de EU en/of buurlanden aldus wordt vermeden;

  • 3. dat beslissingen over toelating van nieuwe middelen veel sneller dan nu worden genomen, indien deze een basisbeschermingsniveau voor natuur, milieu of volksgezondheid niet overschrijden, dan wel indien deze beter zijn dan toegelaten middelen op de markt;

  • 4. dat deze wet eenvoudiger wordt gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door de leden Te Veldhuis, Van Ardenne-van der Hoeven, Van den Brink en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(27858).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er zich veel problemen voordoen in het dossier gewasbeschermingsmiddelen en dat de oorzaken daarvan mede hun oorsprong lijken te vinden in de trage behandeling c.q. de werkwijze en het functioneren van het CTB;

van oordeel dat dit klachtenpatroon al te lang voortduurt;

dringt er bij de regering op aan, de Kamer binnen drie maanden te rapporteren over:

  • 1. een analyse van de kennelijk structurele problemen en knelpunten bij de werkwijze en de negatieve resultaten daarvan bij het CTB;

  • 2. voorstellen voor spoedige verbeteringen bij het CTB zelf op die punten en om daarbij tevens de mogelijkheden te schetsen voor een eventuele alternatieve werkwijze buiten het CTB om, waarbij de gesignaleerde knelpunten zich niet voordoen en toch een verantwoord toelatingsoordeel kan plaatsvinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Te VeldhuisTe Veldhuis, Van Ardenne-van der Hoeven, Van den Brink en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(27858).

De Kamer,

gehoord de Te Veldhuisberaadslaging,

overwegende dat het voorkomt dat middelen net voor of ook tijdens het seizoen plotseling worden verboden en soms zelfs na verloop van tijd weer worden toegestaan;

constaterende dat daardoor onaanvaardbare lacunes kunnen optreden bij het effectief bestrijden van ziektes en gewassen en dat aldus oogsten verloren kunnen gaan;

van oordeel dat boeren en tuinders daardoor in onvoorziene omstandigheden worden gebracht met alle gevolgen van dien;

overwegende dat diezelfde middelen of daarmee vergelijkbare toepassingen vaak nog wel worden toegestaan in de verschillende EU-buurlanden en er dus een concurrentienadeel is voor de Nederlandse boeren en tuinders;

dringt er bij de regering op aan, in artikel 16A van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zodanige aanpassingen te realiseren dat tijdelijke voorzieningen mogelijk worden om oogsten niet verloren te laten gaan, zeker in die gevallen dat middelen kunnen worden gebruikt die wel in de buurlanden van Nederland zijn toegestaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Te Veldhuis, Van Ardenne-van der Hoeven, Van den Brink en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(27858).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik neem dit VAO over van mijn collega Arie van den Brand. Het zou anders zijn maidenspeech zijn geweest. Hij vindt dit een heel belangrijk onderwerp, maar hij wil zijn maidenspeech inzetten bij een nog belangrijker onderwerp.

Mijn bijdrage zal heel toekomstgericht zijn. Er zijn al vele moties ingediend, waarnaar wij serieus zullen kijken. Wij zitten niet te wachten op telers die huilen in het veld, of dat nu komt door uien of door onsamenhangend beleid. Ook wij vinden dat er een aantal dingen moeten gebeuren.

Mijn collega Arie van den Brand heeft tijdens het algemeen overleg over dit onderwerp benadrukt dat het bij de discussie over de gewasbescherming met name gaat om de afhankelijkheid daarvan. Het totale gebruik van bestrijdingsmiddelen is weliswaar afgenomen, maar de afhankelijkheid ervan is nog onverminderd groot. Dat er al vele jaren veel te doen is rond dit dossier, is voor een groot deel te wijten aan de grote afhankelijkheid van middelen, zowel sectorbreed als op bedrijfsniveau.

De GroenLinksfractie kan zich goed vinden in de benadering van het kabinet, het beleid te stoelen op het principe van geïntegreerde teelt door gecertificeerde bedrijven. Afhankelijkheid van middelen is namelijk pas echt goed aan te pakken als middelen aantoonbaar alleen nog maar worden toepast als uiterste correctiemiddelen. De GroenLinksfractie is dan ook blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd, werk te willen maken van een receptuursysteem. Kan de staatssecretaris aangeven binnen welke termijn zij verwacht dat voorstellen hierover naar de Kamer kunnen komen? Wij hadden begrepen dat deze in de zomer van 2002 werden verwacht. Deze is op 21 juni losgebroken.

Wij zijn bezorgd over de voortgang van het certificeringsbeleid en zien hiervoor een belangrijke oorzaak in het ontbreken van een breed pakket aan positieve prikkels voor boeren en tuinders om een certificaat te halen. Vooral het dreigende wegvallen van de duurzameondernemersaftrek weegt in onze ogen zwaar. De fractie van GroenLinks vreest dat hierdoor de certificering niet van de grond komt, het gehele beleid stagneert en daarmee de doelen van Zicht op gezonde teelt niet gehaald worden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het gewasbeschermingsbeleid geënt is op het principe van geïntegreerde teelt op gecertificeerde bedrijven;

overwegende dat dit beleid gebaat is bij een stimulerend pakket van positieve fiscale en andere prikkels voor koplopers;

constaterende dat het uiterst onzeker is of een duurzameondernemersaftrek door Brussel toegestaan zal worden en daarmee een belangrijk instrument mogelijk niet ingezet kan worden;

overwegende dat hiermee de voortgang van de implementatie van geïntegreerde teelt op gecertificeerde bedrijven dreigt te stagneren;

verzoekt de regering, de Kamer aanvullende voorstellen te doen voor een pakket aan positieve fiscale en andere prikkels voor gecertificeerde bedrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Tichelaar, Van der Ham, Van Velzen, Van der Vlies en Teeven.

Zij krijgt nr. 29(27858).

De heer Van den Brink zal nu zijn maidenspeech uitspreken.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Er is een uitspraak, een gezegde, maar ook een werkelijkheid die luidt: als er brand is, moet je blussen. Wie op dat moment niet blust, is de volgende dag te laat. Als wij het hele gewasbeschermingsbeleid bekijken en vandaag zien wat er aan de orde is rondom de uien, dan moeten wij vaststellen dat er vandaag brand is. Als de staatssecretaris vandaag niet blust, is zij morgen of overmorgen te laat. De LPF-fractie vindt dat alles wat zij er tot nu toe met de mooiste bewoordingen aan heeft gedaan, er niet voor heeft gezorgd dat er geblust kan worden. Erger nog, zij heeft nog niet eens gezorgd voor bluswater. In feite zorgt zij ervoor dat de brand voortwoekert en alle gezonde gewassen die er op dit moment nog zijn, aan het eind van het seizoen overwoekerd en dus verbrand zullen zijn. Dat is een slecht stukje verantwoordelijkheidsgevoel van de staatssecretaris. De LPF-fractie wil met een motie proberen dat gevoel wat op te krikken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven het gebruik van maneb en mancozeb in de uienteelt onmogelijk heeft gemaakt;

constaterende dat deze uitspraak op een moment gekomen is dat het gewas voor het seizoen 2002 al in productie was;

constaterende dat in Nederland geen andere middelen beschikbaar zijn die dit gewas afdoende tegen meeldauw beschermen;

constaterende dat de gewassen inmiddels zo ver zijn aangetast door meeldauw dat hier een preventief middel niet meer voldoende werkt, waardoor de besmettingsdruk op de nog gezonde gewassen in sterke mate toeneemt;

constaterende dat de noodzakelijke middelen net over de Nederlandse grens wél toegelaten zijn met alle gevolgen van dien;

constaterende dat ingevolge artikel 16a van de Bestrijdingsmiddelenwet de staatssecretaris de bevoegdheid heeft in de onvoorziene omstandigheden in te grijpen;

dringt er bij de staatssecretaris op aan om van bovengenoemde bevoegdheid gebruik te maken, zodat mogelijk wordt dat als preventief middel mancozeb wordt toegelaten en voor de aangetaste gewassen een curatief middel toegelaten wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Van Ardenne-van der Hoeven, Te Veldhuis, Van der Vlies en Buijs.

Zij krijgt nr. 30(27858).

Mijnheer Van den Brink, ik heb zelden een motie zo welluidend horen voordragen. Ik feliciteer u met uw maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Verleden week hebben wij hierover intensief overleg gevoerd. Het dilemma dat zich in de praktijk voordoet is beeldend door mevrouw Van Ardenne geschetst. Ik sluit mij op dat punt bij haar aan. Wij moeten de doelstelling op de langere termijn vasthouden en naar harmonisatie streven en milieuwinst boeken. Wij moeten het echter wel werkbaar houden voor de sector. Vandaar dat enkele moties door mij mede zijn ondertekend. Verder heb ik de eer, mede namens enkele andere collega's, de Kamer een motie voor te leggen die probeert een praktisch probleem terug te dringen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Ridomil Gold als curatief middel voor bestrijding van phytophtora niet is toegelaten;

constaterende dat de Nederlandse aardappelteelt momenteel bedreigd wordt door veelvuldige en erg vroege uitbraken van aardappelziekte waarbij sinds kort bekend is dat geplant pootgoed de primaire infectiebron vormt;

constaterende dat in België en Duitsland in de aardappelteelt jaarlijks tijdelijk het curatieve middel Ridomil Gold wordt toegelaten;

verzoekt de regering, conform artikel 16a van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 voor enkele maanden Ridomil Gold in de Nederlandse aardappelteelt toe te laten, opdat oogsten niet verloren gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

De motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Van Ardenne-van der Hoeven, Van den Brink en Te Veldhuis. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(27858).

De heer Teeven (LN):

Voorzitter, een korte bijdrage. Ook wij vinden dat er zo spoedig mogelijk maatregelen genomen moeten worden. Wij zullen nagenoeg alle moties steunen. Over de motie van de heer Van den Brink merk ik het volgende op. Volgens ons heeft de staatssecretaris op grond van artikel 16a van de Bestrijdingsmiddelenwet op dit ogenblik, gelet op de uitspraak van het college van beroep voor het bedrijfsleven over de voorlopige voorziening, niet de mogelijk om in te grijpen. Om die reden kan naar ons oordeel die motie niet worden uitgevoerd. Daarom zal onze fractie deze motie niet steunen. Kan de staatssecretaris over de motie duidelijkheid geven?

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Mevrouw Van Ardenne overhandigde mij enkele uien. De meeste cadeautjes heb ik hier van het CDA gekregen, dus ook dit keer hartelijk dank daarvoor. Een andere keer kreeg ik paling met dioxine en nu krijg ik dan uien met meeldauw. Ik tel mijn zegeningen, zoals u dat waarschijnlijk ook regelmatig doet!

Ik deel haar zorgen. Boeren en telers zitten met de handen in het haar en hebben grote problemen door de gerechtelijke uitspraken. De vraag is dan: kun je daar wat aan doen? De heer Te Veldhuis zei niets te hebben gemerkt van actie bij de regering. Hij zei: zo schiet het niet op. Ik kan mij echter niet geheel aan de indruk onttrekken dat juist bij de heer Te Veldhuis sprake is van stilstand. Ik wil niet alles te herhalen wat ik in het AO heb gezegd, maar er nog wel op wijzen dat in de afgelopen jaren ontstellend veel is gebeurd. We hebben veel gedaan, omdat we willen bereiken dat de milieubelasting en de risico's voor de volksgezondheid afnemen en tegelijk de arbeidsomstandigheden verbeteren. De situatie was namelijk van dien aard dat adequate maatregelen moesten worden getroffen. Met de fractie van GroenLinks ben ik van mening dat de evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming heeft uitgewezen dat de teler erg afhankelijk is van gewasbeschermingsmiddelen. Om die reden moest een ander beleid worden gevoerd. Daarom hebben we dan ook een nieuw beleid geformuleerd en is de nota Zicht op gezonde teelt verschenen. Dat nieuwe beleid moet nu voortvarend worden uitgevoerd. Ik hoop oprecht dat ondanks het feit dat wij enige problemen hebben met de toelating, wij er alles aan doen om het nieuwe beleid te laten slagen en te komen tot geïntegreerde teelt op gecertificeerde bedrijven. Ik ben er namelijk van overtuigd dat daarvan het heil moet komen.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter. Ik werd zojuist door de staatssecretaris uitgedaagd. Mijn vraag aan haar is: hoever bent u opgeschoten met het oplossen van het probleem van de uien?

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. De heer Te Veld doet net of er de afgelopen jaren niets is gebeurd. Ik heb aangegeven dat er juist ontstellend veel is gedaan. Ik wil nu niet het gras voor de voeten van de heer Pronk wegmaaien en slechts opmerken dat hij tijdens het AO uitdrukkelijk heeft gezegd wat het effect van de verschillende maatregelen is geweest. De milieubelasting is enorm afgenomen, de veiligheid is enorm verbeterd, de risico's voor de volksgezondheid zijn afgenomen en de arbeidsomstandigheden zijn verbeterd, althans de voorwaarden waaronder men mag werken zijn verbeterd. Wij moeten juist trots zijn dat wij verbeteringen kunnen constateren. Ik wijs erop dat er aardbeien in de schappen liggen die een enorme milieubelasting hebben veroorzaakt en enorm veel residuen hebben opgeleverd. Echter, de Nederlandse aardbei is wel goed en daarop kunnen wij trots zijn. Deze verbetering is het gevolg van het beleid. Het is waar, met een aantal teelten zijn wij in de problemen gekomen. Dit is gewoon een feit. Ik heb dat al aangegeven. Ik zal vervolgens enkele opmerkingen maken met betrekking tot maneb en mancozeb.

De situatie is zoals zij is en helaas moet ik melden dat daarvoor geen oplossing is. Mede op verzoek van de Kamer heb ik gevraagd tijdens het teeltseizoen geen middelen uit te sluiten. Daarover hebben wij met het CTB een afspraak gemaakt en het CTB heeft conform die afspraak een besluit genomen. Vervolgens heeft de rechter gezegd: dat had u niet mogen doen. Voorzitter. Dan houdt het op. Ik hoop oprecht dat de geachte afgevaardigden en zeker de vertegenwoordigers van de VVD de rechtsstaat niet alleen willen accepteren en maar die ook willen respecteren. Ik ken de leden van de fractie van de VVD niet anders dan dat zij gerechtelijke uitspraken serieus nemen. Die uitspraken heb je gewoon na te leven. Dat is de situatie.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter. Mijn opmerking dat de staatssecretaris niets is opgeschoten, sloeg op het feit dat de staatssecretaris er niet voor heeft gezorgd dat in het geval zich situaties zouden voordoen waarmee wij nu te maken hebben, die opgelost zouden kunnen worden. Nu staat de staatssecretaris met de handen omhoog en zegt: ik kan niets doen. Dan zeg ik: je bent niets opgeschoten. Ik heb dan ook een motie ingediend die ervoor zorgt dat wij voor dit soort onvoorziene omstandigheden middelen hebben en dat wij op de korte termijn voorzieningen kunnen treffen waardoor de oogsten niet kapotgaan. De staatssecretaris voert daarentegen een beleid waarmee de oogsten wel kapotgaan. Daarom heb ik gezegd: u bent niets opgeschoten. U hebt het dossier niet zodanig behandeld dat u bevoegdheden zou hebben om in dit soort situaties oplossingen te kunnen bieden. Dan moet de staatssecretaris niet zeggen dat ik stilzat. Nee, mevrouw Faber was staatssecretaris en zij had voor oplossingen moeten zorgen, opdat iets gedaan kon worden in dit soort onacceptabele situaties, situaties waarin gewassen gaan verrotten. Zoiets had niet mogen plaatsvinden. Om dit te voorkomen was zij staatssecretaris.

Staatssecretaris Faber:

Zoals men weet zijn regering en parlement samen de wetgever. Van dat parlement is de heer Te Veldhuis lid. De wetgever heeft in de afgelopen perioden veel aandacht aan de wet besteed. We hebben heel goed gekeken naar alle mogelijkheden die er waren, en de mogelijkheden in een aantal gevallen zelfs opgerekt om voorzieningen te treffen waardoor dit soort situaties zich niet meer kan voordoen. We hebben niet voor niets gewerkt aan de regeling inzake landbouwkundige onmisbaarheid. We hebben niet voor niets – de Eerste Kamer is hier inmiddels gelukkig ook mee akkoord gegaan – de herprioriteringsmogelijkheid van het CTB wettelijk vastgelegd. Ik heb ook niet voor niets een wetswijziging voorbereid – deze is momenteel bij de Kamer in behandeling – om het laatste onderdeel waarop de wet nog niet geharmoniseerd was met de Europese richtlijn, daar wel mee in overeenstemming te brengen. Verder wordt daarmee de mogelijkheid om derden toe te laten, uitgebreid. Dit zijn allemaal stappen waardoor je, als de laatste wetswijziging wordt aanvaard, alles kunt voorkomen wat je op dit moment kunt regelen. Wat je nu niet meer kunt regelen, kun je echter niet voorkomen. Zo zit de wet in elkaar, want wij hebben ons ook te houden aan de Europese richtlijn terzake.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Mij is geleerd dat wat ik heb gedaan, misschien wel belangrijk is, maar dat uiteindelijk maar een ding echt belangrijk is, namelijk het resultaat. Het resultaat is dat er uien op het land kapot gaan. Ik ga hier niet beweren dat de staatssecretaris niets heeft gedaan, maar zij heeft net niet datgene gedaan waardoor dit voorkomen kon worden. Ik denk dat een regering daarvoor verantwoordelijk gesteld kan worden. Ik ga nu ook niets zeggen over het verhaal van de staatssecretaris hoe goed het allemaal is gegaan en wat zij allemaal gedaan heeft. Ik heb nog wel een vraag aan haar. Ik heb die ook schriftelijk gesteld, maar die is niet beantwoord. Die vraag is wat de milieuwinst is, als je, omdat je de curatieve middelen mist, anderhalf keer zoveel preventieve middelen moet inzetten.

Staatssecretaris Faber:

Die vraag is niet in het algemeen te beantwoorden, omdat dit heel erg afhankelijk is van de aard van de stoffen en de middelen die zijn toegelaten, en de intensiteit waarmee zij worden gebruikt. In het ene geval kan het tien keer toepassen van een preventief middel minder erg zijn dan het eenmaal toepassen van een curatief middel. In het andere geval kan dat precies andersom zijn. Dat neemt niet weg dat ik wel met de essentie van de vraag van de heer Van den Brink kan instemmen, als ik die althans zo mag interpreteren dat hij zegt dat wij daar wel heel goed naar moeten kijken. Dat is namelijk precies wat wij willen met het nieuwe beleid. Er moet inzichtelijk gemaakt worden wat er gebeurt op gecertificeerde bedrijven met geïntegreerde teelt. Ook moet duidelijk gemaakt worden waarom er niet preventief gespoten worden, terwijl er dan op een gegeven moment wel een curatief middel gebruikt moet worden. Als dat op zichzelf agressiever is dan het preventieve middel, maar het behoeft minder vaak gebruikt te worden, dan valt er milieuwinst te behalen. En dat zijn zaken die met spoed moeten worden ingevoerd in het licht van het nieuwe beleid. Je kunt echter niet in het algemeen zeggen dat het een beter of slechter is dan het ander. Dat neemt niet weg dat de afweging om een middel te gebruiken, in het vervolg duidelijk moet worden.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik neem de regering kwalijk dat zij wel een prachtig verhaal houdt over hoe het moet, maar dat zij niet heeft uitgerekend wat de milieuwinst van de verschillende middelen is.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Waar het gaat om de uienteelt, heb ik een- en andermaal gezegd dat ik niet gelukkig was met de uitspraken over maneb en mancozeb. Daar staat tegenover dat iedereen wist dat maneb per 1 juli vorig jaar en mancozeb per 1 december vorig jaar niet meer toegelaten zouden zijn. Dat lag vast in de procedures. Je kan mij dus niet vertellen dat mensen het niet wisten. Na het debat in de Kamer waarin is gesteld dat het niet zo kan zijn dat mensen in zo'n afhankelijke situatie terechtkomen, heb ik het CTB gezegd dat ik niet meer wilde dat er tijdens het seizoen middelen zouden vervallen. Vervolgens heeft het CTB een nieuw besluit genomen, terwijl eigenlijk niemand in het veld daarop durfde te hopen. Dat hebben regering en parlement dus bereikt. De rechter heeft dit vervolgens onderuitgehaald, maar de regering kan niet verweten worden dat zij niet het uiterste heeft gedaan om ervoor te zorgen dat die middelen wederom toegelaten werden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het volgende wil ik niet in de verwijtende sfeer opmerken, want dat lost niets op. De staatssecretaris erkent dat de sector met een gigantisch probleem zit. Ik val haar bij in de vaststelling dat een uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBB) natuurlijk gewichtig is. Maar daarmee hebben we het probleem niet opgelost. Zijn er in het licht van artikel 16a van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 onvoorziene omstandigheden? We zitten halverwege het teeltseizoen, je kunt de percelen bezoeken waar de uien staan weg te kwijnen en er is geen mogelijkheid om rechtens als wetgever en als uitvoerende macht, in dit geval de regering, een daad te stellen, inhoudend dat voor dit teeltseizoen de inzet van bepaalde correctiemiddelen toch wordt gedoogd. Het alternatief is immers wegkwijnen. Een andere mogelijkheid is dat de ondernemers de illegaliteit in worden gedwongen. Willen we dat? Nee toch!

Staatssecretaris Faber:

Ik was net van plan, de moties te gaan behandelen. Uiteraard kom ik daarbij toe aan de moties van de heren Van der Vlies en Van den Brink. Het probleem met artikel 16a, zoals eerder gewisseld, is dat toepassing daarvan in dit soort gevallen niet mogelijk is. De noodvoorziening van artikel 16a voorziet inderdaad in de bevoegdheid tot het afgeven van vrijstelling of ontheffing voor het gebruik van toegelaten gewasbeschermingmiddelen in gevallen, waarin de plantaardige productie wordt bedreigd door onvoorziene gevaren, die op geen enkele andere wijze zijn te bestrijden. Omdat het ging om een verlenging, was er niets onvoorziens aan. De beëindiging van een toelating kan niet als een onvoorziene omstandigheid worden gezien. Zo simpel is het!

Ik heb sympathie voor deze moties. Waarom? Omdat ik ook het probleem van de uientelers heel goed zie. Zij zijn geconfronteerd met een besluit dat de Kamer en ik niet hebben gewenst, een besluit dat door de rechter is genomen. Ik had liever niet gehad dat – laat ik het maar eens keihard zeggen – de natuur- en milieubeweging naar de rechter was gestapt. Ik vind dat contraproductief ten opzichte van wat wij willen, namelijk werken aan een geïntegreerde teelt en certificering. Er zijn de afgelopen jaren enorm veel stappen in die richting gezet. Dan weet je dat een aantal middelen op dit moment gewoon nodig is bij de teelten. Gun dat nu nog even zijn tijd! Ik heb dat besluit van de rechter overigens te respecteren. De motie van de heer Van der Vlies, waarvoor ik zoals gezegd sympathie heb, is een poging om te komen tot een oplossing. Maar de oplossing is er niet. Artikel 16a kan op dit moment om deze reden niet worden gebruikt.

De heer Teeven (LN):

Dat standpunt over artikel 16a deel ik volledig met de staatssecretaris. Wel vraag ik mij af – die mogelijkheid biedt een procedure bij het CBB natuurlijk wel – waarom het ministerie van LNV zich dan als belanghebbende niet heeft gevoegd en de hoogste rechter niet heeft uitgelegd dat er een gat is tussen wet en praktijk? Mogelijk had dát de rechter overtuigd.

De voorzitter:

Vanwege de tijd ga ik wat vragen bundelen. De heer Van der Vlies wilde nog een reactie geven op wat de staatssecretaris zei. Of staat hij gewoon aandachtig te luisteren bij de interruptiemicrofoon?

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat in ieder geval. Maar ik wil inderdaad ook nog een reactie geven. Natuurlijk kun je een juridische redenering houden, waar de heer Teeven overigens een erg interessante redenering naast legt. Graag een reactie daarop. Maar we kunnen het naar de sector toe niet maken dat we vanuit een gemeenschappelijk gevoelen zeggen: jammer dan, laat de boel maar wegkwijnen? Het gaat voor die mensen om hun levensonderhoud. Er zit me nogal geen kapitaal in de grond daar! We zullen daarom creatief moeten zijn in het vinden van een oplossing. Dat moet dan maar een beetje onorthodox.

De voorzitter:

Daar voegen we ook de vraag van mevrouw Van Ardenne bij, zodat de staatssecretaris meteen alles kort kan beantwoorden.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris zegt dat zij artikel 16a, lid 1 niet kan toepassen. Ik wijs haar erop dat er ook nog een lid 1c in de tekst is opgenomen. Daaruit lees ik dat als het gaat om de belangen van de landbouw, de ontheffing wel verleend kan worden. Is het nu zo dat zelfs dat artikel in deze situatie niet benut kan worden?

Staatssecretaris Faber:

Eerst een reactie op de heer Van der Vlies. Ik ben het met hem eens dat het wenselijk zou zijn als wij creatief konden zijn. Ik zou dat graag willen, maar de wet moet daartoe wel mogelijkheden bieden. Waar ik bijna als de dood voor ben, is dat wij nu om politieke redenen een gebaar maken terwijl de wet dat eigenlijk niet toelaat. De wetstekst van artikel 16a is in dit geval namelijk niet van toepassing omdat het geen onvoorziene omstandigheid is. Als wij nu dat politieke gebaar maken, wordt dat vervolgens met een gang naar de rechter onderuit gehaald. Ik geef het op een briefje, want juridisch is het niet houdbaar. Waar zijn wij dan mee bezig? Dan doen wij in wezen hetzelfde als wat wij anderen verwijten, namelijk het creëren van schijnzekerheden. Wij laten het dan toe, maar vervolgens wordt het met een gang naar de rechter onderuitgehaald. Vervolgens heft men de handen weer in wanhoop. Daar ben ik oprecht bang voor. Naar mijn mening is het een heilloze weg.

Mevrouw Van Ardenne wijs ik erop dat het om het geheel gaat. Je moet het geheel in ogenschouw nemen. Dat betekent dat ook toepassing van artikel 16a, lid 1c juridisch geen houdbare mogelijkheid is.

De heer Teeven heeft gevraagd waarom de overheid zich niet gevoegd heeft. Mijn antwoord daarop is dat het niet gebruikelijk is dat de ene overheid zich bij de andere voegt. Overigens moet ik zeggen dat ik het wel een interessante gedachte vind en dat ik graag bereid ben om nader te verkennen waarom dat niet gebruikelijk is en of van dat gebruik afgeweken zou moeten worden. In die zin vind ik zijn opmerking het overwegen waard.

De voorzitter:

Houdt dit in dat u de Kamer daarover nog een brief zult sturen met de bevindingen? Dan kunnen wij dat als toezegging registreren. Ik verzoek u vervolgens de moties langs te lopen, waarna ik het woord aan de minister kan geven. Er zijn namelijk nog veel debatten hierna en ik heb al van andere kamerleden seintjes gekregen dat zij vinden dat deze kamerleden te lang aan het woord zijn. Ik moet zeggen dat ik het daarmee eens ben.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Dat is ook voor een deel in uw handen. Ik wil graag die toezegging doen, maar ik geef daar geen termijn bij.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Betekenen nu alle woorden die de staatssecretaris heeft gesproken per saldo dat de oogsten maar moeten worden opgegeven, dat de oogsten dus, in de woorden van de heer Van der Vlies, wegkwijnen of, zoals ik het noem, wegrotten. Ziet de staatssecretaris dat nog als enige realiteit? Dat zou wel triest zijn.

Staatssecretaris Faber:

Ik begrijp werkelijk niet dat de andere wetgever niet bereid is zich aan de wet te houden. Ik wil dat wel. Dat is absoluut mijn probleem, maar niet dat van de Kamer. Het is wel het probleem van de regering. Op dit moment kan het niet en wat niet kan, kan niet. Nogmaals, ik ben bang dat wij schijnzekerheid creëren voor zeer korte termijn. Dat moeten wij op dit moment constateren als wij artikel 16a goed lezen.

Voorzitter. Op de motie die mevrouw Van Ardenne heeft ingediend over de landbouwkundig onmisbare middelen zal de minister ingaan.

Dan de motie op stuk nr. 25. Ik vind de gedachte daarin interessant. Met mevrouw Van Ardenne ben ik van mening dat er wel degelijk onderzocht zou moeten worden in hoeverre dit soort situaties voorkomen kan worden en ik vind ook dat het debat in Europa aangegaan moet worden. Of dat nu een maximum van twee teeltseizoenen of iets anders moet zijn, is nu nog niet duidelijk. Het debat daarover kan wat mij betreft worden geopend. Ik zal het aannemen van deze motie niet ontraden. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer over.

Voorzitter. Ik kom bij de motie op stuk nr. 26 van de heer Te Veldhuis over de wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet. De heer Te Veldhuis stelt in de motie dat de wet meer in overeenstemming dient te worden gebracht met de Europese regels. Dat is gebeurd. Ik heb de laatste aanpassing bij de Kamer neergelegd. Wij hebben tijdens het algemeen overleg gesproken over de ongewenste concurrentieverslechtering. Nederland is absoluut geen pionierland. Er zijn ook andere landen die vooruitlopen op de Europese harmonisatie, omdat de milieuomstandigheden in die landen anders zijn dan in de overige landen. Ik heb daar al iets over gezegd. Wat betreft het punt dat beslissingen over toelating van nieuwe middelen veel sneller dienen te worden genomen dan nu gebeurt, kan ik zeggen dat dat al gebeurt. Ik heb dat tijdens het algemeen overleg toegezegd. De wettelijke termijnen met betrekking tot de toelating van nieuwe middelen worden door het CTB absoluut nagekomen. Ik moet het aannemen van deze motie daarom ontraden. De wet is, met de wijziging die momenteel bij de Kamer ligt, een een-op-eenvertaling van de Europese regels.

Voorzitter. De heer Pronk zal ingaan op de motie op stuk nr. 27 over het CTB.

Voorzitter. De motie van de heer Te Veldhuis op stuk nr. 28 vraagt om een aanpassing van artikel 16a van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Hier is dezelfde discussie van kracht die wij zojuist voerden. Aanpassing is niet mogelijk. De Nederlandse situatie is nu eenmaal een andere dan die in andere Europese landen. Ik moet daarom ook het aannemen van deze motie ontraden.

Ik heb al gesproken over de motie van de heer Van den Brink op stuk nr. 30 over de toepassing van artikel 16a. Ik heb daarbij de motie van de heer Van der Vlies op stuk nr. 31 meegenomen over de toepassing van hetzelfde artikel 16a voor een ander middel.

Blijft over de motie van mevrouw Van Gent. Ik ben het volledig met GroenLinks eens dat wij er alles aan moeten doen om het nieuwe beleid vorm en inhoud te geven. Wij moeten ook prikkels inbouwen om te zorgen dat de voorlopers daadwerkelijk aan de slag kunnen blijven en dat anderen zullen volgen. Deze discussie heeft het afgelopen jaar al plaatsgevonden in de boezem van het kabinet. Ik heb de Kamer al laten weten dat het op dit moment niet mogelijk is vanwege de fiscale afspraken die er in het stelsel zijn. Ik ben met de Kamer van mening dat het zeer interessant zal zijn om het debat hierover in de nabije toekomst opnieuw te gaan voeren. Ik wil deze motie graag overnemen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De motie die ik heb ingediend onder stuk nr. 31 wordt in een streek behandeld met die van de heer Van den Brink op stuk nr. 30, maar mijn motie betreft een andere kwestie. Het gaat hier niet om een gerechtelijke uitspraak. Het gaat om een niet-toegelaten middel dat tijdelijk als correctiemiddel in België en Duitsland wordt toegelaten, omdat er geen werkbaar alternatief is. Ik vraag me af wat de dwingende reden is om die clementie hier niet toe te passen voor de sector.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Het is, gelet op de procedure en de stand van zaken, bij Ridomil inderdaad een andere situatie dan bij maneb en mancozeb. Dat neemt niet weg dat Ridomil niet is toegelaten. Phytophtora is geen onvoorziene omstandigheid. Je weet dat het kan ontstaan en dat je daarop moet anticiperen. Bovendien geldt dat Ridomil al geruime tijd niet is toegelaten evenals Ridomil Gold. De argumenten die gelden met betrekking tot de vraag in welke omstandigheden je artikel 16a kunt toepassen en wanneer niet, zijn voor Ridomil precies hetzelfde als voor maneb en mancozeb. Dat is de reden dat ik de motie tegelijk heb meegenomen en afgedaan. Het gaat om de juridische houdbaarheid van artikel 16a.

De heer Van der Vlies (SGP):

De aardappeltelers zitten niet met de armen over elkaar te wachten of er wel of geen phytophtora komt. Zij doen er van alles en nog wat aan. Zij bevinden zich nu in de reële situatie dat er phytophtora is en zij hebben dan dat correctiemiddel nodig.

In België en Duitsland wordt het toegestaan, maar hier niet. Daar kan ik met mijn beste normbesef niet bij.

De heer Van den Brink (LPF):

Mancozeb is door de rechter verboden, maar Ridomil niet. Ridomil in de uien zal nog een stukje oplossing zijn.

Staatssecretaris Faber:

Daar heb ik niks aan toe te voegen.

Minister Pronk:

Voorzitter. Alle tijd die aan dit onderwerp wordt besteed is grote winst, want dat betekent dat de Kamer hiervoor niet in het reces wordt teruggeroepen. De aflopen jaren hebben wij dat iedere keer meegemaakt.

Er worden nogal wat politieke uitspraken gedaan en die mogen van een antwoord worden voorzien. De heer Van den Brink heeft gezegd dat je moet blussen als er brand is. Inderdaad. In het begin van de jaren negentig was er brand op het gebied van milieu, er was brand op het gebied van de gezondheidssituatie, onder meer van werkenden, er was brand op het gebied van de gezondheidssituatie van kinderen op tuindersbedrijven. De waterkwaliteit was slecht en niet gezond. Al deze branden zijn goed geblust.

De opeenvolgende Nederlandse regeringen zijn in dit opzicht behoorlijk visionair geweest. Dat zeg ik ook in antwoord op de opmerking van de geachte afgevaardigde de heer Te Veldhuis. Vanuit diezelfde visie is een beleid ontwikkeld voor de handhaving en er is een verdergaande wet- en regelgeving ontwikkeld die zoveel mogelijk in overeenstemming is met het Europese beleid. Dat is gebeurd zonder de verworvenheden op het gebied van gezondheid, milieu, drinkwaterkwaliteit en ecologie te schaden. Bovendien werd daarbij het vraagstuk van de belangen van de sector via onmisbaarheidsregelingen geïncorporeerd in het totale beleid. De opmerking van de geachte afgevaardigde de heer Te Veldhuis hou ik daarom voor onredelijk. Wellicht is er voor hem straks in een andere constellatie een mogelijkheid om de belangen een andere kant op te laten schuiven. Ik proef het. Ik heb de indruk dat zich langzamerhand een nieuwe politieke coalitie aftekent. Als het aan mij ligt, gaan wij door met de visie die wij de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. Die is niet onredelijk.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter. Ik werd beticht van onredelijkheid. Ik neem aan dat ik daarop mag reageren.

De minister moet zich kunnen herinneren dat ik in het algemeen overleg heb gezegd dat boeren geen milieuterroristen zijn. 52% van het meerjarenprogramma gewasbescherming is gehaald, terwijl 50% het doel was. Op dat punt is dus wel degelijk vooruitgang geboekt. Dat is ook erkend, maar dat wil niet zeggen dat je geen oog moet hebben voor situaties die in de buurlanden nog steeds zijn toegestaan. Als je wilt doen wat in België en Duitsland kan, als je daarvoor een pleidooi houdt en daarmee kunt vermijden dat gewassen in Nederland kapotgaan en bereiken dat de concurrentieverslechtering ongedaan wordt gemaakt, noem ik dat niet onredelijk. Dat mag de minister van mening zijn, maar die mening heb ik niet. Ik wil behalve naar de belangen van volksgezondheid en milieu, waarvoor ik basisbeschermingsniveaus heb geëist, ook kijken naar de andere belangen. Daar hoor ik de minister niet over praten.

Minister Pronk:

Daar heeft de heer Te Veldhuis mij wel over horen spreken. Om die reden hebben wij in goed overleg tussen Kamer en regering een onderscheid gemaakt tussen een A-, B- en C-lijst. 90% van alle stoffen en de daarop gebaseerde middelen beoordelen wij niet meer afzonderlijk totdat een Europese beoordeling is afgerond. Dat overleg tussen Kamer en regering was goed. Dat is uitermate redelijk.

Ik vind het niet redelijk om daar iedere keer weer op terug te komen, zoals dat nu het geval is met de motie van mevrouw Van Ardenne op stuk nr. 24. Deze motie is ook door de heer Te Veldhuis medeondertekend. Daarmee wordt eigenlijk geweld gedaan aan de motie die indertijd door de heren Udo en Feenstra is ingediend. Daarbij werd het onderscheid gemaakt tussen A, B en C. De wens van de fractie van de heer Te Veldhuis hebben wij toen gehonoreerd. Maar dat is het dan ook. Je kunt dan niet een halfjaar later op diezelfde materie terugkomen. Je kunt dan niet de onmisbare stoffen toevoegen aan de A-lijst, terwijl wij dat hadden afgewezen. Wij hebben gezegd dat op de A-lijst alleen de stoffen staan die werkelijk riskant zijn. De B- en C-lijsten gaan over andere stoffen. Moet een B-stof of een C-stof achteraf toch als riskant worden beoordeeld, dan wordt die toegevoegd aan de A-lijst. Die systematiek is duidelijk. Met deze motie wordt die systematiek weer geweld aangedaan. Uiteraard heeft ieder kamerlid het recht, dat toe doen, maar ik vind dat niet redelijk, juist omdat wij in overleg met de Kamer zoveel hebben toegegeven. Daarom moet ik deze motie ontraden.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Ik zal de minister niet nazeggen dat de Kamer zoveel is toegegeven inzake de gewasbeschermingsmiddelen. De minister dient recht te doen aan deze motie. In het dictum staat namelijk dat wij rekening houden met de indiening in Brussel bij de toelating van deze middelen. Ik vind deze beperking relevant. Ik ben het met de minister eens dat je niet zomaar de sluis moet openzetten voor alle middelen in den brede. Deze beperking is op haar plaats. De minister dient die te honoreren.

Minister Pronk:

Ik ben daartoe niet bereid. Ik vind dat in de formulering van deze operatieve paragraaf een afwijking wordt voorgesteld van een heel voorzichtig evenwicht dat wij gezamenlijk hebben gekozen, uiteraard in overleg met de meerderheid van de Kamer. Ik weet zeer wel dat de fractie waartoe mevrouw Van Ardenne behoort het daarmee niet eens was. Voor ons is dat het. Daarmee is zeer veel mogelijk gemaakt.

Ik voeg daaraan het volgende toe naar aanleiding van de discussie zo-even over middelen die plotseling niet meer toegelaten worden na uitspraak van de rechter. Ik ben het met mijn collega eens dat dit niet altijd redelijk is van de kant van de natuur- en milieubeweging. Zij zet daarmee het wankele evenwicht dat het resultaat is van goed overleg tussen regering en parlement op het spel. Het gaat te ver om dan de regering te vragen, zich te voegen naar de ene kant en niet naar de andere kant, hoewel ik de vraag van de heer Teeven zeer wel begrijp. Ook in de regering bestaat een behoorlijk evenwicht tussen landbouwbeleid aan de ene kant en milieubeleid aan de andere kant. Wanneer de staatssecretaris zou worden gevraagd, zich te voegen naar de ene kant, dan rijst de vraag waarom de minister van Milieu zich dan niet voegt naar de andere zijde. De regering komt dan met zichzelf in strijd.

De heer Teeven (LN):

De minister heeft mij dan niet goed begrepen. Misschien heeft de staatssecretaris dat wel. Ik heb gezegd dat de regering zich uit een oogpunt van algemeen belang daarin kan voegen. Zij kan als derde belanghebbende partij beide situaties schetsen. Zij kan schetsen dat de sector in een situatie van overmacht zit. Het gaat er niet om je te scharen achter een partij, maar om het algemeen belang onder de aandacht van het CBB brengen.

Minister Pronk:

Zoals de heer Teeven ongetwijfeld weet, zei professor Klerekoper dat het algemeen belang niet bestaat. Het algemeen belang is een weging van een aantal belangen met een politieke keuze als resultaat. Je kunt dus niet formuleren dat hét algemeen belang in die situatie specifiek zou vereisen dat je je voegt aan de ene kant, gegeven een gezamenlijk gekozen juridische procedure waarbij de afweging in een bepaalde fase van de besluitvorming is gelegd bij de rechter.

De voorzitter:

Toch is het zo dat mevrouw Faber een brief aan de Kamer heeft toegezegd. Daarin zullen wij deze afweging lezen. U hebt nog een motie te beantwoorden en wel motie nr. 27.

Minister Pronk:

Mevrouw Faber zal die brief schrijven namens het kabinet in overleg met haar collega's.

De tweede motie betreft het CTB en is ingediend door de heer Te Veldhuis en mede ondertekend door mevrouw Van Ardenne, de heer Van den Brink en de heer Van der Vlies. Het is een redelijk verzoek. Ik wijs er overigens op dat er een onderzoek door de Rekenkamer plaatsvindt, waarvan ik niet weet of dat binnen zeer afzienbare tijd zal kunnen worden afgerond. Daarom vraag ik enige clementie voor de termijn van drie maanden waarom wordt gevraagd. Het lijkt mij op zichzelf redelijk om aan de regering te verzoeken in overleg met het CTB of na het CTB gehoord te hebben, te komen met een analyse van de knelpunten en problemen die zich voordoen bij de uitvoering van de taken van het CTB – het zijn overigens wettelijke taken – en om te bezien op welke wijze enkele van die negatieve aspecten van de huidige afgesproken procedure tot een oplossing kunnen worden gebracht. Als wij er nog zijn, zullen wij de motie overigens gaarne zelf uitvoeren. Zo niet, dan zal ik over uitvoering van de motie positief adviseren aan onze opvolgers.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

De staatssecretaris heeft de Kamer zojuist een brief gestuurd met daarin de uitspraak van de rechter over de 150 middelen. Ik begrijp uit de brief dat de middelen toegelaten blijven. Desalniettemin staat er ook dat de handhaving volgens de afspraken zal plaatsvinden. Wat is er precies aan de hand?

De voorzitter:

Ik geef de Pronkstaatssecretaris nog kort het woord, waarna ik de beraadslaging zal sluiten. Wij voeren geen debat over deze brief, die ook geen onderdeel heeft uitgemaakt van de beraadslagingen in het algemeen overleg.

Staatssecretaris Faber:

Het spijt mij ten zeerste dat ik de Kamer deze brief heb moeten schrijven. Ik ben ook niet zo vrolijk over de inhoud. De rechter heeft wederom gesproken. Ik heb de Kamer daarover geïnformeerd. De rechter heeft aangeven dat de wetgever, regering en parlement, een en ander min of meer hebben voorzien en er een wettelijke voorziening voor hebben getroffen. Dat is de wet die twee weken geleden in de Eerste Kamer is aangenomen. Die kan helaas niet morgen al in het Staatsblad staan, gelet op de referendumprocedure. Dat kan pas in september. Ik ben daarmee niet bezig geweest. De Kamer wel. Deze procedure moet gewoon gevolgd worden. De bedoelde wet kan pas in september in werking treden.

De situatie is als volgt. De middelen zijn op dit moment niet toegelaten. Wij weten dat die in september, bij inwerkingtreding van de wet, wel zullen worden toegelaten. Dan kunnen er geen beletsels en belemmeringen meer zijn om de middelen te gebruiken. Mijn minister is in de zaal. Die kan niet tegen het woord gedogen. Ik kan dat wel. Dit is typisch een gedoogsituatie. Je weet dat het straks weer kan.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de moties donderdag in de loop van de dag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven