Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg over de ontwikkeling van ruimtelijk-economisch beleid op regionaal niveau (24060, nr. 13).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! De vaste commissie voor Economische Zaken had op 6 november 1997 een algemeen overleg met staatssecretaris Van Dok-van Weele over onder andere het rapport van de commissie-Langman over het ruimtelijk-economisch perspectief voor Noord-Nederland. Momenteel wordt in het noorden gewerkt aan een definitieve standpuntbepaling en werken de departementen hard aan een concrete reactie. De staatssecretaris heeft toegezegd dat eventuele stagnaties daarin in december aan de Kamer gerapporteerd zouden worden. Dat is niet gebeurd, dus mijn fractie gaat met een gerust hart de komende weken tegemoet. Misschien kan de staatssecretaris nu alvast wat voorlopige resultaten van de departementale reacties aan de Kamer melden.

In februari is er een overleg tussen kabinet en het Samenwerkingsverband Noord-Nederland. De fractie van de PvdA wil zich ervan verzekeren dat er dan spijkers met koppen worden geslagen, zodat de inhoud van het rapport van de commissie-Langman, ingesteld door het kabinet zelf, geen vrijblijvende kwestie is, in ieder geval niet voor dít kabinet, en dus ook niet voor een volgend kabinet.

Samen met de fracties van de VVD, D66 en het CDA dien ik daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennisgenomen hebbend van het rapport van de commissie Ruimtelijk-economisch perspectief Noord-Nederland (commissie-Langman);

constaterende, dat het kabinet met het Samenwerkingsverband Noord-Nederland in februari 1998 overleg zal voeren over de uitwerking van de aanbevelingen en maatregelen die zich richten op de periode tot 2010;

overwegende, dat ten aanzien van de ontwikkeling van Noord-Nederland vergroting van de bijdrage van Noord-Nederland aan de nationale welvaart en versterking van de regionale werkgelegenheid essentieel is;

spreekt als haar oordeel uit dat het overleg tussen kabinet en het Samenwerkingsverband Noord-Nederland zowel de ruimtelijk-economische strategie als een op het rapport van de commissie-Langman gebaseerd samenhangend pakket van maatregelen zal moeten betreffen;

verzoekt het kabinet aan de Kamer op basis van het overleg in februari 1998 een concreet pakket aan maatregelen, voorzien van een financiële paragraaf, te presenteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Witteveen-Hevinga, Remkes, Van Walsem en G. de Jong. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (24060).

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Er zijn na het algemeen overleg wat mij betreft nog twee punten die in dit korte overleg aan de orde moeten komen. In de eerste plaats het onderwerp waarover collega Witteveen zojuist mede namens mij een motie heeft ingediend. De vraag is wat het overleg in februari oplevert. Wij waren lichtelijk teleurgesteld over de reactie van de staatssecretaris in het algemeen overleg. Om die reden vonden wij een lichte aansporing in de vorm een motie nodig. Wij willen duidelijk maken dat dit overleg niet mogelijk is zonder dat er substantieel handen en voeten aan wordt gegeven. Dat is een belangrijke verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. Wij wensen haar veel succes met de stroomlijning en met de voorbereiding van dat proces. Wij hebben er alle vertrouwen in.

Wij staan aan de vooravond van de onderhandelingen over de criteria van het nieuwe regionale beleid vanuit Brussel voor de periode na 1999. Dat zijn belangrijke onderhandelingen. Nederland zal moeten kiezen voor een goed onderbouwde inzet, gericht op het brengen van een aantal gebieden in ons land onder dat nieuwe regime. De aard van de doelstelling van dat regime wordt herzien. In het algemeen overleg heb ik al aangegeven dat wij het wenselijk vinden dat Noord-Nederland, in tegenstelling tot de versnipperde situatie van nu – deeldoelstelling 5b, deeldoelstelling 2 en een aantal witte gebieden – in zijn geheel onder de nieuwe doelstelling 2 wordt gebracht. Wij vinden dat de Nederlandse inzet, naast de inzet van Nederland voor een aantal andere gebieden, daarop gericht moet zijn. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennisgenomen hebbend van het rapport van de commissie Ruimtelijk-economisch perspectief Noord-Nederland (commissie-Langman) en de aanbeveling om ook middelen uit de Europese structuurfondsen te gebruiken voor de financiering van de voorgestelde maatregelen;

verzoekt de regering er in de komende besprekingen met de Europese Commissie inzake de criteria voor het structuurfondsenbeleid en de verdeling van de middelen ten minste naar te streven dat de drie noordelijke provincies als geheel voor een nieuwe periode volwaardig onder de werking van het nieuwe Europese doelstelling-2-programma te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Remkes, Witteveen-Hevinga, Van Walsem en G. De Jong. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (24060).

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Verwezen is naar het overleg dat wij hebben gevoerd over het rapport van de commissie-Langman. In dat stadium hadden wij het rapport in ontvangst genomen en had het kabinet een afspraak gemaakt over het verder overleg hierover. Ik wil nu de huidige stand van zaken weergeven.

In kabinetsverband zijn wij druk bezig om te bezien op welke manier wij tegemoet kunnen komen aan een aantal voorstellen gedaan in het rapport. Daarbij zullen wij het bestaande beleid voor ogen houden. De tweede stap die wij moeten zetten, is het vastgestelde overleg met het noorden des lands voeren. Is alles nog op schema? Ik had beloofd de Kamer te rapporteren indien vertraging zou optreden. Ik kan dat op dit moment nog niet doen omdat de maand december nog niet om is en ik nog wacht of de officiële reactie van het noorden des lands. Het is dus mogelijk dat ik de Kamer op 31 december moet berichten dat die er nog niet is. Ik hoop echter dat ik geen vertraging hoef te rapporteren en dat wij die reactie binnenkort zullen krijgen. Het is niet zo dat wij wachtend op deze reactie niet bezig zijn met de voorbereiding van een samenhangend pakket van maatregelen.

In het overleg heb ik aangegeven dat er een aantal voorstellen zijn voor de korte termijn, de middellange termijn en de lange termijn. Die zijn gebaseerd op het rapport-Langman en dus nog niet op het standpunt van het noorden des lands. Uitgaande van dat rapport kunnen wij een aantal punten vertalen in een direct financieel plaatje. Een aantal voorstellen zal een financiële paragraaf kennen en een meerjarenoverschrijding met zich brengen. In dat opzicht kan ik de motie alleen maar onderschrijven, omdat zij niet anders is dan de intentie van het kabinet na de behandeling van het rapport van de commissie-Langman. Ik herhaal dat ik praat over de aanbevelingen zoals wij die op dit moment kennen en die nog niet voorzien zijn van de mening van het noorden des lands, waaraan wij veel waarde hechten.

Ik ga even in op de twee punten die de heer Remkes heeft genoemd. In de eerste plaats heeft hij het overleg in de commissie van commentaar voorzien. Ik kan mij voorstellen dat het bijzonder plezierig wordt geacht wanneer het kabinet op heel korte termijn over heel grote bedragen meteen een uitspraak doet. Nogmaals, het is in deze zaak van belang dat wij niet alleen kijken naar bedragen, maar ook naar de inhoudelijke afspraken op basis van het rapport van de commissie-Langman. Het gaat dus niet alleen om het overnemen van het rapport door het kabinet, maar ook om het luisteren naar het noorden des lands om te horen hoe men daar tegenaan kijkt.

De heer Remkes heeft als tweede punt genoemd de mogelijkheid om de discussie over de Agenda 2000 zodanig te beïnvloeden – ik heb het goed gehoord – dat de drie noordelijke provincies als geheel komen te vallen onder de doelstellingen. Ik kan de heer Remkes verzekeren dat binnen het standpunt dat het kabinet heeft ingenomen met betrekking tot het geheel aan uitkeringen, betalingen en dergelijke, wij ernaar zullen streven dat er een zo optimaal mogelijk bedrag beschikbaar komt voor regionaal beleid in Nederland.

Ik zeg dat op deze manier omdat de heer Remkes weet dat er enkele andere ambities bestaan. Dat is niet nieuw uit mijn mond. Men heeft dat eerder gehoord en men heeft daar eerder begrip voor getoond. Het kan ook haast niet anders, want wij weten dat een aantal andere zaken die wij ook belangrijk vinden, eromheen spelen. Ik zeg daarbij dat wij het optimale zullen doen om ervoor te zorgen dat er in Nederland een goed regionaal beleid kan worden gevoerd.

Dat het er anders gaat uitzien, ligt op dit moment voor de hand gezien de voorstellen die de commissie doet om te komen tot een clustering van doelstellingsgebieden. Wij zullen uiteraard in de gaten houden of die clustering positief werkt voor het Nederlandse gebruik ervan. Iets anders is, als de heer Remkes spreekt over de drie noordelijke provincies als geheel. Wij komen dan eigenlijk bij ons oude standpunt uit. In de eerste plaats wordt er gewerkt met een bedrag. Wanneer je uitgaat van een groter aantal gebieden, betekent dat niet dat je automatisch daardoor een groter bedrag krijgt. Het is geënt op criteria die wij op dit moment niet kennen. Het enige dat wij kunnen doen, is ervoor zorgen dat de criteria zodanig worden vastgesteld in onderling overleg dat wij er het optimale uithalen.

Er is echter nog iets anders aan de hand. Juist in het rapport-Langman wordt ervoor gepleit om te komen tot speerpuntgebieden, concentratiegebieden binnen het gehele gebied. Dat wil niet zeggen dat je daarmee komt tot een versmalling van het bedrag. Ik kan mij voorstellen dat dit een eerste reactie zou kunnen zijn. Het betekent wel dat je bij de toepassing van de subsidieregeling het rapport van de commissie-Langman zou kunnen volgen mits, ik zeg dat nogmaals, het overleg met het noorden des lands dit bevestigt.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Het heeft betrekking op twee onderdelen. Dat is in de eerste plaats de IPR-discussie. Die staat los van het structuurfondsenbeleid. In de tweede plaats is deze motie mede ingediend om die keuzemogelijkheden in Noord-Nederland juist te kunnen realiseren. Op het moment dat bepaalde gebieden niet onder een zekere doelstelling vallen – er kunnen ook verschillende doelstellingen zijn – dan beperkt dat op zichzelf al de keuzemogelijkheden ten aanzien van de speerpunten die je wilt vaststellen. Dat moet niet het geval zijn. De staatssecretaris mag daaruit niet opmaken dat het speerpuntenbeleid aan de kant gezet zou moeten worden, maar juist gebruikt moet worden ter vergroting van de keuzemogelijkheden in Noord-Nederland zelf.

Voorzitter: Van der Hoeven

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Ik vraag de heer Remkes om met zijn motie op dit punt enig geduld te hebben. Waarom? Wij weten dat de criteria pas in maart 1998 bekend zullen worden. Ik heb aangegeven dat wij er, wat de criteria betreft, voor zullen zorgen dat Nederland zich op dit gebied zo goed mogelijk positioneert. Ik wijs er nogmaals op dat het vergroten van het gebied niet automatisch inhoudt dat je beter scoort.

De heer Remkes (VVD):

Daar ben ik mij ten volle van bewust. De motie is bedoeld als een steun in de rug van de staatssecretaris bij het onderhandelingsproces over de criteria.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

U weet dat ik daarvoor meteen door de bocht ga, maar toch maar niet op de manier waarop u het op dit moment vraagt. Nogmaals: gelet op hetgeen ik zojuist gesteld heb, heb ik er bedenkingen tegen om de drie noordelijke provincies als geheel op dit moment als uitgangspunt te nemen. In de komende tijd zal ik ervoor zorgen dat wij een zodanige opstelling innemen dat dit optimaal gaat, in het licht van het rapport-Langman en van het in februari met het noorden te voeren overleg, dat dus zal plaatsvinden voor maart 1998.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven