Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 7, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 7, item 3 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 8 april 1979 te Wenen tot stand gekomen Statuut van de Organisatie der Verenigde Naties voor Industriële Ontwikkeling (33446 (R1992)).
De voorzitter:
Ik heet de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van harte welkom in de Eerste Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Martens.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Martens (CDA):
Voorzitter. Ik heet de minister van harte welkom in deze Kamer. Het is vandaag een bijzondere dag. We spreken immers niet elke week over opzegging van een internationaal verdrag, in dit geval een verdrag dat ons lidmaatschap van de Verenigde Naties raakt. Nederland is een van de oprichters van de VN en het is belangrijk dat Nederland zich gecommitteerd blijft voelen aan het multilaterale stelsel. Dit vanwege het belang ervan voor een goed functionerende internationale rechtsorde en ook vanwege het belang voor Nederland zelf. Daarom is het bijzonder dat wij vandaag spreken over de opzegging van het statuut van UNIDO, de Organisatie van de VN voor Industriële Ontwikkeling, die tot doel heeft het bevorderen van industriële ontwikkeling in ontwikkelingslanden, met het oog op de vestiging van een nieuwe internationale economische orde. Graag wil ik de minister van harte bedanken voor de heldere beantwoording van de vragen van de commissie.
De eventuele opzegging zegt voor onze fractie niets over het belang van de VN noch over het belang van internationale samenwerking op het terrein van economie en industriële ontwikkeling. Die staan voor ons buiten kijf. Aan de orde is voor ons de vraag of opzegging en de daarmee beoogde bezuiniging te verdedigen is in het kader van de grote en ingrijpende bezuinigingen op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking, waarvoor deze regering kiest. Deze bezuinigingen delen wij niet een-op-een. Maar áls de regering en de meerderheid van de Tweede Kamer deze mate van bezuinigingen op OS accordeert, dan is het te begrijpen dat Nederland zijn bijdragen aan internationale organisaties kritisch bekijkt, en dus ook de bijdrage aan UNIDO.
Onze fractie constateert dat het budget voor OS de laatste jaren aanzienlijk is gekrompen. Bovendien zijn onder het budget ook activiteiten gekomen die voorheen door andere ministeries werden gefinancierd, bijvoorbeeld op het gebied van defensie, economische zaken, landbouw en justitie. Ook activiteiten gericht op economische ontwikkeling, gedragen door het Nederlandse bedrijfsleven, inclusief handel, vallen nu onder de OS-begroting. Kan de minister bevestigen dat de keuze voor opzegging van het statuut vooral gelegen is in de voorgenomen bezuinigen op OS en gericht is op het voorkomen van verdere bezuinigingen?
De VN is een belangrijke organisatie, maar wij weten ook allemaal dat niet alle VN-instanties even efficiënt en effectief werken en dat deze organisatie bovendien vaak weinig inzage geeft in de besteding van de gelden. Is onze indruk juist dat de opzegging van het statuut niet geheel los staat van de kritische opstelling van Nederland in dit opzicht richting VN? Zo ja, kan de minister aangeven of er bij de keuze om het verdrag met UNIDO op te zeggen ook een afweging is gemaakt binnen de VN-organisatie en haar instellingen, waarbij doelmatigheid en prioritaire doelstellingen zijn afgewogen? Dit in het licht van het feit dat de doelstelling van UNIDO, te weten versterking van de industriële ontwikkeling in ontwikkelingslanden, ook behoort tot de nieuwe uitgangspunten van het Nederlandse OS-beleid. Graag een reactie van de minister.
Met opzegging blijft er nog steeds heel veel geld rechtstreeks vanuit Nederland en indirect via de EU naar de VN gaan. Kan de minister nog eens aangeven hoeveel geld en eventuele inzet anderszins er vanuit Nederland na opzegging nog naar de VN respectievelijk aan de VN gelieerde organisaties blijft gaan?
Volgens de minister is de eventuele opzegging van het statuut niet schadelijk voor de relatie van Nederland met de VN en leert de ervaring dat dit niet hoeft te betekenen dat er daarmee ook een einde komt aan de contacten van UNIDO met in dit geval het Nederlandse bedrijfsleven. Kan de minister nog eens aangeven waarop deze veronderstelling gebaseerd is? Maken de leden daaruit terecht op dat ook de bestaande samenwerkingsovereenkomsten met Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen geen gevaar lopen?
Binnen het huidige budget voor OS is de aandacht voor en het belang van het bedrijfsleven aanzienlijk toegenomen. Onze fractie vindt dat een goede ontwikkeling. Armoede bestrijden lukt niet met alleen geld geven. Als je armoede echt wilt bestrijden, moet je ook werken aan economische ontwikkeling en dat vraagt om meer dan alleen geld. Het vraagt bijvoorbeeld ook om een stabiele rechtsorde, om onderwijs, gezondheidszorg en om capaciteitsopbouw en economische ontwikkeling. Aandacht voor economische ontwikkeling in het kader van OS is lange tijd een taboe geweest. Wij zijn blij dat dat taboe nu doorbroken is. Het bedrijfsleven, ook het Nederlandse bedrijfsleven kan een belangrijke rol spelen in de opbouw van arme landen.
Het is onze fractie bekend dat het bedrijfsleven niet voor opzegging is. Dat vreest het risico minder opdrachten te krijgen via UNIDO en het beleid van UNIDO minder te kunnen meebepalen. Op dit moment betaalt Nederland aan UNIDO ongeveer 2 miljoen euro per jaar. Dat is niet echt een groot bedrag op de begroting van Nederland. Kan de minister aangeven hoeveel uit de totale OS-begroting op dit moment, respectievelijk sinds de nieuwe opzet van de OS-begroting, waarin meer aandacht is voor het bedrijfsleven, (mede) ten goede komt aan het Nederlandse bedrijfsleven?
Tot slot wil onze fractie nogmaals het belang van de VN en goede relaties met de VN onderstrepen, alsook het belang van inzet vanuit Nederland op het gebied van economische en internationale samenwerking.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik meen dat mevrouw Martens aan de minister vroeg hoeveel geld van het Nederlandse budget aan het Nederlandse bedrijfsleven ten goede komt. Ik mag toch hopen dat zij bedoelt: via het Nederlandse bedrijfsleven aan de ontwikkelingssamenwerking? Ik mag hopen dat zij niet bedoelt hoeveel geld er aan het Nederlandse bedrijfsleven zelf ten goede komt. Het lijkt mij dat het steunen van het Nederlandse bedrijfsleven niet het doel is van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Of heb ik mevrouw Martens verkeerd begrepen?
Mevrouw Martens (CDA):
U hebt mij inderdaad goed begrepen. Dan heb ik mij niet zorgvuldig genoeg uitgedrukt. Het gaat erom hoeveel geld via het Nederlandse bedrijfsleven naar ontwikkelingssamenwerking gaat. Dat is een terecht punt, dank.
Onze fractie wil dus nogmaals het belang van de VN en goede relaties met de VN onderstrepen, alsook het belang van inzet vanuit Nederland op het gebied van economische en internationale samenwerking, gericht – daar komt het – op armoedebestrijding in de wereld. Afhankelijk van de antwoorden van minister zal onze fractie haar standpunt bepalen. Wij zien uit naar de reactie van minister.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Voorzitter. Er is iets wonderlijks aan de hand met het voorstel het lidmaatschap van de UNIDO op te zeggen. Het kwam enigszins onder de radar binnen omdat de regering het in eerste instantie wilde afdoen met stilzwijgende goedkeuring van de Staten-Generaal. In de behandeling die uiteindelijk toch volgde en die vandaag haar afronding vindt, valt vervolgens op hoe ongelooflijk dun de argumentatie is, zelfs als er wordt doorgevraagd. De belangrijkste vraag van mijn fractie is dan ook waarom de regering dit nu eigenlijk wil. Het gaat, zoals al werd gememoreerd, om een marginale begrotingspost, ook als je het plaatst in het licht van de opbouw van de OS-begroting in de komende jaren. Daarin zien wij een enorme verschuiving van projectsubsidies naar ondersteuning via bijvoorbeeld het Dutch Good Growth Fund. Waarom kan die 2 miljoen niet daaruit komen in plaats van dat bedrag te schrappen? Het lijkt ons dat de motieven niet echt van financiële aard kunnen zijn, gezien de omvang. Maar wat is het dan wel? Voor de Raad van State was het niet duidelijk en voor mijn fractie is het dat vooralsnog ook niet.
Het lijkt goed om alvorens een aantal van de genoemde redenen langs te lopen en af te wegen, eerst met de minister in gesprek te gaan over het meer fundamentele punt van onze deelname aan internationale organisaties als UNIDO. Niet voor niets schrijft de regering in de nota van 10 april 2013: "De Nederlandse multilaterale traditie betekent dat een besluit over terugtrekking uit een (VN-)organisatie met zorgvuldigheid moet worden genomen." Daar ben ik het mee eens. Maar op nadere vragen op dat punt komt weinig antwoord, ook als gevraagd wordt naar redenen van andere landen om niet te participeren. Daar wordt een beetje omheen gedraaid met de opmerking "daar kunnen wij niet in treden, daar gaan wij niet over". Terwijl de Raad van State het beëindigen van het lidmaatschap een ingrijpende stap noemt, wordt het door de regering wat gebagatelliseerd. In de memorie van antwoord wordt, eerlijk gezegd, om de vragen van deze Kamer heen gedraaid. De principiële vraag is of Nederland zijn rol in de internationale structuren van de VN-organisaties wil blijven spelen. Daarbij hoort niet alleen de VN zelf, maar ook de verwante taakorganisaties die, vaak in stilte, hun werk doen en die dat kunnen doen dankzij de structurele lidmaatschappen van een zeer grote meerderheid van de VN-landen. Is de minister van mening dat dit organisaties zijn waar we in en uit kunnen vliegen als wij onze beleidsprioriteiten wat verleggen? Of deelt ze de mening van mijn fractie en van de Raad van State dat solidaire continuïteit in de internationale samenwerking een groot goed is voor de wereldvrede en voor eerlijke verhoudingen, met name voor de allerarmsten? En dat het dus een erezaak is voor Nederland om in die samenwerking voorop te blijven lopen. Als de minister het, blijkens de geciteerde uitspraak van 10 april, met ons eens is dat we niet moeten jojoën met deze internationale organisaties, deelt zij dan ook de conclusie dat we dus alleen bij een dwingende noodzaak een lidmaatschap moeten opzeggen, aangezien we niet de indruk willen wekken dat we afstand aan het nemen zijn van de idealen waardoor de VN-organisaties gedragen worden? En wat is dan die dwingende noodzaak, zo vraag ik de minister.
Als we met welwillendheid proberen de redenen voor dit voorstel op waarde te schatten, dan zijn dat er twee: het vermeende gebrek aan effectiviteit van UNIDO en het vermeende gebrek aan aansluiting bij de doelstellingen van ons OS-beleid. Ik gebruik in beide gevallen het woord "vermeend", omdat de regering er in de behandeling tot nu toe niet in is geslaagd deze twee redenen overtuigend neer te zetten. Ik geef de minister graag de kans om dat alsnog te doen, waarbij we haar argumenten zullen moeten wegen tegen de informatie die ook langs andere kanalen tot ons is gekomen en die ik haar graag voorhoud in de hoop op een reactie.
Eerst maar die effectiviteit. Uit alle stukken begrijp ik dat dat inderdaad een issue is geweest. Met de nadruk op "geweest". De regering spreekt zelf inmiddels van "redelijk effectief" en heeft veel lof voor de ontwikkelingen bij UNIDO op weg naar meer effectiviteit. EU-commissaris Piebalgs noemt UNIDO "a reliable and effective partner, acting as a catalyst in transforming developing countries' economies by reinforcing productive capacities and fostering investments that add value to local production, stimulate economic diversification and strengthen local competitiveness." Let op: "effective" en "reliable". De G77-landen onderstrepen de efficiency van de organisatie die met stagnerende budgetten steeds meer doet. Agentschap NL en enkele grote bedrijven werken graag samen met UNIDO, naar ik mag aannemen vanwege de effectiviteit. VNO-NCW vraagt om het verdrag niet op te zeggen omdat dat onze belangen schaadt. Noorwegen heeft een grondige evaluatie gedaan die positief uitpakte. Zelfs voormalige leden werken graag samen.
Wat staat er tegenover die overdaad aan structurele signalen dat er met de effectiviteit van UNIDO niet zo veel mis is? Twee zaken. Eerst lezen wij over een anekdotische ervaring die de minister in Bangladesh had, maar dat verhaal is eerlijk gezegd te weinig substantieel om het hier als argument te laten dienen. Het tweede is de visie dat UNIDO te veel versnippering in haar projectvoering kent, te kleinschalig is en te lokaal werkt en daardoor niet effectief is. Ik constateer dat die kritiek niet klinkt bij de andere partners die juist de effectiviteit roemen en ook grootschalig samenwerken met UNIDO, waaronder de EU. Hoe ziet de minister in dit licht de projecten die UNIDO vaak in samenwerking met anderen uitvoert binnen the Green Industry Platform? Of denk aan samenwerking op het gebied van drinkwater- en energievoorziening. Het gaat daarbij om serieuze bedragen en, nog belangrijker, het gaat daarbij om serieuze verbeteringen van de situatie voor de mensen om wie het gaat.
Is het niet waardevol en juist effectief om binnen die grotere structuur van UNIDO lokale oplossingen te kunnen realiseren die direct van invloed zijn op het leven van mensen? Neem drinkwater zonder arsenicum in Bangladesh, energievoorziening op het platteland van Rwanda en duurzame productie in de landen rond de Middellandse Zee waardoor de watervervuiling afneemt. Als het werkt, doeltreffend is, gesteund wordt door belangrijke partners, verbindingen aanbrengt tussen overheid en bedrijfsleven en dat alles voor een beperkt eigen budget, waar blijft dan het argument van de regering dat het niet effectief genoeg is? En zelfs al zou het zo zijn dat het nog effectiever moet – wie kan daarop tegen zijn – waarom steunt de regering dan de directie van UNIDO niet om dat te verbeteren? Deelt de minister het inzicht dat daar bij UNIDO zelf ook hard aan wordt gewerkt? Maar wat is dan het argument om nu de steun in te trekken? Hier zal de minister echt met een betere onderbouwing moeten komen om ons te overtuigen.
Het tweede argument was de aansluiting bij de Nederlandse beleidsdoelen in de ontwikkelingssamenwerking. Ik geef onmiddellijk toe dat dat een argument kan zijn, maar in de ogen van mijn fractie alleen dan als dat zo zwaarwegend is dat je daarvoor ook inderdaad de ingrijpende stap van uittreden moet zetten. In elke samenwerkingsrelatie zitten immers elementen die niet naadloos het eigen beleid weerspiegelen – daarom is het ook samenwerking – maar waarin je je grosso modo wel kunt vinden. En dus is de vraag of het beleid van UNIDO haaks staat op het onze of in elk geval daar zo ver van afstaat dat de speerpunten van ons OS-beleid hier niet meer door geraakt worden, zoals de minister suggereert. Nu is het lastige dat de minister dat niet expliciet maakt. Zelfs als daar in het debat aan de overkant expliciet naar gevraagd wordt, ontwijkt ze een antwoord. Want dat concrete antwoord zou, zo lees ik in de Handelingen, het opzeggen extra scherpte geven en dat wil de minister niet, dus geloof haar nu maar als ze zegt dat ze erover nagedacht heeft. Het is eerlijk gezegd een beetje alsof je de verkering uitmaakt en niet wilt zeggen waarom omdat dat zo onaardig is. Ik heb mijn kinderen geleerd dat dat geen aardige manier van werken is. Liever een hard maar eerlijk antwoord dan geen antwoord. Mensen hebben daar gewoon recht op en in dit geval heeft UNIDO daar recht op. Op deze wijze kan de Kamer haar controlerende werk gewoon niet doen. Als de regering mijn fractie wil overtuigen, zal zij helder en eenduidig moeten uitleggen wat de argumenten zijn.
Gelukkig hebben we ook in dit geval informatie van andere kanten. Daaruit komt het beeld naar voren dat UNIDO op allerlei terreinen nu juist wel aansluit bij de doelstellingen van het Nederlandse OS-beleid. De regering wil hulp en samenwerking verbinden met het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Check. Ze wil de private sector in ontwikkelingslanden versterken. Check. Een van onze beleidsspeerpunten is water. Check. Een ander is veiligheid en rechtsorde. Check. We beperken onze samenwerking tot vijftien landen en in twaalf daarvan is UNIDO actief. Check. We willen via andere organisaties werken zoals UNEP, maar die laten de uitvoering voor een deel door UNIDO doen. Opnieuw check. Daarom nog maar eens de vraag aan de minister: wat bedoelt de regering als ze zegt dat de doelen van UNIDO en de doelen van de regering uit elkaar lopen? Wat is haar bezwaar tegen wereldwijde armoedebestrijding en duurzame economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden op de wijze waarop UNIDO dat doet?
Als de regering voor een schamele 2 miljoen de rug toekeert naar een van onze internationale samenwerkingsverbanden, dan moeten daar echt goede redenen voor zijn. Als dat samenwerkingsverband volgens velen aantoonbaar effectief is en inhoudelijk redelijk tot goed aansluit bij de beleidsdoelen van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, dan wordt opzegging van het lidmaatschap niet alleen onverstandig maar ook onbegrijpelijk. Mijn fractie geeft de minister dan ook graag de ruimte om met de tot nu toe pijnlijk ontbrekende overtuigende onderbouwing te komen en wacht de antwoorden op de vragen af.
De heer Schrijver (PvdA):
Voorzitter. Hartelijk welkom aan de minister. Het doet mij genoegen u te vertellen dat deze inbreng tot stand is gekomen in nauwe samenspraak tussen de VVD en de PvdA. Ik heb dan ook het genoegen namens beide fracties een bijdrage aan dit debat te mogen leveren. Mijn bijdrage zal hierdoor met uw goedvinden wellicht enkele minuten langer duren dan de opgegeven spreektijd.
Collega Martens zei het al, het is een belangrijk onderwerp. Het gebeurt niet elke dag dat wij spreken over het opzeggen van een multilateraal ontwikkelingsverdrag. Opzeggen van een verdrag betekent in dit geval dat Nederland het lidmaatschap beëindigt van de VN-Organisatie voor Industriële Ontwikkeling (UNIDO). Terecht heeft de Raad van State dit als "een ingrijpende stap" getypeerd. In de jaarboeken van Buitenlandse Zaken valt te lezen hoe Nederland in het ontwikkelingsdecennium van de jaren zestig de totstandkoming van UNIDO heeft bevorderd en ook in de jaren zeventig en tachtig de omvorming van UNIDO van een VN-orgaan tot een gespecialiseerde organisatie van harte heeft ondersteund. Het VN-systeem bestaat niet alleen uit de wereldorganisatie zelf, maar omvat ook zeventien gespecialiseerde organisaties, waaronder de Wereldbank, de FAO en de WHO. Die gespecialiseerde organisaties worden, vanwege hun meer operationele dan politieke activiteiten, vaak als "de stille motoren van het VN-systeem" aangeduid. Kan de regering in algemene zin deze opvatting onderschrijven?
Waarom zijn wij ook na de schriftelijke voorbereiding er vooralsnog onvoldoende van overtuigd dat uit UNIDO stappen een verstandige stap is? Wij geven een tiental redenen en wij vragen de minister op elk daarvan een reactie te geven. De eerste reden betreft de inrichting van de mondiale samenwerking, waarvan het VN-systeem de spil vormt. Voor de soliditeit, de voorspelbaarheid en de effectiviteit van internationale samenwerking achten wij het van groot belang niet te vervallen tot een "VN à la carte", waar een land naar genoegen uit, en ook weer in kan stappen. Terecht wijst de nieuwe directeur-generaal van UNIDO, Li Yong, op dit punt in zijn brief van 28 oktober aan u, voorzitter, en aan de minister. Collega Ganzevoort sprak terecht over structurele lidmaatschappen. Ook de Raad van State stelt in zijn advies aan de regering dat beëindiging niet alleen consequenties heeft voor Nederland, maar ook voor UNIDO. Als Eerste Kamer geven wij de regering graag de discretie om aan de hand van haar beleidsprioriteiten te bepalen waar zij vrijwillige bijdragen heen wil laten gaan, maar wij achten het in algemene zin onverstandig de verplichte verdragscontributie van een internationale organisatie aan steeds weer wisselende politieke gesternten in lidstaten onderhevig te maken. Dan is het hek van de dam of, in de woorden van de Raad van State, dan brokkelt het mondiale karakter van de organisatie verder af.
Ik kom op ons tweede punt. Blijkens het regeerakkoord wil deze regering "de effectieve werking van internationale organisaties versterken". Ik citeer uit het regeerakkoord Bruggen slaan van oktober 2012. Dat is een voornemen dat VVD en PvdA graag steunen. Maar welke brug wordt hier geslagen? Staat het wetsvoorstel eigenlijk niet haaks op deze regeringsdoelstelling? Natuurlijk betekent "effectieve werking" ook dat hier en daar hervormingen op hun plaats zijn, zo zeg ik mevrouw Martens na. Ik roep interessante vragen van het toenmalige CDA-Kamerlid Leers in herinnering over de integratie van UNIDO in UNCTAD. Dit naar aanleiding van voorstellen van de commissie Global Governance in haar interessante rapport Our Global Neighbourhood om de sociaaleconomische sector van de VN eens flink op de schop te nemen. Onze regering heeft destijds gereageerd op voorstellen om een aantal organisaties samen te voegen, vanuit de gedachte van één VN-organisatie voor handel, productie en investeringen. Maar in plaats van ideeën voor hervorming aan te dragen, vraagt de regering nu onze instemming om uit UNIDO te stappen: niet een brug slaan, maar een brug afbreken.
Ons derde punt is dat Nederland nooit eerder zo'n stap heeft gezet. Op vragen van onze Kamer weet de regering slechts twee voorbeelden diep uit de archieven op te hoesten: de Internationale Studiegroep Koper en Habitat. De eerste is, zoals de naam al aangeeft, een studiegroep met een zeer beperkte reikwijdte waaraan toevallig een verdrag ten grondslag lag; het tweede voorbeeld van Habitat is geen voorbeeld. Habitat is geen internationale organisatie waar Nederland afzonderlijk lid van kon zijn en kende ook geen verplichte verdragscontributie. Habitat is een VN-orgaan. Ter toelichting: een orgaan is geen organisatie maar een onderdeel daarvan. Het stond Nederland vrij te beslissen, de vrijwillige bijdragen daaraan stop te zetten.
Onze Kamer vroeg relevante voorbeelden en wij stellen vast dat deze er niet zijn. Er zijn wel voorbeelden van andere landen. Zo traden de Verenigde Staten in 1975 uit de Internationale Arbeidsorganisatie om er in 1980 weer in terug te keren. En de VS en het Verenigd Koninkrijk keerden UNESCO de rug toe in respectievelijk 1984 en 1985, waarna het VK in 1997 en de VS in 2003 weer hun lidmaatschap hernamen. Dergelijke unilaterale stappen passen tot nu toe niet in de Nederlandse traditie. Zullen we die traditie maar beter niet eerbiedigen, zo vraag ik de minister?
Ons vierde punt is dat wij uit de stukken de indruk krijgen dat de voorgenomen stap vooral door bezuinigingsoverwegingen is ingegeven. Tijdens de schriftelijke voorbereiding hebben we met elkaar vastgesteld dat het hier om een relatief geringe besparing gaat die 0,45% van het totaal van de Nederlandse bijdragen aan internationale organisaties betreft: voor 2012 1,4 miljoen en voor 2013 1,9 miljoen. In antwoord op onze vraag bevestigde de minister dat deze verplichte contributie aan UNIDO in z'n geheel als ODA-geld geboekt kan worden. Is hier het sop, door de Raad van State aangeduid als een "ingrijpende stap", de kool van een klein beetje besparen wel waard, zo vragen wij de regering?
Ons vijfde punt is dat ons uit allerlei rapportages blijkt dat UNIDO een internationale organisatie is die al heel wat jaren behoorlijk functioneert. De Britse Dienst voor Ontwikkelingssamenwerking, DFID, gaf in 2005 UNIDO nog een dikke voldoende: "… UNIDO emerges from the assessment as one of the most effective of the 23 institutions reviewed by DFID"; al heeft men later iets anders gezegd in het licht van veranderende Britse prioriteiten. De Denen en Noren zijn enthousiast: "Amongst all the channels of Norwegian Aid for Trade Funding, UNIDO stands out as the one where Norway has most additionality benefited", NORAD, november 2011). En ook onze regering zegt eigenlijk positieve dingen over UNIDO in de zin dat de organisatie redelijk effectief is. Vriend en vijand zijn het erover eens dat de Afrikaan Kandeh K. Yumkella UNIDO goed geleid heeft. De minister zegt alleen: UNIDO past niet meer bij mijn beleidsprioriteiten. Als ik goed heb geteld, dan is deze minister met alle respect de elfde minister voor Ontwikkelingssamenwerking van Nederland. Ik ben blij dat ik goed geteld heb, zo kan ik afleiden uit de reactie van de minister. Zovele ministers, minstens evenzovele wijzigingen van de Nederlandse prioriteiten! Geen internationale organisatie die zo op haar lidstaten kan bouwen.
Ons zesde punt betreft de doelstelling van industriële ontwikkeling. Die doelstelling is weliswaar sinds enige tijd geen speerpunt van het Nederlandse OS-beleid meer, maar dat laat onverlet hoe belangrijk gezonde macro-economische groei als motor voor ontwikkeling, vrede en stabiliteit is. Er is vrijwel geen ontwikkelingstheorie die geen sleutelrol toekent aan industriële vooruitgang als belangrijk onderdeel van het bevorderen en bespoedigen van werkgelegenheid, economische groei en sociale vooruitgang. Er is geen ontwikkelingsstrategie die niet probeert voort te bouwen op het verwerken en op de markt brengen van de grondstoffen en op de productiekrachten die een land zelf heeft. Het is niet voor niets dat de Chinese directeur-generaal ons wijst op de ervaring met industriële ontwikkeling die zowel Nederland als delen van China welvaart hebben gebracht.
Daarnaast ligt industriële ontwikkeling heel dicht bij privatesectorontwikkeling, welk terrein wel volop in het beleid van de regering figureert. UNIDO is met name actief op het gebied van energie, waterbeheer en groene groei, met als doel armoedebestrijding, werkgelegenheid bevorderen, de particuliere sector versterken met speciale aandacht voor het midden- en kleinbedrijf en het bestrijden van jeugdwerkloosheid. UNIDO is ook internationaal de trekker van het onderwerp "inclusive and sustainable industrial development" in de post-2015 internationale ontwikkelingsagenda, waar de minister zelf ook zo actief mee bezig is. De activiteiten van UNIDO zijn weliswaar niet speerpunten van de minister, maar internationaal zijn het wel belangrijke onderwerpen.
Wij wijzen, als onze zevende punt, ook graag op de bereidheid van de nieuwe directeur-generaal Li Yong om verder te werken aan de focus, het volume en de effectiviteit van de organisatie. Juist nu een topman uit China de teugels bij UNIDO in handen heeft, kan UNIDO voor Nederland ook om geopolitieke redenen een belangrijk forum zijn om onze ideeën over sustainable industrial development uit te dragen. Nederland kan helpen om dat hoog op de agenda van overleg binnen UNIDO te krijgen en aldus kan het ook mogelijkheden scheppen om Chinese investeringspraktijken, onder meer in Afrika, te beïnvloeden. Misschien is UNIDO, zoals de regering zelf in de memorie van toelichting stelt, de afgelopen jaren toch zo zeer een posterioriteit voor Nederland geweest dat Den Haag onvoldoende weet heeft van de inzet van UNIDO op het terrein van milieu, industrie en de private sector.
Dat brengt ons tot het achtste punt: de positie van het Nederlandse bedrijfsleven, consultancyfirma's en daarmee, zo u wilt, het eigen Nederlandse belang. De minister is minister voor Handel en Ontwikkeling. Zij heeft kennis kunnen nemen van het persbericht van VNO-NCW dat de regering oproept, niet uit UNIDO te stappen; nog afgelopen donderdag opnieuw door het VNO-NCW en nu ook het mkb onder de aandacht van onze Kamer gebracht. In de memorie van antwoord stelt de regering terecht dat UNIDO graag gebruikmaakt van publieke en private Nederlandse expertise. Een Nederlands consortium met onder meer Strukton Engineering, de TU Delft en Arcadis Nederland is thans via UNIDO in China betrokken bij de ontwikkeling van energie uit getijdenwisseling. Philips is via UNIDO betrokken bij zonne-energieprojecten in Afrika en Royal HaskoningDHV bij zogenaamde chemical leasing: chemicaliën uitlenen aan klanten om die vervolgens weer op te halen; een concept geïntroduceerd door UNIDO. Wij hebben ook kennis kunnen nemen van een zeer interessant rapport over private standards in de kleding- en schoenindustrie geschreven door de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen in Amsterdam, gefinancierd door het Noorse ontwikkelingsagentschap NORAD en uitgevoerd onder auspiciën van UNIDO en met medewerking van het CBI van het eigen ministerie. Volgens de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven – ik citeer secretaris Stevens van VNO-NCW in Het Financieele Dagblad van 23 mei 2013 – "heeft Nederland de UNIDO contributie vrijwel dubbel en dwars terugverdiend, door deelname van Nederlandse bedrijven aan projecten van VN-organisaties". De regering schrijft in de memorie van antwoord dat er voor het Nederlandse bedrijfsleven weinig zal veranderen door de Nederlandse beëindiging van het lidmaatschap. De brief van directeur-generaal Li Yong van UNIDO bevestigt evenwel onze vrees dat dit nogal een naïeve gedachte van de regering is. Ik citeer hem: "… it will be difficult to convince Member States why businessses of a non-Member should benefit from the Organization's services". Dit is een citaat uit de brief van oktober 2013 die mede aan de minister is gericht.
Het negende punt betreft het politieke eigen belang. Wij vinden het belangrijk dat Nederland met het gezicht naar de wereld staat en de naam van een solide en betrouwbare partner blijft behouden. Zou het aan de vooravond van intensieve politieke campagnes voor een lidmaatschap van Nederland van de VN-Mensenrechtenraad en de VN-Veiligheidsraad niet verstandiger zijn, niet eenzijdig uit een gerespecteerde gespecialiseerde organisatie van de VN te stappen, zo vraag ik de regering en met nadruk ook de minister van Buitenlandse Zaken?
Het tiende en laatste punt: de Kamer heeft de minister gevraagd naar Europees overleg over opzegging van het lidmaatschap van UNIDO, onder verwijzing naar de relevante artikelen over ontwikkelingssamenwerking in het Verdrag van Lissabon, met name artikel 210, lid 1, dat als volgt luidt: "Om de complementariteit en de doeltreffendheid van hun optreden te bevorderen, coördineren de Unie en de lidstaten hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en plegen zij overleg over hun hulpprogramma's, ook in internationale organisaties en tijdens internationale conferenties". De minister duidt deze consultatieopdracht wel erg minimalistisch aan als niet meer dan – ik citeer uit de memorie van antwoord – "de mogelijkheid om in EU-verband overleg te plegen over het beëindigen van het lidmaatschap van een internationale organisatie. Het plegen van overleg is geen verplichting. Over het voorgenomen besluit tot uittreden bij UNIDO heeft dan ook geen EU-overleg plaatsgevonden."
Het geheugen van Buitenlandse Zaken is wel erg kort. Deze verdragsartikelen komen nota bene uit de intellectuele koker van het Nederlands voorzitterschap aan de vooravond van Maastricht, daarbij geholpen door Luxemburg. Maar belangrijker dan deze pétit histoire is dat dit ook juridisch een interpretatie van het Unierecht is die noch aan de bewoordingen in hun gewone betekenis, noch aan het voorwerp en doel van het EU-verdrag recht doet, om de basisregel over verdragsinterpretatie van artikel 31 van het Weens Verdragenverdrag te citeren. Ik merk daarbij op dat bijvoorbeeld de Engelse tekst de gebiedende woorden "shall coordinate" en "shall consult" bezigt. Onze Kamer dacht in haar vragen nog een interessante gedachte mee te geven en een brug naar de regering te slaan, namelijk te streven naar een gemeenschappelijk EU-lidmaatschap van UNIDO, zoals thans ook bij FAO en WTO. Maar de minister heeft de handschoen niet opgepakt en antwoordt kort dat de regering een EU-lidmaatschap niet zinvol acht, omdat zij de hele organisatie van beperkt nut acht. Ik heb vorige week in het Palais des Nations in Genève een mooie brochure van UNIDO gevonden met een voorwoord van de directeur-generaal van UNIDO, de Europese Commissaris voor Industrie en Ondernemerschap, tevens vicepresident van de Europese Commissie en de door de heer Ganzevoort al genoemde Europese Commissaris Piebalgs voor Ontwikkeling. De EU is nu de grootste donor van UNIDO. Zij is partner bij projecten in 70 ontwikkelingslanden en mede om die reden heeft de EU reeds lang geleden een officiële samenwerkingsovereenkomst gesloten. Dergelijke feiten zijn de regering, in ieder geval Den Haag, kennelijk ontgaan.
Dat is reden om op deze punten van de gezamenlijke inbreng van de VVD en de PvdA een reactie van de regering te vragen. Wij hopen dat de minister ons op al die punten afdoende antwoord kan geven.
De heer Thom de Graaf (D66):
Ik heb zelden zo'n duidelijke en scherpe, zij het wat lange stemverklaring gehoord in eerste termijn en dat nog wel namens de beide coalitiepartijen. Die stemverklaring is zo duidelijk en zo scherp dat ik mij eerlijk gezegd niet kan voorstellen dat welk antwoord minister Ploumen ook geeft, de heer Schrijver nog overtuigd kan worden van het tegendeel van hetgeen hij zojuist heeft gezegd. Is het dan niet logischer dat de heer Schrijver de minister namens de beide coalitiepartijen in eerste termijn uitnodigt om dit voorstel aan te houden? Kortom, dat hij haar uitnodigt om een terugtrekkende beweging te maken?
De heer Schrijver (PvdA):
Ik dank collega De Graaf voor het compliment. Dit is geen stemverklaring. Namens de twee coalitiepartijen heb ik tien belangrijke punten naar voren gebracht met heel wat vragen. Zoals wij nog maar enkele weken geleden in dit huis hebben besproken, gebieden de redelijkheid en de hoffelijkheid mij om de regering de gelegenheid te geven om haar zienswijze naar voren te brengen. Wij zijn daar heel erg nieuwsgierig naar. Af en toe hebben wij daar iets over kunnen lezen in de memorie van antwoord. Wij hebben daar ook iets over kunnen lezen in de antwoorden van de minister aan de Tweede Kamer. Vandaag hebben wij een aantal punten naar voren gebracht die volledig nieuw zijn voor de minister. Nog afgezien van de hoffelijkheid, vind ik het niet meer dan redelijk om haar ten volle de gelegenheid te geven om daarop een reactie te geven
De heer Thom de Graaf (D66):
Ik prijs die hoffelijkheid; die willen wij natuurlijk allemaal opbrengen. Uw woorden, zoals de opmerking "dit is niet een brug slaan, maar een brug afbreken", kunnen moeilijk tot de conclusie leiden dat u van het tegendeel kunt worden overtuigd. U hebt uw positie gekozen, overigens een positie die ik mij zeer goed kan voorstellen. Het lijkt mij echter alles bij elkaar wel een pijnlijke exercitie te worden voor de minister.
De heer Schrijver (PvdA):
Ik kan niet in de schoenen van de minister gaan staan. Ik weet dat zij altijd met zeer goede argumenten komt. Die zullen wij graag tot ons nemen. Pas volgende week zullen wij bezien of er nog een echte stemverklaring aan de orde is.
De heer Elzinga (SP):
Voorzitter. Mijn bijdrage over het beoogde uittreden van Nederland uit de United Nations lndustrial Development Organization zal beknopt zijn. Veel is al gewisseld aan de overkant en in de schriftelijke voorbereiding aan deze kant van het Binnenhof. Door sprekers voor mij zijn ook al de nodige argumenten naar voren gebracht. Ik dank de minister en haar ambtenaren voor de schriftelijke beantwoording. Ik loop de belangrijkste punten voor mijn fractie aangaande deze discussie nog kort langs.
Om te beginnen streeft de regering, onder meer door het samenbrengen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onder één minister, naar meer coherentie in het economisch buitenlandbeleid en naar een win-winsituatie voor onze eigen economische ontwikkeling en duurzame economische ontwikkeling elders; een en ander binnen een kader van een forse bezuinigingstaakstelling op het OS-budget. Deze taakstelling noopt de regering tot het stellen van beleidsprioriteiten. Samen met een veranderende internationale context komt de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de beleidsnota Wat de wereld verdient, tot de conclusie dat de "ontwikkelingen vragen om een nieuwe agenda van hulp, handel en investeringen. In onze internationale contacten hebben we drie belangrijke ambities. Ten eerste: het uitbannen van extreme armoede in één generatie (getting to zero). Ten tweede: duurzame en inclusieve groei overal ter wereld. En ten derde: succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland." Naar de mening van de regering sluit UNIDO's primaire doelstelling – industriële ontwikkeling – onvoldoende aan bij de Nederlandse beleidsprioriteiten. Naar de mening van de SP-fractie is industrialisatie echter nog steeds een belangrijke voorwaarde voor duurzame economische ontwikkeling van veel landen. Door eenzijdig te focussen op handel zonder industriële ontwikkeling, dreigen veel landen gevangen te blijven in specialisatie in kapitaalextensieve sectoren. De creatie van toegevoegde waarde in de waardeketens blijft dan vooral voorbehouden aan landen die al ontwikkeld zijn en de minst ontwikkelde landen blijven vooral leverancier van primaire goederen, grondstoffen en goedkope arbeid met geringe toegevoegde waarde. En daarmee ook erg vatbaar voor desinvestering. Ook andere lidstaten van UNIDO wijzen erop dat vooral voor Afrika het onderwerp duurzame en inclusieve industrialisering juist nu aan betekenis wint. En hoewel UNIDO geen belangrijke voorwaarde is voor succes van Nederlands bedrijfsleven, kunnen de maatschappelijke kosten voor Nederland gemakkelijker hoger zijn dan de geringe besparing die samenhangt met uittreding uit UNIDO. Het lidmaatschap kost immers maar 1,5 tot 2 twee miljoen per jaar en daarmee 0,45% van de totale Nederlandse bijdrage aan VN-instellingen.
Enkele Nederlandse bedrijven hebben laten weten dat zij wel degelijk direct profijt hebben van UNIDO en de werkgeversverenigingen begrijpen de opzegging ook niet. Volgens VNO-NCW en MKB-Nederland heeft UNIDO hetzelfde beleidsdoel als Nederland en bovendien is het Nederlandse bedrijfsleven niet gebaat bij uittreding, omdat Nederland dan geen invloed meer kan uitoefenen op de agenda en prioriteitsstelling van UNIDO. De SP-fractie is het inhoudelijk dan ook om twee redenen niet eens met de conclusie dat UNIDO niet bij de beleidsprioriteiten van Nederland zou aansluiten. Ten eerste draagt UNIDO wel bij aan duurzame economische ontwikkeling en ten tweede profiteren ook Nederlandse bedrijven in het buitenland ervan.
Een tweede argument voor de regering om tot opzegging van het lidmaatschap over te gaan is, dat UNIDO onvoldoende impact zou hebben. Dan zou de conclusie eerder moeten zijn dat de slagkracht van de organisatie vergroot zou moeten worden, dunkt mij. De SP-fractie ziet in elk geval niet in hoe uittreding door Nederland de impact zou kunnen verbeteren. Tegelijkertijd bagatelliseert de minister de negatieve impact op UNIDO als organisatie van de mogelijke stap van Nederland om na het VK en straks Frankrijk ook uit te treden.
In de schriftelijke voorbereiding is al op de positieve evaluatie van UNIDO door Noorwegen gewezen, maar ook bijvoorbeeld Oostenrijk wijst ons erop dat UNIDO belangrijk is binnen de VN-ontwikkelingsgroep en essentieel is voor het bereiken van internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelen. Van weinig impact kan volgens deze landen dan ook geen sprake zijn. Ondertussen wordt UNIDO wel hervormd om efficiënter te worden. De nieuwe directeur-generaal is er druk mee.
Ten slotte wil de SP-fractie bezwaar maken tegen het ogenschijnlijke gemak waarmee deze regering uit een multilaterale verdragsorganisatie wil stappen vanwege veranderende beleidsprioriteiten. Een nieuw kabinet zal weer nieuwe prioriteiten in het beleid aanbrengen, maar het lidmaatschap van een multilaterale organisatie moet toch op een langere horizon bekeken worden. Bij eerdere debatten over opzeggingen of gedeeltelijke opzeggingen van verdragen waarbij het lidmaatschap van de verdragsorganisatie niet eens ter discussie stond, bleek al dat deze Kamer zeer hecht aan een zorgvuldige afweging en niet te licht een verdrag op wenst te zeggen omdat het qua beleid even niet goed van pas komt. In dit geval gaat het uittreden uit een verdragsorganisatie nog een stap verder, terwijl het lidmaatschap inhoudelijk niet eens in de weg zit, slechts omdat het een kleine besparing oplevert.
Ik wil toch nog even memoreren dat dit voorstel nog uit de koker van het vorige kabinet-Rutte I komt, wellicht onder druk van de toenmalige gedoogpartner. De huidige regering en zeker deze minister zouden toch eigenlijk de opvatting van mijn fractie moeten delen dat Nederland niet als een van de eerste maar juist als laatste uit een VN-verdragsorganisatie moet stappen. De SP-fractie zegt dan ook: niet doen.
De heer Thom de Graaf (D66):
Voorzitter. Dit voorstel beoogt, de opzegging van het lidmaatschap van de VN-organisatie UNIDO per 1 januari 2015. Hiermee komt 2 miljoen van de door de OESO geoormerkte middelen voor official development assistance, de ODA-gelden, vrij. Laat ik beginnen met te zeggen dat mijn fractie enigszins verbaasd is dat deze minister dit voornemen van het kabinet-Rutte I wil doorzetten. De doelstelling van UNIDO is het bevorderen van industriële ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Uitgerekend deze minister vindt dit niet passen bij het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Dit lijkt mij ongerijmd, want de doelstelling van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking is juist onder leiding van minister Ploumen verschoven van hulp naar meer hulp en handel. Een actieve inbreng van Nederland in UNIDO past daar uitstekend bij.
Mijn fractie heeft de nodige aarzelingen bij deze goedkeuringswet. Ten principale menen wij dat een land als Nederland, met zijn lange geschiedenis in het bijdragen aan internationale gemeenschaps- en rechtsvorming, wel buitengewoon sterke argumenten moet hebben om zich terug te trekken uit wereldomvattende multilaterale organisaties die wij zelf mee hebben opgericht. Adel verplicht, Nederland wil immers gezien worden in de wereld, een rol van betekenis spelen in de internationale politieke en economische verhoudingen en ook nog eens Den Haag de wereldhoofdstad van recht en vrede laten zijn. Is het dan wijs en verstandig om ons puur op basis van een kosten-batenanalyse terug te trekken uit een VN-instelling die streeft naar verbetering van de economische positie van ontwikkelingslanden en waarbij liefst 171 landen zijn aangesloten? Is het bovendien wijs en verstandig regeringsbeleid om internationale organisaties die op dit moment in hun beleid niet aansluiten bij de prioriteiten van de dag in Nederland structureel vaarwel te zeggen? Betoont ons land zich daarmee een betrokken lid van de Verenigde Naties, een logische kandidaat voor bijvoorbeeld de VN-Veiligheidsraad waar de regering terecht zo veel waarde aan hecht dat daar een intensieve lobby voor is opgezet onder leiding van ambassadeur Schaper? Is het ten slotte vanzelfsprekend dat Nederland over het voornemen om uit UNIDO te stappen geen consultatie heeft gepleegd in EU-verband? Daartoe bestaat weliswaar geen verplichting en Frankrijk heeft het ook niet gedaan, maar is dat de manier waarop wij geïntegreerd Europees buitenlands beleid nastreven? Mijn fractie is geneigd om op voorhand al deze vragen ontkennend te beantwoorden, maar nodigt de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking graag uit om ons van het tegendeel te overtuigen.
Los van deze vragen vindt mijn fractie overigens de onderbouwing van het voornemen van de regering nogal dun. De regering meent dat UNIDO matig functioneert en de activiteiten en de daarmee gaande gepaarde effectiviteit van UNIDO onvoldoende relevant is. UNIDO zou nauwelijks meerwaarde hebben voor het Nederlands ontwikkelingsbeleid omdat de prestaties te kleinschalig zijn en niet aansluiten bij deze tijd. Natuurlijk moet het kabinet kritisch zijn op de effectiviteit en de resultaten van VN-taakorganisaties, maar is het niet zo dat UNIDO de afgelopen jaren onder leiding van directeur-generaal Yunkella wel efficiënter en effectiever is gaan opereren en dat de verwachting gewettigd is dat zijn net aangetreden opvolger Li Yong hiermee door zal gaan?
Het kabinet wil het lidmaatschap van UNIDO opzeggen omdat dit geen toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse handel. Dat is lastig te rijmen met de opstelling van de poldervrienden van VNO-NCW die juist menen dat ons land wel degelijk gebaat is bij UNIDO. Hoe moet ik in dat licht de stelling van de minister begrijpen dat de samenwerking tussen UNIDO en het Nederlandse bedrijfsleven door de opzegging nauwelijks zal veranderen? Ik krijg daar graag een toelichting op.
Net als de minister meent ook mijn fractie dat de taakorganisaties van de VN gemonitord moeten worden op output en functioneren. De minister noemt UNIDO niet effectief en niet doelmatig, en baseert dat oordeel, als ik het goed begrijp, op de scorekaart voor de multilaterale instellingen. Ik heb de scorekaart van 2013 bekeken en daar mis ik UNIDO in. Dat kan aan mijn exemplaar liggen, maar dat kan ik mij niet goed voorstellen. Hoe kan dat? Waarom is UNIDO niet opgenomen, terwijl Nederland dit jaar nog gewoon lid is? En wat is die score over 2013? Ik hoop dat de minister mij dat kan uitleggen.
Nederland maakt zich hard voor hervormingen binnen VN-organisaties en heeft zich aangesloten bij de zogenaamde "delivering as one"-principe van de VN lidstaten. Wanneer we signaleren dat een VN-organisatie ineffectief is of bureaucratisch dient daar vanzelfsprekend actie op te volgen. Recent is dit nog gebeurd met de FAO. De lidstaten hebben gezamenlijk overleg gehad met de FAO om tot een volledige reorganisatie te komen. Inmiddels zijn de taken en de organisatie geherdefinieerd. Het institutioneel functioneren van FAO is ten goede veranderd en dat is een verdienste die zeker ook te danken is aan de constructieve opstelling van een land als Nederland. Ik noem dit voorbeeld omdat het ook anders kan. Uit de Kamerstukken heb ik niet kunnen opmaken dat Nederland op dezelfde wijze ook in gesprek is gegaan met UNIDO. Waarom eigenlijk niet? Of heb ik het fout? In ieder geval vraag ik de minister om een toelichting ter zake.
Zowel de EU in het EU-UNIDO Partnership Report 2012, als het Noorse agentschap voor ontwikkelingssamenwerking, NORAD – de heer Ganzevoort en de heer Schrijver hebben daarop gewezen – heeft het functioneren van UNIDO onderzocht. Beide onderzoeken lijken uit te wijzen dat UNIDO steeds effectiever opereert en een meerwaarde biedt voor de industriële ontplooiing van ontwikkelingslanden. Het rapport van NORAD uit 2011 noemt UNIDO als een uiterst relevante organisatie voor handel gerelateerde activiteiten. Hoe beoordeelt de minister deze rapporten tegen de achtergrond van het nogal vernietigend oordeel van de Nederlandse regering?
Internationale samenwerking is vaak effectiever dan bilaterale hulp, omdat samenwerking aanzienlijk grotere schaalvoordelen oplevert. Dit is voor zover ik weet ook het uitgangspunt van de Nederlandse regering en ik deel dat. De minister noemt de activiteiten van UNIDO echter te kleinschalig. Denkt zij dat bilaterale projecten van Nederland een grotere schaal kennen dat die van UNIDO? Zelf zou ik overigens projecten van UNIDO die heel West-Afrika beslaan niet snel kleinschalig willen noemen.
Mijn fractie heeft nogal wat bedenkingen bij deze goedkeuringswet, zo veel moet de minister wel duidelijk zijn geworden. Het komt ons voor als een gevaarlijk precedent met een negatieve externe werking en bovendien op onderdelen gebrekkig onderbouwd. Als het alles bij elkaar gewoon een centenkwestie is, dan zou ik de minister de oude wijsheid van penny wise, pound foolish willen voorhouden. Dit voorstel past niet in de internationale ambities van dit kabinet. Het komt mij vooral voor als een ongewenst relict van het kabinet-Rutte I. Wat mij betreft, moet het kabinet overwegen om dit voorstel aan te houden, dan wel terug te nemen, maar ik ben natuurlijk benieuwd naar de antwoorden van de minister.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.25 uur tot 13.30 uur geschorst.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze editie.)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20132014-7-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.