TOELICHTING
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding en aanleiding
De onderhavige Regeling plankosten exploitatieplan is de regeling met betrekking tot
de hoogte en de begrenzing van de via een exploitatieplan verhaalbare plankosten als
bedoeld in artikel 6.2.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Een exploitatieplan
is een plan waarmee gemeenten de kosten van de aanleg van publieke voorzieningen kunnen
verhalen als bouwplannen op particuliere gronden worden gerealiseerd. Plankosten betreffen
een deel van de totale te verhalen kosten. Het gaat in hoofdzaak om de kosten van
de voorbereiding van en het toezicht op de uitvoering van voorzieningen en werken,
van het opstellen van gemeentelijke ruimtelijke plannen en van de overige gemeentelijke
apparaatskosten voor het uitvoeren van het exploitatieplan. In het kader van deze
regeling zijn voor de berekening van de plankosten de kostensoorten als bedoeld in
artikel 6.2.4, onderdelen a en g tot en met j, van het Bro (zie paragraaf 2.2 van
deze toelichting) zo ver als mogelijk is verder uitgewerkt.
Deze regeling stelt een maximum aan bepaalde via het exploitatieplan te verhalen plankosten.
De aanleiding voor deze regeling blijkt uit de nota van toelichting bij het Bro, waarin
is beschreven dat het wenselijk is de hoogte van bepaalde kostenposten te begrenzen.
Voorkomen moet worden dat een gemeente te royaal gebruikmaakt van de mogelijkheden
die de kostensoorten bieden voor het in rekening brengen van kosten. Tevens kan de
begrenzing bijdragen aan een efficiënte inzet van gemeentelijke middelen.1 Er mogen via het exploitatieplan geen hogere bedragen bij aanvragers van een omgevingsvergunning
in rekening worden gebracht dan dat de regeling toelaat. Er kunnen overigens wel lagere
kosten worden berekend, bijvoorbeeld in gevallen waarin de daadwerkelijke kosten lager
zijn dan het met toepassing van deze regeling bepaalde maximumbedrag en de gemeente
een lager bedrag wenselijk of rechtvaardig acht. Er is echter geen verplichting om
bij de eindafrekening van het exploitatieplan de daadwerkelijke kosten te berekenen
en te vergelijken met het met toepassing van deze regeling bepaalde bedrag. De daadwerkelijke
kosten kunnen immers niet altijd precies geadministreerd worden. Deze regeling werkt
daarom met vooraf vastgestelde tarieven en prijzen. Bij de eindafrekening hoeft dan
alleen te worden vastgesteld hoeveel van de in het exploitatieplan opgenomen producten
en activiteiten daadwerkelijk zijn geleverd. Die hoeveelheid wordt met de vooraf vastgestelde
tarieven en prijzen vermenigvuldigd.
Door de publicatie van de regeling komt een einde aan de relatieve onzekerheid die
geleidelijk is ontstaan sinds de regeling in 2010 een internetconsultatie heeft doorlopen.
Destijds was de verwachting dat de regeling kort na de internetconsultatie in werking
zou treden. Naar aanleiding van de consultatiereacties bleek dat er meer tijd nodig
was een breed gedragen methode te ontwikkelen om de plankosten van civieltechnische
werken en werkzaamheden te bepalen. Uiteindelijk is overeenstemming bereikt met organisaties
van gemeenten, ontwikkelaars en bouwers, zodat nu een actuele regeling en een actueel
rekenmodel beschikbaar zijn die op basis van de wet in deze ministeriële regeling
zijn vastgesteld. Dit concept en het bijbehorende spreadsheet – de zogenaamde plankostenscan
– worden in de praktijk inmiddels met grote regelmaat toegepast.
Deze regeling heeft uitsluitend betrekking op exploitatieplannen en geldt niet voor
overeenkomsten over de grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet ruimtelijke
ordening (Wro), de zogenaamde anterieure overeenkomsten. Die laatstgenoemde overeenkomsten
zijn overeenkomsten tussen de gemeente en particuliere eigenaren waarin onder andere
afspraken worden gemaakt over de kosten die de eigenaren voor hun rekening zullen
nemen. Als er ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan een overeenkomst
over de grondexploitatie is, hoeft de gemeente geen exploitatieplan vast te stellen
en kan deze regeling buiten toepassing blijven.
2. Inhoud van de regeling
2.1 Uitgangspunten
Uitgangspunt van de regeling is dat de gemeentelijke plankosten de optelsom zijn van
de kosten van de door de gemeente te leveren producten en de daarvoor te verrichten
werkzaamheden, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de opgave.
Van oudsher raamden gemeenten de plankosten als een percentage van de kosten van het
bouw- en woonrijp maken van een gebied. Dat leidde tot onnauwkeurige uitkomsten omdat
gebieden sterk van elkaar kunnen verschillen. De uitkomsten van de berekening waren
bovendien slecht controleerbaar. Daarom zijn de plankosten in de regeling uitgesplitst
in producten, zoals een stedenbouwkundig plan, en activiteiten, zoals taxeren en projectmanagement.
De kosten van producten en activiteiten worden doorgaans bepaald door een hoeveelheid
met een prijs te vermenigvuldigen. De hoeveelheden en prijzen in deze regeling zijn
gebaseerd op kengetallen. Kengetallen zijn algemeen gebruikte cijfers, gebaseerd op
ervaringen bij eerdere, soortgelijke plannen. Voorbeelden van kengetallen zijn het
aantal uren dat een taxateur nodig heeft voor het taxeren van een woning en het gemiddelde
uurtarief voor taxatiewerkzaamheden. De kengetallen in deze regeling zijn gebaseerd
op een referentieplan voor een uitleglocatie van vijftien hectare.
Artikel 6.2.6 Bro bepaalt dat de maximaal te verhalen plankosten in de regeling kunnen
worden onderscheiden naar type locatie, aard en omvang van een project. De plankosten
van het referentieplan voor een uitleglocatie zullen in de praktijk verschillen van
de plankosten van een plan voor bijvoorbeeld herstructurering of transformatie van
een locatie in het bestaand stedelijk gebied. Daarom schrijft de regeling voor dat
correcties moeten plaatsvinden als sprake is van een plan dat afwijkt van het referentieplan.
In dat geval worden de uitkomsten van de berekeningen verhoogd met invloeds- of complexiteitsfactoren.
Beide, geen van beide of één van de twee kan van toepassing zijn op een product of
activiteit of een onderdeel daarvan. Afhankelijk van de omstandigheden en kenmerken
van het project leidt dat tot hogere of lagere plankosten ten opzichte van het referentieplan.
Bij het berekenen van de plankosten tellen alleen de producten en activiteiten mee
die de gemeente maakt en uitvoert gedurende de looptijd van het project. De looptijd
omvat de periode van de voorbereiding en uitvoering van het exploitatieplan. De periode
van planvoorbereiding is in de regeling op minimaal twee en maximaal vier jaar gesteld,
afhankelijk van de complexiteit van het project. Uitgangspunt van de regeling is een
efficiënt planproces. Historische kosten mogen daarom slechts beperkt worden meegenomen.
Een te lange periode van planvoorbereiding is niet efficiënt, waardoor het niet wenselijk
is dergelijke kosten in aanmerking te nemen, Daarnaast zal het door het tijdsverloop
vaker voorkomen dat het steeds moeilijker wordt om aan te tonen dat kosten ten behoeve
van het exploitatieplan zijn gemaakt.
De uitkomst van de berekeningen op basis van de regeling is een gespecificeerd en
genormeerd maximum totaalbedrag, exclusief BTW.
2.2 Reikwijdte van de regeling
Onder plankosten als bedoeld in artikel 6.2.6, onderdelen a en g tot en met j, Bro
vallen de volgende kosten:
-
• de kosten van het verrichten van onderzoek, waaronder in ieder geval begrepen grondmechanisch
en milieukundig bodemonderzoek, akoestisch onderzoek, ander milieukundig onderzoek,
archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek,
-
• de kosten van voorbereiding en toezicht op de uitvoering verband houdende met de aanleg
van de voorzieningen en werken, bedoeld in de onderdelen a tot met f van artikel 6.2.4
Bro en de kosten genoemd in artikel 6.2.3, onderdelen c en d, Bro,
-
• de kosten van het opstellen van ruimtelijke plannen ten behoeve van het exploitatiegebied,
-
• de kosten van het opzetten en begeleiden van gemeentelijke ontwerpcompetities en prijsvragen
voor het stedenbouwkundig ontwerp van de locaties, met inbegrip van de kosten van
vergoedingen voor deelname aan de prijsvraag, en
-
• de kosten van andere door het gemeentelijk apparaat of in opdracht van de gemeente
te verrichten werkzaamheden, voor zover deze werkzaamheden rechtstreeks verband houden
met de in het Bro bedoelde voorzieningen, werken, maatregelen en werkzaamheden (plankosten
in enge zin, aldus de nota van toelichting bij het Bro2).
Het is niet in alle gevallen mogelijk gebleken de plankosten te maximeren. Dat komt
in sommige gevallen doordat de kosten van plan tot plan sterk uiteenlopen. In andere
gevallen (ontwerpcompetities) waren geen ervaringscijfers beschikbaar doordat het
om betrekkelijk nieuwe kostenposten gaat. De betreffende kosten zijn daarom niet in
de regeling opgenomen. In plaats daarvan is het de verantwoordelijkheid van gemeenten
deze kosten afzonderlijk in het exploitatieplan te ramen. De afzonderlijk in het exploitatieplan
te ramen kosten zijn opgenomen in artikel 2 van deze regeling en betreffen:
-
• plankosten voor onderzoeken anders dan grondmechanische onderzoeken (artikel 6.2.4,
onderdeel a, Bro); het gaat hierbij vooral om de milieueffectrapportage en onderzoeken
naar bodemverontreiniging en -sanering, geluidhinder, fijnstof, externe veiligheid,
archeologie, flora en fauna, verkeer en de risicoanalyse voor planschade,
-
• plankosten voor bodemsanering (artikel 6.2.4, onderdeel b, Bro),
-
• plankosten van vergoedingen voor deelname aan een prijsvraag of ontwerpcompetitie
voor het stedenbouwkundig ontwerp (artikel 6.2.4, onderdeel i, Bro), en
-
• plankosten voor bovenwijkse infrastructurele voorzieningen buiten het exploitatiegebied.
De plankosten als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen h en j, Bro vereisen hier nog
een nadere toelichting. De kosten van juridische procedures ná de vaststelling van
het ruimtelijk besluit door de gemeenteraad zijn geen kosten die kunnen worden aangemerkt
als kosten voor het opstellen van ruimtelijke plannen (artikel 6.2.4, onderdeel h,
Bro). Daarom komen dergelijk kosten niet voor verhaal in aanmerking. Ook de kosten
van het behandelen en beoordelen van planschadeverzoeken en van beroepen daartegen
zijn om dezelfde reden niet verhaalbaar.
Onder de overige gemeentelijke kosten (artikel 6.2.4, onderdeel j, Bro) vallen de
betreffende apparaatskosten die in rechtstreeks verband staan met de voorzieningen,
werken, werkzaamheden en maatregelen waarvoor plankosten kunnen worden verhaald. De
gemeente is zelf het beste in staat te bepalen welke kosten dat precies zijn. Er zijn
echter apparaatskosten die hier niet onder vallen en die daarom niet tot de te verhalen
plankosten kunnen worden gerekend, zoals:
-
• kosten voor het sluiten van overeenkomsten met partijen, zoals samenwerkingsovereenkomsten,
-
• kosten in het kader van algemene beleidsontwikkeling (bijvoorbeeld structuurvisies
voor de gehele gemeente of voor één aspect, zoals stadsvisies of kantorennota's),
en
-
• kosten voor vastgoedpromotie.
2.3 Afwijkende regeling voor kleine exploitatieplannen
Bij exploitatieplannen voor een aantal kleinere bouwplannen behoeft de in de regeling
voorgeschreven berekening niet uitgevoerd te worden. Deze bouwplannen zijn aangewezen
in artikel 5 van de regeling. Voor de plankosten gelden vaste bedragen die zijn vastgesteld
op basis van ervaringscijfers. Daarvoor is gekozen omdat het bij kleine plannen te
ver zou voeren om alle plankosten te berekenen. Daarom is het toepassen van de regeling
ongeschikt bij kleine plannen.
Overigens dient hier te worden opgemerkt dat voor kleine bouwplannen vaak geen exploitatieplan
nodig zal zijn. Kleine plannen vallen in veel gevallen onder de kruimelgevallen van
artikel 6.12, tweede lid, Wro in samenhang met artikel 6.2.1a Bro, waarvoor de gemeenteraad
een vrijstelling van het kostenverhaal kan verlenen. In dat geval zijn alleen de gebruikelijke
leges verschuldigd.
3. Toepassing van de regeling
3.1 Toepassing van de regeling bij het exploitatieplan
Bij elk exploitatieplan moeten de plankosten worden berekend in overeenstemming met
de (reken)stappen die zijn voorgeschreven in de onderhavige regeling. Maximaal dat
bedrag wordt in de exploitatieopzet opgenomen bij het jaar van vaststelling van het
exploitatieplan (zie artikel 6). De plankosten worden dus niet uitgezet in de tijd,
maar worden eenmalig opgenomen in de exploitatieopzet. Dat spaart werk en kosten.
Er is een rekenmodel (spreadsheet) ontwikkeld dat het gemakkelijk maakt om de regeling
toe te passen en de maximaal te verhalen plankosten te bepalen. Het model maakt geen
onderdeel uit van deze regeling. Het is echter wel aan te bevelen om het model te
gebruiken en om een kopie van het ingevulde model, de ingevulde vragenlijst, de productenlijst
en het resultaatoverzicht bij het exploitatieplan te voegen. Daarmee kunnen de te
verhalen plankosten op een inzichtelijke manier worden gerechtvaardigd. Het model
is te downloaden vanaf www.rijksoverheid.nl. Bij het model hoort ook een toelichting.
3.2 Toepassing bij herziening van het exploitatieplan
Bij elke herziening van het exploitatieplan (jaarlijks op grond van artikel 6.15,
eerste lid, Wro) worden de plankosten opnieuw berekend, in beginsel op basis van de
dan geldende regeling en de dan bekende kenmerken van het project. De regeling wordt
jaarlijks geactualiseerd en wordt binnen vijf jaar geëvalueerd. Bij de jaarlijkse
actualisering worden de uurtarieven van de verschillende deskundigen (tabel 2) waar
nodig aangepast. Zie hierover verder paragraaf 6 van deze toelichting. Bij een ingrijpende
wijziging van deze regeling die verder gaat dan de jaarlijkse actualisatie van tarieven,
zal worden bezien of overgangsrecht ten aanzien van bestaande exploitatieplannen nodig
is.
3.3 Toepassing bij de berekening van de exploitatiebijdrage bij de omgevingsvergunning
voor bouwen
Soms zullen vergunningaanvragers zelf delen van de voorzieningen in een gebied realiseren.
Artikel 6.19 Wro bepaalt dat de kosten die zij in dat geval maken in mindering worden
gebracht op de te betalen exploitatiebijdrage. Volgens het artikel is de kostenraming
in het exploitatieplan daarvoor de maatstaf. Wat de plankosten betreft, kan die raming
nooit hoger zijn dan het bedrag dat aan de hand van deze regeling is bepaald. Daarmee
stelt de regeling ook een maximum aan het op de exploitatiebijdrage in mindering te
brengen bedrag.
De gemeente zal ook bij voorzieningen die door een particuliere eigenaar worden gerealiseerd
nog plankosten ter begeleiding maken. Hierin is voorzien door te bepalen dat niet
het gehele bedrag voor vermindering of vergoeding in aanmerking komt (zie artikel
8). De in rekening te brengen plankosten worden van de vermindering of vergoeding
afgetrokken, oftewel er vindt een verrekening plaats. De grondslag daarvoor is neergelegd
in artikel 6.2.6 Bro, aangezien op grond van dat artikel met betrekking tot plankosten
de hoogte en de begrenzing van de via het exploitatieplan verhaalbare kosten kan worden
vastgesteld. De hoogte van die plankosten is dus ook vastgesteld voor het geval dat
een particulier zelf activiteiten verricht, namelijk als percentage van de te verminderen
of vergoeden kosten waarop de particulier op grond van artikel 6.19 Wro recht heeft.
Deze regels moeten ook bij een posterieure overeenkomst in acht worden genomen. Posterieure
overeenkomsten mogen immers niet afwijken van het exploitatieplan (artikel 6.24, tweede
lid, Wro). Het exploitatieplan moet op zijn beurt in overeenstemming zijn met deze
regeling.
3.4 Toepassing bij afrekening op basis van het exploitatieplan
Ook bij de eindafrekening van het exploitatieplan wordt deze regeling toegepast. Dat
de eindafrekening van het exploitatieplan plaatsvindt met toepassing van het deze
regeling, betekent dat slechts een beperkte nacalculatie hoeft plaats te vinden. Er
hoeft alleen te worden bepaald of de producten en activiteiten die waren vermeld in
het exploitatieplan op basis waarvan de exploitatiebijdrage is berekend ook daadwerkelijk
zijn geleverd en uitgevoerd. Als bijvoorbeeld meer of minder onteigeningen zijn gedaan
dan bij het opstellen van het exploitatieplan was voorzien, wordt dat aantal bij de
afrekening gecorrigeerd. Echter, als het bedrag aan plankosten hoger wordt, kan dat
niet extra in rekening worden gebracht. Het risico van hogere kosten is voor de gemeente,
zo vloeit voort uit de Wro. Een en ander betekent dat de eindafrekening plaatsvindt
op basis van de kentallen voor uren, tarieven en vaste bedragen van het exploitatieplan.
Daaraan is via deze regeling een maximum gesteld. In het geval de gemeente deze maxima
in het exploitatieplan heeft overgenomen, vindt de eindafrekening dus plaats op basis
van de kentallen van deze regeling. Het staat gemeenten echter vrij om minder dan
het maximum van de plankosten te verhalen.
Rente en inflatie worden niet in de berekening van de plankosten betrokken. In artikel
6 van de onderhavige regeling is bepaald dat de plankosten eenmalig in de exploitatieopzet
worden opgenomen bij het jaar van vaststellen van het exploitatieplan. Bij de jaarlijkse
herziening van het exploitatieplan zijn de plankosten daarom reeds gemaakte, onveranderlijke
kosten. De plankosten tellen uiteraard wel mee in het exploitatieresultaat en zolang
er een exploitatietekort is, wordt daarover rente betaald. Doordat de plankosten niet
worden uitgezet in de tijd, is echter niet te bepalen welke rentelasten aan de plankosten
moeten worden toegerekend.
4. Effecten van deze regeling
4.1 Effecten op privaatrechtelijke overeenkomsten
Deze regeling is niet van toepassing op anterieure overeenkomsten (grondexploitatieovereenkomsten
gesloten voor de vaststelling van een exploitatieplan), maar kan daarbij worden gebruikt
bij wijze van indicatie. Immers, duidelijk is welk bedrag aan plankosten maximaal
in rekening gebracht zou kunnen worden als een exploitatieplan zou worden gemaakt
en deze regeling zou worden toegepast. Wel geldt deze regeling voor posterieure overeenkomsten,
omdat daarop het exploitatieplan van toepassing is (zie ook artikel 6.24, tweede lid,
Wro).
4.2 Effecten voor het bedrijfsleven en burgers
Het bedrijfsleven en burgers profiteren van deze regeling, omdat de berekening van
de plankosten transparant en eenvoudig controleerbaar is. Voorts is er geen beroep
mogelijk tegen de kostensoorten en de hoogte daarvan, aangezien die in deze regeling,
een algemeen verbindend voorschrift, zijn vastgelegd. Er is enkel een exceptieve toetsing
van deze kostensoorten mogelijk als er tegen een specifiek exploitatieplan en de daarin
opgenomen te verhalen plankosten beroep wordt ingesteld. Dankzij deze regeling wordt
het exploitatieplan transparanter en meer voorspelbaar, zodat particuliere eigenaren
daarop beter kunnen anticiperen. Als de regeling goed wordt gebruikt, zullen de totale
kosten die via een exploitatieplan kunnen worden omgeslagen over de particuliere eigenaren,
niet stijgen. Overigens zijn er geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven.
Deze regeling richt zich primair tot gemeenten.
4.3 Bestuurslasten en lasten rechterlijke macht
Naar verwachting zullen de bestuurlijke lasten door toepassing van deze regeling dalen.
De toepassing van een uniform rekenmodel vergt veel minder werk dan het per project
opstellen van een kostenraming, het bijhouden van de kosten gedurende de looptijd
van een project, het jaarlijks bijstellen van die kostenraming en het opstellen van
een eindafrekening op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten. De lasten door geschilprocedures
met betrekking tot verhaalde plankosten zullen eveneens dalen doordat de regeling
naar verwachting een aantal mogelijke geschilpunten oplost en lastige bewijsproblemen
voorkomt. Als gemeenten de regeling toepassen met behulp van het nieuwe rekenmodel
wordt duidelijk tot welke hoogte bepaalde plankosten kunnen worden verhaald zonder
dat de hoogte van de kosten aangetoond hoeft te worden.
5. Advisering en consultatie
Het eerste concept van de ministeriële regeling heeft in 2010 een internetconsultatie
doorlopen.3 Tegelijkertijd is het bijbehorende rekenmodel – de zogenaamde plankostenscan – op
het internet gepubliceerd. Dat bood gemeenten en andere geïnteresseerden de gelegenheid
om de ministeriële regeling in de praktijk testen. De internetconsultatie heeft 34
reacties opgeleverd. De reacties richtten zich vooral op de wijze van ramen van de
kosten van voorbereiding, uitvoering en toezicht (VTU) en de tarieven voor de inzet
van deskundigen. Het commentaar was dat de methode voor het ramen van de VTU-kosten
te grof was. De VTU-kosten waren geraamd als een percentage van de totale kosten.
Ook waren de tarieven van de in te zetten deskundigen te hoog. De tarieven dateerden
van vóór de crisis in de bouw en de gebiedsontwikkeling, toen er nog substantiële
schaarsteopslagen voor verschillende deskundigen golden.
In vervolg op de internetconsultatie is een methode ontwikkeld om de VTU-kosten meer
precies te ramen en zijn de tarieven aangepast. Dat is gebeurd in nauw overleg met
organisaties van gemeenten, ontwikkelaars en bouwers. Specifiek waren daar de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Vereniging van Grondbedrijven (VvG), de Vereniging
voor ontwikkelaar & bouwondernemers (NVB) en de Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling
Maatschappijen (NEPROM) bij betrokken. De VTU-kosten zijn uitgesplitst in een groot
aantal afzonderlijk te berekenen kostenposten. Daarnaast zijn de tarieven aangepast
aan de actuele marktomstandigheden. Tot slot is het definitieve concept voorgelegd
aan de organisaties die ook bij de ontwikkeling van de rekenmethodiek betrokken zijn
geweest.
Eind 2016 is deze regeling geconsulteerd bij de VNG, de VvG, de NVB en de NEPROM.
Naar aanleiding daarvan zijn nog enkele verfijningen aangebracht. Alle partijen zijn
er voorstander van om de regeling zo snel mogelijk in werking te laten treden.
6. Herziening en evaluatie
Deze regeling zal na de inwerkingtreding jaarlijks worden geactualiseerd in die zin
dat de tarieven worden geïndexeerd. Vijf jaar na inwerkingtreding of eerder, indien
dat nodig wordt geacht in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet of vanwege
andere dringende omstandigheden, zal een evaluatie plaatsvinden.
Bij de jaarlijkse actualisatie zullen de uurtarieven in tabel 2 worden geïndexeerd
conform dan geldende collectieve arbeidsovereenkomst voor gemeenteambtenaren (CAR-UWO),
om te zorgen dat de in deze regeling vermelde tarieven zo veel mogelijk blijven aansluiten
bij de werkelijkheid.
Bij de vijfjaarlijkse evaluatie zal onderzoek plaatsvinden naar de effectiviteit en
efficiëntie van de regeling in de praktijk, inclusief het gebruik van het rekenmodel.
Daarnaast zal worden nagegaan of en in hoeverre de volgende aspecten van de regeling
aanpassing behoeven:
-
• de lijst van producten en activiteiten,
-
• de kengetallen bij de producten en activiteiten, en
-
• de correcties door middel van invloeds- en complexiteitsfactoren.
Wat de invloeds- en complexiteitsfactoren betreft, zal vooral ook worden onderzocht
of de correcties voldoende zijn om de plankosten van binnenstedelijke plannen te bepalen.
7. Omgevingswet
De strekking van de onderhavige regeling zal worden gehandhaafd onder de Omgevingswet.
Daarvoor is een grondslag in artikel 12.6, vijfde lid, van de Omgevingswet opgenomen.
ARTIKELSGEWIJS DEEL
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In artikel 1 zijn de in de regeling gebruikte begrippen omschreven. Hier worden de
begripsbepalingen die een nadere toelichting behoeven, behandeld.
Binnenstedelijke locatie, historisch gebied, inbreidingslocatie, uitbreidingslocatie
en uitleglocatie
De ligging van een gebied is van invloed op de plankosten. De regeling bepaalt daarom
dat in een aantal gebieden een opslag op de plankosten geldt, de zogenaamde invloedsfactor.
De desbetreffende gebieden worden in artikel 1 gedefinieerd. De percentages van de
invloedsfactor zijn te vinden in de bijlage.
Bij het opstellen van de regeling heeft voor de maximering van de plankosten in een
exploitatieplan de bouw op een uitleglocatie als referentie gediend. Voor een exploitatieplan
dat ziet op een dergelijk gebied is de invloedsfactor 0. Bij de overige typen gebieden
worden de plankosten verhoogd met het percentage van de invloedsfactor ‘ligging van
het exploitatiegebied’ dat in tabel 3 onder B is te vinden. Die overige typen gebieden
zijn binnenstedelijke locaties, inbreidingslocaties, uitbreidingslocaties en historische
gebieden.
Relevante variabelen om te bepalen van welk type gebied sprake is, zijn de ligging
binnen of buiten de bebouwde kom en het percentage van de grond dat onbebouwd is.
Voor het begrip bebouwde kom is aangesloten bij de omschrijving van bebouwde kom in
de Wegenverkeerswet 1994. Voor de bepaling van het percentage bebouwde grond worden
kassen aangemerkt als bebouwd gebied. De verschillende gebiedstypen kunnen als volgt
worden verdeeld in een matrix:
|
Binnen de bebouwde kom
|
Buiten de bebouwde kom
|
Minder dan 70% onbebouwd
|
Binnenstedelijke locatie
|
Uitbreidingslocatie
|
Meer dan 70% onbebouwd
|
Inbreidingslocatie
|
Uitleglocatie
|
Een bijzonder, vijfde gebiedstype dat zich kan voordoen bij uitsluiting van één van
de andere typen, is het historisch gebied. Bij de omschrijving van historisch gebied
wordt opgemerkt dat voor de berekening beide typen grondoppervlaktes (voor monumenten
en voor beschermd stads- of dorpsgezicht) bij elkaar kunnen worden opgeteld, voor
zover ze niet overlappen. Er kan in drie gevallen sprake zijn van een historisch gebied:
als op meer dan 10% van het grondoppervlak monumenten zijn gebouwd, als meer dan 50%
van het grondoppervlak in beschermd stads- of dorpsgezicht is gelegen of als meer
dan 50% van het grondoppervlak wordt beslagen door monumenten en beschermd stads-
en dorpsgezicht tezamen (maar afzonderlijk de eerdergenoemde drempels niet halen).
Bodemgesteldheid
In gebieden met bodems die moeilijk zijn te bebouwen, zijn de plankosten hoger dan
elders. Ook hier geldt daarom een opslag op de plankosten volgens een invloedsfactor.
In dit geval is dat de invloedsfactor bodemgesteldheid (tabel 3, onder G). Het begrip
bodemgesteldheid heeft in het kader van deze regeling uitsluitend betrekking op de
fysieke gesteldheid van de bodem. Er wordt dus niet gedoeld op bodemvervuiling of
(de noodzaak van) bodemsanering. Er wordt wat betreft de kwaliteit van de bodem onderscheid
gemaakt in:
-
• slecht, wanneer sprake is van bouwen op veenbodem of op klei op veenbodem,
-
• goed, wanneer gebouwd wordt op een zandbodem en er geen maatregelen nodig zijn op
het gebied van voorbelasten,
-
• normaal, wanneer de bodemgesteldheid niet valt onder goed of slecht en er dus sprake
is van een ander bodemtype.
Normale bodemgesteldheid is in artikel 1 niet expliciet gedefinieerd, omdat het vanzelfsprekend
is dat daarvan sprake is als niet kan worden gesproken van slechte of goede bodemgesteldheid.
Bij een slechte bodemgesteldheid mag worden aangenomen dat er eerst voorbelast moet
worden alvorens tot bouwen overgegaan kan worden. Ook andere dan de genoemde bouwfysisch
vergelijkbare bodemsoorten vallen in de categorie slechte bodemgesteldheid, zoals
moerassige gronden.
Bouwpercelen en deelgebieden
Het maakt voor de plankosten verschil of het exploitatieplan één project betreft of
meerdere deelprojecten en of werken en werkzaamheden in het exploitatiegebied als
geheel of alleen in een deel daarvan worden uitgevoerd. Hiervoor zijn ook enkele begripsbepalingen
nodig. Een exploitatiegebied kan uit meerdere deelgebieden bestaan. Een deelgebied
is een gedeelte van een exploitatiegebied dat in één fase ontwikkeld en bebouwd wordt.
Een deelgebied valt vaak samen met een uitwerkingsplan. Binnen een deelgebied liggen
één of meer bouwpercelen: aaneengesloten stukken grond waarop zelfstandige, bij elkaar
horende bebouwing is toegestaan. Voor sommige gevallen is voor het aantal deelgebieden
binnen het project een fictie in het leven geroepen (zie de bijlage bij de regeling).
Civiele en cultuurtechniek
De plankosten van civiele en cultuurtechnische werken en werkzaamheden zijn in deze
regeling onderverdeeld in een aantal producten en activiteiten, die weer verdeeld
zijn in onderdelen. Dat maakt het noodzakelijk de betreffende werken en werkzaamheden
ook te definiëren (ophogen, bouw- en woonrijp maken enzovoorts). Daarbij is aangesloten
bij de gebruikelijke uitleg van die begrippen.
Herstructureringsgebied
Er is sprake van herstructureringsgebied indien ingrijpende wijzigingen in de (steden)bouwkundige
structuur van het gebied aangebracht worden. Dat is het geval als in een exploitatiegebied
voor meer dan 50% van de uitgeefbare gronden sprake is van vernieuwing van bestaande
bebouwing of van sloop met vervangende nieuwbouw. Het gaat vaak om stedelijke vernieuwing
van verouderde wijken met een complex aan problemen (fysiek, economisch, sociaal)
en om de aanpak van de openbare ruimte en sloop en vervangende nieuwbouw van vastgoed.
Het betreft een integrale aanpak om een kwalitatieve impuls aan een stuk stad te geven,
waardoor het gebied in een nieuwe fase van de levenscyclus terechtkomt.
Integraal en partieel ophogen en voorbelasten, aanbrengtijd, zettingstijd en verwijdertijd
In de regeling wordt verder onderscheid gemaakt tussen integraal en partieel ophogen
en voorbelasten. Door middel van een definitiebepaling is duidelijk gemaakt waar de
grens tussen partieel en integraal ligt: als meer dan 60% van het exploitatiegebied
opgehoogd of voorbelast wordt, is sprake van integraal ophogen of voorbelasten. Het
voorbelasten volgt een vast proces, waarin een aanbrengtijd, een zettingstijd en een
verwijdertijd worden doorlopen. De aanbrengtijd is een in de grondexploitatie gebruikelijk
begrip. Dat is de tijd die het kost om de handeling van het (ophogen of) voorbelasten
uit te voeren. De zettingstijd is de tijd die nodig is om de voorbelasting haar werk
te laten doen en de bodem te laten inklinken. De verwijdertijd is dan de tijd die
het kost om de voorbelastende laag weer te verwijderen.
Invloeds- en complexiteitsfactoren
De regeling bepaalt dat de uitkomsten van de berekening van de plankosten in een aantal
gevallen moeten worden gecorrigeerd door ze te verhogen met een invloedsfactor, een
complexiteitsfactor of beide (of te verlagen als het percentage negatief is). De invloedsfactor
geeft aan welke bijzondere factoren, die een hoger of lager bedrag aan plankosten
rechtvaardigen, van invloed zijn op het project. De complexiteitsfactor geeft aan
of een project door een samenspel van bijzondere omstandigheden extra ingewikkeld
is en wordt berekend op basis van de invloedsfactoren. Daarom wordt op deze plaats
alleen aandacht besteed aan de definities die van belang zijn bij enkele invloedsfactoren,
te weten de ligging van het gebied, de bodemgesteldheid en het al dan niet zijn van
een herstructureringslocatie.
Plankosten
De omschrijving van plankosten is gegeven en toegelicht in paragraaf 2.2 van deze
toelichting. Zij vloeit voort uit artikel 6.2.6 Bro, waarin is verwezen naar artikel
6.2.4 Bro. Met de definitie van plankosten is de reikwijdte van de regeling deels
bepaald. Echter, niet alle plankosten vallen onder deze regeling. Het is niet mogelijk
gebleken aan alle plankosten een maximum te stellen. In sommige gevallen verschillen
de plankosten te sterk van gebied tot gebied. In andere gevallen waren geen algemeen
toepasbare ervaringscijfers beschikbaar. Daarom zijn in artikel 2 enkele plankosten
uitgezonderd van deze regeling.
Looptijd
De looptijd van een project start eerder dan het moment van vaststelling van een exploitatieplan
(wanneer de exploitatieperiode start). Er moeten immers ook voorbereidingen worden
getroffen. In de omschrijving van looptijd is daarmee rekening gehouden. De looptijd
van het project bestaat dus uit de exploitatieperiode en de daaraan voorafgaande periode
van planvorming. De voorbereidingsperiode waarmee rekening mag worden gehouden, wordt
bepaald door de complexiteitsfactor (en dus indirect door de invloedsfactor; zie daarvoor
ook artikel 3, vijfde lid, van deze regeling).
Artikel 2. Uitgezonderde plankosten
In dit artikel wordt een aantal plankosten uitgezonderd van de toepasselijkheid van
deze regeling. Dat betekent dat via deze regeling geen maximum aan deze plankosten
wordt gesteld. De betreffende plankosten moeten afzonderlijk in het exploitatieplan
worden geraamd. De redenen daarvoor zijn in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van
deze toelichting beschreven.
Artikel 3. Berekening plankosten
Uitgangspunt van de regeling is dat de maximaal te verhalen plankosten een optelsom
zijn van de kosten van de producten en activiteiten die bij het exploitatieplan van
toepassing zijn. De lijst van producten en activiteiten is opgenomen in tabel 1 van
de bijlage. Het betreft producten die door de gemeente ten behoeve van de voorbereiding
en uitvoering van het exploitatieplan worden geleverd en activiteiten die door de
gemeente worden verricht.
De plankosten per product of activiteit worden vervolgens berekend door een hoeveelheid
met een prijs te vermenigvuldigen en het resultaat te corrigeren als zich bijzondere
omstandigheden voordoen (door middel van een invloeds- of complexiteitsfactor). In
de meeste gevallen is de hoeveelheid het aantal uren dat nodig is om een product te
leveren of een activiteit te verrichten en is de prijs het uurtarief van de in te
zetten deskundigen. Het aantal uren van de inzet van deskundigen is daarbij gebaseerd
op vuistregels die aangeven hoeveel uren nodig zijn om één eenheid van de in het exploitatieplan
genoemde werken, werkzaamheden en maatregelen uit te voeren. Een voorbeeld van een
dergelijke vuistregel is dat een taxateur 24 uur nodig heeft voor het taxeren van
een onbebouwd perceel. In sommige gevallen worden de kosten ook berekend door het
aantal eenheden uit het exploitatieplan direct te vermenigvuldigen met een vaste prijs.
Zo geldt voor de kosten van veldonderzoek bij integraal ophogen een vaste prijs van
€ 2.000,– per hectare op te hogen terrein (opgenomen tezamen met inmeten voor een
totaal bedrag van € 2.500,– per hectare). Hoeveelheden en vaste prijzen zijn vermeld
in tabel 1 van de bijlage. De tarieven van de in te zetten deskundigen zijn te vinden
in tabel 2.
De vuistregels of kentallen in deze regeling zijn gebaseerd op ervaringscijfers bij
soortgelijke plannen. Als referentie is een exploitatieplan voor een uitleglocatie
van 15 hectare gebruikt. Het resultaat van de vermenigvuldiging van hoeveelheid en
prijs zal daarom niet in alle gevallen een nauwkeurig resultaat opleveren. Zo zullen
de plankosten in binnenstedelijke gebieden hoger zijn dan op uitleglocaties. Daarom
worden de uitkomsten van de berekening waar nodig gecorrigeerd door ze te verhogen
of te verlagen met een invloedsfactor, een complexiteitsfactor of beide. Aan de hand
van de bijlage is te bepalen bij welke producten en activiteiten invloedsfactoren
en complexiteitsfactoren van toepassing zijn. Wanneer beide factoren van toepassing
zijn, wordt eerst de invloedsfactor toegepast en vervolgens de complexiteitsfactor.
Dat betekent een samengestelde op- of afslag door de complexiteitsfactor: de complexiteitsfactor
heeft ook betrekking op de verhoging of verlaging die het gevolg is van de invloedsfactor.
Het percentage waarmee de plankosten van de desbetreffende producten en activiteiten
wordt verhoogd of verlaagd, wordt bepaald met behulp van tabel 3. Zoals in artikel
3, derde en vierde lid, is aangegeven, is dit het gemiddelde van de percentages van
de bij het desbetreffende product of de desbetreffende activiteit genoemde invloedsfactoren
die bij het exploitatieplan van toepassing zijn.
Alleen plankosten die gedurende de looptijd van het project worden gemaakt, komen
voor verhaal in aanmerking. In artikel 3, vijfde lid, wordt aan de periode van planvorming
een grens gesteld. Historische plankosten komen slechts beperkt voor verhaal in aanmerking,
omdat steeds moeilijker is aan te tonen dat de betreffende plankosten ten behoeve
van het exploitatieplan zijn gemaakt. De periode van planvorming is in beginsel op
twee jaar gesteld. Indien de complexiteitsfactor tussen 30% en 50% ligt, is de periode
van planvorming drie jaar en bij een complexiteitsfactor groter dan 50% is de periode
van planvorming vier jaar. In het kader van deze regeling is niet van belang hoe lang
de periode van planvorming daadwerkelijk heeft geduurd. De periode van planvorming
wordt altijd op basis van de hiervoor vermelde berekeningswijze bepaald.
Artikel 4. Evenredige toedeling kosten bij groter gebied
Sommige plankosten zijn niet volledig toe te rekenen aan het exploitatiegebied, maar
ook aan andere gebieden. In artikel 6.13, zesde lid, Wro is dit principe al tot uitdrukking
gebracht. In artikel 4 is dit principe dat kosten die voor een groter gebied dan het
exploitatiegebied worden gemaakt, naar evenredigheid worden toebedeeld aan het exploitatiegebied,
nader uitgewerkt voor de plankosten die verband houden met het bestemmingsplan, een
omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan of een projectuitvoeringsbesluit.
Bij deze plankostensoort doet deze situatie zich vaak voor. Bij andere plankostensoorten
vrijwel nooit. Als maatstaf is gekozen voor de oppervlakte van de te vergelijken gebieden.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Indien het exploitatiegebied een tiende deel
van de oppervlakte van het bestemmingplangebied beslaat, wordt dus 10% van de totale
plankosten van het bestemmingsplangebied opgenomen in de berekening van de ten hoogste
te verhalen plankosten voor het exploitatieplan.
Artikel 5. Plankosten kleine plannen
Bij kleine plannen is gebleken dat de uitkomsten van de berekening als bedoeld in
de artikelen 3 en 4 soms niet goed overeenkomen met de werkelijkheid. Een verdere
verfijning van het model bleek vooralsnog niet haalbaar. Het geheel vrijgeven van
de plankosten bij zulke plannen is echter niet wenselijk omdat juist bij de kleine
plannen belangen van burgers betrokken kunnen zijn. Daarom is in dit artikel gekozen
voor het opnemen van een vast maximaal totaalbedrag voor de plankosten. Eventuele
plankosten voor civieltechnische werkzaamheden zijn geen onderdeel van dit bedrag,
maar moeten apart worden geraamd. Dat is in het tweede lid bepaald.
De in het eerste lid opgenomen bedragen zijn gebaseerd op ervaringen van verschillende
bureaus en gemeenten. Bij het bepalen van de bedragen is gebleken dat een onderscheid
nodig is tussen exploitatieplannen waarbij de bouwplanmogelijkheden bestaan uit hoofdzakelijk
kassenbouw en andere bouwplannen. Voorts is rekening gehouden met de aard en omvang
van het bouwprogramma.
Artikel 6. Boekhoudkundige verwerking plankosten
In dit artikel is aangegeven hoe de plankosten boekhoudkundig worden opgenomen in
de exploitatieopzet. Plankosten worden in werkelijkheid gemaakt vanaf het begin van
een project tot aan de overdracht van een nieuw ontwikkeld gebied aan de gemeentelijke
beheerorganisatie. In de grondexploitatie zal de planeconoom de plankosten faseren,
passend bij de planning van de activiteiten en producten waarvoor de plankosten gemaakt
worden. Deze regeling kiest voor een vereenvoudiging van de werkelijkheid en gaat
er vanuit dat de plankosten als één post, op één moment in het exploitatieplan worden
opgenomen. Dat is het moment dat het exploitatieplan wordt vastgesteld. De gedachte
hierachter is dat het koppelen van de plankosten aan het moment van vaststellen van
het exploitatieplan een redelijke middeling geeft tussen al gemaakte en nog te maken
plankosten en tussen de al verstreken planontwikkelingstijd en de nog benodigde planontwikkelings-
en realisatietijd.
Artikel 7. Plankosten bij afrekening
In dit artikel wordt aangegeven hoe de plankosten worden ingeboekt bij de afrekening
van het exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.20 Wro. In het artikel is bepaald
dat niet de daadwerkelijke gemaakte plankosten worden opgenomen in de afrekening,
maar de met toepassing van de rekenkundige uitgangspunten van het exploitatieplan
geraamde plankosten, waarbij de uitgangspunten die in de bijlage van deze regeling
zijn vermeld, het maximum vormen. Bij de afrekening hoeft dan alleen te worden bepaald
hoeveel producten zijn geleverd en welke activiteiten hebben plaatsgevonden, zoals
het aantal taxaties.
Artikel 8. Plankosten bij uitvoering activiteiten door aanvrager
Nadat het bedrag aan plankosten is opgenomen in de exploitatieopzet, volgt uit het
exploitatieplan welke exploitatiebijdrage per aanvraag van een omgevingsvergunning
of via een posterieure overeenkomst verschuldigd is. Indien uiteindelijk de exploitatiebijdrage
wordt opgelegd als voorschrift bij de omgevingsvergunning voor bouwen, heeft de vergunninghouder
recht op aftrek van kosten als bedoeld in het exploitatieplan, voor zover hij die
voor eigen rekening heeft gemaakt (artikel 6.19 Wro). Voor wat betreft de plankosten
zal het voornamelijk gaan om de plankosten bij het bouw- en woonrijp maken. Daarbij
geldt als eis dat de geleverde prestaties, producten en activiteiten voldoen aan de
eisen in het exploitatieplan. In het eerste lid is bepaald dat de regeling wordt toegepast.
Het gaat dus niet altijd om de werkelijke kosten; er is een maximaal bedrag dat op
de exploitatiebijdrage in mindering kan worden gebracht.
Bij plankosten doet zich de complicatie voor dat de gemeente ook bij producten en
activiteiten die door een particuliere eigenaar worden geleverd, nog plankosten ter
begeleiding zal maken. Hierin is in het tweede lid voorzien door te bepalen dat maximaal
80% van de berekende kosten van civiele en cultuurtechniek, 60% van de berekende kosten
voor ruimtelijke ordeningsbesluiten en 90% van de berekende overige plankosten daadwerkelijk
in mindering wordt gebracht op de exploitatiebijdrage. Hier is dus sprake van verrekening:
formeel wordt wel het gehele bedrag vergoed, maar daar wordt tegelijkertijd het bedrag
vanaf getrokken dat de gemeente alsnog aan plankosten maakt voor de begeleiding.
Deze bepaling is ook van toepassing op de afzonderlijke vergoeding door de gemeente
aan de particuliere eigenaar voor in het exploitatieplan voorziene werkzaamheden (artikel
6.22 Wro). Dit betreft een situatie waarin de aanvraag om vergoeding niet gekoppeld
is aan de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 9. Jaarlijkse actualisatie
In artikel 9 van de regeling is een jaarlijkse actualisering (indexatie) van de regeling
opgenomen. De tarieven in tabel 2 worden dan aangepast aan de dan geldende salarissen
van gemeenteambtenaren op basis van de CAR-UWO. Dit is toegelicht in paragraaf 6 van
de toelichting.
Artikel 10. Evaluatiebepaling
Bepaald is dat de regeling binnen vijf jaar wordt geëvalueerd om te zorgen dat de
verhaalbare plankosten blijven aansluiten op de gemeentelijke praktijk en de feitelijke
omstandigheden. Ook kan met een evaluatie worden bereikt dat een goed zicht komt op
de plankosten die gemeenten maken, zodat de berekening op basis van regeling de feitelijke
kosten zo dicht mogelijk benadert. Om die reden wordt in het tweede lid een aantal
zaken specifiek benoemd dat in de evaluatie zal worden meegenomen. Zie daarover ook
paragraaf 6 van deze toelichting.
Artikel 11. Overgangsrecht
Dit artikel bevat het overgangsrecht. Op exploitatieplannen die voor inwerkingtreding
van de regeling al in procedure zijn gebracht en openbaar zijn, doordat ze ter inzage
zijn gelegd, hoeft de regeling niet te worden toegepast. In de praktijk wordt het
model dat met deze regeling wordt vastgelegd overigens al langere tijd door veel gemeenten
gebruikt.
Artikel 12. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2017, in overeenstemming met
het systeem van vaste verandermomenten. Voor gemeenten is de overgang naar deze regeling
over het algemeen relatief klein, vanwege de bekendheid met het onderliggende model
en het huidige geaccepteerde gebruik van het model dat in 2010 ter consultatie openbaar
is gemaakt. Bovendien zijn de gemeenten, via de VNG, uitgebreid geconsulteerd bij
de voorbereiding van deze regeling. Hetzelfde geldt voor de ontwikkelaars en bouwers,
die via de VvG, NVB en NEPROM zijn vertegenwoordigd.
Bijlage, behorende bij de artikelen 1, 3, eerste tot en met vierde lid, 4, 5, tweede
lid, 8, tweede lid, 9 en 10, tweede lid, onder a, van de Regeling plankosten exploitatieplan
Tabel 1 (producten en activiteiten, tijdsbeslag en kosten)
Voor de bepaling van de plankosten van een gemeente zijn in deze regeling bepaalde
producten en activiteiten vastgesteld waarvan de kosten worden berekend die maximaal
voor kostenverhaal in aanmerking mogen worden genomen. De producten en activiteiten
zijn benoemd in tabel 1 van de bijlage bij de regeling. Hier wordt per product of
activiteit aangegeven wat de gehanteerde uitgangspunten zijn en wordt het product
of de activiteit kort omschreven.
Product 1: Verwerving
Onder de noemer van het product verwerving worden de uren van de verwerver, taxateur
en privaat jurist en de kosten van de advocaat (in geval van een gerechtelijke onteigening)
berekend. Zij voeren onderstaande activiteiten uit met als doel om gronden voor de
gemeente aan te kopen die noodzakelijk zijn voor de planontwikkeling. Het betreft
alleen gronden die verworven moeten worden door de gemeente. Het betreft uitsluitend
gronden die zijn aangegeven op de verwervingskaart in het exploitatieplan (artikel
6.13, tweede lid, onderdeel a, Wro). De kosten omvatten niet de uren van de projectmanager,
planeconoom, tekenaar en landmeetkundige en het uitvoeren van bodemonderzoeken of
asbestonderzoeken. Het betreft evenmin de aankoop- en notariskosten.
1.1 Taxatie inbrengwaarde percelen in het exploitatiegebied
Alle gronden en te slopen opstallen in het exploitatiegebied worden getaxeerd voor
de inbrengwaarde. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen onbebouwde en bebouwde
percelen, omdat de taxatie van onbebouwde percelen veel minder tijd vergt. Tevens
is een minimum aantal uren voor taxatie vastgesteld (zie tabel 1), dat wordt vermenigvuldigd
met een uurtarief om te komen tot een bedrag aan ambtelijke kosten. De bepaling van
de waardes wordt door een onafhankelijk taxateur gedaan. Er worden eveneens kosten
gerekend voor de ambtelijke begeleiding van deze persoon. Ook wordt gerekend met een
jaarlijkse herziening en een vijfjaarlijkse hertaxatie. Het herzien van de taxaties
kost minder tijd dan een volledige hertaxatie. Daarom bedragen de kosten van de herziening
slechts 15% van de kosten van de eerste taxatie. Op de ambtelijke begeleiding kan
minder worden bespaard: per herziening bedraagt de ambtelijke begeleiding een kwart
van de begeleidingstijd bij de eerste taxatie.
1.2 Aankopen onroerende zaken
Onderdelen van deze activiteit zijn:
-
− bezoek(en) brengen,
-
− eventueel opstellen schadeloosstelling,
-
− onderhandelen,
-
− schriftelijke aanbiedingen doen,
-
− administratieve handelingen.
De onderdelen kadastrale recherche, inventariseren van het object en taxeren en ramen
van onroerende zaken vinden reeds bij product 1.1 in tabel 1 plaats.
De verwerver gaat in gesprek met de eigenaar van de aan te kopen onroerende zaken.
Voor het bepalen van het tijdsbeslag is het van belang te weten hoeveel onroerende
zaken er in een exploitatiegebied verworven worden. Vier typen onroerend goed worden
onderscheiden, elk met een ander tijdsbeslag:
-
− onbebouwd perceel (bijvoorbeeld grasland of bos),
-
− woning,
-
− (agrarisch) bedrijf, kantoor, winkel,
-
− bijzondere object, bijvoorbeeld een kerk, zwembad, vuilstortplaats of volkstuinencomplex.
Om volledig over de onroerende zaak te kunnen beschikken, moeten de objecten vrij
van huur, pacht en andere rechten gemaakt worden. Indien sprake is van huur- en pachtontbindingen
of ontbinding van andere rechten door de gemeente, is er een zelfde tijdsbeslag als
bij het aankopen. Uitgangspunt is dat de ontbinding één maal (dus in zijn geheel)
plaatsvindt.
Wanneer een te verwerven (agrarisch) bedrijf, kantoor, winkel of bijzonder object
gelegen is in een herstructureringsproject, zijn 25% meer uren benodigd voor de verwerving.
Dat is zo, omdat er onzekerheid bestaat over de waarde van het object bij ongewijzigd
gebruik en ongewijzigde bestemming.
1.3 Onteigenen van onroerende zaken
Indien partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, kan de gemeente het instrument
van de onteigening inzetten. De onteigeningsprocedure bestaat uit twee delen, een
administratieve en een gerechtelijke. In de administratieve procedure worden gronden
aangewezen die onteigend worden voor bepaalde doeleinden. De gemeentelijke activiteiten
die hierbij horen, zijn onder andere het verzamelen van informatie, het maken van
tekeningen, het opstellen van een voorstel van het college van burgemeester en wethouders
aan de gemeenteraad om een onteigeningsverzoek te doen, het gereed maken van het verzoek
en alle in te dienen stukken en het indienen van een reactie op de ingediende zienswijzen.
De administratieve procedure eindigt met een koninklijk besluit. Hiermee kan de onteigenende
partij tot dagvaarding van de eigenaren overgaan. Dit is de gerechtelijke procedure
waarmee de rechter formeel de onteigening uitspreekt. In deze procedure wordt een
tussenvonnis uitgebracht, de gemeente beschikt dan over de grond. Hier wordt uitgegaan
van de zogenaamde vervroegde onteigening, die in de onteigeningswet is ingebouwd.
In het eindvonnis wordt een uitspraak gedaan over de schadeloosstelling. In de gerechtelijke
procedure is een advocaat nodig. Met de kosten hiervan wordt rekening gehouden in
deze regeling.
Het is niet zo dat het bij elke te onteigenen onroerende zaak de administratieve procedure
geheel doorlopen wordt of dat het tot een gerechtelijke procedure komt. Tijdens het
doorlopen van de administratieve procedure gaan de gesprekken tussen gemeente en grondeigenaar
gewoon door. De gemeente kan in het kader van deze regeling wel aangeven in hoeveel
gevallen ze verwacht over te gaan tot gerechtelijke onteigening, omdat verwacht wordt
dat geen minnelijke overeenstemming wordt bereikt. Het aantal gevallen kan worden
ingeschat op basis van ervaringen uit het verleden. Omdat dit in veel gevallen moeilijk
is en het risico van een verkeerde inschatting bij de gemeente ligt, mag de gemeente
in beginsel opteren voor de aanname dat in 100% van de gevallen een gerechtelijke
procedure volgt. Bij een herziening van het exploitatieplan en de eindafrekening wordt
immers zichtbaar in welke gevallen niet is onteigend en geen gerechtelijke procedure
is gevolgd en volgt in voorkomende gevallen restitutie van een deel van de exploitatiebijdrage.
In deze regeling wordt geen onderscheid gemaakt tussen een onteigening in het kader
van een bouwplan, een bestemmingsplan of aanleg van infrastructuur op basis van titel
IIa van de onteigeningswet. Het benodigde tijdsbeslag is in alle gevallen ongeveer
hetzelfde. Het tijdsbeslag is inclusief de taxaties van schadeloosstellingen door
de gemeentelijke vertegenwoordiger. De kosten voor de advocaat van de tegenpartij
worden onder de schadeloosstelling opgenomen. Dat zijn geen plankosten, maar kosten
die vallen onder de inbrengwaarde van de grond of het vastgoed als bedoeld in artikel
6.19, onderdeel a, Wro.
1.4 Toepassen Wet voorkeursrecht gemeenten
Het vestigen van een voorkeursrecht behelst onder meer de volgende werkzaamheden:
-
− kadastrale recherche,
-
− het maken van tekeningen,
-
− het schrijven van een college- en raadsvoorstel,
-
− publicatie in de Staatscourant en het plaatselijk dagblad,
-
− het inschrijven in het kadaster,
-
− kennisgevingen schrijven en verzenden aan eigenaren en beperkt gerechtigden in het
plangebied, en
-
− het schrijven van pleitnota’s ten aanzien van ingediende bezwaar- en beroepschriften.
De kosten voor het voeren van de procedure van bieding en prijsvaststelling worden
niet in deze regeling berekend en worden overigens ook niet op een andere wijze in
het exploitatieplan opgenomen.
Product 2: Stedenbouw
In dit product worden de uren geraamd voor een stedenbouwkundige, een landschapsarchitect
of groenontwerper, een verkeerskundige en een tekenaar. Wanneer een advies ten aanzien
van een locatie van bijvoorbeeld een school of sportterrein in een project aan de
orde is, behoren ook de uren van een medewerker welzijn, recreatie, cultuur of economie
tot dit product. Tevens zijn de benodigde overleggen met bestuurders, bewoners, externe
bureaus en collega’s onderdeel van dit product.
De tijd die de betreffende disciplines nodig hebben voor werkzaamheden in het kader
van het ruimtelijk besluit zijn ook onderdeel van de activiteiten binnen dit product.
Wanneer bepaalde producten uitbesteed worden, zijn ook de uren van de ambtelijke begeleiding
onderdeel van dit product. De uren voor projectmanagement, planeconomie, planvoorbereiding
voor civiele techniek en omgevingsmanagement worden niet in dit product berekend.
De uren van de medewerker welzijn, recreatie, cultuur of economie ten behoeve van
de begeleiding van de bouw horen hier evenmin thuis.
Voor de onderdelen 2.3 tot en met 2.6 is het uitgangspunt voor de bepaling van het
tijdsbeslag een aantal uren per woning of per 100 m2 uitgeefbaar in het geval van andere functies dan woningbouw.
2.1 Programma van eisen
Bij het opstellen van een programma van eisen, een startnotitie of een stedenbouwkundige
visie worden onder andere de volgende werkzaamheden uitgevoerd:
-
− verzamelen van gegevens, eisen, randvoorwaarden en belemmeringen,
-
− inventariseren van bestaand (gemeentelijk, provinciaal, rijks-) beleid,
-
− opstellen van een notitie met de gewenste stedenbouwkundige, programmatische en financiële
uitgangspunten,
-
− aangeven van aspecten in het kader van tijd en planning, risico’s en kansen.
Wanneer ook sprake is van een maatschappelijk programma, worden deze disciplines bij
dit product betrokken.
2.2 Prijsvraag
Om te komen tot een goed ontwerp, kunnen gemeenten een competitie uitschrijven. Verschillende
bureaus of ontwerpers maken dan een ontwerp. Het optimale ontwerp wordt uitgevoerd.
De kosten voor het opzetten en begeleiden van dergelijke gemeentelijke ontwerpcompetities
en prijsvragen voor het stedenbouwkundige ontwerp van het project zijn onderdeel van
de kostensoortenlijst in artikel 6.2.4 Bro (onderdeel i). Hierbij gaat het om onder
andere de volgende werkzaamheden:
-
− bepalen van de strategie,
-
− opstellen of verzamelen van de uitgangspunten,
-
− opstellen van de procedure,
-
− uitschrijven van de prijsvraag,
-
− beoordelen van de inschrijvingen,
-
− opstellen van een eindrapport.
Niet meegenomen in de ministeriële regeling zijn de vergoedingen voor deelname aan
een prijsvraag of competitie. Deze kosten dienen afzonderlijk te worden geraamd en
te worden opgenomen in het exploitatieplan en zijn niet gemaximeerd.
2.3 Masterplan
In een masterplan wordt een integrale afweging gemaakt van alle wensen, doelstellingen
en uitgangspunten bij een ruimtelijke ontwikkeling. Het betreft een realistische ruimtelijke
schets van de situatie in het plangebied over bijvoorbeeld tien jaar. Tevens wordt
hierin een strategie voor de langere termijn opgenomen. Een masterplan wordt vaak
bij grote, complexe en langdurige projecten gemaakt. Een dergelijk plan bestaat veelal
uit een beschrijving ten aanzien van woningtypologieën, de kwaliteit van de openbare
ruimte, parkeernormen, parkeeroplossingen, fasering in volgorde en tijd, gewenste
sfeerbeelden en proefverkavelingen. Denk bij deze werkzaamheden ook aan een bezoek
aan de locatie, het inventariseren van de gegevens, het analyseren van het programma
en de randvoorwaarden, het maken van handmatige schetsontwerpen, globale digitale
tekeningen, het opstellen van een globaal ruimtegebruik, het vervaardigen van themakaarten,
presentatiekaarten en 3D beelden en overleggen met de projectgroep en opdrachtgever.
2.4 Beeldkwaliteitplan
In het beeldkwaliteitplan wordt aangegeven wat het gewenste kwaliteitsniveau van de
inrichting van het openbaar gebied is en de gewenste materialisatie van het vastgoed.
Het gaat om randvoorwaarden of criteria ten aanzien van de beeldkwaliteit. Dit kan
betrekking hebben op de uitwerking van het stedenbouwkundige plan, de inrichting van
de openbare ruimte, de vormgeving van het straatmeubilair en de verschijningsvorm
van de bebouwing. Dit plan bestaat voornamelijk uit tekst, referentiebeelden, sfeerbeelden,
foto’s, thematische kaarten en presentatiekaarten. De diverse overleggen met het projectteam
en de opdrachtgever zijn onderdeel van het tijdsbeslag.
2.5 Stedenbouwkundig plan
Op basis van het programma van eisen of een masterplan wordt het stedenbouwkundige
plan gemaakt. Eerst wordt een schetsontwerp gemaakt, dan een voorlopig ontwerp en
vervolgens een definitief ontwerp. In het ontwerp worden ook de verschillende onderzoeken
en adviezen (van bijvoorbeeld de milieukundig adviseur) verwerkt. Het ontwerp geeft
een beschrijving van de stedenbouwkundige opzet en de relaties tussen de functies.
Het geeft een overzicht van aantallen, typologieën en prijsklassen van het vastgoed.
Het legt de wegassen van de hoofdstructuur vast en de grens tussen openbaar en uitgeefbaar
gebied. Tevens worden de principeprofielen voor de inrichting van het openbare gebied
aangegeven, de maatvoering van het maaiveld en de detaillering van bijvoorbeeld het
straatmeubilair, bruggen, kades en dergelijke. Dit wordt met alle betrokken partijen
besproken. Vervolgens kan de architect aan de slag. Zodra deze de woningontwerpen
gereed heeft, worden deze in het stedenbouwkundige plan opgenomen en kan het definitieve
ontwerp gemaakt worden. In de raming van het tijdsbeslag is ook rekening gehouden
met een bezoek aan de locatie, het inventariseren van de gegevens, het analyseren
van het programma en de randvoorwaarden, het maken van handmatige schetsontwerpen
en globale digitale tekeningen, het opstellen van een globaal ruimtegebruik, het vervaardigen
van themakaarten, presentatiekaarten en 3D beelden en overleggen met de projectgroep
en opdrachtgever. Wanneer ook sprake is van een maatschappelijk programma, worden
desbetreffende disciplines bij dit product betrokken.
2.6 Inrichtingsplan openbare ruimte
Wanneer het stedenbouwkundige plan definitief is, kan het inrichtingsplan voor de
openbare ruimte opgesteld worden. Het plan bestaat uit een tekening met een gedetailleerde
uitwerking van de buitenruimte, aangevuld met een schriftelijke toelichting en detailuitwerkingen.
Dat plan vormt de basis voor het maken van het bestek voor het woonrijp maken. Daarin
komt onder andere het navolgende samen:
-
− materialisatie van het openbaar gebied,
-
− verharding, groen en water, en
-
− plaatsing van openbare verlichting, bomen, brandkranen, CAI-kasten, bruggen, kades,
kunst, et cetera in het openbare gebied.
Het tijdsbeslag is inclusief het toetsen van de bestekken aan het inrichtingsplan
en overleggen met het projectteam en de opdrachtgever.
Product 3: Ruimtelijke ordening
Het gaat hierbij om de kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan
(wijziging van een bestemmingsplan), een omgevingsvergunning in afwijking van het
bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht) of projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis-
en herstelwet. Het betreft uiteraard het ruimtelijk besluit ten behoeve van een exploitatieplan.
Als een bestemmingsplan meerdere exploitatieplannen omvat of een groter gebied beslaat
dan het exploitatieplan, worden de kosten voor het bestemmingsplan evenredig omgeslagen
over de verschillende exploitatieplannen en het overige bestemmingsplangebied (zie
artikel 4 van deze regeling). Het betreft bij ruimtelijke ordening de uren voor de
ruimtelijke ordeningsjurist. De uren van projectmanagement, planeconomie, communicatiemanagement,
tekenaar en stedenbouw vallen hier niet onder. In de berekening zijn de kosten tot
en met de vaststelling van het ruimtelijk besluit geraamd. De juridische kosten van
beroep zijn niet meegenomen in de raming. Deze kosten kunnen niet worden opgenomen
in een exploitatieplan. Voor een bestemmingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning
in afwijking van het bestemmingsplan waarvoor een exploitatieplan is vastgesteld,
kunnen geen leges worden geheven. Deze kosten worden immers verrekend via het exploitatieplan.
3.1 Opstellen en procedure bestemmingsplan
Bij het opstellen van het bestemmingsplan komen alle uitkomsten uit de stedenbouwkundige
fase samen en worden deze vertaald naar een bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan
wordt het juridisch mogelijk gemaakt de gewenste stedenbouwkundige situatie te realiseren.
Het betreft onder meer de volgende werkzaamheden:
-
− schrijven van de toelichting en verwerking van de verschillende onderzoeken en adviezen,
-
− schrijven van de voorschriften,
-
− vervaardigen van plankaarten en kaarten voor de toelichting van het bestemmingsplan,
-
− verzamelen van de benodigde gegevens,
-
− coördinatie en overleg,
-
− inspraak en de daarbij behorende communicatie (uitnodiging, inspraakavond, advertentie,
voorlichtingmateriaal bestemmingsplan),
-
− digitalisering, en
-
− procedure bestemmingsplan tot en met de vaststelling.
De kosten van het opstellen van het bestemmingsplan hangen nauw samen met de omvang
van het gebied. Daarom is daarvoor een differentiatie aangebracht. Aangezien er in
dit product een differentiatie naar omvang zit, wordt bij de berekening van de complexiteitsfactor
invloedsfactor A niet meer meegeteld.
Er is een onderscheid gemaakt tussen globale, uit te werken plannen en uitgewerkte
(gedetailleerde) plannen. Een gedetailleerd plan vergt over het algemeen meer werk.
Voor het maken van een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel
b, Wro is aanzienlijk minder inspanning nodig. Deze kosten komen daarom bij die voor
een globaal, uit te werken plan. Soms komt het voor dat een exploitatiegebied zowel
uit te werken als niet uit te werken bestemmingen omvat. In dat geval wordt uitgegaan
van het product uit te werken bestemmingsplan.
In een aantal gevallen gaat een project van start met een omgevingsvergunning in afwijking
van het bestemmingsplan of een projectuitvoeringsbesluit. Gelet op de eisen die gesteld
worden aan de ruimtelijke onderbouwing en de met een bestemmingsplan vergelijkbare
procedure, zijn de kosten gelijkgesteld met die van een globaal uit te werken bestemmingsplan.
De kosten van een op een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan
of projectuitvoeringsbesluit volgend bestemmingsplan zijn niet meegenomen. Deze kosten
worden niet meer tot de grondexploitatie gerekend. Ze zijn immers niet nodig om het
project te realiseren.
3.2 Opstellen en procedure wijzigingsplan
Het maken van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel
a, Wro vergt aanzienlijk minder werk dan het opstellen van een bestemmingsplan, omdat
het bestemmingsplan daarvoor al een duidelijk kader biedt. Vandaar dat voor een dergelijk
plan een relatief klein tijdsbeslag wordt geraamd.
3.3 Opstellen en procedure exploitatieplan
De kosten van het maken van de exploitatieopzet voor het exploitatieplan zijn meegerekend
in product 9, maar daarnaast moeten nog voorschriften, kaarten en een toelichting
worden opgesteld en moet de procedure worden doorlopen. De kosten variëren met de
grootte van het exploitatiegebied. Omdat het exploitatieplan samenloopt met het ruimtelijke
besluit, zijn de kosten bij dit product ondergebracht.
Product 4: Civiele en cultuurtechniek
Het gaat hierbij om de kosten voor voorbereiding, ontwikkeling, directievoering, toezicht
en beheer die verband houden met de aanleg van voorzieningen en werken in het kader
van civiele en cultuurtechniek. Het zijn kosten van activiteiten die veelal worden
uitgevoerd door een ingenieursbureau en die leiden tot de productie van bouwrijpe
grond. Het gaat hierbij niet om de aannemerskosten, kosten voor het materiaal, leges
en de uren van projectmanagement, planeconomie of stedenbouw.
4.1 Planontwikkeling
Tot de planontwikkelingskosten behoren de uren die door de civiel technisch adviseur
gedurende de looptijd van het project gemaakt worden. Het betreft onder andere de
navolgende werkzaamheden:
-
− deelname aan projectgroepen,
-
− geven van advies ten aanzien van de waterhuishouding,
-
− nagaan van de ligging van kabels en leidingen,
-
− opstellen van voorcalculaties,
-
− geven van civieltechnisch advies bij stedenbouwkundige ontwerpen, en
-
− contactpersoon zijn voor nutsbedrijven.
4.2 Voorbereiding, toezicht en directievoering
Het gaat hierbij om alle kosten die in het kader van civiele en cultuurtechniek door
een ingenieursbureau gemaakt worden ten behoeve van het bouw- en woonrijp maken vanaf
het moment dat er een definitief ontwerp stedenbouw is.
Onderscheid is gemaakt naar werkzaamheden bij slopen, ophogen/voorbelasten en bouw-
en woonrijp maken.
Plankosten bij slopen worden onderverdeeld naar de volgende activiteiten:
-
− Voorbereiding, aanbesteding en gunning, waaronder onder meer wordt verstaan:
-
○ bezichtiging,
-
○ opvragen tekeningen,
-
○ vergunningen aanvragen,
-
○ aanschrijven nutsvoorzieningen,
-
○ voorstel aanbestedingsprocedure,
-
○ opstellen bestek,
-
○ nota van inlichtingen,
-
○ opstellen raming,
-
○ publicatie,
-
○ verkoop en inlichtingen bestek,
-
○ houden van een aanbesteding,
-
○ (definitief) gunningsadvies,
-
○ accorderen hoeveelheden met aannemer, en
-
○ opstellen uitvoeringsdocumenten.
-
− Directievoering en toezicht, waaronder:
-
○ houden van dagelijks toezicht,
-
○ voeren van directie,
-
○ voeren van een projectadministratie,
-
○ beoordelen van termijnstaten,
-
○ opstellen van betalingsadviezen,
-
○ opleveren van werk aan opdrachtgever,
-
○ namens opdrachtgever opleveren van werk aan beheerders, en
-
○ uitvoeren van revisiewerkzaamheden.
-
− Projectleiding, zoals:
-
○ aansturing van het project,
-
○ afstemming bestuurlijke besluitvorming,
-
○ opstellen planning,
-
○ communicatie, en
-
○ begeleiding van de aanbesteding.
Voorgeschreven is hoe het aantal bestekken binnen een exploitatiegebied wordt bepaald
ten behoeve van de berekening van het aantal uren dat wordt geacht te zijn besteed
aan het voorbereiden, aanbesteden en gunnen van de sloopactiviteiten en het begeleiden
van de aanbesteding door de projectleiding. De plankosten kunnen vervolgens worden
berekend door die uren te vermenigvuldigen met het van toepassing zijnde tarief en
in voorkomende gevallen een invloedsfactor of een complexiteitsfactor.
Voor het slopen is een belangrijke vraag hoe wordt omgesprongen met sloopactiviteiten
die voor de vaststelling van het exploitatieplan zijn uitgevoerd. Van belang zijn
de historische kosten. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de gemeente een pand drie
jaar geleden heeft gekocht in verband met de grondexploitatie en dat direct heeft
gesloopt vanwege asbestproblemen en om vandalisme te voorkomen. Als drie jaar later
een exploitatieplan wordt gemaakt, treft de taxateur het pand niet meer aan. Hij zou
de grond dan als de maagdelijke grond kunnen taxeren. Dat is in dat geval echter onjuist,
omdat het pand is verworven met het oog op de in het exploitatieplan voorziene grondexploitatie.
Ook de opstalwaarde en de sloop tellen mee, waarbij dan wel als eis geldt dat de verwerving
binnen de looptijd van het exploitatieplan (bepaald op basis van artikel 3, vijfde
lid) heeft plaatsgevonden. Anders is het, wanneer de gemeente het pand eerder kocht
voor een geheel andere functie dan in het exploitatieplan is voorzien en om die reden
heeft gesloopt. In dat geval is sprake van een beleidswijziging en mogen zowel de
opstalwaarde als de sloop niet worden meegerekend.
De kosten voor voorbereiding, toezicht en directievoering bij ophogen dan wel voorbelasten
worden anders berekend. Voor deze berekening is het van belang te weten of er partieel
dan wel integraal opgehoogd wordt, in hoeveel fasen opgehoogd wordt en wat de benodigde
hoogte en zettingstijd zijn om het gewenste resultaat te bereiken. Met navolgende
werkzaamheden wordt rekening gehouden:
-
− schrijven van bestekken,
-
− opstellen van rapportages,
-
− uitvoeren van veldonderzoek,
-
− monitoren van het werk,
-
− inmeten van het werk, en
-
− houden van toezicht en voeren van directie op het werk.
De plankosten voor ophogen en voorbelasten zijn onderverdeeld in verschillende activiteiten
die in afzonderlijke onderdelen worden behandeld: het maken van een bestek, het schrijven
van een rapportage, het doen van veldonderzoek en inmeten, het directievoeren, het
toezichthouden en het monitoren. Voor de kosten van bestek en rapportage wordt onderscheid
gemaakt tussen integraal en partieel ophogen. Wanneer sprake is van integraal dan
wel partieel ophogen, is bepaald in de begripsomschrijving van artikel 1. De kosten
van bestek en rapportage zijn bij partieel ophogen en voorbelasten hoger dan bij integraal
ophogen en voorbelasten. Dat komt doordat er meer bestekken en rapporten moeten worden
gemaakt. Bij het maken van een bestek leidt partieel ophogen tot relatief meer werk
per hectare. Het bedrag aan maximaal te verhalen plankosten is daarom hoger, 50% hoger
om precies te zijn. Dat is ook tot uitdrukking gebracht in tabel 1, onderdeel 4.2,
onder c. Voor de rapportage is dit onderscheid er niet; daarbij geldt voor zowel partieel
als integraal ophogen en voorbelasten een zelfde bedrag aan maximaal te verhalen plankosten.
Zie voor meer over de maximaal te verhalen plankosten voor ophogen en voorbelasten
tabel 4 van de bijlage.
De berekening van de kosten van bestek en rapportage bij partieel voorbelasten en
ophogen vindt in beginsel op dezelfde manier plaats, maar in dat geval wordt met een
percentage van 150% van de kosten van het maken van bestekken gerekend, zoals aangegeven
in tabel 1 in de bijlage, onderdeel 4.2, onder c.
De kosten van veldonderzoek en inmeten worden gezamenlijk berekend. Maatgevend voor
de berekening is een bedrag per hectare per jaar, waarbij een onderscheid wordt gemaakt
tussen integraal en partieel ophogen. Bij partieel ophogen zijn de kosten 35% van
die voor het integraal ophogen van het exploitatiegebied. Bij veldonderzoek en inmeten
zijn de kosten van partieel ophogen dus lager dan bij integraal ophogen, omdat een
kleiner gebied onderzocht en ingemeten behoeft te worden. Tevens is een minimum totaalbedrag
van € 5.000,– vastgesteld in verband met de vaste kosten die altijd moeten worden
gemaakt.
Voor directievoering en toezicht worden de plankosten bepaald aan de hand van het
aantal uren per week dat aan deze activiteit wordt besteed. De aanbrengtijd en de
verwijdertijd zijn gebaseerd op de aanname dat het ophogen met 1.000 m3 per werkdag (oftewel 5.000 m3 per week) geschiedt. Het gaat hier om een schatting op basis van kengetallen voor
hoeveelheden en niet om een schatting van het werkelijke aantal dagen dat het werk
zal duren. Per week wordt geacht acht uur aan directievoering en acht uur aan toezicht
te worden besteed. Het aantal weken wordt bepaald door de aanbrengtijd en de verwijdertijd
(op basis van de voornoemde aanname). In sommige gevallen moet namelijk een deel van
het materiaal dat voor het voorbelasten is aangebracht, weer verwijderd worden, dus
ook voor het verwijderen is het rechtvaardig plankosten te berekenen en die dus in
de maximering mee te nemen. Tevens is voor beide activiteiten een minimum totaalbedrag
van € 1.000,– per week vastgesteld.
Monitoring vindt plaats gedurende de zettingstijd bij het ophogen en voorbelasten
en het bedrag is daarom aan het aantal jaren benodigde zettingstijd gekoppeld. Bij
monitoring zijn de kosten bij partieel ophogen lager dan bij integraal ophogen, zodat
de kosten voor het partieel ophogen ook worden vastgesteld op 35% van de kosten die
bij integraal ophogen van toepassing zouden zijn. Hier geldt een minimumbedrag voor
de maximering van € 2.500,–.
Plankosten bij bouw- en woonrijp maken worden onderverdeeld naar de volgende productactiviteiten:
-
− Voorlopig en definitief ontwerp, waaronder:
-
○ opstellen projectplan,
-
○ onderzoek en advisering,
-
○ civieltechnische ramingen en risicoanalyse,
-
○ opstellen rioleringsplan,
-
○ rapportage en goedkeuring voorlopig ontwerp,
-
○ vaststellen programma van eisen op basis van voorlopig ontwerp,
-
○ uitwerken voorlopig ontwerp in technische tekeningen,
-
○ vergunningen aanvragen,
-
○ goedkeuring verkrijgen van beheerders,
-
○ aansturen van nutsbedrijven,
-
○ toetsen van calculaties, en
-
○ rapportage en goedkeuring definitief ontwerp.
-
− Aanbesteding en gunning, met activiteiten zoals:
-
○ opstellen voorstel voor de aanbestedingsprocedure,
-
○ opstellen bestek,
-
○ opstellen nota van inlichtingen,
-
○ opstellen begrotingen,
-
○ publicatie,
-
○ verkoop en inlichtingen van het bestek,
-
○ houden van een aanbesteding,
-
○ (definitief) gunningsadvies,
-
○ accorderen hoeveelheden met aannemer, en
-
○ opstellen uitvoeringsdocumenten.
-
− Directievoering en toezicht, onder meer inhoudende:
-
○ houden van dagelijks toezicht,
-
○ voeren van directie,
-
○ voeren van een projectadministratie,
-
○ beoordelen van termijnstaten,
-
○ opstellen van betalingsadviezen,
-
○ opleveren van werk aan opdrachtgever,
-
○ namens opdrachtgever opleveren van werk aan beheerders, en
-
○ uitvoeren van revisiewerkzaamheden.
-
− Projectleiding, waaronder mede wordt verstaan:
-
○ begeleiding van het ontwerp,
-
○ begeleiding van de aanbesteding,
-
○ aansturing van het project,
-
○ afstemming met bestuurlijke besluitvorming,
-
○ opstellen van de planning, en
-
○ communicatie.
Ook hier gelden een aantal bijzondere rekenregels. Zo wordt aangegeven op welke wijze
het aantal deelgebieden in het exploitatiegebied wordt berekend. Het aantal wordt
via een nadere bepaling gecorrigeerd met de verhouding openbaar-uitgeefbaar binnen
het exploitatiegebied. Exploitatiegebieden met een naar verhouding grote oppervlakte
openbaar gebied bevatten in het algemeen meer deelgebieden. Dat leidt dan vooral bij
het bouw- en woonrijp maken tot hogere plankosten. Daarom worden de plankosten bij
bouw- en woonrijp maken verhoogd als een exploitatiegebied veel openbaar gebied bevat
en weinig uitgeefbaar terrein. Het aantal deelgebieden stijgt recht evenredig met
het percentage openbaar gebied: één procentpunt méér openbaar gebied leidt ook tot
één procent meer deelgebieden. Aan de hand van de deelgebieden wordt vervolgens het
aantal bestekken bepaald. De uitvoeringstijd is afhankelijk van het aantal bestekken,
waarbij rekening wordt gehouden met meer uitvoeringstijd wanneer sprake is van bodemsanering.
Product 5: Landmeten/vastgoedinformatie
Het gaat hierbij om het geografische kaartmateriaal dat van belang is bij een ruimtelijke
ontwikkeling. Het gaat om de uren van de cartografische medewerker. Niet bedoeld worden
de kaarten van stedenbouwkundige aard of de te vervaardigen bestemmingsplankaarten
of kaarten voor de toelichting bij het bestemmingsplan. Dit product is niet altijd
nodig, maar het is in ieder geval aan de orde wanneer ten minste sprake is van onderdeel
1.1, 1.2, 2.3, 2.4, 2.5 of 2.6 van tabel 1.
Dit onderdeel betreft met name de onderstaande vastgoedinformatie:
-
− groot- en kleinschalig kaartmateriaal,
-
− eigendoms- en beheersituatie van grond,
-
− kadastrale gegevens,
-
− verwervingskaarten,
-
− oppervlaktemetingen,
-
− themakaarten,
-
− informatiekaarten,
-
− kabels en leidingenkaarten,
-
− foto’s en luchtfoto’s,
-
− beheren van actuele geografische basisgegevens,
-
− topografische kaarten,
-
− informatie uit het geografisch informatiesysteem (GIS), en
-
− inmetingen.
Product 6: Communicatie
De ruimtelijke opgaven worden steeds complexer. Steeds meer actoren spelen een belangrijke
rol. Een goede communicatie(strategie) met en tussen belanghebbenden is van belang
en wordt tegenwoordig omgevingsmanagement genoemd. De raming en maximering van plankosten
betreft de uren van de communicatiemedewerker maal de kosten die hiermee gemoeid zijn
(onder andere van websites, folders en nieuwsbrieven). Dit product is alleen van toepassing
indien het een complex, omstreden project betreft, waarvoor een afzonderlijke communicatiestrategie
nodig is. Dit product is aan de orde wanneer de complexiteitsfactor hoger is dan 30%.
Niet bedoeld zijn:
-
− communicatie in het kader van de formele ruimtelijke ordeningsprocedures vanaf de
inspraak,
-
− uren van projectmanagement, planeconomie, jurist en stedenbouw,
-
− interne communicatie, en
-
− uren of kosten in het kader van vastgoedpromotie.
Deze activiteit bestaat uit onder meer de navolgende onderdelen:
-
− opstellen van een communicatieplan,
-
− organiseren van bewonersavonden,
-
− maken van websites,
-
− schrijven van nieuwsbrieven,
-
− schrijven van persberichten,
-
− organiseren van festiviteiten of ludieke acties,
-
− maken van posters of bebording,
-
− uitvoeren van gebiedsmarketing, en
-
− geven van informatie over bouwrouting.
Dit alles heeft als doel om de omwonenden en belanghebbenden zo veel mogelijk te informeren
over de stand van zaken van een project. Naast het tijdsbeslag voor een communicatiemedewerker
wordt rekening gehouden met een budget per jaar. Het budget voor woningbouwontwikkeling
is lager gesteld dan het budget voor een project met de bestemming bedrijvigheid,
omdat bij woningbouw de projectontwikkelaar meestal een deel van die kosten voor zijn
rekening neemt.
Product 7: Management
Het gaat hierbij om de werkzaamheden van een projectmanager (en projectmanagementassistent)
die van belang zijn voor de organisatorische aansturing van het project.
De werkzaamheden van een projectmanager bestaan onder andere uit de navolgende onderdelen:
-
− algemene en inhoudelijke aansturing van het project,
-
− voorbereiden en voorzitten van vergaderingen,
-
− schrijven van notities/fasedocumenten,
-
− bilaterale overleggen met projectteamleden,
-
− opstellen en bewaken van de planning,
-
− contact met bewoners, omwonenden en belanghebbenden,
-
− gezamenlijk met andere disciplines standpunten bepalen,
-
− ruimtelijke ordeningsprocedures in gang zetten,
-
− communicatie en besluitvorming opdrachtgever,
-
− aanspreekpunt zijn voor de opdrachtgever en het bestuur,
-
− informeren over stand van zaken via bestuurlijke bewakingssystemen,
-
− opstellen van kwartaalrapportages en fasedocumenten, en
-
− overleg voeren met externe partijen, zoals woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars,
andere overheden en instanties (nutsbedrijven).
Bij de meeste grote en complexe projecten wordt een projectmanagementassistent aangesteld.
Onder deze regeling kan een assistent alleen worden opgevoerd indien de complexiteitsfactor
gelijk is aan of hoger is dan 30%. De assistent voert onder andere de onderstaande
werkzaamheden uit:
-
− het voeren van agendabeheer van de projectmanager,
-
− bijhouden van de correspondentie rondom het project,
-
− verschaffen van informatie zowel intern als extern,
-
− agendering en verslaglegging van vergaderingen, en
-
− archivering, zowel financieel als de projectdossiers.
Product 8: Planeconomie
Het gaat hierbij om de werkzaamheden van een planeconoom en planadministrateur die
van belang zijn voor de financiële aansturing van het project. Het opstellen van de
exploitatieopzet van het exploitatieplan is hier opgenomen, maar de overige werkzaamheden
daarvoor zijn opgenomen onder product 3.3.
De activiteiten die een planeconoom uitvoert, zijn onder andere:
-
− opstellen van een quick scan,
-
− opstellen van haalbaarheidsanalyses,
-
− uitvoeren van reken- en tekensessies,
-
− opstellen van risicoanalyses,
-
− opstellen van de grondexploitatie,
-
− opstellen van de fasering,
-
− opstellen van de exploitatieopzet voor een exploitatieplan,
-
− voeren van de financieel economische planbegeleiding gedurende de looptijd,
-
− aanvragen, administreren en verantwoorden van subsidies,
-
− verzamelen en beoordelen van relevante gegevens ten aanzien van investeringen en opbrengsten,
-
− onderhandelen met externe partijen,
-
− aanvragen van kredieten,
-
− afhandelen van facturen,
-
− budgetteren, begroten, beheersen en bewaken van de bestedingen en opbrengsten,
-
− deelname aan projectgroepen,
-
− toetsen van stedenbouwkundige plannen en bestekken,
-
− schrijven van (financiële) adviezen en notities,
-
− schrijven van de economische uitvoerbaarheid in het bestemmingsplan, dan wel de omgevingsvergunning
in afwijking van het bestemmingsplan,
-
− (mede) bepalen van een strategie rondom de inzet van grondbeleidsinstrumentarium,
en
-
− jaarlijks herzien van de exploitaties, van het exploitatieplan, actualiseren, kwartaalrapportages
maken, verschillenanalyses opstellen, afsluiten van een exploitatie.
Tabel 2 (tarieven)
De in de regeling gehanteerde tarieven zijn opgenomen in tabel 2 bij de regeling.
Uitgangspunt voor de tarieven zijn de in gemeenten gehanteerde salarisschalen op basis
van het CAR-UWO. De regeling hanteert bij inwerkingtreding het maximum van de schaal
geldend op 1 januari 2017, zijnde:
Maximum van ...
|
bedraagt ...
|
en is van toepassing bij ...
|
Schaal 8
|
€ 3.293,–
|
4e (tekenen) en 4g (toezichthouden)
|
Schaal 9
|
€ 3.712,–
|
4d (bestek schrijven/calculeren),
5 (landmeten/vastgoedinformatie) en
7b (projectmanagementassistentie)
|
Schaal 10
|
€ 4.121,–
|
4f (directievoeren) en 6 (communicatie)
|
Schaal 11
|
€ 4.740,–
|
de overige tariefgroepen en deskundigheden
|
Schaal 12
|
€ 5.384,–
|
7a (projectmanagement)
|
Deze bedragen zullen jaarlijks worden aangepast naar de maxima van de schalen die
gelden op 1 januari van ieder jaar (op basis van artikel 9 van de regeling).
De tarieven zijn opgebouwd volgens de onderstaande formule:
T
|
Uurtarief
|
|
uitkomst van de berekening
|
S
|
Schaal
|
|
het maximum salarisbedrag van de betreffende schaal
|
M
|
Maand
|
12
|
aantal maanden in een jaar
|
U
|
Uren
|
40
|
aantal uren per week
|
W
|
Weken
|
42
|
aantal werkbare weken per jaar
|
V
|
Vakantiegeld
|
1,08
|
toeslag van 8%
|
L
|
Werkgeverslasten
|
1,5
|
toeslag van 50%
|
H
|
Huisvesting en ondersteuning
|
1,5
|
toeslag van 50%
|
P
|
Productiviteit
|
1,43
|
toeslag vanwege uitgangspunt 70% productief
|
Als de vaste parameters worden ingevuld, resulteert het in de volgende formule:
Tabel 3 (invloedsfactoren en daarvan afgeleide complexiteitsfactoren)
In de regeling zijn de plankosten projectafhankelijk. Ieder project is uniek door
de invloedsfactoren die van toepassing zijn op het project en het samenspel tussen
de invloedsfactoren onderling. Dat laatste wordt de complexiteitsfactor genoemd.
Invloedsfactoren
Binnen de regeling zijn tien invloedsfactoren onderscheiden, zoals aangegeven in tabel
3 bij de regeling. Het berekende maximaal verhaalbare bedrag per product of activiteit
wordt verhoogd met het gemiddelde percentage van de van toepassing zijnde invloedsfactoren.
ad A Omvang van het exploitatiegebied
De omvang van het exploitatiegebied is van invloed op de hoogte van de plankosten.
Bij het ramen van de kengetallen per product is een project met een omvang van 15
hectare als uitgangspunt gehanteerd. Op projecten van die omvang mag de invloedsfactor
geen effect hebben. Voor projecten met een afwijkende omvang geldt dat de kosten toe-
of afnemen naarmate de omvang van het exploitatiegebied groter of kleiner is ten opzichte
van het uitgangspunt van 15 hectare. De invloedsfactor ‘Omvang van het exploitatiegebied’
kan dus zowel negatief als positief zijn.
ad B Ligging van het exploitatiegebied
Bij het ramen van de kengetallen per product is een project met een ligging op een
uitleglocatie als uitgangspunt gehanteerd. Op projecten met die ligging heeft de invloedsfactor
geen effect. Voor projecten met een afwijkende ligging zullen de kosten toenemen naarmate
de ligging meer stedelijk is. Deze factor is van invloed op de complexiteitsfactor,
daar deze niet als invloedsfactor wordt genoemd in tabel 1.
ad C Herstructureringsopgave
Bij het ramen van de kengetallen per product is uitgegaan van een project waarbij
geen sprake is van herstructureringsgebied. In de invloedsfactor is geen onderscheid
gemaakt naar herstructureringsgebied van een woonwijk of een bedrijventerrein, omdat
de ervaring is dat beide even complex zijn.
ad D Verwervingsituatie
Voor de invloedsfactor ‘Verwervingssituatie’ wordt een verhoging van 10% toegepast
wanneer sprake is van een gerechtelijke onteigeningsprocedure. Gebleken is dat een
dergelijke procedure meer plankosten met zich meebrengt. Bij de raming van de kengetallen
is uitgegaan van een plan zonder gerechtelijke onteigeningsprocedures, waarvoor de
verhoging 0% bedraagt.
ad E Programma
Bij het ramen van de kengetallen per product is uitgegaan van een project waarbij
het hoofdbestanddeel van de bestemming wonen is. Bij vergelijkbare projecten mag deze
invloedsfactor geen invloed hebben. De verwachting is dat projecten met alleen een
bedrijvenbestemming minder complex zijn. Projecten met een commerciële, maatschappelijke
dan wel recreatieve bestemming worden als complexer beschouwd. Onder commerciële doeleinden
worden verstaan: kantoor, dienstverlening, detailhandel en horeca. Maatschappelijke
doeleinden zijn onder meer overheid, zorg, onderwijs en cultuur. Onder recreatieve
doeleinden vallen onder andere sportvoorzieningen. Wanneer sprake is van meerdere
bestemmingen in het exploitatiegebied, is de invloedsfactor gelijk aan de optelsom
van de bij de individuele bestemmingen behorende invloedsfactoren, waarbij voor woningbouw
en bedrijvigheid in dat geval rekening wordt gehouden met 10% in plaats van 0% en
-25%.
ad F Onderzoeken
Als op een locatie sprake is van diverse ingrijpende onderzoeken, wordt het ontwikkelen
van de locatie ingewikkelder. Vaak vergt het meer tijd om plannen te ontwikkelen en
zijn er meer tussentijdse bijstellingen van de plannen. Geconstateerd is dat vier
soorten onderzoeken een belangrijke invloed hebben, indien ze wettelijk verplicht
worden gesteld: een milieueffectrapportage, een aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit,
een aanvullend archeologisch onderzoek en een onderzoek bij zware bodemverontreiniging.
Aan elk onderzoek wordt een vast opslagpercentage toegekend. Het hoogste van toepassing
zijnde percentage wordt gebruikt als invloedsfactor. Deze factor is uitsluitend van
invloed op de complexiteitsfactor, daar deze niet als invloedsfactor wordt genoemd
in tabel 1.
ad G Bodemgesteldheid
Bij het ramen van de kengetallen per product is uitgegaan van een project waarbij
de bodemgesteldheid goed is. Naarmate de kwaliteit van de bodemgesteldheid afneemt
(normaal of slecht), zullen de plankosten toenemen. Wat onder een goede, normale of
slechte bodemgesteldheid wordt verstaan, is gedefinieerd in artikel 1. Deze invloedsfactor
speelt een rol in het bepalen van de kosten van het product ‘Planontwikkeling’ bij
civiele en cultuurtechniek (onderdeel 4.1 van tabel 1).
Ad H Wijze van aanbesteden
Bij het ramen van de kengetallen is uitgangspunt dat onderhands wordt aanbesteed.
Wanneer gekozen wordt voor een andere wijze van aanbesteden, is dat complexer en heeft
dat invloed op de hoogte van de plankosten. De volgende wijzen worden onderscheiden:
-
− Openbare aanbesteding: de te gunnen opdracht wordt openbaar gemaakt en elke partij
mag hierop inschrijven.
-
− Enkelvoudige onderhandse aanbesteding: de opdracht wordt gegund aan één partij die
op basis van objectieve criteria is geselecteerd om een offerte in te dienen.
-
− Meervoudig onderhandse aanbesteding: hiervoor worden meerdere partijen uitgenodigd
(minimaal drie en maximaal vijf) om een offerte uit te brengen; de opdracht wordt
gegund aan de economisch meest voordelige inschrijving of op basis van de laagste
prijs.
-
− Design&Construct contractvorm: de opdrachtnemer ontvangt een geïntegreerde opdracht
en is verantwoordelijk voor het ontwerp en de uitvoering. De aanbesteding vindt veelal
plaats op basis van een programma van eisen dat vooral beschreven is in termen van
prestatiespecificaties.
-
− Turn Key contractvorm: deze vorm lijkt veel op de Design&Construct contractvorm, maar
hierbij is de rol van de opdrachtgever na de opdrachtverstrekking minimaal. De opdrachtgever
neemt het resultaat bij oplevering in ontvangst. Ook hier vindt de aanbesteding vaak
plaats op basis van een programma van eisen.
-
− Europese aanbesteding: opdrachten waarvan de geschatte waarde meer bedraagt dan het
Europese drempelbedrag moeten Europees aanbesteed worden. Opdrachten dienen dus te
voldoen aan de Europese richtlijnen. Per 1 januari 2016 is het drempelbedrag voor
werken € 5.2 miljoen exclusief BTW.
Deze invloedsfactor speelt een rol in het bepalen van de kosten van het product ‘Voorbereiding,
toezicht, uitvoering’ bij de onderdelen slopen en bouw- en woonrijp maken bij civiele
en cultuurtechniek (onderdeel 4.2, onder a en c, van tabel 1).
Ad I Type te slopen onroerende zaak
Wanneer (agrarische) bedrijven of kassen gesloopt moeten worden, is dat minder complex
dan de sloop van andere onroerende zaken. Deze invloedsfactor speelt een rol bij het
bepalen van de kosten van het product ‘Voorbereiding, toezicht, uitvoering’ bij het
onderdeel slopen bij civiele en cultuurtechniek (onderdeel 4.2, onder a, van tabel
1).
Ad J Aanwezigheid asbest
Aanwezigheid van asbest werkt kostenverhogend bij sloopwerkzaamheden omdat extra voorzorgsmaatregelen
moeten worden genomen, waardoor meer tijd met projectleiding, toezichthouden en directievoeren
zal zijn gemoeid. Voor het percentage van de invloedsfactor is de mate van vervuiling
van het sloopafval bepalend. Het percentage van de invloedsfactor stijgt recht evenredig
met de mate van vervuiling met asbest: als het sloopafval één procentpunt zwaarder
vervuild is, stijgt ook de invloedsfactor met één procent.
Complexiteitsfactoren
Er zijn drie verschillende complexiteitsfactoren: de complexiteitsfactor ruimtelijke
ordening, de complexiteitsfactor civiele techniek en een algemene complexiteitsfactor.
In de laatste kolom van tabel 1 is aangegeven uit welke invloedsfactoren de drie complexiteitsfactoren
zijn opgebouwd. Daarvan wordt het gemiddelde genomen, zoals voorgeschreven in artikel
3, vierde lid. Bij de berekening van de complexiteitsfactor ruimtelijke ordening wordt
de invloedsfactor ‘omvang van het exploitatiegebied’ (invloedsfactor A van tabel 3)
niet meegerekend, omdat dit tot een dubbeltelling zou leiden. In de oorspronkelijke
berekening zijn de plankosten al hoger naarmate het exploitatiegebied groter is. Om
dezelfde reden blijft deze invloedsfactor ook buiten beschouwing bij het berekenen
van de complexiteitsfactor civiele techniek.
Tabel 4 (Kosten van bestek en rapportage bij integraal en partieel ophogen en voorbelasten)
De kosten van bestek en rapportage bij integraal ophogen en voorbelasten zijn afhankelijk
van de oppervlakte van het exploitatiegebied. Exploitatiegebieden worden daarom naar
grootte ingedeeld in vijf categorieën. Uitgangspunt daarbij is dat een toename van
de oppervlakte van het op te hogen en voor te belasten gebied met één hectare, leidt
tot een stijging van de kosten met het vermelde bedrag. Bij de berekening wordt een
afslag toegepast. Bij grote gebieden zijn er schaalvoordelen. De maximaal verhaalbare
kosten per hectare verschillen dus per groottecategorie. Voor elke groottecategorie
is overigens wel een minimum aan maximaal te verhalen plankosten vastgesteld. Dat
minimum is gelijk aan het maximum van de naastlagere categorie. Voor de eerste en
de laatste categorie is er sprake van een vast bedrag aan maximaal te verhalen plankosten.
Daarmee is echter niet alles gezegd. De kosten van bestek en rapportage zullen hoger
zijn als een exploitatiegebied uit meerdere deelgebieden bestaat. Dat komt doordat
er dan ook meerdere bestekken en rapporten nodig zullen zijn. Als sprake is van deelgebieden,
verloopt de berekening van de kosten van bestek en rapportage bij integraal ophogen
en voorbelasten als volgt: allereerst wordt het daadwerkelijke aantal deelgebieden
bepaald, vervolgens wordt de gemiddelde oppervlakte van de deelgebieden berekend door
de totale oppervlakte te delen door het aantal deelgebieden. De gemiddelde oppervlakte
bepaalt in welke van de in tabel 1 genoemde categorieën het exploitatieplan valt.
Tot slot worden de kosten van bestek en rapportage berekend door het aantal deelgebieden
te vermenigvuldigen met het in tabel 1 van de bijlage gevonden bedrag.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus