Advies Raad van State betreffende herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het ministerie van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013)

Nader Rapport

8 oktober 2013

Nr. 434738

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 mei 2013, nr. 386817, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 juni 2013, nr. W03.13.0149/II, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt één kanttekening. Deze kanttekening wordt hierna besproken.

1. Verstrekking justitiële gegevens aan rechterlijke ambtenaren en andere autoriteiten in het buitenland

De Afdeling merkt in de eerste plaats op dat de memorie van toelichting ter onderbouwing van genoemde wijziging verwijst naar artikel 11 van het Kaderbesluit dataprotectie, echter zonder dat nader wordt ingegaan op de reikwijdte van de term ‘rechtspleging’ in relatie tot de in artikel 11 van het Kaderbesluit dataprotectie vermelde doelen voor de verdere verwerking van persoonsgegevens. Voorts merkt de Afdeling op dat het op de Wjsg gebaseerde artikel 36 Bjsg reeds een met artikel 11 van het Kaderbesluit overeenstemmende reikwijdte heeft. De Afdeling adviseert de voorgestelde wijziging in het licht van het bovenstaande nauw te doen aansluiten bij het Kaderbesluit dataprotectie.

Het advies van de Afdeling is opgevolgd, in die zin dat de voorgestelde wijziging van artikel 8, vijfde lid, Wjsg uit het wetsvoorstel is geschrapt.

2. Overige wijzigingen

Er zijn nog een aantal wijzigingen van louter technische aard aan het wetsvoorstel toegevoegd. Verder is de toelichting bij de wijziging van artikel 27 Wahv verduidelijkt. Tot slot zijn in enkele bepalingen of de toelichting daarop verbeteringen aangebracht.

3. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen zijn in het wetsvoorstel verwerkt. Naar aanleiding van de redactionele opmerking bij artikel VII, onderdeel B (bedoeld zal zijn onderdeel A), is in de memorie van toelichting verduidelijkt dat in de Wet herziening gerechtelijke kaart het verkeerde lid is gewijzigd, wat in dit wetsvoorstel wordt rechtgezet.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Advies Raad van State

No. W03.13.0149/II

’s-Gravenhage, 20 juni 2013

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 28 mei 2013, no.13.001069, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013), met memorie van toelichting.

Het verzamelwetsvoorstel brengt wijzigingen aan in onder meer het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), die verband houden met reparatie van wetstechnische gebreken of inhoudelijke wijzigingen van ondergeschikte aard betreffen.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekening.

1. Verstrekking justitiële gegevens aan rechterlijke ambtenaren en andere autoriteiten in het buitenland

Het wetsvoorstel strekt ertoe dat de verstrekking van justitiële gegevens aan rechterlijke ambtenaren dan wel andere autoriteiten in het buitenland op grond van de Wjsg mogelijk wordt ten behoeve van de ‘rechtspleging’, in plaats van de ‘strafrechtspleging’.1 De toelichting betoogt dat deze wijziging een ‘wetstechnische correctie’ betreft. Bij een eerdere wijziging zijn de mogelijkheden voor de verstrekking van justitiële gegevens aan buitenlandse rechters en autoriteiten verruimd.2

Deze verstrekkingen aan andere landen kunnen ook een buiten het strafrecht gelegen doel hebben, zoals de screening van personen. Het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) zijn al wel in deze zin aangepast, aldus de toelichting.3

De Afdeling merkt in de eerste plaats op dat de memorie van toelichting ter onderbouwing van genoemde wijziging verwijst naar artikel 11 van het Kaderbesluit dataprotectie.4 De toelichting gaat echter niet nader in op de reikwijdte van de term ‘rechtspleging’ in relatie tot de in artikel 11 van het Kaderbesluit dataprotectie vermelde doelen voor de verdere verwerking van persoonsgegevens.5 Uit laatstgenoemd artikel blijkt dat deze doelen hetzij rechtstreeks verband houden met de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen (de onderdelen a en b) – in welk geval overeenkomstig het huidige artikel 8, vijfde lid, van de Wjsg kan worden volstaan met de aanduiding ‘strafrechtspleging’ – hetzij een ruimer bereik hebben dan het thans voorgestelde doel ‘rechtspleging’. Zo is ingevolge artikel 11 van het Kaderbesluit dataprotectie de verdere verwerking van persoonsgegevens ook toegestaan ten behoeve van de voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid (onderdeel c) alsmede ten behoeve van een ander doel voor zover daartoe de voorafgaande toestemming van de verstrekkende lidstaat of de instemming van de betrokkene is verkregen (onderdeel d).6

Voorts merkt de Afdeling op dat het op de Wjsg gebaseerde artikel 36 Bjsg reeds een met artikel 11 van het Kaderbesluit overeenstemmende reikwijdte heeft. Het voorgestelde artikel 8, vijfde lid, van de Wjsg, biedt voor de in artikel 36 Bjsg voorziene verstrekking van persoonsgegevens onvoldoende grondslag.

De Afdeling adviseert de voorgestelde wijziging in het licht van het bovenstaande nauw te doen aansluiten bij het Kaderbesluit dataprotectie.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.13.0149/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • Artikel VII, onderdeel B en artikel XXXI schrappen. In de voorgestelde wijzigingen voorziet de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart), Stb. 2012, 313, in werking getreden op 12 juli 2012 (Stb. 2012, 314).

  • In artikel XXVI, onderdeel A, ‘artikel 5a’ vervangen door: artikel 5g.

  • In artikel XXVI, onderdeel B, vervangen door: In het opschrift van de bijlage bij de wet wordt ‘Bijlage 1’ vervangen door: Bijlage.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het ministerie van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die dezen zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is in enkele wetten op het terrein van het ministerie van Veiligheid en Justitie wijzigingen van wetstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen in verband met geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Aanpassingswet veiligheidsregio’s vervallen artikel XXI, onderdeel B, en artikel XXXIII.

ARTIKEL II

De Advocatenwet BES wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt ‘23, eerste lid’ vervangen door: artikel 24, eerste lid.

2. In onderdeel b wordt ‘artikel 23, eerste lid’ vervangen door: artikel 24, eerste lid.

B

In artikel 40, tweede lid, wordt ‘In naam der Koningin’ vervangen door: ‘In naam des Konings’.

ARTIKEL III

Artikel 23 Arbeidswet 2000 BES wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel h, wordt ‘Koningin’ vervangen door: Koning.

2. In het tweede lid wordt ‘Koningin’ vervangen door: Koning.

ARTIKEL IV

In artikel 8.47, eerste lid, van de Belastingwet BES wordt ‘In naam van de Koningin’ vervangen door: ‘In naam van de Koning’.

ARTIKEL V

Het Besluit politieke delinquenten 1945 wordt gewijzigd als volgt:

A

In de artikelen 1, eerste lid, 4, tweede lid, 16, tweede lid, en 17a, vierde lid, wordt ‘Onzen Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 2 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door ‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie’ en wordt ‘ambtenaren der politie’ vervangen door: ambtenaren van politie.

C

In de artikelen 3 en 35 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

D

In artikel 14, derde lid, wordt ‘het hoofd van plaatselijke politie van de gemeente, waarin de vreemdeling het laatst zijn woon- of verblijfplaats heeft gehad,’ vervangen door ‘de korpschef’ en wordt ‘het hoofd van den Rijksvreemdelingendienst’ vervangen door: het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

ARTIKEL VI

In Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt in het tweede en derde lid van artikel 19h ‘verbranding’ vervangen door: crematie.

ARTIKEL VII

Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 154, vijfde lid, wordt ‘het gerechtshof te Amsterdam’ vervangen door: het gerechtshof Amsterdam.

B

In artikel 175, eerste lid, wordt ‘Ten minste één aandeel met stemrecht’ vervangen door: Ten minste één aandeel met stemrecht in de algemene vergadering.

C

In artikel 181, tweede lid, wordt ‘iedere aandeelhouder, daaronder begrepen iedere houder van stemrechtloze of winstrechtloze aandelen’ vervangen door: iedere aandeelhouder, daaronder mede begrepen iedere houder van stemrechtloze of winstrechtloze aandelen.

D

In artikel 189a wordt ‘artikel 210 lid 6’ vervangen door: artikel 210 lid 7.

E

In artikel 198, vijfde lid, wordt ‘de leden 3 en 4 van artikel 239 lid 3 van Boek 3’ vervangen door: de leden 3 en 4 van artikel 239 van Boek 3.

F

Artikel 207a, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De zinsnede ‘samen met haar dochtermaatschappijen alle aandelen met stemrecht in haar kapitaal houdt’ wordt vervangen door: samen met haar dochtermaatschappijen, alle aandelen met stemrecht in haar kapitaal houdt.

2. Aan het begin van het lid worden twee zinnen ingevoegd, luidende: Verkrijging onder bijzondere titel van een eigen aandeel door de vennootschap is nietig indien deze verkrijging tot gevolg zou hebben dat de vennootschap, samen met haar dochtermaatschappijen, alle aandelen met stemrecht in haar kapitaal houdt. De tweede zin van het eerste lid is van toepassing.

G

Artikel 210, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Tenzij de statuten anders bepalen, geldt ondertekening van de jaarrekening door alle bestuurders en commissarissen tevens als vaststelling in de zin van lid 3, mits alle aandeelhouders tevens bestuurder van de vennootschap zijn en mits alle overige vergadergerechtigden in de gelegenheid zijn gesteld om kennis te nemen van de opgemaakte jaarrekening en met deze wijze van vaststelling hebben ingestemd zoals bedoeld in artikel 238 lid 1. In afwijking van lid 3 strekt deze vaststelling tevens tot kwijting aan de bestuurders en commissarissen.

H

In artikel 216, derde lid, wordt in de voorlaatste en laatste volzin ‘de derde zin’ vervangen door: de vierde zin.

I

In artikel 218 wordt ‘overeenkomstig artikel 238 lid 1 of lid 3’ vervangen door: overeenkomstig artikel 210 lid 5 of artikel 238 lid 1.

J

In artikel 242, eerste lid, wordt ‘artikel 228 lid 4, tweede volzin’ vervangen door: artikel 228 lid 4, derde volzin.

K

Artikel 244, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Indien in de statuten is bepaald dat het besluit tot schorsing of ontslag slechts mag worden genomen met een versterkte meerderheid in een algemene vergadering, waarin een bepaald gedeelte van het kapitaal is vertegenwoordigd, mag deze versterkte meerderheid twee derden der uitgebrachte stemmen, welke twee derden meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen.

L

In artikel 334y, onderdeel e, wordt ‘De hoogte’ vervangen door: de hoogte.

M

In artikel 334ee1, derde lid, wordt ‘vervallen op het moment waarop de fusie van kracht wordt’ vervangen door: vervallen op het moment waarop de splitsing van kracht wordt.

N

Artikel 342 wordt gewijzigd als volgt:

In het tweede lid komt de tweede zin te luiden: Artikel 336, leden 2, 3 en 4 en artikel 339 lid 2 zijn van toepassing en de artikelen 337 en 338 leden 1 en 3, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing, in dier voege dat in het geval van artikel 338 lid 1 de vruchtgebruiker of pandhouder het vruchtgebruik of het pandrecht niet op een ander kan doen overgaan.

O

Artikel 381, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Vermeld wordt welke van betekenis zijnde transacties door de rechtspersoon niet onder normale marktvoorwaarden met verbonden partijen als bedoeld in de door de International Accounting Standards Board vastgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde standaarden zijn aangegaan, de omvang van die transacties, de aard van de betrekking met de verbonden partij, alsmede andere informatie over die transacties die nodig is voor het verschaffen van inzicht in de financiële positie van de rechtspersoon. Informatie over individuele transacties kan overeenkomstig de aard ervan worden samengevoegd, tenzij gescheiden informatie nodig is om inzicht te verschaffen in de gevolgen van transacties met verbonden partijen voor de financiële positie van de rechtspersoon. Vermelding van transacties tussen twee of meer leden van een groep kan achterwege blijven, mits dochtermaatschappijen die partij zijn bij de transactie geheel in eigendom zijn van een of meer leden van de groep.

P

In artikel 394, vierde lid, wordt ‘artikel 392 lid 1 onder a, c, g en h’ vervangen door: artikel 392 lid 1 onder a, c, f en g.

ARTIKEL VIII

Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 43, derde lid, wordt ‘Commissaris van de Koningin’ vervangen door: Commissaris van de Koning.

B

In artikel 259, tweede lid, eerste volzin, wordt na de zinsnede ‘de uitgever van de oorspronkelijke aandelen of schuldvorderingen’ ingevoegd: of is er bij de statuten vergaderrecht verbonden aan de certificaten van aandelen.

ARTIKEL IX

Artikel 197, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt ‘68 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 4:1 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten’ vervangen door: 69 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 4:2 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

2. In onderdeel b wordt ‘artikel 70 van de Wet privatisering ABP’ vervangen door: artikel 75 van de Wet privatisering ABP.

ARTIKEL X

Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 500, onderdeel h, wordt de punt vervangen door een puntkomma.

B

In artikel 500a, tweede lid, wordt ‘514 tot en met 515’ vervangen door: 514, 515.

C

In artikel 501, onderdeel c, wordt de puntkomma vervangen door een punt.

D

In artikel 504, eerste lid, onderdeel c, wordt ‘afmeren, ankeren’ vervangen door: afmeren of ankeren.

E

In artikel 504f vervalt ‘van dit boek’.

F

In artikel 509 vervalt ‘artikel 508 en onverminderd’.

G

In artikel 529, tweede en vierde lid, wordt ‘reizigers’ vervangen door: passagiers.

H

In artikel 529k wordt ‘de rechtbank te Rotterdam’ vervangen door: de rechtbank Rotterdam.

ARTIKEL XI

In artikel 23, eerste lid, van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt ‘de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank binnen welker rechtsgebied’ vervangen door: de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen waar.

ARTIKEL XII

In artikel 5, eerste lid, van de Deurwaarderswet BES wordt ‘Koningin’ vervangen door: Koning.

ARTIKEL XIII

In artikel 122, derde lid, van de Faillissementswet wordt ‘vorderinging’ vervangen door: vordering.

ARTIKEL XIV

In artikel 11, vijfde lid, van de Inkwartieringswet wordt ‘Commissaris van de Koningin’ vervangen door: Commissaris van de Koning.

ARTIKEL XV

Het Tribunaalbesluit wordt gewijzigd als volgt:

A

In de artikelen 2, derde lid, 12, tweede lid, 15, 16a, eerste en tweede lid, 18, eerste lid, 19, derde lid, 65, vierde en vijfde lid, en 71 wordt ‘Onzen Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In de artikelen 2, vierde lid, 8, derde lid, en 66, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

C

Artikel 35 wordt gewijzigd als volgt:

1. In lid 2a wordt ‘het betrokken hoofd van plaatselijke of Rijks-politie’ vervangen door: de korpschef.

2. In het derde lid wordt ‘De ambtenaren der politie’ vervangen door: De ambtenaren van politie.

ARTIKEL XVI

Artikel 27 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd te eigen bate mag beschikken, alsmede, indien de bank en degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd in samenhang met die rekening een overeenkomst inzake krediet zijn aangegaan, op uit het ingevolge die overeenkomst verstrekte krediet.

2. Er wordt een achtste lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Verhaal zonder dwangbevel kan niet worden genomen als degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, valt onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in Titel III van de Faillissementswet.

ARTIKEL XVII

De Wet administratieve rechtspraak BES wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, tweede lid, wordt ‘artikel 37’ vervangen door: artikel 39.

B

In artikel 78, tweede lid, wordt na ‘genoemde’ ingevoegd: termijn.

ARTIKEL XVIII

In artikel 45, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens BES wordt ‘artikel 23’ vervangen door: artikel 24.

ARTIKEL XIX

De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 12, tweede lid, onderdeel c, wordt ‘de artikelen 13 of 27’ vervangen door: de artikelen 13, 27 of 27a.

B

In artikel 13, tweede lid, wordt ‘de Minister van Veiligheid en Justitie’ vervangen door: Onze Minister.

C

In artikel 20, derde lid, onderdeel f, wordt ‘de rechter’ vervangen door: ten behoeve van rechterlijke procedures of bezwaarprocedures.

D

In artikel 27, derde lid, onderdeel i, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Onze Minister.

E

In artikel 28, tweede lid, onderdeel f, wordt na ‘verrichten’ ingevoegd: , of degene die wetenschappelijk onderzoek of statistische activiteiten verricht, met dien verstande dat de resultaten daarvan geen persoonsgegevens mogen bevatten en voor zover de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

ARTIKEL XX

In artikel 475 d, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt ‘van die wet’ vervangen door: van de Wet werk en bijstand.

ARTIKEL XXI

Het Wetboek van Koophandel BES wordt gewijzigd als volgt.

A

In artikel 245, derde lid, wordt ‘Koningin’ vervangen door: Koning.

B

In artikel 293, derde lid, wordt ‘Koningin’ vervangen door: Koning.

ARTIKEL XXII

Het Wetboek van Strafvordering wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 141, onderdeel b, wordt ‘bedoeld artikel 2, onder c en d, van die wet’ vervangen door: bedoeld in artikel 2, onder c en d, van die wet.

B

Artikel 242 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het openbaar ministerie kan, onder het stellen van bepaalde voorwaarden, de beslissing of verdere vervolging plaats moet hebben voor een daarbij te bepalen termijn uitstellen.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de officier van justitie voorwaarden stelt betreffende het gedrag van de verdachte, stelt hij tevens als voorwaarde dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, voor zover dit nog niet is geschied. Ten behoeve van de naleving van de voorwaarden wordt bij de uitvoering daarvan de identiteit van de verdachte vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.

C

In artikel 572a wordt ‘als bedoeld in artikel 36f’ vervangen door: als bedoeld in de artikelen 36e en 36f.

ARTIKEL XXIII

In artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering BES wordt in de negende alinea ‘artikel 14’ vervangen door: artikel 15.

ARTIKEL XXIV

De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel b wordt ‘wet’ vervangen door: weg.

2. Onderdeel h komt te luiden:

h. afschermen:

het voorzien van een kenmerk aan justitiële, strafvorderlijke of persoonsgegevens, met het doel de mogelijkheid tot verdere verwerking van die gegevens te beperken;

B

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt ‘Aruba en de Nederlandse Antillen’ vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

2. In het vijfde lid wordt ‘strafrechtspleging’ vervangen door: rechtspleging.

C

In artikel 39e, eerste lid, onder a, wordt ‘Aruba en de Nederlandse Antillen’ vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

D

Artikel 39i, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Artikel 18, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 42 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, onder b, wordt ‘Aruba en de Nederlandse Antillen’ vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

2. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL XXV

Artikel 14 van de Wet op het notarisambt BES wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt ‘23, eerste lid’ vervangen door: artikel 24, eerste lid.

2. In onderdeel b wordt ‘artikel 23, eerste lid’ vervangen door: artikel 24, eerste lid.

ARTIKEL XXVI

A

In artikel 5a, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt ‘eerste bijlage’ vervangen door: bijlage.

B

In het opschrift van de bijlage bij de wet vervallen de woorden ‘Eerste bijlage’.

ARTIKEL XXVII

In artikel 6, tweede lid, van de Wet tot inschrijving van arbeidskrachten 1945 BES wordt ‘Verjaardag der Koningin’ vervangen door: Verjaardag des Konings.

ARTIKEL XXVIII

In artikel 2, vijfde lid, van de Wet van 24 februari 1955, houdende regeling van gedwongen tenuitvoerlegging van uitspraken en beschikkingen van Europese Gemeenschappen (Stb. 1955, 73) wordt ‘In naam der Koningin’ vervangen door: ‘In naam des Konings’.

ARTIKEL XXIX

In artikel 2, vijfde lid, van de Wet van 6 oktober 1977, houdende vaststelling van regelen betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging van uitspraken van het Benelux-Gerechtshof die executoriale titel vormen (Stb. 1977, 557) wordt ‘In naam der Koningin’ vervangen door: ‘In naam des Konings’.

ARTIKEL XXX

De Wet van 6 april 1933, houdende voorzieningen tot uitvoering van het op 31 mei 1932 te Londen tusschen Nederland en Groot-Brittannië gesloten verdrag, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen (Stb. 1933, 136) wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10
  • 1. De rechtbank aan wie overeenkomstig artikel 7 van het verdrag een rogatoire commissie is overgemaakt geeft uitvoering aan de rogatoire commissie. Oordeelt de rechtbank aan wie de rogatoire commissie is toegezonden dat de uitvoering door een andere rechtbank dient te geschieden, dan zendt zij de commissie aan deze rechtbank. Deze rechtbank is aan de doorzending gebonden.

  • 2. Indien de uitvoering van de rogatoire commissie in verschillende rechtsgebieden dient plaats te vinden, is elk van de rechtbanken van deze rechtsgebieden bevoegd de commissie in haar geheel uit te voeren.

  • 3. De rogatoire commissie kan worden verwezen naar de kantonrechter. De kantonrechter is aan deze verwijzing gebonden.

B

Artikel 11 vervalt.

C

In artikel 12 wordt ‘Oordeelt de officier van justitie, wien de rogatoire commissie is overgemaakt, of de rechter, wien zij is doorgezonden’ vervangen door: Oordeelt de rechter aan wie de rogatoire commissie is overgemaakt of doorgezonden.

D

Artikel 14 vervalt.

ARTIKEL XXXI

In artikel 2:11, eerste lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties wordt ‘het ressortsparket te Arnhem’ vervangen door: het ressortsparket.

ARTIKEL XXXII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XXXIII

Deze wet wordt aangehaald als: Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2013.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Hoewel wetsvoorstellen gewoonlijk een zorgvuldige departementale voorbereiding kennen, is het onvermijdelijk dat in de vele (wijzigings)wetten die jaarlijks vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie tot stand komen, zo nu en dan wetstechnische onvolkomenheden sluipen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verschrijvingen, foutieve verwijzingen, terminologische onzuiverheden en dergelijke. Met het oog op de kwaliteit van wetgeving is het wenselijk dat dit soort gebreken en omissies op enig moment worden hersteld. Soms kan dit door de benodigde wijziging op te nemen in een al lopend wetsvoorstel. Als dit niet mogelijk is, kan alleen een apart wetsvoorstel worden ingediend. Doorgaans geniet dit niet de voorkeur. Voorkomen moet worden dat het parlement zich voortdurend moet buigen over wetsvoorstellen met een louter technisch karakter. Daarom wordt op het Ministerie van Veiligheid en Justitie eens in de zoveel jaar een wet tot stand gebracht die meerdere wijzigingen van ondergeschikte aard samenbundelt. Een dergelijke wet wordt ook wel aangeduid als een ‘verzamelwet’, ‘reparatiewet’ of ‘veegwet’.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft het karakter van een ‘verzamelwet’. Het brengt wijzigingen aan in onder meer het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet, de Wet Bibob, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en in verschillende BES-wetten. Verreweg de meeste artikelen repareren wetstechnische gebreken of brengen inhoudelijke wijzigingen van ondergeschikte aard aan (zie voor dit laatste bijvoorbeeld artikel XIX, onderdeel C en artikel XXX). De reden voor de voorgestelde wijziging is in veel gevallen zo vanzelfsprekend dat met een (zeer) summiere toelichting kan worden volstaan. Waar dit niet het geval is, is een meer uitgebreide toelichting opgenomen. Daarnaast bevat het wetsvoorstel ook een enkele bepaling met een wat verdergaande strekking (zie de artikelen XVI en XXIV, onderdeel B). Deze artikelen zijn opgenomen omdat ze thematisch aansluiten op andere bepalingen uit het wetsvoorstel. Bovendien zijn de daarin voorgestelde wijzigingen niet dermate omvangrijk en complex dat zij een afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om verschillende bepalingen aan te passen aan het Besluit van 14 oktober 2010, houdende naamswijziging van het ministerie van Justitie (Stcr. 2010, 16523), waarbij de naam van het ministerie van Justitie is gewijzigd in ministerie van Veiligheid en Justitie. Daartoe is in verschillende wetten de aanduiding ‘minister van Justitie’, of een variant daarop, vervangen door ‘minister van Veiligheid en Justitie’.

Artikelsgewijs

Artikel I

In het Besluit van 24 juni 2010 (Stb. 2010, nr. 252), dat onder meer de inwerkingtreding van de Aanpassingswet veiligheidsregio’s regelde, waren twee artikelen uitgezonderd: artikel XXI, de onderdelen B en C, en artikel XXXIII.

De in artikel XXI, onderdeel B, beoogde wijzing van de Waterwet is gerealiseerd via artikel XXIV van de Reparatiewet BZK 2010 (zie voor de inwerkingtreding Stb. 2011, 79); dit onderdeel kan dus vervallen.

Onderdeel C van artikel XXI is met ingang van 23 februari 2011 al vervallen (zie artikel XXIII van de hiervoor genoemde reparatiewet).

Artikel XXXIII bevatte een wijziging van de Wet veiligheidsregio’s, die afhankelijk was gemaakt van de inwerkingtreding van de Wet ambulancezorg. Die wet is weliswaar tot stand gekomen, maar nooit in werking getreden en inmiddels ingetrokken (zie artikel 18 van de Tijdelijke wet ambulancezorg), zodat ook artikel XXXIII kan vervallen.

Artikel II, onderdeel A

Artikel XVII

Artikel XVIII

Artikel XXIII

Artikel XXV

Deze artikelen corrigeren enkele verkeerde verwijzingen naar de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Artikel II, onderdeel B

Artikel III

Artikel IV

Artikel VIII, onderdeel A

Artikel XII

Artikel XIV

Artikel XXI

Artikel XXVII

Artikel XXVIII

Artikel XXIX

Het verdient de voorkeur om in wetgeving de aanduiding ‘Koning’ te hanteren. Dit is niet alleen in lijn met de Grondwet, waarin alleen de aanduiding ‘Koning’ wordt gehanteerd, maar draagt ook bij aan het bestendige karakter van de desbetreffende regeling. In dit verband is van belang dat na het overlijden van Koning Willem III in 1890 de wetgever heeft vastgelegd dat zolang een Koningin de Kroon draagt, in wettelijk vastgestelde formulieren, ambtstitels en officiële benamingen waarin het woord ‘Koning’ voorkomt in plaats daarvan het woord ‘Koningin’ wordt gebezigd (Wet van 22 juni 1891, betreffende de wettelijk vastgestelde formulieren en titels in verband met het overgaan van de Kroon op eene Koningin, Stb. 1891, 125). Hoewel dit niet geheel uit de letterlijke tekst van die wet volgt, is de gangbare uitleg hiervan dat, als in een wettelijke regeling over ‘Koning’ wordt gesproken, hiervoor kan worden gelezen ‘Koningin’, zolang een Koningin de Kroon draagt.1 Dat betekent dat in wettelijke regelingen probleemloos de aanduiding ‘Koning’ kan worden gebruikt.

Artikel V

Artikel XV

Het Besluit politieke delinquenten 1945 en het Tribunaalbesluit zijn zogenoemde wetsbesluiten (zie Kamerstukken II 1946/47, 2 IV, nr. 16, blz. 4). Wetsbesluiten zijn regelingen, vastgesteld bij koninklijk besluit tijdens de Duitse bezetting (of in het eerstgenoemde geval: na de bezetting maar voordat de Staten-Generaal weer in vergadering bijeen waren gekomen), die op grond van objectief noodrecht de status van wet hebben en alleen bij wet kunnen worden gewijzigd. De wijzigingen van deze twee wetsbesluiten zijn abusievelijk niet meegenomen bij de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012.

De voorgestelde wijzigingen in artikel 14, derde lid, van het Besluit politieke delinquenten 1945 en artikel 35 van het Tribunaalbesluit houden verband met de Politiewet 2012. De Politiewet 2012 voorziet in de oprichting van één landelijk politiekorps met rechtspersoonlijkheid. Dit korps bestaat uit tien eenheden die zijn belast met de uitvoering van de politietaak op regionaal niveau, één of meer landelijke eenheden die zijn belast met de uitvoering van de politietaak en één of meer ondersteunende diensten. Met de dagelijkse leiding van dat korps is belast de korpschef. De bij de Politiewet 1993 opgerichte regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten (Klpd) en de krachtens die wet opgerichte voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN) houden op te bestaan.

In artikel 14, derde lid, van het Besluit politieke delinquenten 1945 is tevens de verwijzing naar de Rijksvreemdelingendienst aangepast. Per 1 mei 1956 is Rijksvreemdelingendienst opgeheven. De destijds door de Rijksvreemdelingendienst verrichte taken worden nu uitgevoerd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Artikel VI

Bij de Wet van 12 juni 2009 houdende wijziging van de Wet op de lijkbezorging (Stb. 2009, 320), die op 1 januari 2010 in werking is getreden, is in de Wet op de lijkbezorging de term ‘verbranding’ overal vervangen door ‘crematie’. Er is echter niet aan gedacht deze terminologiewijziging ook door te voeren in artikel 1:19h, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Voorgesteld wordt om deze omissie recht te zetten.

Artikel VII
A

De invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart heeft onder meer tot gevolg dat de benamingen van gerechten zijn gewijzigd en dat andere terminologische aanpassingen zijn doorgevoerd. Deze aanpassingen dienen ook in het Burgerlijk Wetboek te worden doorgevoerd. Abusievelijk is in dat verband met de Wet herziening gerechtelijke kaart niet artikel 2:154, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek aangepast. Met het onderhavige artikel wordt deze wijziging alsnog doorgevoerd.

B

Deze wijziging betreft een toezegging van de Minister van Justitie aan de Eerste Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel Vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Kamerstukken I 2011/12, 31 058, E, p. 24). Het betreft een verduidelijking dat het moet gaan om een aandeel met stemrecht in de algemene vergadering.

C

De toevoeging van het woordje ‘mede’ betreft een taalkundige aanvulling.

D

In artikel 189a wordt een verwijzing naar een verkeerd lid uit artikel 210 verbeterd.

E

De verwijzing naar artikel 239 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet ondubbelzinnig. De wijziging strekt ertoe dat de verwijzing het derde en vierde lid betreft.

F

De wijziging in het eerste onderdeel betreft ten eerste een taalkundige aanvulling doordat een komma wordt geplaatst achter ‘dochtermaatschappijen’.

In het tweede onderdeel wordt een toezegging gestand gedaan die de voorgaande Minister van Veiligheid en Justitie aan de Eerste Kamer heeft gedaan bij de behandeling van het wetsvoorstel Vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Kamerstukken II 2011/12, 31 058, E, p. 24). In artikel 207a lid 2 is een regeling opgenomen voor het geval de vennootschap eigen aandelen onder algemene titel heeft verkregen waardoor de vennootschap samen met haar dochtermaatschappijen alle aandelen met stemrecht in haar kapitaal houdt. Dit is een onwenselijke situatie – de vennootschap zou dan haar eigen aandeelhouder zijn – en daarom is er in de wet in voorzien dat in een dergelijk geval het laagst genummerde aandeel van rechtswege overgaat op de gezamenlijke bestuurders. Er is echter niets geregeld voor verkrijging onder bijzondere titel van eigen aandelen door de vennootschap met hetzelfde gevolg voor de stemrechten. Dat is evenzeer onwenselijk als bij de verkrijging onder algemene titel. Voor dochtermaatschappijen zijn bepaalde verkrijgingen onder bijzondere titel van aandelen in het kapitaal van de vennootschap nietig (artikel 207d); voor verkrijging onder algemene titel waardoor alle aandelen met stemrecht bij de vennootschap en de dochter terecht komen, geldt hier dezelfde regeling als voor de vennootschap zelf (overgang van rechtswege op de bestuurders). Het ligt in die lijn om ook in artikel 207a de verkrijging van aandelen onder bijzondere titel die in strijd is met de laatste volzin van artikel 175 lid 1, nietig te verklaren. De verkrijging van het laatste aandeel met stemrecht dat vóór die verkrijging werd gehouden door een ander dan en anders dan voor rekening van de vennootschap of een van haar dochtermaatschappijen, is nietig. Dat aandeel moet worden beschouwd als niet te zijn verkregen, het blijft bij de vorige eigenaar. De bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk jegens de vervreemder te goeder trouw die door de nietigheid schade lijdt, zoals ook geldt voor de overige nietigheden bij verkrijging van aandelen zoals opgenomen in artikel 207a lid 1.

G

In het kader van de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Stb. 2012, 300) is in artikel 210 een nieuw lid 5 ingevoerd, inhoudende dat indien alle aandeelhouders tevens bestuurder zijn, de ondertekening van de jaarrekening tevens geldt als vaststelling ervan (mits ook eventuele andere vergadergerechtigden hiermee hebben ingestemd). Als de bv hiervan wil afwijken, moet deze wijze van vaststelling van de jaarrekening in de statuten worden uitgesloten. Het artikel maakt onderdeel uit van de verruiming van de mogelijkheden tot besluitvorming buiten vergadering (artikel 238). Het is bedoeld om onnodige formaliteiten – het houden van een algemene vergadering tot vaststelling van de jaarrekening met dezelfde personen die de jaarrekening al hebben ondertekend – te voorkomen. De datum van vaststelling heeft ook gevolgen voor de deponering bij het handelsregister, die immers binnen acht dagen na vaststelling van de jaarrekening moet plaatsvinden (artikel 394 lid 1).

In de praktijk is gebleken dat in veel statuten is vastgelegd binnen welke termijn de jaarrekening door het bestuur moet worden opgemaakt en binnen welke termijn deze vervolgens door de algemene vergadering moet worden vastgesteld. In de praktijk is het onduidelijk of dit in overeenstemming is met de hoofdregel en of het beschouwd kan worden als het uitsluiten in de statuten van de wijze van vaststellen zoals in artikel 210 lid 5 is vereist voor afwijking van de hoofdregel. De onduidelijkheid vloeit vooral voort uit de formulering dat de statuten deze wijze van vaststelling moeten ‘uitsluiten’. Doorgaans is in het nieuwe bv-recht de formulering gebruikt ‘tenzij de statuten anders bepalen’. Daarom wordt voorgesteld om deze uitsluiting te vervangen door de standaardformulering ‘tenzij de statuten anders bepalen’. BV’s met statuten die in het kader van de vaststelling van de jaarrekening uitgaan van een algemene vergadering, kunnen dit zo houden indien zij dat wensen. Daarmee wijken zij dan af van de wettelijke hoofdregel.

H

In artikel 216 lid 3 wordt een foutieve verwijzing aan het eind van dat lid naar eerdere zinnen uit dat lid verbeterd.

I

De inhoud van lid 3 van artikel 238 is door een recente wetswijziging verplaatst naar artikel 210 lid 5. De verwijzing in artikel 218 naar artikel 238 lid 3, wordt nu dienovereenkomstig vervangen door artikel 210 lid 5.

J

In een van de samenloopbepalingen van de Wet bestuur en toezicht (Stb. 2011, 275, artikel III) wordt die wet aanpast indien – zoals het geval is – het wetsvoorstel Vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht eerder in werking treedt dan de Wet bestuur en toezicht. In die samenloopbepaling is een onjuiste verwijzing naar artikel 242 opgenomen, die hierbij wordt gecorrigeerd.

K

In de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Stb. 2012, 299) is in onderdeel BBB bij wijziging van artikel 244 lid 2 per abuis de zinsnede die vervangen moest worden niet correct weergegeven. Dit geldt ook voor artikel I.1, onderdeel s van de bijgehorende Invoeringswet (Stb. 2012, 300), dat dezelfde zinsnede van artikel 244 lid 2 aanpast. De onderhavige wijziging stelt buiten twijfel welke wijziging beoogd is.

L

In de opsomming van artikel 334y was het eerste woord van onderdeel e ten onrechte met een hoofdletter geschreven.

M

De wijziging in artikel 334ee1, derde lid, betreft een correctie van verkeerde terminologie.

N

Bij de Wet Vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Stb. 2012, 299) was in artikel 342 beoogd om artikel 338 lid 1 en lid 3, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing te verklaren op de gedwongen overdracht van stemrecht op in pand of vruchtgebruik gegeven aandelen. Door een onvolkomenheid in de wijzigingsopdracht in onderdeel RRR van de vaststellingswet is alleen artikel 338 lid 1 van overeenkomstige toepassing verklaard, terwijl in de bijzin wel naar lid 3, tweede volzin, werd verwezen. Dit wordt thans hersteld.

O

Uit de formulering van de wijziging van artikel 381 lid 3 in de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Stb. 2012, 300) is niet voldoende duidelijk op te maken of de beoogde aanvulling van de term ‘verbonden partijen’ die tweemaal in het derde lid voorkomt, ook tweemaal moet worden doorgevoerd. Hoewel het tweemaal doorvoeren van de aanvulling geen onbedoelde gevolgen heeft, is eenmalige aanvulling van enkel de eerste vermelding van de term ‘verbonden partijen’ voldoende. Daarom wordt hierbij de volledige tekst van het derde lid weergegeven, zoals die was beoogd.

P

De voorgestelde wijziging herstelt een verkeerde opsomming van toepasselijke onderdelen van artikel 392 lid 1.

Artikel VIII
B

In artikel I.2a van de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Stb. 2012, 300) is lid 3 van artikel 3:259 van het Burgerlijk Wetboek gewijzigd. Dit had lid 2 moeten zijn. Teneinde buiten twijfel te stellen wat met artikel I.2a is beoogd, wordt die wijziging van artikel 3:259 lid 2 hier alsnog doorgevoerd. De tekst van lid 3 van artikel 3:259 blijft luiden zoals het reeds voor genoemde invoeringswet luidde, nu de beoogde wijziging niet in lid 3 te realiseren is.

Artikel IX

De voorgestelde wijzigingen herstellen enkele foutieve verwijzingen.

Artikel X
A t/m G

De voorgestelde wijzigingen corrigeren enkele taalkundige en terminologische gebreken.

H

Met de Wet herziening gerechtelijke kaart zijn de aanduidingen van verschillende rechterlijke colleges gewijzigd. Daarbij is verzuimd om de noodzakelijke aanpassing door te voeren in artikel 8:529k van het Burgerlijk Wetboek. Met de voorgestelde wijziging wordt dit verzuim hersteld.

Artikel XI

De invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart heeft onder meer tot gevolg dat de benamingen van gerechten zijn gewijzigd en dat andere terminologische aanpassingen zijn doorgevoerd. Deze aanpassingen dienen ook in het Burgerlijk Wetboek te worden doorgevoerd. Abusievelijk is in dat verband met de Wet herziening gerechtelijke kaart niet artikel 10:23, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek aangepast. Met de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel XIII

De voorgestelde wijziging corrigeert een verschrijving.

Artikel XVI

Ingevolge de implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende onder meer betalingsdiensten in de interne markt (Stb. 2009, 436) en de in Europees verband gemaakte afspraken over standaarden met betrekking tot de infrastructuur tussen banken, wordt de Nederlandse automatische incasso vervangen door het Europese betaalproduct van ‘direct debit’. Het reguliere betalingsverkeer waarin de automatische incasso thans wordt gebruikt, wordt hierdoor niet geraakt. Dit ligt anders voor de toepassing van verhaal zonder dwangbevel waarvoor de banken thans een van de automatische incasso afgeleide systematiek hanteren. ‘Direct debit’ gaat namelijk uit van een machtiging van de rekeninghouder en kent het stornorecht en de mogelijkheid van blokkering. Dit verhoudt zich slecht tot het vereenvoudigd derdenbeslag van verhaal zonder dwangbevel. Vanwege het vervallen van de automatische incasso is door het Ministerie van Financiën een nieuw ondersteunend automatiseringssysteem ontwikkeld. Om hiervan voor verhaal zonder dwangbevel gebruik te kunnen maken stelt het Ministerie van Financiën als voorwaarde dat artikel 27 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersboetes zodanig wordt gewijzigd dat ook verhaal kan worden genomen op de kredietruimte van de betaalrekening van degene aan wie de sanctie is opgelegd. In het voorgestelde achtste lid wordt het nemen van verhaal zonder dwangbevel uitgesloten indien de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen van toepassing is. De Invorderingswet 1990 kent in artikel 19 een soortgelijke bepaling.

Artikel XIX
A, B

De voorgestelde wijzigingen betreffen enkele wetstechnische correcties.

C

De voorgestelde wijziging betreft een inhoudelijke en taalkundige verbetering: de uitzondering op de geheimhoudingsplicht van Bureau Bibob voor het als procesdeelnemer verstrekken van gegevens heeft niet alleen te gelden in rechterlijke procedures maar ook in bezwaarprocedures. Taalkundig sluit de voorgestelde formulering beter aan op de aanhef van het derde lid.

D

De voorgestelde wijziging betreft een wetstechnische correctie.

E

De voorgestelde wijziging van artikel 28, tweede lid, brengt deze in lijn met artikel 20, derde lid, onder e, van de Wet Bibob waarin is geregeld dat de geheimhoudingsplicht van het Landelijke Bureau ten aanzien van de adviesgegevens kan wijken in het belang van wetenschappelijk onderzoek of statistiek, met dien verstande dat de resultaten daarvan geen persoonsgegevens mogen bevatten en voor zover de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

Aanvullend is nog van belang om op te merken dat een actualisering van de benaming van organisatieonderdelen in artikel 27, eerste lid, onderdelen e (Inspectie SZW) en c (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) zal worden gerealiseerd door middel van wetswijzigingen onder verantwoordelijkheid van andere ministers, te weten de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2013, Kamerstukken II 2012/13, 33 556, nr. 1) respectievelijk de Minister van Economische Zaken (Wijziging Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet), Kamerstukken II 2011/12, 33 322, nr. 1).

Artikel XX

In artikel XLII van het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd is in artikel 475d, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de omschrijving ‘65 jaar of ouder’ vervangen door ‘de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet’. Dit heeft als gevolg gehad dat de verwijzing aan het slot van onderdeel c naar ‘de norm genoemd in artikel 22, onderdeel a en b, van die wet’ onbedoeld een verwijzing naar artikel 22, onderdeel a en b, van de AOW lijkt te zijn geworden, terwijl het een verwijzing naar artikel 22, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand betreft. De woorden ‘van die wet’ worden daarom voor de duidelijkheid vervangen door ‘van de Wet werk en bijstand’.

Artikel XXII
A

De voorgestelde wijziging corrigeert een taalkundige omissie.

B

Als gevolg van de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet versterking positie rechter-commissaris (Stb. 2011, 600) is het gerechtelijk vooronderzoek komen te vervallen. Dat geldt ook voor de aan de afsluiting van het gerechtelijk vooronderzoek verbonden kennisgeving omtrent verdere vervolging en bezwaar daartegen. Bij het schrappen van deze bepalingen zijn per abuis echter ook twee onderdelen vervallen, opgenomen in artikel 244, derde en vierde lid, Sv, met een algemenere strekking. Zij verduidelijken dat op het moment van de beslissing over verdere vervolging ook onder het stellen van voorwaarden van verdere vervolging kan worden afgezien. Dat is aan de orde indien de verdachte bekend is met de omstandigheid dat een vervolging tegen hem is aangevangen of door het openbaar ministerie een daad van vervolging is verricht. Daarom wordt voorgesteld de inhoud van deze onderdelen – in tekstueel enigszins aangepaste vorm – toe te voegen aan artikel 242 Sv.

C

Op 1 januari 2012 is de wet van 24 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in verband met de verstrekking van inlichtingen aan het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van geldboeten en enkele verbeteringen (Stb. 2011, 556) in werking getreden. Met deze wet is artikel 572a van het Wetboek van Strafvordering aangepast, zodat het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van geldboeten, schadevergoedingsmaatregelen en administratiefrechtelijke sancties in de verkeershandhaving de voor de tenuitvoerlegging benodigde inlichtingen kan vorderen. Gebleken is dat daarbij abusievelijk niet is verwezen naar het verhaal van de maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 36e Sr). In de memorie van toelichting bij de eerdergenoemde wet van 24 juni 2011 was reeds vermeld dat ook daarvoor de betreffende voorziening noodzakelijk is (Kamerstukken II 2010/11, 32 702, nr. 3, blz. 2). Met de voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel XXIV
A

Het eerste onderdeel betreft een taalkundige correctie, nu het woordje ‘wet’ wordt vervangen door ‘weg’.

Het tweede onderdeel betreft een wetstechnische correctie. In de Wet van 6 oktober 2011 tot wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de implementatie van het Besluit van de Raad 2009/371/JBZ van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (Stb. 2011, 490) zijn abusievelijk de definities van ‘kenmerken’ en ‘markeren’ verhaspeld. Met de voorgestelde wijziging wordt dit gebrek hersteld.

B

Het eerste onderdeel betreft een terminologische correctie. Bij de oprichting van de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten en de totstandkoming van de nieuwe staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen binnen het Nederlandse staatsbestel per 10 oktober 2010, is verzuimd de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens aan te passen op deze wijziging. Voorgesteld wordt deze omissie te herstellen.

Het tweede onderdeel betreft een wetstechnische correctie. Met de Wet van 6 oktober 2011 tot wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de implementatie van het Besluit van de Raad 2009/371/JBZ van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) en het daarop volgende Besluit van 23 maart 2012 (Stb. 2012, 130) zijn de mogelijkheden verruimd voor de verstrekking van justitiële gegevens aan buitenlandse rechters en autoriteiten. Deze verstrekkingen aan andere landen kunnen ook een buiten het strafrecht gelegen doel hebben, zoals de screening van personen.

In artikel 11 van het Kaderbesluit tot bescherming van persoonsgegevens die worden uitgewisseld in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PbEU L 350/67) wordt de zogenaamde doelbinding geregeld voor gegevens die tussen de lidstaten worden uitgewisseld. De persoonsgegevens die zijn verstrekt, kunnen door de ontvangende lidstaat verder worden verwerkt voor – kort gezegd – de opsporing en vervolging van andere strafbare feiten of – onder meer – de afhandeling van andere gerechtelijke of administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met de opsporing of vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen. Voor wat betreft de verstrekking van politiegegevens is het Besluit politiegegevens in deze zin aangepast (art. 5:3 Bpg). Ditzelfde geldt voor het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, voor wat betreft justitiële en strafvorderlijke gegevens (art. 35 Bjsg). Maar voor de justitiële gegevens is de implementatie niet geheel correct, omdat de verstrekking van de gegevens op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke thans beperkt is tot de strafrechtspleging. Voorgesteld wordt deze omissie te herstellen.

C

Zie onderdeel B, eerste alinea.

D

In de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de implementatie van het Besluit van de Raad 2009/371/JBZ van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (Kamerstukken II 2010/11, 32 554, nr. 7) is in artikel 39i abusievelijk ook artikel 18, tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Voorgesteld wordt dit gebrek te repareren.

E

Het eerste onderdeel betreft een terminologische correctie. Zie onderdeel B, eerste alinea.

Het tweede onderdeel betreft een wetstechnische correctie. Bij de recente wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor verstrekkingen voor onderzoek en statistiek (Stb. 2012, 86) is de regeling voor verstrekking voor rapporten uit een persoonsdossier (artikel 42) abusievelijk niet gelijk geregeld als de verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens (artikelen 15 en 39g Wjsg). Voorgesteld wordt deze omissie te herstellen.

Artikel XXVI
A, B

Ingevolge de Wet van 11 december 2008 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 2009, 8) zijn de tweede en derde bijlage van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) vervangen. De Wrra bevat nu dus nog slechts één bijlage, die daarom niet meer als ‘eerste bijlage’ moet worden aangeduid.

Artikel XXX
A t/m D

De wijzigingen in de deze uitvoeringswet vloeien voort uit een wijziging van het op 31 mei 1932 te Londen tot stand gekomen verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen (Trb. 2012, 106).

In het verdrag is in die zin gewijzigd dat rogatoire commissies commissies (verzoeken om een bewijshandeling te verrichten) voortaan worden overgemaakt aan de rechtbank in plaats van aan de officier van justitie bij de rechtbank. In de Wet van 9 oktober 2008 (Stb. 411) is een aanpassing opgenomen van de Wet van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken, de Wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering en de Wet van 12 juni 1909 tot uitvoering van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering. In navolging van de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening is in deze uitvoeringswet niet langer de officier van justitie bij de rechtbank, maar de rechtbank aangewezen om rogatoire commissies te ontvangen. Uit het oogpunt van harmonisatie en in navolging van het advies van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht en de adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is ook het verdrag met Groot-Brittannië op dit punt gewijzigd en speelt de officier van justitie geen rol meer bij de ontvangst van rogatoire commissies.

Daar de officier van justitie ook wordt genoemd in enkele bepalingen van de uitvoeringswet bij dit verdrag dienen deze bepalingen eveneens te worden aangepast.

In artikel 10 wordt rekening gehouden met het vervallen van de officier van justitie bij de rechtbank in het kader van de ontvangst van rogatoire commissies. In overeenstemming met de hiervoor genoemde uitvoeringswetten wordt voorts gesproken van uitvoering door de rechtbank, met de mogelijkheid van verwijzing naar de kantonrechter. Evenals in deze uitvoeringswetten wordt opgenomen dat de rechtbank welke zich niet bevoegd acht, de rogatoire commissie doorzendt aan de wel bevoegde rechtbank, welke rechtbank aan de doorzending is gebonden. Geschillen worden zo voorkomen en een beslissing van de Minister van Veiligheid en Justitie over welke rechtbank de commissie dient uit te voeren (huidige derde lid) is niet langer nodig (zie ook Kamerstukken II 2007/08, 31 286, nr. 3, blz. 4–5 en 11–12).

Artikel 11 tweede lid kan vervallen omdat de officier van justitie niet langer de rogatoire commissie ontvangt. Daar van het aanwijzen van een andere rechter vrijwel nooit sprake is en de mogelijkheid een andere rechter aan te wijzen ook in de Uitvoeringswet bij het Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken niet meer voorkomt (zie Kamerstukken II 2007/08, 31 286 nr. 3, blz. 4), wordt ook het eerste lid geschrapt.

Ook in artikel 12 wordt rekening gehouden met het feit dat de officier van justitie geen rol meer vervult bij de ontvangst van rogatoire commissies. Dit betekent dat op grond van artikel 14 geen terugzending meer plaatsvindt aan de officier van justitie. Daar het verdrag zelf een bepaling (artikel 10) over de terugzending en de terugbetaling van kosten bevat, kan artikel 14 geheel vervallen.

Artikel XXXI

Met de Wet herziening gerechtelijke kaart (Stb. 2012, 313) zijn de afzonderlijke ressortsparketten met ingang van 1 januari 2013 opgegaan in één (landelijk) ressortsparket. Daarmee is ook het ressortsparket te Arnhem opgehouden te bestaan. De op dit punt noodzakelijke wijziging van artikel 2:11, eerste lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties is eerder abusievelijk niet doorgevoerd. Met de onderhavige bepaling wordt deze technische wijziging alsnog aangebracht.

De Minister van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Artikel XXIV, onderdeel B, onder 2, van het wetsvoorstel, dat artikel 8, vijfde lid, van de Wjsg wijzigt.

X Noot
2

Vgl. artikel 8, vijfde lid, van de Wjsg, dat is ingevoerd bij de Wet van 6 oktober 2011 tot wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de implementatie van het Besluit van de Raad 2009/371/JBZ van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol), Stb. 2011, 490.

X Noot
3

Memorie van toelichting, artikelsgewijze toelichting bij artikel XXIV.

X Noot
4

Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PbEU L 350/60).

X Noot
5

Uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wjsg, waar de toelichting naar verwijst, en dat tot artikel 8, vijfde lid, van de Wjsg in zijn huidige redactie heeft geleid, volgt niet dat de vorenbedoelde wijziging in ‘rechtspleging’ daar is voorzien. Kamerstukken II 2010/11, 32 554, nr. 3, blz. 37.

X Noot
6

Buiten beschouwing blijft hier dat op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit de bevoegde autoriteiten de verstrekte persoonsgegevens ook verder mogen verwerken voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, mits de lidstaten passende waarborgen bieden.

X Noot
1

Zie bijvoorbeeld bijv. Kamerstukken II 1903/04, 21, nr. 2, p. 5: de ‘memorie van beantwoording’ inzake een wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van Koophandel, waarin Minister van Justitie Loeff uiteenzette waarom in dat wetsontwerp de aanvankelijk opgenomen zinsnede ‘de verjaardag van den regeerende vorst of vorstin’ werd gewijzigd in ‘de verjaardag des Konings’.

Naar boven