Besluit van 23 maart 2012, houdende aanpassing van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens in verband met implementatie van het kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PbEU L 350), het Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (PbEu L 121), het kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PbEU L 93/23) en het Besluit 2009/316/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) overeenkomstig artikel 11 van het kaderbesluit 2009/315/JBZ (PbEU L 93/33)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens Onze Minister van Defensie van 2 januari 2012, nr. 5720769/11/6;

Gelet op de artikelen 17, zevende lid, 18, eerste lid, en 32, vierde lid, van de Wet politiegegevens, en de artikelen 2, tweede lid, 8, vijfde, zesde en negende lid, 9, 13, en 39e, vijfde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 februari 2012, nr. W03.12.0009/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens Onze Minister van Defensie van 16 maart 2012, nr. 5726542/12/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van paragraaf 5 komt te luiden:

Paragraaf 5. Verstrekking aan en ontvangst politiegegevens uit het buitenland en doorgifte aan derde landen

B

Artikel 5:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, eerste zin, vervalt «verder».

2. Het zevende lid, komt te luiden:

  • 7. Voor zover mogelijk controleert de verstrekkende autoriteit in Nederland de kwaliteit van de politiegegevens voordat de gegevens worden verstrekt en wordt aan de verstrekte gegevens informatie toegevoegd aan de hand waarvan de ontvanger de mate van juistheid, volledigheid, actualiteit en betrouwbaarheid kan beoordelen.

3. Onder vernummering van het achtste tot negende lid, wordt een achtste lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Als blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt deelt de verstrekkende autoriteit dit onverwijld mee aan de personen of instanties van de lidstaat aan wie de gegevens zijn verstrekt, met het verzoek de gegevens onmiddellijk te corrigeren, te wissen of af te schermen.

C

Onder vernummering van de artikelen 5:2, 5:3, 5:4 en 5:5 tot respectievelijk 5:3, 5:5, 5:6 en 5:7, wordt een nieuw artikel 5:2 ingevoegd, luidende:

Artikel 5:2. Ontvangst politiegegevens buitenland

  • 1. Indien politiegegevens zonder voorafgaand verzoek tot verstrekking worden ontvangen van een ander land of van een internationaal orgaan, beoordeelt de ontvangende autoriteit in Nederland onmiddellijk of deze gegevens noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt.

  • 2. Indien krachtens het recht van het andere land specifieke beperkingen op de verwerking van politiegegevens gelden, ziet de ontvangende autoriteit in Nederland toe op inachtneming van de beperkingen indien deze door de verstrekkende autoriteit zijn gemeld.

  • 3. Indien politiegegevens worden ontvangen van een ander land of van een internationale organisatie, wordt de verstrekkende instantie desgevraagd geïnformeerd over de verwerking van de verstrekte gegevens en het daardoor behaalde resultaat.

D

Artikel 5:3 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde lid tot het achtste lid, worden leden ingevoegd, luidende:

  • 4. De gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde dat deze slechts kunnen worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt. Onverminderd specifieke regels in een richtlijn of verordening op grond van hoofdstuk 4 of hoofdstuk 5 van Titel V van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is tevens verdere verwerking door de bevoegde autoriteit in de ontvangende lidstaat mogelijk voor de volgende doelen:

    • a. de voorkoming, opsporing of vervolging van andere strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van andere straffen dan die waarvoor de gegevens waren verstrekt;

    • b. andere gerechtelijke en administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met de voorkoming, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen;

    • c. de voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, of,

    • d. een ander doel, met voorafgaande instemming van de verantwoordelijke of van de betrokkene.

  • 5. De gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde dat deze door de ontvangende autoriteit worden vernietigd zodra de doeleinden zijn verwezenlijkt.

  • 6. Indien dit uit de wet voortvloeit kunnen bij de verstrekking termijnen worden gesteld, na afloop waarvan de verstrekte gegevens door de ontvangende autoriteit moeten worden vernietigd, behoudens wanneer verdere verwerking noodzakelijk is voor een lopend onderzoek, de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.

  • 7. In afwijking van het vierde lid kunnen in specifieke omstandigheden door de verstrekkende autoriteit specifieke beperkingen worden gesteld aan de verdere verwerking van de verstrekte politiegegevens, voor zover deze beperkingen ook van toepassing zijn op de beschikbaarstelling van de gegevens aan andere politieambtenaren in Nederland.

2. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

  • 8. Artikel 5:1, derde, vierde en zevende lid en artikel 5:2 zijn van overeenkomstige toepassing.

E

Er wordt een nieuw artikel 5:4 ingevoegd, luidende:

Artikel 5:4. Ontvangst politiegegevens binnen de EU t.b.v. strafrechtelijke handhaving rechtsorde

  • 1. Indien politiegegevens worden ontvangen van een andere lidstaat van de Europese Unie, kunnen deze slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt. Tevens is verdere verwerking mogelijk voor de doelen, genoemd in artikel 5:3, vierde lid.

  • 2. Indien door de verstrekkende lidstaat op grond van het nationale recht termijnen zijn gesteld, na afloop waarvan de verstrekte gegevens moeten worden vernietigd, ziet de ontvangende autoriteit in Nederland erop toe dat de gegevens daadwerkelijk worden vernietigd.

  • 3. Artikel 5:2 is van overeenkomstige toepassing.

F

Artikel 5:7 komt te luiden:

Artikel 5:7. Verstrekking politiegegevens aan Europol

  • 1. Aan Europol worden politiegegevens verstrekt ten behoeve van de vervulling van de doelstelling en taken van die dienst, voor zover dat voortvloeit uit een richtlijn of verordening op grond van hoofdstuk 4 of hoofdstuk 5 van Titel V van het verdrag betreffende de Europese Unie. De politiegegevens worden verstrekt door tussenkomst van het Korps landelijke politiediensten.

  • 2. De verstrekking van gegevens aan Europol kan worden geweigerd indien:

    • a. wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad,

    • b. het welslagen van lopende onderzoeken of de veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht, of

    • c. informatie wordt bekend gemaakt die betrekking heeft op specifieke inlichtingendiensten of -activiteiten op het gebied van de staatsveiligheid.

G

Na artikel 5:7 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5:8. Verstrekking politiegegevens aan Eurojust

  • 1. Aan Eurojust worden politiegegevens verstrekt ten behoeve van de vervulling van de doelstelling en taken van die organisatie, voor zover dat voorvloeit uit een richtlijn of verordening op grond van hoofdstuk 4 of hoofdstuk 5 van Titel V van het verdrag betreffende de Europese Unie. De politiegegevens worden verstrekt door tussenkomst van het nationale lid van Eurojust.

  • 2. De verstrekking van politiegegevens aan Eurojust kan worden geweigerd indien wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad of de veiligheid van een persoon in gevaar wordt gebracht.

  • 3. Politiegegevens worden verstrekt aan het nationale lid van Eurojust, voor zover hij deze behoeft in verband met de doelstelling en taken, bedoeld in het eerste lid. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5:9. Doorgifte politiegegevens aan derde landen

  • 1. Politiegegevens, die zijn ontvangen van een lidstaat van de Europese Unie, kunnen worden doorgegeven aan autoriteiten in een derde land of aan een internationaal orgaan, belast met de preventie, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten dan wel de tenuitvoerlegging van straffen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van die taken en de lidstaat, waarvan de gegevens afkomstig zijn, heeft ingestemd met die doorgifte.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen politiegegevens zonder voorafgaande toestemming worden doorgegeven indien dit van essentieel belang is ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat of derde land land of voor wezenlijke belangen van een lidstaat, en de toestemming niet tijdig kan worden verkregen. De voor het verlenen van de toestemming bevoegde autoriteit wordt onverwijld geïnformeerd.

Artikel 5:10. Doorgifte politiegegevens aan personen of instanties met een particuliere taak

  • 1. Politiegegevens, die zijn ontvangen van een andere lidstaat van de Europese Unie, kunnen worden doorgegeven aan een instantie met een particuliere taak indien:

    • a. de bevoegde autoriteit van de lidstaat, waarvan de gegevens afkomstig zijn, heeft ingestemd met die doorgifte;

    • b. geen gerechtvaardigde belangen van de betrokkene zich tegen doorgifte verzetten, en

    • c. in bijzondere gevallen de doorgifte essentieel is voor de persoon of instantie die de gegevens doorgeeft aan de betreffende instantie ten behoeve van:

      • 1°. de uitvoering van haar wettelijke taken;

      • 2°. de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen;

      • 3°. het voorkomen van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, of

      • 4°. het voorkomen van een ernstige schending van de rechten van personen.

  • 2. Bij de doorgifte, bedoeld in het eerste lid, wordt medegedeeld voor welk doel de gegevens uitsluitend verder mogen worden verwerkt.

ARTIKEL II

Het Besluit justitiële gegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. centrale autoriteit:

de centrale autoriteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PbEU L 93/23). In Nederland is dit de Justitiële Informatiedienst;

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. strafrechtelijke procedure:

de fase die aan het strafproces voorafgaat, het strafproces zelf en de tenuitvoerlegging van de veroordeling.

B

Artikel 10a vervalt.

C

Het opschrift van Hoofdstuk 3 komt te luiden:

Hoofdstuk 3. De verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens

D

In Hoofdstuk 3, Afdeling 2, wordt paragraaf 3a vernummerd tot paragraaf 4.

E

Artikel 30bis wordt vernummerd tot artikel 31.

F

In Hoofdstuk 3, Afdeling 2, komt het opschrift van paragraaf 4 (oud) te luiden:

Paragraaf 5. Verstrekking aan en ontvangst uit het buitenland

G

Artikel 30a tot en met artikel 30f vervallen.

H

In paragraaf 5 (nieuw) worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 32

  • 1. Justitiële en strafvorderlijke gegevens kunnen desgevraagd, door tussenkomst van de officier van justitie, worden verstrekt aan de bevoegde autoriteit in een ander land, onder de voorwaarde dat deze slechts kunnen worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt.

  • 2. Voor zover mogelijk controleert de verstrekkende autoriteit in Nederland de kwaliteit van de justitiële en strafvorderlijke gegevens voordat de gegevens worden verstrekt en wordt aan de verstrekte gegevens informatie toegevoegd aan de hand waarvan de ontvanger de mate van juistheid, volledigheid, actualiteit en betrouwbaarheid kan beoordelen.

  • 3. Als blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt, deelt de verstrekkende autoriteit dit onverwijld mee aan de personen of instanties van het land waaraan de gegevens zijn verstrekt, met het verzoek de gegevens onmiddellijk te corrigeren, te wissen of af te schermen.

Artikel 33

  • 1. Indien justitiële of strafvorderlijke gegevens zonder voorafgaand verzoek tot verstrekking worden ontvangen van een ander land of van een internationaal orgaan, dan beoordeelt de ontvangende autoriteit in Nederland onmiddellijk of deze gegevens noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt.

  • 2. Indien krachtens het recht van het andere land specifieke beperkingen op de verwerking van justitiële of strafvorderlijke gegevens gelden, ziet de ontvangende autoriteit in Nederland erop toe dat die beperkingen in acht worden genomen, indien die beperkingen door de verstrekkende autoriteit zijn gemeld.

  • 3. Indien justitiële of strafvorderlijke gegevens worden ontvangen van een ander land of van een internationale organisatie, wordt de verstrekkende instantie desgevraagd geïnformeerd over de verwerking van de verstrekte gegevens en het daardoor behaalde resultaat.

I

Het opschrift van paragraaf 5 (oud) komt te luiden:

Paragraaf 6. Verstrekking aan en ontvangst uit een lidstaat en doorgifte aan derde landen

J

In paragraaf 6 worden negen artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 34

  • 1. Justitiële gegevens van natuurlijke personen, die betrekking hebben op een onherroepelijke veroordeling wegens een misdrijf waarbij een straf, al dan niet tezamen met een maatregel, is opgelegd en wegens overtredingen indien daarbij een vrijheidsstraf – anders dan een vervangende – of een taakstraf is opgelegd, worden onverwijld verstrekt aan de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit van de veroordeelde.

  • 2. Als blijkt dat op grond van het eerste lid onjuiste gegevens zijn verstrekt, verzoekt de centrale autoriteit onverwijld de centrale autoriteit die de gegevens heeft ontvangen, de gegevens onmiddellijk te corrigeren, te wissen of af te schermen.

  • 3. De centrale autoriteit zendt desgevraagd de centrale autoriteit die op grond van het eerste lid gegevens heeft ontvangen een afschrift van de veroordelingen, de daaropvolgende maatregelen en eventuele overige informatie ter zake.

Artikel 35

  • 1. Justitiële gegevens worden desgevraagd verstrekt aan de centrale autoriteit van een andere lidstaat ten behoeve van een strafrechtelijke procedure.

  • 2. Justitiële gegevens kunnen desgevraagd worden verstrekt aan de centrale autoriteit van een andere lidstaat ten behoeve van andere doeleinden.

  • 3. De centrale autoriteit onderzoekt de volledigheid van de bij een verzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, verstrekte informatie. Indien de bij het verzoek verstrekte informatie volledig is, worden de justitiële gegevens onverwijld maar in ieder geval binnen tien werkdagen na de dag waarop het verzoek is ontvangen, verstrekt. Indien nadere informatie nodig is met het oog op vaststelling van de identiteit van de persoon op wie het verzoek betrekking heeft, wordt onverwijld overlegd met de centrale autoriteit die het verzoek heeft gedaan teneinde binnen tien werkdagen na de dag waarop de aanvullende informatie is verkregen, een antwoord te kunnen verzenden.

  • 4. De beantwoording van het verzoek bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt langs geautomatiseerde weg.

  • 5. Tot uiterlijk een jaar na de verstrekking op grond van het eerste of tweede lid stelt de centrale autoriteit onverwijld de centrale autoriteit die de gegevens heeft ontvangen in kennis van wijziging of schrapping van de verstrekte gegevens.

Artikel 36

  • 1. Justitiële en strafvorderlijke gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde dat deze slechts kunnen worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt en, indien aanleiding bestaat tot het stellen van grenzen aan de verdere verwerking, binnen die grenzen.

  • 2. Justitiële gegevens kunnen tevens verder worden verwerkt voor de doelen, genoemd in het derde lid, onder c.

  • 3. Onverminderd specifieke regels in een richtlijn of verordening op grond van hoofdstuk 4 of hoofdstuk 5 van Titel V van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kunnen strafvorderlijke gegevens tevens verder worden verwerkt voor de volgende doelen:

    • a. de voorkoming, opsporing of vervolging van andere strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van andere straffen dan die waarvoor de gegevens waren verstrekt;

    • b. andere gerechtelijke en administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met de voorkoming, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen;

    • c. de voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, of,

    • d. een ander doel, met instemming van de verantwoordelijke of van de betrokkene.

  • 4. De gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verstrekt onder de voorwaarde dat deze door de ontvangende autoriteit worden gewist zodra het doel, met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt, is vervuld.

  • 5. Indien dit uit de wet voortvloeit kunnen bij de verstrekking termijnen worden gesteld, na afloop waarvan de verstrekte gegevens door de ontvangende autoriteit moeten worden gewist, behoudens wanneer verdere verwerking noodzakelijk is voor een lopend onderzoek, de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.

Artikel 37

De van een centrale autoriteit van een andere lidstaat ontvangen gegevens die betrekking hebben op de onherroepelijke veroordeling wegens een strafbaar feit van een Nederlandse onderdaan en van de nadien met betrekking tot die veroordeling genomen maatregelen ten aanzien van die onderdaan, worden opgeslagen in de justitiële documentatie.

Artikel 38

  • 1. Justitiële en strafvorderlijke gegevens, die zijn ontvangen van een andere lidstaat, kunnen slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt en binnen de door de verstrekkende lidstaat bepaalde grenzen. Tevens is verdere verwerking mogelijk voor de doelen, genoemd in artikel 36, derde lid.

  • 2. De op grond van het eerste lid ontvangen gegevens worden vernietigd zodra het doel, bedoeld in het eerste lid, is vervuld of, indien door de verstrekkende lidstaat op grond van het nationale recht termijnen zijn gesteld na afloop waarvan de verstrekte gegevens moeten worden vernietigd, na afloop van de gestelde termijn. Alsdan ziet de centrale autoriteit in Nederland erop toe dat de gegevens daadwerkelijk worden vernietigd.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op de gegevens die zijn ontvangen in het kader van een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap, voor zover het Nederlanderschap wordt verleend aan de betrokkene. Artikel 37 is van overeenkomstige toepassing op deze gegevens.

  • 4. Artikel 33, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 39

  • 1. Justitiële en strafvorderlijke gegevens, die zijn ontvangen van een andere lidstaat, kunnen worden doorgegeven aan autoriteiten in een derde land of aan een internationaal orgaan, belast met de preventie, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten dan wel de executie daarvan, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van die taken en de lidstaat, waarvan de gegevens afkomstig zijn, heeft ingestemd met die doorgifte.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen justitiële en strafvorderlijke gegevens door de centrale autoriteit in Nederland door tussenkomst van de officier van justitie zonder voorafgaande toestemming worden doorgegeven indien dit van essentieel belang is ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat of derde land of voor wezenlijke belangen van een lidstaat, en de toestemming niet tijdig kan worden verkregen. De voor het verlenen van de toestemming bevoegde autoriteit wordt onverwijld geïnformeerd.

Artikel 40

  • 1. Justitiële en strafvorderlijke gegevens, die zijn ontvangen van een andere lidstaat, kunnen worden doorgegeven aan een instantie met een particuliere taak indien:

    • a. de bevoegde autoriteit van de lidstaat, waarvan de gegevens afkomstig zijn, heeft ingestemd met die doorgifte;

    • b. geen gerechtvaardigde belangen van de betrokkene zich tegen doorgifte verzetten, en

    • c. in bijzondere gevallen de doorgifte essentieel is voor de persoon of instantie die de gegevens doorgeeft aan de betreffende instantie ten behoeve van:

      • 1°. de uitvoering van haar wettelijke taken;

      • 2°. de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen;

      • 3°. het voorkomen van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, of

      • 4°. het voorkomen van een ernstige schending van de rechten van personen.

  • 2. Bij de doorgifte, bedoeld in het eerste lid, wordt medegedeeld voor welk doel de gegevens uitsluitend verder mogen worden verwerkt.

Artikel 41

  • 1. Aan Eurojust worden justitiële en strafvorderlijke gegevens verstrekt ten behoeve van de vervulling van de doelstelling en taken van die organisatie voor zover dat voorvloeit uit een richtlijn of verordening op grond van hoofdstuk 4 of hoofdstuk 5 van Titel V van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De gegevens worden verstrekt door tussenkomst van het nationale lid van Eurojust.

  • 2. De verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan Eurojust kan worden geweigerd indien wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad of de veiligheid van een persoon in gevaar wordt gebracht.

  • 3. Justitiële en strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan het nationale lid van Eurojust, voor zover hij deze behoeft in verband met de doelstelling en taken, bedoeld in het eerste lid. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 42

  • 1. Aan Europol worden justitiële en strafvorderlijke gegevens verstrekt ten behoeve van de vervulling van de doelstelling en taken van die dienst, voor zover dat voortvloeit uit een richtlijn of verordening op grond van hoofdstuk 4 of hoofdstuk 5 van Titel V van het verdrag betreffende de werking van Europese Unie. De politiegegevens worden verstrekt door tussenkomst van het Korps landelijke politiediensten.

  • 2. De verstrekking van gegevens aan Europol kan worden geweigerd indien:

    • a. wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad,

    • b. het welslagen van lopende onderzoeken of de veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht, of

    • c. informatie wordt bekend gemaakt die betrekking heeft op specifieke inlichtingendiensten of -activiteiten op het gebied van de staatsveiligheid.

  • 3. Justitiële en strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan de nationale verbindingsofficieren bij Europol, voor zover zij deze behoeven in verband met de doelstelling en taken, bedoeld in het eerste lid. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

K

In Afdeling 3. Machtiging wordt artikel 31 (oud) vernummerd tot artikel 43.

L

In Hoofdstuk 4. De verklaring omtrent het gedrag worden de artikelen 32 en 33 (oud) vernummerd tot de artikelen 44 en 45. In hoofdstuk 5. Afkomst van de rapporten die persoonsdossiers vormen worden de artikelen 34 en 35 (oud) vernummerd tot de artikelen 46 en 47. In hoofdstuk 6. Kosten wordt artikel 36 vernummerd tot artikel 48. In hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepalingen wordt artikel 37 vernummerd tot artikel 49. De artikelen 38 tot en met 51 (oud) en artikel 54 komen te vervallen.

M

Artikel 52 (oud) en artikel 53 worden vernummerd tot respectievelijk artikel 50 en artikel 51.

N

Artikel 52 komt te luiden:

Artikel 52

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens.

ARTIKEL III

Dit Besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet tot wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 23 maart 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

De Minister van Defensie, J. S. J. Hillen

Uitgegeven de dertigste maart 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Met dit besluit worden het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens aangepast. Dit houdt verband met de implementatie van twee kaderbesluiten van de Raad van de Europese Unie, te weten het kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van de Europese Unie over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PbEU L 350/60, verder: kaderbesluit dataprotectie) en het kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 inzake de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PbEU L 93/23, verder: kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister). Tevens zijn enkele andere wijzigingen in het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens aangebracht. Dit betreft de verstrekking van politiegegevens aan Europol, mede ter implementatie van het Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (PbEU L 121/37, verder: Europolbesluit), de verstrekking van politiegegevens aan Eurojust en de implementatie van het Besluit 2009/316/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 april 2009 betreffende de oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem overeenkomstig artikel 11 van het kaderbesluit (PbEU L 93/33, verder: ECRIS-besluit). Mede namens de minister van Defensie licht ik het ontwerpbesluit hieronder toe.

Het kaderbesluit dataprotectie geeft algemene regels over de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Het besluit Europol en de verstrekking van politiegegevens aan Eurojust hangen zeer nauw samen met de regels over de verwerking van persoonsgegevens van het kaderbesluit dataprotectie. De implementatie van het kaderbesluit dataprotectie wordt toegelicht in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister geeft specifieke regels die strekken tot een betere uitwisseling van gegevens over strafrechtelijke veroordelingen die zijn uitgesproken tegen burgers van de Europese Unie evenals – in voorkomend geval – een in het strafregister van de lidstaat van veroordeling opgenomen en uit deze veroordelingen voortvloeiende ontzetting uit een recht. Het European Criminal Record Information System, ECRIS, heeft als doel te voorzien in een geautomatiseerd systeem voor de gestandaardiseerde uitwisseling van deze gegevens uit de nationale strafregisters. De wijzigingen die samenhangen met de implementatie van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister en het ECRIS-besluit worden toegelicht in paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

In het algemeen deel van deze nota van toelichting wordt voor het overige ingegaan op de ontvangen adviezen (paragraaf 4), de consequenties voor de praktijk, de financiële gevolgen en de administratieve lasten (paragraaf 5). Aansluitend wordt in het artikelsgewijs deel per bepaling een toelichting gegeven. Tot slot is in de bijlage bij de nota van toelichting een transponeringstabel opgenomen waarin per artikel van de kaderbesluiten is aangegeven of deze implementatie behoeft in de Nederlandse wet- en regelgeving, en zo ja in welk artikel van het Besluit politiegegevens (verder: Bpg) of het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Bjsg) dit is gebeurd. Daarnaast wordt in deze bijlage per niet geïmplementeerd artikel van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister een korte toelichting gegeven op de reden hiervan.

Oorspronkelijk waren er ontwerpbesluiten opgesteld ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie en Europol (paragraaf 2) enerzijds en ter implementatie van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister en ECRIS (paragraaf 3) anderzijds. Over deze ontwerpbesluiten is afzonderlijk advies gevraagd aan de adviesorganen. Hierbij geldt dat het ontwerpbesluit ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie en Europol als bijlage is meegezonden bij de consultatie van het bijbehorende wetsvoorstel (Kamerstukken 32 554; Stb. 2011, 490). Gebleken is echter dat de beide implementatietrajecten inhoudelijk een nauwe samenhang vertonen. Dit vloeit voort uit het feit dat het kaderbesluit dataprotectie algemene regels geeft voor de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. In de preambule van het kaderbesluit wordt aangegeven dat verschillende EU-besluiten specifieke bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens bevatten die op grond van die besluiten worden uitgewisseld of anderszins verwerkt. In sommige gevallen vormen die bepalingen een volledig en samenhangend pakket van regels, dat alle belangrijkste aspecten van de gegevensbescherming bestrijkt (beginselen over gegevenskwaliteit, regels inzake gegevensbeveiliging, regeling van de rechten van en waarborgen voor de betrokkenen, organisatie van het toezicht en de aansprakelijkheid). Die gegevensbeschermingsbepalingen worden door het kaderbesluit dataprotectie onverlet gelaten (Overweging 39). In andere gevallen hebben de gegevensbeschermingsbepalingen een beperkter toepassingsgebied. Dan kan het gaan om specifieke voorwaarden over de doelbinding, waarbij voor de andere gegevensbeschermingsaspecten wordt verwezen naar het verdrag van de Raad van Europa van 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Voor zover die bepalingen meer beperkend zijn dan de overeenkomstige bepalingen van het kaderbesluit dataprotectie, moeten de eerstgenoemde bepalingen onverlet worden gelaten (Overweging 40). Zoals hierboven reeds is vermeld, geeft het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit strafregisters specifieke regels over de uitwisseling van gegevens over strafrechtelijke veroordelingen in de Europese Unie. Die regels hebben onder meer betrekking op de doeleinden van de verstrekking (doelbinding) en de voorwaarden voor het gebruik van de gegevens. Die regels worden door het kaderbesluit dataprotectie onverlet gelaten.

Met het oog op de inhoudelijke en procedurele samenhang van de ontwerpbesluiten is, na de afronding van de consultatie, dan ook besloten de beide ontwerpbesluiten samen te voegen. De inhoud van het ontwerpbesluit ter implementatie van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister en het ECRIS-besluit is verwerkt in artikel II van het oorspronkelijke ontwerpbesluit ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie. Dit betreft de wijziging van het Besluit justitiële gegevens. Dit heeft tevens aanleiding gegeven tot vernummering van de artikelen van dat besluit.

2. Kaderbesluit dataprotectie en Europol

Op 27 november 2008 heeft de Raad van de Europese Unie het kaderbesluit dataprotectie aangenomen. Dit kaderbesluit geeft regels over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Voor een toelichting op de inhoud van dit kaderbesluit verwijs ik naar de memorie van toelichting bij de wet tot wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (Kamerstukken II 2010/11, 32 554, nr. 3). Met deze wet is de Wet politiegegevens (verder: Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Wjsg) op een aantal punten aangepast. Dit betreft de verenigbaarheid van de verdere gegevensverwerking, de verwerking van gevoelige politiegegevens, de doorgifte van gegevens aan andere landen, het recht op kennisneming en het voorafgaand horen van toezichthoudende autoriteiten. Het kaderbesluit dataprotectie is echter niet alleen relevant voor de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, maar ook voor het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens (verder: Bjg). Deze algemene maatregelen van bestuur geven namelijk nadere regels over de verwerking van persoonsgegevens, onder meer over de verstrekking van gegevens aan derden. Implementatie van het kaderbesluit dataprotectie noodzaakt dan ook tot aanpassing van deze algemene maatregelen van bestuur. In het navolgende worden de belangrijkste aanpassingen beschreven.

– De doeleinden waarvoor de verstrekte gegevens verder kunnen worden verwerkt

Het kaderbesluit dataprotectie schrijft voor dat persoonsgegevens, die van een andere lidstaat zijn ontvangen of die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat beschikbaar zijn gesteld, ook verder mogen worden verwerkt voor andere doeleinden dan die waarvoor zij waren verstrekt of beschikbaar gesteld (artikel 11, eerste lid). De verstrekte gegevens mogen verder worden verwerkt voor – kort gezegd – de opsporing of vervolging van andere strafbare feiten, voor andere gerechtelijke en administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met de opsporing of vervolging van strafbare feiten of de voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Verdere verwerking voor andere doeleinden is slechts toegestaan na voorafgaande toestemming van de verstrekkende lidstaat of met instemming van de betrokkene. Deze regeling vormt een verruiming van de voorheen geldende regels voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de lidstaten ten behoeve van de opsporing of vervolging van strafbare feiten, die zijn neergelegd in afzonderlijke rechtsinstrumenten op basis van Titel V «De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht», van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De bestaande afspraken gaan uit van het beginsel dat verstrekte gegevens uitsluitend verder worden verwerkt ten behoeve van het doel waarvoor zij zijn verstrekt. Dit is het betreffende opsporingsonderzoek of de betreffende strafvervolging. Dit beginsel is eveneens terug te vinden in de regeling voor de verstrekking van politiegegevens aan het buitenland, in paragraaf 5 van het Besluit politiegegevens. De regeling van het kaderbesluit noodzaakt dan ook tot aanpassing van het Besluit politiegegevens, voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens die niet onder de reikwijdte van de reeds bestaande afspraken vallen.

Met de implementatie van het kaderbesluit dataprotectie heeft de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens een afzonderlijke regeling voor de verstrekking van justitiële of strafvorderlijke gegevens aan het buitenland gekregen (artikel 39e Wjsg). Met deze aanpassing van het Besluit justitiële gegevens wordt ook voorzien in een regeling voor de verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan het buitenland. De citeertitel van het Besluit justitiële gegevens is daarom gewijzigd in Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens.

– De doorgifte van gegevens aan derde landen

Het kaderbesluit dataprotectie schrijft voor dat gegevens, die van een andere lidstaat zijn verkregen, onder bepaalde voorwaarden aan derde landen of internationale organen mogen worden doorgegeven. Essentieel is dat de lidstaat, waarvan de gegevens afkomstig zijn, heeft toegestemd in de doorgifte. Verder is vereist dat het betrokken derde land of internationale orgaan een toereikend beschermingsniveau waarborgt. Voorheen kenden het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens geen afzonderlijke regeling voor de doorgifte van gegevens, die van een andere lidstaat zijn ontvangen, aan een derde land. De regeling van het kaderbesluit noodzaakt tot aanpassing van het Besluit politiegegevens en van het Besluit justitiële gegevens op dit punt.

– De doorgifte van gegevens aan particuliere instanties

Het kaderbesluit schrijft voor dat persoonsgegevens, die zijn verkregen van een andere lidstaat, onder bepaalde voorwaarden aan particuliere instanties mogen worden doorgegeven. Essentieel is dat de lidstaat, waarvan de gegevens afkomstig zijn, heeft toegestemd in de doorgifte. Verder is vereist dat de doorgifte in bijzondere gevallen essentieel is voor de verstrekkende autoriteit, ten behoeve van bepaalde doeleinden. Voorheen kenden het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens geen afzonderlijke regeling voor de doorgifte van gegevens, die van een andere lidstaat zijn ontvangen, aan een instantie met een particuliere taak, zodat ook op dit punt aanpassing van het Besluit politiegegevens en van het Besluit justitiële gegevens noodzakelijk is.

In dit verband kan nog worden opgemerkt dat voor de implementatie van het kaderbesluit dataprotectie ter wille van de uitvoerbaarheid in de praktijk is uitgegaan van een zoveel mogelijk extensieve werking van de regels van het kaderbesluit voor de verwerking en verstrekking van de persoonsgegevens die onder de reikwijdte van het kaderbesluit vallen. Dit betreft zowel de verhouding tussen de verwerking van gegevens die uitsluitend op nationaal niveau worden verwerkt en de gegevens die aan andere landen worden verstrekt als de verhouding tussen de verstrekking van gegevens binnen de Europese Unie en de verstrekking aan andere landen. Voorheen kende de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens geen afzonderlijke regeling voor de verstrekking van justitiële of strafvorderlijke gegevens aan het buitenland. Dit is toegelicht in paragraaf IV van de memorie van toelichting bij de wet ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie (Kamerstukken II 2010/11, 32 554, nr. 3, blz. 6 e.v.).

In verschillende artikelen van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens wordt gesproken van instemming of toestemming. Daarmee wordt uitdrukkelijk niet de toestemming van de betrokkene op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens bedoeld. De instemming of toestemming als bedoeld in de desbetreffende artikelen van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens betreft de goedkeuring van het gebruik van de aan de bevoegde autoriteiten van een ander land verstrekte politiegegevens voor een ander doel of de verstrekking van die gegevens aan onderzoekers ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en statistiek. Instemming van de betrokkene is slechts aan de orde daar waar dit met zoveel woorden is geregeld. Dit betreft artikel I, onderdeel D van het besluit (artikel 5:3, vierde lid, onderdeel d, Bpg).

Ten slotte worden enkele andere wijzigingen van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens voorgesteld. Dit betreft de verstrekking van politiegegevens aan Europol, mede ter implementatie van het eerdergenoemde Europolbesluit, en de verstrekking van politiegegevens aan Eurojust. Deze wijzigingen worden toegelicht in het artikelsgewijs deel van deze nota van toelichting.

3. Kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister en ECRIS

Het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister vloeit voort uit het programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen dat is vastgesteld door de Europese Raad te Tampere op 15 en 16 oktober 1999. Het kaderbesluit biedt een aanvulling op de regels om internationaal justitiële gegevens uit te wisselen zoals neergelegd in het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 en vervangt het eerder geïmplementeerde (Stb. 2007, 40) Besluit 2005/876/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister (PbEU L 322).

Ter uitvoering van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister wordt in dit besluit de verplichting vastgelegd dat indien in Nederland een onderdaan van een andere lidstaat strafrechtelijk wordt veroordeeld, de gegevens uit de justitiële documentatie die hierop betrekking hebben zo spoedig mogelijk aan de centrale autoriteit van de lidstaat van de nationaliteit van de veroordeelde worden doorgegeven. Deze lidstaat van nationaliteit is tevens verplicht om de verstrekte gegevens op te slaan, zodat deze in antwoord op een navolgend verzoek van een andere lidstaat verder kunnen worden verstrekt. Op deze manier wordt geborgd dat de justitiële documentatie in de lidstaat van nationaliteit altijd compleet is met betrekking tot de binnen de Europese Unie uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen en uit deze veroordelingen voortvloeiende ontzetting uit een recht met betrekking tot hun onderdanen. Voor de verzoeken betreffende de justitiële gegevens over strafrechtelijke veroordelingen wordt na inwerkingtreding van dit besluit in beginsel altijd gebruik gemaakt van de gestandaardiseerde en geautomatiseerde weg die ECRIS biedt (zie nader paragraaf 3.1).

De bepalingen met betrekking tot het meedelen, opslaan en verder verstrekken van de gegevens hebben niet ten doel de strafregistersystemen van de lidstaten te harmoniseren. De implementatie van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister houdt evenmin in dat de lidstaat van veroordeling verplicht wordt zijn nationale strafregister aan te passen wat betreft het gebruik van informatie voor binnenlandse doeleinden. Het bepaalde in het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister laat verder onverlet dat de gerechtelijke autoriteiten elkaar rechtstreeks om informatie uit het strafregister kunnen verzoeken en deze kunnen doen toekomen op grond van artikel 13 jo. artikel 15, derde lid, van het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en laat tevens onverlet artikel 6, eerste lid, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, vastgesteld bij Akte van de Raad van 29 mei 2000.

De justitiële documentatie is hoofdzakelijk bedoeld om de bevoegde gerechtelijke autoriteiten te informeren over de justitiële gegevens van justitiabelen en aldus het nemen van een geïndividualiseerde beslissing door het openbaar ministerie en de rechterlijke macht te vergemakkelijken in een navolgende strafrechtelijke procedure. Voorts is de verbeterde uitwisseling van gegevens over onherroepelijke veroordelingen en ontzettingen uit een recht onder meer van belang bij het voorkomen dat een wegens een seksueel misdrijf tegen kinderen veroordeelde persoon, de veroordeling of ontzetting kan verzwijgen en in een andere lidstaat beroepsmatig of als vrijwilliger belast kan worden met de zorg voor minderjarigen. Binnen de Nederlandse systematiek betekent een snellere en meer gestandaardiseerde uitwisseling van justitiële gegevens tussen de lidstaten dat het eenvoudiger wordt om strafrechtelijke veroordelingen uit andere lidstaten te betrekken bij de beoordeling van een aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (verder: VOG). Elk ander gebruik van justitiële documentatie dat de kansen op resocialisatie van de veroordeelde zou kunnen bemoeilijken, moet zoveel mogelijk worden beperkt. Om deze reden kan het gebruik van de op grond van dit besluit meegedeelde informatie voor andere dan strafprocesrechtelijke doeleinden worden beperkt overeenkomstig de nationale wetgeving van de aangezochte en de verzoekende lidstaat. In dit verband verdient het opmerking dat in de ontwerprichtlijn voorkoming van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, de lidstaten de verplichting wordt opgelegd om de gevraagde justitiële gegevens te verstrekken indien die worden opgevraagd ten behoeve van het beoordelen van een persoon die activiteiten wil gaan verrichten waarbij direct en regelmatig contact is met minderjarigen. Zodra deze richtlijn in werking treedt, wordt voor deze gevallen dus een beperking aangebracht in de beoordeling naar nationaal recht.

3.1 European Criminal Record Information System (ECRIS)

Een gevolg van het ECRIS-besluit is dat verzoeken tot uitwisseling van justitiële gegevens tussen de lidstaten in beginsel standaard verlopen via het gedecentraliseerde informatietechnologiesysteem ECRIS. Dat ECRIS een gedecentraliseerd systeem is, houdt in dat gegevens uit de justitiële documentatie alleen worden opgeslagen in door de lidstaten beheerde databanken; de centrale autoriteiten van de lidstaten hebben geen rechtstreekse toegang tot de strafregisters van andere lidstaten. In plaats daarvan kunnen deze gegevens in een standaardformaat en langs elektronische weg snel en efficiënt worden uitgewisseld door tussenkomst van de centrale autoriteiten van de verstrekkende en de ontvangende lidstaat. Voor Nederland is de centrale autoriteit de Justitiële Informatiedienst, de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Veiligheid en Justitie die onder meer verantwoordelijk is voor het beheer van het justitieel documentatiesysteem. Een gevolg van ECRIS is dat rechtshulpverzoeken alsmede toetsing door de officier van justitie alleen in bijzondere of afwijkende gevallen aan de orde hoeft te zijn. ECRIS kan hierdoor voorkomen dat onnodig rechtshulpverzoeken worden gedaan als door elektronische bevraging duidelijk is dat over een bepaalde persoon geen gegevens in het (buitenlandse) strafregister aanwezig zijn.

De door ECRIS verbeterde uitwisseling van gegevens uit de justitiële documentatie tussen de lidstaten zorgt er op zichzelf niet voor dat de verstrekte gegevens voor de ontvangende lidstaat begrijpelijk zijn en uniform worden geïnterpreteerd. Daarom voorziet het ECRIS-besluit in het over en weer begrijpelijker maken van de verstrekte gegevens door een Europees standaardformaat vast te stellen, waarmee systematisch en efficiënt de informatie uit de strafregisters kan worden uitgewisseld langs elektronische weg. Doordat gewerkt wordt met referentietabellen van categorieën strafbare feiten en categorieën straffen en maatregelen wordt automatische vertaling vergemakkelijkt en een uniforme interpretatie van de meegedeelde gegevens mogelijk. In de referentietabellen wordt gebruik gemaakt van een systeem van codes. Om een uniforme interpretatie en de doorzichtigheid van de gemeenschappelijke categorisering te garanderen, dient elke lidstaat een lijst te overleggen van nationale strafbare feiten en straffen en maatregelen die onder elke in de respectieve tabel vermelde categorie vallen. De lidstaten kunnen daarnaast per code een omschrijving van strafbare feiten en straffen en maatregelen verstrekken. Die gegevens worden toegankelijk gemaakt voor de lidstaten. Gezien het nut van een dergelijke omschrijving worden de lidstaten aangemoedigd om zulks te doen. Nederland zal dergelijke omschrijvingen opstellen. De in het genoemde kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister opgenomen referentietabellen van categorieën strafbare feiten en categorieën straffen zijn overigens niet bedoeld om juridische equivalenties tussen bestaande strafbare feiten en straffen en maatregelen op nationaal niveau tot stand te brengen. Zij dienen als instrument om te ontvanger te helpen begrijpen op welk(e) feit(en) en soort straf(fen) de meegedeelde informatie betrekking heeft. Bij de interpretatie van de ECRIS-codering naar nationale bepalingen alsmede in het omgekeerde geval is het van belang om goed op de hoogte te zijn van de precieze inhoud van de ECRIS-codering en de nationale bepalingen. Indien in een individueel geval de referentietabellen en beschrijvingen onvoldoende houvast bieden voor een eenduidige interpretatie van een strafbaar feit, kan een lidstaat alsnog – via de geautomatiseerde weg van ECRIS – een afschrift van het desbetreffende vonnis opvragen.

4. Adviezen

Zoals eerder is opgemerkt, is over de oorspronkelijke ontwerpbesluiten opgesteld ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie en het Europolbesluit enerzijds en ter implementatie van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister en het ECRIS-besluit anderzijds afzonderlijk advies gevraagd aan de adviesorganen. In deze paragraaf worden de in de verschillende consultatierondes uitgebrachte adviezen in afzonderlijke paragrafen besproken. Naar aanleiding van de adviezen en de bundeling van de twee ontwerpbesluiten zijn de artikelen vernummerd. Waar verwezen wordt naar de artikelen, wordt gedoeld op de nieuwe nummering.

4.1 Adviezen kaderbesluit dataprotectie en Europol

Over het ontwerpbesluit ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie en Europol is advies uitgebracht door het College bescherming persoonsgegevens (verder: CBP), het College van procureurs-generaal, de politieberaden van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen, de Nederlandse orde van advocaten en de Koninklijke marechaussee. Uit de adviezen is op te maken dat het ontwerpbesluit wordt onderschreven.

Het CBP wijst erop dat het besluit regelt dat de te verstrekken gegevens, voor zover mogelijk, worden gecontroleerd. Uit de toelichting blijkt echter niet wie met die controle belast zal zijn en op welke wijze deze controle plaatsvindt. Het CBP adviseert de nota van toelichting aan te vullen ten aanzien van de controle van te verstrekken gegevens. Naar aanleiding van dit advies zijn de tekst van artikel 5:1, zevende lid, Bpg (artikel I, onderdeel B) en de artikelsgewijze toelichting aangevuld. Verder adviseert het CBP de titel van hoofdstuk 3 van het Besluit justitiële gegevens aan te passen door toevoeging van ‘strafvorderlijke gegevens’. Hieraan is gevolg gegeven. Het CBP constateert dat in de toelichting bij het voorstel tot opneming van een nieuw artikel 5:10 Bpg in artikel I, onderdeel G, wordt opgemerkt dat een zwaarwegend algemeen belang en verenigbaarheid met de doeleinden waarvoor de gegevens door de politie worden verwerkt, vereist zijn voor de verstrekking van justitiële of strafvorderlijke gegevens aan personen en instanties met een particuliere taak. De hiervoor genoemde vereisten zijn echter niet expliciet genoemd in de bepalingen van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. Het CBP adviseert deze vereisten op te nemen in de gewijzigde artikelen 5:10 Bpg en artikel 40 Bjsg (Artikel II, onderdeel J). Daarnaast dient de toelichting aangevuld te worden waar het gaat om de wijze waarop de betrokkene gehoord wordt. In reactie op deze aanbeveling moet worden opgemerkt dat de vereisten van het zwaarwegend algemeen belang en de verenigbaarheid met de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt, zijn opgenomen in de Wet politiegegevens (artikel 3, derde lid, Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (artikel 3, tweede lid, en artikel 39c Wjsg). Daarmee zijn die vereisten van toepassing op de gegevensverstrekking op grond van de artikelen 5:10 Bpg en artikel 40 Bjsg. Dit is in de nota van toelichting verhelderd. De beoordeling van de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene ligt in handen van de verstrekkende autoriteit. Deze dient zich ervan te vergewissen dat geen gerechtvaardigde belangen van de betrokkene zich tegen doorgifte verzetten. Het belang van de opsporing van strafbare feiten zal doorgaans in de weg staan aan het voorafgaand horen van de betrokkene, omdat deze dan op de hoogte geraakt van het feit dat jegens hem een opsporingsonderzoek loopt. Ten slotte heeft het CBP een groot aantal tekstuele opmerkingen gemaakt. Deze zijn alle overgenomen.

Het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie kan over het algemeen instemmen met het ontwerpbesluit en heeft slechts een aantal punten die om verduidelijking vragen en een aantal redactionele opmerkingen. Het College wijst erop dat met de wijziging van artikel 5:3 Bpg (artikel I, onderdeel D) een aantal doelen wordt geformuleerd waarvoor de gegevens kunnen worden verstrekt. De gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde dat deze door de ontvangende lidstaat worden vernietigd zodra de doeleinden zijn verwezenlijkt. Gelet op het feit dat in deze bepaling een aantal doeleinden worden geformuleerd met een open einde, vraagt het College zich af op welk moment deze doeleinden zijn gerealiseerd. Het College adviseert in de nota van toelichting deze artikelen nader toe te lichten, speciaal op het punt van de verwezenlijking van de doelen. Aan dit advies is gevolg gegeven. Met de introductie van artikel 40 Bjsg (artikel II, onderdeel J) wordt een voorziening getroffen voor de doorgifte van gegevens aan instanties met een particuliere taak. Het College vraagt zich af wat in dit verband wordt bedoeld met een particuliere taak en adviseert dit artikel nader toe te lichten. Aan dit advies is eveneens gevolg gegeven, in de toelichting bij artikel 40 Bjsg. Het College wijst erop dat in artikel 41 Bjsg (artikel II, onderdeel J) een regeling is opgenomen voor de verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan Eurojust en merkt op dat het in de praktijk van belang kan zijn om justitiële en strafvorderlijke gegevens aan Europol te verstrekken. Het College bepleit een met artikel 41 (nieuw) Bjsg vergelijkbaar Europolartikel in het besluit op te nemen. Aan dit advies is gevolg gegeven, omdat uit de Europolovereenkomst verplichtingen voortvloeien tot verstrekking van gegevens over personen die deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Europol valt of die veroordeeld zijn voor een dergelijk strafbaar feit. Dit kunnen ook justitiële of strafvorderlijke gegevens zijn. Met het voorstel tot opneming van een nieuw artikel 42 Bjsg in artikel II, onderdeel J, van dit besluit wordt hieraan gevolg gegeven. Ten slotte heeft het College een aantal redactionele opmerkingen ingebracht. Deze hebben betrekking op artikel 36 en artikel 41 Bjsg (artikel II, onderdeel J) en de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit. Aan deze opmerkingen is gevolg gegeven.

De politieberaden hebben een aantal opmerkingen ingebracht over de nota van toelichting. Opgemerkt wordt dat de zin «De verdere verwerking voor andere doeleinden is slechts toegestaan na voorafgaande toestemming van de verstrekkende lidstaat of met instemming van de betrokkene» in paragraaf 2 (De doeleinden waarvoor de verstrekte gegevens verder kunnen worden verwerkt) vragen oproept over de instemming van de betrokkene. Verheldering is nodig ten aanzien van de vraag in welke gevallen van wie precies in- of toestemming is vereist. Ook is verheldering wenselijk over de categorieën van particuliere taken met het oog waarop gegevens kunnen worden doorgegeven. Naar aanleiding van dit advies is de toelichting bij artikel 5:3 Bpg (artikel I, onderdeel D) en onderdeel G (artikel 5:10 Bpg) van het ontwerpbesluit aangevuld. Naar aanleiding van de opmerking over het ontbreken van de toelichting bij artikel 5:7 Bpg (artikel I, onderdeel F) van het ontwerpbesluit is het derde lid geschrapt. Afzonderlijke regeling van de verstrekking van politiegegevens aan de nationale verbindingsofficieren bij Europol lijkt niet noodzakelijk omdat de verbindingsofficieren zijn onderworpen aan het nationale recht van de lidstaten. Artikel 15 van de Wet politiegegevens voorziet reeds in een verplichting tot beschikbaarstelling van de gegevens. Ten slotte heeft de politie een aantal redactionele opmerkingen ingebracht met betrekking tot de nota van toelichting. Met deze opmerkingen is rekening gehouden.

Naar aanleiding van de inbreng van de politieberaden over de verwerking van DNA-gegevens bij het NFI kan worden opgemerkt dat een dergelijke verwerking inderdaad niet onder het regime van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens valt, maar onder dat van de Wet bescherming persoonsgegevens. Voor wat betreft de verstrekking van politiegegevens aan de nationale leden van Eurojust moet worden opgemerkt dat deze wel geldt als een verstrekking aan de betreffende lidstaat die door het nationale lid wordt vertegenwoordigd; tot nu toe vormde Eurojust een samenwerkingsverband van nationale leden zonder dat sprake is van een zelfstandige gegevensverwerking door Eurojust als zelfstandige entiteit of orgaan. Met het Besluit 2009/426/JBZ is hierin verandering gebracht. Inzake de weigeringsgronden van artikel 2:13 Wpg in verhouding tot de weigeringsgronden op grond van het kaderbesluit over Eurojust geldt dat het kaderbesluit dataprotectie de lidstaten de nodige ruimte laat om in concrete gevallen de gegevensverstrekking te weigeren. Dat deze gronden beperkter zouden zijn dan die van artikel 2:13 Bpg valt vooralsnog niet goed in te zien. Naar aanleiding van de opmerking over het risico van shoppen bij derde lidstaten is, mede in het licht van het advies van de Nederlandse orde van advocaten over het niveau van gegevensbescherming in andere landen, reeds in de toelichting bij de wijziging van artikel 17, vijfde lid, Wet politiegegevens in de wet tot wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit dataprotectie en het Europolbesluit de nodige verheldering gebracht over de doorgifte van gegevens aan derde landen.

Het advies van de Nederlandse orde van advocaten bevat enkel opmerkingen over het wetsvoorstel ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie en niet over het onderhavige besluit.

De Koninklijke marechaussee heeft bericht dat de inhoud van het besluit geen aanleiding geeft tot opmerkingen.

Naast de wijzigingen die op grond van de ontvangen adviezen zijn aangebracht, is de toelichting ook op een ander punt verhelderd. Met het Verdrag van Lissabon zijn het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vervangen door het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit noodzaakt tot aanpassing van de tekst van de artikelen en van de nota van toelichting waarin verwezen werd naar het Verdrag betreffende de Europese Unie. Dit betreft artikel 5:3, vierde lid, Bpg (artikel I, onderdeel D), artikel 5:7, eerste lid, Bpg (artikel I, onderdeel F) en artikel 5:8, eerste lid, Bpg (artikel I, onderdeel G) en de artikelen 36, derde lid, 41, eerste lid en 42, eerste lid, Bjsg (artikel II, onderdeel J) van het besluit. In de artikelen is de verwijzing naar artikel 34, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vervangen door een verwijzing naar maatregelen, verordeningen of voorschriften op grond van hoofdstuk 4 of hoofdstuk 5 van Titel V van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

4.2 Adviezen kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister en ECRIS-besluit

Over het ontwerp van het besluit ter implementatie van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister en het ECRIS-besluit is advies gevraagd aan het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie, het CBP, de Justitiële Informatiedienst en de politieberaden van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen. Uit de ontvangen adviezen kan worden geconcludeerd dat de inhoud van het ontwerpbesluit wordt onderschreven, maar dat het besluit op een aantal punten een nadere toelichting en onderbouwing behoeft. In deze paragraaf wordt kort op de ontvangen adviezen ingegaan. Voor zover nodig wordt op de gemaakte specifieke opmerkingen nader ingegaan op de plaatsen in de nota van toelichting waarop de in de adviezen gemaakte opmerkingen betrekking hebben.

Het College van procureurs-generaal plaatst in zijn advies drie opmerkingen. Deze zijn overgenomen. Ten eerste is de definitie van de centrale autoriteit behouden in artikel 1, eerste lid, onder 1, Bjsg (artikel II, onderdeel A). Ten tweede is artikel 34 Bjsg aangepast naar aanleiding van het advies van het College. De tweede volzin van het eerste lid van dit artikel in het ontwerpbesluit was niet bedoeld als een beperking van de eerste volzin; het gaat om gegevens die eveneens, aanvullend verstrekt kunnen worden indien deze zijn vastgelegd in de justitiële documentatie. Mede naar aanleiding van het advies van het College is in artikel 34 niet meer specifiek benoemd welke gegevens uit de justitiële documentatie worden verstrekt, maar is bepaald dat justitiële gegevens van natuurlijke personen, die betrekking hebben op een onherroepelijke veroordeling wegens een misdrijf waarbij een straf al dan niet tezamen met een maatregel is opgelegd en wegens overtredingen indien daarbij een vrijheidsstraf – anders dan een vervangende – of een taakstraf is opgelegd, onverwijld worden verstrekt aan de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit van de veroordeelde. In het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting is nader benoemd om welke gegevens dit gaat. Met deze wijziging is tevens tegemoet gekomen aan het advies op dit punt van de Justitiële Informatiedienst. Tot slot is de leesbaarheid van artikel 35, derde lid, Bjsg verhoogd door de verschillende gebruiken van het woord «gegevens» in deze bepaling verschillend aan te duiden.

Het CBP plaatst in zijn advies allereerst enkele algemene opmerkingen. Het CBP meent dat het besluit op een aantal punten onvoldoende transparantie biedt over de verstrekking van justitiële gegevens aan het buitenland en onvoldoende onderbouwing van de noodzakelijkheid van de verstrekking van bepaalde persoonsgegevens. Bovendien is er volgens het CBP onvoldoende aandacht voor waarborgen ter bescherming van de te verstrekken persoonsgegevens. In het navolgende wordt ingegaan op de algemene opmerkingen en de belangrijkste onderdelen van het advies. De overige gemaakte specifieke opmerkingen zijn overgenomen. Hierop wordt waar nodig nader ingegaan op de plaatsen van de nota van toelichting waar het desbetreffende onderwerp aan de orde is.

Binnen de mogelijkheden die het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister daartoe biedt (artikel 11 van het kaderbesluit), is naar aanleiding van het advies van het CBP en het advies van de Justitiële Informatiedienst een beperking aangebracht in de justitiële gegevens die verplicht en direct worden verstrekt aan de lidstaat van nationaliteit van een onderdaan van een andere lidstaat die in Nederland wordt veroordeeld. In artikel 34 Bjsg (artikel II, onderdeel J) is thans als uitgangspunt vastgelegd dat alleen de justitiële gegevens worden verstrekt over onherroepelijke veroordelingen wegens een misdrijf en wegens overtredingen indien daarbij een vrijheidsstraf of een taakstraf is opgelegd. Deze reikwijdte komt overeen met artikel 10 Wjsg, waarin is bepaald welke gegevens worden verstrekt aan personen of instanties met een publieke taak die op grond van artikel 9 Wjsg zijn aangewezen in het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. Overige justitiële gegevens worden alleen verstrekt indien hiertoe aanleiding wordt gevonden in een eventueel nader verzoek. Artikel 35 Bjsg (artikel II, onderdeel J) betreft deze verstrekking van justitiële gegevens op verzoek, voor specifieke doelen. Hiervoor geldt dat geen justitiële gegevens worden verstrekt aan andere lidstaten voor doeleinden die niet zijn genoemd in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. Voor andere lidstaten geldt dus geen ruimer verstrekkingsregime dan voor ontvangers in Nederland. Conform het advies van het CBP is in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 35 Bjsg een toelichting gegeven op deze doeleinden.

Het CPB adviseert verder toe te lichten welke justitiële gegevens, anders dan onherroepelijke veroordelingen desgevraagd kunnen worden verstrekt op grond van artikel 35 Bjsg. In beginsel kunnen alle gegevens die op grond van de artikelen 6 en 7 Bjsg als «justitieel» zijn aangemerkt, worden verstrekt aan de centrale autoriteit van de andere lidstaat (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 35 Bjsg). Daarnaast schrijft artikel 11, onder b en onder c, van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister, voor dat aanvullende gegevens zoals het identiteitsnummer van de veroordeelde, de vingerafdrukken van de betrokkene, en pseudoniemen of bijnamen door de centrale autoriteit van de lidstaat van veroordeling aan de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit worden medegedeeld, indien zij voorhanden zijn. Voor zover deze aanvullende gegevens zijn vastgelegd in de justitiële documentatie, kunnen deze worden verstrekt aangezien in artikel 35 Bjsg het begrip justitiële gegevens niet is beperkt tot gegevens die betrekking hebben op een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Welke gegevens in het concrete geval worden verstrekt, hangt af van het doel van het verzoek en de beoordeling die hiervan plaatsvindt. Afwijking van het beleidsmatige uitgangspunt dat alleen de justitiële gegevens over onherroepelijke veroordelingen worden verstrekt, kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien vanuit een andere lidstaat wordt verzocht om justitiële gegevens in het kader van een met een VOG-aanvraag vergelijkbare procedure voor het werken met kinderen in die lidstaat, en bekend is dat de desbetreffende Nederlander weliswaar niet onherroepelijk is veroordeeld, maar dat wel twee wegens gebrek aan bewijs geseponeerde zaken en een lopend strafvorderlijk onderzoek bekend zijn. In een dergelijk geval staat een toets aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in de weg van het verstrekken van nadere justitiële en strafvorderlijke gegevens aan de centrale autoriteit van een andere lidstaat. Het doel waarvoor de gegevens worden verstrekt, kan in een dergelijk geval immers niet op een andere, minder nadelige manier voor de bij de verstrekking van persoonsgegevens betrokkene, worden bereikt, en de inbreuk op zijn belangen is niet onevenredig in verhouding tot het met de verstrekking gediende doel. Naar aanleiding van het advies van het CBP is in de toelichting bij artikel 35, tweede lid, Bjsg verduidelijkt hoe per verzoek aan de hand van het nationale recht wordt beoordeeld welke justitiële gegevens worden verstrekt.

In navolging van het advies van het CBP is in artikel 35 Bjsg een vijfde lid opgenomen, waarin is bepaald dat de centrale autoriteit die op grond van het eerste en tweede lid gegevens heeft ontvangen tot uiterlijk één jaar na de verstrekking in kennis stelt van wijziging of schrapping van de verstrekte gegevens. Zoals ook in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 35 Bjsg is beschreven, is de gedachte achter deze regeling dat het voor de ontvangende lidstaat voor bijvoorbeeld een aldaar lopende strafrechtelijke procedure van belang kan zijn om nadat de gegevens zijn verstrekt in kennis te worden gesteld van wijziging of schrapping van die gegevens. Aangezien de gegevens die op grond van artikel 35 worden verstrekt door de ontvangende lidstaat moeten worden gewist zodra het doel met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt is vervuld (artikel 36, vierde lid, Bjsg), is ervoor gekozen om alleen gedurende het eerste jaar na de verstrekking de ontvangende lidstaat te informeren over wijziging of schrapping van de verstrekte gegevens. Voorts adviseert het CBP toe te lichten waar de gegevens bedoeld in artikel 38, eerste lid, Bjsg, worden bewaard. Deze gegevens die op Nederlands verzoek worden ontvangen, worden bewaard gedurende de termijn dat ze nodig zijn om het doel waarvoor ze zijn verzocht te vervullen (artikel 38, tweede lid, Bjsg) en door de instantie in Nederland die het verzoek via de centrale autoriteit heeft gedaan. Voor het gebruik van de ontvangen gegevens geldt dus dat deze weliswaar worden aangemerkt als justitieel gegeven in de justitiële documentatie, maar dat de Justitiële Informatiedienst deze gegevens niet bewaart in het justitieel documentatiesysteem (JDS). Indien de verzoekende instantie dus de eerder verzochte gegevens opnieuw nodig heeft voor een ander of zelfs hetzelfde doel, moeten deze gegevens opnieuw worden verzocht. Ten slotte adviseert het CBP een voorbeeld te geven van een «onmiddellijke en ernstige dreiging van de openbare veiligheid» (genoemd in artikel 36, derde lid, onder c, Bjsg). Hierbij kan worden gedacht aan een calamiteit, bijvoorbeeld de dreiging van een aanslag.

De politieberaden van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen hebben gezamenlijk geadviseerd. Omdat het ECRIS-besluit alleen het justitiële informatiedomein raakt, hebben zij geen technisch advies op het besluit gegeven. Zij hebben twee punten onder de aandacht gebracht die van betekenis zijn voor de uitvoering van het politiewerk. Ten eerste bepleiten zij directe toegang tot ECRIS voor de politie. De politieberaden menen dat naslag over het strafrechtelijk verleden van personen in het buitenland noodzakelijk is voor de juiste beoordeling van onder meer meldingen en aangiften. In reactie op dit advies moet worden benadrukt dat ECRIS geen database is waartoe door rechthebbenden toegang te verkrijgen is. Het systeem richt zich op de geautomatiseerde uitwisseling van justitiële gegevens tussen lidstaten (zie nader paragraaf 3.1). Deze uitwisseling verloopt via de centrale autoriteiten van de lidstaten. In Nederland lopen verzoeken om justitiële gegevens uit andere lidstaten via de Justitiële Informatiedienst. Net als in het geval van verzoeken die betrekking hebben op Nederlandse onderdanen kan de politie dus bij de Justitiële Informatiedienst verzoeken om justitiële gegevens van onderdanen van andere lidstaten. De Justitiële Informatiedienst richt een geldig verzoek, dat wil zeggen een verzoek dat past binnen het kader van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, vervolgens aan de centrale autoriteit van die andere lidstaat. Ten tweede zien de politieberaden het als een beperking dat het register alleen onherroepelijke veroordelingen omvat. Anders dan het advies van de politieberaden suggereert, leidt het kaderbesluit niet tot een dergelijk register. Het kaderbesluit voorziet – zoals hiervoor beschreven – slechts in de geautomatiseerde uitwisseling van justitiële gegevens uit de strafregisters van lidstaten. Deze andere opbouw van de uitwisseling leidt tot een nuancering in de opvatting van de politieberaden dat slechts gegevens betreffende onherroepelijke veroordelingen kunnen worden uitgewisseld via ECRIS. Zoals hiervoor is toegelicht, is het uitgangspunt dat de gegevensverstrekking zich beperkt tot alleen de gegevens betreffende onherroepelijke veroordelingen, maar dat als het verzoek daartoe aanleiding geeft, ook overige justitiële en strafvorderlijke gegevens kunnen worden verstrekt. Ook indien voor een ander doel dan een strafrechtelijke procedure gegevens uit de justitiële documentatie van een lidstaat zijn vereist, zoals bijvoorbeeld voor een VOG-aanvraag, kan een lidstaat via ECRIS een verzoek om deze gegevens richten tot een andere lidstaat. Bij verzoeken voor een ander doel dan voor een strafrechtelijke procedure is de aangezochte lidstaat echter niet verplicht deze gegevens te verstrekken (met uitzondering van de gevallen waarop de ontwerprichtlijn voorkoming van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie ziet (zie nader paragraaf 3)). Net als Nederland beoordeelt de aangezochte lidstaat per geval aan de hand van het nationale recht, welke gegevens worden verstrekt.

De Justitiële Informatiedienst geeft in haar advies aan betrokken te zijn geweest bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit en zich hierin te kunnen vinden. Niettemin heeft de Justitiële Informatiedienst enkele opmerkingen bij het ontwerp. Met het advies van de Justitiële Informatiedienst over de tweede volzin van artikel 30b Bjg is rekening gehouden door in artikel 34 (nieuw) Bjsg niet meer specifiek te benoemen welke gegevens uit de justitiële documentatie worden verstrekt. Dit is hiervoor nader toegelicht bij het advies van het College van procureurs-generaal. Ten aanzien van de verstrekking van een afschrift van de veroordelingen (artikel 34, derde lid, Bjsg) wijst de Justitiële Informatiedienst erop dat de operationele uitvoering hiervan nog dient te worden gerealiseerd. Het openbaar ministerie – als exclusief leverancier van de te registreren rechterlijke uitspraken en strafbeschikkingen – en de Justitiële Informatiedienst zullen er gezamenlijk voor zorgen dat het vanaf de implementatiedatum mogelijk is om op verzoek van een centrale autoriteit van een andere lidstaat via ECRIS, afschriften van veroordelingen te verstrekken. De Justitiële Informatiedienst merkt voorts op dat uit het besluit niet duidelijk blijkt waarom met de verstrekking van justitiële gegevens verder wordt gegaan dan strikt is vastgelegd in artikel 7 van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister. Indien daadwerkelijk de meer uitgebreide verstrekking dan vastgelegd in artikel 7 van het kaderbesluit wordt beoogd, rijst volgens de Justitiële Informatiedienst de vraag onder welke omstandigheden de verstrekking wordt verruimd en welke omstandigheid daarbij bepalend is. De Justitiële Informatiedienst vraagt zich af of voor dergelijke omstandigheden nog nader beleid wordt ontwikkeld. Graag stel ik voorop dat sinds de wijziging van het Besluit justitiële gegevens in verband met de implementatie van het Besluit 2005/876/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister (PbEU L 322) van 26 januari 2007 (Stb. 2007, 40) meer gegevens kunnen worden verstrekt. Er is destijds bewust voor gekozen om het begrip justitiële gegevens niet te beperken tot gegevens die betrekking hebben op een strafrechtelijke veroordeling, omdat het in de Europese Unie, in verband met de grensoverschrijdende criminaliteit, van groot belang is daarover informatie te kunnen uitwisselen. Het doel en de inhoud van het verzoek zullen hiertoe telkens moeten worden afgewogen. Deze afweging is bij de implementatie van dit kaderbesluit niet anders uitgevallen. Integendeel, incidenten zoals de recente zogeheten Amsterdamse zedenzaak hebben aangetoond dat het van belang is om alle relevante gegevens te kunnen verstrekken. Voor verzoeken in verband met het beoordelen van de betrouwbaarheid van mensen die met kinderen willen werken of in verband met zedenzaken geldt dan ook – vooruitlopend op de hiervoor genoemde richtlijn voorkoming van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie – het beleidsmatig uitgangspunt dat standaard meer gegevens, dus ook gegevens over lopende strafzaken en nog niet-onherroepelijke beslissingen, worden verstrekt aan andere lidstaten. De Justitiële Informatiedienst heeft verder geadviseerd dat het aanbeveling verdient om een uitzondering te maken voor gegevens ten aanzien van personen waarvoor in het kader van een naturalisatieprocedure strafrechtelijke gegevens van de lidstaat van nationaliteit zijn ontvangen en de nationalisatieprocedure positief is afgerond. Nadat het naturalisatieverzoek van de desbetreffende persoon is ingewilligd, bestaat volgens de Justitiële Informatiedienst immers het risico dat de oorspronkelijke nationaliteit van de persoon uit beeld raakt en daarmee ook diens daaraan gerelateerde historische strafrechtelijke veroordelingen. Deze aanbeveling van de Justitiële Informatiedienst is overgenomen door in artikel 38 Bjsg een derde lid op te nemen, waarin wordt bepaald dat in afwijking van het tweede lid de justitiële gegevens mogen worden bewaard die in het kader van een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap worden verstrekt, voor zover het Nederlanderschap wordt verleend aan de betrokkene. De Justitiële Informatiedienst adviseert de mogelijkheid te schrappen om voor de uitwisseling van de justitiële gegevens op grond van dit kaderbesluit gebruik te maken van een in de bijlage bij het besluit opgenomen formulier aangezien per april 2012 de onderlinge uitwisseling van gegevens tussen EU-lidstaten op grond van het kaderbesluit alleen langs geautomatiseerde weg plaatsvindt. Dit advies van de uitvoeringsdienst die belast is met de realisatie van ECRIS is overgenomen door in artikel 35, vierde lid, Bjsg te bepalen dat beantwoording van het verzoek langs geautomatiseerde weg geschiedt. Voor de gegevens die van andere lidstaten worden ontvangen (artikel 37 Bjsg) vraagt de Justitiële Informatiedienst hoe om te gaan met gegevens over buitenlandse veroordelingen die naar Nederlands recht geen justitieel gegeven zouden zijn. De Justitiële Informatiedienst denkt dan bijvoorbeeld aan een veroordeling tot een geldboete vanwege een verkeersovertreding afkomstig van Malta. Daarnaast vraagt de Justitiële Informatiedienst zich af welke wettelijke bewaartermijnen voor deze gegevens moeten worden gehanteerd, omdat van buitenlandse strafbare feiten niet of niet altijd kan worden vastgesteld of het een overtreding of een misdrijf betreft. Dergelijke gegevens – zoals de gegevens over een bekeuring voor door rood licht rijden op Malta – worden opgeslagen in de Nederlandse justitiële documentatie en behandeld als Nederlandse justitiële gegevens. Het is aan de partij in Nederland die deze gegevens voor een bepaald doel ontvangt om te beoordelen of de gegevens hiervoor relevant zijn. Dit is nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 37 Bjsg. Voor de bewaartermijnen gelden die van het land van veroordeling. Op grond van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister wordt dit bewerkstelligd doordat de verstrekkende lidstaat de Nederlandse centrale autoriteit moet berichten op het moment dat de gegevens worden verwijderd (vergelijk voor de Nederlandse regeling artikel 34, tweede lid, Bjsg).

5. De consequenties voor de praktijk, financiële gevolgen en administratieve lasten

De met dit besluit voorgestelde aanpassingen van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens hebben voornamelijk betrekking op de voorwaarden waaronder politiegegevens en justitiële en strafvorderlijke gegevens aan andere lidstaten kunnen worden verstrekt. Uit de aard der zaak zal een zekere verzwaring van de werklast van politie, openbaar ministerie en de Justitiële Informatiedienst te verwachten zijn, maar deze lijkt niet van zodanig substantiële aard dat deze aanleiding geeft tot aanpassing van de begroting van de betrokken departementen. Ditzelfde geldt voor de verplichting voor politie, openbaar ministerie en de Justitiële Informatiedienst om de kwaliteit van de te vertrekken gegevens te controleren voordat deze worden verstrekt en aan de verstrekte gegevens informatie toe te voegen aan de hand waarvan de ontvanger de juistheid en betrouwbaarheid van de gegevens kan beoordelen. Een dergelijke inspanningsverplichting lijkt goed in te passen in de dagelijkse werkwijze van de betrokken functionarissen en diensten en geeft geen aanleiding tot extra claims. De eventuele financiële consequenties van de aanpassingen van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële gegevens zullen binnen de bestaande begrotingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Defensie worden opgevangen.

Het ontwerpbesluit heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers en bedrijven.

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel I, onderdeel A

Ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie zijn in dit besluit regels opgenomen over de ontvangst van politiegegevens uit het buitenland en de doorgifte van politiegegevens aan derde landen. Dit betreft artikel 5:2. Naar aanleiding daarvan is het opschrift van Paragraaf 5 aangevuld.

Artikel I, onderdeel B
Artikel 5:1, zevende en achtste lid

Voorheen bevatte de Wet politiegegevens reeds de verplichting voor de verantwoordelijke om maatregelen te treffen opdat politiegegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn (artikel 4, eerste lid, Wpg). Indien gegevens, naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene, worden aangevuld of verbeterd, dan wordt daarvan mededeling gedaan aan de personen en instanties aan wie in het jaar voorafgaand aan het verzoek en de sindsdien verstreken periode politiegegevens zijn verstrekt (artikel 30, eerste lid, Wpg). Aanvullend op de huidige algemene normen voorziet het kaderbesluit in een specifieke verplichting voor de bevoegde autoriteiten om de kwaliteit van de politiegegevens te controleren voordat de gegevens worden verstrekt en aan de verstrekte gegevens de beschikbare informatie toe te voegen aan de hand waarvan de ontvanger de mate van juistheid, volledigheid, actualiteit en betrouwbaarheid kan beoordelen (artikel 8, eerste lid, kaderbesluit). In de tekst van dit artikel is verhelderd dat deze verplichting geldt voor de verstrekkende autoriteit in Nederland, dit kan een regiokorps zijn of een bijzondere opsporingsdienst. Als blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt, dan dient dit onverwijld te worden meegedeeld aan de personen en instanties van de lidstaat aan wie de gegevens zijn verstrekt (artikel 8, tweede lid, kaderbesluit). Een dergelijke mededeling kan schriftelijk (bijvoorbeeld door middel van een elektronisch mailbericht) of mondeling geschieden.

Artikel I, onderdeel C
Artikel 5:2
Eerste lid

In het geval dat persoonsgegevens «spontaan» worden verstrekt, dat wil zeggen zonder dat daaraan een verzoek van de ontvangende lidstaat of het ontvangende internationale orgaan ten grondslag ligt, dan bestaat de mogelijkheid dat de ontvangende autoriteit oordeelt dat de gegevens niet nodig zijn voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt. In een dergelijk geval dienen de gegevens te worden vernietigd. Dit vloeit voort uit de artikelen 3, eerste lid, en 4, tweede lid, van de wet. Met dit lid wordt gewaarborgd dat de ontvangende Nederlandse autoriteit onmiddellijk na de ontvangst van de persoonsgegevens beoordeelt of de gegevens noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt.

Tweede lid

Het kaderbesluit dataprotectie geeft de verstrekkende lidstaat de mogelijkheid om, als krachtens het recht van die staat in specifieke omstandigheden ten aanzien van de uitwisseling van gegevens specifieke beperkingen op de verwerking gelden, deze beperkingen aan de ontvanger te melden. Dit is in artikel 5:3, zevende lid, geregeld. In dit lid is de krachtens het kaderbesluit dataprotectie geldende verplichting van de ontvangende lidstaat neergelegd om rekening te houden met de door de Nederlandse autoriteiten op grond van de Nederlandse wetgeving gestelde beperkingen.

Derde lid

Dit lid betreft de verplichting tot het informeren van de verstrekkende partij over het gebruik van de verstrekte gegevens en het op grond daarvan behaalde resultaat. Op dit punt vormt het kaderbesluit dataprotectie (artikel 15) de weerslag van de bestaande praktijk, die ook in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (artikel 129, onderdeel c) terug te vinden is. Deze bepaling was voorheen opgenomen in artikel 5:1, zevende lid, van het besluit. Met het oog op de systematiek ligt het voor de hand deze bepaling in dit artikel onder te brengen, dat betrekking heeft op de ontvangst van politiegegevens.

Artikel I, onderdeel D
Artikel 5:3
Onderdeel 1
Vierde lid

Hoofdregel van de verstrekking van politiegegevens aan het buitenland is dat de verstrekte gegevens slechts verder kunnen worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt. Dat wil zeggen dat de gegevens kunnen worden gebruikt in het opsporingsonderzoek dan wel het onderzoek inzake de schending van de openbare orde met het oog waarop ze zijn verstrekt. In bijzondere gevallen kunnen de verstrekte gegevens verder worden verwerkt ten behoeve van de voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Daarbij kan worden gedacht aan een calamiteit, bijvoorbeeld een dreiging van een aanslag, waarbij er geen gelegenheid is om voorafgaand toestemming te vragen voor het gebruik van de gegevens. In andere gevallen kan de verantwoordelijke instemmen met de verdere verwerking van de verstrekte gegevens met het oog op een ander doel, bijvoorbeeld een ander opsporingsonderzoek in het ontvangende land. Deze regeling is neergelegd in artikel 5:1, tweede lid. Het beginsel, dat de verstrekte politiegegevens uitsluitend mogen worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt ligt eveneens ten grondslag aan de afspraken binnen de Europese Unie op het gebied van de verstrekking van politiegegevens. Daarvoor kan worden gewezen op artikel 126, derde lid, van de Schengen uitvoeringsovereenkomst (Trb. 1990, 145), artikel 23 van het Europees Rechtshulpverdrag 2000 (Trb. 1990, 145), artikel 8 van het kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PbEU L 386/89) of artikel 26 van het raadsbesluit door middel waarvan het Verdrag van Prüm is omgezet in het wettelijk kader van de Europese Unie. Dit betreft het besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 ter verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PbEU L 210/1). Het behoeft nauwelijks toelichting dat dit systeem in de praktijk tot de nodige afstemming aanleiding kan geven daar waar de noodzaak bestaat de verstrekte politiegegevens te gebruiken voor andere doeleinden, zoals de opsporing van andere strafbare feiten. Op dit punt biedt het kaderbesluit een verruiming, omdat aan de verstrekking van politiegegevens tussen de lidstaten het beginsel ten grondslag wordt gelegd dat de verstrekte politiegegevens niet alleen mogen worden verwerkt voor de doeleinden waarvoor zij waren verstrekt of beschikbaar gesteld, maar tevens voor de opsporing en vervolging van andere strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van andere straffen dan die waarvoor de gegevens waren verstrekt of beschikbaar gesteld. Overigens betekent dit niet dat deze verruiming altijd van toepassing is bij de verstrekking van politiegegevens tussen de lidstaten; daar waar afwijkende regels zijn vastgesteld, blijven die van toepassing. Dit vloeit voort uit de Overwegingen 39 en 40 van het kaderbesluit. Dit betekent bijvoorbeeld dat de strikte doelbinding van het raadsbesluit tot omzetting van het Verdrag van Prüm in het regelgevend kader van de Europese Unie van toepassing blijft. Daarnaast kunnen in toekomstige rechtsinstrumenten in het kader van de Europese Unie afwijkende afspraken worden opgenomen. Verder biedt het kaderbesluit de lidstaten de mogelijkheid om de politiegegevens die van een andere lidstaat zijn ontvangen, te gebruiken voor andere gerechtelijke en administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met de preventie, het onderzoek de opsporingen de vervolging ter zake van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen. Daarbij kan worden gedacht aan een beslissing van de rechter naar aanleiding van een klacht over het uitblijven van strafvervolging, dan wel een beslissing van de bestuursrechter naar aanleiding van de uitoefening van het recht op kennisneming door de betrokkene. Hieronder worden ook de werkzaamheden van regelgevings- of toezichtsorganen begrepen (Overweging 21). In sommige lidstaten wordt door overheidsorganen toezicht gehouden op de werkzaamheden van advocaten. Voorts biedt het kaderbesluit de lidstaten de mogelijkheid om de politiegegevens die van een andere lidstaat zijn ontvangen, te gebruiken voor de voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Dit is hierboven reeds aan de orde gekomen. Overigens kunnen de verstrekte gegevens worden verwerkt voor een ander doel, na voorafgaande toestemming van de verstrekkende lidstaat of met de instemming van de betrokkene. Dit laatste is een voor Nederland onbekende mogelijkheid, die echter in sommige Scandinavische landen wel wordt toegepast. De gegevensverstrekking is dan afhankelijk van de instemming van de betrokkene. Dit kan nuttig zijn in situaties waarin de betreffende persoon belang heeft bij de verstrekking van politiegegevens aan een ander land om zijn onschuld aan te tonen. Ten slotte kunnen de verstrekte persoonsgegevens verder worden verwerkt voor statistische of wetenschappelijke doeleinden, mits passende garanties worden geboden voor een zorgvuldige gegevensverwerking. Het kaderbesluit noemt als voorbeeld daarvan het anonimiseren van gegevens, dat wordt omschreven als het zodanig veranderen van persoonsgegevens dat de persoonlijke of zakelijk details niet meer een aan geïdentificeerde of identificeerde natuurlijke persoon kunnen worden gekoppeld, tenzij daaraan onevenredig veel tijd, kosten en arbeidskracht worden besteed (artikel 1, onderdeel k). Voor politiegegevens is de verstrekking ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en statistiek geregeld in artikel 4:7, voor justitiële en strafvorderlijke gegevens is een specifieke regeling opgenomen in artikel 30a van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Vijfde lid

De gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde dat deze slechts verder kunnen worden voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt. De verstrekte gegevens dienen door de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat te worden vernietigd zodra de doeleinden zijn verwezenlijkt. Als de gegevens zijn verstrekt ten behoeve van een opsporingsonderzoek dat heeft geleid tot een strafvervolging dan zal het doel zijn verwezenlijkt op het moment dat de rechter ten aanzien van de strafzaak onherroepelijk heeft beslist. Als de zaak in de ontvangende lidstaat niet wordt ingezonden aan de officier van justitie dan kunnen de gegevens nodig blijven voor het vervolg van het onderzoek. Zodra de zaak in de ontvangende lidstaat wordt ingezonden aan de officier van justitie dan kunnen de gegevens, die voor de strafzaak niet meer nodig zijn, worden vernietigd. Indien de gegevens worden overgeheveld naar een ander opsporingsonderzoek of de strafvervolging ter zake van een ander feitencomplex, dan kunnen de gegevens ten behoeve van dat doel verder worden verwerkt. Ook in dat geval zal het doel zijn verwezenlijkt op het moment dat de rechter ten aanzien van de strafzaak onherroepelijk heeft beslist.

Zesde lid

De verstrekkende lidstaat heeft de mogelijkheid om, indien dit uit de wet voortvloeit, termijnen te stellen na afloop waarvan de verstrekte gegevens moeten worden gewist. Op grond van de Wet politiegegevens gelden specifieke verwerkingstermijnen voor bepaalde categorieën van politiegegevens. Voor politiegegevens die gericht worden verwerkt met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij het beramen of plegen van ernstige misdrijven (CIE-gegevens) geldt dat de gegevens worden verwijderd uiterlijk vijf jaar na de datum van de laatste verwerking die blijk geeft van de noodzaak tot het verwerken van de politiegegevens van betrokkene (artikel 10, zesde lid, Wpg). Ingeval van verstrekking van CIE-gegevens aan de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten, zal deze termijn gerespecteerd moeten worden. Dit lid biedt daartoe de mogelijkheid. De verplichting tot verwijdering van de verstrekte politiegegevens geldt niet als verdere verwerking noodzakelijk is voor een lopend onderzoek, de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.

Zevende lid

Het kaderbesluit dataprotectie geeft de verstrekkende lidstaat de mogelijkheid om, als krachtens het recht van die staat in specifieke omstandigheden ten aanzien van de uitwisseling van gegevens specifieke beperkingen op de verwerking gelden, deze beperkingen aan de ontvanger te melden. Daarvoor kan worden gedacht aan gegevens omtrent DNA-profielen, die volgens het nationale recht van een aantal lidstaten uitsluitend kunnen worden verwerkt ingeval van verdenking van strafbare feiten van een bepaalde ernst of zwaarte. In Nederland vallen DNA-gegevens overigens onder de Wet bescherming persoonsgegevens. Niettemin is deze bepaling ook voor Nederland van belang. Daarvoor kan worden gedacht aan autorisaties, die de toegang tot politiegegevens binnen de politie beperken tot bepaald aangewezen functionarissen, die zijn belast met de uitvoering van onderdelen van de politietaak.

Onderdeel 2
Achtste lid

Voor de verstrekking van politiegegevens aan andere EU-lidstaten met het oog op de preventie, het onderzoek en de opsporing van strafbare feiten is een aantal bepalingen rond de verstrekking van politiegegevens aan het buitenland voor de goede uitvoering van de politietaak van overeenkomstige toepassing. Dit betreft de bepalingen over de verstrekking van politiegegevens in grensgebieden (artikel 5:1, derde en vierde lid), de controle van de kwaliteit van de politiegegevens voordat deze worden verstrekt (artikel 5:1, zevende lid) en de bepalingen over de ontvangst van politiegegevens uit het buitenland (artikel 5:2).

Artikel I, onderdeel E
Artikel 5:4

Dit artikel geeft regels voor de verdere verwerking van politiegegevens, die door de Nederlandse autoriteiten van de bevoegde autoriteiten in de andere EU-lidstaten zijn ontvangen. De regels van het kaderbesluit zijn hierop van toepassing.

Eerste lid

Dit lid regelt de doelen waarvoor politiegegevens, die van een andere lidstaat zijn ontvangen of die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat beschikbaar zijn gesteld, door de Nederlandse autoriteiten kunnen worden verwerkt. Hierboven, in het algemeen deel onder paragraaf II en in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5:3, vierde lid, is reeds aangegeven dat het kaderbesluit regelt dat de door de lidstaten uitgewisselde persoonsgegevens ook voor andere doeleinden verder mogen worden verwerkt dan die waarvoor zij waren verstrekt of beschikbaar gesteld. Dit vormt een verruiming van de bestaande regels voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de lidstaten ten behoeve van de opsporing of vervolging van strafbare feiten op grond van het oude Verdrag van de Europese Unie (derde pijler), zoals dat gold tot aan de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Dit is niet alleen van belang voor de politiegegevens die door de Nederlandse autoriteiten aan andere lidstaten worden verstrekt, maar ook voor de gegevens die door de Nederlandse autoriteiten van de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten worden ontvangen. De verdere verwerking van de gegevens is beperkt tot de doelen dit in dit lid zijn geregeld; verdere verwerking met het oog op andere doelen is afhankelijk van de voorafgaande instemming van de verstrekkende autoriteit.

Tweede lid

Dit lid bevat de verplichting voor de Nederlandse autoriteiten om de politiegegevens, die van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zijn ontvangen, te wissen na afloop van de termijn die door verstrekkende autoriteit op grond van het nationale recht van de verstrekkende lidstaat kan worden gesteld. Dit is hierboven, bij artikel 5:3, vijfde lid, nader toegelicht.

Derde lid

Hierboven, bij de artikelsgewijze toelichting op artikel 5:2, tweede lid, is aangegeven dat het kaderbesluit dataprotectie de verstrekkende lidstaat de mogelijkheid biedt om, als krachtens het recht van die staat in specifieke omstandigheden ten aanzien van de uitwisseling van gegevens specifieke beperkingen op de verwerking gelden, deze beperkingen aan de ontvanger te melden. In dit lid is de verplichting van de Nederlandse autoriteiten neergelegd om rekening te houden met de door de autoriteiten van een andere lidstaat op grond van de wetgeving van die lidstaat gestelde beperkingen. Daarvoor kan worden bijvoorbeeld gedacht aan beperking van de toegang tot de gegevens binnen de politie (autorisaties). Deze bepaling overlapt deels met die van het tweede lid, die specifiek betrekking heeft op de verwerkingstermijn.

Artikel I, onderdeel F
Europol

De Europese politiedienst Europol is in 1995 opgericht door middel van een overeenkomst tussen de lidstaten op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie («Europol-overeenkomst»). Wijzigingen zijn door middel van drie protocollen ingevoegd na een langdurig ratificatieproces. Het Europolbesluit vervangt de Europol-overeenkomst. Deze omzetting maakt mogelijk dat in de toekomst sneller kan worden ingespeeld op ontwikkelingen die aanpassing van het mandaat, de bevoegdheden of de taken van Europol vereisen. Daarnaast beoogt het besluit het rechtskader van Europol te vereenvoudigen en te verbeteren door Europol op te richten als een orgaan van de Unie.

Het mandaat van Europol is uitgebreid van georganiseerde criminaliteit naar de preventie en bestrijding van ernstige criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie (artikel 4, eerste lid, Europolbesluit). Ook in de formulering van de hoofdtaken van Europol zijn wijzigingen aangebracht (artikel 5 Europolbesluit). De voornaamste taak van Europol is het verzamelen, opslaan, verwerken, analyseren en uitwisselen van informatie en inlichtingen. Relevante informatie dient onverwijld te worden doorgegeven aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten via de door de lidstaat aangewezen nationale eenheid (artikel 8, eerste lid Europolbesluit). In Nederland vindt gegevensverstrekking plaats door tussenkomst van het Korps landelijke politiediensten. Overeenkomstig de verplichting in artikel 9 van het Europolbesluit heeft het KLPD verbindingsofficieren bij Europol die zijn gemachtigd om binnen Europol de belangen van de nationale eenheid te vertegenwoordigen. Nieuw ten opzichte van de Europol-Overeenkomst is dat Europol ondersteuning biedt bij grote internationale evenementen en dreigingsbeelden, strategische analyses en situatierapporten opstelt om zijn doel te verwezenlijken.

Om zijn doelstellingen te verwezenlijken verwerkt Europol informatie en inlichtingen, met inbegrip van persoonsgegevens (artikel 10 Europolbesluit). Hiertoe onderhoudt Europol een Europol-informatiesysteem (artikel  1 Europolbesluit) en analysebestanden (artikel  4 Europolbesluit). Er gelden de nodige regels om de bescherming van de persoonsgegevens te garanderen. Deze zijn neergelegd in de artikelen 27 tot en 35 van het Europolbesluit. Het College bescherming persoonsgegevens is aangewezen als nationaal controleorgaan dat toeziet op de invoer, bevraging en verstrekking van gegevens in het kader van het Raadsbesluit Europol door Nederland. Twee vertegenwoordigers van het CBP, waaronder de voorzitter, maken deel uit van het gemeenschappelijk controleorgaan dat toezicht houdt op de werkzaamheden van Europol (artikel 34 Europolbesluit).

Eerste lid

Dit lid regelt de wijziging van de rechtsbasis voor de verstrekking van gegevens aan Europol. EU-lidstaten voorzien Europol op eigen initiatief van de informatie en criminele inlichtingen die noodzakelijk is voor de vervulling van zijn doelstelling en taken (artikel 8, vierde lid, onder a, Europolbesluit).

Tweede lid

Dit lid somt de gronden op basis waarvan verstrekking van informatie aan Europol geweigerd kan worden (artikel 8, vijfde lid, Europolbesluit). In afzonderlijke gevallen kan de verstrekking van informatie worden geweigerd indien daardoor wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad of de veiligheid van een persoon in gevaar wordt gebracht. In voorkomende gevallen kunnen deze weigeringsgronden door de nationale eenheid worden ingeroepen.

Artikel I, onderdeel G
Artikel 5:8
Eerste lid

Met het Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PbEG L 63/1, verder: Eurojustbesluit) is Eurojust opgericht. Dit is een eenheid, bestaande uit magistraten, of politieambtenaren met een gelijkwaardige bevoegdheid, om de bestrijding van ernstige vormen van criminaliteit te versterken. Iedere lidstaat kan overeenkomstig zijn rechtstelsel een nationaal lid bij Eurojust detacheren, in de hoedanigheid van officier van justitie, rechter of politiefunctionaris met gelijkwaardige bevoegdheden, die kan worden bijgestaan door een of – onder bepaalde voorwaarden – verscheidene personen. Eurojust heeft ten doel om in gevallen waarin twee of meer lidstaten betrokken zijn bij onderzoek naar en vervolging van criminele gedragingen in verband met zware of georganiseerde criminaliteit de coördinatie en de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten inzake onderzoek en vervolging te stimuleren en te verbeteren. Dit heeft in het bijzonder betrekking op de vergemakkelijking van de internationale rechtshulpverlening en de uitvoering van rechtshulpverzoeken. De taken van Eurojust zijn neergelegd in artikelen 6 en 7 van het Besluit. Deze taken kunnen worden uitgeoefend door een of meer nationale leden dan wel als college. Met het Besluit 2009/426/JBZ van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PbEG L 138/14) zijn enkele aanpassingen aangebracht in het Eurojustbesluit. Dit betreft de bevoegdheden van de nationale leden, de rol van het college in jurisdictiegeschillen en de justitiële samenwerking, het opzetten van nationale coördinatiesystemen in de lidstaten, de verwerking van bepaalde persoonsgegevens betreffende personen die verdacht worden van het plegen of deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Eurojust valt of die daarvoor veroordeeld zijn en de relaties tussen Eurojust en externe partners.

Om zijn doelstellingen te verwezenlijken verwerkt Eurojust persoonsgegevens langs geautomatiseerde weg of via gestructureerde manuele bestanden. Er gelden de nodige regels om de bescherming van de persoonsgegevens te garanderen. Deze zijn neergelegd in de artikelen 14 tot en 22 van het Eurojustbesluit. Er is een gemeenschappelijk controleorgaan, dat bestaat uit onafhankelijke rechters of personen met een functie die passende onafhankelijkheid verleent. Dit is geregeld in artikel 23 van het Eurojustbesluit.

In het Eurojustbesluit wordt bepaald dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met Eurojust alle nodige informatie kunnen uitwisselen, met het oog op de uitvoering van de taken van deze organisatie (artikel 13, eerste lid, Eurojustbesluit). Daarnaast is geregeld dat de nationale leden van Eurojust bevoegd zijn alle voor de vervulling van de taken van Eurojust vereiste gegevens uit te wisselen (artikel 13, tweede lid, Eurojustbesluit). In afzonderlijke gevallen kunnen de nationale autoriteiten de verstrekking van informatie weigeren indien daardoor wezenlijke veiligheidsbelangen worden geschaad of de veiligheid van een persoon in gevaar wordt gebracht (artikel 13, achtste lid, Eurojustbesluit).

De verstrekking van politiegegevens aan andere lidstaten, door tussenkomst van de nationale leden van Eurojust, is mogelijk op grond van artikel 5:3, eerste lid, van het besluit. De verstrekking van persoonsgegevens aan Eurojust als zelfstandige organisatie is tot nu toe echter in het besluit niet geregeld. Met de invoeging van dit artikel in paragraaf 5 van het Besluit politiegegevens wordt hierin voorzien.

Tweede lid

Dit lid verwijst naar de mogelijkheid om de weigeringsgronden in te roepen, die zijn opgesomd in het besluit. In afzonderlijke gevallen kan de verstrekking van informatie worden geweigerd indien daardoor wezenlijke nationale veiligheidsbelangen worden geschaad of de veiligheid van een persoon in gevaar wordt gebracht. In voorkomende gevallen kunnen deze weigeringsgronden door de nationale autoriteiten worden ingeroepen.

Derde lid

In het Eurojustbesluit is vastgelegd dat alle tussen Eurojust en de lidstaten uitgewisselde gegevens worden doorgezonden via het nationale lid. Om bij te dragen aan de doelstellingen van Eurojust heeft elk nationaal lid tenminste toegang tot de informatie uit de daartoe in het besluit aangewezen nationale registers (artikel 9, tweede en derde lid). Dit betreffen gegevens uit strafregisters, registers van aangehouden personen, opsporingsregisters en DNA-registers. Dit lid bepaalt dat de verstrekking van die gegevens aan het nationale lid van Eurojust mogelijk is.

Artikel 5:9
Eerste lid

Het kaderbesluit dataprotectie bevat een regeling voor de doorgifte van politiegegevens, die van een andere lidstaat zijn verkregen, aan een derde land (een derde EU-lidstaat of een land buiten de EU) of een internationaal orgaan. Een dergelijke doorgifte is mogelijk indien dit noodzakelijk is met het oog op de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten, en het betrokken andere land of internationaal orgaan een toereikend gegevensbeschermingsniveau voor de voorgenomen gegevensverwerking waarborgt. Essentieel is dat de lidstaat, waarvan de gegevens afkomstig zijn, heeft toegestemd in de doorgifte met inachtneming van het nationale recht. Dit instemmingsvereiste is in overeenstemming met het bij artikel 5:3, vierde lid, beschreven regel dat de verdere verwerking van politiegegevens voor andere doeleinden dan die, met het oog waarop zij waren verstrekt, slechts mogelijk is na instemming van de verantwoordelijke. Een soortgelijke regeling geldt voor de doorgifte van politiegegevens aan een ander land of internationaal orgaan. Dit betekent ook dat de praktische betekenis van deze bepaling voor de opsporingspraktijk waarschijnlijk gering zal zijn. Immers, in die gevallen waarin doorgifte wordt overwogen zal het belanghebbende andere land zich rechtstreeks kunnen richten tot de lidstaat, die de gegevens heeft verstrekt aan de lidstaat die de doorgifte daarvan overweegt.

Uit het kaderbesluit dataprotectie kan worden afgeleid of de kring van derde landen niet is beperkt tot niet EU-lidstaten maar dat ook de doorgifte van gegevens aan een EU- lidstaat, die van een andere lidstaat zijn verkregen, onder de reikwijdte van artikel 13 van het kaderbesluit dataprotectie valt. In artikel 13, tweede lid, van het kaderbesluit, wordt onderscheid gemaakt tussen lidstaten en derde landen. Uit de opzet van de regeling vloeit voort dat het begrip derde land betrekking heeft op een ander land dan de lidstaat van verstrekking of de lidstaat van ontvangst, dit betreft een derde lidstaat of een land buiten de EU. Mede naar aanleiding van de tekst van Overweging  7 van het kaderbesluit wordt er dan ook van uitgegaan dat de regels van artikel 13 tevens betrekking hebben op de doorgifte van gegevens aan andere lidstaten.

Uit de formulering van het tweede lid vloeit voort dat de toestemming moet zijn verkregen, voorafgaand aan de verstrekking van de gegevens. Op grond van de regeling van het kaderbesluit moet de doorgifte van politiegegevens door de Nederlandse opsporingsautoriteiten, die van een andere lidstaat zijn verkregen, voldoen aan de wettelijke eisen van die andere lidstaat. Daarnaast gelden de Nederlandse regels voor de verstrekking van politiegegevens. Andersom geldt dat de verstrekking van politiegegevens door een lidstaat aan een derde land, die door Nederlandse opsporingsautoriteiten aan die lidstaat zijn verstrekt, moet voldoen aan de Nederlandse regels voor de verstrekking van politiegegevens aan het buitenland. Dit betekent dat het betrokken derde land of internationaal orgaan een toereikend beschermingsniveau voor de voorgenomen gegevensverwerking waarborgt. Hiervan kan worden afgeweken als er sprake is van andere belangen. Dit kunnen gerechtvaardigde specifieke belangen van de betrokkene betreffen of gerechtvaardigde doorslaggevende belangen, met name zwaarwegende openbare belangen. Hiervan kan eveneens worden afgeweken als het ontvangende derde land of internationaal orgaan garanties bieden die toereikend worden geacht. Dit is bij artikel 17, zesde lid, van de wet nader toegelicht.

Tweede lid

In dit lid is geregeld dat politiegegevens, die aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat zijn verstrekt, zonder voorafgaande toestemming kunnen worden doorgegeven als dit van essentieel belang is ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat of derde land of voor essentiële belangen van een lidstaat, en de toestemming niet tijdig kan worden verkregen. Dit kan aan de orde zijn bij een dreiging van een aanslag, een gijzeling of een ander ernstig misdrijf, waarbij onmiddellijk moet worden opgetreden en er geen gelegenheid is om tevoren in contact te treden met de betreffende lidstaat van wie de politiegegevens zijn verkregen. De bevoegde autoriteiten moeten onverwijld worden geïnformeerd over de doorgifte van de gegevens.

Artikel 5:10
Eerste lid

Het Besluit politiegegevens biedt de mogelijkheid om politiegegevens te verstrekken aan derden met een particuliere taak. Op grond van de Wet politiegegevens is daarvoor vereist dat sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en dat de verstrekking niet onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor de gegevens door de politie worden verwerkt (artikel 3, derde lid en 18, eerste lid, Wpg). Dit betreft de uitvoering van de politietaak. Ook het kaderbesluit dataprotectie biedt de lidstaten de mogelijkheid om politiegegevens, die zijn ontvangen van een andere lidstaat, door te geven aan een instantie met een particuliere taak. Daarbij geldt een aantal voorwaarden. In de eerste plaats is de instemming vereist van de bevoegde autoriteit van de lidstaat, waarvan de gegevens afkomstig zijn. Doordat de instemming met inachtneming van het nationale recht wordt verstrekt, gelden de wettelijke voorwaarden die in de betreffende lidstaat zijn verbonden aan de verstrekking van politiegegevens aan andere landen, onverkort. Verder geldt dat geen gerechtvaardigde belangen van de betrokkene zich tegen doorgifte verzetten. Dit kan aan de orde zijn bij gegevens van getuigen of slachtoffers. Het zal doorgaans niet te rechtvaardigen zijn dat gegevens van deze personen aan instanties in andere landen, die zijn belast met een particuliere taak, worden doorgegeven omdat er geen opsporingsbelang mee gediend zal zijn. Zo is het ondenkbaar dat persoonsgegevens van informanten of bedreigde getuigen worden verstrekt aan particulieren. Ten slotte zijn de doeleinden, met het oog waarop de verstrekte politiegegevens doorgegeven kunnen worden, limitatief omschreven. Dit betreft in de eerste plaats de uitvoering van de wettelijke taken van de ontvangende instantie, bijvoorbeeld beveiliging of hulpverlening. Daarnaast kan het gaan om de doeleinden met het oog waarop de gegevens door politie of justitie worden verwerkt. Dit betreft de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen. Ten slotte kan het gaan om het voorkomen van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid of het voorkomen van een ernstige schending van de rechten van personen. Voor dit laatste kan worden gedacht aan de doorgifte van gegevens van een persoon, die wordt gezocht vanwege een ernstig misdrijf, aan een openbaar vervoersbedrijf of de doorgifte van gegevens rond de vrijlating van een gedetineerde persoon aan een instantie die is belast met de beveiliging van een persoon die door de gedetineerde bedreigd is met een ernstig misdrijf.

Tweede lid

Bij de doorgifte moet worden medegedeeld voor welke doel de gegevens uitsluitend verder mogen worden verwerkt.

Artikel II

Artikel II, onderdeel A
Artikel 1

In dit artikel zijn de definitiebepalingen van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens aangevuld. Dit betreft de omschrijving van de begrippen «centrale autoriteit» en «strafrechtelijke procedure».

Onderdeel c

Overeenkomstig het advies van het CBP is in de definitiebepaling van artikel 1, onderdeel c, Bjsg opgenomen dat in Nederland de centrale autoriteit belast met de uitwisseling van justitiële gegevens tussen de lidstaten, de Justitiële Informatiedienst is.

Onderdeel e

In het kaderbesluit wordt onderscheid gemaakt tussen verstrekking voor een strafrechtelijke procedure en verstrekking voor een ander doel. De in het kaderbesluit gegeven definitie voor een strafrechtelijke procedure is met deze wijziging eensluidend overgenomen in artikel 1, onderdeel e, Bjsg. Binnen deze definitie wordt onder «de fase die aan het strafproces voorafgaat» gedoeld op de fase na overdracht van de zaak aan het openbaar ministerie.

Artikel II, onderdeel B

In artikel 1, eerste lid, onder c, Bjsg is neergelegd dat de Justitiële Informatiedienst, als centrale autoriteit van Nederland, bevoegd is om de centrale autoriteit van andere lidstaten te verzoeken justitiële gegevens te verstrekken. Dit is aan het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie gemeld. Voor de implementatie van het kaderbesluit is de praktische wijze waarop deze verzoeken aan andere lidstaten worden gedaan niet relevant. Enkel van belang is de wijze waarop op grond van het Europees besluit door de lidstaten wordt omgegaan met de verzoeken van andere lidstaten. Dit wordt voor Nederland geregeld in paragraaf 6 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. Artikel 10a, ingevoerd bij de implementatie van het Besluit 2005/876/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 21 november 2005 inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister (PbEU L 322), kan om deze redenen komen te vervallen.

Artikel II, onderdeel C

Dit betreft de wijziging van het opschrift van Hoofdstuk 3. Deze wijziging houdt verband met het invoegen van een afzonderlijke paragraaf over de verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan en ontvangst van strafvorderlijke gegevens uit het buitenland. Dit wordt nader toegelicht bij artikel II, onderdeel F.

Artikel II, onderdeel D en onderdeel E

Met de vernummering van de recent ingevoegde paragraaf 3a en het recent ingevoegde artikel 30bis Bjsg (Stb. 2012, 86) is een doorlopende nummering van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens tot stand gebracht. Hiermee wordt gevolg gegeven aan het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het Besluit houdende wijziging van het Besluit justitiële gegevens in verband met de verstrekking van justitiële gegevens ten behoeve van beleidsinformatie, wetenschappelijk onderzoek en statistiek (Stb. 2012, 86).

Artikel II, onderdeel F

Dit betreft de wijziging en vernummering van het opschrift van Afdeling 2, paragraaf 4 (oud) van dit hoofdstuk. Opneming van een afzonderlijke paragraaf over de verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan en ontvangst van strafvorderlijke gegevens uit het buitenland is in de eerste plaats ingegeven doordat het kaderbesluit dataprotectie specifieke regels geeft over de uitwisseling van justitiële en strafvorderlijke gegevens tussen de lidstaten van de Europese Unie. Deze regels worden deels algemeen toegepast, dat wil zeggen dat deze regels gelden voor alle gegevensverstrekkingen aan het buitenland. Dit is in het algemeen deel van deze toelichting toegelicht. Daarbij is nauw aangesloten bij de regeling van het Besluit politiegegevens, waarin eveneens onderscheid wordt gemaakt tussen de verstrekking van politiegegevens aan het buitenland en de verstrekking aan andere lidstaten van de Europese Unie.

Artikel II, onderdeel G

Voor de implementatie van de kaderbesluiten worden de paragrafen 4 en 5 (oud) inzake de verstrekking van justitiële gegevens aan andere landen, binnen en buiten de Europese Unie, in zijn geheel opnieuw vastgesteld in de paragrafen 6 en 7. Artikel 30a tot en met artikel 30f komen hierbij te vervallen.

Artikel II, onderdeel H
Artikel 32

Dit artikel vervangt artikel 30a Bjg. In het eerstelid is de doelbinding uitgewerkt voor de verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan het buitenland (buiten de lidstaten van de Europese Unie). Voorheen was de doelbinding voor de verstrekking van justitiële gegevens in artikel 8, vierde lid, van de wet opgenomen. Met de wet ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie is dit vormgegeven naar het model van het Besluit politiegegevens. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de verstrekking van gegevens binnen de Europese Unie en de verstrekking van gegevens buiten de Europese Unie. Voor de verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan landen buiten de Europese Unie is in de wet geregeld dat justitiële gegevens ten behoeve van de strafrechtspleging kunnen worden verstrekt aan rechterlijke ambtenaren dan wel aan andere autoriteiten in het buitenland. In het eerste lid is vastgelegd dat de verstrekte gegevens uitsluitend mogen worden verwerkt voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt. Verdere verwerking van de verstrekte justitiële of strafvorderlijke gegevens voor een ander doel is mogelijk na voorafgaande instemming, voor zover deze verdere verwerking noodzakelijk is voor de strafrechtspleging. Bij het verlenen van toestemming geldt het criterium van het zwaarwegend algemeen belang, dat ten grondslag ligt aan de oorspronkelijke verstrekking van de betreffende gegevens, onverkort voor de instemming met de voorgenomen verdere verwerking. Het vereiste dat de verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan andere landen alleen na tussenkomst van een officier van justitie geschiedt, is gehandhaafd. Voor de toelichting op het tweede en het derde lid kan worden verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel B.

Artikel 33

Voor de toelichting op deze bepaling kan worden verwezen naar de toelichting op artikel 5:2 Bpg (artikel I, onderdeel C). In aanvulling hierop kan nog worden opgemerkt dat indien justitiële of strafvorderlijke gegevens worden verstrekt zonder voorafgaand verzoek en zonder dat het doel is omschreven waarvoor zij zijn verstrekt, de centrale autoriteit de verstrekkende autoriteit verzoekt om een nadere toelichting.

Artikel II, onderdeel I

Zoals in het algemeen deel reeds is toegelicht, is deze wijziging van het opschrift van paragraaf 5 (oud) nodig om te kunnen voldoen aan de voorschriften van het kaderbesluit dataprotectie. Dit kaderbesluit geeft specifieke regels over de verstrekking en ontvangst van justitiële en strafvorderlijke gegevens binnen de Europese Unie. Deze regels zijn vastgelegd in paragraaf 6 Bjsg.

Artikel II, onderdeel J
Artikel 34

Dit artikel vloeit voort uit artikel 4 van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister.

Op grond van het eerste lid verstrekt de Justitiële Informatiedienst, de uitvoeringsinstantie van het ministerie van Veiligheid en Justitie die verantwoordelijk is voor de feitelijke verstrekking van justitiële gegevens, op eigen initiatief onverwijld justitiële gegevens die betrekking hebben op een onherroepelijke veroordeling of een onherroepelijke strafbeschikking van een onderdaan van een andere lidstaat aan de centrale autoriteit van die lidstaat, voor zover deze onherroepelijke beslissingen zien op misdrijven of op overtredingen indien daarbij een vrijheidsstraf is opgelegd. In zijn advies heeft het CBP de vraag opgeworpen of de gegevens die worden verstrekt uit de justitiële documentatie per definitie gegevens zijn waarop de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van toepassing is. Dat is inderdaad het geval. De uit de justitiële documentatie aan het buitenland verstrekte gegevens zijn per definitie justitiële gegevens waarop het regime van de Wjsg van toepassing is. Dit volgt uit artikel 1, onder a en onder e, Wjsg waarin is bepaald dat de justitiële documentatie een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende justitiële gegevens is die langs geautomatiseerde weg wordt vervoerd. Dat het ook kan gaan om strafbeschikkingen volgt uit artikel 10, eerste lid, van de Wjsg, waarin een strafbeschikking gelijk wordt gesteld aan een rechterlijke beslissing. Het gaat bij de te verstrekken gegevens – voor zover vastgelegd in de justitiële documentatie – in elk geval om de personalia van de veroordeelde (de voor- en achternaam, het adres, de geboorteplaats, het geboorteland, de geboortedatum, persoonsidentificerende nummers, de nationaliteit) en om gegevens over het gepleegde strafbare feit en gegevens over de opgelegde straffen en maatregelen (alle beslissingen van het openbaar ministerie en de rechter, het parketnummer, de strafbepalingen van het strafbare feit, de kwalificatie van het strafbare feit, de maatschappelijke classificatie van het strafbare feit, de datum waarop het feit zich heeft voorgedaan, de inhoud van de rechterlijke uitspraak, gegevens over de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing en de datum van invrijheidstelling). Daarnaast kunnen – eveneens voor zover vastgelegd in de justitiële documentatie – de namen van de ouders van de veroordeelde, het referentienummer van de veroordeling, de plaats waar het strafbare feit is gepleegd, ontzettingen als gevolg van de veroordeling, de soort en het nummer van het identificatiedocument, de weergave van de vingerafdrukken, eventuele pseudoniemen of bijnamen en eventuele andere in de justitiële documentatie vermelde gegevens over veroordelingen worden verstrekt. Artikel 11, eerste lid, onder c, van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister bepaalt dat het identiteitsnummer van de veroordeelde of de soort en het nummer van zijn identificatiedocument, de vingerafdrukken van de betrokkene en/of voor zover van toepassing, pseudoniemen en/of bijnamen door de centrale autoriteit van de lidstaat van veroordeling aan de centrale autoriteit van de lidstaat van nationaliteit worden medegedeeld indien zij voorhanden zijn. Het betreft zogenaamde aanvullende gegevens die bij de uitvoering van een verzoek naast de in artikel 11, eerste lid, onder a, genoemde verplichte gegevens worden verstrekt. In reactie op een vraag hiernaar in het advies van het CBP merk ik op dat het in artikel 11 van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister genoemde ‘identiteitsnummer’ te beschouwen is als een subcategorie van persoonsidentificerende nummers.

In het tweede lid is bepaald dat indien na verstrekking blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt – wat ook kan inhouden dat de gegevens na verstrekking zijn geschrapt – de Justitiële Informatiedienst onverwijld de centrale autoriteit die deze onjuiste gegevens heeft ontvangen, hiervan op de hoogte brengt, zodat deze gegevens in het strafregister aldaar kan wijzigen, wissen of afschermen.

In het derde lid is bepaald dat indien de centrale autoriteit een verzoek doet om een afschrift van de rechterlijke uitspraak of andere informatie met betrekking tot deze onherroepelijke veroordelingen, deze informatie eveneens wordt verstrekt door de Justitiële Informatiedienst. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien de ontvangende lidstaat in een individueel geval onvoldoende heeft aan de informatie die de referentietabellen en de beschrijvingen biedt voor een eenduidige interpretatie van een strafbaar feit (zie nader paragraaf 3.1 van het algemeen deel van de nota van toelichting).

Artikel 35

Dit artikel verwoordt hetgeen wordt bepaald in artikel 7 van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister en komt in strekking overeen met artikel 30d (oud) Bjg. Anders dan in artikel 34 Bjsg betreft het hier niet het spontaan doorsturen van gegevens over de onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere lidstaat met het oog op het completeren van de gegevens over het strafrechtelijk verleden van de eigen onderdanen, maar meer in het algemeen het op verzoek voor bepaalde doeleinden verstrekken van justitiële gegevens. Door – anders dan in artikel 34 Bjsg – in het onderhavige artikel het begrip justitiële gegevens niet te beperken tot gegevens die betrekking hebben op een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling, is het mogelijk desgevraagd meer justitiële gegevens te verstrekken. Het gaat hier om alle gegevens die op grond van de artikelen 6 en 7 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens als justitieel gegeven zijn aangemerkt. Buiten de gegevens over de onherroepelijke veroordelingen gaat dit bijvoorbeeld om alle beslissingen die door het openbaar ministerie zijn genomen, met uitzondering van de in artikel 7, eerste lid, onder a, onder 1 en 2, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens genoemde beslissingen. Het gaat dus ook om sommige sepotbeslissingen en uitgevaardigde strafbeschikkingen. Welke gegevens bij een concreet verzoek worden verstrekt, hangt af van het doel van het verzoek en de beoordeling die hiervan plaatsvindt. Uitgangspunt is dat alleen de justitiële gegevens over onherroepelijke veroordelingen worden verstrekt en dat al het overige alleen wordt verstrekt als hiertoe aanleiding gevonden wordt in het doel van het verzoek. Indien bijvoorbeeld vanuit een andere lidstaat wordt verzocht om justitiële gegevens in het kader van een met een VOG-aanvraag vergelijkbare procedure voor het werken met kinderen in die lidstaat, dan kunnen deze gegevens worden verstrekt, als bekend is dat de desbetreffende Nederlander niet onherroepelijk veroordeeld is, maar dat bijvoorbeeld wel twee wegens gebrek aan bewijs geseponeerde zaken bekend zijn. Andere lidstaten kunnen er eveneens voor kiezen om in reactie op een Nederlands verzoek meer gegevens te verstrekken dan enkel de gegevens die betrekking op onherroepelijke veroordelingen. De Nederlandse instantie die deze justitiële en strafvorderlijke gegevens ontvangt, kan deze op dezelfde wijze als de onherroepelijke veroordelingen verwerken voor het doel waarvoor deze gegevens zijn verzocht.

Op grond van het eerste lid verstrekt de Justitiële Informatiedienst desgevraagd justitiële gegevens aan de centrale autoriteit van een andere lidstaat ten behoeve van een strafrechtelijke procedure. Artikel 7 van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister verplicht de lidstaten justitiële gegevens over onherroepelijke veroordelingen te verstrekken in geval van een verzoek ten behoeve van een strafrechtelijke procedure. Om deze reden is de tussenkomst van de officier van justitie die in artikel 30d Bjg was opgenomen, komen te vervallen.

Op grond van het tweede lid kan de Justitiële Informatiedienst justitiële gegevens verstrekken ten behoeve van andere doeleinden dan een strafrechtelijke procedure. Op advies van het CBP wordt hierna toegelicht welke doeleinden hieronder worden verstaan. Voor de doelen waarvoor verstrekt kan worden, geldt dezelfde afbakening als onder het oude artikel 30d, eerste lid, Bjg: justitiële gegevens kunnen worden verstrekt ten behoeve van de doeleinden die gelijk kunnen worden gesteld aan die genoemd in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dit betekent dat justitiële gegevens aan het buitenland kunnen worden verstrekt in die gevallen waarin deze ook in Nederland hadden kunnen worden verstrekt. Hierbij is niet leidend of de formele terminologie in andere lidstaten gelijk is, maar of het materiële doel van de regelingen gelijk is. Wat betreft de doeleinden die in deze bepaling worden genoemd, het volgende. Uit artikel 8 van de Wjsg volgt dat justitiële gegevens ten behoeve van de (straf)rechtspleging alsmede ten behoeve van het uitoefenen van de bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen kunnen worden verstrekt. Voorts kunnen justitiële gegevens worden opgevraagd in het kader van de beoordeling van de vraag of een verklaring omtrent het gedrag kan worden afgegeven. Bij de verklaring omtrent het gedrag gaat het om het bepalen van het risico voor de samenleving in het geval de aanvrager de taak of de bezigheden gaat verrichten waarvoor de verklaring is aangevraagd. Op grond van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens kunnen verder onder meer bepaalde justitiële gegevens worden verstrekt ten behoeve van het uitoefenen van de taak, ten behoeve van advies en het uitoefenen van het nemen van bestuursbesluiten. Voorts kunnen op grond van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens gegevens worden verstrekt ten behoeve van het uitoefenen van de taak, ten behoeve van het aannemen en ontslag van personeel en ten behoeve van advies, aanbeveling of voordracht van personen. In beginsel worden aan andere lidstaten voor deze doelen alleen gegevens betreffende onherroepelijke veroordelingen verstrekt. De gegevensverstrekking kan, maar hoeft zich niet te beperken tot informatie over onherroepelijke veroordelingen, zoals bepaald in het kaderbesluit. Ook indien voor een ander doel dan een strafrechtelijke procedure gegevens uit de justitiële documentatie van een lidstaat nodig zijn, zoals bijvoorbeeld voor een VOG-aanvraag, kan een lidstaat op grond van het ECRIS-besluit een verzoek om deze gegevens richten tot een andere lidstaat (zie ook de reactie op het CBP-advies in paragraaf 4.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

In het derde lid is de bepaling van artikel 8 van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister neergelegd. Deze bepaling ziet op de antwoordtermijnen voor verzoeken van buitenlandse autoriteiten. In beginsel worden de relevante justitiële gegevens verstrekt binnen tien werkdagen na de dag waarop het verzoek is ontvangen. Hiervan wordt enkel afgeweken indien bij de beoordeling van het verzoek blijkt dat de Justitiële Informatiedienst nadere informatie over de identiteit van de betrokkene nodig heeft van de centrale autoriteit van de verzoekende staat. Deze controle van de volledigheid van het verzoek is noodzakelijk om te zorgen dat de juiste gegevens aan de buitenlandse autoriteit worden verstrekt. Indien deze nadere gegevens nodig worden geacht, wordt direct overlegd met de centrale autoriteit die het verzoek heeft gedaan teneinde binnen tien werkdagen na de dag waarop de aanvullende informatie is verkregen, een antwoord te kunnen verzenden. In navolging van de adviezen van het College van procureurs-generaal en de Justitiële Informatiedienst is in het derde lid voor de omschrijving van het verzoek van de andere lidstaat het woord «gegevens» vervangen door het woord «informatie» teneinde verwarring met de term «justitiële gegevens» te voorkomen.

In het vierde lid is bepaald dat beantwoording van een verzoek van buitenlandse autoriteiten om justitiële gegevens geautomatiseerd geschiedt, namelijk via ECRIS. Het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister gaat uit van een standaardformaat voor het uitwisselen van gegevens. Met dit standaardformaat kunnen gegevens worden uitgewisseld in een homogene en elektronische vorm die automatische vertaling vergemakkelijkt. Het ECRIS-besluit geeft daarnaast bepalingen inzake de organisatie en vergemakkelijking van elektronische gegevensuitwisseling over strafrechtelijke veroordelingen tussen de centrale autoriteiten van de lidstaten. Voor een uitgebreide beschrijving van de werking van de geautomatiseerde uitwisseling van justitiële gegevens via ECRIS alsmede voor de – door het CBP geadviseerde – toelichting op de interpretatie van justitiële gegevens door de verschillende lidstaten wordt verwezen naar paragraaf 3.1.

In het vijfde lid wordt geregeld dat de centrale autoriteit onverwijld de centrale autoriteit die op grond van een verzoek gegevens heeft ontvangen tot uiterlijk één jaar na de verstrekking in kennis stelt van wijziging of schrapping van de verstrekte gegevens. Hiermee is het advies van het CBP overgenomen om voor de verstrekking op verzoek een vergelijkbare bepaling op te nemen als in artikel 34, tweede lid, Bjsg voor de spontane verstrekking. De achterliggende gedachte is dat het voor de ontvangende lidstaat voor bijvoorbeeld een aldaar lopende strafrechtelijke procedure van belang kan zijn om nadat de gegevens zijn verstrekt in kennis te worden gesteld van wijziging of schrapping van die gegevens. Thans wordt de ontvangende centrale autoriteit in het buitenland door de Justitiële Documentatiedienst geïnformeerd over de wijziging of schrapping van verstrekte gegevens. Een in tijd onbeperkte duur van een dergelijke informatieplicht is echter niet goed uitvoerbaar. Aangezien de gegevens die op grond van artikel 35 Bjsg worden verstrekt door de ontvangende lidstaat moeten worden gewist zodra het doel met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt, is vervuld (artikel 36, vierde lid, Bjsg), is ervoor gekozen om alleen gedurende het eerste jaar na de verstrekking de ontvangende lidstaat te informeren over wijziging of schrapping van de verstrekte gegevens. Aangenomen kan immers worden dat na tijdsverloop van één jaar het doel waarvoor de gegevens zijn opgevraagd, zal zijn vervuld.

Artikel 36

Voor de toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel D (artikel 5:3 Bpg). In aanvulling daarop kan nog worden gemeld dat waar in het eerste lid gesproken wordt over «het doel waarvoor ze zijn verstrekt», dit voor de justitiële gegevens terugslaat op de doelen uit artikel 35, eerste en tweede lid, Bjsg. In het eerste lid is tevens de mogelijkheid opgenomen om grenzen te stellen aan de verdere verwerking van de verstrekte gegevens. Deze mogelijkheid vloeit voort uit artikel 9, tweede lid, van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister, en was oorspronkelijk geïmplementeerd door middel van artikel 30c, derde lid, van het ontwerpbesluit ter implementatie van het kaderbesluit dat in consultatie is gegeven. Naar aanleiding van die bepaling heeft het CBP geadviseerd om in de toelichting aandacht te besteden aan welk soort voorwaarden gedacht kan worden en in dit kader aandacht te schenken aan de waarborgen die het ontvangende land dient te treffen ter bescherming van de ontvangen gegevens. In zijn advies heeft de Justitiële Informatiedienst eveneens geadviseerd om duidelijk te maken welke voorwaarden aan de verstrekking kunnen worden verbonden en onder welke omstandigheden de verstrekking plaatsvindt.

Naar aanleiding van deze adviezen kan worden opgemerkt dat in artikel 9, tweede lid, van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister is bepaald dat de verstrekte gegevens door de verzoekende lidstaat uitsluitend mogen worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor om deze gegevens is verzocht, en binnen de door de aangezochte lidstaat op het in de bijlage vastgestelde formulier bepaalde grenzen. In het formulier wordt de mogelijkheid geboden beperkingen te stellen aan het gebruik van de gegevens voor verzoeken buiten het kader van een strafrechtelijke procedure. Daarvoor kan worden gedacht aan voorwaarden voor de verwerking van justitiële gegevens zoal vermeld in de artikelen 2 tot en met 7 van de Wjsg. Concreet gaat het om de vernietiging van justitiële gegevens van verdachten en veroordeelden wegens misdrijven respectievelijk overtredingen na een in die wet genoemde termijn. Daarnaast gaat het om de beveiliging van justitiële gegevens tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Tenslotte zal elk land voor de bescherming van ontvangen gegevens maatregelen moeten treffen die op basis van de in dat land geldende wetgeving in het kader van de bescherming van persoonsgegevens noodzakelijk zijn.

In het tweede lid is geregeld dat justitiële gegevens tevens verder kunnen worden verwerkt ten behoeve van de voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Deze mogelijkheid vloeit voort uit artikel 9, derde lid, van het kaderbesluit uitwisseling gegevens strafregister, en is tevens terug te vinden in artikel 38, eerste lid, Bjsg voor de verdere verwerking van de van een andere lidstaat ontvangen gegevens.

Artikel 37

In artikel 37 Bjsg is de opslag van de van andere lidstaten ontvangen gegevens vastgelegd. Deze specifieke regels aangaande de bescherming van persoonsgegevens die als gevolg van de uitvoering van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister door de lidstaten aan elkaar worden verstrekt, zijn aanvullend op de bestaande regels betreffende de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.

In artikel 37 Bjsg is bepaald dat de gegevens die betrekking hebben op de onherroepelijke veroordeling wegens een strafbaar feit van een Nederlandse onderdaan en van de nadien met betrekking tot die veroordeling genomen maatregelen ten aanzien van die onderdaan, worden opgeslagen in de justitiële documentatie. Voor het verdere gebruik van de gegevens over Nederlandse onderdanen geldt hetzelfde regime als voor justitiële gegevens die voortkomen uit onherroepelijke veroordelingen in Nederland. Deze gegevens worden dus ook verder verstrekt indien een andere lidstaat een verzoek doet als bedoeld in artikel 30c, eerste of tweede lid. Voor de bewaartermijnen gelden die van het land van veroordeling. Dit wordt bewerkstelligd doordat de verstrekkende lidstaat een bericht geeft aan de Nederlandse centrale autoriteit op het moment dat de gegevens in de andere lidstaat worden verwijderd uit het strafregister.

Artikel 38

Artikel 38 Bjsg ziet erop dat gegevens die in antwoord op een verzoek aan een centrale autoriteit van een andere lidstaat zijn ontvangen enkel worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn ontvangen en dan nog enkel binnen de grenzen die de oorspronkelijke verstrekkende lidstaat zijn gesteld (eerste lid). Dit geldt zowel voor de strafrechtelijke als voor de overige doelen. Buiten deze doelen is verdere verwerking van de ontvangen gegevens mogelijk voor de doelen die worden genoemd in artikel 36, derde lid, Bjsg. Dit betreft – kort weergegeven – de opvolging van andere strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van andere straffen dan die waarvoor de gegevens waren verstrekt en de voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid. Hierbij kan worden gedacht aan een calamiteit, bijvoorbeeld de dreiging van een aanslag. Verdere verwerking voor nog andere doelen kan alleen geschieden met instemming van de verantwoordelijke of van de betrokkene.

De gegevens die worden ontvangen op grond van een verzoek voor een specifiek doel, worden niet opgeslagen in de Nederlandse justitiële documentatie en worden vernietigd zodra de gegevens zijn gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt (tweede lid). Indien gegevens worden verzocht ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag, dan worden deze gegevens bijvoorbeeld vernietigd zodra de gegevens niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt, te weten de beoordeling van de VOG-aanvraag en eventueel de weigering van de afgifte van een VOG. Voor elke nieuwe VOG-aanvraag van een onderdaan van een andere lidstaat zal dus opnieuw een verzoek om verstrekking van justitiële gegevens aan de centrale autoriteit van de andere lidstaat moeten worden gericht.

In het derde lid is bepaald dat het tweede lid niet van toepassing is op de gegevens die in het kader van een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap zijn ontvangen, voor zover het Nederlanderschap wordt verleend aan de betrokkene. Op deze gegevens is artikel 37 Bjsg van overeenkomstige toepassing, wat betekent dat de ontvangen gegevens worden opgeslagen in de Nederlandse justitiële documentatie en als Nederlandse justitiële gegevens worden behandeld. De gedachte hierachter is de volgende. Wanneer een onderdaan van een andere lidstaat in Nederland een verzoek doet tot verkrijging van het Nederlanderschap, worden door Nederland ten behoeve van de beoordeling van dat verzoek justitiële gegevens opgevraagd uit de desbetreffende andere lidstaat. Op grond van het derde lid zouden deze voor een specifiek doel verstrekte gegevens na verwezenlijking van dat doel moeten worden vernietigd. Dit is in het geval van naturalisatie onwenselijk, omdat het dan gegevens over een Nederlands onderdaan betreft die in de Nederlandse justitiële documentatie van de betrokkene raadpleegbaar moeten zijn. Het is immers niet ondenkbaar dat anders een tot Nederlander genaturaliseerd persoon, die wegens een seksueel misdrijf tegen kinderen in de lidstaat van nationaliteit is veroordeeld, die veroordeling of ontzetting kan verzwijgen en in een Nederland activiteiten die verband houden met de zorg voor minderjarigen kan beginnen of voortzetten. Om dit te voorkomen is er dus voor gekozen om ook de in het kader van een succesvolle procedure tot verkrijging van het Nederlanderschap ontvangen gegevens op te slaan in de Nederlandse justitiële documentatie.

Doordat in het vierde lid het bepaalde in artikel 33, derde lid, Bjsg van overeenkomstige toepassing is verklaard, wordt de verstrekkende lidstaat desgevraagd geïnformeerd over de verwerking van de verstrekte gegevens en het daardoor behaalde resultaat.

Artikel 39

Voor de algemene toelichting op deze bepaling kan worden verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel G (artikel 5:9).

Het advies van het CBP om overeenkomstig artikel 9, vierde lid, van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister te bepalen dat persoonsgegevens die ten behoeve van een strafrechtelijke procedure aan een derde land worden toegezonden, door dat derde land verder alleen voor strafprocesrechtelijke doeleinden mogen worden gebruikt, heeft invulling gekregen in het eerste lid van dit artikel. Uit het kaderbesluit dataprotectie volgt een nog striktere eis voor deze verstrekking aan derde landen, namelijk dat ook de lidstaat waarvan de gegevens afkomstig zijn, moet hebben ingestemd met de doorgifte (artikel 13, eerste lid, onderdeel c). De doorbreking van de doelbinding kan zonder toestemming alleen gebeuren ter voorkoming van een onmiddellijke of ernstige dreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat of derde land of voor essentiële belangen van een lidstaat. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister en artikel 13, tweede lid, van het kaderbesluit dataprotectie.

Artikel 40

Voor de toelichting op deze bepaling kan worden verwezen naar de toelichting op artikel 5:10 (artikel I, onderdeel G). Naar aanleiding van het advies van het College van procureurs-generaal, waarin werd verzocht om een nadere toelichting op dit artikel, kan het volgende worden opgemerkt. Een instantie met een particuliere taak wordt gedoeld op een instantie die een taak uitvoert die niet primair is gericht op de vervulling van diensten in het algemeen belang – zoals defensie, de gezondheidszorg, het onderwijs, het openbaar vervoer, de politie of de rechtspraak – die met behulp van de algemene middelen in stand worden gehouden. Op deze gebieden kunnen ook particuliere instanties actief zijn, zoals busondernemingen, privéklinieken of particuliere scholen, maar deze instanties zijn primair gericht op het behalen van rendement voor de eigenaren (aandeelhouders) en worden niet met behulp van de algemene middelen in stand gehouden. Voor doorgifte van justitiële of strafvorderlijke gegevens aan instanties met een particuliere taak kan worden gedacht aan verstrekkingen aan beveiligingsbedrijven, de media, voetbalorganisaties of een curator. Voor deze doorgifte is altijd de instemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaat nodig (eerste lid, onder a).

Artikel 41

Voor de toelichting op deze bepaling kan worden verwezen naar de toelichting op artikel 5:8 (artikel I, onderdeel G).

Artikel 42

Voor de toelichting op deze bepaling kan worden verwezen naar de toelichting op artikel 5:7 (artikel I, onderdeel F). In zijn advies heeft het College van procureurs-generaal, naar aanleiding van de mogelijkheid tot verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan Eurojust, aangegeven dat het in de praktijk van belang kan zijn om dergelijke gegevens aan Europol te kunnen verstrekken. Met de voorgestelde invoeging van deze bepaling wordt aan dit advies gevolg gegeven. Het Europolbesluit bepaalt dat de bevoegde autoriteiten in de zin van dit besluit alle in de lidstaten bestaande overheidsorganisaties zijn die krachtens het nationale recht bevoegd zijn op het gebied van het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten (artikel 3). De nationale eenheden zijn gehouden Europol uit eigen beweging van de informatie en inlichtingen te voorzien die Europol nodig heeft om zijn taken te vervullen (artikel 8, vierde lid, onderdeel a). Wel gelden daarbij bepaalde weigeringsgronden (artikel 8, vijfde lid). Het Europol- informatiesysteem bevat onder meer gegevens over personen doe verdacht worden van het plegen van of deelnemen aan een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van Europol valt of die veroordeeld zijn voor een dergelijk strafbaar feit (artikel 12, eerste lid, onderdeel a). Hieruit kan worden afgeleid dat ook justitiële of strafvorderlijke gegevens aan Europol moeten kunnen worden verstrekt. De verstrekking van de gegevens vindt plaats door tussenkomst van het Korps landelijke politiediensten. In het Europolbesluit is geregeld dat de nationale eenheid het enige contact tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vormt maar dat rechtstreekse contacten tussen het openbaar ministerie en Europol kunnen worden toegestaan (artikel 8, tweede lid). Vanuit het oogpunt van een goede coördinatie van de informatievoorziening aan Europol lijkt er echter niet voldoende aanleiding te bestaan om voor deze gevallen van het beginsel van de tussenkomst van het KLPD af te wijken.

Artikel II, onderdeel K

De enige bepaling van hoofdstuk 3, afdeling 3, wordt ongewijzigd vernummerd om plaats te maken voor de inhoudelijke wijzigingsbepalingen van dit besluit.

Artikel II, onderdeel L

De bepalingen uit hoofdstuk 4 worden vernummerd om te komen tot een doorlopende nummering in het besluit. De uitgewerkte bepalingen in het Besluit justitiële gegevens die niet een andere inhoud krijgen (de artikelen 43 tot en met 51 (oud)) kunnen komen te vervallen.

Artikel II, onderdeel M

Artikel 52 (oud) en artikel 53 worden enkel vernummerd om te komen tot een doorlopende nummering in het besluit.

Artikel II, onderdeel N
Artikel 52

Dit betreft de wijziging van de titel van het voormalige Besluit justitiële gegevens. Vanwege de opneming van bepalingen inzake de verwerking van strafvorderlijke gegevens ligt het in de rede om de titel van dit besluit te doen luiden als: Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. De titel van de wet en de bijbehorende algemene maatregel van bestuur sluiten hiermee ook bij elkaar aan.

Artikel III

De lidstaten moeten uiterlijk 7 april 2012 aan het ECRIS-besluit en uiterlijk 27 april 2012 aan het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister voldoen. Het besluit treedt gelijktijdig met de wet ter implementatie van het kaderbesluit dataprotectie (Stb. 2011, 490) in werking.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Bijlage – transponeringstabellen

In onderstaande tabellen wordt per artikel van het kaderbesluit dataprotectie en het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister aangegeven of deze implementatie behoeft in de Nederlandse wet- en regelgeving, en zo ja in welk artikel van het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens dit is gebeurd.

Kaderbesluit 2008/977/JBZ

Wet politiegegevens (Wpg)

Besluit politiegegevens (Bpg)

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)

Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg)

Beleidsruimte

Artikel 1, eerste lid

Behoeft geen implementatie

Idem

Artikel 1, tweede lid

Betreft wetsvoorstel 32 554 (par. VIII en IV)

Idem

Geen

Artikel 1, derde lid

Artikel 2, eerste lid, Wpg

Artikel 1, onderdeel b, Wjsg

Artikel 2, eerste lid, en artikel 1, onderdeel e, Wjsg

Geen

Artikel 1, vierde lid

Behoeft uit zijn aard geen implementatie

Idem

Geen

Artikel 1, vijfde lid

Behoeft uit zijn aard geen implementatie

Idem

NL biedt in Wpg/Wjsg extra waarborgen

Artikel 2

Behoeft geen implementatie omdat wordt verwezen naar het nationale recht

Idem

 

Onderdeel a

Artikel 1, onderdeel a, Wpg

Artikel 1, onderdeel g, Wjsg

Geen

Onderdeel b

Artikel 1, onderdeel c, Wpg

Artikel 1, onderdeel g, Wjsg

Geen

Onderdeel c

Nieuw artikel 1, onderdeel n, Wpg

Nieuw artikel 1, onderdeel h, Wjsg

Onderdeel d

Artikel 2, derde lid, Wpg

Artikel 1, onderdeel e, Wjsg

Geen

Onderdeel e

Artikel 1, onderdeel i, Wpg

Nieuw artikel 1, onderdeel g, Wjsg

Geen

Onderdeel f

Nieuw artikel 1, onderdeel m, Wpg

Nieuw artikel 1, onderdeel g, Wjsg

Geen

Onderdeel g

Nieuw artikel 1, onderdeel m, Wpg

Artikel 1, onderdeel g, Wjsg

Geen

Onderdeel h

Behoeft geen implementatie (verwijzing naar nationaal recht)

Idem

Onderdeel i

Artikel 1, onderdeel f, Wpg

Artikel 1, onderdeel g, Wjsg

Geen

Onderdeel j

Nieuw artikel 1, onderdeel o, Wpg

Nieuw artikel 1, onderdeel i, Wjsg

Geen

Onderdeel k

Behoeft geen implementatie (het begrip wordt niet toegepast)

Behoeft geen implementatie (het begrip wordt niet toegepast)

Artikel 3, eerste lid

Artikel 3 Wpg

Artikel 3, 39b en 39c Wjsg

Geen

Artikel 3, tweede lid

Nieuw artikel 3, derde lid, Wpg

Nieuw artikel 3, derde lid, 39b en 39c Wjsg

Geen

Artikel 4, eerste lid

Artikel 4, eerste lid, Wpg

Artikel 3 en 39c, eerste lid, Wjsg

Geen

Artikel 4, tweede lid

Artikel 4, tweede lid, Wpg

Artikel 4, 6 en 39d Wjsg

Geen

Artikel 4, derde lid

Artikel 28 Wpg

Artikel 22 en 39m Wjsg

Geen

Artikel 4, vierde lid

Idem

Idem

Geen

Artikel 5

Artikel 8, 9, 10, 12 en 13 Wpg

Artikel 4, 33 en 35 Wpg

Artikel 4 t/m 6 en 39d Wjsg

Artikel 27, 39c, 39r, en 51 Wjsg

Aangesloten bij termijnen Wpg/Wjsg

Artikel 6

Artikel 5 Wpg

Nieuw artikel 39c Wjsg

Geen / –

Artikel 7

Behoeft geen implementatie (bepaling wordt niet toegepast)

Behoeft geen implementatie (bepaling wordt niet toegepast)

Ja

Artikel 8, eerste lid

Nieuw artikel 5:1, zevende lid en 5:2, eerste lid, Bpg

Nieuw artikel 32, tweede lid en artikel 33 eerste lid, Bjsg

Geen

Artikel 8, tweede lid

Nieuw artikel 5:1, achtste lid, Bpg

Nieuw artikel 32, derde lid, Bjsg

Geen

Artikel 9, eerste lid

Nieuw artikel 5:3, vijfde en zesde lid, Bpg

Nieuw artikel 36, vierde en vijfde lid, Bjsg

Nieuwe bepalingen voorgesteld

Artikel 9, tweede lid

Behoeft geen implementatie, omdat deze bepaling verwijst naar het nationale recht

Idem

Artikel 10, eerste lid

Nieuw artikel 25, eerste lid en artikel 32 Wpg

Nieuw artikel 19, eerste lid en artikel 39j, eerste lid, Wjsg

Geen

Artikel 10, tweede lid

Artikel 35, eerste en tweede lid, Wpg

Artikel 27, tweede lid, Wjsg

Artikel 11

Nieuw artikel 5:3, vierde lid, Bpg

Nieuw artikel 36, derde lid, Bjsg

Geen

Artikel 12, eerste lid

Nieuw artikel 5:2, tweede lid, en artikel 5:3, zevende lid, Bpg

Nieuw artikel 33, tweede lid, en artikel 38, tweede lid, Bjsg

Geen

Artikel 12, tweede lid

Behoeft geen implementatie, omdat deze bepaling verwijst naar het nationaal recht

Idem

Artikel 13, eerste lid

Nieuw artikel 17, vijfde lid, Wpg jo. artikel 5:9, eerste lid, Bpg

Nieuw artikel 8, zevende lid, Wjsg jo. artikel 39, eerste lid, Bjsg

Geen

Artikel 13, tweede lid

Nieuw Artikel 5:9, tweede lid, Bpg

Nieuw artikel 39, tweede lid, Bjsg

Geen

Artikel 13, derde lid

Nieuw artikel 17, zesde lid, Wpg

Nieuw artikel 8, achtste lid, Wjsg

Geen

Artikel 13, vierde lid

Artikel 8, zevende lid en nieuw artikel 17, vijfde lid, Wpg

Nieuw artikel 8, achtste lid, Wjsg

Geen

Artikel 14, eerste lid

Nieuw artikel 5:10, eerste lid, Bpg

Nieuw artikel 40, eerste lid, Bjsg

Geen

Artikel 14, tweede lid

Nieuw artikel 5:10, tweede lid, Bpg

Nieuw artikel 40, tweede lid, Bjsg

Geen

Artikel 15

Nieuw artikel 5:2, derde lid, Bpg

Nieuw artikel 33, derde lid, Bjsg

Geen

Artikel 16, eerste lid

Behoeft geen implementatie omdat deze bepaling verwijst naar het nationaal recht

Idem

Art. 126bb Sv voorziet in notificatie betr.

Artikel 16, tweede lid

Behoeft geen implementatie omdat de Wpg geen algemene informatieverplichting kent

Behoeft geen implementatie omdat de Wjsg geen algemene informatieverplichting kent

Artikel 17, eerste lid

Nieuw artikel 25, eerste lid, Wpg

Nieuw artikel 18, eerste lid, 19, eerste lid, 39i, eerste lid en 39j, tweede lid, Wjsg

Geen

Artikel 17, tweede lid,

Nieuw artikel 27, eerste lid, Wpg

Nieuw artikel 39l Wjsg

Weigeringsgronden toegesneden op aard gegevens

Artikel 17, derde lid

Artikel 27, tweede lid, Wpg

Nieuw artikel 18, tweede en 39i, tweede lid Wjsg

Geen

Artikel 18, eerste lid

Artikel 28 en 29, eerste lid, Wpg

Artikelen 22, 23, eerste lid, 39m en 39n, eerste lid, Wjsg

Geen

Artikel 18, tweede lid

Nieuw artikel 28, eerste lid, Wpg

Nieuw artikel 22, eerste lid, Wjsg

Geen

Artikel 19, eerste lid

Artikel 4, zesde lid, Wpg

Artikel 7, tweede lid, 39c, en 40, derde lid, Wjsg

Geen

Artikel 19, tweede lid

Behoeft geen implementatie (nationaal recht voorziet niet in uitzondering aansprakelijkheid)

Idem

Geen

Artikel 20

Artikel 29, eerste lid, Wpg

Artikel 23, eerste lid en 39n, eerste lid, Wjsg

Geen

Artikel 21, eerste lid

Artikel 6, derde, vierde en vijfde lid, Wpg

Nieuw artikel 7, tweede lid, Wjsg

Artikel 21, tweede lid

Artikel 4, zesde lid, Wpg

Artikel 1, onderdeel g, en 7, tweede lid, Wjsg

Geen

Artikel 22, eerste lid

Artikel 4, derde lid, Wpg

Artikel 7 en 39c, eerste lid, en 40, derde lid Wjsg

Geen

Artikel 22, tweede lid

Artikel 4, derde lid, Wpg

Artikel 7 en 39c, eerste lid, en 40, derde lid, Wjsg

Geen

Artikel 22, derde lid

Artikel 4, zesde lid, Wpg

Artikel 1, onderdeel g, 7, tweede lid, en 40, derde lid, Wjsg

Geen

Artikel 22, vierde lid

Artikel 4, zesde lid, Wpg

Nieuw artikel 7, tweede lid, Wjsg

Ja

Artikel 23

Nieuw artikel 35, vierde lid, Wpg

Nieuw artikel 27, derde lid, Wjsg

Geen

Artikel 24

Artikel 35, tweede en derde lid, Wpg

Artikel 27, tweede lid en 39r Wjsg

Geen

Artikel 25, eerste lid

Artikel 35, eerste lid, Wpg

Artikel 27, eerste en 39r Wjsg

Geen

Artikel 25, tweede lid

Artikel 35, tweede lid, Wpg

Artikel 27, tweede en 39r, Wjsg

Nieuw artikel 27, vierde lid, Wjsg

Geen

Artikel 25, derde lid

Artikel 35, tweede lid, Wpg

Artikel 27, tweede lid, Wjsg

Geen

Artikel 25, vierde lid

Artikel 2:5 Awb

Idem

Geen

Artikel 26

Behoeft geen implementatie

Behoeft geen implementatie

Artikel 27, eerste lid

Behoeft uit zijn aard geen implementatie

Idem

Artikel 27, tweede lid

Behoeft uit zijn aard geen implementatie

Idem

Artikel 28

Behoeft uit zijn aard geen implementatie

Idem

Artikel 29, eerste lid

Behoeft uit zijn aard geen implementatie

Idem

Artikel 29, tweede lid

Behoeft uit zijn aard geen implementatie

Idem

Artikel 30

Behoeft uit zijn aard geen implementatie

Idem

Kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister

Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 1

Artikel 2, onder a

Artikel 34, eerste lid (nieuw) jo. artikel 10 Wjsg

Artikel 2, onder b

Artikel 1, tweede lid, onder e, artikel 34, eerste lid

Artikel 2, onder c

Artikel 3, eerste lid

Artikel 1, eerste lid, onder c

Artikel 3, tweede lid

Artikel 4, eerste lid

Artikel 4, tweede lid

Artikel 34, eerste lid

Artikel 4, derde lid

Artikel 34, tweede lid

Artikel 4, vierde lid

Artikel 34, derde lid

Artikel 5, eerste lid

Artikel 37

Artikel 5, tweede lid

Artikel 5, derde lid

Artikel 6, eerste lid

Artikel 6, tweede lid

Artikel 6, derde lid

Artikel 6, vierde lid

Artikel 35, vierde lid

Artikel 7, eerste lid

Artikel 35, eerste lid

Artikel 7, tweede lid

Artikel 35, tweede lid, artikel 36

Artikel 7, derde lid

Artikel 35, artikel 36

Artikel 7, vierde lid

Artikel 7, vijfde lid

Artikel 8, eerste lid

Artikel 35, derde lid

Artikel 8, tweede lid

Artikel 9, eerste t/m vierde lid

Artikel 36, artikel 38, eerste lid

Artikel 9, vijfde lid

Artikel 10

Artikel 11, eerste lid

Artikel 34

Artikel 11, tweede lid

Artikel 37

Artikel 11, derde t/m zevende lid

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Toelichting bij niet geïmplementeerde artikelen van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister

In het navolgende wordt per niet geïmplementeerd artikel van het kaderbesluit uitwisseling gegevens uit het strafregister een korte toelichting gegeven op de reden hiervan.

  • In artikel 1 wordt het doel van het kaderbesluit vastgelegd. Dit doel wordt bereikt door de implementatie van de overige artikelen van het kaderbesluit en behoeft zelf geen regeling.

  • In artikel 2, onder c, wordt gedefinieerd wat in het kaderbesluit onder strafregister wordt verstaan. Deze definitie valt binnen de in artikel 1, onder e, Wjsg, gegeven definitie van justitiële documentatie.

  • In artikel 3, tweede lid, wordt elke lidstaat verplicht de centrale autoriteit te melden aan het secretariaat-generaal van de Raad en aan de Commissie. Dit is gebeurd. Een dergelijke bepaling behoeft niet in regelgeving te worden vastgelegd.

  • In artikel 4, eerste lid wordt elke lidstaat verplicht om bij iedere vermelding in het strafregister van een op zijn grondgebied uitgesproken veroordeling jegens een onderdaan van een andere lidstaat informatie betreffende diens nationaliteit of nationaliteiten op te nemen. In artikel 6, eerste lid, onder g, Bjsg is reeds bepaald dat de nationaliteit van de betrokkene wordt vastgelegd als justitieel gegeven, dus deze bepaling behoeft geen implementatie.

  • In artikel 5, tweede en derde lid, wordt de lidstaat van nationaliteit verplicht om indien bericht van wijziging of schrapping van ontvangen informatie wordt ontvangen, deze dienovereenkomstig te wijzigen of te schrappen, zodat bij een navolgend verzoek om deze gegevens de bijgewerkte informatie verder wordt verstrekt. Deze verplichting om de justitiële gegevens juist en nauwkeurig te laten zijn en verbeteringen door te voeren indien blijkt dat de gegevens onjuist of onvolledig zijn, vloeit reeds voort uit artikel 3 Wjsg.

  • In artikel 6, eerste lid, is bepaald dat indien voor een strafrechtelijke procedure tegen een persoon of voor een ander doel gegevens uit het strafregister van een lidstaat zijn vereist, de centrale autoriteit van die lidstaat zich overeenkomstig zijn nationale recht tot de centrale autoriteit van een andere lidstaat kan richten met een verzoek om gegevens en desbetreffende informatie uit het strafregister. In het vierde lid is bepaald dat dit gebeurt door middel van een vastgesteld formulier. Het Besluit justitiële gegevens hoeft niet te benoemen dat de Justitiële Informatiedienst, als centrale autoriteit van Nederland, bevoegd is om autoriteiten van andere lidstaten te verzoeken justitiële gegevens te verstrekken. In artikel 35, vierde lid, Bjsg is bepaald dat de beantwoording van het verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, langs geautomatiseerde weg geschiedt. Deze bepalingen uit het kaderbesluit zijn om deze redenen niet geïmplementeerd. In artikel 6, tweede lid, is bepaald dat indien iemand een verzoek om hemzelf betreffende gegevens uit het strafregister indient, dit verzoek overeenkomstig het nationale recht wordt beoordeeld voordat een verzoek om desbetreffende gegevens uit het strafregister wordt gericht aan de centrale autoriteit van een andere lidstaat. In artikel 6, derde lid, wordt dit nader uitgewerkt door nadere regels te formuleren voor het geval een dergelijk verzoek wordt ingediend bij de centrale autoriteit van een andere lidstaat dan de lidstaat van nationaliteit. Deze bepalingen zijn niet geïmplementeerd, aangezien het recht op kennisneming als bedoeld in artikel 18 Wjsg uitsluitend een recht op inzage omvat. Er worden in dat kader geen justitiële gegevens verstrekt om te voorkomen dat door middel van het uitoefenen van dit recht justitiële gegevens worden gevraagd door bijvoorbeeld een sollicitant die deze gegevens aan zijn aankomend werkgever moet verstrekken met het oog op screening. Voor een dergelijk doel is het recht op kennisneming niet in het leven geroepen. Voor screeningsdoeleinden dient een verklaring omtrent het gedrag te worden gevraagd. Het voorgaande brengt met zich dat ook artikel 8, tweede lid, niet is geïmplementeerd.

  • In artikel 7, vierde lid, staat dat indien een verzoek om strafregistergegevens betreffende nationale veroordelingen en veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen, wordt gericht aan de centrale autoriteit van een andere lidstaat dan de lidstaat van nationaliteit, dit verzoek door de aangezochte lidstaat wordt beantwoord binnen de perken van artikel 13 van het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. In artikel 12 wordt de verhouding van het kaderbesluit tot andere instrumenten, waaronder het hiervoor genoemde Europees verdrag, bepaald. Voor wat betreft artikel 12, tweede lid, waarin de lidstaten wordt opgelegd af te zien van het gebruik van eventuele voorbehouden ten aanzien van artikel 13 van het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, kan worden opgemerkt dat Nederland geen voorbehouden heeft gemaakt. De bepaling behoeft om die reden geen implementatie. In het vijfde lid is bepaald dat het antwoord door middel van het in de bijlage vastgestelde formulier wordt verstrekt. Deze bepaling behoeft geen implementatie aangezien in artikel 35, vierde lid, Bjsg is bepaald dat de beantwoording van het verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, langs geautomatiseerde weg geschiedt.

  • Uit artikel 9, vijfde lid, vloeit voort dat de beperking van het gebruik van de verkregen justitiële gegevens tot het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen niet geldt voor de justitiële gegevens die primair afkomstig zijn uit de verzoekende lidstaat. Gesteld dat bijvoorbeeld Duitsland de Justitiële Informatiedienst verzoekt justitiële gegevens te verstrekken en in dat kader worden ook gegevens aan de centrale autoriteit in Duitsland verstrekt die primair uit Duitsland afkomstig zijn, dan geldt ten aanzien van laatstgenoemde gegevens niet de beperkingen in doelgebruik die voor de gegevens die primair uit Nederland afkomstig zijn gelden. De centrale autoriteit bezat de Duitse gegevens al op grond van Duits recht. Op die gegevens blijft het Duitse recht derhalve van toepassing. Overigens geldt dit ook voor uit Nederland afkomstige justitiële gegevens die de Justitiële Informatiedienst uit het buitenland verkrijgt.

  • In artikel 10 worden de talen waarin de verzoeken en de antwoorden worden gesteld bepaald. In artikel 11, derde lid, is bepaald dat totdat de elektronische uitwisseling via ECRIS operationeel is, de informatie wordt uitgewisseld in een schriftelijke of potentieel schriftelijke vorm, zodanig dat de centrale autoriteit van de ontvangende lidstaat de echtheid ervan kan vaststellen. Artikel 11, vierde tot en met zevende lid, hebben betrekking op het formaat en andere regelingen ter organisatie en ondersteuning van de uitwisseling van informatie over strafrechtelijke veroordelingen. Deze praktische afspraken met betrekking tot de uitwisseling van gegevens tussen de centrale autoriteiten die in het kader van ECRIS worden uitgewerkt, behoeven geen formele regeling.


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven