Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 52, item 22 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 52, item 22 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (32372).
(Zie vergadering van 9 februari 2011.)
De voorzitter:
Ik deel mee dat het een goed gebruik is om in de tweede termijn een derde van de spreektijd in eerste termijn te gebruiken. Wij hebben vorige keer afgesproken dat wij voldoende tijd zouden reserveren voor de re- en dupliek, zodat men de staatssecretarissen alles kan vragen wat men wil vragen.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Er is veel mis met het landbouwgif in ons land en met de manier waarop wij daarmee omgaan. Ik heb dit in het eerste deel van dit debat reeds betoogd. Wij stellen bovendien al jarenlang schriftelijke vragen, maar krijgen voortdurend onbevredigende antwoorden. Ik heb een aantal amendementen ingediend waar het kabinet niet naar tevredenheid op heeft gereageerd. Ik vind dat heel erg jammer. Ik zal mijn tweede termijn dan ook moeten besteden aan het voorlezen van een flink aantal moties om te redden wat er nog te redden valt van onze biodiversiteit, waterkwaliteit en de gezondheid van omwonenden en kinderen die buiten spelen. Ik begin daarom met het voorlezen van de moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat het gebruik van neonicotinoïden in de landbouw bijdraagt aan de voortgaande bijensterfte;
overwegende dat de bij van dermate cruciaal belang is in ons ecosysteem, alsmede voor de landbouw zelf, dat we geen risico's mogen nemen ten aanzien van zijn voortbestaan en dat we dus het voorzorgsprincipe als leidend principe moeten kiezen;
verzoekt de regering, de toelating van middelen die in verband worden gebracht met de bijensterfte, waaronder in ieder geval de neonicotinoïden, in te trekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik kom nu op het gezondheidsonderzoek waartoe wetenschappers hebben opgeroepen. Dit is een onderzoek naar de effecten van langdurige blootstelling van omwonenden aan akkers die veelvuldig bespoten worden. De staatssecretaris van ELI heeft gezegd dat hij afwacht wat de Gezondheidsraad zal doen. Het blijft mij bevreemden dat de minister van VWS nog steeds niet heeft willen reageren. Wij hebben die vragen expliciet ook aan haar gesteld. Ik dien nu een motie in om ervoor te zorgen dat dit onderzoek er toch komt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij de toelating van bestrijdingsmiddelen geen rekening is gehouden met de effecten van deze middelen op de gezondheid van omwonenden;
constaterende dat zeker bij de bollenteelt in Nederland al decennialang veel gebruik wordt gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen;
constaterende dat toxicologen hun zorgen hebben geuit over de effecten die dit gebruik heeft op de gezondheid van omwonenden en hebben opgeroepen tot een breed gezondheidsonderzoek;
verzoekt de regering, een breed gezondheidsonderzoek in te stellen waarbij bekeken wordt wat het effect is en is geweest van het langdurige gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op omwonenden van landbouwgronden in Nederland,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Er zijn allerlei middelen toegelaten die tot nu niet getoetst zijn op de effecten op de gezondheid van omwonenden. Ook daarover dien ik een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij de toelating van bestrijdingsmiddelen geen rekening wordt gehouden met de effecten van deze middelen op de gezondheid van omwonenden;
constaterende dat toxicologen hun zorgen hebben geuit over de effecten die dit gebruik heeft op de gezondheid van omwonenden;
overwegende dat de regering aangeeft dat het ongewenst is dat chemische bestrijdingsmiddelen niet worden getoetst op de effecten op de gezondheid van omwonenden;
verzoekt de regering, de reeds toegelaten chemische bestrijdingsmiddelen opnieuw te beoordelen op de effecten op de gezondheid van omwonenden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18 (32372).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat wetenschappers een verband zien tussen bestrijdingsmiddelen die behoren tot de klasse neonicotinoïden en de voortgaande bijensterfte;
constaterende dat bij de toelating van bestrijdingsmiddelen onvoldoende rekening is gehouden met de (cumulatieve) effecten van deze middelen op de gezondheid van de bijenpopulatie;
overwegende dat de regering aangeeft dat er meer onderzoek nodig is om dit verband inderdaad vast te stellen;
verzoekt de regering, de reeds toegelaten bestrijdingsmiddelen die behoren tot de klasse neonicotinoïden opnieuw te toetsen op de effecten op de gezondheid van bijen, en hierbij ook expliciet eventuele sublethale effecten mee te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 19 (32372).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat chemische bestrijdingsmiddelen negatieve effecten opleveren voor de volksgezondheid, de biodiversiteit en het milieu;
overwegende dat alternatieven voor chemische middelen dit soort problemen niet met zich brengen;
constaterende dat alternatieve manieren van gewasbescherming vooralsnog niet veelvuldig worden gebruikt;
constaterende dat de Vlaamse overheid onlangs € 980.000 heeft vrijgemaakt voor de toepassing van alternatieve bestrijdingstechnieken in de land- en tuinbouw;
verzoekt de regering, in de begroting voor 2012 een ruim budget beschikbaar te stellen voor het verder ontwikkelen en opschalen van alternatieve niet-chemische bestrijdingstechnieken in de land- en tuinbouw,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Er zijn nog meer dingen mis met de toelatingsprocedure, de zogenaamde mengseltoxiciteit.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de stapeling van chemische stoffen, de zogenaamde mengseltoxiciteit, tot nu toe niet is meegenomen in de beoordeling van de effecten van deze middelen in de toelatingsprocedure;
constaterende dat hierdoor overschrijdingen van de normen plaatsvinden die een risico kunnen opleveren voor de volksgezondheid en de biodiversiteit;
verzoekt de regering, de reeds toegelaten chemische bestrijdingsmiddelen opnieuw te toetsen op de mengseltoxiciteit,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 21 (32372).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de stapeling van chemische stoffen, de zogenaamde mengseltoxiciteit, niet wordt meegenomen in de toelatingsprocedure;
constaterende dat hierdoor overschrijdingen van de normen plaatsvinden die een risico kunnen opleveren voor de volksgezondheid en de biodiversiteit;
verzoekt de regering, de mengseltoxiciteit mee te nemen als criterium in de toelatingsprocedure van chemische bestrijdingsmiddelen;
verzoekt de regering, een moratorium in te stellen op nieuwe toelatingen tot de beoordeling van de effecten van de mengseltoxiciteit een onderdeel van de toelatingsprocedure is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 22 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb ook motie over de gezondheid van omwonenden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat momenteel het effect dat een chemisch bestrijdingsmiddel kan hebben op de gezondheid van omwonenden geen deel uitmaakt van de toelatingsprocedure voor nieuwe bestrijdingsmiddelen;
constaterende dat de regering aangeeft dit onwenselijk te vinden;
constaterende dat toxicologen ervoor pleiten deze effecten wel mee te nemen in de Nederlandse toelatingsprocedure;
constaterende dat de staatssecretaris heeft aangegeven dit op Europees niveau te willen regelen, waardoor een werkelijke toets op de gezondheidseffecten voor omwonenden nog jaren op zich zal laten wachten;
constaterende dat Duitsland momenteel al wel de gezondheid van omwonenden meeneemt in de toelatingsprocedure voor nieuwe chemische bestrijdingsmiddelen;
verzoekt de regering, op korte termijn een toets op de effecten op de gezondheid van omwonenden mee te nemen in de toelatingsprocedure voor nieuwe bestrijdingsmiddelen;
verzoekt de regering, een moratorium in te stellen op toelatingen tot de beoordeling van de effecten van nieuwe bestrijdingsmiddelen onderdeel uitmaakt van de toelatingsprocedure,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 23 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Wij maken ons grote zorgen over het feit dat de watertoets uit de Wet gewasbeschermingsmiddelen verwijderd wordt. Wij hebben een amendement ingediend om die toets in de wet te houden. Dat is in ons land van groot belang. Er is veel water, landbouwgronden zijn doorkruist met sloten en de Europese situatie kan niet garanderen dat ons oppervlakte- en ons grondwater voldoende vrij blijven van chemische middelen. Ik vind het onbegrijpelijk dat het kabinet dit amendement niet wil overnemen. Er wordt uiteraard over gestemd in de Kamer. Mocht het amendement niet worden aangenomen, wat ik echt niet hoop, dan heb ik hier een motie om te redden wat er te redden valt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de watertoets, waarmee op nationaal niveau wordt bekeken of de toelating van een nieuw bestrijdingsmiddel niet zal leiden tot een overschrijding van de norm van deze stof in het oppervlaktewater, is komen te vervallen middels een wetswijziging;
constaterende dat de voorgeschreven Europese toets op de effecten van een nieuw middel zeer beperkt is omdat er maar naar 70 stoffen gekeken hoeft te worden;
constaterende dat een aantal stoffen die in Nederland voor grote normoverschrijdingen in het oppervlaktewater zorgen, zoals imidacloprid, niet staan vermeld op de Europese lijst;
verzoekt de regering, de Europese toetsingslijst van stoffen naast de lijst van probleemstoffen in het Nederlandse oppervlaktewater te leggen en een lijst op te stellen van stoffen waarbij de drinkwaternorm regelmatig wordt overschreden maar waar niet op getoetst hoeft te worden;
verzoekt de regering, zich ervoor in te zetten dat deze probleemstoffen zo snel mogelijk aan de Europese toetsingslijst worden toegevoegd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 24 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Nogmaals, ik hoop dat ik deze motie niet in stemming hoef te brengen en dat het via het amendement gewoon in de wet blijft staan.
Ik heb ook een motie over de drinkwatergebieden. Wettelijke bescherming van drinkwatergebieden is broodnodig. Ik vraag de staatssecretaris, daarvoor met spoed een regeling te treffen. Aanpassing van de voorliggende wetswijziging heeft onze voorkeur.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op grond van de EU-wetgeving lidstaten het gebruik van pesticiden moeten minimaliseren of verbieden in beschermde gebieden, die bestemd zijn voor drinkwater;
constaterende dat bescherming van drinkwaterzones momenteel niet wettelijk is vastgelegd;
constaterende dat de provinciale milieuverordeningen de bescherming van drinkwatergebieden momenteel onvoldoende borgen;
verzoekt de regering, op korte termijn een voorstel te doen om de bescherming van drinkwatergebieden wettelijk te regelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 25 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Mijn laatste moties gaan over het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de openbare ruimte. In België is een actieplan afgekondigd voor een concrete uitfasering per 2014. Ik vind dat wij dat voorbeeld moeten volgen. Die stoffen kunnen negatieve effecten hebben op de gezondheid van met name kinderen. Wij kunnen ons goed voorstellen dat die méér dan volwassenen in contact komen met zojuist bespoten straten, speelpleinen en noem maar op. De motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat chemische bestrijdingsmiddelen negatieve effecten opleveren voor de volksgezondheid, de biodiversiteit en het milieu;
overwegende dat alternatieven voor chemische middelen dit soort problemen niet met zich meebrengen;
constaterende dat alternatieve manieren van gewasbescherming vooralsnog niet veelvuldig gebruikt worden;
overwegende dat de Vlaamse overheid een nationaal actieplan heeft opgesteld om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen voor het beheer van de openbare ruimte uit te faseren (www.zonderisgezonder.be);
verzoekt de regering, in navolging van de Vlaamse overheid een actieplan op te stellen gericht op het zo spoedig mogelijk uitfaseren van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen voor het beheer van de openbare ruimte en particuliere tuinen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 26 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Gelet op de vraag van de heer Koopmans in eerste termijn wat wij aan het gifgebruik door particulieren doen, heb ik de volgende motie. Ik heb leden van de CDA-fractie vaker horen zeggen dat vooral particulieren moeten ophouden met het spuiten van gif. Ik ben het daarmee helemaal eens. Ik hoop dan ook dat de heer Koopmans deze motie kan ondersteunen. Ook de huidige staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft toen hij nog Kamerlid was gezegd dat hij zich daarvoor wel sterk kon maken. Ik hoop dus op een positieve reactie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat onder andere in tuincentra en doe-het-zelfzaken chemische bestrijdingsmiddelen vrij te verkrijgen zijn voor de particulier;
overwegende dat het brede publiek niet goed geïnformeerd is over de risico's van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen voor mens, dier en milieu;
verzoekt de regering, een plan van aanpak op te stellen voor het terugdringen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door particulieren en het stimuleren van natuurvriendelijk tuinieren en de Kamer hierover binnen zes maanden te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 27 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Voor het gebruik van al die chemische middelen worden helaas dieren opgeofferd in laboratoria waarop al die stoffen worden getest. De Partij voor de Dieren wil zo snel mogelijk een einde aan het gebruik van al die chemische middelen in de landbouw. Wij vinden het al helemaal onverteerbaar, als voor steeds weer nieuwe middelen steeds weer nieuwe dierproeven worden gedaan.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, inzichtelijk te maken hoeveel en welke dierproeven gedaan worden bij zowel de ontwikkeling van als de toelatingsprocedures voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zowel in Europees als in nationaal verband;
verzoekt de regering voorts, ambitieuze doelstellingen te formuleren en maatregelen te nemen voor de terugdringing en zo spoedig mogelijke beëindiging van deze dierproeven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 28 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Ik ben erg teleurgesteld dat de Partij voor de Vrijheid niet aan dit debat heeft willen deelnemen. Juist de volksgezondheidsdiscussie had ik graag met hen aangegaan. Ik begrijp dat zij de voorstellen van het CDA en de VVD zonder zelf deel te nemen gewoon hebben gesteund. Mij stelt dat bijzonder teleur. Ik hoop ze nog eens te treffen in een ander debat om de degens te kruisen.
De voorzitter:
De heer Koopmans heeft een vraag aan u.
De heer Koopmans (CDA):
Het gaat om een feitelijke onjuistheid. Mevrouw Ouwehand zegt dat de ondertekenaar, in dit geval mevrouw Gerbrands, de zaken niet mee heeft doorgenomen. Dat is niet waar; zij heeft dat uitdrukkelijk met ons besproken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan ben ik erg teleurgesteld over de uitkomst.
De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter. De antwoorden van de regering in eerste termijn hebben de SP-fractie toch nog met een aantal vraagtekens opgezadeld. Het is ons nog steeds niet duidelijk of het vooruitgang betekent, als wij dit wetsvoorstel aannemen. Graag krijgen wij een reactie van het kabinet op de stelling dat, als wij dit wetsvoorstel aannemen, het niet tot een "race to the bottom" leidt in Europees verband. Het is buitengewoon belangrijk dat het beter wordt in plaats van slechter. Ik vraag het kabinet ook om in te gaan op ons rankingsysteem en op de gedachte om bijvoorbeeld een prijs uit te reiken aan het instituut dat de beste tests doet – het beste Ctgb, zeg maar – of dat instituut zodanig te belonen dat het de opdrachten krijgt. Voor ons is dat belangrijk, want wij zijn er nog niet uit of wij voor of tegen dit wetsvoorstel moeten stemmen.
Ook krijgen wij graag antwoord van het kabinet op de vraag welke onderzoeksinstrumenten het Ctgb gebruikt. Zijn dat nog de wetenschappelijke inzichten van tien jaar geleden of die van vandaag? En hoe staat het met de effecten op de lange termijn van lage doses gif op bijvoorbeeld de fauna en de gecombineerde effecten van gif?
Wij hebben voorgesteld om het toezicht op het Ctgb uit te breiden met drie mensen die specifieke aspecten onder hun hoede nemen zoals volksgezondheid, fauna en waterkwaliteit. Wij vinden dit heel belangrijk, omdat wij vermoeden dat het systeem onder druk komt te staan, omdat zij ook nadrukkelijk opdrachten moeten binnenhalen, zoals wij de heer Tommel hebben horen zeggen. Op deze manier willen wij dat borgen. Daarover heb ik ook een motie.
Ik ben blij met de welwillende en geruststellende woorden van de staatssecretaris over de waterkwaliteit, maar ik vraag me af hoe het zit met de uitvoering. Ik heb mij laten uitleggen dat de staatssecretaris als hij spreekt over de toets, verwijst naar deze clausule: waar er door de autoriteit aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn. Dit houdt in dat er dan alleen maar een toets is voor de 70 stoffen waarvoor de Europese Unie waterkwaliteitsnormen heeft bepaald. Nederland heeft voor andere stoffen zelf toetsing vastgesteld, maar deze dreigen dus niet te worden meegenomen.
Dat betekent dat er niet getoetst zal worden op het beruchte imidacloprid, want dat staat niet op die lijst van 70 stoffen. Wat heeft dan zo'n waterkwaliteitstoets voor zin? Dat is dan een holle toezegging, omdat imidacloprid eigenlijk de meest vervuilende stof is op dit moment. Hoe zit het met de kwaliteitstoets van het oppervlaktewater? Er is uiteraard een link tussen drinkwater en oppervlaktewater. Kan de staatssecretaris de SP-fractie hierover geruststellen?
Ik herhaal even mijn vragen die in eerste termijn niet of niet afdoende beantwoord zijn. Welk nieuw beleid wordt in gang gezet om ervoor te zorgen dat de waterkwaliteit wel de Europese en nationale standaarden gaat halen? Is het kabinet bereid beschermingsgebieden voor drinkwater en oppervlaktewater wettelijk te verankeren en om kwantitatieve doelen vast te leggen in het Nationaal actieplan gewasbescherming? Graag hoor ik ook een toezegging dat er tweejaarlijks een evaluatie zal plaatsvinden. Het gezondheidsonderzoek bij omwonenden zie ik graag spoedig van start gaan.
Ik vind het eigenlijk te gek voor woorden dat het CDA in een amendement, dat trouwens wordt gesteund door de VVD en de PVV, voorstelt om het veiligheidsmechanisme in de wet, namelijk de mogelijkheid om landelijk aanvullende eisen te stellen, eruit te halen. Dat is zoiets als het indienen van een amendement om in alle treinen de noodrem eruit te halen, omdat de treinen toch goed gebouwd worden en de machinisten goed geschoold zijn. Veiligheid en volksgezondheid zitten deze koppensnellers, om ze zo maar weer te noemen, kennelijk niet hoog. Onze hoop is erop gevestigd dat het kabinet dit amendement zal blijven ontraden.
De heer Koopmans (CDA):
De heer Van Gerven legt ons al parafraserend van alles en nog wat in de mond. Hij dicht ons allerlei bedoelingen toe die in elk geval niet aan de orde zijn. Deelt hij onze opvatting dat er straks bij de beoordeling in Europa uiterst strenge, wetenschappelijk onderbouwde richtsnoeren worden gehanteerd? Vertrouwt hij het college wel of niet?
De heer Van Gerven (SP):
Op grond van het amendement van de heer Koopmans zou Nederland niet mogen afwijken van Europese normen. We hebben vorige week in het debat heel nadrukkelijk besproken dat het in Nederland nodig kan zijn, vanwege specifieke factoren als heel veel mensen en heel veel water, om extra aanvullend onderzoek te doen en eisen te stellen. In die zin moeten wij wel degelijk kunnen afwijken van wat in andere landen gangbaar kan zijn. De toetssteen moet zijn dat er onafhankelijke wetenschappelijke normen worden gehanteerd.
De heer Koopmans (CDA):
Op mijn laatste vraag heb ik geen antwoord gekregen en op de eerste een antwoord dat ik niet vroeg. Ik vraag of er in de ogen van de heer Van Gerven in Europa sprake is van onafhankelijke, wetenschappelijk geborgde richtsnoeren bij de beoordeling van de toelating van bestrijdingsmiddelen, ja of nee.
De heer Van Gerven (SP):
Nee. Wij zetten er grote vraagtekens bij of het allemaal wel zo goed zal gaan. Wij hebben in het debat gezien dat bepaalde wetenschappelijke inzichten niet meegenomen worden en dat men zich baseert op zaken van tien jaar geleden. De langetermijneffecten worden ook niet beoordeeld. Ook wordt niet gekeken naar de gecombineerde effecten. Er kan dus heel wel wat misgaan. Het is daarom goed dat Nederland een extra veiligheidspal aanbrengt, ook omdat het geheel in een steeds concurrerender omgeving zal plaatsvinden. Nogmaals, het betoog, tijdens de hoorzitting, van de heer Tommel heeft ons geschokt. Het is niet voor niets dat wij het amendement van de coalitiepartijen niet zien zitten. Wij willen ook extra waarborgen dat het Ctgb goed handelt.
De heer Koopmans (CDA):
Dan de tweede vraag. Die is niet helder beantwoord. Vertrouwt de SP het Ctgb, ja of nee?
De heer Van Gerven (SP):
Wij zetten vraagtekens bij de wijze waarop het Ctgb moet werken. Het feit dat wij extra toezicht willen, geeft aan dat wij twijfels hebben of het Ctgb in de toekomst, in een concurrerende omgeving, wel altijd die besluiten zal nemen of die adviezen zal geven die in het belang zijn van de volksgezondheid in Nederland.
De heer Koopmans (CDA):
Kortom, u zegt het Ctgb niet te vertrouwen.
De heer Van Gerven (SP):
Wij hebben twijfels. Ik heb dat genuanceerd aangegeven.
Ik zou bijna de moties vergeten! Ik dien de volgende moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat bijensterfte in Nederland een probleem vormt;
overwegende dat er genoeg grond is om de veiligheid van neonicotinoïden voor bijen te betwijfelen;
overwegende dat andere Europese landen, zoals Italië, Frankrijk, Slovenië en Duitsland, een moratorium hebben ingesteld op neonicotinoïden;
verzoekt de regering, een moratorium op neonicotinoïden in te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gerven en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 29 (32372).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, een gezondheidsonderzoek voor omwonenden van bollengebieden met intensief pesticidegebruik te starten, zoals voorgesteld door prof. Sauer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gerven en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 30 (32372).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, extra waarborgen in te bouwen in het Ctgb voor de belangen van volksgezondheid, fauna en waterkwaliteit in de vorm van drie toegevoegde bestuursleden die onafhankelijke expertise en status op dit veld hebben;
verzoekt de regering tevens, een adviesaanvraag betreffende volksgezondheid, fauna en waterkwaliteit bij de Vewin, RIVM, Planbureau voor de Leefomgeving en GGD voor het Ctgb verplicht te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gerven, Jacobi en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 31 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb ook een motie ingediend over een gezondheidsonderzoek. Ik geef in overweging aan de heer Van Gerven om daar zijn naam onder te zetten. Of ziet hij grote verschillen tussen zijn en mijn motie?
De heer Van Gerven (SP):
De eerlijkheid gebied mij te zeggen dat ik de motie nog niet intensief heb bestudeerd. Ik zal bekijken of wij misschien iets samen kunnen doen. Het moet geen volledige dubbeling zijn natuurlijk. Dat is niet de bedoeling.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, na twee jaar een tussentijdse evaluatie uit te voeren naar de werking van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en het Ctgb, met name betreffende ingebouwde waarborgen voor de belangen van de volksgezondheid, flora en waterkwaliteit,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gerven, Jacobi en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 32 (32372).
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Voorzitter. In eerste termijn heb ik al betoogd dat we een goede implementatie en harmonisering van het gehele gewasbeschermingsmiddelenbeleid op Europees niveau moeten bereiken, met als hoofddoel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en milieu, evenals een verlaging van de administratieve lastendruk. U had al begrepen dat de VVD het er van harte mee eens is dat Nederland bij de harmonisering geen extra toeters en bellen moet toevoegen. Wij zijn blij dat de staatssecretaris zei dat Nederland heel goed betrokken moet blijven bij het toelatingsproces in de andere lidstaten en dat Nederland erop zal toezien dat er goed rekening wordt gehouden met de Nederlandse omstandigheden in het gehele proces.
Dat gezegd hebbend, wil ik nog even de aandacht vestigen op twee puntjes, voordat ik twee moties indien. Ik heb gevraagd naar het convenant met de betrokken organisaties; die zijn daarmee bezig en het traject loopt nu af. Ik heb van de staatssecretaris begrepen dat we daarmee doorgaan, dus daar ga ik nu van uit. Verder heb ik een vraag gesteld over een specifiek loket voor de middelen met een laag risicoprofiel. Als ik de staatssecretaris goed heb begrepen, zei hij dat het Loket Kleine Toepassingen van dienst kan zijn, ook voor deze middelen met een laag risicoprofiel. Ik ga er dan ook van uit dat mijn verzoek daaromtrent wordt ingewilligd.
Blijft over de drinkwatertoets die Nederland nog steeds extra doet: de preregistratiewatertoets. Laat ik voor de helderheid zeggen dat het duidelijk is dat de verankering van drinkwatertoetsen in de wet gewoon een EU-verplichting is, behalve die preregistratiewatertoets. Daarvoor hebben wij een gezamenlijk amendement. Als Nederland wil harmoniseren, moet het geen extra doelen stellen. Daarom dien ik voor de zekerheid twee moties in, om dat in ieder geval te voorkomen. De eerste motie is een algemene motie, die verzoekt om geen nationale koppen te introduceren.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat sinds 1991 grote stappen zijn gezet om de toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen steeds meer te harmoniseren;
overwegende dat toepassing van Toelatingsverordening 1107/2009 mede door Nederlandse inzet leidt tot een nog hoger beschermingsniveau van mens, dier en milieu en daarnaast tot verdere harmonisatie, onder meer via de zonale aanvraagprocedure en de procedure voor wederzijdse erkenning;
constaterende dat de Tweede Kamer in 2006 met de motie-Oplaat c.s. (30474, nr. 15) heeft opgeroepen de Europese regelgeving ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen rechtstreeks te vertalen naar nationaal beleid en hieraan geen eigenstandig beleid toe te voegen;
constaterende dat diverse "nationale koppen" in het Nederlandse toelatingsbeleid het beschikbare pakket chemische en biologische gewasbeschermingsmiddelen negatief kunnen beïnvloeden en een ongelijk speelveld creëren voor agrarische ondernemers;
verzoekt de regering om bij de invulling van de diverse AMvB's en regelingen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden bestaande nationale uitwerkingen, beoordelingsmodellen en nationale uitwerkingen van het Europese toelatingsbeleid die als belastende nationale kop worden ervaren uit de nationale wetgeving te elimineren;
verzoekt de regering tevens, geen nieuwe nationale koppen in de toelatingsbeoordeling te introduceren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33 (32372).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat belastende nationale koppen zo veel mogelijk moeten worden opgespoord en afgeschaft om binnen de Europese Unie een gelijk speelveld te kunnen bereiken;
constaterende dat Nederland als enige lidstaat in de Europese Unie een preregistratietoets op waterkwaliteitsnormen uitvoert als nationale uitwerking van de Europese beoordelingspraktijk op het onderdeel aquatoxiciteit in de vorm van de "beslisboom water";
van mening dat door het schrappen van de preregistratietoets Nederland weer aansluit op de Europese toelatingsbeoordeling op aquatoxiciteit van gewasbeschermingsmiddelen;
verzoekt de regering, de preregistratietoets op waterkwaliteitsdoelstellingen te laten vervallen door het artikel 2.10 van de Regeling gewasbescherming en biociden te schrappen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 34 (32372).
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Voorzitter, als u het mij toestaat, stel ik nog één vraag. Ik heb tot slot van mijn betoog in eerste termijn gevraagd hoe het staat met de legionellapreventie. Deze valt onder de Gewasbeschermingsmiddelen- en de Biocidenrichtlijn. Het zou goed zijn als er wat vaart werd gemaakt – dat is eigenlijk mijn enige vraag – met de toelating van een aantal zaken rondom de legionellapreventie. Daarbij is het Ctgb van essentieel belang.
De heer Grashoff (GroenLinks):
In eerste termijn hebben de heer Koopmans, mevrouw Snijder en mevrouw Gerbrands samen een amendement ingediend. Dit is van de zijde van de regering ontraden. Houdt u dat amendement staande, verandert u er iets aan of trekt u het in?
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Wat mij betreft, blijft het amendement staan. De heer Koopman zal straks reageren op het amendement. De VVD wil het amendement gewoon in stemming laten komen, volgende week of een week later.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Ik was een keer op excursie met een aantal mensen van buiten Nederland in het prachtige groene tuinbouwgebied in de buurt van Delft. Iemand keek naar een watergang en vroeg: welke kant stroomt dit water nu heen? Mijn antwoord was: dat hangt ervan af aan welke kant je wel of niet de pomp aanzet. De betreffende persoon viel helemaal stil. Zoiets komt namelijk in de waterhuishouding in 99% van Europa niet voor, behalve in een enkel kanaal. De situatie in het westen van Nederland is fundamenteel anders dan in het overgrote deel van Europa. Dit heb ik eerder betoogd.
Dat het zo anders is, brengt behoorlijke problemen met zich mee, zo is ondertussen gebleken. Met name in combinatie met een even unieke situatie van het meest intensief gebruikte stukje landbouwgrond in Europa, zijnde het Westland. Vanuit een satelliet is dat als een oplichtende vlek in het donker te zien. Vergeet ook niet de bollenteelt in een vergelijkbaar gebied in laag Nederland.
Er is gesproken over nationale koppen. Er is geen sprake van een nationale kop maar van ernstige zorg over een nationaal gat. Dat nationale gat uit zich in enorme normoverschrijdingen van gifstoffen in het oppervlaktewater, met als gevolg gezondheidsrisico's voor mens en dier. De waterschappen, verantwoordelijk voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer in Nederland, en de waterleidingbedrijven, verantwoordelijk voor de drinkwatervoorziening, zijn de belangrijkste kenners van de waterkwaliteit. Zij leggen hier een klemmend appel neer om daarop te letten en er scherp op te zijn. De reactie van onze regeringspartijen daarop is: een amendement en paar moties indienen om het nog verder af te zwakken. Ik vond het schokkend, en ik blijf het schokkend vinden. Ik had gehoopt op een wending in deze tweede termijn van dit debat, zodat we wellicht iets dichter bij elkaar zouden komen. Na het indienen van de moties van mevrouw Snijder moet ik echter vaststellen dat wij eerder nog verder uit elkaar lijken te staan.
Ook ik ben buitengewoon verbaasd over de afwezigheid van de Partij voor de Vrijheid in het debat. Men heeft wel meeondertekend, maar maakt in het geheel geen deel uit van deze afwegingen en overwegingen. Een partij die hier nog geen uur geleden het hoogste woord had over dierenwelzijn, terwijl het hier gaat om mensen- én dierenwelzijn, ontbreekt ten enen male in dit debat en tekent blind. Ik vind dat erg. Blijkbaar gaat nog steeds het amendement van onze regeringspartijen niet van tafel.
De heer Koopmans (CDA):
Ik maak nog een keer bezwaar tegen de woorden dat de PVV het amendement blind getekend zou hebben. Ik heb overleg gehad met mevrouw Gerbrands over de inhoud van dat amendement.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het is schattig dat de heer Koopmans hier de PVV verdedigt, maar laten wij vaststellen dat een fractie met 24 zetels in deze Kamer het niet kan opbrengen om dit debat bij te wonen en daadwerkelijk van gedachten te wisselen over de pro's en contra's. Dat wordt gemist en in dat opzicht zijn zij blind.
Een aspect dat door de heer Van Gerven naar voren is gebracht en dat mij ook bij nader inzien erg heeft getriggerd, is de positie van het Ctgb. Ik stel voorop dat onze fractie in principe alle vertrouwen heeft in het Ctgb, maar het is wel het Ctgb dat in de persoon van haar voorzitter een heel bijzonder soort brief aan ons heeft geschreven. Eigenlijk wordt daarin aangegeven: als er in Nederland extra eisen zijn, gaat men zich niet meer bij ons melden en dan verliezen wij onze broodwinning. Het feit dat dat tot de argumentatie behoort voor het al dan niet stellen van eisen waar die wellicht aan de orde zouden zijn, roept twijfels op over de positie van het Ctgb. Ik kan het niet anders zeggen, niet omdat wij dat willen maar omdat men dit zelf op deze manier in die discussie insteekt. Volgens mij heeft de staatssecretaris in eerste termijn ook al aangegeven niet heel erg gelukkig te zijn met deze insteek van de zijde van het Ctgb, omdat dat juist strak en objectief moet blijven oordelen. Ik zet hier nog één aspect tegenover, misschien een bijzonder aspect van strategische aard. Du moment dat er in Nederland er voor specifieke Nederlandse situaties, keurig binnen de randvoorwaarden van de EU-regelgeving, een afzonderlijke eis of methode zou worden gevraagd, betekent dat de facto dat voor het belangrijk afzetgebied van deze middelen, namelijk Nederland, waar wij er enorm veel van gebruiken, het Ctgb verreweg het best geoutilleerd is om die toets uit te voeren binnen de zone waarom het dan gaat. Dus als het hierom gaat, zou het Ctgb beter kunnen pleiten voor een stukje Nederlandse regelgeving, specifiek op de Nederlandse situatie toegesneden, want daar is het Ctgb voor geëquipeerd en het gelijknamige bureau in Roemenië ongetwijfeld niet.
Tot slot, ik zie weinig ruimte in dit debat. Ik zie een geharnaste opstelling van onze regeringspartijen en een volgende PVV. Ik zie voor mij dat, ondanks het feit dat Europa inderdaad veelal strengere milieunormen stelt dan Nederland vaak doet op veel terreinen, er op dit gebied volgens mij een blinde vlek zou kunnen ontstaan. Dat is triest.
Ik zie ook één mogelijkheid waarbij de regering wellicht nog wat sterker haar eigen verantwoordelijkheid zou kunnen nemen. Dat zit in het actieplan gewasbescherming, een verplicht nummer, dat er moet komen. De regering kan het invullen als een verplicht nummer of kan er daadwerkelijk een stevige beleidsintentie aan geven. Daartoe dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende:
- dat de daling in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen stagneert;
- dat er nog immer grote tot zeer grote overschrijdingen zijn van de aanwezigheid van deze middelen in het oppervlaktewater en grondwater;
- dat er een groot maatschappelijk belang is gediend met het beperken van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;
- dat de EU-richtlijn de lidstaten verplicht een nationaal actieplan gewasbescherming op te stellen en per 14 december 2012 mede te delen aan de Europese Commissie;
- dat de urgentie van het verder terugdringen van de negatieve effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor mens en milieu zeer groot is;
verzoekt de regering, het actieplan Gewasbescherming met prioriteit op te werken en voor eind 2011 aan de Kamer toe te zenden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff en Jacobi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 35 (32372).
De heer Koopmans (CDA):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel is, zoals wij in eerste termijn al betoogd hebben, een goede stap voorwaarts. Deze wet zal leiden tot een reductie van het gewasbeschermingsmiddelengebruik en een betere toelating van middelen die in kleine teelt in Nederland kunnen worden toegepast.
Ik heb nog vier punten. In antwoord op mijn vraag aan de staatssecretaris van ELI op welk moment mogelijkerwijs een nationale kop aan de orde is, zei de staatssecretaris: dat kan alleen indien de sector daar om vraagt. Ik denk dat het goed is om met elkaar vast te stellen wat "de sector" betekent. In de ogen van de CDA-fractie betekent dit: breed in de samenleving. Deelt de staatssecretaris deze opvatting? "De sector" betekent niet LTO, "de sector" betekent niet Vewin. "De sector" betekent: iedereen die erbij betrokken is. Men moet dan – het zou mooi zijn als dit in het kader van het convenant aan de orde is – overeenstemming hebben bereikt.
Een ander punt betreft de spuitvliegtuigen. Staatssecretaris Atsma had het over een uitzonderingspositie. Ons is niet helemaal duidelijk op welke wijze de staatssecretaris de bedoelde uitzonderingspositie voor spuitvliegtuigen mogelijkerwijs wil organiseren. Wat ons betreft is het nuttig om hiernaar te kijken. Echter, dit kan alleen aan de orde zijn indien er bewijsbaar minder bestrijdingsmiddelengebruik is door deze toepassingstechniek.
Ik heb nog een tweetal moties naast de moties die ik heb meeondertekend en die door mevrouw Snijder-Hazelhoff zijn ingediend. De eerste motie gaat over de driftreducerende spuittechnieken. Staatssecretaris Bleker heeft in eerste termijn al een antwoord gegeven. Wij willen een en ander echter gekoppeld zien aan het Activiteitenbesluit, waarvoor staatssecretaris Atsma weer verantwoordelijk is. Wij leggen dit dan ook in een motie vast. Ik kan mij echter voorstellen dat de regering zegt: prachtig, nemen wij over. Dat horen wij dan wel.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de optimale inzet van driftreducerende spuittechnieken leidt tot een vermindering van de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater;
overwegende dat de optimale inzet van driftreducerende spuittechnieken tevens leidt tot een vermindering van de emissie naar de lucht;
verzoekt de regering, de driftreducerende spuittechnieken langs watergangen als mogelijkheid te introduceren via het Activiteitenbesluit en via gebruiksvoorschriften, zodat geïnvesteerd wordt in optimalisatie van driftreducerende technieken en verplichte teeltvrije zones niet nodig zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 36 (32372).
De heer Koopmans (CDA):
Voorzitter. Mijn tweede motie, die ik mede namens mevrouw Snijder-Hazelhoff wil indienen, gaat met name over nieuwe veredelingstechnieken, die in de ogen van de CDA-fractie ook een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van bestrijdingsmiddelengebruik.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat weerbaarheid van het gewas tegen ziekten en plagen essentieel is voor een duurzame landbouw en voedselzekerheid;
overwegende dat nieuwe veredelingstechnieken (waaronder cisgenese) zijn ontwikkeld waarbij van gentechnologie gebruik wordt gemaakt zonder dat transgene planten tot stand worden gebracht die daardoor ethisch op minder bezwaren stuiten dan transgenese;
overwegende dat de nieuwe veredelingstechnieken leiden tot een versnelling in het veredelingsproces;
overwegende dat toepassing van dergelijke nieuwe technieken in de veredeling kan bijdragen aan een meer duurzame landbouw, aan een grotere biodiversiteit aan voedselgewassen, aan voedselzekerheid en vooral aan reductie van gewasbeschermingsmiddelengebruik;
overwegende dat het goedkeuringsproces van genetisch gemodificeerde gewassen in Europa door EFSA zeer strenge eisen kent, waardoor de toepassing van nieuwe veredelingstechnieken bemoeilijkt wordt;
verzoekt de regering om in Europees verband voor nieuwe veredelingstechnieken (onder meer cisgenese) een vereenvoudigd toelatingsregime of een vrijstelling onder de huidige regelgeving te bevorderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koopmans en Snijder-Hazelhoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 37 (32372).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Zijn de heer Koopmans en de CDA-fractie bekend met Roundup Ready-soja en de genetisch gemanipuleerde katoengewassen in India?
De heer Koopmans (CDA):
Ja.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Weet de heer Koopmans ook dat daarvoor bakken meer bestrijdingsmiddelen worden gebruikt dan vooraf was beloofd?
De heer Koopmans (CDA):
Nee.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan moet de heer Koopmans zich echt beter inlezen. Er is nog geen enkel bewijs geleverd voor de voortdurend herhaalde belofte dat genetisch gemanipuleerde gewassen minder bestrijdingsmiddelen nodig hebben. De CDA-fractie gaat uit van het rentmeesterschap, maar zegt steeds dat we deze onbewezen belofte vooral een kans moeten geven. We hebben duidelijke aanwijzingen dat de bij het loodje gaat leggen. De CDA-fractie blijft er in dit geval echter aan vasthouden om niet in te grijpen, tot er sluitend bewijs is. Wat voor rentmeester denkt de CDA-fractie dan te zijn?
De heer Koopmans (CDA):
De CDA-fractie staat voor rentmeesterschap, wat ook blijkt uit haar beleidsdaden en uit haar uitspraken in de Kamer. Als op een plek een specifieke toepassing door een concern tot onbedoeld of bedoeld meer bestrijdingsmiddelengebruik leidt, zou je daardoor in principe elke mogelijkheid tot cisgenese, die zou kunnen leiden tot minder bestrijdingsmiddelengebruik, moeten uitsluiten. Wij weten dat hier en daar mensen tot het kwaad geneigd zijn. Maar er kunnen ook tal van mogelijkheden zijn, bijvoorbeeld in de aardappelteelt, om te bevorderen dat er veel minder bestrijdingsmiddelen noodzakelijk zijn. Wij zijn daar erg voor.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik zeg nogmaals dat dit bewijs niet is geleverd. Wel zien we dat in India katoenboeren bij bosjes zelfmoord plegen. De belofte die de heer Koopmans hier staat te doen, namelijk dat er minder bestrijdingsmiddelen nodig zijn, wordt structureel niet waargemaakt. Dat geldt voor India en voor hier. Ik druk de CDA-fractie op het hart om niet te experimenteren met genetische manipulatie en vage beloftes, nota bene in een debat waarin we proberen te redden wat er te redden valt voor de veiligheid van ons water en ons milieu. Nu komt de heer Koopmans aan met ggo's om het bestrijdingsmiddelengebruik even terug te dringen. Ik vind dit echt diep beschamend.
De heer Koopmans (CDA):
We gaan niet experimenteren. We hebben het niet over genetische manipulatie, maar over cisgenese. We hebben het over de strenge randvoorwaarden die FSA stelt. Dat alles bij elkaar opgeteld kan leiden tot mogelijkheden, onder de strikte toepassing van de richtlijnen zoals FSA ze toepast. Wij vinden dat dit vergemakkelijkt moet worden. Daardoor kun je op tal van terreinen organiseren, goed gemonitord en goed geborgd, dat er sprake is van minder bestrijdingsmiddelengebruik en daardoor ook van een grotere voedselzekerheid. Dat speelt namelijk ook een rol.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Er zijn ernstige berichten over waterkwaliteit en drinkwaterbronnen. De heer Koopmans is daarop noch in zijn eerste, noch in zijn tweede termijn ook maar met één woord ingegaan. Ik doe het nu nog een keer bij interruptie. Kan de heer Koopmans aangeven wat hij ervan vindt dat er normoverschrijdingen van honderden procenten zijn van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater? Kan hij zeggen wat hij ervan vindt dat er hoge concentraties met hoge kosten worden gevonden bij drinkwaterbronnen. Het kost miljoenen aan maatschappelijk geld om dat er weer uit te krijgen voor ons drinkwater. Wat vindt de heer Koopmans daarvan?
De heer Koopmans (CDA):
In eerste termijn heb ik deze vraag al beantwoord. Dat wil ik best nog eens doen. Op tal van terreinen en bij tal van waterlopen is er sprake van sterk dalende hoeveelheden bestrijdingsmiddelen in de afgelopen tientallen jaren. Ook in de afgelopen jaren is daarbij een sterke daling aan de orde. Verder is het op tal van terreinen ook zichtbaar, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van de zalm, dat de waterkwaliteit verbeterd is. Ik heb in eerste termijn ook al gezegd dat wij in het Nationaal Waterplan normen in Nederland hebben vastgesteld waarvan de CDA-fractie bij vaststelling al zei dat ze niet haalbaar waren. Ook de toenmalige minister Pronk wist dat de normen niet haalbaar waren. Als je met elkaar normen afspreekt die niet haalbaar zijn en je haalt die normen vervolgens niet, terwijl de trend de goede kant op gaat, moet je niet tegen elkaar zeggen dat je faalt. Dan ben je gewoon op de goede weg. Alleen heb je niet de goede normen gesteld.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Misschien heeft de heer Koopmans het niet helemaal scherp op het netvlies. We spreken over overschrijdingen tot ongeveer 1000% in delen van het oppervlaktewater.
De heer Koopmans (CDA):
Ik denk dat als de heer Grashoff nog een derde keer interrumpeert, het 10.000% wordt. Het wordt elke keer meer!
De heer Grashoff (GroenLinks):
De marge is tussen 700% en 3000%. Dat staat gewoon in de stukken van bijvoorbeeld het Hoogheemraadschap Delfland. Tevens is aangetoond dat 275 mln. nodig is om de verontreiniging weer uit drinkwater te halen. Het is duidelijk dat de dalende trend sinds 2005 gestopt is en dat sindsdien geen verdere verbetering is opgetreden. En dan zegt de heer Koopmans hier: we zitten op de goede weg, het valt allemaal wel mee, de normen waren wat te hoog gesteld. Hoe kan hij dat nou toch rijmen?
De heer Koopmans (CDA):
Het beeld dat de heer Grashoff neerzet is dat als wij een glaasje water drinken uit de beek of zelfs uit de kraan, dit een soort gifbeker is. Dat is natuurlijk volstrekte onzin. Er is in Nederland aantoonbaar sprake van een grote verbetering van de waterkwaliteit, op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen en op het gebied van mineralenuitstoot. Dat is een prestatie van formaat. Met deze wet maken we de regelgeving nog strenger. We koppelen die aan Europa en we zeggen daar tegelijkertijd uit de grond van ons hart bij dat we daar geen nationale koppen op willen. Dat heeft bij de toelating namelijk op geen enkele wijze geholpen. Weet de heer Grashoff waar het wel toe helpt? Het helpt ertoe dat ondernemers – ik praat het niet goed, maar ik zie wat er gebeurt – denken: ik rijd naar België of Duitsland, ik haal daar een middel dat wel toegestaan is en ga dat in Nederland toepassen. Dat vinden wij geen goed idee. Je moet dus met elkaar goede afspraken maken. Daarom zijn wij erg blij dat Europa het in een verordening en in een richtlijn heeft vastgelegd. Ik heb al eerder gezegd dat Europa niet gek is en strenge richtsnoeren kent. Wij geloven dat met de goede toepassing daarvan het bestrijdingsmiddelengebruik in Nederland minder wordt en daardoor de waterkwaliteit en de volksgezondheid in Nederland nog beter worden dan die al zijn.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Grashoff.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Als nu over een jaar blijkt uit de rapportages dat de waterkwaliteit in de gebieden waarover wij spreken even slecht is als nu, is de heer Koopmans dan bereid om daar consequenties aan te verbinden?
De heer Koopmans (CDA):
Ik weet niet welke consequenties u bedoelt. Ik heb het u in eerste termijn al gevraagd. Een van de grote problemen waar we mee te kampen hebben met het drinkwater, is de aanwezigheid van hogere en stijgende hoeveelheden hormonen. Wilt u daarom maar de pil gaan verbieden?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik voel mij echt geschoffeerd door dit antwoord.
De heer Koopmans (CDA):
Dat is niet de bedoeling. De bedoeling is om consistent en consequent te zijn. Als u aan mij vraagt ...
De voorzitter:
Via de voorzitter spreken, mijnheer Koopmans.
De heer Koopmans (CDA):
... zou ik tegen de heer Grashoff willen zeggen, of ik maatregelen wil nemen als er sprake is van normoverschrijding, mag ik u, zou ik tegen de heer Grashoff via de voorzitter willen zeggen, de vraag stellen wat hij zou doen als sprake is van normoverschrijding door hormonen. Dat is totaal geen schoffering. Zo is het ook niet bedoeld. Het is slechts bedoeld om consistent aan te geven wat de problemen zijn bij de afweging die je moet maken. Als ergens sprake is van grote problemen, is het altijd mogelijk om op te treden bij de toepassing en noem maar op. Dat kan ook met deze wet.
De heer Van Gerven (SP):
Ik vind dat de motie die de heer Koopmans heeft ingediend over de cisgenese en de genetisch gemodificeerde organismen niet in dit debat thuishoort. Ik vind het niet chic dat het CDA dit er nu snel probeert in te fietsen, terwijl wij er in de Kamer nog uitgebreid over gaan spreken. Ik wil dat toch gezegd hebben. Ik verzoek de heer Koopmans om de motie aan te houden totdat wij er serieus over debatteren. Er is heel veel over te zeggen, maar daarvoor is de behandeling van dit wetsvoorstel niet het goed podium.
De heer Koopmans (CDA):
Dat iets niet chic is, is uit de mond van een SP'er vandaag in mijn richting heel bijzonder.
De voorzitter:
Mijnheer Van Gerven, u maakt uw vraag af.
De heer Van Gerven (SP):
Nee, het was een opmerking.
Dan heb ik een vraag aan de heer Koopmans. Is hij onlangs toegetreden tot de raad van toezicht van de firma Bayer?
De heer Koopmans (CDA):
Nee. Daar ben ik niet voor gevraagd en daar heb ik dus ook geen ja op gezegd.
De heer Van Gerven (SP):
Gelukkig maar, want als ik het betoog van de heer Koopmans tot nu toe hoor, denk ik: of hij zit in de raad van toezicht van een of andere gifproducent of hij heeft er aandelen in. Ik vind het echt onbestaanbaar dat u dat amendement ...
De voorzitter:
U moet via de voorzitter spreken. Geen "u". Probeer het een beetje zakelijk te houden.
De heer Van Gerven (SP):
Geen "u". We houden het zeer zakelijk, maar ik vind dat de handelwijze van het CDA bij de behandeling van dit wetsvoorstel zeer te denken geeft. Ik heb het voorbeeld aangehaald van de trein. Dat heeft u goed begrepen, maar ik zal het concreet maken.
De voorzitter:
Ik vind dat u echt veel te lang spreekt. Het is een tweede termijn en u staat nu al bijna vijf minuten aan de microfoon.
De heer Van Gerven (SP):
Ja, maar dat komt ook door interrupties ...
De voorzitter:
Nee, nee, dat komt echt door uzelf.
De heer Van Gerven (SP):
O, het komt alleen door mijzelf.
De voorzitter:
En de enige die u kan helpen ben ik, en dat ga ik zo meteen doen.
De heer Van Gerven (SP):
Ik zou de heer Koopmans het volgende willen vragen. Het is een feit dat er in Nederland heel veel imidacloprid wordt gebruikt en dat het heel veel voorkomt in het oppervlaktewater. Moet daarop worden getoetst?
De heer Koopmans (CDA):
Dit wetsvoorstel gaat over de toelating van bestrijdingsmiddelen. Het gaat niet over de toelating van een middel. Het voorstel gaat slechts over de toelating van bestrijdingsmiddelen, waartoe je een systematiek met elkaar opbouwt die in dit wetsvoorstel staat. We stellen met elkaar een wet vast met 80 artikelen. Het CDA dient daarbij samen met de VVD en de PVV – wie weet zijn er nog anderen – een amendement in waarin er bij een onderdeel van de toepassing van die wet sprake is van het hanteren van Europese normen. Ik heb het over Europese normen, niet over de normen van weet ik wat voor land in Afrika dat er geen kent. Nee, het zijn Europese normen. Dan vind ik eerlijk gezegd dat de heer Van Gerven wel heel grote woorden gebruikt. Ik heb bekeken wat er tot nu toe aan amendementen van zijn kant binnengekomen is. Ik heb daarnaar gekeken. Als ik die tot mij neem, denk ik: er ligt blijkbaar een keurige wet. En wij zetten daarbij op één artikel Europa als norm neer. Ik zeg dus tegen de heer Van Gerven: het zijn grote, maar vooral ook niet onderbouwde woorden die u gebruikt als u zegt dat wij ...
De voorzitter:
Ook geen "u" zeggen tegen de heer Van Gerven.
De heer Koopmans (CDA):
... op geen enkele wijze zorgvuldig zouden willen omgaan met onze omgeving, met de waterkwaliteit en met de toekomst van een aantal kleine teelten.
De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Nee, ik zet er een punt achter. Het spijt me.
De heer Van Gerven (SP):
Maar ik mag nog een derde keer.
De voorzitter:
Nu, ik weet niet of dat mag.
De heer Van Gerven (SP):
Ja, dat is gebruikelijk.
De voorzitter:
U hebt al een tweede keer gehad waar zo ongeveer een vierde en een vijfde keer in zaten. U mag nog één zin zeggen.
De heer Van Gerven (SP):
Ik heb het voorbeeld aangehaald van de imidacloprid ...
De voorzitter:
Veel te moeilijke woorden. Dat snapt niemand meer.
De heer Van Gerven (SP):
Een moeilijk woord hè? En Merit Turf, dat snapt ook niemand. Het is een ernstige gifstof die in het oppervlaktewater zit en die nu niet valt onder de Europese norm van de 70 stoffen.
De voorzitter:
Eén zin, zei ik!
De heer Van Gerven (SP):
Als blijkt dat het schadelijk is, vindt u dan niet dat het ook zou moeten worden onderzocht en meegewogen?
De voorzitter:
Een kort antwoord, mijnheer Koopmans. U kunt het.
De heer Koopmans (CDA):
Ik vind het helemaal geen probleem dat dit soort dingen continu worden onderzocht. Het Ctgb heeft daarin een taak. De staatssecretaris van I en M heeft daarin een taak. De waterschappen hebben daarin een taak. Die kunnen allemaal maatregelen nemen, maar dat is iets anders dan wat in dit wetsvoorstel staat.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Voorzitter. Ik wil drie punten aan de orde stellen. Ten eerste wil ik ingaan op de kwestie van innovatie en de alternatieven voor chemische bestrijdingsmiddelen; eigenlijk de routing naar duurzaamheid. De staatssecretarissen hebben gezegd dat het Loket Kleine Toepassingen bruikbaar zou zijn. Toch zou ik willen oproepen tot een fundamentelere route. Ik dank hen voor de praktische slag die wordt gemaakt, maar ik wil zo nog wel iets horen over de strategie voor de verre toekomst.
Ten tweede wil ik ingaan op het nationaal actieplan. De staatssecretarissen hebben in eerste termijn toegezegd dat er zo'n plan gaat komen. Dat is ook verplicht. Het is onze wens dat er kwantitatieve doelen en meetbare prestaties aan gekoppeld worden. Daarover zal ik straks een motie indienen.
Ten derde wil ik ingaan op onze ernstige zorgen over het drinkwater. Nu al wordt er 270 mln. aan extra kosten gemaakt om ons drinkwater van de beste kwaliteit te kunnen laten zijn. In ons land moet er echt rekening worden gehouden met de unieke situatie, de deltahuishouding, de bevolkingsdichtheid, de smalle percelen en de vele sloten. Dat alles leidt tot een bredere bronverontreiniging dan in andere delen van Europa. Dat rechtvaardigt volgens ons dat we duidelijk rekening moeten houden met de specifieke situatie. Ook hierover zal ik een motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat EU-lidstaten gehouden zijn in een nationaal actieplan aan te geven hoe zij bij gewasbeschermingsmiddelengebruik de risico's voor mens, dier en milieu terug willen brengen en de inzet van alternatieven willen bevorderen;
overwegende dat uit onderzoek van zowel het PBL als het CBS blijkt dat de milieubelasting boven de norm zit en niet aan het afnemen is;
van mening dat kwantitatieve doelstellingen en concrete maatregelen nodig zijn om de vooruitgang te kunnen bewaken;
verzoekt de regering, in het Nationaal Actieplan Gewasbescherming kwantitatieve doelen op te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 38 (32372).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat momenteel in zowel grond- als oppervlaktewater nog steeds overschrijdingen van de gewasbeschermingsmiddelennorm worden geconstateerd;
overwegende dat het altijd beter is, vervuiling bij de bron aan te pakken en daarmee te voorkomen dat ongewenste stoffen naderhand uitgefilterd dienen te worden, omdat hiermee de prijs van water voor de eindgebruiker onnodig hoger gemaakt wordt;
van mening dat bij de toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen door het Ctgb de noodzaak blijft om te toetsen op gevolgen van gebruik van het toe te laten middel op drinkwaterbronnen en oppervlaktewater, conform de hiertoe geldende EU-verplichting,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jacobi en Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 39 (32372).
De vergadering wordt van 17.47 uur tot 17.57 uur geschorst.
Staatssecretaris Bleker:
Voorzitter. Ik heb een paar opmerkingen van algemene aard naar aanleiding van de inbreng vanuit de Kamer van zojuist. In de eerste plaats hebben wij het hier over wetgeving die doelt op de toelating. Het is geen wetgeving die erop doelt om een uitgebreid debat te voeren over de huidige situatie in bijvoorbeeld oppervlaktewater. De zorgen van de heer Grashoff delen wij breed, alhoewel het beeld dat hij schetst niet overeenkomt met de rapportages die wij in de afgelopen jaren hebben gekregen over de kwaliteit van het oppervlaktewater en de aanwezigheid van bepaalde stoffen. Desalniettemin is er reden tot grote alertheid. De heer Atsma zal daar ongetwijfeld verder op ingaan.
Ik kom nu op de vraag van de heer Van Gerven, namelijk of het een race naar de bodem is. Is het een race naar minimale eisen ten aanzien van toelating? Mijns inziens is het dat niet. Er wordt gewerkt aan Europese richtsnoeren. Daar zijn wij volledig bij betrokken. Bij de uitgangspunten die worden gehanteerd bij het maken van de Europese richtlijnen, legt men de lat hoog. Soms ligt die hoger dan nu. Dat is ook terecht. Met betrekking tot de richtsnoer gaan wij dus absoluut niet naar de bodem, maar leggen wij de lat juist – en terecht – op een aantal punten hoger dan nu.
Voor het beoordelings- en het toelatingsproces geldt ook dat er een systematiek in de wet en in de Europese regelgeving is opgenomen die ervoor zorgt dat de toelating in landen die in eenzelfde zone liggen, volgens de Europese richtsnoer gebeurt. Het is dus geen kwestie van elk land afzonderlijk. Andere landen kijken dus permanent mee over de schouder van het beoordelende land. Nederland kan er dus voor zorgen om bij de beoordeling van stoffen maximaal rekening te houden met de specifieke omstandigheden die in ons land gelden. De heer Grashoff duidde daarop. Ons land is waterrijk en er zijn gebieden die zeer intensief gebruikt worden voor de land- en tuinbouw. Bij de beoordeling en de toelating kan hiermee rekening gehouden worden. Als de uitkomst van de beoordeling bij welke instantie dan ook toelating is, dan leidt dit – als het om dezelfde zone gaat – ook tot toelating in ons land. Dan nog is er reden om naar de zorgen die de heer Grashoff en anderen hebben genoemd, te kijken. Het blijft namelijk zo dat wij dan nog heel specifiek met gebruiksvoorschriften rekening kunnen houden, dus met de specifieke omstandigheden die in ons land bij het gebruik van het toegelaten middel kunnen worden gesteld. Dat geeft mij het vertrouwen dat wij zowel bij de beoordeling, bij het moment van toelating als bij de specifieke, eventuele toevoeging van gebruiksvoorschriften maximaal met de milieu- en productieomstandigheden rekening kunnen houden.
De heer Grashoff (GroenLinks):
De staatssecretaris gebruikt de woorden "kan rekening gehouden worden met". Moet dit niet zijn: "zal worden rekening gehouden met"? Hoe borgt de staatssecretaris dat dit ook zal gebeuren?
Staatssecretaris Bleker:
Ik merk het volgende op over de gebruiksvoorschriften. Als een middel is toegelaten en er specifieke omstandigheden in ons land zijn die nadere regels vereisen ten aanzien van het gebruik, zullen wij dat regelen. Ik zeg overigens tegen de heer Grashoff en de heer Koopmans dat die gebruiksvoorschriften zowel beperkend als verruimend kunnen zijn. In de toelating kunnen namelijk ook zodanige regels zijn gesteld, dat die in ons geval vanwege andere methoden tot een verruimde gebruikstoepassing aanleiding kunnen geven. Beide kanten van de medaille spelen dus een rol. Dat geeft ons juist de mogelijkheid om via de gebruiksvoorschriften waar nodig maatwerk te leveren.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Volgens mij rept de staatssecretaris over gebruiksvoorschriften ná goedkeuring van een middel, maar wat gebeurt er met de goedkeuring van het middel zelf? Daar begint het namelijk mee en dat is ook in de zonale toetsing aan de orde. Hoe verzekert u dat met de specifieke Nederlandse omstandigheden niet rekening gehouden kan worden, maar zál worden?
Staatssecretaris Bleker:
Die mogelijkheid is er. Een beoordelend orgaan in een land dat in dezelfde zone is gelegen, is namelijk gehouden om met andere landen in dezelfde zone in overleg te treden. Naar mijn idee is het normaal dat met de specifieke omstandigheden die wij aandragen, als die redelijk zijn, rekening wordt gehouden. Dat is ook een kwestie van overtuigingskracht. Wij zijn echter niet altijd de scherpste, er zijn ook situaties waarin andere landen scherper aan de wind varen ten aanzien van de beoordeling en toelating dan wij. Als wij het samen doen met anderen, is het geen gegeven dat het zwakker wordt vanuit het perspectief van de heer Grashoff.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Als ik het goed begrijp, hangt het ook af van de alertheid en de opstelling van het Ctgb of het daadwerkelijk in het collegiale overleg met andere instituten in Europa vorm krijgt. Is de staatssecretaris bereid om het Ctgb maximaal aan te moedigen om dat ook te doen? Zo ja, krijgt dat een vertaling in de uitvoerende regelgeving van het Ctgb?
Staatssecretaris Bleker:
Ik ben bereid om het Ctgb daar maximaal op aan te spreken. Wij hebben het nu over de situatie waarin er een richtsnoer is en de Europese regelgeving geheel is geïmplementeerd. Ik ben ook bereid om bij de evaluatie te rapporteren over de beoordelingsprocedures en de mate waarin wij er in zijn geslaagd om de specifieke omstandigheden die voor Nederland gelden, daadwerkelijk in de beoordeling verdisconteerd te krijgen. Dat is volgens mij een transparant proces. Het is ook een kwestie van vertrouwen, maar als wij deze systematiek vertrouwen geven, ben ik bereid om daarover verantwoording af te leggen.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Ik heb een vraag die hierop aansluit. De zone loopt grofweg van het Verenigd Koninkrijk tot aan Roemenië. Ik ken geen ander land dat een bodemstructuur zoals Nederland heeft, met veel smalle maar ook verontreinigde slootjes.
De voormalige minister, mevrouw Verburg, komt net binnen en probeert mij iets in te fluisteren. Ik ben even helemaal van slag hierdoor en dat gebeurt niet vaak.
Staatssecretaris Bleker:
Ik ben ook van slag doordat de voormalige minister binnenkomt.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Ik vraag aandacht voor de specifieke situatie die zojuist ook in een motie naar voren is gebracht. Houdt dit in dat bij beoordelingen in andere landen in dezelfde zone deze structuur sowieso wordt meegewogen? Is dat een standaard?
Staatssecretaris Bleker:
Wij zullen ervoor zorgen dat dit gebeurt. Dat dient te gebeuren, want dat is de opdracht van de beoordelende instantie in één zone. Die instantie dient rekening te houden met de specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld fysieke omstandigheden, waterhuishoudkundige omstandigheden en gebruiksomstandigheden, in de landen in de zone. Als in Duitsland een middel wordt aangevraagd, kan men niet zeggen: in Duitsland is het goed; het kan, klaar is kees. Nee, er moet naar de kaart worden gekeken, naar de omstandigheden, de milieudruk, de waterhuishouding, de verspreidingsmogelijkheden enz. in het gehele gebied.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Voorzitter. Ik laat het bij deze vraag.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik vind dat het onduidelijk blijft, voorzitter. Ik heb in eerste termijn deze vraag ook gesteld. De staatssecretaris antwoordde toen: wij zijn aan de bal. Ik hoor nu in antwoord op vragen van collega's: Er zal rekening mee worden gehouden, en: Wij hebben het erover. Dat begrijp ik. Er kan een situatie ontstaan waarin de verschillende toelatingsinstanties, door welke motieven dan ook gedreven, zich gezamenlijk moeten buigen over een bepaald middel. Kan de staatssecretaris uitsluiten dat er compromisvorming optreedt?
Staatssecretaris Bleker:
Ik denk dat er geprobeerd wordt maximaal rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de diverse lidstaten. Als je dat een compromis noemt, ben ik een voorstander van compromissen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Dat kan dus betekenen dat er voor Nederland een heel specifieke situatie geldt en dat ons Ctgb die inbrengt. Bij de andere toetsingscolleges in zo'n overleg kan echter sprake zijn van een sterke lobby. Dan kan het zo zijn dat een bepaalde situatie namens Nederland wel wordt ingebracht, maar dat het uiteindelijke besluit niet 100% tegemoetkomt aan de bescherming die in Nederland nodig is vanwege het feit dat er een compromis gesloten wordt. Ik begrijp dat dit de uitkomst kan zijn van de switch naar zonale toelating.
Staatssecretaris Bleker:
Mevrouw Ouwehand hanteert wel heel veel donkere vooronderstellingen. Als die allemaal tegelijkertijd bij één beoordelingsproces aan de orde zouden zijn, zou dat inderdaad kunnen gebeuren. Ik wijs er wel op dat Nederland een belangrijke lidstaat is in Europa. Nederland is op een goede manier grootverbruiker. Ik weet dat mevrouw Ouwehand daar niet echt blij mee is. Wij hebben daar dus wel wat te zeggen. Wij kijken mee en wij kunnen eventueel in gebruiksvoorschriften nog nadere maatregelen treffen. Heb vertrouwen in deze Europese aanpak. Wij rapporteren erover. Het is van A tot Z transparant.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik ben blij, voorzitter, dat de staatssecretaris in elk geval bereid is toe te geven dat het in potentie een verslechtering kan zijn voor Nederland. Natuurlijk heb ik donkere scenario's geschetst omdat ik wilde weten of de staatssecretaris die kon uitsluiten. Dat is dus niet het geval.
Voor het verdere verloop van dit debat wil ik graag eerst van de staatssecretaris horen hoe hij nu kijkt naar het amendement van de coalitiepartijen. Ik heb goed onthouden dat hij vorige keer heeft gezegd dat het hem niet verstandig lijkt om ons te binden en uit te sluiten dat wij zelf nog regels toevoegen. Ik druk hem op het hart dat amendement met klem te ontraden en dan zetten wij daarna dit debat voort.
Staatssecretaris Bleker:
Dank u wel voor dit advies, mevrouw Ouwehand.
Voorzitter. Mevrouw Snijder sprak over het Loket Kleine Toepassingen en vroeg of het convenant ook van toepassing kan worden verklaard voor de stoffen met een laag risico. Het antwoord is "ja". Wij willen verder met het convenant.
De heer Koopmans vroeg wat verstaan wordt onder "de sector". Ik versta daaronder zowel de gebruiker, de producent als de ngo's. Daarbij horen ook milieuorganisaties, natuurorganisaties, waterschappen etc. Als die op enig moment tot de conclusie komen dat er in de invulling iets extra's nodig is, is dat wat mij betreft geen nationale kop maar nationale wijsheid.
Voorzitter. Mevrouw Jacobi heeft gesproken over nieuwe technologische technieken en over innovatie. Die willen wij inderdaad stimuleren. Dat kan aan de orde komen in het actieplan waarop staatssecretaris Atsma nader zal ingaan.
Ik kom nu bij het amendement van de leden Koopmans en Snijder. Ik heb begrepen dat de oorspronkelijke tekst gehandhaafd blijft. Dat betekent dat ik het advies van mevrouw Ouwehand moet overnemen om dit amendement te ontraden. In dit amendement zit iets wat mevrouw Snijder en de heer Koopmans niet zouden moeten willen; ik kan mij dat niet van hen voorstellen. De komende jaren werken wij nog zonder Europese richtsnoeren. Wij zijn op dit moment dan ook verplicht om nader invulling te geven aan de vigerende regelgeving. Als wij dat nalaten, gaat de boel op slot en kunnen wij de komende tijd geen nieuwe middelen beoordelen en toelaten. In zijn huidige vorm komt het amendement als een boemerang terug op de indieners. Ik heb mij erop beraden en ik zou graag zien dat de indieners zich erop beraden. Ik wil niet aan uitlokking doen, maar er is een amendement denkbaar dat tegemoetkomt aan wat er wordt bedoeld. In zijn huidige vorm is het amendement echter zowel juridisch als qua effect niet verantwoord.
De heer Koopmans (CDA):
Zou de staatssecretaris dan met een amendement kunnen leven waarin bij de beoordeling sprake moet zijn van een strikte toepassing van de aanwezige richtsnoeren en, als er geen richtsnoeren zijn, via een AMvB – dat lijkt mij de handigste weg – wordt bekeken hoe de toelating dient te geschieden, op een wijze die op zichzelf niet weer tot bijzondere nationale koppen zou moeten leiden?
Staatssecretaris Bleker:
Een amendement van een dergelijke inhoud en strekking zou aanvaardbaar kunnen zijn.
De heer Koopmans (CDA):
Wij zullen ons erop beraden of wij ons amendement op deze wijze kunnen veranderen, zodat er in de kern geen sprake is van nationale koppen, maar als er nog geen Europese richtsnoeren zijn er wel mogelijkheden zijn om middelen toe te laten. Ook dat is dan weer onder de vigeur van "geen gekke dingen" en meer langs de lijn van de nationale wijsheid.
Staatssecretaris Bleker:
Nationale wijsheid, inderdaad.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Hier gaat iets razendsnel heen en weer. Dat kan, maar ik kan het zo snel niet volgen; laat ik dat maar eerlijk toegeven. Als er nog geen richtsnoeren zijn, hoe kunnen wij het dan überhaupt hebben over nationale koppen en niet-nationale koppen? Ik kan dat zo niet volgen.
Staatssecretaris Bleker:
Ik denk dat de indieners met name doelen op wat in Europa gebruikelijk en toegelaten is. Omdat die richtsnoer er nog niet is, verbieden wij veel middelen die overigens in Duitsland, België en andere Europese landen gangbaar en toegelaten zijn. Dat is de situatie waarover wij het hebben.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Leidt dat nu tot het snel toelaten van meer middelen of tot het toelaten van minder middelen?
Staatssecretaris Bleker:
Dat zullen wij per geval beoordelen. Als er omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat middelen die elders wel worden toegepast hier niet worden toegepast, zal dat het geval zijn. Die ruimte blijft gedurende de periode dat die richtsnoer er nog niet is. Precies daarop wordt nu gedoeld.
De heer Van Gerven (SP):
Ik probeer ook wat meer helderheid te krijgen in deze nog wat mistige discussie. Een aantal landen heeft een moratorium ingesteld voor neonicotinoïden, een groep gifstoffen. Moet dat mogelijk blijven, zo vraag ik de staatssecretaris in relatie tot de discussie rondom dit amendement.
Staatssecretaris Bleker:
Het mooie daarvan is dat wij gebruiksvoorschriften hebben voor en technische eisen stellen aan de toepassing van die middelen die in Nederland door de toepassers worden gevolgd. Om die reden is er geen argument om het middel te verbieden. Andere landen hebben niet zozeer bezwaar tegen het middel op zichzelf, maar meer tegen het feit dat de toepassers daar er onoordeelkundig en technisch onverstandig mee zijn omgegaan; reden waarom zij tot een totaalverbod zijn gekomen. Dat is typisch het maatwerk wanneer het gaat om gebruiks- en toepassingsvoorschriften.
De heer Van Gerven (SP):
Het kan wel zijn dat het daar onoordeelkundig wordt gebruikt, maar ik constateer dat daar een totaalverbod is toegepast. Vindt de staatssecretaris dat de toepassing van bepaalde middelen, waar Nederland ook wat van kan, zoals hij weet, een reden kan zijn voor een land om toch maar in te grijpen en een moratorium in te stellen of mogelijke andere maatregelen te nemen?
Staatssecretaris Bleker:
Dat kan een reden zijn voor een land, maar dan moeten de omstandigheden dat rechtvaardigen. De omstandigheden hebben dat kennelijk gerechtvaardigd in Duitsland en Italië, maar de omstandigheden rechtvaardigen dat niet in Nederland, vanwege een technisch verstandige en correcte toepassing.
De heer Van Gerven (SP):
Dan wil ik even wegblijven van dat voorbeeld en in algemene zin ingaan op de vraag of een land dat vindt dat bepaalde middelen schadelijk zijn, hoewel zij toegelaten zijn, de ruimte moet houden om te zeggen dat het deze niet gaat gebruiken of toepassen.
Staatssecretaris Bleker:
Dan hebben we het over het regime van de richtsnoer van de nieuwe wetgeving. Dan is een middel beoordeeld in een collega-lidstaat in dezelfde zone. Wij zijn bij die beoordeling betrokken geweest, we hebben maximaal de mogelijkheid gehad om invloed uit te oefenen op die beoordeling en we hebben de specifieke omstandigheden van Nederland ingebracht, en dan komt het tot een toelating. Dan vind ik dat het principe geldt dat ook in deze Europese regelgeving zit. Als de beoordeling rechtvaardigt dat er toegelaten wordt, dienen wij dat ook te doen. Juist. Het tweede aspect, waarover ik met de heer Grashoff heb gesproken, is het maximaal inzetten op eventueel specifiek maatwerk via de gebruiksvoorschriften, als de fysieke omstandigheden dat rechtvaardigen. Ik heb tegen mevrouw Ouwehand gezegd dat wij er transparant over zijn en in de evaluatie verantwoording zullen afleggen over die toelatingen; in welke mate wij erin geslaagd zijn om de specifieke Nederlandse omstandigheden in het beoordelingsproces verdisconteerd te krijgen. Dit is een herhaling van zetten, maar dat kan niet anders, want de vraag ging daarover.
De heer Van Gerven (SP):
Als die nieuwe wet wordt aangenomen, concludeer ik dat deze toch een achteruitgang is ten opzichte van de huidige situatie, waarin een land wel een uitzonderingspositie kan bedingen.
Staatssecretaris Bleker:
Dat vind ik echt onzin, om het even kort te zeggen. De richtsnoer stelt eisen die hoger zijn dan wat nu gangbaar is. Ook op gezondheidsterrein worden de eisen aangescherpt. Het wordt transparant. Er zijn andere landen die ook heel kritisch naar dit soort dingen kijken. De heer Van Gerven denkt kennelijk dat het achteruitgang betekent als anderen kijken en als de Europese richtsnoer er is, met een hoge standaard. Ik ben gisteren in Rusland geweest en toen dacht ik ook: we doen het altijd zo goed, we hebben altijd het vingertje omhoog, maar nu even niet, of niet altijd.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Daar hebben we de Russen weer. Ik probeer met een casus helder te krijgen wat voor de staatssecretaris acceptabel is, als de coalitiepartijen hun amendement willen aanpassen. Het gaat ons erom dat die mogelijkheid overeind blijft voor Nederland, gezien de situatie, de omstandigheden en de ervaring met het gebruik. Het kan zijn dat toepassers in andere landen niet deskundig zijn, maar dat kan hier ook. In Noordwijk is in het oppervlaktewater een overschrijding van 4774 keer de norm voor imidacloprid geconstateerd, maar dat kan ook met een andere stof gebeuren. Stel dat we zoiets aantreffen, of iets wat minder ernstig is, vindt de staatssecretaris dan dat het Nederlands parlement of het kabinet zelfstandig nog iets over dat middel kan zeggen en de vergunning kan intrekken? Is dat de randvoorwaarde die de staatssecretaris wil stellen? Het zou mij wel enigszins geruststellen als dat amendement nog wordt aangepast.
Staatssecretaris Bleker:
Nee, ik sta de volgende procedure voor. Als een middel met deze stof in Duitsland door een Duitse autoriteit of instantie wordt beoordeeld, doen wij onze uiterste best om de specifieke omstandigheden in het gebied waarover u spreekt, onder de aandacht te brengen. Dat kan uiteindelijk leiden tot een beoordeling waarbij het middel toelaatbaar wordt geacht. Die toelating is waarschijnlijk al met een reeks van randvoorwaarden omgeven die specifiek op onze situatie betrekking heeft. Ik vind dat wij die beoordeling vervolgens moeten volgen. Daarom kiezen wij voor Europa, met hoge standaarden. Vervolgens kan Nederland zeggen: wij volgen dat een middel is toegelaten. De omstandigheden in Nederland zijn echter zo specifiek dat wij nadere gebruiksvoorschriften formuleren om het bedoelde effect te voorkomen. Dat is de methode die ik voorsta. Daarover wil ik over vier jaar, of hoeveel jaar dan ook, verantwoording laten afleggen. Dan weet de Kamer of het op een goede manier is gebeurd. Dan gaan wij dus heel ver met elkaar.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan de vervolgvraag. Het middel is toegelaten. Er zijn gebruiksvoorschriften en desnoods worden die expliciet gespecificeerd voor de Nederlandse situatie. Dan blijkt dat die niet worden gevolgd. Daarvoor waarschuwen de waterschappen. Die zeggen dat het heel erg moeilijk is om te achterhalen wie precies het goedje in het water heeft gedeponeerd.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, geen inleidingen meer alstublieft, maar een korte vraag.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dit is waar het om gaat. Als wij constateren dat de gebruiksvoorschriften niet opgevolgd worden, welke mogelijkheden houdt de staatssecretaris dan met deze wet, inclusief het amendement, om in te grijpen? Dat wil ik weten.
Staatssecretaris Bleker:
Dan gaan wij handhaven richting de overtreder. Dan gaat het echter niet meer om het middel, maar om de toepasser die zich niet aan de regels houdt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
En als wij de toepasser niet kunnen vinden? Volgens de waterschappen is dat de praktijk. Zij waarschuwen daarvoor.
Staatssecretaris Bleker:
Niet kunnen vinden?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, wel vervuild water, maar niemand kunnen aanwijzen als overtreder.
Staatssecretaris Bleker:
In strijd met de gebruiksvoorschriften handelen is in strijd met de regels handelen. Daarvoor geldt de normale opsporing.
Ik kom tot de moties. De heer Atsma en ik hebben daarbij een werkverdeling gevonden. De motie op stuk nr. 16 ontraad ik. Een moratorium voor de gehele groep van stoffen waarover gesproken wordt, de neonicotinoïden, heeft een omvangrijk effect op het beschikbare middelenpakket in diverse teelten. Er zullen duidelijk meer problemen komen in kleine teelten die economisch voor Nederland van grote waarde zijn. Gebruik van biologische bestrijders in met name de bedekte teelt van groenten en sierteeltgewassen zal moeilijker worden als wij dit verbieden en bij het wegvallen van het gebruik van deze middelen als correctiemiddelen. Om meerdere redenen, ook biologische overwegingen, ontraad ik de motie.
De motie op stuk nr. 20 ontraad ik eveneens. De argumentatie daarvoor heb ik bij de voorafgaande motie gegeven.
De motie op stuk nr. 21 ontraad ik ook. Het is nu voorbarig om hierop in te gaan. Het actieplan in 2012 zal daar mogelijkerwijs meer informatie over bevatten.
De voorzitter:
Dat is de motie over de chemische bestrijdingsmiddelen?
Staatssecretaris Bleker:
Dat is de motie waarin wordt gesproken over de Vlaamse overheid.
De voorzitter:
Wij hebben die onder een ander nummer.
Staatssecretaris Bleker:
Het is de motie waarin sprake is van € 980.000.
De voorzitter:
Dat is de motie op stuk nr. 20. Die heeft u net van een oordeel voorzien.
Staatssecretaris Bleker:
Hier was ik al bang voor. Ik heb nu twee setjes met nummers. Ik lees de volgende moties heel kort voor. Hopelijk ontdekt de voorzitter dan welk nummer het is.
Ik kom bij de motie van mevrouw Ouwehand over de stapeling van chemische stoffen, de zogenaamde "mengseltoxiciteit".
De voorzitter:
Dat is de motie op stuk nr. 21.
Staatssecretaris Bleker:
Wij moeten deze motie ontraden om tot een geheel nieuwe toetsing te komen. In principe worden dit soort cumulatieve effecten, een stapeling, meegenomen, waar dat kan.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 22 heeft het ook over een stapeling. De eerste verzoekt om meer te toetsen, de tweede verzoekt een moratorium.
Staatssecretaris Bleker:
Het gaat over de motie over de mengseltoxiciteit.
De voorzitter:
Dat is de motie op stuk nr. 21.
Staatssecretaris Bleker:
Het Ctgb heeft hierover medio december 2010 een notitie naar de Kamer gestuurd. Daarin wordt, kort samengevat, gezegd dat waar een combinatie van stoffen en/of middelen wordt aangevraagd voor de toelating, dit in het combinatierisico wordt beoordeeld, en dus meegenomen zoals ik zopas zei. Er bestaat overigens geen specifiek toetsingskader voor. Om deze reden ontraad ik de motie.
Nu de motie over de dierproeven van de leden Ouwehand en Van Gerven op stuk nr. 28, die de regering verzoekt om inzichtelijk te maken hoeveel dierproeven er worden gedaan. Wij ontraden deze motie. Het Ctgb hanteert bij de beoordeling de OECD-toetsingsprotocollen, die wereldwijd worden aanvaard. Het aantal dierproeven wordt beperkt door herhaling van dierproeven te verbieden. Toelatingshouders of aanvragers van toelating wordt verplicht om deze gegevens uit te wisselen. In het aanvraagproces worden steeds meer mogelijkheden geboden om uitspraken over risico's te onderbouwen zonder dierproeven. Dit proces is dus volop gaande. De verregaandheid van deze motie leidt ons ertoe om haar te ontraden.
De motie van de leden Van Gerven en Ouwehand over de neonicotinoïden heb ik eerder behandeld, bij de advisering over de eerste motie: het is onverstandig om dat te doen vanwege de verschillende effecten, waaronder de beperking van de mogelijkheden om biologisch te bestrijden in de kassen.
Nu de motie van de leden Jacobi, Van Gerven en Ouwehand over het Ctgb en de zonale beoordelingsprocedure. Deze motie verzoekt de regering om extra waarborgen in het Ctgb in te bouwen voor de belangen van volksgezondheid enzovoort, en om drie leden toe te voegen. Het Ctgb is een wettelijk aangewezen beoordelingsinstantie, zoals ik al heb aangegeven. De discussie over het Ctgb geeft een enigszins ongemakkelijk gevoel, ook mijzelf. Wij zullen in de evaluatie van november 2011 expliciet ingaan op de rol, de functie en het functioneren van het Ctgb in de afgelopen periode. Dat zullen wij ook doen in de evaluatie over vier jaar onder het nieuwe regime van het richtsnoer. Ik vind dat dit allemaal vooruitloopt op de evaluatie, maar ik kan het volgende toezeggen. Het gaat om heel gevoelige kwesties. Ik vind dat er een brede overtuiging moet bestaan in de Kamer dat het goed zit met het Ctgb. We zullen in de evaluatie schetsen hoe het nu gaat en waar aanleiding is voor aanpassing en aanvulling; ik sta er dus niet bij voorbaat negatief tegenover. Mogelijkerwijs wordt de motie aangehouden tot de evaluatie van november van dit jaar beschikbaar is.
De volgende motie van de leden Jacobi, Van Gerven en Ouwehand gaat over de uitvoering van een tussentijdse evaluatie van de werking van de wet: een evaluatie om de twee jaar. De wet kent een evaluatiebepaling, die ziet op de effecten van de wet in zijn geheel, dus niet alleen op het functioneren van het Ctgb. De reden van de evaluatie om de vier jaar is dat pas na verloop van tijd iets zinnigs valt te zeggen over de effecten van de wet. Een evaluatieperiode van twee jaar is echt heel erg kort voor dit type wetgeving en methoden. Nogmaals, het eerste evaluatiemoment komt in november van dit jaar, en dan gaat het ook over het Ctgb, en over vier jaar voor de nieuwe periode. Ik wil deze motie dus ontraden vanwege de argumenten die ik gaf; niet om de boel toe te dekken, daar gaat het helemaal niet om.
De heer Van Gerven (SP):
Ik denk dat de staatssecretaris de motie toch niet helemaal juist interpreteert. Er wordt niet gevraagd om het stelselmatig twee jaar te maken, maar om het twee jaar na november te doen, omdat de wet van start gaat. Wellicht is dat een reden voor de staatssecretaris om zijn mening te herzien en de motie toch over te nemen.
Staatssecretaris Bleker:
De heer Van Gerven weet dat we die Europese richtsnoeren voor de beoordeling niet een-twee-drie beschikbaar hebben. Het is een lopend proces. Het wetsvoorstel is met name daarop toegesneden. Ik denk echt dat we die periode van vier jaar nodig hebben om het voor elkaar te krijgen. In zekere zin zitten we de komende vier jaar in een soort overgangsregime. Voor een deel vindt de beoordeling plaats op basis van onze eigen toetsingscriteria en -eisen. Geleidelijk stappen we dan over naar de beoordeling op basis van de richtsnoeren.
De voorzitter:
Staatssecretaris, u moet echt compacter antwoorden. Mijnheer Van Gerven, ik ga nu naar mijnheer Grashoff.
De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter, maar misschien scheelt het een motie als ik nog een vraag stel. Kan de staatssecretaris toezeggen dat twee jaar nadat die richtsnoeren van kracht zijn, er een evaluatie komt? Kan hij er een tijdpad bij geven?
Staatssecretaris Bleker:
Ik stel voor om deze vraag te beantwoorden op het moment dat in november de evaluatie beschikbaar is. Dan kunnen we bekijken wat de vervolgstap is.
De voorzitter:
Mijnheer Van Gerven, ik geef u echt niet meer het woord. Ik ga naar de heer Grashoff.
Staatssecretaris Bleker:
Ik ontraad dus de motie in haar huidige vorm.
De heer Van Gerven (SP):
Dan houd ik de motie aan.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Gerven stel ik voor, zijn motie (32372, nr. 32) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Bleker:
De motie van de heer Koopmans op stuk nr. 37 gaat over de teelttechnieken. Deze motie is een ondersteuning van het beleid.
Staatssecretaris Atsma:
Voorzitter. Er ligt nog een aantal vragen en een aantal moties. Wat heet, een flink aantal moties. In algemene zin heb ik in aanvulling op de staatssecretaris van ELI nog een paar algemene opmerkingen.
Vorige week heb ik al uitgebreid gereageerd op het nationaal actieplan en op de vraag wanneer dat moet verschijnen. Collega Bleker heeft al aangegeven dat eind dit jaar de evaluatie verschijnt. Dit maakt het de facto al onmogelijk om eind dit jaar – zoals een aantal afgevaardigden heeft gevraagd – met het actieplan te komen. Vorige week heb ik al aangegeven dat het onze ambitie is om begin volgend jaar met het concept van het actieplan te komen. Tot december hebben wij dan de tijd om de inhoud van het actieplan met de Kamer door te nemen. Ik wijs er echt op dat die volgorde moet worden aangehouden. Wij willen natuurlijk wel op een ordentelijke wijze de evaluatie en de conclusie die wij daaruit trekken, mee kunnen nemen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Wat is "begin volgend jaar"?
Staatssecretaris Atsma:
Dat is uiterlijk aan het einde van het eerste kwartaal, dus in het eerste kwartaal.
Verschillende afgevaardigden, onder anderen de heer Grashoff maar ook mevrouw Ouwehand en de heer Van Gerven, heb ik nog eens hun zorgen naar voren horen brengen over de grondwaterwinningsgebieden en de drinkwaterkwaliteit. Vorige week heb ik al gezegd dat er wordt gehandhaafd als de normen voor drinkwater worden overschreden, conform hetgeen collega Bleker net naar voren heeft gebracht. Indien "foute" stoffen worden gevonden, zit er een lek in het systeem. Daar ga ik overigens niet van uit. Als er sprake is van een overschrijding doordat het gebruik niet op de juiste wijze plaatsvindt, is handhaving uiteraard ook aan de orde. Ik kan en hoef daaraan verder niets toe te voegen. Datgene wat is verwoord, is namelijk volstrekt helder.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik kan mij voorstellen dat een kabinet zegt: we zetten in op handhaving, hoe lang dat ook duurt. De vraag is welke mogelijkheden dit wetsvoorstel – de Kamer stemt daar misschien deze week nog over – laat om te kiezen voor ingrijpen, bijvoorbeeld als de handhaving een probleem blijkt. Gelet ook op het amendement dat nog wordt gewijzigd en opnieuw wordt ingediend
Staatssecretaris Atsma:
Als de wettelijke norm wordt overschreden en er niet toegestane stoffen worden gebruikt, moet ik daarop ingrijpen en het controle- en handhavingsapparaat erop loslaten. Als de gebruikers in de fout gaan, is ook helder wie er aan de beurt zijn.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Met permissie, maar het gaat niet over handhaving. Daarover kunnen verschillende Kamers en verschillende kabinetten verschillend denken. De vraag is: welke wettelijke mogelijkheden blijven overeind om te besluiten om een middel uit de markt te halen als handhaving problematisch blijkt te zijn? Zit die mogelijkheid er straks nog in, ook met het amendement, of niet? De staatssecretaris zal die beslissing waarschijnlijk niet nemen, maar een toekomstig kabinet mogelijk wel.
Staatssecretaris Atsma:
Dan geeft u zelf het antwoord. Als een toekomstig kabinet dat overweegt en voldoende steun van de Kamer krijgt, zal dat wellicht kunnen. Ik sluit mij aan bij datgene wat vorige week is gezegd en wat nu ook nog eens is herhaald: op het moment dat je binnen de kaders van de wet de mogelijkheden niet hebt, houdt het op. Maar dat laat onverlet dat je stoffen die niet zijn toegelaten niet moeten accepteren. Daar gaat het om. Op het moment dat het om een toegelaten stof gaat en dat er een overschrijding wordt geconstateerd ten aanzien van het gebruik, de toepassing, kun je natuurlijk ook ingrijpen.
De heer Koopmans (CDA):
Deelt de staatssecretaris onze opvatting dat het niets te maken heeft met artikel 28, maar juist met de toepassing van het lozingenbesluit? Daar gaat het om, niet om het amendement over de toelating.
Staatssecretaris Atsma:
Die opvatting deel ik. Daarom heb ik daar ook niet op gereageerd in de richting van mevrouw Ouwehand. Dat had zij wellicht ook al begrepen. Ik zeg nog eens: op het moment dat er sprake is van overschrijding en dat de gebruiker in de fout gaat, moet je ook kunnen optreden.
De heer Van Gerven heeft in algemene zin gevraagd wat het beleid is om de kwaliteitsdoelen overeind te houden. Ik heb al aangegeven dat het ten aanzien van de kwaliteit van het drinkwater volstrekt helder is wat mag en wat niet mag. Daar moet je dus ook op handhaven. Over de stoffen die wel en niet zijn toegestaan, is de wet ook volstrekt helder. Een vraag die wellicht via mevrouw Ouwehand nog aan de orde komt, maar die in elk geval via de moties van haar ook terugkomt – ik ga daar straks in andere zin nog wel op in – is dat je op het moment dat je hier stoffen aantreft die absoluut schadelijk zijn en die niet op de Europese lijst staan, kunt overwegen om daarop ook binnen Europa actie te ondernemen. Mevrouw Ouwehand heeft daarover een motie ingediend waarop ik zo dadelijk zal ingaan.
Mevrouw Snijder heeft over de drinkwatertoets gevraagd of het convenant in algemene zin doorgaat. Ik dacht dat de staatssecretaris van ELI daarop vorige week ook heeft geantwoord. Het convenant gaat door. Wij zijn daar een groot voorstander van. Wij vinden ook dat het met de sector verder handen en voeten zou moeten worden gegeven. Over de drinkwatertoets heb ik vorige week al gezegd wat mijn opvatting daarover is. De preregistratie kan er wat ons betreft af. Ik heb ook gezien dat daarvoor een aantal suggesties zijn gedaan, die ook in de moties nog terugkomen. Over de kop op de regelgeving heeft collega Bleker al het een en ander gezegd.
De heer Koopmans heeft gevraagd naar meer mogelijkheden voor het vliegtuigspuiten. Althans, hij heeft gevraagd wat er nu wel en wat niet kan. Ik heb vorige week aangegeven dat in november 2011, dus over een maand of negen, op grond van Europese wetgeving het spuiten vanuit de lucht verboden is, tenzij er een zwaarwegend argument is waarom je dat zou moeten toestaan, dus alleen in heel bijzondere gevallen. Die bijzondere gevallen zijn voor een deel wat nader omschreven, maar van datgene wat de heer Koopmans suggereerde betwijfel ik of dat onder de bijzondere gevallen valt. Voor de procedures betekent dit in praktische zin dat ook met die uitzonderingssituaties hoge bestuurlijke lasten zijn gemoeid. Ik weet niet of dat nu is wat wij met ons allen zouden moeten willen. Dus ik zie in de praktijk dat het spuiten vanuit de lucht in Nederland niet of nauwelijks meer aan de orde zal zijn op grond van de wetgeving.
Dan heb ik nog een flink aantal moties waarop ik moet ingaan. De moties raken natuurlijk ook vragen die zijn gesteld door verschillende afgevaardigden, dus als u het mij toestaat, zou ik daarmee willen vervolgen.
De voorzitter:
Kan dat, mijnheer Grashoff?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik wacht tot ik van u het woord krijg.
De voorzitter:
Ik vroeg – maar dat begreep u dus blijkbaar niet – of het kan wachten.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het is beter dat ik mijn vraag nu stel, want die gaat niet specifiek over moties en anders zou ik heel ver wegraken. Ik grijp even terug op de kwestie van het drinkwater. Ik wil graag van de staatssecretaris een reactie op de stellingname van Vewin dat al zeer hoge kosten worden gemaakt voor het schoonmaken van het drinkwater, voor het verwijderen van gewasbeschermingsmiddelen die daarin gevonden worden, om aan de norm te voldoen. Wat vindt de staatssecretaris ervan dat dat zo'n hoog bedrag is? Waar zouden die kosten gelegd moeten worden? Op welke manier is de staatssecretaris voornemens, deze kosten terug te dringen? Ik heb nog een vraag, die ik hier direct achteraan wil stellen, dat is wel zo efficiënt. Een en ander raakt aan het feit dat het actieplan uiteraard een relatie heeft met het toelaten en het gebruiken van middelen, maar ook met de uitstoot van middelen naar oppervlaktewater, bodem en grondwater. Klopt het dat de staatssecretaris voornemens is, in dit actieplan nadrukkelijk de "end of pipe"-elementen evenzeer mee te nemen?
Staatssecretaris Atsma:
Vooropgesteld is dat bronbeleid voor ons in alle opzichten vaak het meest verkiesbaar is. Ik denk dat wij het daarover eens zijn. Ik denk dat de Kamer dit op zich volledig deelt. Wat ga ik doen aan het signaal dat door Vewin is afgegeven? Het bedrag is vorige week meermalen genoemd. Er zouden enkele honderden euro's geïnvesteerd moeten worden om het drinkwater op het aanvaardbare niveau te krijgen. De specifieke vraag van de heer Grashoff is: klopt het dat dit bedrag een-op-een gerelateerd is aan de gewasbeschermingsmiddelen? Dat weet ik niet, ik kan dit in alle oprechtheid niet bevestigen. De heer Koopmans heeft vorige week, en volgens mij vandaag weer in een interruptiedebatje, ook gewezen op stoffen die via tal van manieren terechtkomen in het water dat wordt gewonnen om er drinkwater van te maken. Dat geldt niet alleen voor de voorbeelden die de heer Koopmans terecht noemde, maar ook voor veel water dat via de rivieren in onze richting wordt afgevoerd en waarvan wij vinden dat het zodanig bewerkt moet kunnen worden dat het als drinkwater acceptabel is en aan de normen voldoet. Het is dus te kort door de bocht om te zeggen dat een-op-een alle kosten die door Vewin zijn genoemd, gerelateerd zijn aan sec het gebruik van deze middelen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb twee vragen gesteld.
Staatssecretaris Atsma:
Ik heb twee antwoorden gegeven.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat ben ik niet met u eens. Natuurlijk kan men met Vewin spreken over de vraag welk deel van de kosten redelijkerwijs is terug te voeren op gewasbeschermingsmiddelen in het gebruik in Nederland, dat lijkt mij redelijk voor benadering en berekening vatbaar. Is de staatssecretaris bereid, deze discussie met Vewin aan te gaan? De staatssecretaris geeft geen antwoord op mijn vraag waar deze kosten moeten liggen. Ik wil wel een suggestie doen, namelijk bij de vervuiler, voor zover herleidbaar. Dit zou dus een verhaalsysteem moeten opleveren. Ik heb ook gevraagd of de staatssecretaris voornemens is om in dat actieplan de "end of pipe", dus de uitstoot van stoffen naar bodem, oppervlaktewater en grondwater, actief mee te nemen.
Staatssecretaris Atsma:
Dan vallen wij toch in herhaling. Dat laatste dat de heer Grashoff voorstelt, gebeurt op dit moment ook al, via tal van maatregelen. Maatregelen die vorige week zijn genoemd en die ook vanmiddag in het debat zijn gewisseld. Op tal van manieren gebeurt dit. De heer Grashoff noemt dit "end of pipe". Dit betekent heel simpel dat wij moeten voorkomen dat schadelijke stoffen op een dusdanige manier in het milieu terechtkomen dat wij er later weer last van hebben. Dat is de kern van het beleid. Vragen of wij dat doen is wat mij betreft dan ook vragen naar de bekende weg.
Dan de eerste vraag van de heer Grashoff. Ik ben overigens wel ingegaan op die 250/260 mln. Waar moeten wij dat verhalen? Ik heb al aangegeven dat ik niet de rekensom kan maken wie waar verantwoordelijk voor is, dat laat ik graag over aan Vewin. Wij zullen hier binnenkort overigens wel over spreken. Er circuleren immers ook andere bedragen en andere verhalen. Je moet er alles aan doen om te voorkomen dat schadelijke stoffen in het milieu en dus ook in het water terechtkomen. Wie dat dan gaat betalen ...
De voorzitter:
Ik probeer er tempo in te houden, want ik heb vanavond nog twee andere debatten te gaan.
Een korte afsluiting voor de heer Grashoff.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik stel vast dat de staatssecretaris niet wil antwoorden op mijn vraag waar de kosten gelegd moeten worden. De staatssecretaris gaat nog met Vewin spreken over de kosten. Kunnen wij geïnformeerd worden over de uitkomsten?
Staatssecretaris Atsma:
Ik ga met Vewin vooral spreken over de problematiek die deze vereniging signaleert. Ik heb vorige week al aangegeven dat ten aanzien van de drinkwaterbeschermingsgebieden ook de provincies een stevige rol en positie hebben. Daarnaast geldt ook de rijksverantwoordelijkheid, dat is helder.
Ik heb vorige week al gereageerd op de amendementen op de stukken nrs. 10, 12 en 13 van de Partij voor de Dieren, dus daar hoef ik vandaag niet meer op te reageren. Ik heb toen aangegeven dat ik deze drie amendementen ontraad.
In de motie op stuk nr. 17 van mevrouw Ouwehand wordt de regering verzocht om een breed gezondheidsonderzoek in te stellen. Ik heb vorige week al gezegd dat dit niet verstandig en niet nodig is. We hebben aan de Gezondheidsraad gevraagd om ons medio deze zomer een eerste rapportage te geven van zijn bevindingen. Als de Gezondheidsraad met voorstellen komt die zouden kunnen wijzen in een vergelijkbare richting, dan hoort de Kamer dit uiteraard. Ik ontraad daarom motie op stuk nr. 17.
Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 18 van mevrouw Ouwehand. Het lijkt ons niet doenlijk en niet nodig om door middel van een onderzoek naar de effecten een nieuwe beoordeling te geven. Daarom ontraden wij ook deze motie.
Door middel van motie op stuk nr. 22 verzoekt mevrouw Ouwehand de regering om een aantal chemische onkruidbestrijdingsmiddelen opnieuw te toetsen. Ik ontraad deze motie met dezelfde argumenten die ik eerder heb gebruikt.
De voorzitter:
U hebt een motie overgeslagen, namelijk motie op stuk nr.19.
Staatssecretaris Atsma:
Ik kijk even naar mijn buurman, staatssecretaris Bleker. Die kan de motie even uit de stapel vissen.
De voorzitter:
Ook deze motie bevat weer dat moeilijke woord neonicoti ...
Staatssecretaris Atsma:
Ik dacht dat de heer Bleker heeft gereageerd op deze motie, maar misschien heeft hij dit niet gedaan. Ik meen mij te herinneren dat uit het vooroverleg is duidelijk geworden dat wij deze motie ontraden. Daarmee is deze motie van een oordeel voorzien. Excuus dat ik haar heb gemist. Ik had het idee dat deze motie in het rijtje van collega Bleker thuishoorde.
Ik kom bij motie op stuk nr. 23. Ik heb al een opmerking gemaakt over het onderzoek voor omwonenden. Deze motie sluit daar eigenlijk op aan. Het moratorium dat op dit punt wordt bepleit is wat ons betreft overbodig. Derhalve zouden we deze motie willen ontraden.
Ik kom bij motie op stuk nr. 24 van mevrouw Ouwehand. In het eerste deel van het dictum van deze motie wordt gevraagd wat je doet als je in Nederland stoffen hebt die als probleemstoffen worden ervaren omdat we ze eigenlijk niet willen hebben, maar die niet op de Europese lijst staan. Als je hebt vastgesteld dat deze stoffen hier zijn, als je deze als probleemstoffen beschouwt en als daar ook aanwijzingen voor zijn, vind ik dat je ook moet willen dat dit punt op de Europese agenda wordt gezet. Als ik de motie van mevrouw Ouwehand op die manier mag duiden, wil ik deze motie aan het oordeel van de Kamer overlaten. Ik zeg het in mijn eigen woorden. Stoffen die wij in Nederland ongewenst vinden en risico's met zich brengen, maar niet op de Europese lijst staan, moeten wij op de Europese lijst proberen te krijgen.
Ik kom te spreken over motie op stuk nr. 25 van mevrouw Ouwehand. Ik heb al aangegeven dat er voor de provincies een eigenstandige positie is als het gaat om de drinkwatergebieden en de verankering daarvan in de provinciale omgevingsplannen. Deze motie lijkt ons overbodig. Daarom ontraad ik haar.
Mevrouw Ouwehand vraagt in de motie op stuk nr. 26 om een actieplan voor het uitfaseren van chemische middelen voor de openbare ruimte en particulier gebruik. Ik heb vorige week al gezegd dat je juist in een actieplan impulsen kunt geven aan het verminderen van het gebruik van chemische middelen in de openbare ruimte. Ik heb toen gezegd dat je juist over zo'n punt overleg met de VNG moet willen hebben. Ik ben dus voornemens dat te doen. Dat komt terug in het actieplan. Ik wil het echter niet op voorhand vaststellen. Ik vraag mevrouw Ouwehand derhalve om de motie aan te houden of in te trekken en mij de ruimte te geven om via het overleg met de VNG te bezien wat ik in het actieplan kan realiseren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik ben bereid om de motie even aan te houden, maar dan niet tot het hele actieplan er is. De staatssecretaris treedt in overleg met de VNG. Als hij dit idee aan de VNG voorlegt en de uitkomst daarvan in een brief aan de Kamer meldt, wil ik mijn motie tot dat moment wel aanhouden.
Staatssecretaris Atsma:
Ik stel vast dat mevrouw Ouwehand geen tijdpad in de motie noemt, dus ik kan die toezegging doen, want ik weet niet wanneer het overleg met de VNG is afgerond. Ik zal zorgen dat het royaal vóór het opstellen van het plan van aanpak is. Dat betekent dus na de zomer.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik wil eigenlijk wel voor de zomer weten hoe de VNG tegen dit idee aankijkt. Is dat haalbaar?
Staatssecretaris Atsma:
Ik heb de VNG niet aan een touwtje. We weten hoe weerbarstig dit soort overleggen soms zijn. Ik doe mijn best. Ik hoop dat we het eens zijn over de intentie.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, houdt u uw motie op stuk nr. 26 aan?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, ik heb het zo begrepen dat de staatssecretaris het idee bespreekt met de VNG. Ik hoop vóór de zomer een reactie te krijgen. Ik houd de motie even aan.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Ouwehand stel ik voor, haar motie (32372, nr. 26) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Atsma:
Mevrouw Ouwehand pleit in de motie op stuk nr. 27 voor een plan van aanpak om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen terug te dringen en voor het stimuleren van een milieuvriendelijk alternatief. In het verlengde van wat ik eerder heb gezegd, kan ik proberen om daarover een aantal richtinggevende uitspraken op te nemen in het plan dat over een jaar verschijnt. Ik ben niet van plan om het op voorhand vast te leggen. Het is een lastig onderwerp. Je hebt niet voor alle middelen een alternatief. Ook hiervoor geldt dat je de Europese context moet bekijken. Ik heb vorige week al gezegd dat het niet echt opschiet als je hetgeen in Nederland verboden is, 50 meter over de grens wel kunt krijgen. Maar de intentie hierachter delen wij. Waar het kan worden teruggedrongen en verminderd, moeten we dat zeker doen. Ik ontraad dus aanneming van de motie. De argumentatie kent u allen. Ik vind wel dat we hier in het plan van aanpak aandacht voor moeten hebben. Dat kan heel goed. Dat doen we in overleg met een aantal belangenorganisaties.
De heer Van Gerven vraagt in de motie op stuk nr. 30 om een gezondheidsonderzoek. Ik ben daar vorige week al op ingegaan. Ik heb dat ook al gedaan tegen mevrouw Ouwehand. Ik herhaal de argumenten niet. Ik ontraad aanneming van de motie.
Mevrouw Snijder pleit in de motie op stuk nr. 34 voor het schrappen van de preregistratie. Ik heb al gezegd dat ik daar voor ben. In de motie stelt mevrouw Snijder dat de harmonisatieregelgeving het uitgangspunt moet zijn. Ik ben het daar mee eens. Dat kan onder meer door het schrappen van artikel 2.10, eerste lid. Althans, mevrouw Snijder heeft het in de motie over artikel 2.10. Ik wil haar in overweging geven om het te beperken tot het eerste lid. Wellicht kan zij daar de komende dagen nog even naar kijken. Als je artikel 2.10 in zijn geheel schrapt, kunnen waterschappen onder meer hun eigen normstelling doorvoeren. Ik weet niet of mevrouw Snijder dat nu beoogt. Ik zou me dus kunnen voorstellen dat het wordt beperkt tot het schrappen van artikel 2.10, eerste lid. Ik denk dat dit tegemoetkomt aan de wens om de preregistratietoets te schrappen. Als met de motie wordt beoogd om het artikel 2.10 helemaal te schrappen, dan moet ik aanneming van de motie ontraden, omdat we oog moeten hebben voor de onbedoelde neveneffecten die dan ontstaan. Ik zou mevrouw Snijder dus willen vragen om hiernaar nog eens te kijken.
De voorzitter:
Dat kunt u tot de stemming doen, mevrouw Snijder; die is donderdag.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
Ja, maar ik zeg nu alvast tegen de staatssecretaris dat ik de motie natuurlijk aanpas. Ik heb zijn boodschap goed begrepen.
De voorzitter:
Mevrouw Snijder komt met een gewijzigde motie. Die wachten we af.
Staatssecretaris Atsma:
In de motie-Grashoff/Jacobi op stuk nr. 35 staat dat het actieplan met prioriteit naar de Kamer moet. Die prioriteit heeft het bij ons ook. Ik heb al aangegeven dat op 14 december 2012 het actieplan er daadwerkelijk moet zijn. Ik heb in een interruptie al aangegeven dat in het eerste kwartaal van volgend jaar het concept bij de Kamer zal liggen. Dat betekent dat de motie, hoezeer wij het ook over de intentie eens zijn, qua tijdpad niet het predicaat "ondersteuning van beleid" kan wegdragen. Volgens de motie zou het namelijk dit jaar al moeten. Dit jaar krijgen we echter eerst nog de evaluatie – dat heeft de Kamer al van de staatssecretaris van ELI gehoord – en die evaluatie willen we er wel bij betrekken. Als de heer Grashoff dus de motie aanpast aan de tijdspanne die ik heb geschetst, is zij wat mij betreft ondersteuning van beleid. Anders moet ik aanneming van de motie ontraden.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik doe het niet helemaal van harte, maar ik zal de motie aanpassen volgens de woorden van de staatssecretaris.
De voorzitter:
De heer Grashoff komt met een gewijzigde motie.
Staatssecretaris Atsma:
In de motie-Koopmans/Snijder-Hazelhoff op stuk nr. 36 wordt gepleit voor het mogelijk maken van driftreductie. Ik heb vorige week al aangegeven dat dit op zichzelf, ook los van deze wetgeving, geregeld zou kunnen worden als de Kamer dat zou wensen. De heer Koopmans koppelde het aan het schrappen van een eventueel verplichte teeltvrije zone. Ik zie het dus meer als een soort alternatief. Wij hebben het sowieso nog niet gehad over een verplichte teeltvrije zone. Ik vind het dus een beetje prematuur. Als je dat suggereert betekent dat bovendien dat die er komt, en daar bestaan op dit moment nog geen concrete voorstellen voor. We hebben vorige week al aangegeven dat je natuurlijk alle alternatieven op een rij moet zetten. Op het moment dat je over een teeltvrije zone zou gaan praten, heeft dat vele elementen in zich die je moet meewegen. Dat raakt het Europees landbouwbeleid en de biodiversiteitsambities. Er zijn soms andere potten en andere financiële mogelijkheden voor. Ik weet dus niet of dat de bedoeling is. Ik ben voor het eerste deel van het dictum, maar het oordeel over de koppeling aan de teeltvrije zone is, als de indieners het op deze manier willen formuleren, aan de Kamer. We moeten echter oppassen dat we het kind niet met het badwater weggooien.
De heer Koopmans (CDA):
Dat laatste zouden we zeker niet willen. We hebben deze motie juist op deze manier geformuleerd omdat ook wij de verplichte teeltvrije zones niet willen. Wij vinden het echter wel een goed idee om te komen tot een nadere regulering en een stimulering van de driftregulerende spuittechnieken. Ik vind dat best te verantwoorden. De staatssecretaris kent ook ons streven om te komen tot een vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Als je het op deze wijze formuleert, is het een niet nodig en wordt het ander gestimuleerd.
Staatssecretaris Atsma:
Dus lees ik de motie zo dat een vrijwillige teeltvrije zone, omdat er wellicht vergoedingen tegenover staan, niet wordt uitgesloten. Dan zie ik deze motie als ondersteuning van het beleid en zijn we het op dit punt met elkaar eens.
De heer Koopmans (CDA):
De staatssecretaris heeft de motie begrepen zoals wij haar hebben bedoeld.
Staatssecretaris Atsma:
Het komt niet alle dagen voor dat wij elkaar zo goed begrijpen.
De voorzitter:
Mijnheer Koopmans, overweegt u wellicht om de motie in te trekken, als de staatssecretaris u helemaal tegemoetkomt?
De heer Koopmans (CDA):
Als de staatssecretaris nog even uitspreekt dat hij de motie ook op die manier zal uitvoeren en overneemt, met de bemerkingen die hij erbij maakt, dan ben ik altijd bereid om de motie in te trekken.
Staatssecretaris Atsma:
Voorzitter, ik verwijs naar het stenogram; ik was duidelijk.
Ik ga nu in op de motie op stuk nr. 38. van mevrouw Jacobi en de heer Grashoff. In het dictum wordt de regering verzocht om aan het nationaal actieplan gewasbescherming, waarover wij al uitvoerig hebben gesproken, ook kwantitatieve doelstellingen te verbinden. Aangezien mevrouw Jacobi geen specifieke voorstellen doet waaraan wij zouden moeten denken, kan ik mij in deze motie zeer wel vinden. Als kwantitatieve doelstellingen haalbaar, realistisch en betaalbaar zijn, moeten we onze ogen daar natuurlijk niet voor sluiten. Ik vat de motie op als ondersteuning van het beleid. Wij kunnen daar absoluut aan tegemoetkomen. Ik denk niet dat we het over alle mogelijke kwantitatieve doelstellingen eens zijn, maar in algemene zin kan ik met mevrouw Jacobi meevoelen.
De laatste motie van mevrouw Jacobi op stuk nr. 39 gaat over haar zorgen over het drinkwater. Haar zorg is ook onze zorg. Dat betekent overigens niet dat de wens die mevrouw Jacobi uitspreekt, namelijk aanvullende eisen stellen om de drinkwaterkwaliteit te garanderen, nodig is. Voor het drinkwater gelden de Europese normeringen. Daar moeten we ons aan houden. In dat opzicht is de motie dus overbodig. Wat betreft het oppervlaktewater gaat deze motie ons te ver. Daarom wil ik haar ontraden.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Staatssecretaris Bleker zei zojuist dat de specifieke Nederlandse situatie wordt meegenomen in de toetsing die zo nodig in een ander land wordt gedaan dat wel tot dezelfde zone behoort. Ik zou graag zien dat staatssecretaris Atsma de motie leest met de specifieke Nederlandse situatie in gedachten: kleine slootjes en de extra lastige vervuilingseffecten daarvan. Die situatie moet worden meegenomen in de EU-beoordelingen. Dat kan hij als aanvullend zien, maar de Nederlandse situatie is zo essentieel dat zij bij de beoordeling een standaard plek moet krijgen.
Staatssecretaris Atsma:
Ik heb al aangegeven dat de provincies hierin een eigen rol hebben. Mevrouw Jacobi woont in een omgeving waar drinkwaterwingebieden werkelijk in beeld zijn. Zij weet hoe een van de Nederlandse provincies daarmee omgaat. Ik zie geen reden om op dit punt aanvullende maatregelen te eisen. Voor het overige sluit ik me aan bij wat de staatssecretaris van ELI heeft gezegd.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Ik denk dat er nu een complete spraakverwarring is. Het gaat niet over de provincies, maar over de Ctgb-beoordeling van toelating van middelen. Wij willen dat oppervlaktewater en bronnen bij de toetsing worden beoordeeld.
Staatssecretaris Atsma:
Er is geen spraakverwarring. Ik heb al aangegeven dat er wat betreft de drinkwaterwingebieden een eigen rol is voor de provincies. Op de positie van het Ctgb is de staatssecretaris van ELI een half uur geleden uitvoerig ingegaan en ik herhaal het ook nog maar eens: het Ctgb heeft een eigen verantwoordelijkheid. Tegen mevrouw Ouwehand heb ik gezegd dat we waar het kan die Europese dimensie eraan moeten geven. Laten we ons daar vooral toe beperken.
Mevrouw Jacobi (PvdA):
Ik wil wel opgemerkt hebben dat in deze motie eigenlijk staat wat staatssecretaris Bleker zei en dat ik me verbaas over het antwoord van staatssecretaris Atsma.
Staatssecretaris Atsma:
Ik heb gezegd.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We zullen aanstaande donderdag over het wetsvoorstel en de moties stemmen.
De heer Koopmans (CDA):
Ik wil meedelen dat wij een gewijzigd amendement op stuk nr. 41 hebben ingediend dat in mijn ogen voldoet aan wat de staatssecretaris en ik hebben gewisseld.
De voorzitter:
Dat is inderdaad rondgedeeld.
De vergadering wordt van 19.12 uur tot 20.15 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20102011-52-22.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.