23 Bouwregelgeving

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 9 februari 2011 over bouwregelgeving, funderingsproblemen en brandveiligheid.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Stalbranden zijn veel mensen een pijnlijke doorn in het oog. Dit geldt niet in de laatste plaats voor de brandweerlieden die geconfronteerd worden met grote aantallen dieren die meestal op gruwelijke manier om het leven zijn gekomen. Wij hebben hierover herhaaldelijk Kamervragen gesteld. De voorgaande minister van VROM heeft in reactie daarop aangekondigd dat zij overleg wilde plegen met de sector. Er ligt nu een rapport. LTO en de Dierenbescherming zijn hierbij betrokken geweest met allerlei aanbevelingen, waaronder regelgeving. Het kabinet heeft echter gezegd dat het dit anders gaat oplossen. Het hoeft die regeltjes niet. Ik wil het kabinet wijzen op de samenwerking van de sector en de Dierenbescherming. De sector vraagt niet snel om regeltjes. Dit is al een compromis. Dit is een goede uitkomst. Kan het kabinet dus dat deel van de aanbevelingen uit het rapport alsnog overnemen? Ik dien in dit verband de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de afgelopen vijf jaar ongeveer een miljoen dieren bij stalbranden zijn omgekomen;

constaterende dat er in opdracht van LTO en de Dierenbescherming een onderzoek is verricht naar ernst, omvang, preventie en bestrijding van brand in veestallen;

constaterende dat uit deze studie onder andere aanbevelingen zijn voortgevloeid op het gebied van wet- en regelgeving, zoals een apart hoofdstuk in het nieuwe Bouwbesluit dat ingaat op specifieke (brand)veiligheidseisen van dierenverblijven en dus ook van een veestal;

verzoekt de regering, de aanbevelingen uit het rapport "Brand in veestallen" over te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Paulus Jansen en Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 132 (28325).

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. Gezien de spreektijd van twee minuten zal ik mij beperken tot het voorlezen van de moties die mijns inziens voor zichzelf spreken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de praktijktoets van het concept Bouwbesluit (versie 2 juli 2010) duidelijk heeft gemaakt dat deze versie nog onvoldoende de doelstellingen waarmaakt;

overwegende dat de minister van Binnenlandse Zaken in april 2011 een nieuw concept aan de Kamer zal toesturen in het kader van de voorhangprocedure;

overwegende dat het de bedoeling is dat het nieuwe Bouwbesluit per 1 januari 2012 van kracht wordt;

van mening dat de Kamer voor een goede besluitvorming in het kader van de voorhang behoefte heeft aan een praktijktoets van het herziene concept;

verzoekt de regering, in overleg met de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de brancheorganisaties afspraken te maken voor een nieuwe praktijktoets, op basis van een zodanige planning dat de Kamer gebruik kan maken van de uitkomsten voor het bepalen van haar eindoordeel en de invoeringsdatum van 1 januari 2012 niet in gevaar komt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paulus Jansen en Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 133 (28325).

De heer Paulus Jansen (SP):

Mijn volgende motie gaat over het paalrotprobleem.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - een negental gemeenten, stichting Platform Fundering Nederland, Vereniging Eigen Huis, de Nationale Hypotheek Garantie, Bouwend Nederland, NVM, VBO Makelaars, alsmede een groot aantal kennisinstellingen en adviesbureaus op 9 oktober 2009 het Manifest voor funderingsherstel hebben aangeboden aan de voorzitter van de commissie voor Wonen, Wijken en Integratie van de Tweede Kamer;

  • - in het manifest geconcludeerd wordt dat in Nederland circa 200.000 woningen latente of zelfs acute funderingsproblemen kennen, met als risico dat de wijken waar deze problemen zich voordoen in een negatieve spiraal terechtkomen en bewoners in de problemen komen;

  • - deze problematiek een grotere schaal heeft en veel meer gemeenten raakt dan de zes gemeenten die in 2001 gebruik hebben gemaakt van de tijdelijke regeling funderingsherstel;

  • - een van de suggesties in het manifest aan het adres van de rijksoverheid is om "De verworven kennis en ervaring breed te verspreiden, bij voorbeeld door een landelijk kenniscentrum op te zetten";

  • - een kenniscentrum tegen relatief bescheiden kosten een grote bijdrage kan leveren aan een efficiënte aanpak van het funderingsherstel, waarmee zowel het belang van de bewoners als het algemeen maatschappelijk belang van vitale en leefbare wijken gediend is;

verzoekt de regering, in overleg met de stichting Platform Fundering Nederland en de VNG een voorstel uit te werken voor de opzet van een kenniscentrum, met inbegrip van een cofinanciering door de overheid voor een periode van vier jaar, en hierover uiterlijk bij de aanbieding van de begroting 2012 aan de Kamer te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paulus Jansen, Van Bochove en Monasch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 134 (28325).

De heer Van Bochove (CDA):

Voorzitter. Dit VAO is aangevraagd door de Partij voor de Dieren met het doel om, vooruitlopend op de toezegging van de staatssecretaris van ELI in zijn jongste brief, de aanbevelingen uit het rapport Brand in veestallen over te nemen.

De minister van Binnenlandse Zaken betoogde vorige week tijdens het AO dat het probleem feitelijk al voor een belangrijk deel wordt aangepakt, als men de bestaande regelgeving zou uitvoeren. Daarnaast zou er sprake moeten zijn van goede controle en handhaving, zo zei hij. De CDA-fractie hecht eraan om de door de staatssecretaris van ELI beschreven en voorgestelde procedure te volgen. Dat houdt echter niet in dat je geen actie hoeft te ondernemen en daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een schok door het land gaat als een dierenstal uitbrandt en de aanwezige dieren niet gered kunnen worden;

constaterende dat de desbetreffende regelgeving voldoende is en de integratie van het Gebruiksbesluit en het Bouwbesluit ook op dit gebied vorderingen tot stand brengt, om ervoor te zorgen dat stallen in de toekomst voor mens en dier veiliger worden gebouwd;

constaterende dat ook de sector zich er volledig van bewust is dat het noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat zich geen brandonveilige situaties voordoen;

overwegende dat boeren een zorgplicht hebben richting de dieren die zijn gehuisvest in deze stallen en zij ervoor moeten zorgen dat de stallen zo optimaal mogelijk brandveilig zijn;

overwegende dat handhaving van de regelgeving ertoe kan bijdragen dat de brandveiligheid van stallen toeneemt;

verzoekt de regering om in overleg met de sector er zorg voor te dragen dat agrarische ondernemers aangesproken worden om te zorgen voor goede huisvesting van dieren;

verzoekt de regering voorts om te bekijken op welke wijze de geplande dierenpolitie een bijdrage kan leveren aan de handhaving van de regelgeving en op welke wijze die de gemeenten en agrarische ondernemers kan ondersteunen bij de controle op stalinrichting en stalconstructie, zodat stallen veiliger worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bochove. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 135 (28325).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De motie van de CDA-fractie gaat volgens mij precies over het deel van de aanbevelingen dat de staatssecretaris van Landbouw overneemt. Ik herhaal dat in het rapport van de sector, mede in opdracht LTO Nederland, duidelijk wordt aangegeven dat er aanvullende regelgeving nodig is. Begrijp ik goed dat de CDA-fractie dat niet steunt en dus het advies van onder andere LTO Nederland in de wind slaat?

De heer Van Bochove (CDA):

Nee, dat begrijpt mevrouw Ouwehand verkeerd. Ik heb in mijn inleiding gezegd dat ik juist de procedure wil volgen die de staatssecretaris in zijn brief heeft beschreven. De staatssecretaris komt in de loop van dit jaar met concrete voorstellen, na een breed overleg met veld, zo heeft hij geschreven. Die voorstellen wacht ik graag af. Tegelijkertijd moet er wel het een en ander gebeuren, vandaar mijn motie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb nog een laatste vraag. De staatssecretaris zegt dat regelgeving niet nodig is, terwijl dat juist wel uit het advies blijkt. In de motie die ik heb gediend, verzoek ik om ook dat deel van de aanbeveling op te volgen. Dat is niet voor niets, want LTO Nederland en de Dierenbescherming hebben er lang naar gekeken en goed nagedacht over de vraag wat er moet gebeuren. Laten wij dat pakket uitvoeren, anders worden wij straks weer geconfronteerd met afschuwelijke stalbranden.

De heer Van Bochove (CDA):

Ik constateer dat de minister in het AO nadrukkelijk heeft duidelijk gemaakt dat als je de bestaande regelgeving toepast en ook de controle daarop en de handhaving daarvan toepast, misschien het belangrijkste deel al kan worden gerealiseerd. Ik ben dat overigens met hem eens. Daarnaast zegt de staatssecretaris dat hij in de komende maanden met alle deskundigen om de tafel gaat om te bekijken hoe het probleem adequaat aangepakt kan worden. Ik lees in zijn brief dat hij op basis daarvan met nadere voorstellen naar de Kamer komt. Wij moeten daar niet op wachten, maar de gelegenheid benutten om de discussie met alle deskundigen aan te gaan.

De voorzitter:

De minister heeft verzocht om een korte schorsing om zijn antwoord voor te bereiden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Donner:

Mevrouw de voorzitter. Ik wil een paar opmerkingen maken in het verlengde van het AO over de bouwregelgeving. Het onderwerp stalbranden is daarin ook aan de orde geweest. Ik deel geheel de zorg over die branden. Als ik echter de cijfers van het afgelopen jaar bekijk, moet ik tegelijkertijd constateren dat er geen sprake is van een toename in die zin dat er een onveiliger situatie is ontstaan. Dat laat echter onverlet dat waar mogelijk stalbranden voorkomen moeten worden.

Ik constateer dat de Kamer onlangs op 4 februari 2011 door de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is ingelicht over het overleg dat met de sector plaatsvindt en over de stappen die op dat punt genomen worden. Onderdeel daarvan is inderdaad ook de constatering dat op sommige punten uiteraard de regelgeving gewijzigd zou kunnen worden. Dat verandert echter ten principale niets aan de situatie. Als er problemen zijn, blijkt dat die vooral het gevolg zijn van het feit dat bestaande regelgeving onvoldoende wordt aangepakt. Wijziging van de regelgeving vereist een disproportionele inspanning, ook gegeven het doel. Ik ben mij ervan bewust dat partijen buiten de overheid het er onmiddellijk over eens zijn dat als er iets moet gebeuren, de overheid dat moet doen door de regelgeving te wijzigen.

Uit het overleg met die partijen is gebleken dat zij onderling tot de conclusie komen dat een aanpak zoals die door de staatssecretaris ontwikkeld wordt, bevredigend is; ook voor de Dierenbescherming, ook voor de LTO. Derhalve wil ik de motie van mevrouw Ouwehand waarin zij verzoekt om over te gaan tot aanpassing van de regelgeving, ontraden. Ik kan mij ook voorstellen dat mevrouw Ouwehand de motie aanhoudt totdat het plan van aanpak zoals dat is aangekondigd in de brief van de staatssecretaris, in de Kamer ligt. In het licht van de dan voorliggende voorstellen kan dan gekeken worden of het alsnog nodig is om te komen tot aanpassing van de regelgeving. Op dit moment moet ik de motie als zodanig ontraden.

Ik moet constateren dat de motie van de heren Jansen en Monasch een tegenstrijdigheid bevat. Enerzijds wordt er gevraagd te voldoen aan de toezegging dat wij per 1 juli komen tot de vaststelling van een nieuw bouwbesluit dat per 1 januari 2012 kan worden ingevoerd, terwijl de regering anderzijds gevraagd wordt om opnieuw een praktijktoets toe te passen. Die twee voorwaarden zijn tegenstrijdig. Óf de Kamer krijgt op tijd een concept voor nieuw bouwbesluit voorgehangen, óf zij wil een praktijktoets, maar dan zal het nieuwe bouwbesluit er niet zijn. Het betekent ten minste een vertraging van een halfjaar. Het gaat immers niet alleen om het uitvoeren van een praktijktoets, er zal vervolgens voldaan moeten worden aan de conclusies van de praktijktoets. Ongetwijfeld zal de Kamer op dat moment vragen om opnieuw een praktijktoets te doen met de nieuwe regelgeving. Derhalve moet ik de motie ontraden. Mijn voornemen is om het Bouwbesluit in te dienen volgens de huidige planning. Op dat moment kan de Kamer zien of zij een praktijktoets wil of niet, maar dan weet zij ook wat de consequenties daarvan zijn.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik constateer dat de minister weinig zelfvertrouwen heeft. Ik zou denken dat de nieuwe tekst die praktijktoets met glans zal doorstaan. Van de vorige praktijktoets zei 47% van de mensen uit de praktijk: dit is geen verbetering, dit is een verslechtering. Dat wil de minister volgens mij ook niet. De motie vraagt dat nu al de voorbereidingen in gang worden gezet voor die praktijktoets, dat die praktijktoets plaatsvindt en dat parallel daaraan de Kamer de gelegenheid wordt geboden om commentaar te ontvangen. Ik zie niet in waarom dat ons tijd zou moeten kosten, want het kan tussen 1 april en 1 juli gebeuren.

Minister Donner:

Mijnheer Jansen, ik heb u in het AO al aangegeven dat het proces dat u voorstelt de praktijk zal zijn. Ik hang hier het concept voor en u mag ervan verzekerd zijn dat iedereen in Nederland die zich daartoe geroepen voelt onmiddellijk deze Kamer zal schrijven met alle opmerkingen die men wil maken. Derhalve verwacht ik niet dat er enige winst is op dit punt. Ik vind het niet geloofwaardig om hier een voorstel voor te hangen en tegelijkertijd een praktijktoets te laten plaatsvinden. Logisch is dat ik de uitkomst van die praktijktoets afwacht, vervolgens het voorstel daaraan aanpas en pas dan hier kom.

De voorzitter:

Dank u wel. Dit is volgens mij ook in het algemeen overleg aan de orde geweest. Deze minister houdt zo van tradities.

Minister Donner:

Ja, ik ook. Geweldig.

De voorzitter:

Zou hij ook aan de traditie om via de voorzitter te spreken willen vasthouden?

Minister Donner:

O ja.

Ik kom bij de motie van de heer Jansen, Van Bochove en Monasch, waarin de regering wordt verzocht om in overleg een voorstel uit te werken voor de opzet van een kenniscentrum. Ook dit onderwerp is in de Kamer aan de orde geweest. Ik heb aangegeven dat er voor het kabinet geen aanleiding is om te komen tot een kenniscentrum. De kennis die er is, is aanwezig bij de organisaties die hierbij betrokken zijn geweest. Als het zoals deze motie stelt daadwerkelijk gaat om een geringe hoeveelheid geld waaruit grote winst kan worden gehaald, zullen de betrokken partijen die ook de kosten moeten maken met dat voorstel moeten komen. Als het nodig is, ben ik gaarne bereid om de partijen te helpen tot overeenstemming te komen. Maar het moet een voorstel van hen zijn. De motie vraagt mij nu om een nieuw overheidsinstituut in het leven te roepen op basis van een voorstel van de regering voor een kenniscentrum. Als partijen daaraan behoefte hebben, ben ik gaarne bereid om te bemiddelen om hen over de hobbels heen te helpen. Maar een ding: ik heb er geen geld voor. Er wordt gevraagd om dit tijdig te doen voor de begroting van 2012. Op dat moment ligt er inderdaad een volledig voorstel. Ik vermoed dat de verschillende bezuinigingen die ik op dat moment zal moeten voorstellen de heer Jansen allerminst zullen tevredenstellen. Dan is aan hem de taak om daarbovenop ook nog de middelen te vinden voor dat kenniscentrum. Kortom, ik moet de motie ontraden. Ik ben gaarne bereid om te assisteren om partijen te laten komen tot een kenniscentrum, maar dat zal niet zijn op basis van cofinanciering.

De motie van de heer Van Bochove sluit aan op de discussie die net is geweest. In ieder geval het eerste onderdeel van de motie zie ik als ondersteuning van het beleid, namelijk dat betere naleving en handhaving van de regelgeving essentieel is. Er wordt gevraagd om met de sector ervoor zorg te dragen dat agrarische ondernemers zorgen voor goede huisvesting van de dieren. Dat komt nu ook aan de orde in het plan van aanpak.

Daarenboven wordt gevraagd om te bekijken op welke wijze de geplande dierenpolitie daaraan een bijdrage kan leveren. Ik neem aan dat dit ook ondersteuning van het beleid is. In ieder geval zal ik dat onderdeel doorgeleiden naar de collega van Veiligheid en Justitie. Ik weet dat het zijn voornemen is om binnen enkele weken de Kamer een plan van aanpak voor te leggen over deze dierenpolitie. Dan kan ook worden bekeken in hoeverre dit hierop aansluit en in hoeverre een en ander vervlochten kan worden met de dierenstallen. Naar ik meen, kan ik deze motie zien als een ondersteuning van het beleid.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties zal donderdag bij de eindstemming worden gestemd.

Naar boven