35 510 Parlementaire ondervraging kinderopvangtoeslag

Nr. 46 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 januari 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretarissen van Financiën over de het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 11 januari 2021 «Ongekend onrecht» (Kamerstuk 35 510, nr. 2).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 januari 2021. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De griffier van de commissie, Weeber

Inleiding

Bijgaand stuur ik u, mede namens de overige leden van het kabinet, de antwoorden op de feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag «Ongekend Onrecht».

De vragen zijn met de grootst mogelijke zorgvuldigheid beantwoord. Gezien de omvang van het aantal vragen en de beperkte tijd was het niet mogelijk deze vragen in de door u gestelde termijn te beantwoorden. Hierbij merken wij op dat de beantwoording onder grote tijdsdruk is opgesteld. Dit kan van invloed zijn op de kwaliteit en volledigheid van de informatievoorziening.

1.

Wat is het precies verschil tussen «institutionele vooringenomenheid» en «institutioneel racisme»?

Antwoord:

Vooropgesteld moet worden dat het kabinet zowel institutionele vooringenomenheid als institutioneel racisme ten strengste afkeurt. Er zit echter een verschil tussen beide termen. Vooringenomenheid is het oordelen met een vooroordeel. Een van de conclusies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen over de doorgeschoten fraudeaanpak is dat daarvan sprake is geweest. Een vooroordeel kan zien op ras, maar is daar niet toe beperkt. Racisme is het maken van ongerechtvaardigd onderscheid op grond van iemands ras. Het is een reëel risico dat vooringenomenheid kan leiden tot racisme maar dat hoeft niet.

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft eerder geconstateerd in zijn rapport van 16 juli 2020 (Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 683) dat bij de fraudeaanpak bij Toeslagen specifiek is gezocht op nationaliteit en dat deze verwerkingen discriminerend waren (echter niet op grond van etniciteit of ras). Ouders met een niet-Nederlandse nationaliteit en ouders met een dubbele nationaliteit hadden alleen al op basis daarvan meer kans om door de Belastingdienst gecontroleerd te worden. Het kabinet betreurt dit ten zeerste en wil ervoor zorgen dat dit nooit meer kan gebeuren. Zie hiertoe ook de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK (Kamerstuk 35 510, nr. 4).

2.

Erkent u dat er de afgelopen jaren sprake was van institutioneel racisme bij dit dossier?

Antwoord:

De AP heeft in juli 2020 geconstateerd dat de verwerking van (tweede) nationaliteit door Toeslagen discriminerend was, maar dat rassendiscriminatie niet vastgesteld kon worden. Discriminatie op welke grond dan ook is hoe dan ook ontoelaatbaar en dat moet voorkomen worden. Naar aanleiding van onder meer de stukken die zijn aangetroffen en de constateringen van de Autoriteit Persoonsgegevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen belangrijke stappen gezet om te voorkomen dat er ooit nog eens sprake is van een onrechtmatig onderscheid op grond van iemands nationaliteit. De afgelopen periode hebben Toeslagen en de Belastingdienst stappen gezet om herhaling te voorkomen. Zo zijn alle gegevens over dubbele nationaliteit die nog in de systemen van Toeslagen stonden verwijderd. Ook is het kenmerk nationaliteit verwijderd uit het risicosysteem van Toeslagen. Zoals in de brief van 13 oktober (Kamerstuk 31 066, nr. 707) aan uw Kamer is gemeld, rondt de Belastingdienst het in kaart brengen van het gebruik van nationaliteit en in de systemen van de Belastingdienst uiterlijk 31 maart 2021 af. Het opvragen van nationaliteit bij onderzoeken naar georganiseerd misbruik en oneigenlijk gebruik van toeslagen is dan ook niet meer mogelijk.

3.

Is er vandaag de dag nog steeds sprake van institutioneel racisme binnen de Belastingdienst en binnen de rest van de overheid?

Antwoord:

Voor zover deze vraag ziet op de Belastingdienst verwijs ik naar vraag 2. Ook buiten de Belastingdienst en Toeslagen blijft het kabinet alert op signalen over oneigenlijk gebruik van nationaliteit of discriminatie op enige grond. In de kabinetsreactie is hier nader op ingegaan.

4.

Erkent u dat (institutioneel) racisme illegaal is?

Antwoord:

Ja. Racisme is in strijd met onder meer artikel 1 van de Grondwet. Overtreding van dit verbod is in strijd met de Grondwet.

5.

Wat gaat u te doen om zo snel mogelijk een einde te maken aan institutioneel racisme binnen de Belastingdienst en de rest van de overheid?

Antwoord:

Voor zover deze vraag ziet op de Belastingdienst verwijs ik naar vraag 2. Signalen van mogelijke discriminatie zullen wij altijd onderzoeken. Het Ministerie SZW is aan de slag om samen met UWV en SVB een inventarisatie te maken over de wijze waarop binnen de sociale zekerheid gebruik wordt gemaakt van nationaliteit in wetten, regelingen, procedures en risicomodellen. Hierbij gaan we ook kijken naar uitvoeringspraktijk en cultuur. Het kabinet zal deze inventarisatie Rijksbreed oppakken voor alle ministeries en uitvoeringsorganisaties. Zie voor een nadere toelichting ook de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK.

Met het College voor de Rechten van de Mens zal overleg plaatsvinden over doorverwijzing van burgers die contact hebben met andere grote uitvoeringsinstanties. Ook heb ik met het College voor de Rechten voor de Mens gesproken over de bijdrage die zij kunnen leveren om ouders bij te staan bij de hersteloperatiehersteloperatie. Met het College voor de Rechten van de Mens zullen afspraken worden gemaakt over de mogelijkheid om allereerst trainingen te geven aan medewerkers van de Belastingdienst en Toeslagen, en vervolgens ook aan medewerkers van andere grote uitvoeringsinstanties, zoals het UWV, de SVB en DUO.

In de kabinetsreactie is hier nader op ingegaan.

6.

Erkent u dat de informatievoorziening vanuit het Ministerie van Financiën richting de Kamer de afgelopen jaren onvolledig, onvoldoende en onjuist was?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

7.

Wie is officieel/juridisch eindverantwoordelijk voor de gebrekkige informatievoorziening vanuit het Ministerie van Financiën richting de Kamer? Is dat de Staatssecretaris van Financiën of de Minister van Financiën? Of is dat de Minister-President?

Antwoord:

Elke bewindspersoon – Minister of Staatssecretaris – is conform de portefeuilleverdeling verantwoordelijk voor de informatievoorziening over de onderwerpen die in haar of zijn portefeuille vallen.

De Staatssecretaris van Financiën is conform de portefeuilleverdeling verantwoordelijk voor de informatievoorziening over de kinderopvangtoeslag vanuit het Ministerie van Financiën aan de Tweede Kamer.

8.

Wat is de opvatting van de Minister van Financiën over de «Rutte-doctrine» die in het rapport wordt genoemd?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

9.

Beschikte de Parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) over een ongelakt afschrift van de, in het kader van een besluit op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) d.d. 15 november 20191 deels openbaar gemaakte notitie van de hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken aan de Staatssecretaris van 3 mei 2019, waarin in voetnoot 7 wordt gesproken van «een lijvige verzameling teksten met werkinstructies waarvan een deel zou kunnen kwalificeren als – niet gepubliceerd – beleid. Daarnaast zijn er nog losse werkinstructies»? Kunt u toelichten waarop hier wordt gedoeld? Wilt u de Kamer een ongelakte versie van dit document (bijlage 2.2, document 00051 bij het besluit op het desbetreffende Wob-verzoek) doen toekomen?

Antwoord:

Ja, deze notitie is ongelakt verstrekt aan de POK2. Het stuk te vinden op het informatiepunt Kinderopvangtoeslag (stuk 73 van levering 1 van het Ministerie van Financiën). Zie ook de kabinetsreactie. Naast het Handboek Toeslagen werkt de Belastingdienst/Toeslagen ook met (werk)instructies. Dit zijn veelal instructies hoe specifieke situaties in de geautomatiseerde systemen moeten worden opgenomen. Hierin zijn ook vaktechnisch niet gevalideerde standpunten opgenomen. Inmiddels worden alle stukken (Handboek en (werk)instructies), doorgelopen op de aanwezigheid van niet-gevalideerde standpunten. Deze actie beoogt te komen tot de situatie dat alleen nog op vaktechnisch reguliere wijze gevalideerde standpunten in deze stukken zijn opgenomen en is naar verwachting rond de komende zomer gereed.

10.

Kunt u toelichten welke (losse) werkinstructies, behandelkaders en voorschriften, concept-leidraden zijn aangetroffen die mogelijk op gespannen voet stonden met wet- en regelgeving, dan wel ronduit contra legem waren? Kunt u verder toelichten bij welke instructies of interne afspraken of richtsnoeren etc. sprake was van «niet-gepubliceerd beleid»?

Antwoord:

In de eerste Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 31 066, nr. 630) is een inventarisatie van strijdigheden van de uitvoering van Toeslagen met wetgeving opgenomen. In de vierde Voortgangsrapportage (Kamerstuk 31 066, nr. 754) is hiervan een update gegeven. Zie ook het antwoord op vraag 9.

11.

Heeft de Auditdienst Rijk (ADR) inmiddels al meer zicht op werkinstructies, behandelkaders, richtlijnen e.d. waarbij mogelijk in strijd met wet- en regelgeving is gehandeld? Wilt u de Kamer informeren over wat de ADR tot dusver heeft aangetroffen?

Antwoord:

Het is niet helemaal duidelijk waar uw vraag op ziet. Het rapport van de ADR over toeslaggerelateerde CAF-zaken is gedateerd op 12 maart 2020. De inzichten die de ADR op 12 maart 2020 had heeft zij opgenomen in haar rapportage. 12 maart 2020 is de datum waarop de ADR haar onderzoek heeft afgesloten en waarna de ADR geen aanvullende inzichten op basis van onderzoek heeft verkregen. Zoals ik u in mijn brief van 14 december jl. heb laten weten onderzoekt de ADR in de komende periode de verontrustende signalen rondom opzet/grove schuld. Nadat de ADR dit heeft afgerond zal ik u hierover informeren.

12.

Klopt het dat het MT Toeslagen eerder, in de jaren 2016/2017, in samenspraak met de algemeen directeur vaktechniek, onderzoek heeft gedaan naar mogelijke contra legem werkinstructies en niet-gepubliceerd beleid? Wat waren toen de uitkomsten of bevindingen?

Antwoord:

In 2017 is vanuit een opdracht van het MT Uitvoering Belastingen en Toeslagen naar aanleiding van media vragen (Reporter) door de directie Toeslagen onderzoek gedaan naar de eventuele strijdigheid van werkinstructies met wet- en regelgeving.

Uit de uitkomsten van het onderzoek (steekproef) in samenhang met de waarborgen in het proces van totstandkoming van de behandelvoorschriften, de uitkomsten van rechtmatigheidscontrole op de uitgaven, ontvangsten en definitieve toekenningen en de uitkomsten van de toetsing van de geselecteerde behandelvoorschriften, trok het MT de conclusie dat de onderzochte behandelvoorschriften geen strijdigheden met de wetgeving bevatten en dat er geen aanwijzingen waren voor het bestaan van strijdigheden in de overige behandelvoorschriften.

Over het instellen en de uitkomsten van het onderzoek is contact geweest met de directie Vaktechniek. De directie Vaktechniek is niet betrokken geweest bij het onderzoek, dat is uitgevoerd binnen de directie Toeslagen en daarbinnen Team Beleid en Vaktechniek Toeslagen.

13.

Kunt u de Kamer een afschrift doen toekomen van de «Aandachtspunten afhandeling bezwaren CAF 11»?

Antwoord:

Het document dat vermoedelijk wordt bedoeld is als bijlage bijgevoegd3.

14.

Kunt u aangeven of de «Concept-leidraad afhandeling bezwaren CAF 11» een «collegiale handreiking» is, zoals de ambtsvoorganger van de huidige Staatssecretarissen van Financiën het noemde, of een leidraad en dus een opdracht?

Antwoord:

De «Concept-leidraad afhandeling bezwaren CAF-11» was geen opdracht aan de bezwaarmedewerkers. In de inleiding van de «Concept-leidraad afhandeling bezwaren CAF 11» staat benoemd dat het document niet bedoeld is als werkinstructie maar als een leidraad om bezwaarbehandelaren te helpen en te ondersteunen bij de behandeling van de bezwaarschriften die zien op het gastouderbureau Dadim (CAF Hawaii). In de praktijk zal een medewerker hier niet snel van afwijken. In de inleiding staat verder vermeld dat in het document via een afpelmechanisme uiteen gezet wordt hoe een post systematisch behandeld kan worden en dat er handreikingen worden gegeven voor het afdoen van het bezwaar. In de leidraad wordt onder andere ingegaan op het toetsen van de ontvankelijkheid (tijdige indiening) van het bezwaar en het toetsen aan verschillende voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag waaronder de overeenkomst met de kinderopvang, de hoogte van de kosten van de opvang en of deze kosten volledig waren voldaan.

15.

Klopt het dat uit het op rijksoverheid.nl gepubliceerde zogenoemde eerste deelbesluit d.d. 11 december 2020 op een Wob-verzoek over de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT)4 blijkt dat in 2017 een inwerkdocument is opgesteld voor nieuwe medewerkers in de beroepsfase, waarbij voor het opmaken van de inventarislijsten aan de rechtbank een «specifieke notie» is opgenomen over CAF-zaken, namelijk dat CAF-meldingen (meldingen in aanvangsfase om CAF te starten) «niet in de inventarislijst worden opgenomen maar alleen in het eigen dossier van verweerder (dit betekent dat de stukken niet extern werden verstrekt)»? Wie heeft dit zogeheten «inwerkdocument» opgesteld? Van welke datum is dit document? Is dit voor of na het zogeheten memo-Palmen uit maart 2017? Met wie is dit «inwerkdocument» destijds gedeeld? Was het MT Toeslagen op de hoogte? Wist de algemeen directeur vaktechniek van dit inwerkdocument? Zijn anderen binnen het Directoraat-generaal Belastingdienst op de hoogte gesteld? Was de Landsadvocaat bekend met deze lijn van de medewerkers van Beroep? Wilt u de Kamer een ongelakt afschrift doen toekomen van dit zogeheten «inwerkdocument», dat in de bijbehorende voetnoot wordt omschreven als «Inwerkplan cluster inventarislijsten beroepsdossier»?

Antwoord:

Ja dat klopt. Het inwerkdocument is opgesteld door een medewerker van de administratieve ondersteuning van team Beroep. Van het inwerkdocument zijn verschillende versies gemaakt (zie de bijlagen). Het inwerkdocument bevat vindplaatsen en handvatten voor het samenstellen van een inventarislijst. De daarvoor bestaande, per medewerker verschillende, werkwijzen werden in het inwerkdocument tot één werkwijze samengebracht. De inventarislijst is een verzameling stukken die door een medewerker van de administratieve ondersteuning van het team beroep, naar aanleiding van een ontvangen beroepsschrift, wordt samengesteld. De inventarislijst wordt, door de administratie, binnen 4 weken naar de rechtbank gestuurd in verband met de termijnen. Daarna beoordeelt een verweerder zelf, op basis van onderzoek naar informatie en stukken waarover de verweerder beschikt, welke stukken nog meer wel of niet op de zaak betrekking hebben en aan de rechtbank worden verstrekt. Dat doet de verweerder aan de hand van regelgeving en jurisprudentie van dat moment. Soms kan het enig tijd duren voordat de door de verweerder opgevraagde informatie beschikbaar komt. Het komt daardoor regelmatig voor dat er stukken, die niet in de inventarislijst zijn opgenomen, aanvullend aan de rechtbank worden verstrekt. De eerste versie van het document zoals aangetroffen is van 17 mei 2017. Het is niet te achterhalen of en met wie het document destijds precies is gedeeld. Op 5 april 2018 is het document gedeeld met Vaktechniek Toeslagen. Het is niet te achterhalen of het MT Toeslagen destijds op de hoogte was. Het is niet te achterhalen maar onwaarschijnlijk dat de Directeur Vaktechniek op de hoogte was van het document. In november 2019 is het inwerkdocument bekend gemaakt aan de Landelijk Vaktechnisch coördinator Toeslagen. Het inwerkdocument is in november 2019 bekend gemaakt aan de programmamanager Taskforce CAF die het document aan de AUT heeft verstrekt5. De landsadvocaat was niet op de hoogte van dit document. In september 2018 is de landsadvocaat wel bekend geworden met de werkwijze die door Toeslagen werd gehanteerd. De Landsadvocaat heeft vervolgens geadviseerd stukken in de CAF 11-procedures ruimhartig te verstrekken. Zie verder het antwoord op vraag 253.

De uiteindelijke beslissing welke stukken aan de rechtbank worden verstrekt wordt niet in deze fase en door deze medewerkers genomen. De verweerder maakt de afweging of stukken wel of niet op de zaak betrekking hebben. Er worden dan ook regelmatig later stukken aan het procesdossier toegevoegd.

16.

Hoe heeft het MT akkoord gegeven op het niveau van de beantwoording van vragen aan de Afdeling rechtspraak van de Raad van State in de context van het hoger beroep inzake CAF 11? Is daar een advies in gegeven? Zo ja, kunt u dit advies samen met de beantwoording van deze feitelijke vragen aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 17.

17.

Herinnert u zich dat de heer Blankestijn tijdens het verhoor door de POK heeft gesteld dat helder overwogen is waarom in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van november 2015? Zijn deze overwegingen schriftelijk vastgelegd? Is daar een advies over beschikbaar? Een verslag? Zo ja, kunt u deze stukken samen met de beantwoording van deze feitelijke vragen aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord:

Er is een ambtelijk advies gemaakt over de wenselijkheid van hoger beroep, deze treft u aan als bijlage inclusief een mailwisseling rondom dit advies6. Hierbij zijn naar personen herleidbare delen niet zichtbaar gemaakt. Vervolgens is door het management een besluit genomen en is begin 2016 hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank. De overwegingen van het management zijn niet schriftelijk vastgelegd.

18.

Herinnert u zich eerdere vragen en antwoorden over de civiele zaak van het gastouderbureau uit Eindhoven en de rol van de Landsadvocaat?7 Is de in het inwerkdocument gehanteerde lijn in die casus ook gehanteerd? Wilt u alsnog finale duidelijkheid geven over welke stukken de Landsadvocaat beschikte ten tijde van de civiele zaak, bij het opstellen van de Conclusie van Antwoord, bij de behandeling ter zitting, en bij de voorbereiding tegen het beroep tegen de uitspraak van de rechtbank?

Antwoord:

Ja, dat herinner ik mij. Bij de civiele zaak van het gastouderbureau uit Eindhoven is de lijn uit het inwerkdocument niet gehanteerd. Deze zaak is niet door team Beroep van Toeslagen behandeld. Voor de vragen rondom de stukken waarover de landsadvocaat beschikte, is van belang dat het hier gaat om een individuele procedure, waarin uw Kamer geen partij is. Na de rechtbankprocedure heeft het gastouderbureau hoger beroep ingesteld. In de tussentijd is er een minnelijk traject gestart dat nog niet is afgerond.

19.

Klopt het dat tegen journalisten van RTL Nieuws en Trouw tijdens een bezwaarzitting in juli 2020 is gezegd dat de documenten behorende bij de Wob-verzoeken MT Toeslagen en MT Belastingdienst al grotendeels in kaart waren gebracht en dat een beslissing binnen enkele weken werd verwacht? Klopt het dat over het Wob-verzoek inzake de AUT door het ministerie eind oktober is gesteld dat een primaire beslissing «in overleg met de verzoeker» nog maanden zou gaan duren, en dat het besluit «in het voorjaar» werd verwacht? Kunt u toelichten of het klopt dat uiteindelijk is gekozen voor een versnelling van deze procedure? Wie besloot daartoe en op grond van welke argumenten?

Antwoord:

Het bestuursorgaan dient binnen een wettelijke termijn te beslissen op Wob-verzoeken. De medewerkers van het ministerie werken hard om een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur zo spoedig mogelijk af te ronden. Als een Wob-verzoek binnenkomt, zijn er vaak nog zaken onduidelijk zoals de reikwijdte van een verzoek en de omvang van het aantal documenten. Over de Wob-verzoeken MT Toeslagen en MT Belastingdienst is tijdens de hoorzitting van het bezwaar aangegeven dat op deze besluiten binnenkort een besluit zou komen. Vervolgens is eind augustus gecommuniceerd dat de beslissingen over deze Wob-verzoeken binnen enkele weken werden verwacht. Dat bleek te optimistisch te zijn, vanwege het feit dat er nog veel documenten beoordeeld moesten worden en dat er ook andere Wob-verzoeken lopen.

Met betrekking tot het Wob-verzoek inzake de AUT is op 11 september 2020 richting de verzoeker gecommuniceerd wat de verwachting was van de termijn die haalbaar zou zijn voor het gehele Wob-verzoek. Toen mij bekend werd dat dit Wob-verzoek nog open stond waar wel mogelijk raakvlakken waren met de POK, heb ik gevraagd om alles op alles te zetten het proces te versnellen. Hierdoor kon een eerste deelbesluit in december al worden genomen.

20.

Beschikt het ministerie over meer relevante documenten inzake de AUT die nog niet zijn gedeeld met de POK of met de Kamer? Zo ja, welke? Beschikt het Ministerie van Financiën daarnaast over documenten inzake afstemming met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), die relevant zouden kunnen zijn voor de POK of de Kamer? Zo ja, welke? Wilt u beide soorten documenten bij de beantwoording van deze vragen aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord:

Bij Wob van 11 december jl. zijn via een eerste deelbesluit de eerste documenten vrijgegeven rondom de AUT. Er zal nog een tweede deelbesluit volgen in januari 2021 met name over documenten over de oprichting van de Commissie AUT en correspondentie met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze documenten zullen dan ook worden toegevoegd aan het informatiepunt kinderopvangtoeslag (zie hiervoor ook de kabinetsreactie).

21.

Klopt de feitelijke constatering dat alle AUT-documenten waarover is beslist in het eerste deelbesluit van 11 december 2020, al die tijd al aanwezig waren bij het Ministerie van Financiën, aangezien dat ministerie de ontvanger was van vragen van de AUT onder voorzitterschap van de heer Donner en de verzender van de antwoorden aan de AUT, en daarnaast tevens het secretariaat voerde van de AUT?

Antwoord:

De AUT-documenten waarover is beslist in het eerste deelbesluit van 11 december 2020 betreffen het archief van de Adviescommissie. De commissie was onafhankelijk en bepaalde zijn eigen werkwijze. Alleen de documenten in dit archief die aan de Adviescommissie verstrekt zijn door het Ministerie van Financiën waren ook in het bezit van het ministerie. Nadat de Adviescommissie zijn opdracht had afgerond is het archief overgedragen aan het Ministerie van Financiën.

22.

Welke functionarissen waren betrokken bij de informatievoorziening aan en de gesprekken met de AUT? Op welk niveau ambtelijk of politiek niveau werd de informatievoorziening afgestemd?

Antwoord:

Bij de start van de werkzaamheden van de Adviescommissie zijn afspraken gemaakt over de informatievoorziening, waar onder doorlooptijden en procesgang. Hierbij is door de directeur generaal belastingdienst bepaald dat alleen beleidsmatige vragen aan hem dienden te worden voorgelegd en dat feitelijke vragen, via de contactpersonen van de Adviescommisie bij het ministerie, rechtstreeks door inhoudelijk deskundige medewerkers van de diverse directies zouden worden beantwoord.

23.

Welke functionarissen waren betrokken bij de informatievoorziening aan de POK? Op welk ambtelijk of politiek niveau werd de informatievoorziening afgestemd? Waren de functionarissen die betrokken waren bij de informatievoorziening aan de POK op de hoogte van de Wob-procedures aangaande het MT Toeslagen, het MT Belastingdienst, de aangifte tegen de Belastingdienst en aangaande de AUT? Sinds wanneer waren zij hiervan op de hoogte?

Antwoord:

De informatievoorziening aan de POK werd bij het Ministerie van Financiën gecoördineerd door een team van vier ambtenaren onder verantwoordelijkheid van de directeur Bestuursondersteuning en -Advies. Dit coördinatieteam is voor het verzamelen van de gevorderde informatie bijgestaan door ambtenaren van de inhoudelijk betrokken directies binnen het departement. Over de voortgang van de informatievoorziening is de ambtelijke en politieke top periodiek geïnformeerd. Het coördinatieteam van de informatievoorziening aan de POK was niet belast met de behandeling of coördinatie van genoemde Wob-verzoeken.

24.

Is er bij de documenten op de inventarislijsten behorende bij de deelbeslissing van 11 december 2020 inzake de AUT-documenten sprake van informatie die binnen het bereik van de vordering van de POK van juli 2020 viel, dan wel informatie die daarbuiten viel maar voor haar werkzaamheden wel relevant was, dan wel dan sprake is van informatie waarover de Kamer geïnformeerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het eerste deelbesluit op het Wob-verzoek over de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen is korte tijd voor het verschijnen van het rapport van de POK afgerond. Het is daarom niet meer mogelijk geweest om een uitgebreide check uit te voeren of in het besluit op het Wob-verzoek zich stukken bevinden die ook relevant zijn voor het onderzoek van de POK. De stukken die naar aanleiding van het Wob-verzoek zijn geïdentificeerd als vallend onder de informatievordering, zijn gedeeld met de POK. Dit betrof finale versies van concepten van notities die reeds waren verstrekt aan de POK. Het valt niet uit te sluiten is dat er in het kader van het Wob-besluit verder documenten zijn opgekomen die op andere wijze relevant zijn voor het onderzoek van de ondervragingscommissie. Echter, door het Ministerie van Financiën is een zo zorgvuldig mogelijk proces gevolgd om te voldoen aan de informatievorderingen en voor zover bekend is de informatie die onder de informatievorderingen viel geleverd aan de POK. Zowel het archief van de aan de POK verstrekte stukken als het besluit op de Wob-verzoeken worden gepubliceerd op het Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.

25.

Wilt u per document dat bij het genoemde deelbesluit integraal is geweigerd, dat wil zeggen per document dat in het geheel niet openbaar is gemaakt, zoals vermeld op de inventarislijst B1 (Set+Commissie+AUT) – de lijst met 766 geïdentificeerde documenten – aangeven of dit informatie betreft die valt binnen het bereik van de vordering van de POK, of deze informatie of deze documenten relevant waren voor de POK, of deze informatie/documenten zijn verstrekt aan de POK, en of de documenten informatie bevatten die relevant moeten worden geacht voor de informatievoorziening aan de Kamer?

Antwoord:

De POK heeft informatievorderingen ingediend. De POK heeft onder meer informatie gevorderd over het onderzoek en het rapport van de Nationale ombudsman «Geen powerplay maar fair play» en de opvolging daarvan, voor zover deze informatie het niveau van plaatsvervangend DG heeft bereikt. Het Wob-verzoek omvat alle informatie over de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen zoals interne communicatie, oprichting van de commissie, de opdracht en adviesaanvraag, documenten die door de commissie zijn vervaardigd etc. De reikwijdte van het besluit op het Wob-verzoek en de informatievordering overlappen slechts ten dele. Het overgrote deel van de stukken die in het eerste deelbesluit op het Wob-verzoek inzake de AUT zijn gepubliceerd, hebben niet het niveau van plaatsvervangend DG bereikt en vallen om die reden dan ook niet onder de informatievordering van de POK. Deze stukken zijn – voor zover zij ook niet via een andere weg het niveau van plaatsvervangend DG hebben bereikt – dan ook niet verstrekt aan de POK in het kader van de informatievordering. De stukken die naar aanleiding van het Wob-verzoek zijn geïdentificeerd als vallend onder de informatievordering, zijn gedeeld met de POK. Dit betrof finale versies van concepten van notities die reeds waren verstrekt aan de POK. Echter, doordat het eerste deelbesluit op het Wob-verzoek over de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen korte tijd voor het verschijnen van het rapport van de POK is afgerond, resteerde er te weinig tijd om een uitgebreide check uit te voeren of in het besluit op het Wob-verzoek zich stukken bevinden die ook relevant zijn voor het onderzoek van de POK. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat er in het kader van het Wob-besluit zich nog documenten bevinden die relevant zijn voor het onderzoek van de ondervragingscommissie. Zowel het archief van de aan de POK verstrekte stukken als het besluit op de Wob-verzoeken worden gepubliceerd op het Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.

26.

Wilt u per document dat bij het genoemde deelbesluit integraal is geweigerd, dat wil zeggen per document dat in het geheel niet openbaar is gemaakt, zoals vermeld op de inventarislijst B2 (Set Archief Commissie AUT) – de lijst met 427 geïdentificeerde documenten, aangeven of dit informatie betreft die valt binnen het bereik van de vordering van de POK, of deze informatie of deze documenten relevant waren voor de POK, of deze informatie/documenten zijn verstrekt aan de POK, en of de documenten informatie bevatten die relevant moeten worden geacht voor het aanvullen of corrigeren van de (eerdere) informatievoorziening aan de Kamer?

Antwoord:

Zie het antwoord bij vraag 25.

27.

Is de POK actief geïnformeerd over het besluit op het Wob-verzoek over de aangifte en de Belastingdienst van 2 november 2020 betreffende de aangifte tegen de Belastingdienst8? Zo nee, waarom niet? Herinnert u zich dat blijkens de Wob-verstrekking op het Ministerie van Financiën op enig moment is besloten «niet over te steken» en geen aangifte te doen bij vermoedens van ambtsmisdrijven? Waarom heeft u de Kamer geen afschrift gezonden van dit Wob-besluit, gegeven de eerdere Kamervragen en antwoorden over dit onderwerp?

Antwoord:

De POK is niet actief geïnformeerd over het besluit op het Wob-verzoek over de aangifte en de Belastingdienst van 2 november 2020 betreffende de aangifte tegen de Belastingdienst. De documenten die bij het Wob besluit (gedeeltelijk) openbaar zijn gemaakt vallen buiten de onderzoeksperiode van de POK (tot en met november 2019). Ik ben bekend met het Wob-besluit inzake de aangifte en de Belastingdienst van 2 november 2020. Door mij is geen afschrift van het Wob besluit aan de Kamer toegezonden aangezien de (gedeeltelijk) openbaargemaakte documenten ook te vinden zijn bij het besluit op rijksoverheid.nl.

28.

Klopt het – zoals volgt uit de Wob-stukken over de aangifte – dat er intern discussie is geweest over het tijdvak waarop de uiteindelijke aangifte tegen de Belastingdienst betrekking had? Kunt u toelichten waarom het jaar 2017 is toegevoegd in de aangifte tegen de Belastingdienst, waarbij ook met name het MT Toeslagen wordt genoemd? Wat waren de overwegingen om «2017» in de aangifte op te nemen? Welke signalen of vermoedens van ambtsmisdrijven hebben betrekking op dit jaar?

Antwoord:

Over de bewoordingen van de aangifte heeft inderdaad een gedachtewisseling plaatsgevonden. Overigens blijkt uit de bewoordingen van de aangifte dat deze niet gericht is tegen de Belastingdienst of tegen individuen. De formulering van de aangifte heeft betrekking op vermoedens van strafbare feiten die afgeleid kunnen worden uit de set documenten die onderwerp was van het memorandum van de heer Biemond. In dat memorandum wordt onder meer het vermoeden van knevelarij en beroepsmatige discriminatie besproken in verband met werkzaamheden van CAF-team. Een van de onderdelen die in het memorandum hebben geleid tot de conclusie dat er een vermoeden was van knevelarij waren de zachte stops (de stopzettingen van lopende toeslagen voordat bewijsstukken werden beoordeeld). Medio 2016 zijn deze zachte stops niet meer uitgevoerd. Zekerheidshalve zag de periode van aangifte echter ook op 2017. Het MT Toeslagen wordt in de aangifte niet genoemd.

29.

Heeft u de POK geïnformeerd over de concept-notitie aan de Staatssecretaris van eind november 2019, waarop de secretaris-generaal (SG) schriftelijk heeft vastgelegd dat ambtsmisdrijven ondanks het rapport-Donner, en ondanks de «rode draden-notitie» van de directeur-generaal van de Belastingdienst (DG Bel) uit oktober 2019 juist niet op voorhand konden worden uitgesloten? Heeft u de POK een afschrift gestuurd van deze notitie? Zo nee, waarom niet? Viel deze notitie niet binnen het bereik van de vordering? Op welke punten wijkt deze notitie af van hetgeen is besproken met uw ambtsvoorganger en met de toenmalige DG Bel en SG? Heeft de SG in dit gesprek met de Staatssecretaris dezelfde waarschuwing gegeven als op de notitie van november 2019? Is in dit gesprek besloten om «niet over te steken», of is dit op andere momenten gebeurd?

Antwoord:

De betreffende conceptnotitie van 29 november 2019 aan de Staatssecretaris over het handelingsperspectief ten aanzien van medewerkers met daarop de aantekeningen van de SG is verstrekt aan de ondervragingscommissie naar aanleiding van de informatievorderingen. Tevens is dit op 15 december 2020 aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 31 066, nr. 763). Zoals ik op 26 mei 2020 aan uw Kamer gemeld heb, heeft dit stuk de toenmalige Staatssecretaris niet bereikt (Kamerstuk 31 066, nr. 654). Wel zijn de instrumenten, handelingsperspectieven en het oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor (vermoedens van) ambtsmisdrijven met de vorige Staatssecretaris besproken. De conceptnotitie daarentegen bevatte de verdergaande constatering dat (vermoedens van) ambtsmisdrijven of plichtsverzuim zonder meer waren uitgesloten, omdat er geen sprake was van verwijtbaar handelen. De toenmalige SG heeft bij deze conceptnotitie aangetekend dat dit niet zo besproken was, en dat vermoedens van verwijtbaar handelen op basis van deze verslagen niet bij voorbaat uitgesloten konden worden. Op het oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor (vermoedens van) ambtsmisdrijven is later een second opinion uitgevoerd door dhr. mr. Biemond, naar aanleiding van de gelijkluidende toezegging van de Minister van Financiën van 15 januari 2020 aan uw Kamer.

30.

Kunt u toelichten welk medium heeft gevraagd om openbaarmaking van de verslagen van het MT Toeslagen en het MT Belastingdienst? Heeft met de indiener van het verzoek overleg plaats gevonden over de timing van de te verwachten of te nemen beslissingen? Wanneer heeft dit overleg plaats gehad en met wie? Zijn er met deze verzoeker afspraken gemaakt over de timing van de beslissing en verstrekking, of toezeggingen gedaan? Zo ja, welke, wanneer en wat waren de achterliggende overwegingen bij deze eventuele afspraken?

Antwoord:

Bij ieder verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur wordt gekeken hoe de verzoeker het beste kan worden geholpen in zijn of haar informatiebehoefte. Soms is het nodig dat er in gesprek wordt gegaan met de verzoeker over een verduidelijking van het verzoek of op welke manier kan worden voldaan aan de informatiebehoefte die er ligt. De naam van de indiener van een verzoek wordt niet openbaar gemaakt vanwege privacy-redenen.

Zoals aangegeven bij vraag 19 zijn er in de zomer van 2020 termijnen genoemd voor de genoemde Wob-verzoeken. Deze bleken gedurende het proces niet haalbaar te zijn. Het is gebruikelijk dat er met een verzoeker contact is over de voortgang van een Wob-verzoek, zeker als het Wob-verzoek wat meer tijd in beslag neemt. Er zijn in dit kader geen toezeggingen gedaan over de timing van het publiceren van de Wob-besluiten.

31.

Herinnert u zich dat de POK in haar verslag (zie blz. 101) heeft gemeld dat de commissie vooraf niet is geïnformeerd over het Wob-besluit van 10 november 2020 (op basis van het verzoek van 12 juni 2020) inzake het MT Toeslagen? Erkent u dat het Wob-besluit en de verstrekking zeer veel relevante informatie bevat voor de reconstructie van politieke en ambtelijke besluitvorming over verschillende onderdelen van de toeslagenaffaire? Onderkent u dat u de gemaakte werkafspraken met de commissie aldus niet bent nagekomen, en de facto het werk van de POK heeft gehinderd?

Antwoord:

De ondervragingscommissie is op 10 november 2020 geïnformeerd over het Wob-besluit van die datum inzake het MT Toeslagen. Het Wob-besluit is actief onder de aandacht van de commissie gebracht vanwege de mogelijke relevantie van de inhoud voor het onderzoek van de ondervragingscommissie. Ik ben het met u eens dat een eerdere publicatie van het Wob-besluit, gezien het onderwerp ervan en het onderzoek van de POK, de voorkeur had gehad. Ik verwijs u in dit kader ook naar de kabinetsreactie op het rapport, meer specifiek het gedeelte over de informatievoorziening en de informatiehuishouding.

32.

Wanneer en door wie is vastgesteld dat er van een groot deel van de MT-vergaderingen ook vertrouwelijke (concept-)versies van die verslagen aanwezig waren, zoals vermeld in de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane van 10 november 2020 over een intern memo CAF 11?9

Antwoord:

Bij de eerste uitvraag door de ADR in december 2019 zijn alleen de MT-verslagen verstrekt die ook intern breder waren verspreid. Hoewel een toelichting op het soort verslagen in de eerste mail hierover binnen Toeslagen was opgenomen, is dit onderweg uit de begeleidende mails verdwenen. In februari 2020 deed de ADR navraag naar vergaderdata waar zij geen verslag van hadden ontvangen. Dit waren vooral vergaderingen waar geen intern gepubliceerd verslag van was, zoals MT-dagen. Met toestemming van de algemeen directeur Toeslagen zijn toen voor de door de ADR gevraagde data de niet-gepubliceerde, vertrouwelijke en/of concept-verslagen verstrekt, voor zover die op dat moment gevonden waren. Het beeld van de algemeen directeur Toeslagen op dat moment was, dat ook van de andere MT-vergaderingen reeds de niet-gepubliceerde / vertrouwelijke verslagen al waren verstrekt. Van enkele data bleek dat er geen vergadering had plaatsgevonden. Via een extra zoekslag in oktober 2020 is toch nog een verslag aangetroffen. Reden voor de extra zoekslag waren aanvullende vragen rondom besluitvorming in het MT over stopzettingen in 2016 en het memo Palmen. Toen werd ook duidelijk dat aan de ADR eerder niet alle niet-gepubliceerde, vertrouwelijke en/of concept-verslagen waren verstrekt. Alle verslagen zijn daarna alsnog openbaar gemaakt. Ik betreur de gang van zaken met de MT-verslagen. Dit is evident niet goed gegaan. In de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK is duidelijk gemaakt dat de informatiehuishouding moet worden verbeterd. Tevens zal relevante informatie over de kinderopvangtoeslagproblematiek – zo ook deze verslagen – worden toegevoegd aan de website informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl.

33.

Kunt u – mede in het licht van de beantwoording over het opduiken van meer informele verslagen van het MT Toeslagen – toelichten op welk moment betrokkenen en Wob-functionarissen ontdekten dat deze uitgebreide MT-verslagen bestonden? Wanneer was dit precies? Hoe is ontdekt dat er meer MT-verslagen bestonden? Wanneer is begonnen met de inventarisatie ten behoeve van het uiteindelijke Wob-besluit? Wanneer werd een eerste conceptbesluit voorgelegd aan de ambtelijke leiding? Wanneer werd de ambtelijke top ingelicht over het bestaan van deze meer informele verslagen? Wanneer bent u zelf geïnformeerd over het bestaan van deze verslagen?

Antwoord:

Zie voor de toelichting op welk moment betrokkenen ontdekten dat de uitgebreide MT-verslagen bestonden het antwoord op vraag 32. Het Wob-verzoek werd ontvangen op 12 juni 2020. Omdat het verzoek niet duidelijk was, is contact opgenomen met verzoeker. In dat gesprek heeft verzoeker zijn verzoek ingeperkt tot het openbaar maken van alle verslagen van het MT-Toeslagen en alle ARO-verslagen van 2012–2018.

Het was bekend dat de ADR deze verslagen ook had gevraagd en ontvangen. Om die reden heeft de WOB-behandelaar aan de contactpersoon voor de ADR gevraagd deze verslagen ter beschikking te stellen voor de beoordeling in het kader van de WOB. Deze verslagen zijn toegestuurd op 30 juni 2020. De beoordeling van dit omvangrijke pakket was gereed rond 20 oktober 2020. Daarna is het Wob-besluit met de openbaar te maken documenten de parafenlijn ingegaan. Tijdens Gedurende deze procedure rees bij de directeur Toeslagen het vermoeden dat de set met MT-verslagen niet compleet was, mede vanwege het terugzoeken in MT-verslagen van de thema’s stopzettingen in CAF-onderzoeken en het memo Palmen. Daarna is binnen Toeslagen gezocht naar de ontbrekende verslagen en zijn deze ook gevonden. Deze aanvullende documenten zijn in de laatste dagen van oktober 2020 aan de Wob-behandelaren toegestuurd en daarna – na beoordeling in het kader van de Wob – alsnog toegevoegd aan de set met de openbaar te maken documenten. Vervolgens werd het Wob-besluit geformaliseerd. De ambtelijke leiding heeft het Wob-besluit met alle documenten op 5 en 6 november ontvangen. Tot slot is het besluit ter informatie aan mij voorgelegd waarna het openbaar is gemaakt op 11 november 2020.

34.

Klopt het dat de ADR reeds beschikte over de ARO-verslagen (het zogeheten opdrachtgever – opdrachtnemer-overleg) bij het onderzoek naar Toeslaggerelateerde CAF-zaken, dat op 12 maart 2020 werd afgerond? Klopt het dat deze ARO-documenten intern al bekend waren in augustus 2019 (eigen reconstructie Financiën) en oktober 2019 (eigen reconstructie SZW)? Klopt het dat deze documenten dus ook intern bekend waren op het moment dat, in juli 2020, met de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek overleg plaats vond over inperking van diens Wob-verzoek, zoals gemeld in het besluit van 10 november 2020 op een Wob-verzoek over de aangifte en de Belastingdienst?10

Antwoord:

De ADR beschikte in het kader van de tijdlijn over de documenten van het algemeen regulier overleg tussen SZW en Toeslagen/Ministerie van Financiën over kinderopvangtoeslag. Deze documenten waren dus binnen Financiën bekend. Ze waren ook bekend bij het Onderzoek Signalen Kinderopvangtoeslag SZW.

Ze zijn op 19 juni 2020 ter beschikking gesteld aan de Wob-functionaris die deze documenten heeft beoordeeld met het oog op de afhandeling van het Wob-verzoek van 12 juni 2020. Ze zijn openbaar gemaakt, samen met de verslagen van het MT-Toeslagen, op 10 november 202011.

Dit Wob-besluit had geen betrekking op de aangifte tegen de Belastingdienst. Het Wob-besluit over dat onderwerp is openbaar gemaakt op 2 november 202012.

35.

Wanneer is voor het eerst een conceptbesluit op het Wob-verzoek over de ARO-documenten voorgelegd aan de ambtelijke en politieke leiding?

Antwoord:

Voor de ambtelijke leiding zie vraag 33. De politieke leiding heeft het besluit op 7 november gezien.

36.

Erkent u dat de verstrekte ARO-documenten zeer veel belangrijke informatie bevatten voor de reconstructie van ambtelijke en politieke besluitvorming, waaronder over het project 1 bankrekeningnummer, de eigen bijdrage problematiek, de alles-of-niets-benadering, «doelgroepers», risicoselectie, het project KEF, de doelstellingen van dat project (uit de markt drukken van «foute» gastouderbureaus), over evenredigheid en proportionaliteit, én over afstemming met de Minister van SZW?

Antwoord:

In het ARO worden de actualiteiten rondom de kinderopvangtoeslag kort aangestipt. Het overleg zelf is geen besluitvormend gremium. De verstrekte ARO-documenten bevatten slechts beperkte informatie. Op basis van deze verslagen kan derhalve geen ambtelijke en politieke besluitvorming worden gereconstrueerd, zoals ook al eerder bleek uit o.a. het Onderzoek Signalen Kinderopvangtoeslag SZW.

37.

Wilt u ingaan op de recente publicatie van Follow The Money op basis van het Wob-besluit inzake de AUT, waaruit volgt dat ambtenaren van Financiën kennelijk menen dat de toenmalig Minister SZW wel degelijk is gekend over de inhoud van een nota over de eigen bijdrage-problematiek, althans dat zij dat «beeld» hadden?

Antwoord:

Het Ministerie van SZW heeft vorig jaar onderzoek laten doen naar signalen over de problematiek van de eigen bijdrage bij de kinderopvangtoeslag. In het eindrapport Onderzoek Signalen Kinderopvangtoeslag SZW (Kamerstuk 2019/20, 31 066 nr. 695) is een reconstructie opgenomen over hoe het proces rondom een nota over de eigen bijdrage problematiek is verlopen. De conclusie is dat er uit Digidoc, het digitale documentenmanagementsysteem bij SZW, blijkt dat er een begin is gemaakt met de betreffende nota, maar dat deze niet aan de toenmalige Minister van SZW is gestuurd. De zin «Beeld is dat de problematiek c.q. het voorstel binnen SZW wel besproken is met de Minister van SZW, maar uiteindelijk besloten is er niets mee te doen» is opgenomen in een mail bij een set stukken van het Ministerie van Financiën aan de AUT. Het is niet te reconstrueren waar deze opvatting op is gebaseerd.

38.

Heeft u kennisgenomen van het feit dat de POK ook niet vooraf is geïnformeerd over het Wob-besluit van 17 november 2020 en de daarop gebaseerde verstrekking van documenten naar aanleiding van een Wob-verzoek van 1 juli 2020 betreffende het MT Belastingdienst?13 Realiseert u zich dat de informatie in deze verstrekking van belang was voor de POK en dat door de timing van de beslissing de POK de mogelijkheid is onthouden om deze informatie op een zorgvuldige manier bij de voorbereiding van de verhoren te betrekken? Hoe oordeelt u op dit punt zelf op de handelwijze van uw ministerie, gegeven het feit dat de POK een grondrecht uitoefende?

Antwoord:

De ondervragingscommissie is op 17 november 2020 geïnformeerd over het Wob-besluit van die datum inzake het MT Belastingdienst. Het Wob-besluit is actief onder de aandacht van de commissie gebracht vanwege de mogelijke relevantie van de inhoud voor het onderzoek van de ondervragingscommissie. Ik ben het met u eens dat een eerdere publicatie van het Wob-besluit, gezien het onderwerp ervan en het onderzoek van de POK, de voorkeur had gehad. Ik verwijs u in dit kader ook naar de kabinetsreactie op het rapport, meer specifiek het gedeelte over de informatievoorziening en de informatiehuishouding.

39.

In hoeverre constateert u dat uit het verslag van de POK nieuwe (mogelijke) misdrijven naar voren komen die nopen tot aangifte bij het Openbaar Ministerie (OM), hetzij misdrijven begaan door ambtenaren, hetzij misdrijven begaan door bewindspersonen?

Antwoord:

Met de aangifte die in mei vorig jaar is gedaan stond het OM vrij om alle signalen en overtredingen te onderzoeken. Gelet op de conclusies van het OM in de brief14 die ik u op 7 januari jl. toezond, is er geen grond in dit verband verdere aangiften te doen van vermoedens van strafbare feiten. Zo staat de strafrechtelijke immuniteit van de staat en zijn ambtenaren in beginsel in de weg aan een strafrechtelijke vervolging. Ik verwijs u voor de precieze onderbouwing van het OM naar de bijlage bij de brief die ik u op 7 januari jl. toezond. Het OM heeft in zijn conclusies ook het rapport van de POK betrokken.

40.

Bestaat of bestond er een formele dan wel informele (werk)instructie of (beleids)opvatting die behelst dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur mogen wijken ten behoeve van fraudeopsporing?

Antwoord:

Voor zover mij bekend bestaat en bestond er geen algemene (werk)instructie of (beleids)lijn dat de algemene beginselen voor behoorlijk bestuur mogen wijken ten behoeve van de fraudeopsporing. Wel kunnen we achteraf constateren dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet steeds voldoende in acht zijn genomen en zelfs zijn geschonden.

41.

Welke consequenties verbindt u aan het niet naleven van de Algemene wet bestuursrecht voor betrokken ambtenaren en/of bewindspersonen?

Antwoord:

De normen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richten zich op bestuursorganen en het zijn de bestuursorganen die de eventuele gevolgen dragen in de gevallen dat de normen van de Awb niet worden nageleefd. Ook indien door het handelen van ambtenaren de normen van de Awb worden geschonden. In de interne verhouding tussen werkgever en werknemer kunnen ambtenaren wel worden aangesproken indien zij zich niet houden aan de normen die de werkgever stelt aan hun handelen.

De werknemer kan worden aangesproken in zijn functioneren door de werkgever. Over individuele personele aangelegenheden doe ik naar vast gebruik geen uitspraken.

Zie ook het antwoord op vraag 42.

42.

Hoe gaat u bewerkstelligen dat bewindspersonen en ambtenaren zich vanaf heden houden aan de Algemene wet bestuursrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?

Antwoord:

De normen van de Algemene wet bestuursrecht gelden altijd bij het handelen van bewindspersonen en ambtenaren. Het is zeer betreurenswaardig dat in dat handelen niet in alle gevallen aan die normen is voldaan, zeker gezien de gevolgen voor gedupeerde ouders bij de problemen met de kinderopvangtoeslag. Bij brief van 14 september 202015 heb ik u reeds geïnformeerd over de verbeteringen binnen de Belastingdienst. Rechtsstatelijk handelen is de norm waarbij we intensief werken aan een cultuur waarin er ruimte is voor de professionaliteit van medewerkers, openheid en een goede onderlinge samenwerking de standaard is, en burgers en bedrijven centraal staan. In de gewenste cultuur zijn dilemma’s bespreekbaar, reflecteren we op wat beter kan en is er ruimte voor tegenspraak. Bovendien moeten medewerkers voldoende ruimte krijgen om, uiteraard binnen wet- en regelgeving, vanuit vakmanschap maatwerk te bieden waar dat gepast is en zo de menselijke maat voor ogen te houden. Medewerkers dienen moeilijke beslissingen of afwegingen niet alleen te nemen, en in overleg met de vaktechnische lijnen en leidinggevenden vraagstukken te bespreken. Ook komt er meer aandacht voor fiscaal-juridische kennis in alle lagen van de organisatie. Deze verbeteringen leiden uiteindelijk ook tot betere advisering op het gebied van de Algemene wet bestuursrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Daarnaast heeft het kabinet in haar reactie aangegeven dat bij de uitvoering van wet- en regelgeving onbedoelde gevolgen moeten worden vermeden. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, dienen daarbij steeds leidend te zijn. De Awb zal meer mogelijkheden én verplichtingen bevatten voor bestuursorganen om bij beslissingen die burgers rechtstreeks in hun belang treffen, maatwerk te leveren.

43.

Gaat u ambtenaren, die betrokken waren bij het schenden van de grondbeginselen van de rechtstaat, verantwoordelijk houden voor hun (niet) handelen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Eventuele onderzoeken naar het handelen of nalaten van een ambtenaar zijn persoonsgerichte onderzoeken. Het is vast gebruik dat ik uw Kamer niet informeer over individuele personele aangelegenheden.

44.

Welk (niet) handelen door ambtenaren kan tot (straf)ontslag leiden?

Antwoord:

Het handelen/nalaten van ambtenaren dat tot ontslag kan leiden is velerlei. Een limitatief overzicht van (niet) handelen dat tot ontslag kan leiden is derhalve niet te geven. Enkele voorbeelden van categorieën gedrag die eerder hebben geleid tot strafontslag zijn ongepast gedrag in privésfeer, misbruik bedrijfsmiddelen en interne regelovertreding. Als bijlage bij het jaarverslag integriteit 2019 Ministerie van Financiën is een geanonimiseerd overzicht opgenomen van integriteitsschendingen door ambtenaren en de wijze van afdoening door de werkgever.16 Dit geeft een beeld van gedragingen die in het verleden hebben geleid tot strafontslag. Hierbij dient bedacht te worden dat individuele gevallen tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden aangezien alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Overigens bestaat er sinds de invoering van de initiatiefwet Wet normalisatie rechtspositie ambtenaren geen strafontslag meer.

45.

Is het niet naleven van de Algemene wet bestuursrecht een rechtvaardigheidsgrond voor (straf)ontslag?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 44.

46.

Is meineed een rechtvaardigingsgrond voor (straf)ontslag?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 44.

47.

Hoeveel ambtenaren heeft u naar aanleiding van het verslag van de POK dan wel de kinderopvangtoeslagaffaire reeds ontslagen?

Antwoord:

Ik ga niet in op de positie van individuele ambtenaren. Van belang is wel dat het verslag van de POK breed gedeeld wordt onder de medewerkers van Financiën en dat hier veel aandacht aan wordt besteed op de werkvloer.

48.

Bij hoeveel ambtenaren heeft u naar aanleiding van het verslag van de POK dan wel de kinderopvangtoeslagaffaire alsnog een ontslagprocedure opgestart?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 47.

49.

Hoe gaat u het ontstane onrecht voor individuele burgers alsnog recht zetten?

Antwoord:

Hierover zal ik u elke twee maanden middels de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag informeren.

50.

Hoe is de zogenoemde Rutte-doctrine ontstaan? Op welke datum is de zogenoemde Rutte-doctrine officieel kabinetsbeleid geworden? Hoe heeft dit beleid zich ontwikkeld tussen 2000 en heden?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

51.

In welke mate is de voortgang van compensatie van gedupeerde ouders belemmerd door de Rutte-doctrine?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

De voortgang van de compensatie is niet belemmerd door de toepassing van artikel 11 van de Wob.

52.

In hoeverre en in welke mate heeft de Rutte-doctrine de controlerende taak van de Kamer belemmerd?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

Het is op grond van artikel 68 Grondwet aan de verantwoordelijke Minister en Staatssecretaris om de Tweede Kamer te informeren. De verantwoordelijk bewindspersoon legt over de informatievoorziening verantwoording af aan de Tweede Kamer. De Wob is niet van toepassing in de relatie tussen Kamer en regering, maar de daarin geformuleerde weigeringsgronden kleuren de verschoningsgrond van artikel 68 Grondwet tot op zekere hoogte wel in. In de kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer wil hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet.

53.

In hoeverre en in welke mate heeft de Rutte-doctrine het werk van de POK belemmerd?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen over het werk van de POK. Overigens wordt de informatie die het kabinet heeft verstrekt aan de POK gereguleerd door de Wet op de parlementaire enquête 2008 (Wpe 2008) en een specifiek hiertoe opgesteld informatieprotocol. In dat kader is artikel 11 van de Wob niet van toepassing en zijn stukken waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn vervat, ongelakt verstrekt aan de commissie.

54.

In hoeverre en in welke mate heeft de Rutte-doctrine het werk van de media belemmerd?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen over het werk van de media.

55.

Is de Rutte-doctrine in strijd is met de Wet openbaarheid van bestuur? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Nee. De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk, 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

56.

Indien transparantie, openheid en volledigheid de niet leidende principes zijn, kunt u dan aangeven wat wel de leidende principes zijn bij beantwoording van Kamervragen, het reageren op Wob-verzoeken en het samenstellen van dossiers voor rechtszaken?

Antwoord:

Transparantie, openheid en volledigheid moeten de leidende principes zijn bij de beantwoording van Kamervragen, het reageren op Wob-verzoeken en het samenstellen van dossiers voor rechtszaken.

57.

Hoe bewerkstelligt u dat u in de toekomst de Kamer wel tijdig, volledig en juist informeert?

Antwoord:

Het kabinet wil benadrukken dat zij de Kamer te allen tijde tijdig, juist en volledig wil informeren, maar onderkent dat dit in de onderhavige casus op verschillende momenten niet is gebeurd. Zie voor een uitgebreide toelichting op de maatregelen omtrent de informatievoorziening en informatiehuishouding de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK «Ongekend Onrecht».

58.

Hoe bewerkstelligt u dat, in de toekomst, de Kamer zich er van kan vergewissen dat de Kamer ook daadwerkelijk tijdig, volledig en juist geïnformeerd is?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 57.

59.

Hoeveel gedupeerden hebben door leningen en schulden die volgen op de toeslagenaffaire een negatieve registratie bij het Bureau Krediet Registratie (BKR)? Welke acties zijn ondernomen om deze negatieve BKR-registraties weg te nemen?

Antwoord:

UHT verzamelt géén gegevens over (het aantal) gedupeerden met een registratie bij de BKR. Gedupeerden kunnen dit wel aangeven bij hun persoonlijk zaakbehandelaar.

De BKR registratie van (achterstand op) kredieten wordt verwijderd op initiatief van de (bij de BKR aangesloten) kredietverstrekkers. Toeslagen is in overleg met het BKR en grote schuldeisers met als inzet om hier een collectieve oplossing voor te vinden. UHT heeft op dit moment géén initiërende rol omdat de Belastingdienst zelf géén betalingsachterstanden aanmeldt.

60.

Waarop is het bedrag van 30.000 euro gebaseerd, dat volgens de brief van de Staatssecretaris van 24 december 2020 zal worden aangeboden aan alle ouders die gedupeerd zijn door de «alles-of-niets» uitleg van de kinderopvangtoeslag of de buitensporige fraudejacht?17

Antwoord:

Het bedrag van € 30.000 is gebaseerd op een analyse dat deze € 30.000 naar verwachting voor tenminste de helft van de ouders minstens zo hoog of hoger is dan wanneer zij integraal behandeld en gecompenseerd zouden worden. Deze analyse is gedaan op toegepaste nihilstellingen van bij UHT aangemelde ouders.»

61.

Kan per bewindspersoon worden aangegeven hoeveel besloten, persoonlijke en individuele gesprekken de Minister-President, Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het afgelopen jaar met gedupeerde ouders hebben gevoerd?

Antwoord:

Op woensdag 18 december 2019 heeft Minister Hoekstra in de schorsing van een debat in de Tweede Kamer een spontaan gesprek gehad met verschillende gedupeerde ouders. Dat was kort nadat de Staatssecretaris ontslag had genomen en de Minister verantwoordelijk werd voor dit dossier. Minister Hoekstra heeft begin januari gesproken met 14 ouders tijdens twee besloten bijeenkomsten. In groter groepsverband spraken de Minister-President en hij in een besloten sessie met 200 ouders tijdens de bijeenkomst op 20 januari in de Broodfabriek. De bedoeling was later dat jaar de bijeenkomst nogmaals met dezelfde ouders te laten plaatsvinden, maar vanwege COVID heeft dit geen doorgang gevonden.

Staatssecretaris Van Huffelen heeft sinds haar aantreden op 29 januari met meer dan 203 ouders een individueel, persoonlijk gesprek gevoerd. 27 van die gesprekken waren vanwege de corona-maatregelen noodgedwongen via een video-verbinding. Daarnaast is er op zaterdag 14 maart een besloten bijeenkomst met acht ouders geweest.

Mede naar aanleiding van het verhoor van de POK, heeft de Minister-President op 11 januari jl. samen met Staatssecretaris van Huffelen met enkele gedupeerde ouders gesproken. Daarnaast heeft een ouder de Minister-President op 14 januari jl. benaderd voor een gesprek. Dit gesprek heeft die avond telefonisch plaatsgevonden. Op korte termijn is de Minister-President voornemens om in gesprek te gaan met het ouderpanel.

De voormalige en huidige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben in 2020 geen gesprekken gevoerd met gedupeerde ouders. Begin februari 2021 staan gesprekken gepland tussen Staatssecretaris Van ’t Wout, Staatssecretaris Van Huffelen en gedupeerde ouders.

62.

Op welke precieze informatie over de het gebruik van nationaliteit, die niet is gedeeld is met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), is gedoeld in een factsheet, dat op 14 december 2020 aan de Kamer is gezonden?18 Kunt u de conclusie in dat factsheet onder nummers 5 en 6, inhoudende dat de AP vanuit de ambtelijke top van de Belastingdienst niet volledig juist geïnformeerd is en dat er bij het informeren van de AP omtrent het gebruik van nationaliteit een nuancering ontbrak die wel op z’n plaats was geweest, toelichten? Om welke nuancering gaat het? Heeft de AP nu de beschikking over alle informatie over het gebruik van de (tweede) nationaliteit?

Antwoord:

De op onderdelen onjuiste informatieverstrekking in 2017 aan de AP is al eerder aan uw Kamer gemeld. Ik verwijs onder meer naar de kabinetsreactie van 17 juli 2020 op het rapport van de AP en de daarin genoemde eerdere brief van 11 juni 2019 van mijn ambtsvoorganger,19 naar de beantwoording van 18 augustus 202020 van Kamervragen van het lid Omtzigt en naar de reactie van 17 november 2020 op het schriftelijk overleg op de kabinetsreactie op het rapport van de AP.21

Uit de gegevens blijkt dat de AP aangegeven had dat zij in 2017 na signalering dat nationaliteit bij de kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen verkeerd gebruikt werd, vragen stelde aan Belastingdienst/Toeslagen en dat naar aanleiding daarvan namens Belastingdienst/Toeslagen is verklaard dat deze geen gegevens met betrekking tot tweede nationaliteit had. In de brief van 18 juli 2017 aan de AP is onder andere het volgende vermeld: «De Belastingdienst/Toeslagen legt niet de afkomst van toeslaggerechtigden vast. Wel krijgt Belastingdienst/Toeslagen de actuele gegevens over de nationaliteit uit de Basisregistratie personen (Brp). Hierin wordt de tweede nationaliteit niet opgenomen, dus die informatie heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet. [...] De nationaliteit wordt uiteraard niet gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren.»22

De directeur van Belastingdienst/Toeslagen heeft in het interview met de AP op 25 april 2019 een nuancering gegeven en de twee vorengenoemde punten in de reactie aan de AP in 2017 gerectificeerd. Zij heeft aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Brp overneemt. Voorheen (tot 2014) gebeurde dit uit de GBA. Vanuit de GBA werd de dubbele nationaliteit overgenomen. In de gevallen dat de dubbele nationaliteit in de GBA aanwezig was, is deze geregistreerd gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen na de overgang naar de Brp. Op dit punt was de reactie aan de AP in 2017 dus onjuist. Tevens heeft zij aangegeven dat in het risicoclassificatiemodel het criterium (tweede) nationaliteit niet werd gebruikt, maar dat het criterium wel/geen Nederlanderschap wel werd gebruikt. Voor de kinderopvangtoeslag is deze indicator in oktober 2018 uit het model gehaald. Voor de huurtoeslag is dit in april 2019 gebeurd. Dit is onder meer in de Kamerbrief van 11 juni 2019 ook met uw Kamer gedeeld. Daarin is ook aangegeven dat in het geval, bij een dubbele nationaliteit, één van beide nationaliteiten de Nederlandse was, de burger in het risicoclassificatiemodel met Nederlanderschap werd geclassificeerd.

Met betrekking tot de vraag of de AP nu de beschikking over alle informatie over het gebruik van de (tweede) nationaliteit kan ik u als volgt informeren. De Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen hebben de Autoriteit Persoonsgegevens zo volledig mogelijk geïnformeerd over het gebruik van het persoonsgegevens nationaliteit en spannen zich in om de Autoriteit Persoonsgegevens geïnformeerd te houden. In dat kader wordt eventueel nieuw bekend geworden informatie aan de Autoriteit Persoonsgegevens gestuurd23 en wordt correspondentie aan de Kamer onder de aandacht van de Autoriteit Persoonsgegevens gebracht.

63.

Is alle informatie over de tweede nationaliteit nu uit alle systemen van de rijksoverheid, waaronder die van de Belastingdienst, verdwenen?

Antwoord:

Het basisregistratiesysteem voor persoonsgegevens van de Belastingdienst (BVR) is op 23 juli 2015 geschoond van informatie over dubbele nationaliteiten van personen met een Nederlandse nationaliteit. Hierin kan het hooguit door incidentele fouten in de automatische overdracht voorkomen dat in individuele gevallen nog dergelijke informatie wordt aangetroffen en aangepast moet worden. Voor de landelijke selectiesystemen van het DG-Belastingdienst geldt dat hierin geen informatie meer is opgenomen over dubbele nationaliteiten naast de Nederlandse nationaliteit. Van lokale applicaties en lijsten kan op dit moment nog onvoldoende worden vastgesteld of alle onterecht opgenomen informatie over (dubbele) nationaliteiten hier uit is gehaald. Dit wordt momenteel onderzocht en we streven ernaar dit onderzoek in het eerste kwartaal van 2021 af te ronden.

Overigens kan het nog wel voorkomen dat de Belastingdienst gebruik maakt van tweede nationaliteiten, bij personen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben. In dat geval kan het bijvoorbeeld voor specifieke regelingen relevant zijn of die persoon ten minste één EU-nationaliteit heeft.

Voor Toeslagen geldt:

  • binnen het toeslagensysteem TVS zijn alle bestaande 2e nationaliteiten geschoond;

  • mocht er incidenteel vanuit de BRP toch een dubbele nationaliteit (waaronder de Nederlandse) binnen komen, dan wordt er maar één verwerkt (de Nederlandse);

  • maandelijks draait er een veegscript om eventuele terugwerkende kracht mutaties op te lossen;

Recente naturalisaties zijn wel zichtbaar, omdat er wel historie beschikbaar is ten behoeve van eerdere toeslagjaren.

De Douane haalt informatie op uit BVR. Volledigheidshalve wordt verwezen naar wat eerder in dit antwoord is opgemerkt ten aanzien van incidentele fouten in de automatische overdracht.

Bij de Douane heeft in het derde kwartaal van 2020 een onderzoek plaatsgevonden naar de wettelijke grondslagen van het gebruik van nationaliteit. Dit onderzoek is ook aangekondigd in de brief van 15 september 2020 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 934, nr. 35). Uit dit onderzoek is gebleken dat er drie applicaties zijn waarin het gegeven van tweede nationaliteit zichtbaar zou kunnen zijn. Het betreft hier data die we niet gebruiken, maar die meegeleverd wordt als «sleepdata». Na deze constatering is direct gestart met het niet meer tonen van het gegeven tweede nationaliteit. Er is tevens opdracht gegeven om een impactanalyse te maken hoe de gegevens adequaat verwijderd kunnen worden. Daarnaast is de AP hierover geïnformeerd. Deze actie is inmiddels afgerond. Het resultaat van het onderzoek in oktober leverde eveneens op dat, door het aanpassen van de business rules, het gegeven dubbele nationaliteit niet opgenomen wordt in nog te realiseren applicaties.

SVB, UWV, gemeenten en Inspectie SZW zijn op dit moment nog bezig met de afronding van de inventarisatie naar het gebruik van (dubbele) nationaliteit. Ten aanzien van deze organisaties is het dan ook niet mogelijk om uw vraag bevestigend te antwoorden. Hierbij gaan we ook kijken naar uitvoeringspraktijk en cultuur. Zoals toegezegd zullen we de Kamer hier bij de stand van de uitvoering van juni 2021 over informeren, inclusief de mogelijk te nemen of ondernomen stappen om ongewenst gebruik te corrigeren. Het kabinet zal deze inventarisatie Rijksbreed oppakken voor alle ministeries en uitvoeringsorganisaties.

64.

Op welke wijze is de sturing en het verscherpt toezicht op de Belastingdienst naar aanleiding van de vertrekregeling door het kerndepartement vormgegeven en versterkt, nadat de Belastingdienst door de Minister en de Staatssecretaris van Financiën onder curatele is gesteld? Wat betekent het onder curatele stellen precies in de praktijk? Op welke manier is de betrokkenheid van de Minister van Financiën sinds het verscherpte toezicht vergroot? Op welke wijze is de huidige Minister van Financiën geïnformeerd over het verscherpte toezicht op de Belastingdienst? Op welke manier heeft de huidige Minister van Financiën invulling gegeven aan het verscherpte toezicht? Welke mogelijkheden heeft het kerndepartement om de Belastingdienst bij te sturen? Op welke dossiers en op welke wijze heeft de Minister van Financiën zich in toenemende mate bemoeid met de problemen bij de Belastingdienst?

Antwoord:

In de kamerbrief van 11 oktober 201624 is door de toenmalige Minister en Staatssecretaris aangegeven dat, in aanvulling op het aangescherpt toezicht door de concerncontroller, directie FEZ, de Belastingdienst onder curatele wordt gesteld voor wat betreft de financiële besluitvorming; het verscherpt toezicht. Dit specifiek voor de middelen op artikel 1 van de begroting van Financiën (IX). Het verscherpt toezicht is een afgeleide van het voorafgaand toezicht en is een ambtelijk intern proces uitgevoerd door de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF). Dit houdt onder andere in dat goedkeuring is vereist vanuit de IRF voordat de Belastingdienst verplichtingen boven een bepaald bedrag kan aangaan zoals vastgelegd in het mandaatbesluit. In de periode vanaf 2016 is de capaciteit bij de directie FEZ en de controldirectie van de Belastingdienst versterkt en heeft de Algemene Rekenkamer in 2019 de eerder door haar geconstateerde onvolkomenheid «aansturing van en toezicht op de Belastingdienst door het kerndepartement» laten vervallen. Verder is sprake van een verbeterd begrotingsproces, waardoor de budgettaire beheersing bij de Belastingdienst substantieel is verbeterd, en de opgestelde kaders/procedures zijn ingebed in de structurele financiële toezichtsorganen van het ministerie en de Belastingdienst. Hiermee is een van de kernpunten van het verscherpt toezicht op de financiële besluitvorming komen te vervallen. Mede hierdoor is vanaf 1 januari 2021 het verscherpt toezicht door de IRF omgezet in regulier toezicht dat door FEZ wordt uitgeoefend.

Sinds 2018 is de aansturing van de Belastingdienst vormgegeven volgens het bij agentschappen gebruikelijke «driehoeksmodel». In dit sturingsmodel, treedt de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën als eigenaar, de directeur-generaal Fiscale Zaken als opdrachtgever en directeur-generaal Belastingdienst – Toeslagen en Douane als opdrachtnemer.

Tevens is de P&C cyclus binnen de DG’s verder uitgekristalliseerd. Zo stelt FEZ de kaders op voor de jaarplannen en toetst de interne jaarcontracten in samenwerking met de control-afdelingen van de DG’s. Dit geeft verdere uitwerking aan de strategische doelstellingen en KPI’s zoals deze ook aan de kamer gerapporteerd worden.

In het kader van de ontvlechting wordt per 2021 ook voor Toeslagen en Douane een eigen governancestructuur ingevoerd en wordt het driehoeksmodel bij de Belastingdienst herzien om de sturing te versterken25. Binnenkort zullen wij u verder informeren over de gevolgen van ontvlechting per 1 januari 2021 op de aansturing van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane.

De Minister van Financiën heeft bij herhaling en periodiek aandacht gevraagd om de onvolkomenheden bij de Belastingdienst op te lossen. Waar er in het jaar 2017 en 2018 nog respectievelijk 6 en 8 onvolkomenheden waren geconstateerd door de Algemene Rekenkamer, is dit in 2019 teruggebracht naar 5. Tevens heeft de Minister van Financiën in zijn openbare verhoor bij de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) aangegeven dat zijn bemoeienis met de Belastingdienst en de problemen die daar speelden sterker en meer is geweest dan typisch gebruikelijk, onder meer op de onderwerpen, erf-en schenk, ICT en managementinformatie. Voor een nadere toelichting verwijs ik u ook naar de documenten in het Wob-verzoek Reorganisatie Belastingdienst.

65.

Welke mogelijkheden zijn er om schulden van gedupeerde ouders over te nemen, bijvoorbeeld zodat schulden makkelijker kwijt gescholden kunnen worden, bijbehorende voorwaarden kunnen worden versoepeld en gedupeerde ouders daardoor geen of maar één schuldeiser houden?

Antwoord:

Conform de motie Omtzigt wordt er gewerkt aan een oplossing om gedupeerde ouders schuldenvrij te maken en hen daarnaast financiële ruimte te geven voor een nieuwe start. De beoogde oplossing is daarmee ruimhartiger dan de in de vraag gestelde mogelijkheden. U wordt hierover geïnformeerd in de volgende Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag.

66.

Kan de mail van 10 februari 2020 die opduikt in het Wob-besluit over de AUT van 11 december 2020, waarin wordt gerefereerd aan een verslag bespreking begeleidersgroep van het CAF-team, een «terugkoppeling van de teamleider CAF naar de andere over een eerder gesprek met de heer Blokpoel» openbaar worden gemaakt? Zijn er andere verslagen van de begeleidersgroep CAF? Wilt u deze eveneens openbaar maken?

Antwoord:

Het complete document is als bijlage toegevoegd26.

Het document is een terugkoppeling van een gesprek van de teamleider van het CAF met de begeleidersgroep aan zijn plaatsvervanger. Zoals uit de toelichting bij de doorzending van het mailbericht blijkt, gaat het niet om een officieel verslag. Van de gesprekken met de begeleidersgroep werden geen verslagen gemaakt.

67.

Hoe vaak heeft u verlangde inlichtingen aan de Kamer, mondeling of schriftelijk, niet verstrekt omdat dat in strijd was met het belang van de staat?

Antwoord:

Ik acht het van groot belang om uw Kamer zo goed en volledig mogelijk te informeren. Dit kan zijn in Kamerbrieven waar in inlichtingen worden verstrekt en door middel van het verstrekken van specifieke documenten. Van deze mogelijkheid is in het kader van de kinderopvangtoeslag veelvuldig gebruik gemaakt. Ik heb mij hierbij slechts een keer formeel beroepen op het belang van de staat. 27 Mijn voornemen hiertoe heb ik aan de orde gesteld in de ministerraad van 11 december jl. en de ministerraad heeft hierop haar steun uitgesproken. In alle andere gevallen heb ik met uw Kamer gezocht naar een wijze die voldeed aan uw informatiebehoefte.

Ik besef mij terdege dat de POK zeer kritisch is op de informatievoorziening. De tekorten in de informatievoorziening zijn niet goed voor het functioneren van de politiek aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. In de kabinetsreactie is hier nader op ingegaan.

68.

Kunt u aangeven wanneer het verstrekken van inlichtingen, in het geval dat die verlangde inlichtingen zien op (kinderopvang)toeslagen, aan de Kamer in strijd is met het belang van de staat?

Antwoord:

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de brieven uit 2002 en 2016 uiteengezet in welke gevallen het belang van de staat in de weg staat aan het verstrekken van inlichtingen. Dit kan het geval zijn als de eenheid van de Kroon of de veiligheid van de Staat in het geding zijn, maar ook bijvoorbeeld ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bovendien is steeds benadrukt dat persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad geen onderdeel worden gemaakt van het politieke debat. Het verstrekken van inlichtingen is steeds conform deze maatstaf beoordeeld.

Ik besef mij terdege dat de POK zeer kritisch is op de informatievoorziening. De tekorten in de informatievoorziening zijn niet goed voor het functioneren van de politiek aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet heeft besloten om de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 van de Grondwet. In de kabinetsreactie is hier nader op ingegaan.

69.

Is het kabinetsbeleid om persoonlijke beleidsopvattingen niet te delen in strijd met artikel 68 van de Grondwet?

Antwoord:

Artikel 68 van de Grondwet bepaalt dat de Kamer recht heeft op de door een of meer van haar leden verlangde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. Het was staand kabinetsbeleid dat persoonlijke beleidsopvattingen in documenten ten behoeve van intern beraad geen onderdeel worden gemaakt van het politieke debat met de Kamer.

Ik besef mij terdege dat de POK zeer kritisch is op de informatievoorziening. De tekorten in de informatievoorziening zijn niet goed voor het functioneren van de politiek aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet heeft besloten om de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 van de Grondwet. In de kabinetsreactie is hier nader op ingegaan.

70.

In hoeverre waren achtergehouden stukken, al dan niet bevattende een persoonlijke beleidsopvatting, (relatief) eenvoudig te anonimiseren?

Antwoord:

Dat een stuk geanonimiseerd kan worden, doet echter niet af aan het feit dat het persoonlijke beleidsopvattingen kan bevatten.

Ik besef mij terdege dat de POK zeer kritisch is op de informatievoorziening. De tekorten in de informatievoorziening zijn niet goed voor het functioneren van de politiek aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet heeft besloten om de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 van de Grondwet. In de kabinetsreactie is hier nader op ingegaan. Dit betekent echter niet dat het oude beleid in strijd was met artikel 68 van de Grondwet. Op zichzelf is het niet, of zo nodig vertrouwelijk, verstrekken van persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad onder artikel 68 van de Grondwet een geaccepteerde praktijk.

71.

Hoe vaak en in welke gevallen heeft u de opdracht of de suggestie van de Minister-President gekregen om bepaalde inlichtingen niet te verstrekken aan de Kamer? Hoe vaak heeft u gevolg gegeven aan die opdracht of suggestie?

Antwoord:

Iedere bewindspersoon is zelf verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de Tweede Kamer. De Minister-President heeft geen opdracht of suggestie gegeven om bepaalde inlichtingen niet te verstrekken aan de Kamer in afwijking van de kabinetslijn geldende wettelijke kaders. Zie ook het antwoord op vraag 72.

72.

Hoe vaak en in welke gevallen heeft u vanuit de ministerraad de opdracht of suggestie gekregen om bepaalde inlichtingen niet te verstrekken aan de Kamer? Hoe vaak heeft u gevolg gegeven aan die opdracht of suggestie?

Antwoord:

Iedere bewindspersoon is zelf verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de Tweede Kamer. De ministerraad heeft geen opdracht of suggestie gegeven om bepaalde inlichtingen niet te verstrekken aan de Kamer in afwijking van de geldende kabinetslijn en wettelijke kaders. Zo bestaat de regel dat wanneer een bewindspersoon voornemens is om een beroep te doen op de weigeringsgrond «belang van de staat» in de zin van artikel 68 van de Grondwet, en de Kamer persisteert, dit wordt besproken in de ministerraad. Dit is recent aan de orde geweest voor een advies van de landsadvocaat over Toeslagen. Voor de gewijzigde lijn met betrekking tot «het belang van de staat» verwijs ik naar de kabinetsreactie. Hierbij is in ieder geval de processtap toegevoegd dat de centrale juridische directie van het departement een zelfstandig oordeel over dit voornemen uitbrengen aan de Minister, als een bewindspersoon voornemens is een stuk te weigeren met een beroep op het belang van de staat.

Daarnaast kunnen informatieverzoeken van Kamerleden, wanneer zij raken aan de eenheid van beleid, aan de orde worden gesteld in de ministerraad.

Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

73.

Hoe vaak en in welke gevallen heeft u de opdracht of suggestie van de Minister(s) gekregen om bepaalde inlichtingen niet te verstrekken aan de Kamer? Hoe vaak heeft u gevolg gegeven aan die opdracht of suggestie?

Antwoord:

Uit de vraagstelling wordt niet duidelijk op welke Minister(s) gedoeld is. Iedere bewindspersoon is zelf verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de Tweede Kamer. In zijn algemeenheid geldt dat ik nooit de opdracht of de suggestie heb gekregen van een Minister om bepaalde inlichtingen tegen geldende wettelijke kaders niet te verstrekken aan de Kamer.

74.

Kunt u de concept-notulen van het MT fraudebestrijding van 3 februari 2014 openbaar maken, waarvan sprake is in bijlage 1.3, document 65), bij het besluit op het Wob-verzoek over het combiteam aanpak facilitators (CAF).28 Wil u de Kamer een ongelakt afschrift van dit concept-verslag doen toekomen?

Antwoord:

Als bijlage treft u de ongelakte versie van deze concept-notulen, namen van medewerkers onder het niveau van directeur zijn niet leesbaar gemaakt29.

75.

Hoe vaak en in welke gevallen hebben de Minister van Financiën en de Staatssecretarissen van Financiën elkaar de opdracht of de suggestie gegeven om bepaalde inlichtingen niet te verstrekken aan de Kamer? Hoe vaak is gevolg gegeven aan die opdracht of suggestie?

Antwoord:

Iedere bewindspersoon is zelf verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de Tweede Kamer. De Minister en Staatssecretarissen van Financiën hebben elkaar geen opdracht of suggestie gegeven om bepaalde inlichtingen niet te verstrekken aan de Kamer in afwijking van de geldende wettelijke kaders.

76.

Hoe vaak en in welke gevallen heeft de ambtelijke top gesuggereerd bepaalde inlichtingen niet te verstrekken aan de Kamer? Hoe vaak heeft u gevolg gegeven aan die suggestie?

Antwoord:

Iedere bewindspersoon is zelf verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de Tweede Kamer. Ambtenaren hebben geen suggestie gegeven om bepaalde inlichtingen niet te verstrekken aan de Kamer in afwijking van de geldende wettelijke kaders.

77.

Maakt het MT Toeslagen geheel dan wel gedeeltelijk deel uit van de ambtelijke top (één of meer leden van de Bestuursraad van het Ministerie van Financiën)?

Antwoord:

De leden van het MT Toeslagen maakten geen deel uit van de ambtelijke top van Financiën (één of meer leden van de Bestuursraad van het Ministerie van Financiën). Toeslagen werd in de Bestuursraad vertegenwoordigd door de DG Belastingdienst.

In de brief van 11 januari 2020 (Kamerstuk 31 066, nr. 588) over het versterken van de besturing van de Belastingdienst is besloten om de onderdelen Toeslagen en Douane uit de Belastingdienst te ontvlechten, zelfstandig te positioneren en niet meer via de Belastingdienst aan te laten sturen. Sinds 1 augustus 2020 is de DG Toeslagen benoemd. De DG Toeslagen maakt deel uit van de Bestuursraad en stuurt het MT Toeslagen aan.

78.

Hoe verklaart u dat het memo-Palmen, waar vier maanden aan gewerkt is, en bekend is bij de ambtelijke top vóór publicatie van het rapport van de Nationale ombudsman (9 augustus 2017), niet terstond onder de aandacht wordt gebracht van de politieke top?

Antwoord:

Ik kan dat niet goed verklaren. Het memo geeft onder andere een analyse van de Raad van State uitspraak van 8 maart 2017 en van de gesprekken met de Nationale ombudsman in aanloop naar het onderzoek dat in augustus dat jaar verscheen. Op 13 maart 2017 is het betreffende memo gedeeld met het MT Toeslagen en de volgende dag besproken tijdens een MT-dag. Tijdens dat overleg heeft het MT naar aanleiding van het memo besloten om vanuit het MT de coördinatie op te pakken en een werkgroep in te stellen rondom de vervolgbehandeling van ouders in CAF 11. De ernst van de signalen uit het memo hadden aanleiding moeten zijn om deze onder de aandacht te brengen van de ambtelijke en politieke top. Dat is niet gebeurd en dat betreur ik zeer.

79.

Acht u het aannemelijk dat een memo:

  • dat wordt opgesteld in opdracht van het MT Toeslagen;

  • dat wordt opgesteld naar aanleiding van een onderzoek van de Nationale ombudsman;

  • dat betrekking heeft op onder meer rechtszaken en laakbaar handelen door de Belastingdienst;

  • dat juridisch advies bevat;

  • waar het opstellen er van vier maanden in beslag neemt en

  • dat besproken wordt binnen de ambtelijke top vervolgens de politieke top niet bereikt?

Antwoord:

Zoals ik in het antwoord op vraag 78 aangeef kan ik dat niet goed verklaren. De inhoud van het memo Palmen had aanleiding moeten geven om dit met de ambtelijke en politieke top te delen.

80.

Vanaf welk moment was het memo-Palmen bij de ambtelijke en politieke top bekend, kunt u hierbij een exact overzicht weergeven op wel niveau het memo-Palmen bij wie bekend was en op welk moment?

Antwoord:

Zoals tevens is aangegeven in het antwoord op vraag 40 in de Lijst van feitelijke vragen over drie brieven inzake CAF-11 die op 14 december 2020 aan uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 31 066, nr. 765), is het memo in 2017 is besproken tussen de MT-leden van Belastingdienst/Toeslagen. Zij ontvingen het memo via e-mail. In het memo wordt geadviseerd om over de casus contact op te nemen met het ministerie. In 2017 heeft een van de MT-leden contact opgenomen met DGBel Cluster Bedrijf – Juridische Zaken, waar een lopende klachtenprocedure werd behandeld. In juni 2019 is bij de betreffende medewerker getoetst of deze het memo in 2017 ook had ontvangen. Daar is ontkennend op gereageerd. Het memo zelf is in juni 2019 niet gedeeld met de ambtelijke (pDG en hoger) en politieke top. Wel kwam een verwijzing naar het memo voor in een set factsheets die aan de Staatssecretaris is gezonden en kwam als actie op een actielijst voor om uit te zoeken wat er in 2017 met het memo was gebeurd. Hier is helaas geen opvolging aan gegeven.

81.

Herinnert u zich de zogeheten «rode draden-notitie» van 10 oktober 2019?30 Klopt het dat hierin werd gesteld dat het CAF-team werd aangestuurd door de algemeen directeur Belastingdienst? Herinnert u zich dat vervolgens is gesteld: «Uit het verslag blijkt dat het CAF in het MT Fraude van 3 feb 2014 uitgebreid besproken is. Hierin is een voorstel tot schorsing van het uitbetalen van toeslagen besproken naar aanleiding van de casus kinderopvangtoeslag». Welke individuele CAF-casus werd hier besproken? Waarom? Kunt u aangeven waarom de passages die hierna in de rode draden-notitie volgen op deze feitelijke mededeling zijn weggelakt? Wilt u alsnog een integraal ongelakte versie van dit document aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord:

In de rode draden-notitie, die 4 juni 2020 aan uw Kamer is gestuurd, is inderdaad beschreven dat de algemeen directeur Belastingen het CAF aanstuurde.31 Ook beschrijft de notitie dat het CAF in het MT Fraude van 3 februari 2014 is besproken en dat toen een voorstel tot schorsing is gedaan. In de zinnen die daarop volgen is aangegeven dat één van de betrokkenen bij het MT Fraude (onder het niveau van directeur) «...... zich niet meer kan herinneren om welke casus dit specifiek ging.» En tevens: «De actiehouder herinnert zich niet zozeer een specifieke casus maar wel dat er zicht was op fraude bij meerdere gastouderbureau’s.» Het is dus niet te reconstrueren op welke casus(sen) dit betrekking had. De ongelakte rode draden notitie is voor de volledigheid bijgevoegd waarbij alleen de functie van de geciteerde, onder het niveau van directeur, niet leesbaar is gemaakt aangezien dat herleidbaar is32.

82.

Wilt u de Kamer voorts de onderliggende, vastgestelde gespreksverslagen bij de rode draden-notitie doen toekomen?

Antwoord:

De inhoud van de rode draden notitie is eerder gedeeld met uw Kamer en daarmee bekend. De verslagen die onderliggend zijn aan de rode draden notitie zijn eerder vertrouwelijk gedeeld met de leden van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, vanwege de personeelsvertrouwelijke aard.

U heeft als Kamer toegang tot het vertrouwelijke deel van het archief van de POK en kunt daar de betreffende gespreksverslagen inzien.

83.

Waarom is het memo-Palmen na 5 juni 2019 wederom niet gearchiveerd dan wel anderszins niet vindbaar?

Antwoord:

Er is een verwijzing naar het memo opgenomen in de set van factsheets, maar het memo zelf is niet centraal gearchiveerd. Dit had wel moeten gebeuren.

84.

Hoe veel en welke ambtenaren dan wel bewindspersonen hadden beschikking over het memo-Palmen in de periode 14 maart 2017 tot en met 4 juni 2019?

Antwoord:

Zie hiervoor antwoord op vraag 80.

85.

Hoe veel en welke ambtenaren dan wel bewindspersonen hadden beschikking over het memo-Palmen na 4 juni 2019?

Antwoord:

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 80.

86.

Herinnert u zich dat uit het Wob-besluit van 11 december 2020 over de AUT een antwoord op een vraag van de AUT naar voren komt over het besluitvormingsproces (2014–2016) inzake het stopzetten van lopende toeslagen in CAF 11 waarbij wordt gesteld dat gebruik wordt gemaakt van «opdrachtformulieren»? Klopt het dat hierin wordt gesteld: «Volgens enkele medewerkers zou voorafgaand aan het opstellen van het opdrachtformulier afstemming hebben plaatsgevonden met collega’s, bilateraal, of in een CAF-TWO (CAF Twee Wekelijks Overleg).» Welke functionarissen namen deel aan dit CAF TWO? Beschikt u over verslagen van dit CAF TWO? Wie kregen een afschrift van deze verslagen? Waarom zijn deze documenten niet naar voren gekomen in de Wob-procedures, of bij de beantwoording van Kamervragen? Zijn deze verslagen verstrekt aan de POK? Wilt u de Kamer een ongelakt afschrift verstrekken van deze verslagen?

Antwoord:

Ja, dat herinner ik mij. Het Twee Wekelijks Overleg heeft vanaf april 2015 tot en met december 2019 plaatsgevonden binnen Toeslagen. De deelnemersgroep betrof in alle jaren teamleiders en medewerkers van de teams Handhavingsregie, Fraude en IST. Door de jaren heen is wisselend verslag gelegd. Vanaf april 2015 tot medio 2016 was er sprake van een doorlopende agenda, waarop op operationeel niveau de stand van zaken werd bijgehouden van casussen die binnen deze teams werden voorbereid of behandeld. Niet alle casussen waarover werd gesproken, hebben geleid tot behandeling van ouders binnen deze teams. Ook werd niet alleen over CAF-zaken gesproken, maar ook over fraudevermoedens ten aanzien van individuele toeslaggerechtigden. Vanaf medio 2016 tot maart 2018 vond geen verslaglegging van de overleggen plaats. Deze wijziging hangt samen met de oprichting van het «Steam», de benaming voor medewerkers die de eerste analyse voor mogelijke CAF-zaken uitvoerden en deze analyse in zogenoemde «quickscan»-documenten opnamen. Oud-deelnemers van het TWO geven aan dat de uitkomst van de overleggen werd weergegeven in deze documenten. Dit is echter niet goed te herleiden uit de bewoordingen in de quickscans. Vanaf maart 2018 tot eind 2019 zijn verslagen van de overleggen gemaakt, in de documentnaam van deze verslagen staat «concept», dit betreft echter de laatst bekende versies. In de laatste maanden van 2019 is sprake van incidentele overleggen. Dit hangt samen met de ontwikkelingen in de problemen met de kinderopvangtoeslag.

Uit navraag blijkt dat een afschrift van de verslagen alleen aan de deelnemers van de overleggen werd verstuurd. De verslagen zijn niet met MT-leden van Toeslagen gedeeld. Wel werd over het TWO gesproken tussen teamleiders en MT-leden. Zij geven aan dat niet specifiek op casusniveau bespreking plaatsvond. Er zijn geen verslagen van deze gesprekken gemaakt. De TWO-documenten zijn niet eerder onderdeel geweest van de reikwijdte van Wob-verzoeken of de POK. De verslagen vanaf 2018 zijn op verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens in 2019 met hem gedeeld. Vanaf 2015 betreft het een groot aantal documenten die gezien de operationele aard van de overleggen veel privacygevoelige informatie over specifieke personen en organisaties bevatten. Deze informatie dient te worden gelakt. De documenten worden op een later moment aan uw Kamer verstrekt, omdat dit op deze korte termijn niet mogelijk bleek.

87.

Herinnert u zich dat in het document over CAF TWO ook is geschreven: «Wel is in éen van de aangetroffen opdrachtformulieren benoemd dat afstemming heeft plaatsgevonden met het verantwoordelijke MT-lid». Gaat het in dit opdrachtformulier om een opdracht tot stopzetting, nihilstelling en/of terugvordering(en)? Betekent dit dat in een individuele casus feitelijk een opdracht werd gegeven door een MT-lid?

Zijn er meer individuele casussen besproken met (leden van) het MT? Heeft over de (voorgenomen) stopzetting in CAF11 afstemming plaats gevonden met het MT?

Antwoord:

Ja dat herinner ik mij. Dit betreft CAF-zaak Wolfswinkel, die zag op huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget. In een van de versies van het opdrachtformulier werd de opdracht gegeven om zeven toeslagen stop te zetten (met de zogenoemde «zachte stop»). Aanleiding was een melding van Logius, waarin twee IP-adressen werden doorgegeven waarmee bij een andere uitvoeringsinstantie DigiD-fraude was gepleegd. De fraude betrof het (ongevraagd) wijzigen van de bankrekeningnummers waarop aan senioren uitkeringen werden betaald. In de betreffende versie van het opdrachtformulier valt te lezen dat in overleg met een MT-lid de stopzetting «nog voor de risicoselectie van augustus 2014» moest plaatsvinden. In de afgelopen dagen zijn meerdere versies van het opdrachtformulier van deze CAF-zaak bekeken, omdat deze deels met elkaar in tegenspraak zijn (sommige versies spreken over een «uitzoekopdracht») en niet op alle versies het overleg met het MT-lid wordt genoemd. Ook de lijst van toeslaggerechtigden wisselt. Daarom is tevens een korte analyse in TVS gedaan waaruit is gebleken dat een zachte stop heeft plaatsgevonden bij tenminste negen personen. UHT zal dit als onderdeel van de hersteloperatie meenemen.

In de beschikbare opdrachtformulieren van andere CAF-zaken zijn geen andere afstemmingen met MT-leden van Toeslagen weergegeven. Ten aanzien van CAF 11 is hiervan ook geen schriftelijke vastlegging beschikbaar. Het valt niet te achterhalen in hoeverre over (de stopzetting van) andere individuele casussen overleg met MT-leden plaatsvond. In alle gevallen waarin binnen Toeslagen intern opdracht wordt gegeven tot het uitvoeren van werk, gebeurt dit onder verantwoordelijkheid van het MT Toeslagen, al dan niet gedelegeerd aan teamleiders en/of medewerkers binnen de directie Toeslagen.

88.

Kunt u, gezien de vermelding in het eerste deelbesluit op het Wob-verzoek over de AUT dat halverwege januari 2021 een tweede deelbesluit zal volgen over documenten bij het ministerie en over afstemming met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangeven of bij de inventarisatie ten behoeve van dit tweede deelbesluit documenten zijn aangetroffen die als mogelijke relevant moeten worden beoordeeld voor de POK of de Kamer? Zo ja, waarom zijn deze nog niet openbaar gemaakt? Indien documenten mogelijk relevant zijn, wilt u deze dan alsnog per ommegaande en ongelakt aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De stukken die met het tweede deelbesluit openbaar gemaakt zullen worden zijn, voor zover zij onder de informatievordering van de POK vallen, aan de POK verstrekt. Zowel het archief van de aan de POK verstrekte stukken als het besluit op het Wob-verzoek wordt opgenomen op het Informatiepunt Kinderopvangtoeslag. Op dit moment wordt aan het tweede deelbesluit gewerkt om deze zo snel mogelijk openbaar te kunnen maken.

89.

Kunt u een overzicht doen toekomen van afspraken (formeel dan wel informeel) tussen de politieke leiding en de ambtelijke leiding voor zover die afspraken zien op informatievoorziening over en weer?

Kunt u een overzicht doen toekomen van afspraken (formeel dan wel informeel) tussen de Staatssecretaris(sen) en de Minister(s) voor zover die afspraken zien op informatievoorziening over en weer?

Antwoord:

Op grond van artikel 9 van het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020 geldt een algemene instructie die aangeeft dat over vraagstukken van politiekgevoelige of anderszins zwaarwegende aard de algemene leiding in contact treedt met de bewindspersoon die het aangaat.

Er gelden geen specifieke regels voor informeren tussen de Staatssecretaris(sen) en de Minister(s). In politieke zin legt de Staatssecretaris rechtstreeks verantwoording af aan de Staten-Generaal.

90.

Kunt u een overzicht doen toekomen van afspraken (formeel dan wel informeel) tussen de Minister(s) en de Minister-President voor zover die afspraken zien op informatievoorziening over en weer?

Antwoord:

Ministers zijn zelf verantwoordelijk voor het informeren van andere bewindspersonen en, in voorkomende gevallen, de Minister-President. In het bijzonder zijn Ministers verantwoordelijk om zaken die raken aan de eenheid van beleid aan de orde te stellen in de ministerraad. Op grond van artikel 45, derde lid, van de Grondwet beraadslaagt de ministerraad over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de ministerraad de eenheid van dat beleid. Het reglement van orde van de ministerraad geeft hier een nadere invulling aan. De Minister-President wordt, als voorzitter van de ministerraad, geïnformeerd over alle onderwerpen die in de ministerraad aan de orde komen.

91.

In welke situaties moet de politieke leiding door de ambtelijke leiding onverwijld op de hoogte worden gesteld?

Antwoord:

Op grond van artikel 9 van het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020 geldt een algemene instructie die aangeeft dat over vraagstukken van politiekgevoelige of anderszins zwaarwegende aard de algemene leiding in contact treedt met de bewindspersoon die het aangaat.

92.

In welke situaties moeten de Staatssecretarissen de Minister(s) onverwijld op de hoogte stellen?

Antwoord:

Er gelden geen specifieke regels. In politieke zin legt de Staatssecretaris rechtstreeks verantwoording af aan de Staten-Generaal.

93.

In welke situaties moeten de Minister(s) de Minister-President onverwijld op de hoogte stellen?

Antwoord:

Ministers zijn zelf verantwoordelijk voor het informeren van andere bewindspersonen en de Minister-President. Zie verder het antwoord op vraag 90.

94.

Kunt u aangeven waarom de Kamer nu wel kan vertrouwen op, de tijdigheid, volledigheid en juistheid van, de beantwoording van de heden voorliggende feitelijke vragen?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 57 en 58. Te alle tijden wil het kabinet uw Kamer tijdig, volledig en juist informeren. Tevens streven wij maximale transparantie na. Zie hiertoe ook de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK. De staat van de informatiehuishouding bij Belastingdienst en Toeslagen en het feit dat dit zaken van langer geleden betreft, maakt het echter niet mogelijk om u te kunnen garanderen dat geen aanvullende informatie meer boven tafel komt. In dat geval zal ik u onverwijld informeren.

95.

Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek van het Openbaar Ministerie? Is er meer informatie beschikbaar over wanneer het Openbaar Ministerie verwacht het onderzoek te hebben afgerond?

Antwoord:

Het Openbaar Ministerie heeft op 7 januari jl. te kennen gegeven geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar de Belastingdienst en zijn ambtenaren in het kader van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Ik verwijs u naar mijn brief van 7 januari jl. over het oordeel van het OM over de aangifte.

96.

Klopt het dat de directeur Toeslagen een maand vrij heeft gekregen om de verhoren voor te bereiden?

Antwoord:

In de aanloop naar de verhoren heeft de directeur Toeslagen zich grondig op de verhoren voorbereid en daar tijd voor in haar agenda gemaakt. De overige MT leden hebben daarbij delen van haar taken tijdelijk overgenomen. Het reconstrueren van haar rol sinds december 2018 bij de kinderopvangtoeslagaffaire vergde grondige voorbereiding.

97.

Kan de beantwoording van de, in het kader van schriftelijk overleg door de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestelde vragen over het op 13 november 2020 aan de Kamer gezonden onderzoeksrapport «Onderzoek informatie over signalen kinderopvangtoeslag SZW»33 tegelijkertijd met de beantwoording van deze feitelijke vragen over het rapport van de POK naar de Kamer worden gestuurd?

Antwoord:

Ja, deze antwoorden zijn gelijktijdig met uw Kamer gedeeld.

98.

Herinnert u zich de openbaarmaking van documenten over het archief van de AUT in een Wob-besluit van 11 december 2020?34 Herinnert u zich dat daarbij een e-mail van 23 juli 2019 is vrijgegeven, waarin wordt benadrukt dat de AUT álle notities aan de Staatssecretaris over CAF 11 wenst te ontvangen, en alle notities van andere directies? Welk gevolg is hieraan gegeven? Heeft de AUT de beschikking gekregen over álle factsheets, behorende bij de notities van 11 en 14 juni 2019 aan de Staatssecretaris? Beschikte de AUT over factsheet 6, waarin het memo 2017 is benoemd? Herinnert u zich wat de directeur Toeslagen verklaarde over het memo-Palmen en het contact met de AUT? Wilt u, in het licht van de e-mail van 23 juli 2019, exact reconstrueren in welk gesprek of welke gesprekken, dan wel in welk contact of welke contacten met (leden van) de AUT is gesproken over het memo-Palmen, en welke functionarissen van Belastingdienst/Toeslagen hierbij betrokken waren, op welke momenten?

Antwoord:

Naar aanleiding van deze vraag van de Adviescommissie is aan de hand van trefwoorden een zoekopdracht uitgevoerd in Digidoc. Het resultaat hiervan (een set documenten van meer dan 2000 pagina’s) is ter beschikking gesteld aan de AUT. Onderdeel daarvan vormden deze notitie’s. Later is gebleken dat van deze alleen de eerste twee pagina’s zijn geleverd en niet de factsheets waar op deze pagina’s naar verwezen wordt. Deze slordigheid had niet gemogen.

99.

Is de AUT geïnformeerd over de (inhoud van) de brief van de directeur-generaal Belastingdienst van 20 september 2019 aan de AP, waarin wordt vermeld dat (tweede) nationaliteit een rol speelde als indicatie of aanwijzing voor georganiseerd misbruik, en dat dit strijdig was met beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit? Wanneer en hoe is de AUT hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom is de AUT hier niet over geïnformeerd?35

Antwoord:

De Adviescommissie is niet geïnformeerd over deze brief van de DGBD aan de AP van 20 september 2019. Voor het versturen van deze brief is de Adviescommisie geïnformeerd over het feit dat nationaliteit onderdeel is geweest van het risicomodel en de query. Ook is de Adviescommissie informatie ter beschikking gesteld over nationaliteit in relatie tot georganiseerd misbruik.

100.

Is de Auditdienst Rijk (ADR) geïnformeerd over deze correspondentie van de Belastingdienst met de AP? Wanneer en hoe?

Antwoord:

De ADR is op 13 november geïnformeerd over de correspondentie en heeft toen een afschrift van deze correspondentie ontvangen.

101.

Wilt u, mede in het licht van de aangenomen motie-Omtzigt c.s., waarin wordt gevraagd om een volledig feitenrelaas, limitatief duidelijk maken over welke documenten de ADR de beschikking heeft gekregen bij het onderzoek naar toeslaggerelateerde CAF-zaken?36

Antwoord:

De ADR heeft honderden documenten ontvangen van Belastingdienst/Toeslagen ten behoeve van haar onderzoek naar toeslaggerelateerde CAF-zaken. Hieronder zijn de ontvangen documenten waarop de bevindingen in de rapportage zijn gebaseerd op hoofdlijnen per onderzoeksvraag aangegeven.

Voor het beantwoorden van onderzoeksvraag 1, die betrekking heeft op richtlijnen en procedures en op de informatievoorziening door het Ministerie van Financiën aan de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens, zijn met name de volgende documenten gebruikt.

  • Handboek Toeslagen en onderliggende werkinstructies en richtlijnen

  • Handhavingsplan

  • Generiek behandelkader van de IST-teams

  • Informatieverstrekkingen aan de Ombudsman

Inzake het lopende onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens hebben heeft de ADR de antwoorden van Belastingdienst/ Toeslagen op de gestelde vragen door de Autoriteit Persoonsgegevens bij haar onderzoek betrokken. Voor het beantwoorden van onderzoeksvraag 2 die betrekking heeft op het in beeld brengen van de CAF-zaken zijn met name de volgende documenten gebruikt.

  • Dossiers van 149 CAF-zaken met onder andere de opdrachtformulieren (in de opdrachtformulieren staan adviezen voor verdere behandeling van de CAF-zaak)

  • Het CAF-bestand op persoonsniveau. In het CAF-bestand zijn onder andere gegevens uit de individuele burgerdossiers opgenomen.

Voor het beantwoorden van onderzoeksvraag 3 die onder andere betrekking heeft over de betekenis van nationaliteit bij de behandeling zijn met name de volgende documenten gebruikt.

  • Dossiers van 149 CAF-zaken

  • Verslagen MT Toeslagen

  • Coding van risicoselectiemodellen

Inzake de onderzoeksvragen 4 tot en met 8 die betrekking hebben op het stoppen van toeslagen en de vergelijkbaarheid van CAF-zaken zijn met name de volgende documenten gebruikt.

  • Het CAF-bestand op persoonsniveau

  • Documenten over het behandelingstraject van ouders uit het Toeslagen Verstrekkingen Systeem en het Digitaal Archief Systeem. Dit betreft bijvoorbeeld vraagbrieven, baliebrieven, afspraakbevestigingen, rappelbrieven, beschikkingen en bezwaarschriften

  • Dossiers van beroepszaken

  • Onderzoek Belastingdienst naar 25 schrijnende gevallen bij de invordering

  • Voor het beantwoorden van onderzoeksvraag 9 over de tijdlijn zijn met name de volgende documenten uit de periode 1 januari 2012 tot 31 december 2019 gebruikt.

  • Verslagen MT Toeslagen

  • Verslagen MT fraude

  • Verslagen MT Belastingdienst en voorgangers hiervan

  • Verslagen overleg opdrachtgever opdrachtnemer Toeslagen

  • Verslagen Bestuursraad

  • Verslagen Ministersstaf

  • Overdrachtsdossiers Minister, Stas, SG en DGBD

  • Documenten (waaronder mails) opgenomen in WOB uitvragingen, signalen van klokkenluiders (die door de Belastingdienst openbaar zijn gemaakt) en van door ons geïnterviewde functionarissen voor het onderzoek

  • De door de Belastingdienst gemaakte tijdlijn over de periode 1 januari 2012 tot 31 december 2019

Ook heeft de ADR gebruik gemaakt van openbare informatie zoals wet- en regelgeving, rapportages van de Nationale ombudsman en uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De aan de ADR geleverde informatie zal worden toegevoegd op het informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl.

102.

Wilt u de Kamer in dit licht een afschrift doen toekomen van een inventarislijst van alle documenten die aan de ADR zijn verstrekt en alle documenten die onder de ADR berusten? Wilt u hierbij tevens aangeven op welk moment documenten aan de ADR zijn verstrekt? Beschikt de ADR over documenten (memo’s, notities, verslagen, e-mailcorrespondentie, interviews) waarvan het bestaan tot dusver nog niet is gemeld aan de Kamer? Beschikt de ADR over additionele informatie over verwerking en gebruik van (tweede) nationaliteit? Zo ja, welke documenten betreft dit?

Antwoord:

Door de ADR is een uitgebreid onderzoek gedaan naar onder andere vragen met betrekking tot CAF-11, hiermee vergelijkbare zaken en de rol van nationaliteit. Daarbij heeft de ADR zelfstandig informatie verzameld en laten verzamelen door de Belastingdienst. Voor het beeld hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 101. De conclusies van de ADR zijn vastgelegd in het rapport. Van het geheel aan de informatie dat aan de ADR is verstrekt is door de Belastingdienst geen inventarislijst bijgehouden.

103.

Erkent u dat nog lang niet alles boven tafel is, ondanks het rapport van de POK?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Met name voor documenten van jaren geleden, geldt dat niet uitgesloten kan worden dat er in de toekomst nog nieuwe informatie wordt aangetroffen. In dat geval zal ik uw Kamer onverwijld informeren. In de kabinetsreactie op de eindverslag van de POK, heb ik u Kamer toegezegd dat er een digitaal informatiepunt is aangemaakt waar alle informatie omtrent de problemen met de kinderopvangtoeslag toegankelijk zal worden gemaakt.

104.

Bent u in (interne) onderzoeksdossiers, e-mailcorrespondentie, verslagen, vermeldingen in Fraude Signalering Voorziening (FSV) of anderszins mogelijke discriminatoire/discriminerende opmerkingen tegengekomen? Zo ja, welke? Kunt u dit openbaar maken?

Antwoord:

In een inventarisatie van het basisregistratiesysteem «Beheer van Relaties» (BVR) zijn in het vrije tekstveld van dat systeem aantekeningen aangetroffen over de (eventueel dubbele) nationaliteit van burgers, samen met aan nationaliteit gerelateerde gegevens. Daarnaast zijn er registraties aangetroffen die, bijvoorbeeld door het verstrijken van de tijd, niet (langer) relevant zijn. Daarop zijn de informatie uit de vrije tekstvelden direct in een apart, beveiligd bestand geplaatst en is onderzocht welke aantekeningen teruggeplaatst kunnen worden en welke aantekeningen niet in de vrije tekstvelden thuishoren. Wij hebben uw Kamer in onze brief 13 oktober 2020 (Kamerstuk 31 066, nr. 708), over het Schriftelijk Overleg over de rectificatiebrief van 11 mei 2020 (Kamerstuk 31 066, nr. 637), hierover geïnformeerd. Momenteel heeft de verdere inventarisatie naar het gebruik van het persoonsgegeven nationaliteit de prioriteit. Het onderzoek naar vrije tekstvelden maakt hier onderdeel van uit. Signalen van mogelijk discriminerende opmerkingen zullen worden onderzocht en passend worden opgevolgd. Zie ook het antwoord op vraag 119 en vraag 133.

105.

Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van alle thans lopende onderzoeken en (de status en de voorziene oplevering daarvan) naar alle aspecten die annex zijn met de (afwikkeling) van de toeslagenaffaire?

Kunt u hierbij ingaan op het onderzoek naar het verdwijnen van documenten, het OIF/KPMG-onderzoek naar mogelijke misstanden, het onderzoek naar FSV, het onderzoek naar FSV-achtige applicaties en de effecten op burgers en bedrijven, onderzoeken naar de aanwezigheid van nationaliteit in de systemen van Belastingdienst, de omgang met OGS, project 1043 en wat dies meer zij?

Antwoord:

In de tweemaandelijkse Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag worden de lopende onderzoeken beschreven. Het KPMG onderzoek naar FSV en FSV-achtige applicaties is afgerond en is op 10 juli 2020 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 31 066, nr. 681). Voorafgaand aan het Notaoverleg Fraudeopsporing en gebruik van tweede nationaliteit door de Belastingdienst op 1 februari 2021 wordt uw Kamer per brief geïnformeerd over de stand van zaken van onderzoeken die op dat terrein lopen. De onderwerpen effecten burgers en bedrijven, onderzoeken naar de aanwezigheid van nationaliteit in systemen van Belastingdienst, de omgang met OGS en project 1043 zullen in deze brief naar voren komen.

106.

Bent u bereid de Minister van Justitie en Veiligheid te vragen om het College van procureurs-generaal te verzoeken om in een ambtsbericht te rapporteren over de stand van zaken van het onderzoek van het OM naar uw aangifte tegen de Belastingdienst en het onderzoek naar burgeraangiften tegen (ex-)ambtenaren van de Belastingdienst, teneinde de Minister van Justitie en Veiligheid in de gelegenheid te stellen de Kamer over de stand van dit onderzoek te informeren?

Antwoord:

Ik verwijs u naar mijn brief van 7 januari jl. over het OM inzake de aangifte (Kamerstuk 31 066, nr. 768).

107.

Herinnert u zich het verzoek van de commissie Financiën van 26 november 202037 naar aanleiding van de niet-volledige beantwoording van vragen over de reactie op het rapport van de AP over de verwerking van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag, waarin is geconstateerd dat een deel van de door de leden van de CDA-fractie gestelde vragen nog niet was beantwoord en is verzocht de desbetreffende vragen alsnog te beantwoorden? Herinnert u zich ook het daarbij gedane verzoek om een bijlage bij een notitie uit januari 2020, over de aanwezigheid van nationaliteit in de systemen van de Belastingdienst, te verstrekken? Wilt u deze bijlage en de beantwoording van de nog openstaande vragen over het rapport van de AP tezamen met de beantwoording van deze feitelijke vragen over het verslag van de POK aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord:

Ja. Deze antwoorden worden uiterlijk 18 januari aan uw Kamer toegezonden.

108.

Kunt u toelichten wat de stand van zaken is rond een eventuele sanctie van de AP? Wat is de formele reactie geweest van de Belastingdienst richting de AP op de voorgenomen sanctie? Kunt u de Kamer een afschrift doen toekomen van dit schrijven?

Antwoord:

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft nog geen handhavingsbesluit genomen rond een eventuele sanctie van de AP.

Op 13 augustus 2020 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens laten weten voornemens te zijn te gaan handhaven. De Minister van Financiën is, als verwerkingsverantwoordelijke, in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven.

De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane heeft bij brief van 10 september 2020 een zienswijze gegeven. De zienswijze volgt de kabinetsreactie van 17 juli 2020.38

Na afloop van de handhavingsprocedure van de AP, zullen wij de Kamer de correspondentie rondom deze procedure toesturen.

109.

Hoe vaak is de toeslagenaffaire de afgelopen vier jaar besproken in de wekelijkse ministerraad en/of andere overleggen waaraan de ambtelijke leiding of de bewindspersonen van het Ministerie van Financiën deelnemen?

Antwoord:

De problematiek rondom de kinderopvangtoeslag is voor het eerst op 10 mei 2019 in de ministerraad besproken. Daarna is de problematiek nog zo’n dertig keer besproken in de ministerraad. Dit onderwerp is geregeld besproken in verschillende intra- en interdepartementale overleggen, waaronder overleggen van het MT Toeslagen en MT Belastingdienst, de bestuursraad en ministerstaf van Financiën, het Strategisch Crisisteam Toeslagen, ad-hoc en reguliere overleggen met bewindspersonen en het SG-overleg. Het aantal overleggen waarbij dit onderwerp in de afgelopen vier jaar op enige wijze aan de orde is geweest is niet met zekerheid vast te stellen. Wel is duidelijk dat de problemen bij toeslagen in toenemende mate onderwerp van gesprek zijn geweest in verschillende gremia, met name vanaf het voorjaar van 2019 Zie in dit verband ook het informatiepunt Kinderopvangtoeslag, waar u verschillende overlegstukken kunt terugvinden die betrekking hebben op dit onderwerp.

110.

Klopt het dat het Ministerie van Financiën heeft meegewerkt aan verzoeken van De Correspondent ten behoeve van de publicatie «Zo hadden we het niet bedoeld»? Welk contact of afstemming is er geweest met de betreffende journalist(en) over het voorziene moment van (online) publicatie van «Zo hadden we het niet bedoeld»? Is in zulke contacten en afstemming en overleg ook de voorziene publicatiedatum van Wob-verzoeken over het MT Toeslagen en MT Belastingdienst aan de orde gekomen?

Antwoord:

Het ministerie heeft enkele feitelijke vragen van een journalist van De Correspondent feitelijk beantwoord. Daarnaast heeft een juridisch deskundige van het ministerie naar aanleiding van het contact met de journalist een toelichting gegeven over de werkwijze van Toeslagen.

Er heeft geen afstemming plaatsgevonden over een publicatiedatum.

111.

De journalist beweert achtergrondgesprekken te hebben gevoerd met het ministerie en (oud-)ambtenaren, alsmede stukken te hebben ingezien. Klopt dit?

Antwoord:

Het Ministerie van Financiën heeft een gesprek gefaciliteerd waarin een juridisch deskundige een toelichting heeft gegeven op de werkwijze van Toeslagen. Het Ministerie van Financiën verstrekt geen stukken aan media, voor zover deze stukken niet reeds openbaar zijn of terstond openbaar zullen worden. Datzelfde geldt voor het geven van inzage in stukken.

Het Ministerie van Financiën kan niet vaststellen of (oud-)ambtenaren op eigen gelegenheid, en daarmee buiten het zicht van het departement, contact hebben met media.

112.

Bent u zich ervan bewust dat in concepten van de eindversie van dit boek, dat medio oktober 2020 op grote schaal circuleerde, gebruik is gemaakt van interne informatie uit interne notities, waarover de Kamer (nog) niet was geïnformeerd, waaronder informatie uit de review van 7 juni 2019? Heeft uw ministerie, of hebben (oud-)medewerkers van uw ministerie, deze interne informatie verstrekt, dan wel hebben zij inzage gegeven in interne notities, die eerder onttrokken zijn aan Wob-procedures en onttrokken aan de informatievoorziening richting Kamer?

Antwoord:

Het Ministerie van Financiën verstrekt geen stukken aan media, voor zover deze stukken niet reeds openbaar zijn en terstond openbaar zullen worden. Datzelfde geldt voor het geven van inzage in stukken.

Het Ministerie van Financiën kan niet vaststellen of (oud-)ambtenaren op eigen gelegenheid, en daarmee buiten het zicht van het departement, contact hebben met media.

113.

Bent u zich ervan bewust dat in conceptversies van het manuscript (eenzijdig) wordt geciteerd uit vertrouwelijke correspondentie tussen een advocate en het ministerie en/of de Belastingdienst/Toeslagen? Heeft u op grond van de integriteitscodes of vermoedens van schending van de geheimhoudingsplicht een onderzoek laten instellen naar hoe het kan dat dergelijke informatie op straat komt?

Wat zijn de aangewezen procedures bij vermoedens van integriteitsschendingen of schending van de geheimhoudingsplicht, of schending van het ambtsgeheim? Zijn die procedures in dit geval opgevolgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?

Antwoord:

Het Ministerie van Financiën kan niet vaststellen of (oud-)ambtenaren op eigen gelegenheid, en daarmee buiten het zicht van het departement, contact hebben met media.

Vermoedens van integriteitsschendingen kunnen gemeld worden bij onder andere de leidinggevende(n), een vertrouwenspersoon, het meldpunt bij het Onderzoeksbureau integriteit Financiën, bij de onafhankelijke Commissie Integriteit Financiën (extern) of bij de Personeelsraadspersonen (extern). Indien sprake is van een vermoeden van een integriteitsschending, dan kan de werkgever besluiten tot een feitenonderzoek. Een eventueel onderzoek wordt uitgevoerd conform de rijksbrede Baseline intern persoonsgericht onderzoek. Na de afronding van een onderzoek is het aan de werkgever om een beslissing te nemen over een eventueel vervolg.

Eventuele onderzoek(en) naar de genoemde concrete situatie zijn persoonsgerichte onderzoek(en). Het is vast gebruik dat ik uw Kamer niet informeer over individuele personele aangelegenheden.

114.

Wanneer ontving het ministerie en wanneer ontvingen medewerkers van het ministerie of Belastingdienst/Toeslagen concepten van dit boek in het kader van hoor- en wederhoor? Welk commentaar is door het ministerie en door medewerkers gegeven op concepten van dit boek? Is daarbij gewezen op fouten, onjuistheden, verdraaiingen en weglatingen van relevante context? Kunt u de correspondentie over de publicatie naar de Kamer sturen?

Antwoord:

De Directie Communicatie van het ministerie heeft medio oktober een concept ontvangen in het kader hoor en wederhoor. Zoals gebruikelijk wijst het Ministerie van Financiën media die publicaties voorleggen op feitelijke onjuistheden aangaande het departement.

115.

Is het waar dat woordvoerders van Financien en/of de Belastingdienst/Toeslagen journalisten proactief hebben benaderd en gewezen op de eerste online publicatie van delen van dit boek, voorafgaand aan de verhoren van de POK? Is dit een gebruikelijke werkwijze? Maakte dit onderdeel uit van een mediastrategie? Met welk doel?

Antwoord:

Nee.

116.

Klopt het tevens dat de publicatie van de eerste hoofdstukken, aan de vooravond van de verhoren van de POK, actief verspreid is binnen de Belastingdienst en het Ministerie van Financien? Zo ja, wie besloot hiertoe?

Antwoord:

De Directie Communicatie informeert medewerkers van het ministerie en de Belastingdienst dagelijks over artikelen en publicaties die relevant zijn voor de organisatie.

117.

Heeft over deze mediastrategie afstemming plaats gevonden met de ambtelijke en politieke leiding? Wanneer? Welke argumenten en overwegingen lagen ten grondslag aan deze mediastrategie? Wat was de beoogde uitkomst?

Antwoord:

Het is dagelijks gebruikelijk dat de Directie Communicatie medewerkers van het ministerie en de Belastingdienst informeert over artikelen en publicaties die relevant zijn voor de organisatie.

118.

Kunt u documenten die zien op de mediastrategie van het ministerie rond de POK en verhoren naar de Kamer sturen? Alsmede de strategie die is gehanteerd gedurende de ontwikkeling van de toeslagenaffaire?

Antwoord:

Het Ministerie van Financiën heeft rond de POK een communicatieplan opgesteld, dat zich primair richtte op het informeren en betrekken van medewerkers. Er is geen mediastrategie gemaakt.

119.

Klopt het dat de Minister-President en de Minister van Financiën tijdens de bijeenkomst in Rijswijk (januari 2020) geïnformeerd zijn over signalen over (beroepsmatige) discriminatie? Welke acties hebben beide bewindspersonen sindsdien ondernomen?

Antwoord:

Tijdens de bijeenkomst in de Broodfabriek met 325 ouders, zijn door verschillende ouders zorgen geuit en opmerkingen gemaakt over discriminatie. Dit waren zorgelijk geluiden, maar helaas waren deze niet nieuw. Vanaf mei 2019 toen de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek is gestart naar het gebruik van nationaliteit bij Toeslagen, is dit onderwerp in diverse kamerbrieven van mijn ambtsvoorganger al aan de orde is gekomen. Tevens komt in gesprekken die ik met ouders voer ook naar voren dat zij hebben gevoeld dat doordat zij een dubbele nationaliteit hebben, zij anders behandeld zijn.

In de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK is het kabinet nogmaals helder: discriminatie kan en mag niet. De AP heeft in juli 2020 geconstateerd dat blijkt dat de tweede nationaliteit is gebruikt in verwerkingen waar dit niet had gemogen. Bewust of onbewust is daarmee een ongelijkheid gecreëerd en in stand gehouden. Dat is hoe dan ook ontoelaatbaar en dat moet voorkomen worden. De afgelopen periode hebben Toeslagen en de Belastingdienst stappen gezet om herhaling te voorkomen. Zo zijn alle gegevens over dubbele nationaliteit die nog in de systemen van Toeslagen stonden verwijderd. Ook is het kenmerk nationaliteit verwijderd uit de risicoselectiemodellen van Toeslagen. Misschien wel belangrijker is dat medewerkers zich voldoende bewust zijn van de regels over het gebruik van gevoelige persoonsgegevens zoals nationaliteit. En dat discriminatoire of denigrerende uitlatingen op de werkvloer niet worden getolereerd en door anderen als kwetsend wordt ervaren. Aan dit onderwerp zal in het kader van de cultuurprogramma’s bij de Belastingdienst en Toeslagen bijzondere aandacht worden besteed. Tevens zullen medewerkers worden gevraagd om wanneer zij dit soort signalen tegenkomen dit altijd te melden bij het bevoegd gezag, zodat dit passend kan worden opgevolgd. Bij de vierde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de hersteloperatie van Toeslagen (vermoedens van) discriminatie adresseert. Als Toeslagen in de behandeling van dossiers ziet dat discriminatie een rol heeft gespeeld bij de terugvordering van toeslagen, hebben gedupeerde ouders recht op de compensatieregeling. Daarnaast heeft Toeslagen afspraken gemaakt met het College voor de Rechten van de Mens. Het College is een onafhankelijke organisatie die de mensenrechten in Nederland beschermt en oordelen geeft over discriminatiezaken. Als ouders het vermoeden hebben dat er sprake is geweest van discriminatie kunnen zij het College vragen om een oordeel in hun zaak. Het College oordeelt vervolgens of er sprake is geweest van discriminatie. Toeslagen neemt dit oordeel altijd over. Voor alle ouders die zich melden bij de organisatie herstel Toeslagen (UHT) kijken wij ook zelf in het dossier van een ouder of we kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van discriminatie. Uiteraard stellen we de ouder daar dan van op de hoogte. Ook dan krijgen gedupeerde ouders de compensatieregeling.

Naar aanleiding van de berichtgeving in de media over specifieke signalen die ouders zouden hebben afgegeven over racistisch taalgebruik en dat dit zou zijn opgenomen in verslagen van de bijeenkomst in Rijswijk, is Toeslagen verzocht dit grondig uit te zoeken. Het in de media genoemde verwerpelijke woord «zwartjes» is niet in de dossiers van deze ouders aangetroffen. Wel is dit woord in andere documenten aangetroffen met een hoofdletter als familienaam (zie voor een nadere toelichting ook het antwoord op vraag 133). Verder is in de aantekeningen van de gesprekken aan één van de 32 gesprekstafels teruggevonden dat het volgende specifieke signaal is opgenomen over mogelijke discriminatie:

«Twee van de ouders hebben in hun dossiers meerdere racistische uitingen staan. Onder meer getekende «bananenboten» met (quote ouder:) «zwarte pieten zal ik maar zeggen met dikke lippen en grote oorbellen». Daarnaast staan er ook dingen in als «Pakjesdag».

Deze dingen leiden er toe dat mensen zich niet serieus genomen voelen en weggezet als ondergeschikt/tweederangs. Men ervaart dat ze geen eerlijke kans hebben gehad in het proces. Daar komt bovenop dat heel veel in het dossier is zwartgelakt, maar de kwetsende dingen zijn wel zichtbaar.»

Op basis hiervan heeft Toeslagen gezocht welke ouders dit zouden kunnen betreffen, of er sprake was van mogelijk discriminerende uitingen in hun dossiers en welke acties zouden moeten volgen. Hieruit volgt dat in de dossiers van een aantal ouders aan deze tafel een afbeelding is gevonden van een boot. Deze afbeelding was opgenomen in een e-mailwisseling tussen medewerkers van de Belastingdienst over de (inmiddels failliete) kinderopvanginstelling ’t Voortvarend Scheepje op Goerée Overflakkee waar in 2014 sprake is geweest van een inval van de FIOD. In de bijlage treft u deze e-mail en afbeelding aan39. In de dossiers van de ouders zat ook correspondentie met taalgebruik zoals «geen woorden maar daden» en «afpakjesdag», waar uw Kamer eerder over geïnformeerd is met de kabinetsreactie op het eindadvies van de AUT van 15 november 2019.

Uit aantekeningen van de verschillende gesprekstafels in de Broodfabriek komen daarnaast algemene opmerkingen van ouders naar voren als:

«Alle ouders met dubbele nationaliteit en/of buiten NL geboren, hebben vanaf begin gevoeld dat ze anders behandeld werden. Ze geven aan dat ze op papier hetzelfde zijn, maar dat niet zo voelen en ervaren. Men heeft het idee dat ze extra moeten bewijzen.»

«[Quote ouder]:De Belastingdienst doet aan etnisch profileren; kijk om je heen en zie hoeveel personen hier van buitenlandse afkomst zijn».

«De ouders stellen ook vragen over discriminatie. Niet alleen zie je dat aan de mensen die nu vandaag hier binnen zijn. Er zitten, geven zij aan, bijna geen Nederlanders tussen. Maar ook weten zij dat degene uit de CAF-11- zaak die als enige ruim € 60.000 heeft ontvangen, een Nederlander is en dat alle andere ouders met een allochtone achtergrond bijna tien keer minder hebben gehad. Dat bevreemdt hen.»

«Ook geven zij aan dat sprake was van discriminatie. Eén van de burgers geeft aan dat bij een balie van de Belastingdienst onbeschoft is gevraagd of een tolk nodig was voor een vrouw van allochtone afkomst, maar die vloeiend Nederlands sprak en al sinds 1980 in Nederland woont.»

«[Quote ouders] Het valt me op dat wij allemaal een buitenlandse achternaam en achtergrond hebben. Ook als ik om mij heen kijk. Of een dubbele nationaliteit. Maar ik voel me Nederlander! Worden we nu beoordeeld op onze achternaam? Ik bleef volhouden dat dat niet gebeurde in dit land. Maar dat durf ik nu niet meer te zeggen. Het gebeurt echt! Zo pijnlijk dat de overheid dit doet. Het vertrouwen is weg. Wat kan ik nu nog van de overheid verwachten?»

«[Quote ouder] We kregen zelfs de opmerking te horen: «bel uw ambassade maar», terwijl we gewoon Nederlanders zijn. We zijn overtuigd dat er racial profiling heeft plaatsgevonden. Dat moet zichtbaar gemaakt worden.»

«Een aantal burgers hebben het gevoel dat er sprake is geweest van etnisch profileren. Een burger kreeg zelfs te telefonisch te horen dat «niet in die groep valt, omdat zij Nederlands is».

Met uitzondering van mogelijk deze laatste opmerking blijkt uit het integrale verslag met aantekeningen van alle gesprekstafels dat deze opmerkingen niet zijn genoemd in aanwezigheid van de Minister-President en de Minister van Financiën. Dit doet niets af aan het feit dat het betreurenswaardig is dat ouders dit hebben meegemaakt. De Minister van Financiën heeft het integrale verslag van 76 pagina’s als bijlage ontvangen bij de notitie en kamerbrief met het openbare verslag over de bijeenkomst in de Broodfabriek. Dit was enkel ter informatie gevoegd en lezenswaardige passages waren in de notitie niet gemarkeerd. In de bijlage treft u de voornoemde notitie en de conceptkamerbrief met het openbare verslag aan. Het integrale verslag met de aantekeningen van alle gesprekstafels leg ik om de privacy van ouders te waarborgen vertrouwelijk bij u ter inzage40.

120.

Kunt u alle adviezen over ambtsmisdrijven (ambtelijk en politiek) die de regering ontvangen heeft (van ambtenaren of extern van bijvoorbeeld de landsadvocaat) opsommen? En kunt u die aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord:

Voor zover deze vraag ziet op de adviezen over ambtsmisdrijven met betrekking tot de problemen met de kinderopvangtoeslag verwijs ik u naar de brief41 van 27 mei 2020 waarin deze opsomming reeds is gegeven. Daarnaast heb ik uw Kamer op 4 juni 202042 en op 15 december 202043 aanvullend een tweetal documenten in dit kader gestuurd. Tot slot is in dit kader het memorandum44 van de heer Biemond van belang dat ik op 19 mei 2020 aan uw Kamer heb verzonden. Voor het overige zijn mij geen adviezen bekend.

121.

Kunt u een uitputtend overzicht geven welke stappen zijn gezet of in 2021 worden gezet om het gebruik van de dubbele nationaliteit in risicoprofielen en algoritmes te voorkomen? Zijn er nog situaties waarin etniciteit of een dubbele nationaliteit door de rijksoverheid wordt gebruikt in risicoprofielen? Welke stappen zijn gezet om dit gebruik te stoppen?

Antwoord:

Een eerste belangrijke stap is het verwijderen van informatie over dubbele nationaliteiten van personen met een Nederlandse nationaliteit uit het basisregistratiesysteem voor de registratie van persoonsgegevens van de Belastingdienst (BVR). Dit is op 23 juli 2015 gebeurd. Systemen en applicaties die enkel informatie uit deze registratiesystemen gebruiken, ontvangen in beginsel vanaf die datum dus geen informatie meer over een dubbele nationaliteit. De landelijke risicomodellen en selectieregels van het DG-Belastingdienst zijn voorbeelden van dergelijke systemen.

Daarnaast zijn er bij de Belastingdienst verschillende inventarisaties en uitvragen uitgevoerd. Als hieruit bleek dat ergens informatie over dubbele nationaliteit was opgeslagen of werd gebruikt, zijn er beheersmaatregelen genomen. Dit gebeurde uiteraard ook als er interne signalen waren dat ergens dubbele nationaliteiten zijn gebruikt of verwerkt. Zo is op 15 mei jongstleden een selectieregel aangepast, die zodanig was opgesteld dat deze ook informatie over dubbele nationaliteiten kon meewegen. Daarnaast zijn er maatregelen getroffen, toen in het najaar van 2020 bleek dat er nog aantekeningen met dubbele nationaliteiten waren opgenomen in de vrije tekstvelden van BVR. Alle aantekeningen zijn toen uit BVR gehaald en veilig gesteld en er is beoordeeld welke aantekeningen weer teruggeplaatst konden worden.

In de zomer van 2020 is ook gestart met een uitvraag onder medewerkers naar mogelijke lijsten met risico- en fraudesignalen. Hierbij zijn lijsten veiliggesteld voor verdere analyse en eventueel noodzakelijke maatregelen, variërend van het permanent buiten gebruik laten van de lijsten tot het aanpassen van procesbeschrijvingen en werkinstructies.

Daarnaast toetst de Belastingdienst de ongeveer aanwezige 900 applicaties op het gebruik van nationaliteit en aanverwante gegevens zoals geboorteplaats. Vervolgens wordt vastgesteld of het registreren en gebruiken van nationaliteit of tot nationaliteit herleidbare gegevens conform de geldende wet- en regelgeving plaatsvindt. Terwijl deze inventarisatie loopt, onderzoeken we of het mogelijk is vrije tekstvelden in de applicaties automatisch te analyseren. Applicaties die niet voldoen aan de wet- en regelgeving worden direct aangepast. De analyse wordt volgens de planning in het eerste kwartaal van dit jaar afgerond.

Zoals bij het antwoord op vraag 63 aangegeven zijn in de systemen van toeslagen de 2e nationaliteiten geschoond. Het gegeven 2e nationaliteit kan daardoor sowieso niet worden gebruikt ten behoeve van risico selectie of algoritmes. Overigens wordt door toeslagen op dit moment überhaupt geen gebruik gemaakt van risico profielen of algoritmes ten behoeve van handhaving.

De Douane haalt informatie op uit BVR. Volledigheidshalve wordt verwezen naar wat eerder in dit antwoord is opgemerkt ten aanzien van incidentele fouten in de automatische overdracht.

Bij de Douane heeft in het derde kwartaal van 2020 een onderzoek plaatsgevonden naar de wettelijke grondslagen van het gebruik van nationaliteit. Dit onderzoek is ook aangekondigd in de brief van 15 september 2020 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 934, nr. 35). Uit dit onderzoek is gebleken dat er drie applicaties zijn waarin het gegeven van tweede nationaliteit zichtbaar zou kunnen zijn. Het betreft hier data die we niet gebruiken, maar die meegeleverd wordt als «sleepdata» en wordt niet verder verwerkt. Na deze constatering is direct gestart met het niet meer tonen van het gegeven tweede nationaliteit. Er is tevens opdracht gegeven om een impactanalyse te maken hoe de gegevens adequaat verwijderd kunnen worden. Daarnaast is de AP hierover geïnformeerd. Het resultaat van het onderzoek in oktober leverde eveneens op dat, door het aanpassen van de business rules, het gegeven dubbele nationaliteit niet opgenomen wordt in nog te realiseren applicaties.

Het Ministerie van SZW is aan de slag om samen met UWV en SVB een inventarisatie te maken over de wijze waarop binnen de sociale zekerheid gebruik wordt gemaakt van nationaliteit in wetten, regelingen, procedures en risicomodellen. Hierbij gaan we ook kijken naar uitvoeringspraktijk en cultuur. Het kabinet zal deze inventarisatie Rijksbreed oppakken voor alle ministeries en uitvoeringsorganisaties.

Tot slot zou ik nog willen verwijzen naar de handreiking «systeemprincipes voor non-discriminatie» die de bewindslieden van BZK lieten ontwikkelen door de Universiteit van Tilburg. De handreiking moet met name systeembouwers in staat stellen om discriminerende patronen in data zoveel mogelijk te identificeren, te voorkomen en te bestrijden. Het kan gaan om discriminatie die direct, maar ook indirect kan verwijzen naar wettelijk beschermde persoonskenmerken, zoals nationaliteit. In de handreiking is een vertaalslag gemaakt van de belangrijkste juridische kaders naar operationele ontwerpprincipes. De handreiking wordt in januari 2021 naar uw Kamer gestuurd. Het doel is om in 2021 de handreiking op diverse plaatsen binnen de overheid toe te passen.

122.

Zijn er sinds het verschijnen van het onderzoek van de AP nieuwe signalen over beroepsmatige discriminatie door de rijksoverheid naar boven gekomen? Zo ja, welke?

Antwoord:

De overheid is gehouden aan artikel 1 van de Grondwet en dient allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk te behandelen. Het is ontoelaatbaar als vooroordelen tot discriminatie leiden. Het is de opdracht van iedere overheidsorganisatie om dat te voorkomen en bestrijden. Daar is onze inzet op gericht. Ook buiten de Belastingdienst en Toeslagen blijft het kabinet dan ook alert op signalen over oneigenlijk gebruik van nationaliteit of discriminatie op enige grond. Ik verwijs hiervoor naar de kabinetsreactie. Momenteel zijn mij geen nieuwe signalen ter ore gekomen sinds het verschijnen van het onderzoek van de AP. Zie ook het antwoord op vraag 119 en 133.

123.

Wie was de hoogste ambtenaar in rang die ervan wist dat de Belastingdienst ervoor koos het advies van de Landsadvocaat uit 2009 zo te interpreteren dat er een alles-of-niets benadering ontstond?

Antwoord:

In de brief van 4 december 2020, nr. 2020–240203, is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de context van het conceptadvies van de Landsadvocaat uit 2009 en over wat ermee is gebeurd, voor zover dit op dat moment kon worden gereconstrueerd. In de tussentijd zijn er geen nieuwe inzichten opgekomen. Zoals aangegeven in de brief is het conceptadvies binnen Belastingdienst/Toeslagen gebruikt ter gedachtevorming voor de aanpak van de pré CAF-zaak de Appelbloesem, en dan in het bijzonder in situaties waarbij in het contract een verdeling werd gemaakt van de ontvangen kinderopvangtoeslag tussen het gastouderbureau, de gastouder en de vraagouder (en dus geen eigen bijdrage werd betaald). Het is alsdan aan de Belastingdienst/Toeslagen om in het kader van de wetstoepassing een standpunt in te nemen over het recht op kinderopvangtoeslag, waarbij ontvangen adviezen van bijvoorbeeld de Landsadvocaat uiteraard zorgvuldig (moeten) worden meegewogen. Het door de Belastingdienst/Toeslagen ingenomen standpunt is in 2012 en volgende jaren ook door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd. Zoals uit genoemde brief van 4 december 2020 volgt is de door Belastingdienst/Toeslagen in 2009 gehanteerde interpretatie aan de orde gesteld in het – toenmalige – MT Toeslagen en is deze gemeld aan het – toenmalige – MT Belastingen.

124.

Waarom geeft het kabinet geen openbaarheid over het conceptadvies van de landsadvocaat uit 2009 op gronden van de vertrouwensband tussen cliënt en advocaat, terwijl reeds inhoudelijk duidelijk is wat het conceptadvies is dat destijds door de Landsadvocaat (vertrouwelijk) is verstrekt?

Antwoord:

Het kabinet heeft gelet op het uitzonderlijke karakter van de gebeurtenissen rondom de kinderopvangtoeslag en de ernst van deze zaak, besloten om bij wijze van uitzondering ook de adviezen van de Landsadvocaat die ter inzage zijn verstrekt aan de POK openbaar te maken. Dit geldt ook voor het conceptadvies van de Landsadvocaat van 2009.

Voor de lijn van het kabinet met betrekking tot de openbaarmaking van nieuwe adviezen van de Landsadvocaat wordt verwezen naar de kabinetsreactie. Deze documenten worden bij deze feitelijke vragen openbaar gemaakt45.

125.

Hoe verhoudt het advies van de Landsadvocaat uit 2009 dat er proportioneel teruggevorderd kan worden zich juridisch tot artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)?

Antwoord:

Het conceptadvies van de Landsadvocaat uit 2009 berust op een interpretatie van de op dat moment geldende wetgeving. Dit geldt eveneens voor het door de Belastingdienst/Toeslagen ingenomen standpunt. Bij een onduidelijkheid of een geschil over de wetsuitleg is het vervolgens aan de (hoogste) rechter om te oordelen over de rechtens juiste uitleg van de relevante wettelijke bepalingen. Tot de uitspraken van 23 oktober 2019 was het vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen, het gehele bedrag van de voor de kinderopvang verschuldigde kosten moest zijn voldaan. Indien een deel van de kosten aantoonbaar niet was voldaan, bestond – enige nuanceringen daargelaten – in het geheel geen recht op toeslag (ook niet voor een evenredig deel). Voor zover het conceptadvies van de Landsadvocaat van een andere visie uitging werd die – tot oktober 2019 – dus niet gedeeld door de hoogste rechter. Het oordeel van de Afdeling berustte hierbij overigens meer op de wettelijke bepalingen van de Wko en artikel 18 van de Awir dan op artikel 26 van de Awir. Bestond aldus geen recht op kinderopvangtoeslag dan bood artikel 26 van de Awir volgens de Afdeling vervolgens ook geen mogelijkheid om een hieruit voortvloeiende terugvordering van de verleende voorschotten te matigen. Sinds oktober 2019 ziet de Afdeling in de wettelijke bepalingen van de Wko en artikel 18 van de Awir wel ruimte voor een (meer) proportionele benadering.

126.

Waarom is ervoor gekozen de interpretatie van het conceptadvies van de Landsadvocaat uit 2009 via de juridische route (via de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) in plaats van de politieke route te bestendigen?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op de vragen 123 en 125. Indien zich bij de uitvoering van een toeslag een rechtsvraag voordoet, is het aan De Belastingdienst/Toeslagen om op basis van een wetsuitleg een standpunt in te nemen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de relevante wettelijke bepalingen zodanig geïnterpreteerd dat bij het niet betalen van de eigen bijdrage in de voorliggende zaken in het geheel geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Dit had anders gemoeten. Dit standpunt is vervolgens door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.

127.

Waarop baseert het Ministerie van Financiën het beeld dat het memo van de Belastingdienst van eind 2014 over hoge terugvorderingen wel degelijk besproken is met de Minister van SZW? Welke specifieke indicatie geeft de door Financiën opgestelde tijdlijn op dit punt?

Antwoord:

De zin «Beeld is dat de problematiek c.q. het voorstel binnen SZW wel besproken is met de Minister van SZW, maar uiteindelijk besloten is er niets mee te doen» is opgenomen in een mail bij een set stukken aan de AUT. Het is niet te reconstrueren waar deze opvatting op is gebaseerd.

128.

Op basis waarvan baseert SZW dat het memo van Financiën uit 2014 waarin zorgen geuit worden over hoge terugvorderingen de Minister van SZW niet bereikt heeft?

Antwoord:

In opdracht van het Ministerie van SZW heeft een onafhankelijk projectteam gezocht naar documenten waarin sprake is van een uitwisseling van signalen van en met de Belastingdienst/Toeslagen over de problematiek van de eigen bijdrage en wat er met die signalen is gedaan (Onderzoek Signalen Kinderopvangtoeslag SZW, Kamerstuk 31 066, nr. 695). Hieruit blijkt dat er wel een begin is gemaakt met de zogenaamde Kerstnota, maar blijkt niet dat de nota aan de Minister is gestuurd.

129.

Wie is er verantwoordelijk voor dat het memo van Financiën uit 2014 waarin zorgen geuit worden over hoge terugvorderingen de Minister van SZW niet bereikt heeft?

Antwoord:

Dat is niet uit het Onderzoek Signalen Kinderopvangtoeslag SZW (Kamerstuk 31 066, nr. 695) te herleiden. De laatste handelingen ten aanzien van de zogenoemde «Kerstnota» vonden in oktober 2015 plaats. Uit Digidoc blijkt dat iemand met de bevoegdheid om namens de directeur de nota goed of af te keuren (maar niet de directeur zelf) de auteur van de nota heeft gevraagd de nota te archiveren. Dat is gebeurd op 26 oktober 2015.

130.

Waarom liet het Ministerie van SZW aan de AUT weten dat discussie over het memo van de Belastingdienst over hoge terugvorderingen van eind 2014 naar de politieke achtergrond verdween, terwijl het Ministerie van Financiën aan de AUT duidelijk maakt dat het voorstel al in februari 2015 is afgeschoten en die politieke ontwikkelingen na februari plaatsvonden? Is hier sprake van onjuist informeren van de AUT door het Ministerie van SZW?

Antwoord:

De AUT is destijds geïnformeerd op basis van de toen beschikbare informatie. Het Onderzoek Signalen Kinderopvangtoeslag SZW (Kamerstuk 31 066, nr. 695) heeft laten zien hoe de discussie naar de achtergrond verdween en niet op politiek niveau is opgepakt tussen het Ministerie van SZW en het Ministerie van Financiën. De lezing van Financiën is gebaseerd op interpretatie van informatie die binnen dat ministerie beschikbaar was. Dit kan aan de kant van SZW, ook na het onderzoek, niet gestaafd worden met de bij het Ministerie van SZW beschikbare documenten.

131.

Is aan de AUT gemeld dat de tweede nationaliteit werd gebruikt in de risicomodellen, zoals Toeslagen in september 2019 reeds meldde aan de AP?

Antwoord:

De AUT heeft informatie gekregen over het gebruik van nationaliteit in het risicoclassificatiemodel bij Toeslagen. Hierbij werd aangegeven dat Nederlanderschap/niet-Nederlanderschap één van de bovengenoemde indicatoren was. Bij een dubbele nationaliteit, waaronder de Nederlandse, werd uitgegaan van Nederlanderschap.

132.

Vindt het kabinet dat het verslag «Ongekend Onrecht» van de POK laat zien dat de onafhankelijkheid van de AUT in het geding is geweest doordat de voorzitter van deze commissie, de heer Donner, jarenlang zelf een kwalijke rol heeft gespeeld in het toeslagenschandaal als vicevoorzitter van de Raad van State?

Antwoord:

De Adviescommissie Uitvoering Toeslagen heeft haar taak onafhankelijk kunnen uitvoeren. Deze onafhankelijkheid is naar het oordeel van het kabinet niet in het geding geweest. Anders dan in de vraag wordt aangenomen, kent de Raad van State een scheiding tussen de Afdeling bestuursrechtspraak en de Afdeling advisering. De vicepresident van de Raad van State is geen lid van de Afdeling bestuursrechtspraak; de Afdeling bestuursrechtspraak heeft een eigen voorzitter.46

133.

Kunt u bevestigen dat ambtenaren van de Belastingdienst in e-mails over «zwartjes» gesproken hebben?

Antwoord:

Vooropgesteld moet worden dat discriminatie volstrekt ontoelaatbaar is. Wanneer dergelijke terminologie zou worden gebruikt dan keur ik dat ten strengste af. Signalen van onjuist gebruik van gegevens zoals nationaliteit of discriminatie kunnen door gedupeerde ouders worden gemeld bij het College voor de Rechten van de Mens en ook bij de organisatie door wie iemand zich gediscrimineerd voelt, kan melding worden gedaan of een klacht worden ingediend. Deze signalen moeten altijd worden gemeld, passend worden opgevolgd en als nodig aanvullend worden onderzocht.

Daarom ben ik alert op signalen van uw Kamer in de media op dit soort taalgebruik. Er is afgelopen periode gezocht of woorden met deze strekking in stukken voorkomen.

Tot op heden is het betreffende woord niet gevonden in e-mails zelf, maar wel in bestanden die als bijlage bij e-mails waren gevoegd. Het betreft een woord met een hoofdletter die ziet op een familienaam en heeft hier geen discriminerende lading. Indien in de zoektocht alsnog documenten met het betreffende woord dan wel een ander woord met discriminerende lading opduiken, zal ik uw Kamer daarover informeren en zal intern onderzoek worden gestart en waar nodig gepast opgevolgd. Tevens zijn medewerkers en leidinggevenden gevraagd alert te zijn op dit soort termen en vraag ik eenieder die signalen heeft deze actief te delen. Op dit moment loopt intern één onderzoek naar een mogelijk discriminerende passage, waarover uw Kamer is geïnformeerd met de brief van 13 oktober 2020 (bijlage B).47 Zie verder ook het antwoord op vraag 5 en vraag 119.

134.

Biedt het spreken over «zwartjes» aanleiding om opnieuw aangifte te doen bij het OM, of zijn de gronden waarop aangifte bij het OM zijn gedaan reeds voldoende om ook het racisme in de uitingen van ambtenaren te onderzoeken?

Antwoord:

Vooropgesteld moet worden dat discriminatie ontoelaatbaar is. Wanneer dergelijke terminologie zou worden gebruikt dan keur ik dat ten strengste af. Signalen van onjuist gebruik van gegevens zoals nationaliteit of discriminatie kunnen worden gemeld bij het College voor de Rechten van de Mens; ook bij de organisatie door wie iemand zich gediscrimineerd voelt, kan melding worden gedaan of een klacht worden ingediend. Deze signalen moeten altijd worden onderzocht en passend worden opgevolgd. Zie voor het specifieke woord in uw vraagstelling het antwoord op vraag 133.

Op 19 mei jl. is er ook aangifte gedaan van beroepsmatige discriminatie. Het OM heeft de aangifte bestudeerd en op 7 januari jl. besloten geen vervolging in te stellen. Hierbij was het OM niet beperkt tot de aangifte. Het OM kon alle signalen betrekken in zijn oordeel. Ik verwijs u naar mijn brief van 7 januari jl. over het oordeel van het OM over de aangifte.

135.

Is het kabinet bereid om de notitie van 23 januari 2020 over interne risicomodellen bij Toeslagen incl. bijlage alsnog ongelakt naar de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De notitie en bijlage van 23 januari 2020 zijn bij het Wob-besluit niet openbaar gemaakt, omdat het buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek viel, dat specifiek zag op etnisch profileren bij Toeslagen. Er bestaat geen bezwaar tegen het verstrekken van het ongelakte document aan uw Kamer. Het document is wordt uiterlijk 18 januari naar uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 31 066, nr. 771).

136.

Wat hebben ambtenaren in de interne notitie van 23 januari 2020 aan de directeur-generaal van de Belastingdienst medegedeeld over de in de aanleiding van het memo gestelde vragen?

Antwoord:

In de notitie en bijlage van 23 januari 2020 is een samenvatting van een uitvraag naar het gebruik van nationaliteit opgenomen, bedoeld als discussiestuk voor het Directie Team van de Belastingdienst.

137.

Wat is er inmiddels bekend over het gebruik van de risicoselectie in de inkomstenbelasting? Welke stappen worden ondernomen om hier meer helderheid over te verschaffen? Wanneer zal hier totale helderheid over zijn?

Antwoord:

De Kamer is bij eerdere gelegenheden geïnformeerd over het gebruik van risicoselectie bij de behandeling van aangiften inkomstenbelasting. Dit heeft onder meer plaatsgevonden door middel van het Verslag van een schriftelijk overleg over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Datagedreven selectie van aangiften door de Belastingdienst»48, de Technische briefing over risicomodellen en selectieregels bij de Belastingdienst van 2 juli 2020, de brief van 10 juli 2020 over FSV onderzoek en projectcode 104349, en door middel van het feitenrelaas dat gevoegd is bij de met brief van 13 oktober 2020 van de Staatssecretarissen van Financiën over het onderzoek naar projectcode 104350. Zoals toegezegd door de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst zal hij de Kamer vóór het notaoverleg van 1 februari 2021 nader informeren over projectcode 1043.

138.

Wat is er inmiddels bekend over de manier waarop discriminatoire uitkomsten als gevolg van gebruik tweede nationaliteit in risicomodellen heeft geleid tot negatieve effecten voor mensen in andere domeinen van de sociale zekerheid, bijv. op gemeenteniveau? Welke stappen worden wanneer ondernomen om dit tot op de bodem uit te zoeken?

Antwoord:

Er zijn geen signalen zijn dat, op basis van gegevens van de Belastingdienst, bij andere onderdelen van de rijksoverheid, ongeoorloofd gebruik is gemaakt van nationaliteit. Het Ministerie van SZW is aan de slag om samen met UWV en SVB een inventarisatie te maken over de wijze waarop binnen de sociale zekerheid gebruik wordt gemaakt van nationaliteit in wetten, regelingen, procedures en risicomodellen. Hierbij gaan we ook kijken naar uitvoeringspraktijk en cultuur. Het kabinet zal deze inventarisatie Rijksbreed oppakken voor alle ministeries en uitvoeringsorganisaties. Het kabinet zal deze inventarisatie Rijksbreed oppakken voor alle ministeries en uitvoeringsorganisaties.

139.

Zijn er naast het in het verhoor van de POK voorgelezen sms-bericht over de «Rutte-doctrine» (gememoreerd in het verslag van de POK op blz. 87) andere ambtelijke documenten waarin daarover gesproken of daarnaar verwezen wordt? Zo ja, kunnen deze ongelakt aan de Kamer toegestuurd worden?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte van vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk 19 859, nr. 3, p. 14 en verder)

140.

Ziet het kabinet naar aanleiding van de schrijnende conclusies van het rapport aanleiding om haar interpretatie van welk soort informatie wel of niet onder een persoonlijke beleidsopvatting valt, te wijzigen?

Antwoord:

Het kabinet heeft in de conclusies van het rapport aanleiding gezien de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet. De andere gronden die vallen onder het belang van de staat zullen, indien aan de orde, gehanteerd blijven. Op zichzelf is het niet, of zo nodig vertrouwelijk, verstrekken van persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad onder artikel 68 van de Grondwet een geaccepteerde praktijk.51 Het stelsel van de ministeriële verantwoordelijkheid houdt immers in dat de Minister verantwoordelijk is voor het handelen van de ambtenaren die hij of zij in dienst heeft en alleen de Minister in het openbaar en politiek verantwoording aflegt over de door hem of haar gemaakte keuzes. Het kabinet wil niettemin meer openheid bieden over de afwegingen die ten grondslag liggen aan het beleid. Daarom wil het kabinet transparanter zijn bij het openbaar maken van stukken die zijn opgesteld voor intern beraad. Zie verder paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

141.

Kan het kabinet bevestigen dat er sprake is van een informatiecultuur waarin politieke belangen geregeld prevaleren boven wettelijke grondslagen tot informatievoorziening, zoals vastgelegd in de Awb en artikel 68 van de Grondwet?

Antwoord:

Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. De POK is zeer kritisch op de informatievoorziening vanuit ministeries aan hen. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet trekt zich deze

kritiek zeer aan. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

142.

Klopt het dat verschillende media, zoals de Volkskrant, artikelen hebben gepubliceerd op basis van stukken die destijds nog niet openbaar waren gemaakt, terwijl om die stukken door de Kamer en in Wob-verzoeken wel gevraagd is?

Antwoord:

Het Ministerie van Financiën verstrekt geen stukken aan media, voor zover deze stukken niet zien op een Wob-verzoek, reeds openbaar zijn of terstond openbaar zullen worden. Datzelfde geldt voor het geven van inzage in stukken.

Het Ministerie van Financiën kan niet vaststellen of (oud-)ambtenaren op eigen gelegenheid, en daarmee buiten het zicht van het departement, contact hebben met media. Zie ook het antwoord op vraag 113.

143.

Kan toegezegd worden dat de ADR in het onderzoek naar het memo over automatisch toekennen van de kwalificatie Opzet/Grove Schuld (O/GS) ook expliciet zal kijken naar wat de uiteindelijke gevolgen zijn geweest voor ouders hiervan?

Antwoord:

In de vierde voortgangsrapportage is het onderzoek en de daarin te beantwoorden deelvragen nader toegelicht. Nadat de uitkomsten bekend zijn, zal ik uw Kamer ook hierover nader informeren.

144.

Waarom is het memo over het automatisch toekennen van O/GS onlangs pas gevonden?

Antwoord:

Op 27 november jl. heb ik uw kamer per brief geïnformeerd over de verontrustende signalen ten aanzien van O/GS die naar voren kwamen uit de gesprekken met diverse gedupeerde (Kamerstuk 31 066, nr. 739). Dit gaf aanleiding tot het reconstrueren van de werkwijze die is gevolgd bij het stellen van O/GS-kwalificaties. Tijdens dit onderzoek is de memo aan het licht gekomen.

145.

Wie is er wanneer op de hoogte geweest van het bestaan van het onlangs teruggevonden memo, dat expliciteert dat er sprake zou zijn van automatische O/GS kwalificatie bij een bepaalde minimumschuld?

Antwoord:

In de week van 23 november 2020 is de memo op het vizier gekomen van de vaktechnische coördinator Invordering. Op 25 november zijn de DG, de plaatsvervangend SG en de SG op de hoogte gesteld van het bestaan van de memo. Op 26 november is de Staatssecretaris ingelicht en vervolgens op 27 november uw Kamer. Na het onderzoek van de ADR, zal ik uw Kamer ook hierover nader informeren.

146.

Heeft het Ministerie van Financiën er actief bij de AUT op aangedrongen dat het memo-Palmen alsnog aan de Commissie gestuurd diende te worden, omdat dit niet gaat om «zomaar allerlei stukken» maar een cruciaal document?

Antwoord:

Er is met de AUT niet gecommuniceerd over de memo-Palmen.

147.

Waar is het memo-Palmen in aanloop naar 4 juni 2019 vandaan gehaald?

Antwoord:

De Landelijk Vaktechnisch Coördinator heeft op 4 juni 2019 contact opgenomen met mevrouw Palmen naar aanleiding van de bespreking met de Staatssecretaris op die datum. Daarbij is het memo ter sprake gekomen en heeft de LaVACOj het memo van haar ontvangen.

148.

Is bekend wie er voor verantwoordelijk is dat het memo-Palmen in juni 2019 niet langer terug te zien was in de uiteindelijke factsheets?

Antwoord:

Nee, dit is niet bekend. Zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 41 in de Lijst van feitelijke vragen over drie brieven inzake CAF-11dat op 14 december 2020 aan uw Kamer is verzonden. werd de inhoud van de factsheets gedurende de betreffende weken gewijzigd en aangevuld. Onderwerpen en inhoud stonden niet vooraf vast, maar wijzigden op basis van nieuwe informatie of aandachtspunten.52

149.

Waarom is er in het MT in 2017 voor gekozen het memo Palmen in groepen te bespreken?

Antwoord:

Het memo Palmen werd niet in groepen maar in «een groep» besproken onder leiding van twee MT leden.

150.

Naar welke «groepen» is verwezen toen er in 2017 door het MT voor gekozen is het memo-Palmen in groepen te bespreken?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 149.

151.

Welke opties zijn in 2017 naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman door de Belastingdienst precies wel en niet onderzocht om tot compensatie over te gaan? En hoe is uit deze onderzochte opties de conclusie getrokken dat daar geen wettelijke mogelijkheid toe is?

Antwoord:

Er is bekeken welke mogelijkheden er zijn binnen het bestaande wettelijk kader. Daarbij is geconcludeerd dat het bestaande wettelijk kader geen ruimte gaf voor een andere uitkomst. Ik betreur dat toen geen andere afweging is gemaakt.

152.

Is in 2017 overwogen om een regeling te maken die compensatie mogelijk maakt? En zo nee, hoe is dan te verklaren dat de voormalige directeur Toeslagen heeft verklaard dat «alles gedaan» is om te kijken of tot zo’n compensatie overgegaan kon worden?

Antwoord:

Uit de POK komt duidelijk naar voren dat er bij de bewindspersonen en op de vakdepartementen in 2017 geen besef was van de werkelijke omvang van de problemen. De signalen – zoals de inhoud van het memo Palmen – bereikten de bewindspersonen onvoldoende. De signalen die wel doorsijpelden, waren gekoppeld aan incidentele zaken. Dat het probleem veel breder speelde, werd pas later duidelijk. Daarom is er in die tijd niet overwogen om een aparte regeling te maken om compensatie mogelijk te maken. Met de inzichten die de POK hebben opgeleverd, valt dit zeer te betreuren.

153.

In hoeverre zijn de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën op de hoogte geweest van de gebrekkige voortgang t.a.v. het instellen van proportioneel terugvorderen tussen juli 2018 en eind 2019?

Antwoord:

Na het informeren van de Tweede Kamer over de keuze van het kabinet voor de weg van verbeteringen binnen het bestaande stelsel in plaats van voor directe financiering, heeft de Staatssecretaris van SZW eind 2018 nader de Kamer geïnformeerd over de verbetervoorstellen. Een van ingezette stappen was de verkenning naar het proportioneel vaststellen van de kinderopvangtoeslag. In zijn brief van 11 juni 2019 schrijft Staatssecretaris van Financiën dat hij samen met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een meer proportionele benadering bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag verder verkent. In deze verkenning zijn de werkzaamheden die sinds december 2018 waren verricht in het verbetertraject KOT meegenomen. Deze werkzaamheden waren randvoorwaardelijk voor de besluitvorming op 9 oktober 2019. Achteraf gezien had dit sneller moeten worden uitgewerkt. Het kabinet blijft betreuren dat de signalen uit 2014 niet eerder waren opgepakt.

154.

Welk mensbeeld ligt volgens het kabinet ten grondslag aan het nietsontziende fraudebeleid?

Antwoord:

Zoals ik in één van mijn eerste brieven heb aangegeven is er in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag veel fout gegaan.53 Ouders zijn de dupe geworden van een combinatie van fraudebestrijding die soms gebaseerd was op vooringenomen handelwijzen en een mensbeeld dat heel veel mensen fraude plegen en daar hard tegen moet worden opgetreden Teven het ontbreken van de menselijke maat binnen Toeslagen, harde regelgeving met een buitenproportioneel «alles of niets»-karakter en een grote maatschappelijke en politieke druk om fraude te bestrijden. Wat de gedupeerde ouders als gevolg hiervan is overkomen, had nooit mogen gebeuren. Ik werk er dan ook hard aan om hen compensatie te bieden.

155.

Welk mensbeeld ligt volgens het kabinet ten grondslag aan het gegeven dat ouders zelf in zulke sterke mate, ook financieel, verantwoordelijk werden gehouden voor de kinderopvang, ook als dit fouten van het gastouderbureau zelf betrof?

Antwoord:

In het huidige toeslagenstelsel ligt naar het inzicht van dit Kabinet te veel verantwoordelijkheid bij de burger. Hierbij wordt uitgegaan van een zelfredzame burger die zelf goed kan inschatten waarop hij recht heeft en welke acties hij daarvoor moet ondernemen.54 Dit is het gevolg van de keuze voor een stelsel waarin de financiële toegankelijkheid voor zorg, huren en kinderopvang wordt geregeld via een toeslag. Aanbieders (zorgverzekeraars, woningcorporaties en kinderopvanginstellingen) brengen een min of meer marktconforme prijs in rekening en burgers met lagere inkomens kunnen met behulp van een toeslag deze prijzen betalen. De verantwoordelijkheid voor het aanleveren van actuele informatie over onder andere het inkomen en vermogen ligt bij de burger, omdat de overheid niet beschikt over actuele informatie over de persoonlijke omstandigheden van burgers. Uit het IBO Toeslagen blijkt dat deze manier van werken niet past bij wat redelijkerwijs van burgers verwacht mag worden. Zeker niet als wijzigingen samengaan met ingrijpende levenssituaties, zoals scheiding of het verliezen van een baan. Het stelsel leidt dus tot een aanzienlijke mentale belasting van burgers.55 In de kabinetsreactie op het eindverslag op de POK is dan ook opgenomen dat zal worden gestopt met Toeslagen in de huidige vorm.

156.

Zijn er gestructureerde empirische inzichten vergaard over de aard en omvang van fraude met de kinderopvangtoeslag binnen de context van de eigen bijdrage (dus niet van voor de eigen bijdrage) alvorens er over een proces van jaren heen harder op ingezet is? Bijvoorbeeld via onderzoeksrapporten of andere studies?

Antwoord:

Er zijn geen gestructureerde empirische inzichten vergaard over de aard en omvang van fraude met de kinderopvangtoeslag binnen de context van de eigen bijdrage. Indien niet voldaan werd aan de voorwaarde dat de kosten volledig werden aangetoond werd de kinderopvangtoeslag op nihil vastgesteld.

157.

Welke grondige empirische analyses over de aard en omvang van fraude heeft de ministeriële commissie fraudebestrijding gebruikt toen zij kabinetsbreed de hoofdlijnen voor anti-fraudebeleid heeft uitgezet? In hoeverre vindt het kabinet dat hier sprake is van «evidence-based policy»?

Antwoord:

De hoofdlijnen van de rijksbrede aanpak van fraude zijn opgesteld aan de hand van risicoanalyses van de betrokken departementen en het Openbaar Ministerie. Deze risicoanalyses geven vooral inzicht in de aard van de risico’s en zijn gebaseerd op ervaringen die destijds bekend waren bij voornoemde partijen.

158.

Heeft de POK alle stukken die zij opvroeg over risicomodellen ongelakt van het ministerie ontvangen? Welke overwegingen hebben hierbij een rol gespeeld?

Antwoord:

De POK heeft geen specifieke informatie opgevraagd over risicomodellen. Wel bevatten informatie die is aangeleverd in het kader van de verschillende informatievorderingen van de ondervragingscommissie, informatie over risicomodellen en meer in het bijzonder naar aanleiding van het onderzoek van de AP en het besluit van mijn ambtsvoorganger om nationaliteit uit de risicoselectiemodellen bij Toeslagen te verwijderen. De stukken uit het POK-archief worden nu ongelakt aangeboden op de website https://informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl.

159.

Wat is de reactie van het kabinet op het artikel van Follow the Money («Commissie Donner trok conclusies in strijd met eigen onderzoek»), en dan specifiek het gegeven dat blootgelegd wordt dat deze commissie, de AUT, evident, want zo blijkt uit de gereconstrueerde feiten, op verschillende punten conclusies heeft getrokken die enerzijds niet volgen uit de feiten en anderzijds wel de Belastingdienst in een positiever daglicht stellen?

Antwoord:

Het kabinet deelt de conclusies van Follow The Money (FTM) niet. Allereerst wijst FTM op documenten waaruit zou blijken dat bij Financiën en bij SZW verschillende beelden bestonden over de vraag of de toenmalige Minister van SZW op de hoogte was van de problematiek bij toeslagen. FTM geeft aan dat de AUT niet heeft verzocht om deze kwestie op te helderen. Ik wil uw Kamer in dit verband wijzen op de adviesaanvraag van dit kabinet aan de AUT. De AUT is gevraagd om te adviseren over een tegemoetkoming voor de CAF-ouders. De vraag of en wanneer de politieke en ambtelijke top van Financiën of SZW op de hoogte waren van de problemen bij Toeslagen viel dus buiten de reikwijdte van de opdracht aan de AUT. Het Ministerie van SZW heeft de vraag wanneer de toenmalige Minister van SZW is geïnformeerd, zelf onderzocht. Dit onderzoek is op 31 augustus 2020 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 31 066, nr. 695). Ik veronderstel dat de AUT eventuele botsende verklaringen van Financiën en SZW op dit punt voor kennisgeving heeft aangenomen en zich gericht heeft op het onderwerp waarover zij wel om een oordeel gevraagd was, namelijk de tegemoetkoming voor ouders.

Ten tweede wijst FTM erop dat uit stukken zou blijken dat de CAF-aanpak minder succesvol was dan in het rapport van de AUT gesuggereerd wordt. FTM vermeldt dat na zeven jaar CAF drie gastouderbureaus strafrechtelijk zijn veroordeeld, en 15 veroordelingen van ouders. Deze gegevens zijn juist, echter het CAF was niet primair gericht op het strafrecht maar op het onderzoeken van vermoedens van misbruik of oneigenlijk gebruik, dit had niet altijd strafrechtelijke consequenties en daarnaast maakt ook het OM een eigen afweging om al dan niet een casus op te pakken. Deze informatie is ook met de AUT gedeeld. De AUT heeft geconstateerd dat naast CAF 11 in een aantal casussen (mogelijk/waarschijnlijk) institutioneel vooringenomen is gehandeld en dat de onderzoeksaanpak onjuist was en vreselijke effecten voor ouders heeft gehad. Niet in alle casussen is dat echter het geval en heeft Toeslagen terecht toeslagen op een lager bedrag vastgesteld.

Ten slotte trekt FTM de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de commissieleden van de AUT in twijfel. Het kabinet deelt deze twijfel nadrukkelijk niet, en is de leden van de AUT erkentelijk voor de integere en gedegen wijze waarop zij hun taak hebben uitgevoerd.

160.

Is het kabinet van mening dat dit toeslagenschandaal een smet is op zijn functioneren, ja of nee?

Antwoord:

Ja. Het is een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de Nederlandse overheid. De grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden. Door een opeenstapeling van fouten, verkeerde inschattingen en door geen gehoor te geven aan noodsignalen, hebben tienduizenden ouders en kinderen hun leven de afgelopen tien jaar zien veranderen in een moeras van ellende. Dit had nooit mogen gebeuren. Het kabinet heeft dan ook zijn ontslag aangeboden aan de Koning.

161.

Welke nieuwe feiten zijn uit het verslag van de POK naar boven gekomen die het kabinet ertoe bewogen hebben alsnog grootschalig te compenseren?

Antwoord:

De basis voor de compensatie is de met algemene stemmen aangenomen wet hardheidsaanpassing Awir. Het kabinet heeft geconcludeerd dat het helpen van ouders complex is en meer tijd kost dan gedacht. Voor ouders, de Kamer en het kabinet gaat het niet snel genoeg. Daarom was het nodig om te versnellen en krijgen ouders € 30.000 overgemaakt. Een deel van de ouders zal dit afdoende vinden en is de compensatie afgerond. Voor de ouders die dit wensen blijft de persoonlijke begeleiding beschikbaar.

Het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag laat zien dat ouders het slachtoffer zijn geweest van een collectief falen van alle staatsmachten. Dat geldt specifiek voor de ouders die zijn getroffen door het «alles-of-niets» karakter van de kinderopvangtoeslag. Ouders die zijn getroffen door dit collectieve falen hebben vergelijkbare schade opgelopen als de ouders die gedupeerd zijn door vooringenomen handelen door de Belastingdienst en verdienen ook dezelfde regeling.

162.

Waarom heeft het kabinet nu alsnog besloten grootschalig te compenseren, terwijl de Kamer hier al maanden om vroeg, er met het verschijnen van het verslag van de POK verder niks wezenlijks veranderd is aan de planning van de hersteloperatie, en ook voorafgaand aan het verschijnen van het verslag reeds duidelijk was dat tienduizenden ouders onrechtmatig en laakbaar behandeld waren?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 161.

163.

Vindt het kabinet dat er een risico genomen wordt dat ouders zich in de hersteloperatie oneerlijk behandeld voelen, nu precies dat argument eerder gebruikt werd tegen een grootschalige compensatie?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 161.

164.

Welke middelen zijn er tijdens de parlementaire behandeling van de Awir (in 2005) overwogen om situaties zoals deze te voorkomen? Waarom is er uiteindelijk niet gek voor deze middelen?

Antwoord:

Bij het ontwerpen van het wetsvoorstel Awir en tijdens de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel is het vraagstuk aan de orde gekomen of er een algehele hardheidsclausule in de Awir opgenomen zou moeten worden. Het kabinet heeft hier destijds niet voor gekozen.

In de nota naar aanleiding van het verslag56 is destijds naar aanleiding van vragen hierover van de leden van de fracties van de PvdA en de SP ingegaan op de reden waarom het toenmalige kabinet niet gekozen heeft voor een hardheidsclausule: «Een hardheidsclausule is bedoeld als oplossing voor onbillijkheden van overwegende aard die zich bij de toepassing van de wet voordoen. Van zulke onbillijkheden is sprake als onverkorte toepassing van de wet zou leiden tot gevolgen die de wetgever niet heeft beoogd. Een geharmoniseerd stelsel van inkomensafhankelijke uitkeringen impliceert dat de wetgever steeds zorgvuldig dient af te wegen wat als aanvaardbare norm zal gelden. Een inbreuk daarop in de uitvoeringspraktijk voor individuele gevallen zou in strijd kunnen komen met de bedoeling van de wetgever en de algemene rechtvaardigheid («normgerechtigkeit»). De veronderstelling van deze leden dat het onmogelijk is om tussentijds de hoogte van de inkomensafhankelijke toeslag aan te passen berust, zoals in paragraaf 3 van deze nota al wordt gememoreerd, op een misverstand. Het wetsvoorstel biedt daartoe voldoende mogelijkheden, zodat daarvoor geen hardheidsclausulebepaling nodig is. Ten slotte wijzen wij erop dat de AWR een hardheidsclausulebepaling kent, waarmee onbillijkheden van overwegende aard op een belangrijk begrip in dit wetsvoorstel, het inkomen, kunnen worden weggenomen. Tegemoetkomingen in de fiscaliteit werken aldus door naar het toetsingsinkomen en daarmee naar alle inkomensafhankelijke regelingen die onder het bereik van de Awir vallen. Zo kunnen onbillijkheden worden opgelost zonder dat dit ten koste gaat van de harmonisatie.». Daarnaast wordt in deze nota vermeld dat het signaal van de Raad voor de Rechtspraak dat een hardheidsclausule zou kunnen leiden tot een veelvuldig beroep op de bestuursrechter heeft meegewogen bij de beslissing om in de Awir geen hardheidsclausule op te nemen. In de memorie van toelichting57 op het wetsvoorstel Awir staat hierover: «Het advies van de Raad voor de rechtspraak beperkt zich tot het uitspreken van een oordeel over het opnemen van een hardheidsclausule in het onderhavige wetsvoorstel en tot de regeling omtrent het hoger beroep. De Raad wijst er op, dat het opnemen van een hardheidsclausule een bron van conflicten kan zijn en om die reden aanleiding kan zijn tot een veelvuldig beroep op de bestuursrechter. Naar aanleiding van deze opmerking van de Raad en de kritiek die Justitie in het kader van de wetgevingstoets heeft geuit over het opnemen van een hardheidsclausule in de thans voorgestelde wet, is na heroverweging besloten geen hardheidsclausule in dit wetsvoorstel op te nemen.». In het nader rapport58 zijn overwegingen van dezelfde strekking opgenomen als in de aangehaalde nota naar aanleiding van het verslag.

In de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK is aangegeven dat het de inzet van het kabinet is om strikt gebonden bevoegdheden in sectorale wetten waar nodig te vervangen door bevoegdheden met beoordelingsruimte of hardheidsclausules.

165.

Hoe vaak worden Wob-verzoeken op het Ministerie van Financiën binnen de gestelde termijn behandeld?

Antwoord:

Het bestuursorgaan heeft zich te houden aan een wettelijke termijn van vier weken die kan worden verdaagd met nog eens vier weken.

Bij het Ministerie van Financiën wordt ongeveer 37% van alle Wob-verzoeken binnen de termijn afgehandeld. Er wordt gewerkt dit percentage te verhogen. Echter, het aantal verzoeken en de omvang van de verzoeken neemt dermate toe dat een termijn van acht weken niet altijd realistisch is. Met de afhandeling van een Wob-verzoek is doorgaans veel capaciteit gemoeid. Alle betrokkenen bij een beleidsdossier moeten in kaart worden gebracht; zij moet alle mogelijke relevante informatie inventariseren in hun e-mail, whatsapp, documenten op hun computer en in documentmanagementsystemen. Hierbij speelt een rol dat de informatiehuishouding niet altijd op orde is, met de effecten van dien op de snelheid en het gemak van de vindbaarheid van informatie.

Om de informatievoorziening te verbeteren zal het kabinet bij elk stuk (wetvoorstel, brief of nota) dat aan het parlement wordt verstuurd, de onderliggende departementale nota’s die bewindspersonen hebben gebruikt voor de besluitvorming, actief openbaar maken.

166.

Hoeveel Wob-verzoeken zijn er de afgelopen kabinetsperiode bij het Ministerie van Financiën ingediend? Hoeveel daarvan zijn toegewezen? Hoeveel daarvan zijn afgewezen? Kan uitgesplitst worden waarom deze zijn afgewezen?

Antwoord:

Pas sinds maart 2019 wordt een overzicht bijgehouden van de door het kerndepartement afgehandelde Wob-verzoeken. Over een totaaloverzicht van afgehandelde Wob-verzoeken over de gehele kabinetsperiode beschik ik niet. Sinds dat het overzicht wordt bijgehouden, zijn er 190 Wob-verzoeken geregistreerd. 113 hiervan zijn (deels) toegewezen. 43 Wob-verzoeken zijn afgewezen. Er wordt geen overzicht bijgehouden wat de reden is waarom een Wob-verzoek is afgewezen. Ik kan daarom geen uitsplitsing maken op grond waarvan een Wob-verzoek is afgewezen.

167.

Bij welke andere onderwerpen rond de toeslagen of de fiscaliteit zijn verschillende departementen betrokken?

Antwoord:

Voor de kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geldt dat de betrokken toeslagdepartementen primair beleidsverantwoordelijk zijn (en ook de materiële regelgeving maken), terwijl de Belastingdienst/Toeslagen de uitvoerder is. Bij deze toeslagen zijn dus steeds verschillende departementen betrokken. Ook voor diverse fiscale onderwerpen geldt dat hierbij, naast het Ministerie van Financiën, ook andere departementen in meer of mindere mate zijn betrokken. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het uitvoeren door de Douane of de Belastingdienst van taken voor andere ministeries. Een voorbeeld hiervan betreft de heffing door de Belastingdienst van premies sociale verzekeringen. Daarnaast kan het gaan om fiscale regelingen die (mede) beleidsdoelen dienen die op het terrein van andere departementen liggen. Zo is bijvoorbeeld het Ministerie van Economische Zaken betrokken bij de uitvoering van de milieu-investeringsaftrek, de energie-investeringsaftrek en de S&O-afdrachtsvermindering, is onder meer het Ministerie van Infrastructuur en Milieu betrokken bij de regeling voor groene beleggingen en is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betrokken bij de verhuurderheffing. Deze voorbeelden zijn niet limitatief.

168.

Welke stappen zijn er door Minister van Financiën gezet om de informatievoorziening op het Ministerie van Financiën te verbeteren?

Antwoord:

De informatiehuishouding en informatievoorziening worden voortdurend verder ontwikkeld. De afgelopen jaren dit verder vormgegeven en wordt gezorgd dat de toegankelijkheid, duurzaamheid en bruikbaarheid van data wordt vergroot;

wordt voldaan aan wetgeving als de Archiefwet en deze wordt uitgewerkt in adequate kaders en richtlijnen;

voorzieningen als Digidoc als Document Management Systeem en Zoek & Vind in samenhang beschikbaar zijn;

er een open cultuur is en medewerkers voldoende kennis en kunde hebben. Daarmee wordt ook bedoeld dat het de mores moet zijn om bewindspersonen transparant, actief en expliciet te informeren en daarom relevante informatie op te nemen in notities aan bewindspersonen en niet in bijlagen.

Binnen de Belastingdienst, Douane en Toeslagen is de opgave om de informatiehuishouding verder op orde te brengen vanwege de omvang van de organisatie, de aantallen systemen en documenten groter. Wanneer het informatie betreft die ziet op het verdere verleden – zoals bij het onderwerp van de POK – wordt een gedegen informatievoorziening verder bemoeilijkt. Het verder versterken en verbeteren van deze informatiehuishouding is een constante waar mijn collega Staatssecretaris en ik mee aan de slag zijn. Onder andere in de brieven van 14 september jl.59 en 27 november jl.60 zijn wij uitgebreid ingegaan op de inhoud van het ICT-verbeterprogramma dat in 2020 is gestart. De hoofdpunten uit dit programma zijn de doorontwikkeling van het ICT-portfolioproces en van de ICT-uitvoeringsorganisatie, aandacht voor het verbeteren van de ICT-infrastructuur naar een marktconforme standaard, verbeteren van de werkplekken van alle medewerkers, de verbetering van de lijn- en ketensturing, een resultaatgerichte cultuur van de ICT-uitvoeringsorganisatie, het versterken van de vakontwikkeling en life-cycle management. Tevens zijn de inspanningen erop gericht te zorgen dat de Belastingdienst AVG-proof werkt. en gaat voldoen aan andere wettelijke eisen Zo hebben we in de brief van 13 oktober 202061 aangekondigd de applicaties en processen te toetsen aan onder meer de eisen van de AVG, BIO en de Archiefwet en indien nodig te herstellen, verbeteren en borgen.

169.

Welke stappen zijn er door de Minister van Financiën gezet om de «leemlaag» op het ministerie te verminderen?

Antwoord:

De Minister heeft in zijn periode nadrukkelijk het belang van gedegen managementinformatie vanuit de verschillende lagen in Belastingdienst aan de orde gesteld bij de Staatssecretaris, SG en DG Belastingdienst. Dit zodat zowel de ambtelijke leiding als de Staatssecretaris de organisatie kon besturen en tevens invulling kon geven aan de politieke verantwoordelijkheid, waaronder het informeren van de het parlement over de staat van de Belastingdienst. Daarnaast heeft hij verzocht om een cultuur van het gedegen informeren van bewindspersonen door belangrijke zaken expliciet, tijdig en accuraat in notities aan bewindspersonen te adresseren en bijvoorbeeld niet in een bijlage.

Tevens heeft de Minister in zijn brief van 11 januari aangekondigd de besturing van de Belastingdienst te versterken door de ontvlechting van Belastingdienst, Toeslagen en Douane waarmee meer managementaandacht voor deze onderdelen is gecreëerd (vergroten flessenhals) en kortere lijnen vanuit deze organisaties naar de verantwoordelijk Staatssecretarissen.

170.

Hoe verloopt de informatievoorziening op het Ministerie van Financiën? Krijgt de Minister de informatie van de Staatssecretarissen te zien? Welke informatie wel en niet? Kan daarbij specifiek ingegaan worden op de informatie rond deze affaire?

Antwoord:

Uitgangspunt is dat de verantwoordelijk DG bij het informeren van een bewindspersoon zich vergewist of deze informatie voor de Minister, de Staatssecretarissen of beiden relevant is. Er zijn notities die uitsluitend aan de Minister zijn gericht, er zijn notities die uitsluitend aan de Staatssecretaris zijn gericht, en er zijn ook in mindere mate notities die gericht zijn aan de Minister en de Staatssecretaris.

Bij het aantreden van de Minister en voormalig Staatssecretaris in 2017 is afgesproken dat notities gericht aan de Staatssecretaris standaard in kopie naar de Minister zouden gaan. Dit vergezeld van de nadrukkelijke oproep dat notities met informatie die relevant is voor de Minister ook expliciet aan hem moet worden geadresseerd. Dit is begin 2019 gewijzigd omdat het voor de Minister niet werkbaar is om naast de notities die hij zelf ontvangt, tevens alle notities van de Staatssecretaris(sen) te moeten lezen zonder duidelijkheid of hier voor hem relevante onderwerpen in aan bod kwamen. Bij deze wijziging is door de Minister nogmaals benadrukt dat t notities met informatie die relevant is voor de Minister ook expliciet aan hem moet worden geadresseerd.

Gezien de ontwikkelingen op het Toeslagendossier is de Minister vanaf mei 2019 meer vaker bijgepraat over dit onderwerp. Dit kwam dan onder andere aan de orde in het dagelijkse actua-overleg met de Staatssecretaris en de SG en door gesprekken met de Staatssecretaris en met de ambtelijke top bijvoorbeeld in de wekelijkse ministerstaf.

171.

Welke signalen waren er voor deze affaire dat de informatievoorziening op het Ministerie van Financiën niet op orde was? Welke maatregelen zijn er toen genomen om de informatievoorziening te verbeteren?

Antwoord:

De vertrekregeling en het daarop volgende rapport van de Commissie Onderzoek Belastingdienst uit januari 2017 hebben destijds blootgelegd dat er onderdelen van de informatievoorziening vanuit de Belastingdienst niet op orde waren. Ook de problematiek rondom erf-en schenk bij het aantreden van deze Minister en de toenmalig Staatssecretaris illustreert dit.

In de afgelopen jaren zijn maatregelen getroffen om onder andere de topstructuur van de Belastingdienst te versterken. Ook de positie van de secretaris-generaal van het ministerie is verstevigd, met een daarbij behorende ondersteuning door stafdirecties die als element van controle fungeren om te helpen waarborgen dat de informatie vanuit de uitvoering adequaat is. Inmiddels is zijn hier verbeteringen merkbaar, waardoor de Algemene Rekenkamer in 2019 de eerder door haar geconstateerde onvolkomenheid «aansturing van en toezicht op de Belastingdienst door het kerndepartement» heeft laten vervallen.

172.

Wie stelt de budgettaire doelstellingen die achter een «business case» bij fraude vastgesteld worden? Wie stelt de taakstellingen vast? Kan het proces voor beide geschetst worden?

Antwoord:

Binnen de sociale zekerheid hebben meerdere business cases bij de uitvoering plaatsgevonden. De business case fraude (Intensivering Toezicht Toeslagen), inclusief de budgettaire gevolgen, is in 2013 eenmalig opgesteld door het Ministerie van Financiën in samenspraak en afstemming met de betreffende beleidsdepartementen. Voor meer informatie verwijs ik u door naar de beantwoording van eerdere Kamervragen die zijn gesteld ten tijde dat de business case met uw Kamer is gedeeld.62

173.

Hoe is de besluitvorming over de aangifte tegen de Belastingdienst verlopen?

Antwoord:

Er is geen aangifte gedaan tegen de Belastingdienst. Er is op 19 mei jl. aangifte gedaan van vermoedens van enkele strafbare feiten. Over de gang van zaken is uw Kamer uitgebreid ingelicht bij brief van 19 mei 2019.

174.

Zijn er aanvullende signalen over mogelijke ambtsmisdrijven binnen gekomen na de aangifte voor ambtsmisdrijven? Zo ja, welke signalen zijn dat?

Antwoord:

Er zijn geen aanvullende signalen of meldingen ontvangen die zien op ambtsmisdrijven in de context van de aangehaalde aangifte en POK verhoren.

175.

Zijn er signalen binnengekomen over meineed bij de openbare verhoren? Zo ja, kunt u aangeven welke?

Antwoord:

Er zijn geen meldingen ontvangen over meineed bij de openbare verhoren.

176.

Klopt het dat een groot aantal zaken (in bezwaar of beroep) is ingetrokken? Om hoeveel zaken gaat het? Wat is er met deze intrekkingen gebeurd? Heeft de Belastingdienst en of Toeslagen en of de Uitvoeringsorganisatie met de kennis van vandaag contact gezocht met deze mensen? zo nee, waarom niet en zo ja, wat is daarvan de uitkomst?

Antwoord:

In antwoorden op Kamervragen is aangegeven dat van alle 15.085 beroepszaken (rechtbanken en Raad van State) bij kinderopvangtoeslagen sinds 2006 er 4.468 zijn ingetrokken.63 Hierbij is aangegeven dat het intrekken van beroep door betrokkene ook het gevolg kan zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar door Toeslagen. De betrokkene dient dan zelf het beroep in te trekken. Er zijn geen cijfers voorhanden in hoeveel gevallen dit optrad. Later is in antwoord op vragen van de heer Omtzigt aangegeven dat in de voorbereiding op de zitting in de beroepsfase, door Belastingdienst/Toeslagen een heroverweging plaats vindt op basis van alle, dan beschikbare informatie.64 Indien in de beroepsfase informatie ontbreekt, dan wordt deze opgevraagd. Indien de Belastingdienst/Toeslagen in de voorbereiding op de zitting tot de conclusie komt dat de burger in het recht staat, wordt de eerdere beslissing herzien. Daarmee wordt voorkomen dat een zitting plaats moet vinden en op de uitspraak moet worden gewacht. Doel is niet om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen, maar om de burger zo snel als mogelijk recht te doen als duidelijk is geworden dat de burger in het recht staat.

177.

Hoeveel minderjarige kinderen staan op de verschillende, door de Belastingdienst gehanteerde lijsten? Wat is hiermee gebeurd?

Antwoord:

Op deze termijn was het niet mogelijk hier een eenduidig antwoord op te maken, hier wordt bij de aankomende voortgangsrapportage op terug gekomen.

178.

Waarom heeft de Belastingdienst geen invulling gegeven aan het begrip «tweede kans»? Wordt dat nu in voorkomende gevallen waar dit aan de orde kan zijn wel gedaan?

Antwoord:

Ik betreur zeer dat de strikte toepassing van de wet heel veel ouders voor meerdere jaren gedupeerd heeft waardoor ze geen kans op een tweede kans hebben. Via de compensatieregeling wil ik de ouders deze tweede kans alsnog bieden. Daarnaast wil ik hen verder helpen samen met gemeenten en zorgen voor de erkenning dat zij geen fraudeur waren. Ook wordt bezien wat we specifiek voor gedupeerde kinderen kunnen doen.

179.

Kunt u een toelichting geven op de gehanteerde hardheid in met name de terugvordering, die volgens de door de POK gehoorde deskundige, de heer Marseille, niet in de Wet op de kinderopvangtoeslag (Wko) zit?

Antwoord:

In de artikelen 1.5–1.9 van de Wko wordt geregeld wanneer aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat. Het recht op kinderopvangtoeslag is onder meer afhankelijk van de kosten van kinderopvang. Marseille wijst er terecht op dat in de Wko niet met zoveel woorden staat dat als een deel van de kosten niet betaald zijn, alles moet worden teruggevorderd. Desondanks is er bij de uitleg van de Wko jarenlang van uitgegaan dat alle kosten betaald moesten worden, wil er sprake zijn van recht op kinderopvangtoeslag. Dit was gekoppeld aan de zinsnede «te betalen kosten» in artikel 1.5, eerste lid, Wko in combinatie met de jaarsystematiek volgens de zinsnede «voor een berekeningsjaar» in artikel 1.6, eerste lid, Wko. In de jurisprudentie is betekenis toegekend aan de term «te betalen kosten» door het uit te leggen als daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgave heeft gedaan wordt aangetast. Tevens is in de jurisprudentie uitgewerkt dat er geen aanspraak bestond op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kon geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. Deze interpretatie is in de jurisprudentie meermaals bevestigd.65 Eerst bij uitspraken van de Afdeling van 23 oktober 2019 is bepaald dat de Wko zo moet worden gelezen dat de kinderopvangtoeslag proportioneel kan worden vastgesteld66 en er enige ruimte is om de terugvordering te matigen.67 In artikel 26 van de Awir is de basis voor terugvordering door de Belastingdienst opgenomen. Op basis van de tekst van die bepaling is aangenomen dat het gehele bedrag van de terugvordering moest worden terugbetaald. Tot aan de twee uitspraken in 2019 heeft de Raad van State ook steeds bevestigd dat het gehele bedrag van een terugvordering moest worden terugbetaald en dat Belastingdienst/Toeslagen in de regel geen beleidsruimte had om een terugvordering te matigen.

180.

Is er sinds de invoering en daarbij de handhaving van de toeslagen in de Kamer een politiek debat gevoerd over het hanteren van de menselijke maat? Zo ja, wanneer en naar aanleiding waarvan?

Antwoord:

Ja, in de Kamer zijn er meerdere debatten gevoerd waarbij de menselijke maat aan de orde is gekomen. Onder andere op 15 januari 2014 in het debat over de fraude met toeslagen met de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Ook zijn er na de uitspraken van de Raad van State van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RvS:2019:3536 en ECLI:NL:RvS:2019:3535) zijn is er in de Kamer meerdere debatten gevoerd over het hanteren van de menselijke maat. Onder andere op 21 maart 2019 bij het debat over het evaluatierapport over het onterecht terugvorderen van kinderopvangtoeslagen, op 13 november 2019 tijdens een algemeen overleg over uitvoering van de sociale zekerheid, op 4 maart tijdens een algemeen overleg over preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting en op 12 maart 2020 tijdens een algemeen overleg over uitvoering van de sociale zekerheid. Dit was naar aanleiding van onder andere bezuinigingen op de uitvoering, de complexiteit van de toeslagen en een mogelijk gebrek aan menselijke maat in de dienstverlening.

181.

Heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op 23 oktober 2019 contact gehad met de Raad? Heeft de Raad actief contact gezocht met de bewindspersonen of de dienst? Welke informatie is uit deze gesprekken naar voren gekomen en hoe is er naar aanleiding van deze gesprekken gehandeld?

Antwoord:

Over de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019 heeft, voor zover mij bekend, geen contact plaatsgevonden tussen mijn ambtsvoorganger en de Raad van State. Evenmin heeft de Raad van State hierover, voor zover mij bekend, contact gezocht met mijn ambtsvoorganger of in algemene zin met de Belastingdienst. Wel is bij de concrete behandeling van latere zaken door partijen, waaronder Belastingdienst/Toeslagen, en de rechter uiteraard aandacht besteed aan de gevolgen van genoemde uitspraken voor die zaken en de wijze waarop Belastingdienst/Toeslagen hieruit uitvoering zou gaan geven.

182.

Welke argumenten lagen ten grondslag om bij Toeslagen destijds al binnen een half jaar anders te besluiten over de rol en positie van vaktechniek? Wie heeft hiertoe besloten?

Antwoord:

Binnen de directie Toeslagen heeft de Vaco als strategisch adviseur van oudsher onderdeel uitgemaakt van het cluster Beleid en vaktechniek binnen team Productieregie, onder aansturing van een teamleider. In 2016 is mede door de bestuurlijke samenvoeging van Belastingen en Toeslagen besloten de vaktechnische structuur en visie op vaktechniek en kwaliteit binnen Toeslagen te herijken.

Tijdens de uitwerking is wel gesproken over het anders positioneren van de Vaco (direct onder een MT lid). Echter bij het vaststellen van de visie op vaktechniek dd 4 juli 2017 is de positionering en bestuurlijke ophanging van de Vaco niet aangepast. Er is toentertijd volhard in een structuur waarbij de Vaco onderdeel bleef uitmaken van het cluster Beleid en Vaktechniek binnen team Productieregie.

In 2020 is de Vaco functie overigens wel onder de directe aansturing van een MT lid gebracht.

183.

Hoe is vaktechniek nu georganiseerd binnen de verschillende onderdelen van de Belastingdienst («Blauw» Toeslagen en indien van toepassing Uitvoeringsorganisatie)?

Antwoord:

De «vaktechniek» omvat het deel van het werk van de Belastingdienst (blauw) en Toeslagen dat is gericht op het waarborgen van de kwaliteit van rechtstoepassing, toezicht en handhaving en op het waarborgen van de eenheid van beleid en uitvoering. Dit wordt bereikt via de «vaktechnische infrastructuur», dat een gelaagde structuur van landelijk vaktechnische coördinatoren (lavaco’s), vaktechnisch coördinatoren (vaco’s) en vaktechnische adviseurs (vta’s) omvat. Zij zijn georganiseerd per belastingmiddel, inclusief controle, formeel recht en invordering en per Uitvoeringsdirectie (P, MKB, GO, Toeslagen, UHT) voor zover het vaco’s en vta’s betreft. De lavaco’s behoren tot de formatie van de Corporate Dienst Vaktechniek (CD VT). Daarnaast zijn er kennisgroepen actief, waarvan de voorzitters ook tot de formatie van de CD VT behoren. Zij beantwoorden rechtsvragen en helpdeskvragen die opkomen uit de Uitvoeringsdirecties. Door de positionering van deze functies bij CD VT wordt de onafhankelijkheid gewaarborgd.

In het kader van de ontvlechting van de Belastingdienst (blauw) en Toeslagen worden de functies van lavaco Toeslagen en kennisgroepvoorzitter Toeslagen ondergebracht onder het DG Toeslagen, waar zij eenzelfde onafhankelijke positie behouden.

De gelaagde structuur geldt voor zowel vaktechniek en management en is bedoeld om zowel te informeren als te escaleren. In dossiers en/of vraagstukken met veel politieke, budgettaire en publicitaire aandacht of die anderszins gevoelig zijn, worden ook CD VT, de concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken (FJZ) en in voorkomende gevallen de concerndirectie Control en Financiën geconsulteerd en geïnformeerd.

Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, is de vaktechnische infrastructuur voor Toeslagen pas twee jaar geleden opgezet en nog niet voltooid. Ongeveer twee jaar geleden is een lavaco Toeslagen aangesteld. Voor die tijd was de vaktechniek zelfstandig binnen Toeslagen georganiseerd. Vanaf 2020 heeft Toeslagen ook vaco’s en vta’s aangesteld. Daarnaast is in 2020 ook een kennisgroep Toeslagen opgericht. Deze kennisgroep beantwoordt rechtsvragen en helpdeskvragen die vanuit de uitvoeringsdirectie Toeslagen opkomen. Bij UHT zijn op dit moment vaco’s werkzaam die bijstand verlenen vanuit de uitvoeringsdirecties Toeslagen, P, MKB en GO. Zie hiervoor ook de vierde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag.

Verder is van belang dat binnen CD VT onder de noemer «Brieven en Beleidsbesluiten» de beleidsbesluiten van het Ministerie worden voorbereid en brieven over de toepassing van de hardheidsclausule, verzoekschriften van de Tweede Kamer en burgerbrieven worden beantwoord.

Binnen de concerndirectie FJZ is de afdeling «Cassatie» gepositioneerd waarbinnen de gerechtelijke belastingprocedures voor de Hoge Raad worden behandeld. Ten aanzien van toeslagen is de hoogste rechter de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze procedures worden binnen team Beroep van Toeslagen behandeld. In 2020 is CD VT gestart met een monitoringfunctie voor deze hoger beroepschriften.

In het kader van de ontvlechting worden zowel de werkzaamheden voor Brieven en Beleidsbesluiten als Monitoring hoger beroep overgedragen aan het DG Toeslagen en daar verder doorontwikkeld. Ook dan blijft de onafhankelijke positie gewaarborgd.

184.

Klopt het dat bij een uitspraak van de Raad van State die een heel dienstonderdeel of belangrijke elementen in de uitvoering raakt de verantwoordelijk Minister wordt geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het zijn dat hier in de verhoorverslagen van de POK zoveel onduidelijkheid over is?

Antwoord:

Het is inderdaad gebruikelijk dat bij een, bijvoorbeeld voor de uitvoering, (zeer) belangrijke of ingrijpende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de verantwoordelijke Minister wordt geïnformeerd. Voor de afweging of sprake is van een dergelijke, belangrijke, uitspraak bestaan geen algemene criteria. Ook is soms het (grotere) belang van een uitspraak niet meteen duidelijk.

185.

Zijn er externe kosten gemaakt door de regering voor de voorbereiding op de verhoren voor ambtenaren, oud-ambtenaren, bewindspersonen en/of oud-bewindspersonen? Zo ja welke?

Antwoord:

Ja, er zijn kosten gemaakt voor de voorbereiding van getuigen op de verhoren. Iedere getuige die – ambtelijk of politiek – gelieerd is of was aan het Ministerie van Financiën of het Ministerie van SZW is in de gelegenheid gesteld om zich door middel van een oefensessie voor te bereiden op het verhoor. Deze oefensessie is aangeboden vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en de getuigen waren niet verplicht hieraan deel te nemen. Iedere getuige heeft daarin zijn of haar eigen afweging gemaakt. De oefensessie had tot doel de getuigen de gelegenheid te bieden te wennen aan de (niet alledaagse) setting van een verhoor onder ede en hen zo in staat te stellen het eigen feitenverhaal zo goed mogelijk te vertellen om zo een constructieve bijdrage te leveren aan de waarheidsvinding van de commissie. Daarbij is uitdrukkelijk geen sprake geweest van inhoudelijke sturing of onderlinge afstemming tussen kandidaten en ministeries. De oefensessies zijn begeleid door externe bureaus waarbij beide ministeries elk voor een ander bureau hebben gekozen In sommige gevallen is sprake geweest van een aanvullende oefensessie.

Bij SZW hebben vier personen ervoor gekozen hier gebruik van te maken en zijn er vijf oefensessies geweest. In totaal is hiervoor door SZW een bedrag betaald van EUR 19.143,93 incl. btw. De kosten betreffen de inhuur van het bureau (voorbereiding, begeleiding en evaluatie) en de locatie/studiokosten.

Bij Financiën hebben tien personen gebruik gemaakt van de voorbereiding met oefensessies. De factuur hiervan bedroeg EUR 34.934,10 inclusief btw.

186.

Was het technisch mogelijk om op initiatief van de Minister of de Staatssecretaris van Financiën een hardheidsclausule aan te brengen in de Awir met een bevoegdheid voor de bewindspersoon om in schrijnende situaties de invordering te matigen?

Antwoord:

Iedere bewindspersoon kan de regering voorstellen om een wetsvoorstel voor te bereiden. Ook de Staatssecretaris van Financiën had hiervoor in overeenstemming met de meest betrokken bewindslieden een initiatief voor het aanpassen van de Awir (opnemen hardheidsclausule) kunnen voorleggen aan de regering. Pas na instemming van de regering kan een wetsvoorstel het reguliere behandeltraject (advisering door onder andere Raad van State, kamerbehandeling etcetera) vervolgen. Het voorgaande is ook gebeurd met het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir, waarmee sinds 1 juli 2020 een hardheidsclausule is opgenomen in de Awir.

187.

Was het technisch mogelijk om op initiatief van de Minister of Staatssecretaris van Financiën een bepaling in de Awir op te nemen om proportioneel in te vorderen, ook als volgens de Wko geen recht op kinderopvangtoeslag bestond?

Antwoord:

Het kabinet heeft pas met de wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen in 2020 het proportioneel vaststellen van de kinderopvangtoeslag gecodificeerd in wetgeving. Het was mogelijk geweest op het proportioneel toekennen eerder in wetgeving mogelijk te maken. Dit had na overeenstemming binnen het kabinet ook gekund in de Awir. Helaas is er niet voor gekozen dit eerder in wetgeving (Awir of Wko) mogelijk te maken.

188.

Op basis welke argumenten besloot het kabinet in 2015 tot het niet langer registreren van de tweede nationaliteit?

Antwoord:

Het werd ongewenst geacht dat burgers die Nederlander zijn en tevens een of meer vreemde nationaliteiten bezitten, maar zich uitsluitend Nederlander voelen, ongewild en voortdurend, over meerdere generaties, vanuit de Basisregistratie Personen zouden worden geconfronteerd met hun vreemde nationaliteit(en). Dit standpunt volgde op overleg in de Tweede Kamer naar aanleiding van bezwaren van burgers tegen de registratie van gegevens over de vreemde nationaliteit naast hun Nederlanderschap in de BRP. Afstand doen van de vreemde nationaliteit was en is niet altijd mogelijk vanwege de wetgeving van het desbetreffende land. Daarom is besloten dat vreemde nationaliteit(en) niet geregistreerd worden.

189.

Wat is er gebeurd met een, tijdens de verhoren van de POK besproken intern rapport over zelfreflectie en aanbevelingen (van de crisisorganisatie)?

Antwoord:

In de periode begin juni tot het debat van 4 juli 2019 was op het dossier kinderopvangtoeslag op verzoek van mijn ambtsvoorganger een crisismanager aangesteld. Na afloop van deze periode heeft mijn ambtsvoorganger verzocht de werking van deze crisisstructuur te evalueren. Hiertoe is door een aantal medewerkers een reflectie uitgevoerd met een groot aantal betrokkenen, welke heeft geresulteerd in het door u genoemde reflectieverslag met bevindingen en aanbevelingen. Mijn ambtsvoorganger heeft dit reflectieverslag ontvangen. Een bespreking hierover heeft geen doorgang gevonden. Dit document wordt openbaar gemaakt tezamen met alle stukken die aan de POK zijn verstrekt.

Een aantal aanbevelingen uit dit reflectieverslag zijn betrokken bij de inrichting van de crisisorganisatie Toeslagen en het bijbehorend bestuurlijk Strategisch Crisisteam Toeslagen (SCT) welke wekelijks tweemaal bijeenkomt in aanwezigheid van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en topambtenaren van Fin, Toeslagen en SZW. Tevens zijn in het reflectieverslag aanbevelingen gedaan op punten die de afgelopen periode vaker naar voren zijn gekomen zoals de noodzaak tot betere informatievoorziening vanuit Toeslagen, kortere feedbackloops tussen de beleidsmatig opdrachtgever en uitvoerend opdrachtnemer van Toeslagen en meer samenwerking tussen de betrokken beleidsdepartementen bij Toeslagen. Dit is ook naar voren gekomen in de Kamerbrieven van februari en de Kamerbrief van 14 september «Op weg naar de beste Belastingdienst voor Nederland» over noodzakelijke verbeteringen bij de Belastingdienst, Toeslagen en Douane.

190.

Welke acties zijn naar aanleiding van deze korte evaluatie uitgezet en wat was de rol en verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 189. Dit onderwerp valt binnen de portefeuille van de Staatssecretaris van Financiën. De Minister van Financiën heeft in zijn openbaar verhoor aangegeven dat hij bij herhaling en indringend richting de secretaris-generaal, de directeur-generaal Belastingdienst en de Staatssecretaris heeft aangegeven dat de informatievoorziening naar en advisering van de Staatssecretaris onvoldoende was en dat dat echt beter moest. Dit heeft hij ook aangegeven bij de evaluatie van het crisisteam.

191.

Kunt u aangeven waarom met de kabinetsreactie op de Nationale ombudsman de problemen niet opgepakt en opgelost zijn? Wie was hier ambtelijk en of bestuurlijk eindverantwoordelijk voor?

Antwoord:

De POK heeft de (niet) opvolging van het rapport «Geen powerplay maar fair play als één van de vier cruciale elementen benoemd. Ik betreur dit zeer aangezien hiermee gedupeerde ouders eerder gecompenseerd hadden kunnen worden.

192.

Waaruit wordt geconcludeerd dat de Belastingdienst bewust naar bevestiging zocht van de gekozen interpretatie van de Wko en de Awir, zodat daarmee jurisprudentie werd gevormd?

Antwoord:

De – onderbouwing van de – conclusies van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag laat ik graag voor rekening van die commissie. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat indien over de uitleg van een wetsbepaling onduidelijkheid bestaat, het verkrijgen van een oordeel van de (hoogste) rechter de uitvoeringspraktijk de benodigde duidelijkheid kan bieden. De Belastingdienst(/Toeslagen) zal zijn standpunt hierbij baseren op de naar zijn mening meest geëigende – en juridisch juiste – uitleg van de wetsbepaling en vanuit die optiek zoeken naar een bevestiging van de gehanteerde lijn. Achteraf kunnen we natuurlijk constateren dat de door Belastingdienst/Toeslagen en de (hoogste) rechter gehanteerde «alles-of-niets-benadering» tot onredelijke en onevenredige uitkomsten heeft geleid.

193.

Welke concrete acties heeft de Minister van Financiën in gang gezet om de gewenste cultuuromslag te bereiken? Vindt u deze maatregelen geslaagd?

Antwoord:

Vooropgesteld is conform de portefeuilleverdeling de Staatssecretaris/zijn de Staatssecretarissen verantwoordelijk voor een cultuuromslag bij de onderdelen Belastingdienst, Toeslagen en Douane.

Staatssecretaris Snel heeft in 2019 dan ook cultuur als vierde pijler toegevoegd aan «Beheerst Vernieuwen», naast ICT, Managementinformatie en personeel (Kamerstuk 31 066, nr. 480). Dit heeft geresulteerd in een meerjarig programma voor Belastingdienst, Toeslagen en Douane waar onder andere een assessment van de top 1500 onderdeel van uitmaakt.

De Minister van Financiën heeft in zijn openbare verhoor bij de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) aangegeven dat zijn bemoeienis met de Belastingdienst en de problemen die daar speelden sterker en meer geweest is dan typisch gebruikelijk voor een Minister van Financiën, aangezien de Belastingdienst, Toeslagen en Douane onderdeel zijn van de portefeuille van de Staatssecretaris. De bemoeienis gold onder meer voor de onderwerpen erf-en schenk, ICT en managementinformatie. Ook heeft hij vanaf de zomer van 2018 de ambtelijke top meerdere malen bijeen geroepen en aangespoord om voor de grote, complexe en hardnekkige problemen binnen de Belastingdienst ook onorthodoxe oplossingen te overwegen, zoals de ontvlechting. Tevens heeft hij de Belastingdienst verzocht vaker te rapporteren over onder meer managementinformatie en ICT, zodat er vinger aan de pols kon worden gehouden of er geen problemen sluimerden die nodig waren om aan te pakken. In zijn verhoor heeft de Minister ook aangegeven dat hij heeft voorgesteld een assessment van de top 50 of top 100 van de ICT organisatie, wat in belangrijke mate ook ging over cultuur en in hoeverre mensen aanspreekbaar zijn op wat geleverd wordt. Ook wordt door de algemene leiding van het ministerie intensief het gesprek gevoerd over het verbeteren van de onderlinge samenwerking, de bredere kennismaking en het versterken van het vertrouwen. Voor een nadere toelichting verwijs ik u ook naar de documenten in het Wob-verzoek Reorganisatie Belastingdienst.68

194.

Klopt het dat er voor de top 50 of top 100 van ambtenaren een assessment heeft plaatsgevonden? Is dit voor alle mensen in de top 50 of 100 afgerond? Wat zijn de belangrijkste bevindingen die uit deze assessments naar voren zijn gekomen en welke maatregelen zijn in gang gezet om hier concrete verbeterslagen te doen plaatsvinden?

Antwoord:

De ontwikkelassessments zijn voor het grootste deel van de top 75 leidinggevenden afgerond. De andere 1400 leidinggevenden van de Belastingdienst doen dat in de loop van 2021.

De uitkomst van het assessment is eigendom van de deelnemer, zoals vastgelegd in de beroepscode van het Nederlands Instituut van Psychologen. Aan deelnemers is gevraagd de resultaten te delen met de leidinggevenden in de reguliere personeelsgesprekken. Deze vormen daarmee de basis voor het verder ontwikkelen van het leiderschap binnen de Belastingdienst.

Voor het individueel doorontwikkelen van de leiderschapskwaliteiten krijgen de 1500 leidinggevenden de mogelijkheid een opleiding te volgen uit het opleidingsaanbod dat op de verschillende competenties is ontwikkeld.

195.

Bent u bereid de dossiers die de bewindspersonen ontvangen hebben voor de verhoren, openbaar te maken?

Antwoord:

Ja, ik ben ertoe bereid om de dossiers die de bewindspersonen hebben ontvangen ter voorbereiding op hun verhoren openbaar te maken. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie heb ik een informatiepunt ingericht waarop informatie over de problematiek rondom de kinderopvangtoeslag centraal wordt gepubliceerd. Het dossier van de Minister-President vindt u in de bijlage69. Dit zal ook op het informatiepunt – naast de stukken die aan de POK zijn verstrekt – worden gepubliceerd. Op termijn zullen ook de voorbereidingsdossier voor andere bewindspersonen op het informatiepunt worden gepubliceerd.

196.

Welke acties heeft de Minister van Financiën uitgezet om de «gebrekkige» informatievoorziening vanaf voorjaar 2019, waar hij tijdens zijn verhoor veelvuldig naar verwees, op orde te brengen?

Antwoord:

De Minister van Financiën heeft in zijn openbaar verhoor bij de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) aangegeven dat hij bij herhaling en indringend richting de secretaris-generaal, de directeur-generaal Belastingdienst en de Staatssecretaris heeft aangegeven dat de informatievoorziening naar en advisering van de Staatssecretaris onvoldoende was en dat dat echt beter moest.

De Minister van Financiën heeft in zijn openbare verhoor tevens aangegeven dat zijn bemoeienis met de Belastingdienst en de problemen die daar speelden sterker en meer geweest is dan typisch gebruikelijk voor een Minister van Financiën, aangezien de Belastingdienst, Toeslagen en Douane onderdeel zijn van de portefeuille van de Staatssecretaris. De bemoeienis gold onder meer voor de onderwerpen erf- en schenkbelasting, ICT en managementinformatie. Ook heeft hij vanaf de zomer van 2018 de ambtelijke top meerdere malen bijeen geroepen en aangespoord om voor de grote, complexe en hardnekkige problemen binnen de Belastingdienst ook onorthodoxe oplossingen te overwegen. Voor een nadere toelichting verwijs ik u ook naar de documenten in het Wob-verzoek Reorganisatie Belastingdienst. 70

Specifiek ten aanzien van informatievoorziening, heeft de Minister van Financiën in zijn openbaar verhoor aangegeven dat hij zich nadrukkelijk heeft ingespannen om de noodzaak van een betere informatievoorziening en ICT aan de kaak te stellen, zowel voor de interne sturing van de Belastingdienst als de politieke sturing door de Staatssecretaris en hemzelf. Hiertoe heeft hij het onderwerp managementinformatie geagendeerd bij de Staatssecretaris, de SG, de DGBD en de ambtelijke top, verzocht periodiek voortgangsrapportages te ontvangen vanuit de Belastingdienst ter bespreking van de M-staf en het onderwerp standaard geagendeerd in driewekelijkse bijpraatgesprekken in het voorjaar van 2019 met de Staatssecretaris, SG en DGBD. Voor een nadere toelichting verwijs ik u ook naar de documenten – waaronder deze verslagen – in het Wob-verzoek Reorganisatie Belastingdienst71 en naar de Kamerbrief van 11 januari 2020 over de versterking besturing Belastingdienst.

197.

In hoeverre worden bewindspersonen mondeling geïnformeerd over belangrijke zaken door bijvoorbeeld een Landsadvocaat of andere instanties? Wordt deze mondelinge informatie die wellicht onder tijdsdruk tot stand is gekomen later alsnog vastgelegd in een document?

Antwoord:

De Landsadvocaat brengt op verzoek van het ministerie juridisch advies uit. Dit advies is in de regel schriftelijk en kan op verzoek mondeling worden toegelicht aan ambtenaren van het ministerie of aan de bewindspersonen. De Landsadvocaat informeert bewindspersonen niet uit eigen beweging over adviezen die zijn uitgebracht aan het ministerie.

198.

Welke concrete stappen heeft de Minister van Financiën vanaf 21 mei 2019, die op die dag tijdens het vragenuurtje op 21 mei 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 84, item 2) werd geconfronteerd met het mogelijk etnisch profileren door de Belastingdienst en die zijn ongenoegen over de informatievoorziening daarover tijdens zijn verhoor door de POK heeft uitgesproken, sindsdien gezet om de waarheid boven tafel te krijgen met betrekking tot het mogelijk etnisch profileren?

Antwoord:

In het mondelinge vragenuur van 21 mei 2019 heeft de Minister van Financiën – toen hij de Staatssecretaris van Financiën verving – aangegeven dat het kabinet iedere vorm van etnisch profileren volstrekt afkeurt. Tevens heeft hij de opdracht gegeven aan de Belastingdienst ten volle en volledig mee te werken aan het onderzoek van de autoriteit persoonsgegevens en goed uit te zoeken hoe nationaliteit wordt gebruikt bij Belastingdienst/Toeslagen zodat de Staatssecretaris spoedig een brief kon sturen met een nadere toelichting.

In navolging van signalen over mogelijk etnisch profileren en verkeerd gebruik van het persoonsgegeven nationaliteit is in vervolgens later in 2019 door toenmalig Staatssecretaris Snel besloten dit criterium uit de risicoselectiemodellen van Toeslagen te halen. In de vierde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de hersteloperatie van Toeslagen (vermoedens van) discriminatie adresseert. Als Toeslagen ziet dat discriminatie een rol heeft gespeeld bij de terugvordering van toeslagen, dan hebben ouders recht op compensatie. Daarnaast heeft Toeslagen afspraken gemaakt met het College voor de Rechten van de Mens. Het College is een onafhankelijke organisatie die de mensenrechten in Nederland beschermt en oordelen geeft over discriminatiezaken. Wanneer Toeslagen niet meer kan vaststellen dat sprake was van discriminatie, maar ouders wel het vermoeden hebben dat hier sprake van was, dan helpt Toeslagen ouders met het aanmelden van hun zaak bij het College. Het College oordeelt vervolgens of er sprake is geweest van discriminatie. Toeslagen neemt dit oordeel altijd over. Zie verder ook de kabinetsreactie op het eindrapport van de POK.

Ten aanzien van het ongenoegen over de informatievoorziening heeft de Minister van Financiën in zijn openbaar verhoor bij de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) genoemd dat hij bij herhaling en indringend richting de secretaris-generaal, de directeur-generaal Belastingdienst en de Staatssecretaris heeft aangegeven dat de informatievoorziening naar en advisering van de Staatssecretaris onvoldoende was en dat datbeter moest. Zie ook het antwoord op vraag 196.

199.

Heeft de Minister van Financiën, die op grond van artikel 46, tweede lid, van de Grondwet staatsrechtelijk eindverantwoordelijke voor het ministerie, voldoende druk uitgeoefend om de informatievoorziening op orde te brengen en de signalen van etnisch profileren te ontmantelen en actie op te zetten?

Antwoord:

De Minister van Financiën heeft in zijn openbare verhoor bij de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) aangegeven dat zijn bemoeienis met de Belastingdienst en de problemen die daar speelden sterker en meer geweest is dan typisch gebruikelijk voor een Minister van Financiën, aangezien de Belastingdienst, Toeslagen en Douane onderdeel zijn van de portefeuille van de Staatssecretaris. De bemoeienis gold onder meer voor de onderwerpen erf-en schenk, ICT en managementinformatie. Ook heeft hij vanaf de zomer van 2018 de ambtelijke top meerdere malen bijeen geroepen en aangespoord om voor de grote, complexe en hardnekkige problemen binnen de Belastingdienst ook onorthodoxe oplossingen te overwegen. Voor een nadere toelichting verwijs ik u ook naar de documenten in het Wob-verzoek Reorganisatie Belastingdienst.72

Specifiek ten aanzien van informatievoorziening, heeft de Minister van Financiën in zijn openbaar verhoor aangegeven dat hij zich nadrukkelijk heeft ingespannen om de noodzaak van een betere informatievoorziening en ICT aan de kaak te stellen, zowel voor de interne sturing van de Belastingdienst als de politieke sturing door de Staatssecretaris en hemzelf. Hiertoe heeft hij het onderwerp managementinformatie geagendeerd bij de Staatssecretaris, de SG, de DGBD en de ambtelijke top, verzocht zelf voortgangsrapportages te ontvangen vanuit de Belastingdienst en het onderwerp standaard geagendeerd in driewekelijkse bijpraatgesprekken in het voorjaar van 2019 met de Staatssecretaris, SG en DGBD. Voor een nadere toelichting verwijs ik u ook naar de documenten in het Wob-verzoek Reorganisatie Belastingdienst

In het mondelinge vragenuur van 21 mei 2019 heeft de Minister van Financiën – toen hij de Staatssecretaris van Financiën verving – aangegeven dat het kabinet iedere vorm van etnisch profileren volstrekt afkeurt. Tevens heeft hij de opdracht gegeven aan de Belastingdienst ten volle en volledig mee te werken aan het onderzoek van de autoriteit persoonsgegevens.

In navolging van signalen over mogelijk etnisch profileren en verkeerd gebruik van het persoonsgegeven nationaliteit is besloten dit criterium uit de risicoselectiemodellen van Toeslagen te halen. In de vierde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de hersteloperatie van Toeslagen (vermoedens van) discriminatie adresseert. Als Toeslagen ziet dat discriminatie een rol heeft gespeeld bij de terugvordering van toeslagen, dan hebben ouders recht op compensatie. Daarnaast heeft Toeslagen afspraken gemaakt met het College voor de Rechten van de Mens. Het College is een onafhankelijke organisatie die de mensenrechten in Nederland beschermt en oordelen geeft over discriminatiezaken. Wanneer Toeslagen niet meer kan vaststellen dat sprake was van discriminatie, maar ouders wel het vermoeden hebben dat hier sprake van was, dan helpt Toeslagen ouders met het aanmelden van hun zaak bij het College. Het College oordeelt vervolgens of er sprake is geweest van discriminatie. Toeslagen neemt dit oordeel altijd over. Zie verder ook de kabinetsreactie op het eindrapport van de POK.

200.

Kunt u aangeven waarom u heeft gekozen voor de «bemensing» van de AUT, zoals deze uiteindelijk daadwerkelijk is ingevuld? Is er overwogen of gesproken over een meer onafhankelijke invulling?

Antwoord:

Gezien de het belang en de omvang van de opdracht aan de commissie is voor de bemensing gezocht naar gezaghebbenden op het gebied van recht, bestuur en sociale zekerheid die onafhankelijk een advies zouden kunnen uitbrengen. De drie commissieleden voldeden hieraan en de onafhankelijkheid is naar oordeel van het kabinet ook niet in het geding geweest. Zie ook het antwoord op vraag 132.

201.

Welke nieuwe feiten en nieuwe inzichten heeft de POK volgens u opgedaan die niet zijn gedaan door de AUT onder leiding van de heer Piet Hein Donner, die in november 2019 en maart 2020 haar adviezen heeft opgeleverd?

Antwoord:

Uw Kamer heeft de POK gevraagd om – kort gezegd – een reconstructie van de wijze waarop de ambtelijke en politieke top zijn omgegaan met de problemen in de kinderopvangtoeslag: wat wisten de betrokkenen van de fraudeaanpak en de problemen bij de kinderopvangtoeslag, en hoe zijn zij omgegaan met de signalen die hen bereikt hebben? Het kabinet heeft de AUT daarentegen gevraagd om te adviseren over een tegemoetkoming voor de CAF-ouders, waarbij de AUT haar advies later heeft verbreed en ook heeft geadviseerd over een tegemoetkoming aan ouders die geconfronteerd waren met een hoge terugvordering als gevolg van de «alles-of-niets» benadering. Een reconstructie van de kennis en handelwijze van de ambtelijke en politieke leiding maakte geen onderdeel uit van de adviesaanvraag aan de AUT.

202.

Klopt het dat de Minister van SZW voorstellen heeft gedaan om sanctionering bij overtredingen in de sociale zekerheid te matigen? Welke voorstellen zijn dit, en met welk precies effect?

Antwoord:

Ja, de Minister van SZW heeft voorstellen gedaan om sanctionering bij overtredingen in de sociale zekerheid te matigen. Dit deed de Minister voor de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (hierna de Fraudewet) naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2014 over de Fraudewet (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) en het rapport van de Nationale ombudsman naar de Fraudewet in de praktijk (Geen fraudeur toch boete 2014). De wetswijziging is per 1 januari 2017 in werking getreden. Met de wijziging is er ruimte geschept om rekening te houden met verwijtbaarheid, de ernst van de overtreding en de (financiële) omstandigheden van de betrokkene. Daarnaast is de waarschuwingsmogelijkheid uitgebreid van één geval naar twee mogelijkheden. Tevens is bepaald dat een bestuurlijke sanctie niet hoger kan zijn dan de maximale geldboete die de strafrechter zou kunnen opleggen voor fraude met socialezekerheidswetgeving.

203.

Kunt u per onderscheiden rol en per betrokken bewindspersoon concreet aangeven wat het verwijt is, gelet op de vergaande conclusies die de POK trekt ten aanzien van wetgever, rechtspraak en uitvoering (Belastingdienst), en daarbij ook de periode waarin dat speelde opnemen? Kunt u daarbij aangeven welke verwijten een relatie met CAF hebben en welke niet?

Antwoord:

Hiervoor verwijs ik naar het eindverslag van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag.

204.

Kunt u aangeven welke tekortkomingen sinds de start van de kinderopvangtoeslag in 2005 hebben bestaan en welke er nog steeds bestaan?

Antwoord:

De nadelen van het toeslagenstelsel en de afwegingen daarbij zijn beschreven bij de aanbieding van de Eindrapportage Alternatieven voor het toeslagenstelsel (Kamerstuk 31 066, nr. 760). Het stelsel werkt vanaf de start met voorschotten en een sterke inkomensafhankelijkheid en is gaandeweg aangevuld met extra grondslagen. Dit maakte het stelsel complexer voor burgers en de uitvoering. Deze problematiek is binnen het huidige stelsel niet op te lossen, de stap naar een nieuw stelsel is noodzakelijk. Het kabinet heeft daarvoor alternatieven voor het toeslagenstelsel ten behoeve van de formatie uitgewerkt. Het uitwerken en implementeren van een nieuw toeslagenstelsel kost tijd. In de tussentijd zal er gewerkt worden om zoveel mogelijk een oplossing te kunnen bieden voor schrijnende situaties, dit ook op uw Kamer’s nadrukkelijk verzoek (motie Lodders). Een eerder overzicht van deze situaties en de maatregelen die getroffen zijn of gaan worden heeft uw Kamer ontvangen middels de reactie op de motie van de leden Omtzigt en Van Weyenberg (Kamerstuk 31 066, nr. 706).

205.

Hoeveel mensen hebben jaarlijks te maken gehad met een terugvordering van de kinderopvangtoeslag in de jaren 2010 tot en met 2020?

Antwoord:

De onderstaande tabel geeft een overzicht van het totaal aantal personen per berekeningsjaar dat minstens één terugvordering van de kinderopvangtoeslag heeft gehad inclusief het gemiddelde bedrag van de terugvordering vanaf het berekeningsjaar 2010. Als een persoon meerdere terugvorderingen heeft ontvangen in een berekeningsjaar dan zijn deze terugvorderingen als één terugvordering (gesommeerd) meegenomen in de tabel. Het aantal dat betrekking heeft op het berekeningsjaar 2020 ligt (nog) lager omdat het definitief toekennen voor het berekeningsjaar 2020 vanaf medio 2021 wordt uitgevoerd.

Tabel: Aantal personen met terugvorderingen kinderopvangtoeslag per toeslagjaar (x1000) en gemiddeld bedrag per terugvordering per toeslagjaar (€).

Toeslagjaar

Aantal personen (x 1000)

Idem in % alle toeslag-gerechtigden

Idem in % KOT toeslag-gerechtigden

gemiddeld bedrag terugvorderingen per persoon (€)

2010

330.000

4,9%

58%

1.246

2011

344.000

4,9%

60%

1.164

2012

363.000

5,2%

64%

1.085

2013

345.000

5,0%

63%

1.178

2014

331.000

4,9%

63%

964

2015

325.000

5,1%

61%

808

2016

353.000

5,7%

63%

734

2017

339.000

5,5%

56%

661

2018

362.000

5,7%

55%

626

2019

316.000

5,0%

46%

486

2020

159.000

2,7%

26%

539

206.

Hebt u kennisgenomen van de constatering van de POK dat de informatiehuishouding ernstig tekortschiet bij de rijksoverheid, hetgeen ook in eerdere parlementaire onderzoeken is geconstateerd? Welke actiepunten zijn in de afgelopen vier jaar ingezet om de informatiehuishouding beter te ordenen?

Antwoord:

Ja, hier heb ik van kennisgenomen

In 2019 heeft het kabinet, mede naar aanleiding van de resultaten Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, het initiatief genomen om een Rijksbreed Meerjarenplan verbetering informatiehuishouding Rijk op te stellen. In dit plan zijn doelstellingen opgenomen omtrent het beter in beheer krijgen van informatie, zoals e-mails, social media en websites. Daarnaast zijn er extra doelstellingen toegevoegd die te maken hebben met actieve openbaarmaking en digitale overbrenging.

Ter uitvoering van het Meerjarenplan is een rijksbreed programma ingericht, het meerjarige en interdepartementale Rijksprogramma Duurzaam Digitale Informatiehuishouding (RDDI), dat departementen ondersteund bij de uitvoering hiervan. Het Meerjarenplan is in 2019 aan de Tweede Kamer gestuurd, en in 2020 volgde er een geactualiseerde versie met de eerste voorlopige resultaten. Voor concrete maatregelen ter verbetering van de informatiehuishouding, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 8 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

207.

Wat was jaarlijks de gemiddelde hoogte van terugvordering van kinderopvangtoeslag in de jaren 2010 tot en met 2020?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 205.

208.

Kunt u ingaan op de rol van de Kamer naar aanleiding van de Bulgarenfraude? Heeft de POK u gevraagd om informatie om te komen tot een inventarisatie van de door de Tweede Kamer gewenste fraudeaanpak? Zo ja, welke informatie heeft u hiertoe verstrekt?

Antwoord:

De POK heeft verzocht om informatie over de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude voor zover deze een relatie heeft met of van invloed heeft kunnen zijn op de kinderopvangtoeslag. De stukken die in dat kader zijn verstrekt kunnen evenwel informatie bevatten over de door de Tweede Kamer gewenste fraudeaanpak na de Bulgarenfraude, maar om een inventarisatie hiervan is niet specifiek gevraagd door de POK. In het eindverslag van de POK is opgenomen dat de Bulgarenfraude een forse extra impuls gaf aan de fraudebestrijding. Die forse extra inspanning was een direct gevolg van grote maatschappelijke en politieke verontwaardiging over wat de Bulgarenfraude is gaan heten. De Kamer is over de verscherpte fraudemaatregelen naar aanleiding van de Bulgarenfraude geïnformeerd en heeft het debat hierover gevoerd met de betrokken bewindspersoon. Zie in dat kader ook de beantwoording van eerdere Kamervragen die zijn gesteld ten aanzien van de Business Case Fraudebestrijding Toeslagen. 73 Zoals daar aangegeven zijn de extra uitvoeringskosten van de maatregelen uit de business case destijds berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kon worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude.

209.

Wat was het verwachte effect van het wetsvoorstel inzake directe financiering van de kinderopvangtoeslag op het aantal terugvorderingen en nihilstellingen?

Antwoord:

Deze zouden naar verwachting afnemen. De systematiek van directe financiering was gebaseerd op twee pijlers: (1) de rijksoverheid bekostigt kinderopvanginstellingen rechtstreeks en (2) ouders betalen een ouderbijdrage waarvan de hoogte afhangt van hun vastgestelde inkomen. Dit zou de financiering van de kinderopvang voor ouders eenvoudiger maken en meer zekerheid bieden. De inkomensafhankelijke ouderbijdrage zou vastgesteld worden op basis van het inkomen van twee jaar geleden («t-2»). Bij forse inkomensachteruitgang ten opzichte van twee jaar geleden zou er een vangnetregeling komen in de vorm van een peiljaarverlegging. Het aantal terugvorderingen zou, blijkens het Eindrapport «Heroriëntatie Programma Directe Financiering Kinderopvang» naar schatting met 80% kunnen dalen. Dit geldt in het bijzonder die terugvorderingen die veroorzaakt werden doordat achteraf bleek dat ouders geen of slechts ten dele recht hadden op bekostiging vanuit de overheid.

210.

Is het discrimineren op ras of etniciteit een aspect van de kinderopvangtoeslagaffaire? Zo ja, welke? Kunt u aangeven of in het risicoanalysemodel waarover in het POK-verslag wordt gesproken discrimineren op ras of etniciteit een onderdeel was/is?

Antwoord:

De AP heeft in juli 2020 geconstateerd dat de verwerking van (tweede) nationaliteit door Toeslagen discriminerend was, maar dat rassendiscriminatie niet vastgesteld kon worden. Discriminatie op welke grond dan ook is hoe dan ook ontoelaatbaar en dat moet voorkomen worden. Naar aanleiding van onder meer de stukken die zijn aangetroffen en de constateringen van de Autoriteit Persoonsgegevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen belangrijke stappen gezet om te voorkomen dat er ooit nog eens sprake is van een onrechtmatig onderscheid op grond van iemands nationaliteit. De afgelopen periode hebben Toeslagen en de Belastingdienst stappen gezet om herhaling te voorkomen. Zo zijn alle gegevens over dubbele nationaliteit die nog in de systemen van Toeslagen stonden verwijderd. Ook is het kenmerk nationaliteit verwijderd uit het risicosysteem van Toeslagen. Zoals in de brief van 13 oktober aan uw Kamer is gemeld, rondt de Belastingdienst het in kaart brengen van het gebruik van nationaliteit en in de systemen van de Belastingdienst uiterlijk 31 maart 2021 af. Het opvragen van nationaliteit bij onderzoeken naar georganiseerd misbruik en oneigenlijk gebruik van toeslagen is dan ook niet meer mogelijk.

211.

Wat was de rol van de Minister van Financiën en DG Rijksbegroting ten aanzien van de businesscase Fraudebestrijding?

Antwoord:

Conform de Comptabiliteitswet worden alle voorstellen met potentiële budgettaire gevolgen voorgelegd aan de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF) van de DG Rijksbegroting. Naar aanleiding van de opgestelde businesscase Fraudebestrijding (Intensivering Toezicht Toeslagen), is door de IRF overleg gevoerd met de directie Financieel Economische Zaken van het Ministerie van Financiën over de budgettaire gevolgen van de businesscase. De budgettaire consequenties zijn verwerkt in de begroting van 2014 (Kamerstuk 33 750 IX), die door de Minister van Financiën met Prinsjesdag aan de Kamer is aangeboden.

212.

Heeft u kennisgenomen van de volgende samenvattende conclusie van de POK: «Weekers, Wiebes, Asscher en Rutte hebben als lid van het kabinet-Rutte II en als deelnemer aan de ministeriële commissie aanpak fraude een harde aanpak van fraude mede geïnitieerd.»; waar slaat «mede» op? Welke andere spelers worden hiermee volgens u bedoeld en wat was hun bijdrage?

Antwoord:

Ja, ik heb kennisgenomen van deze opmerking in het eindverslag van de POK. Ik kan geen antwoord geven op de vraag wat door de POK wordt bedoeld met het woord «mede» en vindt het ongepast hierbij zelf een interpretatie te geven.

213.

Welke onderdelen van uw antwoord op vragen van het lid Omtzigt over de opschorting en stopzetting van kinderopvangtoeslag aan een groep ouders in 201474 zijn onjuist beantwoord?

Hoe is dat rechtgezet richting de Kamer nadat dat ontdekt was?

Antwoord:

Het antwoord op deze specifieke Kamervraag is aan de orde gekomen tijdens de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. De voormalige Staatssecretaris van Financiën heeft daar aangegeven dat hij een «idioot» antwoord heeft doorgelaten. In vraag 2 van dezelfde beantwoording wordt aan het rapport van de Nationale ombudsman gerefereerd en bij de beantwoording van deze vraag had naar deze casus verwezen moeten worden, inmiddels weten we dat er nog veel meer gevallen bestonden. In het verhoor heeft de voormalig Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat hij had moeten doorvragen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State en het rapport van de Nationale ombudsman.

214.

Is de groepsgewijze stopzetting van de bevoorschotting later gevolgd door een individuele beoordeling in bezwaar of beroep? Is daarmee de groepsgewijze stopzetting rechtens hersteld op het niveau van het individu?

Antwoord:

In bezwaar of beroep vindt altijd een individuele beoordeling plaats. Hiermee wordt beoogd een onjuiste stopzetting te herstellen, ongeacht of deze op individueel niveau of groepsgewijs heeft plaatsgevonden. In het bezwaarproces binnen Toeslagen wordt door de bezwaarbehandelaar zelfstandig een beslissing op bezwaar genomen. Wel kan het voorkomen dat de bezwaarbehandelaar aanvullende informatie nodig heeft om uitspraak te doen en daarom contact opneemt met degene die het primaire besluit heeft genomen. Ten aanzien van de behandeling van CAF bezwaren stond in opdrachtformulieren vermeld dat de bezwaarbehandelaar verplicht contact moest opnemen met het team IST, waarbinnen de primaire behandeling had plaatsgevonden. Hoelang deze praktijk heeft bestaan, is helaas niet meer te reconstrueren. De versterking van de vaktechnische waarborgen binnen Toeslagen is mede bedoeld om deze praktijk te voorkomen.

215.

Op welk niveau in de Belastingdienst is besloten om stopzetting groepsgewijs te doen? Kan dit nog steeds gebeuren? Zo ja, in welke onderdelen van de dienst of in andere ministeries of diensten?

Antwoord:

Zie hiervoor het antwoord op vraag 87.

216.

Wat hebben ADR en de Algemene Rekenkamer geoordeeld over de uitvoering van de kinderopvangtoeslag? In welke mate en wanneer is door ADR en Rekenkamer geconstateerd dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld inzake de kinderopvangtoeslag?

Antwoord:

Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer heeft met name in de jaren 2005–2007 onrechtmatigheden en onzekerheden geconstateerd bij de kinderopvangtoeslag die de rapporteringstolerantie overschreden. Deze hingen vooral samen met te hoge of te lage bevoorschotting, fouten bij de afrekening, het ontbreken van informatie en onzekerheden als gevolg van te weinig controles gericht op de rechtmatigheid van de toeslagen door de belastingdienst. De rechtmatigheid waar de Algemene Rekenkamer over oordeelt gaat over de vraag of de Minister heeft gehandeld in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving. In het rapport bij het jaarverslag van het Ministerie van Financiën 2008 heeft de Algemene Rekenkamer bijvoorbeeld bijna € 60.000 aan vorderingen die de Belastingdienst had kwijtgescholden als onrechtmatig gekwalificeerd. Kwijtschelden was volgens de wet wel mogelijk voor een aantal belastingschulden, maar niet voor toeslagen. Het rechtmatigheidsoordeel van de Algemene Rekenkamer betreft dus niet de vraag of burgers onrecht is aangedaan. Wel heeft de Algemene Rekenkamer vanaf 2005 regelmatig gerapporteerd over de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. De eerst bevindingen betreffen de periode 2005–2010. Daarin concludeerde zij dat de Belastingdienst onvoldoende was toegerust, het tijdig betalen van de voorschotten prioriteit kreeg boven de rechtmatigheid waardoor een invorderingsrisico ontstond en kwetsbare groepen in financiële moeilijkheden konden komen door de keuze om achteraf te controleren. In de periode 2011–2012 was niet langer sprake van een onvolkomenheid in het financieel beheer, maar zijn er nog wel aandachtspunten voor verbeteringen in het nieuwe ICT-systeem Toeslagen en staan veel vorderingen nog open. In de daarop volgende periode 2013–2019 krijgt de fraudebestrijding meer aandacht, er ontbreekt een balans in mensen, middelen en tijd en er is sprake van ingewikkelde regelgeving. In 2019 rapporteert zij over de stand van zaken rondom het terugbetalen van toeslagen. Zie voor een nadere specificatie van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer de brief over 15 jaar onderzoek toeslagen en het bijbehorende overzicht bevindingen en publicaties Algemene Rekenkamer over het toeslagenstelsel, januari 202075.

ADR

De ADR controleert de financiële jaarverslaggeving en onderzoekt het financieel beheer van de Belastingdienst, waarvan Toeslagen een onderdeel is. Uit onze werkzaamheden zijn sinds 2010 geen fouten en/of onzekerheden over de comptabele rechtmatigheid van de kinderopvangtoeslagen naar voren gekomen die de rapporteringstoleranties overschrijden. Dit is dan ook niet gerapporteerd in de rechtmatigheidsverantwoording van de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag SZW en het stond een goedkeurende controleverklaring van de ADR niet in de weg.

Naast deze wettelijke taak voert de ADR op verzoek van het departementale management vraaggestuurde onderzoeken uit. De ADR heeft in het onderzoek Toeslaggerelateerde CAF-zaken gerapporteerd in hoeverre de behandeling van CAF-zaken in de periode 1 januari 2013 tot 16 oktober 2019 vergelijkbaar was met de CAF-11 zaak. Er zijn verder geen andere vraaggestuurde onderzoeken uitgevoerd over het toezicht op de Kinderopvangtoeslag.

De ADR zal naar aanleiding van de uitkomsten van de Parlementaire Onderzoekscommissie Toeslagen in overleg met de departementen nagaan of de uitwerking van de wet- en de regelgeving in de praktijk nadrukkelijker kan worden betrokken bij onderzoeken.

217.

Herkent u het oordeel van de POK over de leemlaag in de organisatie? Kunt u beschrijven wat met deze leemlaag bedoeld wordt en waar deze leemlaag aanwezig is?

Antwoord:

Het oordeel van de POK over, zoals zij het noemt, de leemlaag in de organisatie wordt gedeeltelijk herkend en is ook in eerdere onderzoeken van onder meer Deloitte (kamerstuk31 066 nr. 648) gesignaleerd. Het betreft de neiging om signalen vanuit de werkvloer niet zonder meer door te zetten naar hogere managementlagen met een diversiteit aan argumenten Het is niet zo dat de door de POK genoemde leemlaag aanwijsbaar is. Met het cultuurprogramma investeer ik in een cultuur waarin signalen serieus worden genomen en worden gezien als een bijdrage aan het verbeteren van het functioneren van de organisatie als geheel. Vanuit de algemene leiding van het Ministerie van Financiën en binnen de Belastingdienst en Toeslagen wordt er op verschillende manieren, via webinars, persoonlijke gesprekken en het intranet, opgeroepen om signalen door te geven en wordt hiervoor ruimte in de agenda gemaakt. De nieuwe instroom, ook van leidinggevenden, versterkt deze open en transparante cultuur. In de kabinetsreactie wordt hier nader op ingegaan.

218.

Heeft u zicht op de wijze waarop de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tot haar uitspraken is gekomen? Is een analyse uitgevoerd naar de mate waarin de uitspraken door verschillende personen zijn gedaan en in welke mate daar intern bij de Raad van State meer personen bij betrokken waren? Wat is de uitkomst van die analyse?

Antwoord:

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een onafhankelijke rechterlijke instantie. Voor de uitvoering van de toeslagen is met name de inhoud van de rechterlijke uitspraak van belang. Het gaat dan om het rechtsoordeel en de rechtsoverwegingen, mede in het licht van de door partijen aangevoerde argumenten en binnen de context van het geheel aan jurisprudentie. Het Ministerie van Financiën en Belastingdienst/Toeslagen gaan niet over de interne organisatie van de Afdeling, als zijnde een onafhankelijke rechter, of over de wijze waarop uitspraken tot stand komen. Er is dan ook geen analyse uitgevoerd naar de mate waarin de uitspraken door verschillende personen zijn gedaan en of daar meerdere personen bij betrokken waren. Ik verwijs u hiervoor graag naar de reactie die de Raad van State inmiddels heeft aangekondigd.

219.

Kunt u aangeven waarop de verklaringen van Minister Hoekstra en SG Leijten zijn gebaseerd dat het kantelpunt voor hen eerder lag, namelijk april 2019, gelet op de constatering van de POK, die spreekt van een kantelpunt op 4 juni 2019?

Antwoord:

In het openbaar verhoor van Minister Hoekstra heeft hij aangegeven dat het kantelpunt hoe naar deze problematiek te kijken lag in de uitspraak van de Raad van State van 24 april 2019, waaruit de instelling van de Adviescommissie uitvoering toeslagen volgt en vervolgens ook bij het mondelinge vragenuur van 21 mei 2019 over mogelijk etnisch profileren en de informatievoorziening daarover.

In het openbaar verhoor van SG Leijten heeft zij aangegeven dat de foto met betrekking tot de impact en met betrekking tot de handelwijze van de Belastingdienst in het voorjaar van 2019 langzaam scherper werd en dat het omslagpunt de uitspraak van de Raad van State van 24 april was.

220.

Kunt u aangeven welke acties Minister Hoekstra en SG Leijten hebben ondernomen na het kantelpunt zoals zij verklaard hebben in april 2019? Wat hebben zij gedaan om ouders tegemoet te komen?

Welke acties zijn op initiatief van Minister Hoekstra ondernomen, indachtig zijn verklaring dat hij zelf ook bovenop het kinderopvangtoeslagendossier is gaan zitten?

Antwoord:

Het kabinet heeft zich – ondersteund door de ambtelijke dienst – sinds het duidelijk worden van de omvang en ernst van de problematiek in het voorjaar van 2019 ingezet voor het herstel van gedupeerde ouders – zowel door de doorgeschoten en vooringenomen fraudeaanpak als door de hardheid van het stelsel – en het voorkomen dat dit nogmaals kan gebeuren. Hiertoe is eerst door AUT en ADR de aard en omvang in kaart gebracht, alsmede een advies door de AUT hoe tot een oplossing voor ouders te komen.Ik verwijs u voor een verdere toelichting naar zijn openbare verhoor in het kader van de POK. Voor acties op initiatief van Minister Hoekstra wijs ik u in het bijzonder op de periode tussen 19 december 2019 en de overdrachtsbrief van 4 februari 2020 aan mij als nieuwe Staatssecretaris Toeslagen en Douane toen hij zelf verantwoordelijk was voor dit dossier en ervoor heeft gezorgd dat 280 ouders voor kerst 2019 zijn uitbetaald, direct contact tussen ouders en medewerkers van Toeslagen heeft georganiseerd over het verstrekken van dossiers en zelf gesprekken met betrokken ouders heeft gevoerd76. Tevens heeft hij op 11 januari u geïnformeerd over het besluit de besturing van de Belastingdienst te versterken door de ontvlechting van Belastingdienst, Toeslagen en Douane.77

221.

Met welke argumenten heeft de regering in 2004 afgezien van een hardheidsclausule in de Awir?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 164.

222.

Kwam de constatering van de POK dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden onverwacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De constatering van de POK dat de grondbeginselen van rechtstaat zijn geschonden trekt het kabinet zich zeer aan. Het kabinet was naar aanleiding van onder andere de rapportages van de AUT reeds bekend met de gebeurtenissen, echter de ernst en volle omvang is door het gedegen eindverslag van de POK nog scherper geworden. In de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK zijn maatregelen opgenomen om te voorkomen dat dit nogmaals kan gebeuren.

223.

Gaat u naar aanleiding van de constatering van de POK dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden door de Belastingdienst (aanvullende) aangifte doen bij het OM? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Nee. De POK geeft een politiek oordeel over de gang van zaken. Voor de aangifteplicht van artikel 162 Sv is dat onvoldoende. Het OM heeft in zijn conclusies ook het rapport van de POK betrokken. Ik verwijs u naar mijn brief van 7 januari jl. over het oordeel van het OM over de aangifte.

224.

Noopt de constatering dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden door de wetgever tot het doen van een aangifte bij het OM tegen de Minister-President, (ex-)Ministers, (ex-)Staatssecretarissen en/of andere (ex-)bewindspersonen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De POK geeft een politiek oordeel over de gang van zaken.

Indien sprake zou zijn van ambtsmisdrijven door Ministers, Staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal geldt de procedure die is beschreven in de wet ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen.

225.

Noopt de constatering dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden door de rechtgevende macht tot het doen van een aangifte bij het OM tegen rechters? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De onafhankelijke rechtsprekende macht heeft als derde staatsmacht een grondwettelijk verankerde bijzonder positie in ons staatsbestel. Dit brengt onder andere mee dat strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechters in verband met een uitspraak alleen onder zeer uitzonderlijke omstandigheden mogelijk is, bijvoorbeeld indien sprake is van corruptie of omkoping. De achtergrond hiervan is dat rechters in volledige onafhankelijkheid moeten kunnen beslissen, zonder druk van eventuele aansprakelijkheid als gevolg van hun uitspraken. Zo is in artikel 42 van de Wet rechtspositie rechterlijk ambtenaren expliciet geregeld dat rechters niet aansprakelijk zijn voor schade die een gevolg is van een rechterlijke uitspraak.

226.

Welke consequenties verbindt u aan de constatering van de POK dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden?

Antwoord:

Het kabinet heeft in de kabinetsreactie op het rapport van de POK excuses aangeboden aan alle gedupeerde ouders en hun kinderen. Het rapport maakt pijnlijk duidelijk dat er veranderingen nodig zijn. In de kabinetsreactie op de POK is aangegeven welke acties het kabinet wil inzetten om herhaling te voorkomen.

227.

Heeft u kennisgenomen van de volgende passage uit het rapport van de POK: «De commissie constateert dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden. Dit verwijt treft niet alleen de uitvoering – specifiek de Belastingdienst/Toeslagen – maar ook de wetgever en de rechtspraak.»?

Deelt u de mening dat de Belastingdienst/Toeslagen de grondbeginselen van de rechtsstaat geschonden heeft?

Antwoord:

Het kabinet deelt de constatering van de POK dat in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag de grondbeginselen van de rechtstaat zijn geschonden. Dit is ook aangegeven in de brief van 22 december. Dit raakt zowel de uitvoering door Belastingdienst/Toeslagen als de wetgever en de rechtspraak.

228.

Deelt u de mening dat de wetgever (regering en Staten-Generaal) de grondbeginselen van de rechtsstaat geschonden heeft?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 227.

229.

Welke veranderingen bij alle staatsmachten en welke acties zijn volgens het kabinet nodig om herhaling van dergelijk grootschalig falen te voorkomen?

Antwoord:

In de kabinetsreactie op het rapport van de POK zijn een groot aantal acties beschreven die het kabinet neemt om herhaling te voorkomen.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs op het rapport gereageerd. In de reactie wordt onder meer gereflecteerd op het handelen van de Afdeling bestuursrechtspraak zelf.

De POK geeft aan dat de wetgever zich mag aanrekenen dat zij wetgeving heeft vastgesteld die spijkerhard was. Wij nodigen het parlement uit om samen met ons te reflecteren hoe dit beter kan.

230.

Welke gevolgen heeft de constatering van de POK, dat de rechtsbescherming van burgers is veronachtzaamd, voor in het verleden uitgesproken vonnissen?

Antwoord:

De POK geeft een politiek oordeel over de gang van zaken. Een politiek oordeel brengt geen verandering in rechterlijke uitspraken die al kracht van gewijsde hebben. Dat vloeit voort uit het rechtstatelijke beginsel van de scheiding der machten en het rechtszekerheidsbeginsel.

231.

Waarom werden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en daarmee de Algemene wet bestuursrecht niet nageleefd?

Antwoord:

In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag werden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet steeds voldoende in acht genomen. Artikel 13b (belangenafweging en evenredigheidsbeginsel) is met ingang van 7 juli 2020 in de Awir opgenomen. Daarvoor was artikel 3:4 Awb van toepassing. Ook voor genoemde datum diende Belastingdienst/Toeslagen te toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waar dat mogelijk was. Doordat de uitleg van de wet dat de Belastingdienst/Toeslagen geen wettelijke ruimte bood om bij de vaststelling van een voorschot of terugvordering rekening te houden met dat het deel van de kosten dat wel is betaald, was er geen ruimte voor een belangenafweging op grond van 3:4 Awb. Uit het rapport van de POK blijkt duidelijk dat er voldoende signalen waren dat het mis ging in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Ik betreur het zeer dat het beleid en uitvoering rond de kinderopvangtoeslag niet eerder is aangepast, zodat eerder werd voldaan aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In de kabinetsreactie op het rapport van de POK is aangegeven welke acties het kabinet wil inzetten om herhaling te voorkomen.

232.

Hoe vaak heeft u de Kamer te laat geïnformeerd?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

233.

Waarom heeft u de Kamer te laat geïnformeerd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 232. Aanvullend, maar niet als excuus verwijs ik u naar de conclusies van de POK ten aanzien van de zorgen over de informatiehuishouding. In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat informatie, zeker vanuit vroegere jaren, vanuit de Belastingdienst en Toeslagen moeilijk te ontsluiten is.

Het Ministerie van Financiën werkt samen met de Belastingdienst en Toeslagen aan een actieplan om dit te verbeteren. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK.

234.

Aangaande welke onderwerpen en wanneer heeft u de Kamer te laat geïnformeerd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 232.

235.

Wat waren de consequenties voor gedupeerde ouders van het niet tijdig informeren van de Kamer?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde.

236.

Hoe vaak heeft u de Kamer onvolledig geïnformeerd?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

237.

Waarom heeft u de Kamer onvolledig geïnformeerd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 232. Aanvullend, maar niet als excuus verwijs ik u naar de conclusies van de POK ten aanzien van de zorgen over de informatiehuishouding. In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat informatie, zeker vanuit vroegere jaren, vanuit de Belastingdienst en Toeslagen moeilijk te ontsluiten is. Het Ministerie van Financiën werkt samen met de Belastingdienst en Toeslagen aan een plan om dit te verbeteren. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK.

238.

Aangaande welke onderwerpen en wanneer heeft u de Kamer onvolledig geïnformeerd?

Zie het antwoord op vraag 236.

239.

Wat waren de consequenties voor gedupeerde ouders van het onvolledig informeren van de Kamer?

Antwoord:

In het eindverslag van de POK is geconcludeerd dat de informatievoorziening rondom de kinderopvangtoeslag bij herhaling ontijdig, onvolledig en onjuist is geweest. Tevens is geconcludeerd dat gedupeerde ouders ongekend onrecht is aangedaan onder meer omdat het lang heeft geduurd voordat de omvang en ernst door de politieke en ambtelijke top werden erkend.

240.

Hoe vaak heeft u de Kamer onjuist geïnformeerd?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

241.

Waarom heeft u de Kamer onjuist geïnformeerd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 232. Aanvullend, maar niet als excuus verwijs ik u naar de conclusies van de POK ten aanzien van de zorgen over de informatiehuishouding. In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat informatie, zeker vanuit vroegere jaren, vanuit de Belastingdienst en Toeslagen moeilijk te ontsluiten is. Het Ministerie van Financiën werkt samen met de Belastingdienst en Toeslagen aan een aanvalsplan om dit te verbeteren. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK.

242.

Aangaande welke onderwerpen en wanneer heeft u de Kamer onjuist geïnformeerd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 236.

243.

Wat waren de consequenties voor gedupeerde ouders van het onvolledig informeren van de Kamer?

Antwoord:

De overheid pakte signalen van wat er misging niet op en leerde daardoor niet van wat er misging. De problematiek bij de kinderopvangtoeslag werd voor veel betrokken ambtenaren en politici pas duidelijk toen zij uiteindelijk met gedupeerde ouders en kinderen spraken. We danken het aan enkele volhouders in de journalistiek, advocatuur, de Tweede Kamer en binnen de overheid dat deze misstand in volle omvang aan het licht is gekomen en we uiteindelijk deze crisis serieus zijn gaan nemen. Dit heeft wel betekend dat het voor ouders helaas onnodig lang heeft geduurd voor we hen konden helpen met een oplossing.

244.

Hoe vaak en in welke gevallen heeft u de Kamer ontijdig, onvolledig en/of onjuist geïnformeerd, met het oog op gewenste politieke uitkomsten? Waaruit bestonden de gewenste politieke uitkomsten?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 240.

245.

Hoe verklaart u dat transparantie, openheid en volledigheid niet de leidende principes zijn bij het beantwoorden van Kamervragen, het reageren op Wob-verzoeken en het samenstellen van dossiers voor rechtszaken?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

Het kabinet heeft daarom besloten om alle informatie en documenten over de problemen bij toeslagen op één centrale plaats te publiceren. Dit is het informatiepunt kinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl.

246.

Wat waren de consequenties voor gedupeerde ouders van het ontijdig informeren van de POK?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 247.

247.

Hoe vaak heeft u de POK onvolledig geïnformeerd?

Antwoord:

Ten behoeve van het voldoen aan de informatievorderingen van de ondervragingscommissie is door de betrokken departementen een zo zorgvuldig mogelijk proces ingericht. Het kabinet heeft de indruk dat het ten aanzien van die informatievorderingen – in de daarvoor beschikbare tijd en gegeven de uit de informatievorderingen blijkende inhoudelijke afbakeningen – een zo volledig mogelijk beeld heeft geschapen. Van bewuste onvolledige informatieverstrekking is dan ook geen sprake. Mocht nog nieuwe informatie blijken, dan zal ik die uw Kamer doen toekomen dan wel die informatie publiceren op het in de kabinetsreactie aangekondigde informatiepunt Kinderopvangtoeslag.

Het voorgaande laat onverlet dat het kabinet, mede naar aanleiding van het ongevraagde advies van de RvS en het rapport Ongekend Onrecht, ervan overtuigd is dat het alleen zijn ambitie van transparantie en openheid kan waarmaken als fors wordt geïnvesteerd in betere informatiehuishouding en informatievoorziening. In dat kader verwijs ik naar de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

248.

Waarom heeft u de POK onvolledig geïnformeerd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 247.

249.

Aangaande welke onderwerpen en wanneer heeft u de POK onvolledig geïnformeerd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 247.

250.

Wat waren de consequenties voor gedupeerde ouders van het onvolledig informeren van de POK?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 247.

251.

Hoe vaak en in welke gevallen heeft u rechters ontijdig, onvolledig en/of onjuist geïnformeerd, met het oog op gewenste juridische uitkomsten? Waaruit bestonden de gewenste juridische uitkomsten?

Antwoord:

Het mag nooit de bedoeling zijn om rechters ontijdig, onvolledig en/of onjuist te informeren. Ik betreur het dat Toeslagen in het verleden niet altijd ruimhartig genoeg is omgegaan met het verstrekken van op de zaak betrekking hebbende stukken. Dat had absoluut anders gemoeten. Hoewel ik hiervoor geen aanwijzingen heb, kan ik ook niet uitsluiten dat dit heeft plaatsgevonden met het oog op gewenste juridische uitkomsten Vanaf eind 2018 zijn maatregelen getroffen, onder meer door de inzet van de landsadvocaat bij CAF 11-procedures en het versterken van de vaktechnische structuur. Ook zijn maatregelen genomen om tijdig verweerschriften in te zenden.

252.

Hoe vaak heeft u verlangde inlichtingen aan de Kamer, mondeling of schriftelijk, niet verstrekt?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

253.

Klopt het dat de Landsadvocaat in 2018 advies heeft uitgebracht over de samenstelling van dossiers? Kunt u dat advies samenvatten en kunt u het advies aan de Kamer verstrekken?

Antwoord:

Ja, dat klopt. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn kamerbrief van 11 oktober 2018 maatregelen aangekondigd inzake CAF 11. Onder maatregel 2 «herbeoordeling van lopende CAF 11-beroepszaken» is reeds een samenvatting van dit advies opgenomen. Het advies treft u in de bijlage aan. In het advies zijn persoonlijke gegevens onleesbaar gemaakt78.

254.

Klopt het dat na het advies van de Landsadvocaat in 2018 geconcludeerd kan worden dat ouders onvolledige dossiers kregen wanneer zij voor de bestuursrechter stonden? Hoeveel ouders hebben een onvolledig dossier gekregen en in hoeveel gevallen heeft u deze ouders achteraf geïnformeerd (na 2018) dat de Belastingdienst hun een eerlijk proces onthouden heeft omdat zij een onvolledig dossier hadden?

Antwoord:

Op 11 oktober 2018 heeft mijn ambtsvoorganger bij maatregel 2 reeds aangegeven dat aanvullende stukken zouden worden opgenomen in de beroepsdossiers, waar dat voorheen niet altijd het geval is geweest. De landsadvocaat heeft vanaf 2018 in meerdere CAF 11-procedures het verweer gevoerd en stukken ruimhartig aan het beroepsdossier toegevoegd. Toeslagen heeft deze werkwijze overgenomen en ook in de procedures waar de landsadvocaat niet bij betrokken is zijn stukken ruimhartiger dan voorheen verstrekt. Zoals bekend geldt dat alle ouders die in het verleden gedupeerd zijn door beslissingen bij de terugvordering van hun kinderopvangtoeslag zich kunnen melden bij UHT voor herstel.

255.

Heeft u kennisgenomen van de volgende passage uit het verslag van de POK: «[D]e informatievoorziening [was] – zo blijkt uit het onderzoek van de commissie – in meerdere gevallen ingegeven door gewenste juridische of politieke uitkomsten, resulterend in het slechts gedeeltelijk, vertraagd of niet verstrekken van informatie.»? Deelt u de constatering dat informatie in meerdere gevallen slechts gedeeltelijk, vertraagd of niet verstrekt is?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

Het kabinet heeft daarom besloten om alle informatie en documenten over de problemen bij toeslagen op één centrale plaats te publiceren op de website informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoveheid.nl .

256.

Deelt u de constatering dat informatie in meerdere gevallen slechts gedeeltelijk, vertraagd of niet verstrekt is met het oog om een gewenste juridische of politieke uitkomst?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

257.

Deelt u de mening dat, wanneer het kabinet de Kamer onjuist of onvolledig geïnformeerd heeft, het aan het kabinet is om dit te herstellen?

Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dan een lijst geven waarin staat waar het kabinet in dit dossier de Kamer onjuist of onvolledig geïnformeerd heeft?

Antwoord:

Het kabinet spant zich in om uw Kamer te allen tijde juist en volledig te informeren. Wanneer duidelijk wordt dat er omissies hebben plaatsgevonden is het aan het kabinet dit te herstellen.

258.

Is of was de Ruttedoctrine, al dan niet formeel vastgelegd, staand beleid?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd daarbij gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte die er moet zijn om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk, 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

259.

Hoe kan de onvoldoende informatievoorziening en informatiehuishouding worden verklaard? In welke mate is de informatiehuishouding Rijksbreed op orde?

Antwoord:

Het rapport van de POK laat zien dat de informatiehuishouding en informatievoorziening gebrekkig was en dat daardoor het probleem verergerde. Daarnaast loopt er al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

Het kabinet is verder van mening dat we Rijksbreed de achterstand in onze informatiehuishouding sneller moeten gaan inhalen en gaan verbeteren. Binnen de informatiehuishouding van het Rijk heeft de nadruk lange tijd gelegen op het meer digitaal werken. Deze operatie is binnen het Rijk inmiddels grotendeels afgerond. Digitalisering kent vele aspecten waaronder veiligheid en verbetering van de privacy. We zien dat daar op grond van wet- en regelgeving, de laatste jaren veel aandacht naar uit is gegaan. We zien ook dat Daarnaast is de afgelopen jaren de diversiteit van en hoeveelheid aan informatie enorm toegenomen. Deze ontwikkelingen brengen niet vraagstukken en uitdagingen met zich mee die vragen om nieuwe specialistische kennis.

De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed voert door middel van een toetsingskader inspecties uit bij de Rijksonderdelen om in kaart te brengen in hoeverre organisaties de informatiehuishouding op orde hebben. In het laatste inspectierapport geeft de Inspectie aan dat het vakgebied informatiehuishouding te maken heeft gehad met bezuinigingsoperaties en daarmee met de uitstroom van kennis. De inspectie laat weliswaar wat verbeteringen zien, maar Rijksbreed is dat nog onvoldoende.

260.

Welke acties zijn ondernomen om de informatievoorziening en -huishouding te verbeteren?

Antwoord:

Kortheidshalve verwijs ik naar de kabinetsreactie op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State inzake ministeriële verantwoordelijkheid en paragraaf 7 van de kabinetsreactie. Het meerjarige en interdepartementale Rijksprogramma Duurzaam Digitale Informatiehuishouding (RDDI) helpt bij het toekomstbestendig maken van de informatiehuishouding van het Rijk in de vorm van (Rijks)kaders, handreikingen, pilots en communicatie. Vanuit RDDI lopen actielijnen ter ondersteuning voor de realisatie van duurzame e-mail archivering, web archivering, berichtenapp archivering, WOB hulpmiddelen en de invoering van actieve openbaarheid bij de departementen. Daarnaast is de Rijksbrede campagne «Je werk is belangrijker dan je denkt. Bewaar het goed» van start gegaan in 2020. Via deze campagne wordt noodzakelijke kennis voor informatiehuishouding rijksbreed gedeeld. Met de start RDDI hebben alle departementen een eigen programma gestart met daarin de verplichte acties (verbeteren e-mailarchivering, websites en social media), het voorbereiden op aansluiten op Plooi voor meer actieve openbaarheid en snellere afhandeling Wob verzoeken.

261.

Welke bewindspersoon is verantwoordelijk voor de informatiehuishouding en archivering op het Ministerie van Financiën?

Antwoord:

Ministers zijn zorgdrager conform de art. 1, onderdeel d, van de Archiefwet en als zodanig verantwoordelijk voor de archivering op het ministerie. Zo ook de Minister van Financiën. De Staatssecretarissen dragen verantwoordelijkheid voor het functioneren van de aan hen toe behorende onderdelen.

De Minister delegeert de verantwoordelijkheid via het organisatiebesluit en de archiefbeheersregeling door naar de ambtelijke organisatie. Indien nodig wordt de inhoud aangescherpt. Zo zal in 2021 de archiefbeheersregeling worden geactualiseerd zodat het ook voor DG Toeslagen en DG Douane toepasbaar is.

Met betrekking tot de informatiehuishouding heeft iedere bewindspersoon en onderliggende DG een eigen verantwoording. Zo is de DGRB conform het organisatiebesluit verantwoordelijk voor de informatiehuishouding rond de Rijksbegroting.

262.

Welke aanbevelingen van het rapport van McKinsey uit 2009 en de evaluatie daarvan in 2011 over de informatievoorzieningsketen bij de Belastingdienst zijn voldoende geïmplementeerd? Welke aanbevelingen zijn onvoldoende geïmplementeerd? Op welke concrete wijze heeft de Minister zich, vanwege zijn ervaring met het opstellen van rapporten over de informatievoorzieningsketen, ingespannen om de informatievoorzieningsketen van de Belastingdienst en het kerndepartement te verbeteren?

Antwoord:

McKinsey heeft in de eerste helft van 2009 de Informatievoorziening-keten (IV-keten) van de Belastingdienst doorgelicht. De scope van de doorlichting was gericht op de ICT-voortbrenging, de informatievoorziening richting bewindslieden viel buiten het onderzoek. Concreet richtte het onderzoek zich daarmee op de ICT-aspecten van applicatieontwikkeling en van applicatiebeheer. In 2011 is conform de aanbeveling van en melding aan de Kamer, een korte evaluatie door McKinsey uitgevoerd. Het onderzoek en de evaluatie hebben zich op dezelfde vijf onderwerpen gericht, te weten: IT-Strategie, IT-organisatie en governance, IT-architectuur, applicatie development & maintenance en IT-infrastructuur. De aanbevelingen uit dit rapport integraal zijn opgenomen in onze IT-strategie:

  • De continuïteit is versterkt door het terugdringen van de beheer- en onderhoudslast, het investeren in vernieuwing middels de Inversteringsagenda-trajecten, het vrijmaken van middelen voor rationalisatie en modernisering van de IV en extra investering in beveiliging en business continuïty management.

  • De professionalisering van de IV-keten is verder vormgegeven door de introductie van ketensturing en het standaardiseren van de aanpak en de vorm van de concern architectuur en het concern portfolio management. Daarnaast is gestart met het aanbrengen van een scheiding tussen kaderstelling, uitvoering en control.

  • Productiviteit is versterkt door de oprichting van een aanpak om generieke voorzieningen versneld te kunnen leveren aan het primaire proces, het inrichten van een meerjarig portfolio, de herintroductie van het gebruik van business cases bij de start van grote projecten. Tevens is de monitoring en de sturing verstevigd aan de hand van de implementatie van de kubus «De Jong», en de doorontwikkeling van de Grote Projecten Rapportage.

De onderzoeken van EY en KPMG eind 2019 hebben verder geleid tot een beoordeling van de voortgang op de voortbrenging van de IV en het concernbrede portfolioproces. De aanbevelingen uit deze rapporten zijn opgepakt in een Verbeterprogramma, waarover uw Kamer in de zomerbrief is geïnformeerd.

De Minister van Financiën heeft in zijn openbaar verhoor aangegeven dat hij zich nadrukkelijk heeft ingespannen om de noodzaak van een betere informatievoorziening en ICT onder de aandacht te brengen, zowel voor de interne sturing van de Belastingdienst als de politieke sturing door de Staatssecretaris en hemzelf. Hiertoe heeft hij het onderwerp geagendeerd bij de SG, DGBD en de ambtelijke top, verzocht zelf voortgangsrapportages te ontvangen vanuit de Belastingdienst en het onderwerp standaard geagendeerd in driewekelijkse bijpraatgesprekken in het voorjaar van 2019 met de Staatssecretaris, SG en DGBD waarin hij onder andere de noodzaak van een doorlichting van de IV-organisatie (onderzoek EY) heeft onderstreept. Voor een nadere toelichting verwijs ik u ook naar de documenten in het Wob-verzoek Reorganisatie Belastingdienst.79

263.

Hoe kunnen de grote verschillen tussen ministeries, daar waar het gaat om het (niet) vastleggen en archiveren van opmerkingen en aantekeningen van bewindspersonen, worden verklaard?

Antwoord:

Verschillen worden verklaard door de verschillende werkwijzen en de gebruikte informatiesystemen bij ministeries.

Adviesnota’s kunnen tegenwoordig fysiek of digitaal worden afgedaan door bewindspersonen.

Indien een bewindspersoon handgeschreven opmerkingen plaatst op een uitgeprinte adviesnota, worden deze idealiter bij terugkomst gescand en als nieuwe versie toegevoegd in het document management systeem.

Wanneer bewindspersonen adviesnota’s digitaal afdoen, kunnen zij eventuele opmerkingen invullen in de takenlijn, en worden deze (bijvoorbeeld als «minuut») samen met de nota, bijlagen en eventuele e-mails bewaard in het (zaak)dossier. Dit verschilt per ministerie.

Uiteraard worden zaken ook mondeling besproken en uitgewisseld middels e-mail en berichtendiensten.

Van vaste periodiek vergaderingen tussen bewindslieden en ambtenaren worden doorgaans notulen en/of besluitenlijsten gemaakt, die bewaard worden in een document management systeem.

Voor concrete maatregelen ter verbetering van de informatiehuishouding, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 8 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK. Onderdeel daarvan is het een ontwikkelen van een standaard voor het vastleggen van opmerkingen van bewindspersonen.

264.

Zijn er Rijksbrede afspraken gemaakt hoe ministeries moeten omgaan met het vastleggen en archiveren van zulke opmerkingen en aantekeningen? Zo ja, wat voor afspraken?

Antwoord:

De beschreven werkwijze voor archivering in het antwoord op vraag 263 vormen de standaard in overeenstemming met de Archiefwet.

Belangrijke e-mails en chatberichten kunnen daarnaast afzonderlijk worden opgeslagen, hiervoor zijn handreikingen opgesteld door het Rijksprogramma Duurzaam Digitale Informatiehuishouding (RDDI).

Voor concrete maatregelen ter verbetering van de informatiehuishouding, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 8 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK. Onderdeel daarvan is het een ontwikkelen van een standaard voor het vastleggen van opmerkingen van bewindspersonen.

265.

Hoeveel fte wordt er bij de verschillende ministeries besteed aan informatievoorziening, informatiehuishouding en archivering?

Antwoord:

De totale formatie van de documentaire informatie voorziening (DIV) functie binnen de departementen omvat een kleine 400 fte.

Bij drie grote uitvoeringsorganisatie (de Belastingdienst, Rijkswaterstaat en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) is dit tezamen ruim 300 fte. Een aantal departementen heeft deze taken uitbesteed aan Doc-Direkt, een centrale dient voor archivering. Doc Direkt heeft 200 fte voor de archiefdiensten.

Uit de monitor van de Inspectie verheidsinformatie en Erfgoed 2020 blijkt dat 32% van de Rijksonderdelen aangeeft een tekort aan capaciteit en kennis te hebben voor de informatiehuishouding.

Voor concrete maatregelen ter verbetering van de informatiehuishouding, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 8 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

266.

In hoeverre wordt de uitvoerbaarheid van bestaande wet- en regelgeving bij evaluaties beoordeeld? In hoeverre wordt dan ook gebruikgemaakt van een uitvoeringstoets?

Antwoord:

In evaluaties van bestaande fiscale regelingen komen de uitvoering en uitvoeringskosten over het algemeen aan bod. Dat is ook geconstateerd in de evaluatiedoorlichting fiscale regelingen. De wijze waarop dat wordt gedaan verschilt per evaluatie.

267.

Kan nader ingegaan worden op de zinsnede «De contouren van de fraudebestrijding bij de kinderopvangtoeslag krijgen in deze tijd vorm»? Hoe kreeg dit toentertijd vorm?

Antwoord:

Bij diverse kinderopvanginstellingen waarbij de Belastingdienst fraude vermoedde, werd de kinderopvangtoeslag van ouders groepsgewijs stopgezet en gecontroleerd. Als onvolkomenheden werden aangetroffen, zoals het niet (volledig) voldoen van de eigen bijdrage, stelde de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag op nihil, waardoor ouders de gehele ontvangen toeslag moeten terugbetalen. De Belastingdienst/Toeslagen zocht bevestiging van deze harde lijn bij de rechter, zodat jurisprudentie werd gevormd. Als de Belastingdienst opzet of grove schuld van de ouders aannemelijk achtte, kregen ouders geen persoonlijke betalingsregeling aangeboden, met als gevolg dat de schuld in 24 gelijke maandelijkse termijnen geheel moet worden terugbetaald. Als dat niet lukte, konden dwanginvorderingsmaatregelen volgen. De contouren van de fraudebestrijding kregen vanaf 2013 verder vorm in wetgeving.

268.

Met welke argumenten heeft de regering het parlement overtuigd om geen hardheidsclausule op te nemen in de Awir?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 164.

269.

Kan bij de geldende wetgeving de bestrijding van fraude op een rechtszekere manier worden uitgevoerd en hoeveel menskracht en budget is daar bij de Belastingdienst voor nodig ten opzichte van de door Rutte I doorgevoerde bezuiniging?

Antwoord:

De Belastingdienst heeft nooit voldoende capaciteit en budget om alle aangiften en aanvragen handmatig te controleren. Daarom zet de Belastingdienst het toezicht in op aangiften en aanvragen waar de risico’s ten aanzien van niet naleving het grootst zijn. De Belastingdienst maakt hierbij gebruik van risico- en selectiemodellen. De risico- en selectiemodellen zorgen ervoor dat de aangiften met de hoogste kans op fouten worden geselecteerd voor handmatige controle. Dit selectieproces moet met voldoende waarborgen zijn omkleed om de rechtsstatelijkheid en de menselijke maat te verzekeren. Daarom gaan wij het huidige normen- en waardenkader voor repressieve handhaving en voor de aanpak risicosignalen herijken. Dit is opgenomen in het plan van aanpak Herstellen, Verbeteren en Borgen dat wij op 13 oktober 2020 naar uw Kamer hebben gestuurd (Kamerstuk 31 066, nr. 709). Ten behoeve van een goed evenwicht tussen reguliere uitvoering, dienstverlening, toezicht en opsporing, zijn we in 2020 begonnen met een analyse naar wat een acceptabel niveau van toezicht achteraf is. De resultaten van deze analyse worden opgenomen in de voortgangsrapportages van het jaarplan 2021.

270.

In hoeverre heeft de SWITCH-regeling, waarbij meer dan 6500 merendeel hoog gekwalificeerde medewerkers vervroegd zijn vertrokken, bijgedragen aan de druk op de uitvoering bij Toeslagen?

Antwoord:

Bij aanvang van de regeling kende Toeslagen al een aanzienlijke personele onderbezetting. Als gevolg hiervan werden in een meerjarig programma collega's van met name Belastingen aangetrokken. Door de uitstroom van ervaren collega's als gevolg van de Switch-regeling is in de jaren 2017 tot en met 2020 de wervingsbehoefte weer vergroot. Voor opleiden en begeleiden van nieuwe collega's moest hierdoor ook een intensiever beroep worden gedaan op een beperktere groep collega's. Dit heeft de druk op de uitvoering verder vergroot.

271.

In welke andere onderdelen van de Belastingdienst, naast Toeslagen, is de druk op de «machine» nog zorgwekkend hoog?

Antwoord:

Met de brief van 27 november jl. heb ik u geïnformeerd over belangrijkste knelpunten waaraan gewerkt wordt binnen de Belastingdienst.80 In dit verband zijn de grote uitstroom van ervaren en deskundige collega’s en de complexiteit van het op delen verouderde ICT-landschap de voornaamste problemen die de druk op de uitvoering vergroten. Met name binnen de directie MKB, P en CAP hebben geplande werkpakketreducties vanuit de Herijking Investeringsagenda (HIA) nog onvoldoende doorgang gevonden en is door uitstroom van personeel de werkdruk gegroeid. Eveneens binnen KI&S, waar de Belastingtelefoon wordt bemand, is de werkdruk te groot om de gewenste bereikbaarheid te realiseren (brief 11 januari 2020). Naast de in de brief van 27 november genoemde knelpunten blijf ik uiteraard alert op het signaleren van nieuwe problemen die de druk op de uitvoering mogelijk verder kunnen vergroten.

272.

Kan aangegeven worden op welke momenten de Kamer expliciet heeft gevraagd om een hardere fraudeaanpak, bijvoorbeeld per motie?

Antwoord:

Ik heb hier geen totaal overzicht van. Bijgaand wel enkele voorbeelden:

  • Vragenuurtje 23 april 2013 (Handelingen II 2012/13, nr. 78, item 5)

  • Debat Fraude met toeslagen van 15 januari 2014 (Handelingen II 2013/14, nr. 41)

273.

Welke maatregelen zoals aangekondigd in Kamerstuk 17 050, nr. 450 (aangehaald door de POK in voetnoot 10 van haar verslag) zijn daadwerkelijk uitgevoerd, in welke mate en wat zijn daarvan de effecten geweest?

Antwoord:

Uw Kamer is met de eindrapportage Rijksbrede aanpak fraude (Kamerstuk 17 050, nr. 533) hierover geïnformeerd.

In deze brief is aangegeven dat de voortgang en resultaten van de maatregelen zullen worden gemonitord. Hierbij zullen de diverse bewindslieden de Kamer op de gebruikelijke manier, via de departementale jaarverslagen en andere reguliere rapportages, informeren over de stand van zaken op de onderscheiden beleidsdomeinen.

274.

Sinds wanneer werden ontvangers van kinderopvangtoeslag geconfronteerd met de «alles-of-niets»-benadering?

Antwoord:

De ontvangers van kinderopvangtoeslag werden vanaf het begin van de kinderopvangtoeslag in 2006 geconfronteerd met de «alles-of-niets»-benadering. Als niet de voorwaarden voor een aanspraak op kinderopvangtoeslag werd voldaan werd de toeslag op nihil gesteld en het verstrekte voorschot volledig teruggevorderd.

275.

Werden bij verzoeken op uitstel van betaling, die door de beoordeling opzet/grove schuld werden afgewezen, de heffing en invordering door een en dezelfde persoon gedaan en wat vindt het kabinet daarvan?

Antwoord:

Nee, dit werd niet gedaan. Binnen de Belastingdienst zijn heffing en inning gescheiden processen met andere medewerkers. Verzoeken tot uitstel van betaling zijn alleen van toepassing op belastingschulden. Bij Toeslagen is hiervan geen sprake, daar kunnen alleen verzoeken tot een (persoonlijke) betalingsregeling worden gedaan.

276.

Voor welke belastingen en toeslagen geldt de weigeringsgrond «opzet/grove schuld» nog meer voor het niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling, en wordt daar wel een tweede beoordelaar bij betrokken?

Antwoord:

Op 27 november hebben wij u een memo doen toekomen over O/GS. Bij de brief van 14 december 2020 is in antwoord 88 aangegeven dat het O/GS-criterium voor belastingschulden bij het toekennen van een betalingsregeling niet geldt. In het antwoord is aangegeven dat verwijtbare handelingen, zoals het nalatig zijn bij het doen van aangiften, wel een rol kunnen spelen bij het toestaan van een betalingsregeling voor belastingschulden en bij het verlenen van kwijtschelding ervan. Uit de interne reconstructie ten behoeve van de ADR zijn signalen naar voren gekomen dat de kwalificatie O/GS wel doorwerking had op een verzoek tot minnelijke schuldsanering in combinatie met samenloop van belasting- en toeslagschulden. In een werkinstructie (die we uw Kamer op korte termijn doen toekomen) staat vermeld dat wanneer bij deze samenloop voor een openstaande vordering de kwalificatie O/GS was afgegeven, dan wel een FSV-registratie «melding fraudepost» aanwezig was, de aanvraag voor de minnelijke schuldsanering bij een individuele schuld (dit kan zowel een toeslag- als belastingschuld zijn) boven de 10.000 euro werd afgewezen. In deze gevallen werd de burger aangerekend verwijtbaar te hebben gehandeld dan wel niet te goeder trouw te zijn geweest. Hierop werd verder geen inhoudelijke toetsing gedaan door de Ontvanger. De situatie van de partner zou hierbij geen rol spelen. In hoeverre deze situatie zich daadwerkelijk heeft voorgedaan, hoe vaak en wat de gevolgen waren voor belastingplichtigen, zal de ADR meenemen in zijn onderzoek. Mocht dit zich hebben voorgedaan dat is dat zeer ernstig. Ik informeer uw Kamer over de uitkomsten hiervan. Mochten naar aanleiding van de reconstructie in de tussentijd nieuwe inzichten worden opgedaan, dan wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd. In dit verband is ook de toezegging van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst van belang. Hij zal de Kamer vóór het notaoverleg van 1 februari 2021 nader informeren over de stand van zaken van het concept plan van aanpak Herstellen verbeteren en borgen (dat op 13 oktober aan uw kamer is gestuurd).

277.

In hoeverre heeft de Belastingdienst zich bij het stellen en bewijzen van opzet/grove schuld gehouden aan het Besluit Bestuurlijke Toeslagen paragraaf 2, lid 3 en bij welke belastingen en toeslagen wordt dit Besluit op dezelfde manier gehanteerd?

Antwoord:

Het onderzoek van ADR richt zich op de werkwijze bij de beoordeling van O/GS, op basis van de reconstructies die de Belastingdienst aanlevert. Zij onderzoeken de wijze van tot stand komen van deze reconstructies en de onderbouwing met onderliggend bewijsmateriaal en waar nodig zal de ADR aanvullend eigen onderzoek verrichten gericht op de aangeleverde reconstructie. Alhoewel het geen juridisch-inhoudelijke onderzoek betreft of een conclusie trekt of de regelgeving goed is toegepast, zullen eventuele signalen over het al dan niet onjuist toepassen van het Besluit hieruit kunnen volgen. Hierover informeer ik u na afronding van het onderzoek.

278.

Klopt het dat de toenmalige Nationale ombudsman, de heer Brenninkmeijer, begin 2013 een gesprek gevoerd heeft met de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher, o.a. over de hardheid van Toeslagen? Kunt u het gespreksverslag van die ontmoeting, waaraan is gerefereerd in een begin 2021 te publiceren artikel van de heer Brenninkmeijer in het Nederlands Juristenblad aan de Kamer doen toekomen?81

Antwoord:

Op 30 mei 2013 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen de Nationale ombudsman en de Minister van SZW. Van het gesprek is geen verslag gevonden.

279.

Wat wordt volgens u bedoeld met de constatering van de POK «Minister Hoekstra gaat zich vanaf dat moment ook actiever met het dossier bezig houden»? Hoe heeft Minister Hoekstra zich actiever beziggehouden met het dossier?

Antwoord:

Het is niet gepast om een interpretatie te geven van de constateringen van de POK. Zie voor een toelichting op de rol van Minister Hoekstra het antwoord op vraag 220 en 280.

280.

Vanaf welk moment was Minister Hoekstra precies op de hoogte van de omvang? Wanneer werd hij voor het eerst geïnformeerd? Wat heeft hij met die informatie gedaan?

Antwoord:

Minister Hoekstra is voor het eerst geïnformeerd over door een beknopte toelichting in zijn introductiedossier in oktober 2017, waarin staat dat de Nationale ombudsman aandacht blijft vragen voor burgers die in de knel komen als gevolg van hoge terugvorderingen en dat het vaak zaken van een aantal jaren geleden.

De omvang was op dat moment niet duidelijk. De Staatssecretaris heeft in november 2017 een notitie ontvangen vanuit de Belastingdienst met een reactie op het rapport van de Ombudsman «geen powerplay maar fairplay», waarin was opgenomen dat de aanbevelingen van de Ombudsman zouden worden overgenomen.

In zijn openbaar verhoor heeft hij aangegeven dat het kantelpunt op het dossier voor hem lag in de uitspraak van de Raad van State van 24 april 2019, waaruit de instelling van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen volgt en vervolgens ook bij het mondelinge vragenuur van 21 mei 2019 over mogelijk etnisch profileren en de informatievoorziening daarover. Vervolgens is de volle omvang van de problematiek met CAF 11 en met overige CAF-zaken en de hardheid van het stelsel inzichtelijk geworden met de twee rapporten van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, het rapport van de ADR, antwoorden naar aanleiding van vragen van uw Kamer en door onder meer de opvolgende voortgangsrapportages over de hersteloperatie bij Toeslagen. Het kabinet heeft zich sinds het duidelijk worden van de problematiek ingezet voor het herstel van gedupeerde ouders en het voorkomen dat dit nogmaals kan gebeuren. In de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK zijn de laatst getroffen maatregelen opgenomen.

281.

Waarop baseerde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State haar bevestiging van de alles-of-niets-aanpak, ondanks het feit dat deze niet volgde uit de wet? Welke rechtsoverwegingen werden hierbij gegeven?

Antwoord:

Hoewel de alles-of-niets-aanpak niet expliciet in de wetgeving is opgenomen, berust de bevestiging daarvan door de Afdeling wel op een interpretatie van de relevante wetsbepalingen. Een uitgebreidere weergave, inclusief relevante rechtsoverwegingen, is opgenomen in bijlage 2 «Paper: alles of niets» bij het eindverslag van de Parlementaire onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag.

282.

Wanneer zijn de huidige bewindspersonen (Minister en Staatssecretarissen) precies geïnformeerd over de alles-of-niets-aanpak?

Antwoord:

In de tweede helft van 2019 is deze alles of niets aanpak in beeld geweest rondom de kinderopvangtoeslag, onder andere door de uitspraak van de Raad van State in april 2019. Voor de (nieuwe) Staatssecretarissen zal dat dan ook bekend zijn geweest bij aantreden. Voor de Minister verwijs ik naar zijn verhoor van de POK.

283.

Klopt het dat geen concreet voorstel is voorgelegd aan de bewindspersonen om het recht op kinderopvang anders proportioneel vast te stellen of de invordering te matigen?

Antwoord:

Zowel in 2012, 2013 en 2014 zijn voorstellen hiervoor gedaan, dit is opgenomen in het rapport van de commissie AUT.

284.

Waarom is het advies van de Landsadvocaat waarin een meer proportionele benadering werd bepleit, in de wind geslagen?

Antwoord:

In de brief van 4 december 2020, Kamerstuk 31 066, nr. 753), is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de context van het conceptadvies van de Landsadvocaat uit 2009 en over wat ermee is gebeurd, voor zover dit op dat moment kon worden gereconstrueerd. Zoals in antwoord 123 vermeld, zijn er in de tussentijd geen nieuwe inzichten opgekomen.

285.

Kunnen de precieze momenten gegeven worden waarop de Kamer geïnformeerd is over de 80/20-aanpak en dat de goeden onder de kwaden zullen leiden?

Antwoord:

In de op 24 september 2013 verzonden memorie van toelichting bij de wijzingen van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en de fiscaliteit wordt ingegaan op de balans tussen fraude en dienstverlening. 82 Daarin wordt gesteld dat «Het Kabinet is echter van mening dat zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat de goedwillenden lijden onder de kwaadwillenden, die in aantal slechts een kleine minderheid vormen. Daarom is getracht om de antifraudemaatregelen zo specifiek mogelijk te richten op de fraudeurs.»

De 80–20 aanpak is pas later naar aanleiding van de problemen met de kinderopvangtoeslag naar boven gekomen. Dit wordt voor het eerst gemeld in de brief van 15 november 2019.83

286.

Waaruit blijkt dat de signalen over disproportioneel terugvorderen aan de bewindspersonen werden gepresenteerd als fraudezaken?

Antwoord:

Hiermee worden vermoedelijk bedoeld de notities aan de voormalige bewindspersonen rondom de Appelbloesem en De Parel. Daarbij werd richting de bewindspersonen toegelicht wat de casussen waren maar werd geen presentatie van het bredere probleem geschetst.

287.

Heeft u kennisgenomen van de volgende passage uit het rapport van de POK: «In de kabinetsreactie op het eindrapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen, in maart 2020, meldde Staatssecretaris Van Huffelen dat in de periode 2012–2019 aan 25.000 á 35.000 personen de kwalificatie opzet of grove schuld is toegekend. Enkele maanden later meldde zij dat op basis van onderzoek van een steekproef bleek dat in 94% van de gevallen deze kwalificatie naar huidige maatstaven als onterecht kan worden bestempeld, omdat de reden niet goed is vastgelegd, er niet evident sprake is van opzet of grove schuld of omdat de kwalificatie niet goed is gemotiveerd richting de betrokken ouders.»?

Handelt de Belastingdienst onrechtmatig wanneer zij iemand ten onrechte de kwalificatie opzet/grove schuld oplegt?

Antwoord:

Ja, ik heb kennisgenomen van deze passage. Op 13 oktober heb ik uw Kamer geïnformeerd dat we voor een kleine groep gedupeerden met een O/GS-kwalificatie hebben gekeken of dit volgens de huidige maatstaven en op basis van de thans beschikbare informatie nog steeds terecht is. Bij deze beoordeling is alleen nog sprake van «terecht O/GS» als er 1) sprake is geweest van evident geen recht op toeslag; 2) sprake is van voldoende onderbouwing waaruit blijkt waarom een O/GS-kwalificatie is afgegeven, en 3) voldoende is gemotiveerd in communicatie met de burger dat sprake was van misbruik (motiveringsbeginsel). Wordt aan één van deze punten niet voldaan, dan is naar de huidige maatstaven sprake van onterechte O/GS. Gedupeerde kunnen gebruik maken van een compensatieregeling.

288.

Rust er op het kabinet de plicht om de kwalificatie opzet/grove schuld te verwijderen, wanneer die onterecht is opgelegd?

Zo ja, wanneer is het kabinet daarmee begonnen en hoe staat het met dat proces?

Antwoord:

Alle registraties die direct of indirect gerelateerd zijn aan O/GS worden uit de systemen van de Belastingdienst verwijderd. Alle negatieve gevolgen van de kwalificatie in de procedures bij de Belastingdienst, zoals het niet aan kunnen gaan van een persoonlijke betalingsregeling, zijn gestopt. De vastlegging van de kwalificatie is op dit moment nog nodig om vast te kunnen stellen wie er voor herstel in aanmerking komt. Nadat ouders met een onterechte O/GS-kwalificatie volledig geholpen zijn, worden de registraties verwijderd. Deze toezegging is door de Staatssecretaris ook aan de Nationale ombudsman gedaan.

289.

Herinnert u zich dat in juni 2019 het memo-Palmen weer verscheen en dat de Kamer op 4 juli 2019 constateerde in een unaniem aangenomen motie84 (ten aanzien waarvan het kabinet het oordeel aan de Kamer had gelaten) dat de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld had? Welke acties heeft het kabinet tussen juni 2019 en november 2019 ondernomen om de geconstateerde onrechtmatigheden recht te zetten?

Antwoord:

In de tijd tussen juni 2019 en november 2019 heeft de commissie AUT haar interim-advies opgesteld. Op 15 november is de kabinetsreactie naar de Tweede Kamer gestuurd met daarin de compensatie voor de CAF-11 gedupeerden. Deze compensatie is eind december 2019 en in januari 2020 uitbetaald.

290.

Kunt u nader reconstrueren hoe het kan dat het recentelijk nieuw ontdekte memo over opzet/grove schuld (OGS) uit 2016 pas de dag na de openbare verhoren aan de Kamer is gezonden? Bent u bekend met de informatie die is vrijgegeven bij het besluit van 10 november 2020 op een verzoek om informatie over de notulen van het MT Toeslagen en ARO documenten over de periode van 2012–201885, waaruit volgt dat de kwestie rond OGS meermalen is besproken in dit MT, waaronder de overheveling van de vaststelling van OGS van het Landelijk Incassocentrum (LIC) naar Toeslagen, en dat dit gepaard ging met een «business case» die in het MT moest worden besproken?

Antwoord:

Onderdeel van het onderzoek van de ADR is de wijze van totstandkoming van de reconstructie van de Belastingdienst. Zoals hiervoor beschreven is de memo in de week van 23 november 2020 gevonden door de vaktechnische coördinator. Op 25 november zijn de DG, SG en plaatsvervangend SG op de hoogte gesteld van het bestaan van de memo. Op 26 november is de Staatssecretaris ingelicht en vervolgens op 27 november uw Kamer.

Bij het onderzoek wordt naast deze reconstructie, door de ADR gebruik gemaakt van MT-besluiten, werkinstructies, richtlijnen en procedures, interviews en informatiesystemen van de Belastingdienst. De door u genoemde stukken zullen derhalve meegenomen worden in het onderzoek van de ADR, wat nog in volle gang is. Als het onderzoeksrapport is afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren.

291.

Wilt u alle additionele documenten inzake OGS en het memo uit 2016 waarover u nu bij de beantwoording van deze vragen reeds beschikt, waaronder documenten die aan de ADR ter beschikking zijn of worden gesteld, met de beantwoording van deze vragen aan de Kamer doen toekomen? Wilt u hierbij de volgende documenten meezenden, die de Staatssecretaris van Financiën benoemde in haar brief van 14 december 202086 ten behoeve van het op 15 december 2020 gehouden notaoverleg Hersteloperatie Kinderopvangtoeslag, en waarin de volgende passage is opgenomen: «Bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen zal de ADR de door de Belastingdienst aangeleverde reconstructies, beschouwingen en documentaties bestuderen»?

Antwoord:

Op 27 november hebben wij u reeds een memo doen toekomen over O/GS. Op korte termijn zullen wij u ook een werkinstructie O/GS doen toekomen. Dit was op deze korte termijn niet meer mogelijk, zie ook het antwoord op vraag 276. De ADR is gestart met het onderzoek en zal naar verwachting in februari het onderzoeksrapport afronden. Daarna informeer ik uw Kamer. Naar verwachting is dat in de loop van februari. Om uw Kamer een compleet beeld te kunnen geven van de gang van zaken inzake OGS, is het noodzakelijk om het onderzoek van de ADR af te wachten. Daarmee wordt voorkomen dat uw Kamer op onderdelen en onvolledig wordt geïnformeerd, terwijl de reconstructie nog niet is afgerond en nieuwe inzichten kan opleveren

292.

Heeft u kennisgenomen van de volgende passage uit het rapport van de POK: «Informatie uit een memo over invorderingen bij mensen met de kwalificatie opzet of grove schuld die nog openstaan uit de periode 2005–2012, met een totale waarde van € 192 miljoen bereikt de Staatssecretaris niet.»? Hoeveel invorderingen met de kwalificatie opzet/grove schuld uit de periode 2005–2012 staan nog open op dit moment?

Vindt op deze invorderingen actieve invordering plaats?

Is de kwalificatie opzet/grove schuld terecht opgelegd bij deze groep?

Wat doet u bij mensen bij wie u niet kunt bewijzen dat deze kwalificatie terecht was?

Antwoord:

Momenteel worden de O/GS-kwalificaties uit het verleden opnieuw aan de hand van huidige kaders beoordeeld. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de derde en vierde voorgangsrapportage. Uitgangspunt is nu dat bij het stellen van O/GS de bewijslast volledig op de Belastingdienst rust. Als O/GS aan de hand van huidige kaders niet bewezen kan worden is er sprake van een onterechte O/GS-kwalificatie en komt de burger in aanmerking voor een O/GS-tegemoetkoming. In de vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag wordt uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken op de invorderingen.

293.

Heeft u kennisgenomen van de volgende passage uit het rapport van de POK: «Op de dag na het laatste openbaar verhoor stuurt Staatssecretaris Van Huffelen een ambtelijk memo uit februari 2016 naar de Tweede Kamer. Daarin staat een voorstel beschreven om ouders die meer dan € 3.000 aan kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen, standaard en zonder controle het label opzet en grove schuld te geven. Het doel is daarmee snel 7.000 verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling af te kunnen handelen. De status en opvolging van dit memo is op het moment van schrijven nog altijd onbekend.»? Welke opvolging is gegeven aan dit memo?

Antwoord:

De status en opvolging van de genoemde memo zijn onderwerp van het ADR onderzoek, waarover ik u naar verwachting in de loop van februari kan informeren.

294.

Wanneer was het de Minister bekend dat er geen persoonlijke betalingsregeling bij OGS mogelijk is?

Antwoord:

Uit artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling AWIR volgt dat het niet mogelijk was een betalingsregeling te treffen met een O/GS-kwalificatie.

295.

Hoe stelt u vast of een bepaald document een persoonlijke beleidsopvatting bevat dan wel (bijvoorbeeld) een juridisch advies omvat?

Antwoord:

Voorop gesteld moet worden dat een juridisch advies van een ambtenaar een persoonlijke beleidsopvatting kan zijn. Bij het beoordelen van documenten is alleen van belang of er sprake is van een persoonlijke beleidsopvatting ten behoeve van intern beraad. Op basis van de wettekst, de wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur wordt er gekeken naar wat er kan vallen onder een persoonlijke beleidsopvatting. In de kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer wil hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet.

296.

Hoe bepaalt u welke passages (al dan niet cursief), uit een bepaald document, wel dan wel niet verstrekt worden aan de Kamer?

Antwoord:

Op grond van artikel 68 van de Grondwet kunnen inlichtingen aan de Kamer alleen worden geweigerd indien het belang van de staat zich hiertegen verzet. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de brieven uit 2002 en 2016 uiteengezet in welke gevallen het belang van de staat in de weg staat aan het verstrekken van inlichtingen. Dit kan het geval zijn als de eenheid van de Kroon of de veiligheid van de Staat in het geding zijn, maar ook bijvoorbeeld ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bovendien is steeds benadrukt dat persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad geen onderdeel worden gemaakt van het politieke debat. Het verstrekken van inlichtingen is steeds conform deze maatstaf beoordeeld. In de kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer wil hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet.

297.

Hoe verklaart u dat cruciale passages uit het memo-Palmen niet aan de Kamer worden verstrekt?

Antwoord:

In de memo van Palmen staan persoonlijke beleidsopvattingen. Voor de persoonlijke beleidsopvattingen is aangesloten bij de Wob. Artikel 11.1 van de Wob ziet op persoonlijke beleidsopvattingen in stukken die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. De Wob bepaalt dat persoonlijke beleidsopvattingen niet openbaar worden gemaakt. Persoonlijke beleidsopvattingen in stukken die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad worden geen onderdeel gemaakt van het politieke debat. Dit was in lijn met het (voorheen) staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020 (Kamerstuk 28 362, nr. 26). In de brief van 20 oktober 2020 (Kamerstuk 31 066, nr. 717) zijn de persoonlijke beleidsopvattingen wel in de vorm van een zakelijke weergave verstrekt. Bij brief87 van 4 december 2020 is dit memo vervolgens ongelakt met uw Kamer gedeeld. In de kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer wil hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet.

298.

Deelt u de mening dat «[D]e meest cruciale passages [van het memo-Palmen] uit dit advies worden in eerste instantie niet aan de Tweede Kamer verstrekt»? Klopt het dat een Kamerlid normaal geen enkele mogelijkheid heeft om deze gelakte passages te bekijken?

Antwoord:

Bij brief van 20 oktober jl. heb ik het interne vaktechnische memo van 13 maart 2017 aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief zijn in de toegezonden memo de persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaar onleesbaar gemaakt. Dit is in lijn met het (voorheen) staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020 (28 362, nr. 26). Hierin komt steeds naar voren dat persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad geen onderwerp worden gemaakt van het politiek debat. Mede daarom is in de kabinetsreactie van de Minister van BZK van 29 september jl. toegezegd dat gerichte verzoeken om specifieke documenten in principe worden gehonoreerd. De documenten worden zelf ontdaan van de persoonlijke beleidsopvattingen. Op deze wijze is het betreffende interne vaktechnische memo ook behandeld. In dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk feiten worden beschreven en de cursief geschreven delen waarin de opsteller haar persoonlijke visie geeft op de zaak. Laatstgenoemde passages zijn aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen van de opsteller van het memo. In de brief van 20 oktober 2020 zijn de persoonlijke beleidsopvattingen wel in de vorm van een zakelijke weergave verstrekt. Bij brief88 van 4 december 2020 is dit memo vervolgens ongelakt met uw Kamer gedeeld. In de kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer wil hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet.

Ik besef terdege dat de POK zeer kritisch is op de informatievoorziening. De tekorten in de informatievoorziening zijn niet goed voor het functioneren van de politiek aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. In de kabinetsreactie is nader ingegaan op de stappen die het kabinet hierin zal nemen.

299.

Deelt u de mening dat u met het weglakken van het woord «laakbaar» de Kamer cruciale informatie onthouden heeft?

Antwoord:

Bij brief van 20 oktober jl. heb ik het interne vaktechnische memo van 13 maart 2017 aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief zijn in de toegezonden memo de persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaar onleesbaar gemaakt. Dit is in lijn met het staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020 (28 362, nr. 26). Hierin komt steeds naar voren dat persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad geen onderwerp worden gemaakt van het politiek debat. Mede daarom is in de kabinetsreactie van de Minister van BZK van 29 september jl. toegezegd dat gerichte verzoeken om specifieke documenten in principe worden gehonoreerd. De documenten worden zelf ontdaan van de persoonlijke beleidsopvattingen. Op deze wijze is het betreffende interne vaktechnische memo ook behandeld. In dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk feiten worden beschreven en de cursief geschreven delen waarin de opsteller haar persoonlijke visie geeft op de zaak. Laatstgenoemde passages zijn aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen van de opsteller van het memo. In de brief van 20 oktober 2020 zijn de persoonlijke beleidsopvattingen wel in de vorm van een zakelijke weergave verstrekt.

300.

Wanneer trad de «omslag» op bij de Minister en de andere betrokken bewindspersonen?

In het openbaar verhoor van Minister Hoekstra heeft hij aangegeven dat het kantelpunt om naar de Toeslagenproblematiek van alles of niets te kijken, lag in de uitspraak van de Raad van State van 24 april 2019, waaruit de instelling van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen volgt en vervolgens ook bij het mondelinge vragenuur van 21 mei 2019 over mogelijk etnisch profileren en de informatievoorziening daarover. In de maanden daarna wordt de omvang en ernst van de problematiek stap voor stap scherper. Voor een verdere toelichting op de omslag en de omslag van andere bewindspersonen verwijs ik u naar het eindverslag van de POK en de verslagen van de openbare verhoren. 89

301.

Waarom is er tijdens de introductie van de Awir niet gekozen voor een hardheidsclausule?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 164.

302.

In hoeverre en op welke wijze is versterking van de «gewetensfunctie» (meer specifiek de vaktechniekstructuur) meegenomen in de cultuurverandertrajecten die door deze en de vorige Staatssecretaris zijn ingezet en wat zijn daar inmiddels de constateringen en conclusies?

Antwoord:

De versterking van de «gewetensfunctie» is binnen het cultuurveranderingstraject ingebed in alle vijf de aandachtsgebieden. In 2021 hebben we de focus gericht op de thema’s open en veilig werkklimaat en burgers en bedrijven centraal. Bij het eerste thema worden interventies ingezet om dilemma’s en signalen bespreekbaar te maken, het thema burgers en bedrijven centraal richt zich op het terugbrengen van de menselijke maat. Ambtenaren die in gewetensnood komen, kunnen te rade gaan bij de leidinggevende, de vertrouwenspersoon, de commissie integriteit Financiën of de personeelsraadspersonen.

Vaktechnische vraagstukken waarbij de menselijke maat aan de orde is omdat bijvoorbeeld wet- en regelgeving voor burgers of bedrijven als knellend kan worden ervaren, kunnen via de vaktechnische infrastructuur (zie antwoord op vraag 183) worden opgewerkt. Daarnaast werkt de CD VT samen met SSO O&P aan een plan van aanpak voor de inbedding van de menselijke maat in het opleidingsprogramma.

303.

Klopt de bewering van de toenmalig directeur-generaal van de Belastingdienst, die destijds voorzitter was van het MT Fraude, dat individuele casuïstiek (aparte zaken) niet in het MT Fraude werd besproken?

Antwoord:

Ja, het MT Fraude is destijds opgericht om naar fraudepatronen te speuren, niet voor individuele gevallen deze werden aan de operationele onderdelen overgelaten. Wel kunnen incidentele casussen voorbij zijn gekomen, als deze vanwege vragen van de Tweede Kamer of persvragen ook onder de aandacht van de Staatssecretaris moesten worden gebracht.

304.

Klopt de bewering van de toenmalig Algemeen Directeur, die zichzelf omschreef als «huisbaas CAF» en daaraan toevoegde dat hij zich nimmer bemoeide met individuele onderzoeken of casussen?

Antwoord:

Dit betreft de gebruikelijke werkwijze waarbij het hogere management (en de bewindspersonen) doorgaans niet betrokken worden bij individueel te behandelen casussen.

305.

Zijn er voorgenomen beslissingen over stopzettingen of nihilstellingen dan wel terugvorderingen in individuele casussen besproken met de algemeen directeur Belastingdienst en/of de directeur-generaal Belastingdienst?

Antwoord:

In de ten behoeve van de POK mailwisselingen nagezochte mails zijn geen signalen gevonden dat beslissingen over stopzettingen of nihilstellingen dan wel terugvorderingen in individuele casussen besproken zijn met de algemeen directeur Belastingdienst en de directeur-generaal. Desgevraagd hebben beiden dat bevestigd.

306.

Klopt – zeker in het licht van de review van 7 juni 2019 – de uitspraak van de heer Blankenstijn, voormalig directeur Toeslagen, die in antwoord op een vraag van een van de leden van de POK, mevrouw Kuiken («We hebben net de heer Veld gesproken. Hoe kan het dan dat hij net zei: ik ken helemaal geen individuele casussen? Kunt u dat verklaren?»), onder meer het volgende verklaarde:

«Wat ik weet. Ik weet niet wat de heer Veld weet. Wat ik weet, is dat er ook gesproken is over individuele casuïstiek, steeds vanuit de insteek: met wat voor fenomenen hebben we hier te maken? Als de heer Veld bedoelt – maar dat weet ik niet – dat ik niet het fijne van casuïstiek ken: dat is wat anders. Maar dat kan ik niet zeggen. Dat kan ik alleen maar aan de heer Veld vragen.»

En klopt diens uitspraak, in reactie op de vervolgvraag van mevrouw Kuiken («Oké. Werden de stopzettingen ook besproken in het managementteam Fraude?»):

«Niet als specifiek onderwerp, maar wel in relatie tot casuïstiek. Dan ging het erover van: jongens, maar als we echt een behoorlijk vermoeden hebben dat hier is iets misgegaan, dan moeten we tot stopzetting overgaan. Kijk, het verwijt aan de Belastingdienst, aan Toeslagen in het bijzonder, bij de Bulgarenfraude was: waarom hebben jullie niet stopgezet? Waarom hebben jullie niet veel eerder ingegrepen, want jullie zien dat daar. Dat was ook groepsgewijs misbruik. Waarom hebben jullie dat niet gedaan? Dus in de gesprekken die we daarna hebben gehad, is dat ook stevig aan de orde geweest.»?

Antwoord:

Zie hiervoor het antwoord op 305.

307.

Welke maandoverzichten over bevindingen in CAF-zaken ten behoeve van het Managementteam Toeslagen bestaan er? Zijn deze maandoverzichten verstrekt aan de POK? Zo nee, waarom niet? Waarom is geen melding van deze maandoverzichten gemaakt in verschillende Wob-besluiten? Sinds wanneer is u of de ambtelijke leiding bekend dat dergelijke maandoverzichten bestaan? Wilt u de Kamer een ongelakt afschrift doen toekomen van deze maandoverzichten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Er was een twee wekelijks overleg (TWO) binnen Toeslagen waarbij individuele fraudegevallen werden besproken voor behandeling. Een aantal van deze TWO-verslagen kwamen naar boven naar aanleiding van de gegevens uitvraag door de POK doordat ze opgenomen waren in de departementale archiefsystemen of voorkwamen in mails van betrokken leidinggevende waarvan de mailboxen zijn doorzocht. Deze zijn aan de POK ter beschikking gesteld. Aangezien het veelal om individuele zaken gaat zijn deze niet geschikt voor openbaarmaking.

308.

Wat wordt bedoeld met de term lekendemocratie, die de heer Rutte in zijn verhoor heeft gebruikt?

Antwoord:

In het Nederlandse democratische stelsel worden geen eisen gesteld aan het actief en passief kiesrecht op het punt van deskundigheid. Bewindspersonen hoeven ook niet geschoold te zijn op het gebied waar zij verantwoordelijk voor zijn. Dit wordt ook wel een lekendemocratie genoemd. De Minister-President gebruikte deze term om toe te lichten dat overleggen tussen bewindspersonen doorgaans plaatsvinden op grond van analyses van de ambtelijke ondersteuning, waarbij het vervolgens aan de bewindspersonen is om op grond hiervan besluiten te nemen en hiervoor verantwoordelijkheid te dragen.

309.

Vergoedt de Belastingdienst de gemaakte kosten voor juridische bijstand die gedupeerden hebben gemaakt?

Antwoord:

Aangenomen wordt dat de vraag zowel ziet op de gemaakte kosten voor juridische bijstand in het verleden als op de gemaakte kosten ten tijde van het hersteltraject voor de ouders. In het antwoord wordt verder geen onderscheid meer gemaakt tussen de compensatieregeling en de hardheidsregeling, gezien de aankondiging van het Kabinet dat de compensatieregeling zal worden verbreed.

De compensatieregeling voorziet in een forfaitaire vergoeding van de (in het verleden) aan de ouder in rekening gebrachte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het gaat hierbij om rechtsbijstand die is verleend ter zake van de toekenning of terugvordering van kinderopvangtoeslag over de jaren waarop de compensatie betrekking heeft. Daarnaast kunnen de kosten van beroepsmatig verleende bijstand, die niet anderszins zijn vergoed, voor vergoeding in aanmerking komen via de aanvullende compensatie voor (hogere) werkelijke schade. Het gaat hierbij zowel om aan de ouder in rekening gebrachte bedragen voor juridische proceshandelingen in een gerechtelijke procedure over de kinderopvangtoeslag, als om de betaalde bedragen voor het daarbuiten door de bijstandsverlener begeleiden van de ouder bij het halen van zijn recht (waaronder het verkrijgen van de aanvullende compensatie voor hogere werkelijke schade). Zie de onderdelen 3.1.5. en 4 van het Besluit Compensatieregeling CAF11 en vergelijkbare (CAF-)zaken. Ook het Besluit aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS voorziet in een mogelijkheid tot vergoeding van de kosten voor (beroepsmatig) verleende bijstand. Dit ziet op de bijstand die verband houdt met het niet verlenen van een persoonlijke betalingsregeling bij een terugvordering kinderopvangtoeslag als gevolg van een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld. De aanvullende tegemoetkoming wordt (alleen) verleend indien de werkelijke schade hoger is dan de forfaitaire tegemoetkoming.

Ten slotte wordt er momenteel met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Raad voor de Rechtsbijstand een subsidieregeling uitgewerkt waarmee ouders die dit wensen gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen ontvangen. Zie hiervoor onderdeel 2.2 van de vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag. Inzet van deze subsidieregeling is dat de ouders gratis en op een laagdrempelige manier in contact kunnen komen met een gespecialiseerde advocaat die hen vervolgens kan bijstaan tijdens het hersteltraject. U ontvangt hierover meer informatie in de volgende voortgangsrapportage.

310.

Klopt het dat een interne analyse aan de AUT is overhandigd waaruit blijkt dat het Ministerie van Financiën oordeelt dat de toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid weldegelijk het voorstel voor proportioneel terugvorderen heeft gezien en heeft afgeschoten?90

Antwoord:

De zin «Beeld is dat de problematiek c.q. het voorstel binnen SZW wel besproken is met de Minister van SZW, maar uiteindelijk besloten is er niets mee te doen» is opgenomen in een mail bij een set stukken aan de AUT en wel bij een concept tekst over de problematiek van de eigen bijdrage. Het is niet te reconstrueren waar deze opvatting op is gebaseerd.

311.

Waarom was het Ministerie van SZW ten tijde van het ambtelijk overleg met het Ministerie van Financiën niet voornemens om de wetgeving aan te passen?

Antwoord:

Er is bij het Ministerie van SZW geen documentatie uit deze periode aanwezig op basis waarvan deze vraag met zekerheid beantwoord kan worden.

Bekend is dat in deze periode reeds gewerkt werd aan een wetswijziging (t.b.v. directe financiering) waarmee de door de Belastingdienst gesignaleerd problematiek zou worden verholpen.

Aannemelijk is dat dit een rol gespeeld heeft.

312.

Hoe verhouden de volgende bevindingen zich tot elkaar?

  • 1) «In een rapportage voor de ministerstafvergadering op SZW van 8 december 2014 wordt Minister Asscher geïnformeerd over de zorgen van de Belastingdienst over de eigen bijdrage en hun argumentatie om wet- en regelgeving hierop aan te passen»;

  • 2) «In het openbaar verhoor verklaart de heer Asscher dat een dergelijk voorstel van het Ministerie van Financiën nooit door ambtelijk SZW aan hem is voorgelegd noch dat hem ooit voorstellen hebben bereikt om de wetgeving aan te passen»?

Antwoord:

In het ministerstafbericht werd aangekondigd dat er oplossingsrichtingen zouden worden uitgewerkt en dat gestreefd werd om voor het kerstreces de Minister nader te informeren. Er is een begin gemaakt met de betreffende nota, maar deze is niet aan de Minister gestuurd. In het eindrapport Onderzoek Signalen Kinderopvangtoeslag SZW heeft een onafhankelijk projectteam aan de hand van documenten in het archief een reconstructie opgenomen van hoe dit proces is verlopen (Kamerstuk 31 066, nr. 695). Informatie die in ministerstafberichten staat, is als achtergrondinformatie bedoeld en uitdrukkelijk niet voor besluitvorming. De ministerstafberichten zijn daarmee een stuk informeler dan nota’s. Daardoor is er geen zekerheid dat een bewindspersoon deze ook gelezen/tot zich genomen heeft.

313.

Is bij de voorgenomen ontvlechting van Toeslagen en «blauw» voorzien dat Toeslagen de eigen inning zelf gaat inrichten, of blijft die bij de LICs?

Antwoord:

De verwachting is (vooralsnog) dat het LIC de inning van Toeslagen blijft uitvoeren.

314.

Kunt u een overzicht verstrekken van de onderwerpen waarover de toenmalige Staatssecretaris is geïnformeerd in de periode van november 2016 tot en met 9 augustus 2017 (aankondiging onderzoek en oplevering van het rapport van de Nationale ombudsman)?

Antwoord:

Het is niet mogelijk hier een uitputtende lijst van te verstrekken. Onderwerpen die in deze periode de aandacht hadden van de toenmalig Staatssecretaris waren onder meer het Belastingplan 2017, de investeringsagenda Belastingdienst, ICT-problematiek bij de Belastingdienst, de vertrekregeling bij de Belastingdienst en het opvolgende onderzoek door de commissie Borstlap/Joustra (Commissie Onderzoek Belastingdienst), datalekken bij DF&A Belastingdienst («Broedkamer»), Wet DBA, rulings en de 19e halfjaarsrapportage Belastingdienst.

315.

Kunt u een verklaring geven waarom de onderwerpen, waarover de toenmalige Staatssecretaris wel is geïnformeerd in de periode van november 2016 tot en met 9 augustus 2017, prioriteit genoten boven een lopend onderzoek van de Nationale ombudsman?

Antwoord:

Nee. In algemene zin is de portefeuille van een Staatssecretaris van Financiën veelomvattend. Hierom is januari 2021 besloten de politieke aansturing te versterken door twee Staatssecretarissen verantwoordelijk te maken voor enerzijds de fiscale wetgeving en de Belastingdienst en anderzijds Toeslagen en Douane.

316.

Hoe verklaart u dat de toenmalige Staatssecretaris pas bij publicatie van een rapport werd geïnformeerd omtrent een, bij het Ministerie van Financiën aangekondigd, onderzoek dat negen maanden in beslag neemt?

Antwoord:

Hiervoor heb ik geen verklaring.

317.

Met wie, wanneer en in welke context is het memo-Palmen besproken?

Antwoord:

Ik verwijs u naar de antwoorden 41 en 44 in de Lijst van feitelijke vragen over drie brieven inzake CAF-11, Kamerstuk 31066–753 die op 14 december 2020 aan uw Kamer is verzonden. In het antwoord op vraag 44 is onder andere beschreven dat het memo in 2017 is besproken tussen de MT-leden van Belastingdienst/Toeslagen. In 2017 heeft een van de MT-leden contact opgenomen met DGBel Cluster Bedrijf – Juridische Zaken, waar een lopende klachtenprocedure werd behandeld. In juni 2019 is bij de betreffende medewerker getoetst of deze het memo in 2017 ook had ontvangen. Daar is ontkennend op gereageerd.

In het antwoord op vraag 41 is aangegeven dat in de eerste versie van de factsheets van 5 juni 2019 een verwijzing naar het memo heeft gestaan in factsheet 6. Deze factsheets zijn per e-mail verstuurd en besproken binnen de werkgroep die met de voorbereiding bezig was voor de Kamerbrief van 11 juni 2019. Hierop waren zowel medewerkers als de ambtelijke top aangesloten. Een verwijzing naar het memo heeft ook op een actielijst van 6 juni 2019 gestaan, waarbij twee actiepunten aan het Directoraat-Generaal Belastingdienst waren toegewezen om te verduidelijken waar het memo in 2017 was besproken en met wie. In hoeverre daarna nog over het memo zelf is gesproken valt niet meer te achterhalen. In opvolgende versies van de factsheets komt dit onderwerp niet meer terug.

318.

Zou u een overzicht willen verstrekken van de geformuleerde actiepunten waar de toenmalige directeur Toeslagen (2011–2018) naar verwijst (anders dan die zijn opgesteld naar aanleiding van «factsheet 6»)?

Antwoord:

De toenmalige directeur Toeslagen verwees naar de vier verbetermaatregelen die zijn aangekondigd in de Kamerbrief van 11 oktober 2018. Die luiden als volgt: 1) Intern onderzoek naar het informatiebeheer bij Toeslagen, 2) Herbeoordeling van de lopende CAF 11-beroepszaken, 3) Schadevergoeding vanwege schending van de redelijke termijn bij bezwaarafhandeling en 4) Verbeteren vaktechnische inbedding van Toeslagen in de Belastingdienst.

De voortgang op deze maatregelen werd binnen Toeslagen bijgehouden.

319.

Waar is het memo dat door mevrouw Palmen is opgesteld verzand? Zowel in 2017 als in 2019? Op basis waarvan heeft het MT destijds voor een andere aanpak gekozen dan het advies van het memo van mevrouw Palmen?

Antwoord:

Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 78. Het memo is in 2017 niet adequaat opgepakt. Het MT Toeslagen besloot in 2017 naar aanleiding van het memo de coördinatie op te pakken en een werkgroep in te stellen rondom de vervolgbehandeling van ouders in CAF 11. Het advies uit het memo had destijds moeten leiden tot een fundamenteel andere houding en aanpak richting de ouders. Doordat het advies destijds onvoldoende is opgepakt heeft de ellende voor ouders aanmerkelijk langer geduurd. In 2019 waren de thema’s uit het memo Palmen inmiddels bekend door onder andere de uitspraken van de Raad van State en het rapport van de Nationale ombudsman. Inmiddels was ook bekend dat de problematiek verder reikte dan CAF 11 en had mijn ambtsvoorganger daarvoor reeds de eerste acties in gang gezet. Het memo Palmen was een extra signaal dat deze ellende al veel eerder bekend was en opgepakt had moeten worden om al in 2017 tot een oplossing voor de ouders in CAF 11 te komen. Ik acht het aannemelijk dat vanwege de focus op het herstel voor de ouders en de start van de werkzaamheden van de AUT en ADR het memo in juni 2019 minder aandacht heeft gekregen.

320.

Deelt u de mening van de Minister-President dat het memo-Palmen een cruciaal memo met belangrijke signaalwaarden is? Zo ja, waarom werd het dan niet integraal gedeeld vóór 5 december 2020? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het memo bevat inderdaad belangrijke signalen die in 2017 hadden moeten worden opgepakt. Daardoor hadden ouders minder lang in deze ellende gezeten en had een oplossing kunnen worden bereikt, zij het mogelijk op een andere wijze (via vaststellingsovereenkomst) dan via de compensatieregeling die het Kabinet na het advies van de AUT heeft opgesteld. In 2019 waren de thema’s uit het memo Palmen inmiddels bekend door onder andere de uitspraken van de Raad van State en het rapport van de Nationale ombudsman. Ook was bekend dat de problematiek verder reikte dan CAF 11 en mijn ambtsvoorganger had daarvoor reeds de eerste acties in gang gezet. Het memo Palmen was een extra signaal dat deze ellende al veel eerder bekend was en opgepakt had moeten worden.

321.

Hoe verklaart u dat (passages uit) het memo-Palmen, dat is geschreven in opdracht van het MT Toeslagen en het resultaat is van vier maanden onderzoek, wordt aangemerkt als een persoonlijke beleidsopvatting?

Antwoord:

Bij brief van 20 oktober jl. heb ik het interne vaktechnische memo van 13 maart 2017 aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief zijn in de toegezonden memo de persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaar onleesbaar gemaakt. Dit is in lijn met het staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020 (Kamerstuk 28 362, nr. 26). Hierin komt steeds naar voren dat persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad geen onderwerp worden gemaakt van het politiek debat. Mede daarom is in de kabinetsreactie van de Minister van BZK van 29 september jl. toegezegd dat gerichte verzoeken om specifieke documenten in principe worden gehonoreerd. De documenten worden zelf ontdaan van de persoonlijke beleidsopvattingen. Op deze wijze is het betreffende interne vaktechnische memo ook behandeld. In dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk feiten worden beschreven en de cursief geschreven delen waarin de opsteller haar persoonlijke visie geeft op de zaak. Laatstgenoemde passages zijn aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen van de opsteller van het memo.

322.

Hoe verhoudt het antwoord op vraag 38 (Lijst van vragen en antwoorden inzake CAF-1191, waarin u stelt dat de ADR tot de conclusie is gekomen dat de ambtelijke en politieke top niet op de hoogte was van het memo-Palmen, zich met de tegenovergestelde bevindingen van de POK?

Antwoord:

Aan de ADR is gevraagd te onderzoeken of en wanneer de ambtelijke en politieke top van problemen op de hoogte was. De ambtelijke top is gedefinieerd als één of meer leden van de Bestuursraad van het Ministerie van Financiën. De politieke top is gedefinieerd als de Minister of de Staatssecretaris van het Ministerie van Financiën. Volgens de informatie van de ADR destijds was de ambtelijke en politieke top niet op de hoogte van het memo.

323.

Wat bedoelt de Staatssecretaris van Financiën met de uitspraak in haar brief van 14 oktober 202092 onder andere over het memo-Palmen: «Het verzoek van het lid Omtzigt kan tevens slaan op een notitie van 11 juni 2019, met daarin een aantal documenten die op 5 juni 2019 met de Staatssecretaris zijn besproken.»? Klopt de conclusie dat ook hieruit volgt dat de inhoud van die documenten – waarin werd gerefereerd aan het memo-Palmen – is besproken met uw ambtsvoorganger?

Antwoord:

De (concepten van de) factsheets zijn met de toenmalig Staatssecretaris gedeeld, waarin een verwijzing was opgenomen naar het memo. Die verwijzing is geen onderwerp van gesprek geweest. Zie verder de antwoorden 40 t/m 44 in de Lijst van feitelijke vragen over drie brieven inzake CAF-11, Kamerstuk 31066–753 die op 14 december 2020 aan uw Kamer is verzonden.

324.

Vindt u het ook onaanvaardbaar dat niet duidelijk is waarom het memo-Palmen in juni 2019 opnieuw spoorloos verdwijnt?

Antwoord:

Dit had niet (nogmaals) mogen gebeuren. Zie hiervoor ook het antwoord op antwoord 319.

325.

Kunt u nauwgezet in kaart brengen wie wanneer het memo-Palmen heeft gezien en besproken vanaf 5 juni 2019?

Antwoord:

Zie hiervoor het antwoord op vraag 317.

326.

Wie beheerde de actiepunten van het crisisteam, waarop onder andere de twee punten omtrent het memo-Palmen stonden?

Antwoord:

Een secretaris van het tijdelijke crisisteam beheerde de actiepuntenlijst. De actiepunten zelf werden toebedeeld aan de verantwoordelijke directies, in het geval van het memo-Palmen de directie Toeslagen. De coördinatie van de crisis is na het debat van 4 juli 2019 weer overgegaan naar de DGBD.

327.

Kunt specifiek laten onderzoeken of er op enigerlei wijze door enigerlei functionaris druk is uitgeoefend om niet de gehele waarheid op te nemen in factsheets of in Kamerbieven, zowel als het gaat om het memo-Palmen, als over de rol die (tweede) nationaliteit speelde in CAF-zaken?

Antwoord:

Ik heb geen enkel signaal dat er druk op enigerlei functionaris is uitgeoefend om niet de gehele waarheid op te nemen in factsheets of in Kamerbrieven over bovengenoemde onderwerpen.

328.

Bent u bereid om ten behoeve van waarheidsvinding en een zorgvuldige beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Omtzigt over het memo en de week in juni 2019 en de afstemming met de AUT, alle betrokken functionarissen die bij die bijeenkomsten aanwezig waren individueel te bevragen op wat er over het memo 2017 is gewisseld en hoe?93

Antwoord:

De POK heeft een uitgebreide reconstructie van de gebeurtenissen op dit punt gemaakt, op basis van verhoren van meerdere betrokkenen. Een aanvullende reconstructie van de zijde van het kabinet acht ik niet zinvol.

329.

Klopt het dat het memo-Palmen aan de AUT is aangeboden? Zo ja, hoe luidde het antwoord? Wie heeft het aangeboden?

Antwoord:

Het memo-Palmen is niet aangeboden aan de AUT.

330.

Is de ADR op enigerlei wijze – voor de verzending op 9 maart 2020 van het memo-Palmen aan de ADR – geïnformeerd over het bestaan van het memo uit maart 2017?

Antwoord:

De ADR is niet eerder dan 9 maart 2020 geïnformeerd over het memo Palmen.

331.

Klopt het dat er een «woordvoeringslijn» is afgesproken zodat in gesprekken met de POK niet duidelijk werd waarom het memo in 2019 opnieuw verdween? Zo nee, hoe is het mogelijk dat niemand het memo belangrijk vond en dat het wél verdween? Vindt u dit ook in tegenspraak met elkaar?

Antwoord:

Voor de gesprekken met de POK zijn geen woordvoeringslijnen opgesteld. De (oud-)ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst hebben tegenover de commissie verklaard op basis van hun eigen, persoonlijke herinnering.

332.

Klopt de «review» in opdracht van de directeur-generaal Belastingdienst van 7 juni 2019, waarin wordt gesteld: «De teamleider CAF schrijft daarnaast in die periode wekelijks een voortgangsbericht over de relevante CAF-dossiers aan de Algemeen directeur belastingen.» en «De coördinator CAF rapporteerde destijds aan de Directeur belastingen.»?

Antwoord:

Ja, dat klopt.

333.

Is er in de interne reconstructies die gemaakt zijn (onder andere door de programmamanager/projectleider) over CAF en CAF 11 onderzocht of navraag gedaan of door de coördinator CAF dan wel de teamleider CAF individuele casussen zijn voorgelegd aan, dan wel besproken met de algemeen directeur Belastingen?

Antwoord:

Nee, er is geen specifiek onderzoek hiernaar gedaan. Of dergelijk overleg heeft plaatsgevonden is op basis van de beschikbare vastleggingen niet met zekerheid vast te stellen.

334.

Klopt het dat (oud-)medewerkers van het CAF-team ten behoeve van de ambtelijke en politieke leiding in 2019 een document hebben opgesteld, zoals intern is gemeld op de «Beeldkrant»? Is hierin een toelichting gegeven op de werkwijze van CAF en hoe en aan wie hierover is gerapporteerd? Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van dit document?

Antwoord:

In 2020 is op het intranet van de Belastingdienst, via een reactie op een intranetbericht, melding gemaakt van een toelichting van het CAF. Deze toelichting uit 2020 met als bijlage stukken uit 2019 is als bijlage bijgevoegd94.

335.

Hoe vaak heeft u documenten niet aan de Kamer verstrekt onder het mom van een persoonlijke beleidsopvatting? Hoe vaak bleek het achteraf niet om een persoonlijke beleidsopvatting te gaan?

Antwoord:

Artikel 68 van de Grondwet bepaalt dat de Kamer recht heeft op de door een of meer van haar leden verlangde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. Het was staand kabinetsbeleid dat persoonlijke beleidsopvattingen in documenten ten behoeve van intern beraad geen onderdeel worden gemaakt van het politieke debat met de Kamer. Het is mogelijk dat bij het oordeel of een passage is aan te merken als een persoonlijke beleidsopvattingen op enig moment fouten zijn gemaakt. Ik kan u geen overzicht van deze fouten geven.

Er loopt al langer discussie over de verstrekking van informatie door het kabinet aan de Kamer, mede in het kader van artikel 68 Grondwet. Dat is niet goed voor het functioneren van de politiek, aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet kiest radicaal voor ruime informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

336.

Hoe kan het dat de verwijzing naar het memo-Palmen niet in de nieuwe serie van 13 factsheets terugkomt? Hoe kan het dat de POK niet heeft kunnen vaststellen wie daarvoor verantwoordelijk is? Waarom is niet proactief richting de AUT aangegeven dat dit memo wel zeer relevant was?

Antwoord:

Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 148. De AUT had proactief op de hoogte gesteld moeten worden van dit belangrijke advies.

337.

Hoe verklaart u dat het memo-Palmen op of kort na 14 maart 2017 niet is toegevoegd aan het archief van de MT-vergaderingen?

Antwoord:

Het memo-Palmen is op 13 maart 2017 door mevrouw Palmen via e-mail aangeboden aan een MT lid Toeslagen. Gezien de inhoud van het memo is diezelfde avond, in afstemming met een collega MT lid en de directeur Toeslagen, besloten het memo als extra bespreekpunt voor de MT vergadering (MT dag) van 14 maart 2017 (de dag erop) in te brengen. Het memo is hiertoe met alle MT leden (deels gedurende deze MT dag op 14 maart) via e-mail gedeeld. Achteraf bezien is per abuis vergeten het onderwerp alsook het memo alsnog aan de reeds eerder voorbereide agenda en het vergadersysteem (iBabs) toe te voegen. In het verslag van de vergadering is opgenomen dat het onderwerp is besproken en dat de coördinatie bij het MT wordt belegd (zie ook antwoord vraag 149).

338.

Hoeveel andere stukken, die eveneens zijn besproken in de MT-vergadering van 14 maart 2017, ontbreken in het archief?

Antwoord:

Het vermoeden is dat er geen andere stukken ontbreken. De agenda met vooraf ingebrachte stukken zijn goed gearchiveerd. Het nagekomen agendapunt en memo zijn ten onrechte niet gearchiveerd. Voor zover we hebben kunnen nagaan zijn er geen andere agendapunten last minute ingebracht waarbij de archivering eveneens is fout gegaan.

339.

Kunt u aangeven wie exact verantwoordelijk was voor het nader uitwerken van die actiepunten met betrekking tot «factsheet 6» en daarmee het memo-Palmen, die na besprekingen tussen de ambtelijke en politieke top op 4 juni 2019 zijn geformuleerd, en welke opvolging is daaraan gegeven?

Antwoord:

Op ambtelijk niveau was er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid voor het nader uitwerken van dit actiepunt.

Binnen het crisisteam hielden veel verschillende medewerkers zich bezig met het achterhalen van de juiste informatie, waaronder het opvolgen van bovengenoemd actiepunt voor de zogenaamde memo-Palmen. Zoals eerder aangegeven is de opvolging van dit actiepunt uitgebleven en dat is zeer kwalijk.

340.

Kunt u een verklaring geven voor de opmerking van de toenmalige directeur-generaal Belastingdienst (2017–2020) dat hij niet op de hoogte was van het memo-Palmen anders dan door de media, maar dat er na de besprekingen (ambtelijk en met Staatssecretaris d.d. 5 juni 2019) een aantal concrete actiepunten ten aanzien van «factsheet 6» zijn geformuleerd voor het directoraat-generaal van de Belastingdienst die specifiek zien op het memo-Palmen, te weten:

  • «Bij factsheet 6 verduidelijken waar precies het memo is besproken niet in MT en niet op het ministerie [DGBD]

  • Daarnaast onderzoeken met wie dan wel precies het memo besproken is en dat helder opschrijven en vastleggen [DGBD]»?

Antwoord:

Ik kan hiervoor geen verklaring geven.

341.

Welke overwegingen lagen er bij u aan ten grondslag om de meest cruciale (juridische) passages van het memo-Palmen niet te verstrekken aan de Kamer op 20 oktober 2020?

Antwoord:

Bij brief van 20 oktober jl. heb ik het interne vaktechnische memo van 13 maart 2017 aan uw Kamer gestuurd. Zoals ik heb aangegeven in de begeleidende brief zijn in de toegezonden memo de persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaar onleesbaar gemaakt. Dit was in lijn met het(voorheen) staande kabinetsbeleid zoals verwoord in de Kamerbrieven van 2002 en 2016 van de Minister van BZK en de motie van uw Kamer van 20 februari 2020 (Kamerstuk 28 362, nr. 26). Hierin komt steeds naar voren dat persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad geen onderwerp worden gemaakt van het politiek debat. Mede daarom is in de kabinetsreactie van de Minister van BZK van 29 september jl. toegezegd dat gerichte verzoeken om specifieke documenten in principe worden gehonoreerd. De documenten worden zelf ontdaan van de persoonlijke beleidsopvattingen. Op deze wijze is het betreffende interne vaktechnische memo ook behandeld. In dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk feiten worden beschreven en de cursief geschreven delen waarin de opsteller haar persoonlijke visie geeft op de zaak. Laatstgenoemde passages zijn aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen van de opsteller van het memo. Wel is de inhoud van het memo geparafraseerd weergegeven. In de kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer wil hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet.

342.

Was de ambtelijke en politieke leiding (ook) betrokken bij de beslissing over de aanvullende verstrekking van – onder meer – de set factsheets behorende bij een notitie aan de Staatssecretaris van 14 juni 2019, nadat in deze Wob-procedure pro forma beroep was ingesteld bij de rechtbank, vanwege een onvolledige beslissing op bezwaar? Heeft over inhoud en/of timing van de beslissingen en verstrekkingen in voornoemde procedures afstemming plaatsgevonden met andere ministeries? Zo ja, welke? Welke adviezen of argumenten zijn daarbij door welk ministerie ingebracht?

Antwoord:

De aanvullende verstrekking van onder meer de set factsheets heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een gesprek met de Wob-verzoekers. In de beslissing op bezwaar had dit punt geen aandacht gekregen, omdat het niet uitdrukkelijk was aangevoerd in de bezwaargronden. Bij de beslissing om deze aanvullende documenten alsnog te verstrekken is de ambtelijke en politieke leiding niet betrokken geweest. Ook heeft er geen afstemming plaatsgevonden met andere ministeries.

343.

Wat is de verklaring voor het antwoord op de vraag of er ouders, kinderopvanginstellingen/gastouders en bemiddelingsbureaus zijn die een onnodige grote schade hebben geleden: «daar is niets van gebleken. Een ieder die meent als gevolg van onrechtmatigheid handelen schade heeft geleden kan overigens individueel een verzoek om schadevergoeding doen. Dit verzoek zal dan worden getoetst aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving»?

Antwoord:

Het antwoord op deze specifieke Kamervraag is aan de orde gekomen tijdens de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. De voormalige Staatssecretaris van Financiën heeft daar aangegeven dat hij een «idioot» antwoord heeft doorgelaten. In vraag 2 van dezelfde beantwoording wordt aan het rapport van de Nationale ombudsman gerefereerd en bij de beantwoording van deze vraag had naar deze casus verwezen moeten worden, inmiddels weten we dat er nog veel meer gevallen bestonden. In het verhoor heeft de voormalig Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat hij had moeten doorvragen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State en het rapport van de Nationale ombudsman.

344.

Waarom is er niet doorgevraagd of de problematiek die in het rapport van de Nationale ombudsman werd beschreven breder speelt? Is er geen standaard procedure die in werking treedt zodra dit soort onderwerpen met bewindspersonen ter bespreking komen om bredere problematiek te signaleren?

Antwoord:

Uit de bevindingen van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag is gebleken dat door de Belastingdienst en Toeslagen onvoldoende is onderzocht wat de implicaties en reikwijdte waren van de door de ombudsman gesignaleerde problematiek. Ten tijde van de publicatie van dat rapport waren daar de processen dan ook onvoldoende op ingericht. Inmiddels is er meer bestuurlijke aandacht voor dergelijke externe signalen en wordt op dit terrein een meer gedegen proces ingericht waarin ook gekeken wordt naar de bredere implicaties van conclusies en aanbevelingen uit soortgelijke externe rapporten. In de kabinetsreactie op het eindverslag van de POK is tevens opgenomen dat hoewel klachten in principe eerst behandeld worden bij de betreffende uitvoeringsinstantie, voordat de ombudsman een klacht in behandeling neemt, mensen in schrijnende situaties zich ook bij de ombudsman kunnen melden zodat hij direct in actie kan komen («veiligheidsslot»).

345.

Waarom heeft er (anders dan bij andere Ombudsmanrapporten) geen persoonlijke ontmoeting plaatsgevonden om de ernst van de situatie te bespreken?

Antwoord:

Ik kan hiervoor geen verklaring geven.

346.

Welke stappen zijn gezet om het contact van de beleidsverantwoordelijke departementen en de uitvoering bij de Belastingdienst/Toeslagen te verbeteren?

Antwoord:

Er is een Opdrachtgevers- opdrachtnemer Overleg Toeslagen (OOT) waar de vier departementen Financiën, SZW, BZK en VWS, en Belastingdienst/Toeslagen elk kwartaal op DG-niveau met elkaar overleggen. Mede door de ontvlechting van Toeslagen uit de Belastingdienst is dit overleg verder ontwikkeld.

Hiertoe is op medewerkersniveau sinds medio 2020 een reguliere werkgroep geïnitieerd. Tijdens dit overleg wordt o.a. gesproken over governance en samenwerking. Belangrijk aspect hiervan is welke rollen en verantwoordelijkheden alle partijen hebben. Dit overleg is sinds 2021 geformaliseerd en er wordt gewerkt aan een gezamenlijke beleidsagenda. Ook signalen uit de uitvoering kunnen hier besproken worden.

Door de ontvlechting is ook de rol van coördinerend opdrachtgever geïntroduceerd. De coördinerend opdrachtgever bevordert de integrale benadering van beleid en uitvoering via de coördinatie van de beleid- en opdrachtcyclus in nauwe samenwerking met de opdrachtgevers (departementen) en de opdrachtnemer (Toeslagen).

Afspraken over de rollen, verantwoordelijkheden en samenwerking worden vastgesteld in de Startnotitie Toeslagen en de Kaderovereenkomst Toeslagen.

347.

Waarom is het rapport van de Nationale ombudsman dat ging over de hoge navorderingen en de handhaving van de Belastingdienst niet bij het overdrachtsdossier betrokken? Had dit ouders veel leed kunnen besparen?

Antwoord:

Ik kan hiervoor geen verklaring geven. Ik denk dat dit inderdaad de ouders veel leed had kunnen besparen.

348.

Waarom is de «alles-of-niets»-benadering en de bijhorende problematiek geen standaard gespreksonderwerp geweest?

Antwoord:

Ik kan hiervoor geen verklaring geven.

349.

Waarom zijn er aarzelingen geweest of het proportioneel vaststellen «nou zo belangrijk is, of dat wel moet»? Wat is de reden dat het proportioneel vaststellen tot dan toe nog niet van de grond kwam?

Antwoord:

Ik betreur het zeer dat de signalen vanuit de werkvloer indertijd niet geleid hebben tot aanpassing van de wetgeving.

350.

Waarom is er niet gezocht naar mogelijkheden om royalere schadevergoeding toe te kennen?

Antwoord:

Voor betalingen door een bestuursorgaan is een (juridische) grondslag vereist. Zonder een adequate (juridische) titel kunnen geen rechtmatige betalingen worden gedaan. Daarom is in eerste instantie primair gekeken naar mogelijkheden binnen de bestaande kaders, zoals de uit de jurisprudentie bekende vergoeding van € 500 per half jaar bij een vertraagde afhandeling. Hierbij hebben ook de destijds ingeschatte risico’s van ongewenste precedentwerking een rol gespeeld. Naar mate de ernst en breedte van de problematiek steeds duidelijker werd, zijn ook verdergaande mogelijkheden buiten die bestaande kaders verkend. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de wettelijke herstelregelingen en de beleidsbesluiten die hierop vooruitlopen. Achteraf bezien zou er al voor 2019 naar de mogelijkheid van een royalere genoegdoening kunnen zijn gezocht, als de ernst en diepte van de problematiek eerder en breder was onderkend.

351.

Wat is de reden dat de Staatssecretaris niet op de hoogte was van het feit dat dat de Belastingdienst de gehele kinderopvangtoeslag terugvorderde als de ouder niet de volledige eigen bijdrage had betaald?

Antwoord:

Dit is niet correct, rondom een uitspraak van de Raad van State van 19 december 2012 over het geheel terugvorderen omdat er geen eigen bijdrage is betaald is de voormalige Staatssecretaris op de hoogte gebracht. Dit staat beschreven in de antwoorden op feitelijke vragen over de brief «Versterken besturing Belastingdienst» van 20 januari 2020.95 In een brief van 20 januari 2011 heeft de toenmalige Minister van SZW de Kamer al laten weten dat het niet betalen van de eigen bijdrage betekent dat de gehele kinderopvangtoeslag moet worden terugbetaald.96

352.

Krijgen gedupeerden die een volledig dossier hebben opgevraagd nog hun stukken en, zo ja, op welke termijn?

Antwoord:

Voor alle dossierverzoeken die door gedupeerde ouders zijn gedaan, geldt dat deze dit jaar afgehandeld zullen worden en dat deze geen belemmering vormen voor de integrale beoordeling van zaken in het kader van de hersteloperatie. De planning zal in de komende voortgangsrapportage worden opgenomen.

353.

Was naast nationaliteit ook postcode een indicator in de risicoselectie, en zo ja, welke postcodes (graag een volledige lijst met gemeenten gevolgd door postcode)?

Antwoord:

Nationaliteit was geen indicator in het risicoclassificatiemodel, Nederlanderschap/niet-Nederlanderschap wel. Ook postcode was geen indicator in het risicoclassificatiemodel. Overigens zijn burgers die naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit hebben consequent als «Nederlandse» beschouwd.

354.

Was naast nationaliteit ook etnische achtergrond of nationaliteit van (voor)ouders een indicator in de risicoselectie, en zo ja, welke nationaliteiten en etniciteiten werden als risico bestempeld?

Antwoord:

Nationaliteit was geen indicator in de risicoselectie, Nederlanderschap/niet-Nederlanderschap wel. Ook etnische achtergrond of nationaliteit van (voor) ouders waren geen indicator voor de risicoselectie. Zoals ook bij het antwoord op vraag 353 aangegeven zijn burgers die naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit hebben consequent als «Nederlandse» beschouwd.

355.

Valt de compensatie onder de boedel indien iemand in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) zit, en geldt hetzelfde regime voor de 30.000 euro waar het kabinet recent over besloten heeft?

Antwoord:

Wanneer de wet wordt gevolgd, komt de uitbetaling inderdaad toe aan de boedel voor ouders in een wettelijk schuldhulpverleningstraject. In de vijfde Voortgangsrapportage wordt ingegaan op de oplossing die wordt uitgewerkt en waarmee wordt beoogd dat ouders in schulden niet hun (volledige) uitbetaling naar schuldeisers moeten overdragen.

356.

Herinnert u zich de review van juni 2019, waarin een uiteenzetting wordt gegeven over de context, opdracht en werkwijze van CAF, en welke medewerkers aan wie rapporteerden (pagina 2)? Herinnert u zich dat in deze review is gesteld: «De medewerkers van Toeslagen hebben op diverse momenten hun bevindingen mondeling en als onderdeel van een maandoverzicht gemeld aan het managementteam van Toeslagen.»? Welke functionarissen hebben mondeling gerapporteerd aan welk lid of welke leden van het managementteam Toeslagen?

Antwoord:

Ja, dat herinner ik mij. Dit betroffen medewerkers van het team Handhavingsregie binnen Toeslagen, zij rapporteerden aan het MT-lid dat verantwoordelijk was voor Handhavingsregie. Er vond maandelijks een overleg plaats met het betreffende MT-lid.

357.

Wat is de reden dat er wel in de eerste set factsheets op 5 juni 2019 is verwezen naar het memo-Palmen, waarin is gesteld dat Toeslagen laakbaar heeft gehandeld, maar dat deze verwijzing geen onderdeel meer uitmaakte van de tweede set factsheets op 7 juni 2019? Is er door de bewindspersoon gevraagd naar de reden van het ontbreken van deze memo?

Antwoord:

Zie ook mijn antwoord op vraag 148. Er is destijds niet door de bewindspersoon gevraagd naar de reden van het ontbreken van het memo.

358.

Is, toen directeur-generaal Uijlenbroek (alsmede de secretaris-generaal) de eerste set factsheets (van 5 juni 2019) parafeerde, ook de onderliggende informatie die leidde tot de factsheets gearchiveerd? Klopt het dat, als notities als deze (met bijlagen) worden opgeslagen in DigiDoc, ook de onderliggende informatie hervindbaar moet zijn?

Antwoord:

Nee, onderliggende informatie die heeft geleid tot de factsheets is destijds niet gearchiveerd in Digidoc.

359.

Herinnert u zich eerdere antwoorden op vragen over conceptversies van de casusbeschrijving Hawaï/CAF 11 en de vragen en antwoorden over mogelijke valsheid in geschrifte? Kunt u aangeven of in deze eerdere versies melding wordt gemaakt van (tweede) nationaliteit, of «cultuur», of «familieverbanden» etc?

Antwoord:

Ja, dat herinner ik mij. Hiervan was geen sprake.

360.

Wilt u alsnog een afschrift van de twee voorgaande versies van de casusbeschrijving Hawaï 0.9 aan de Kamer doen toekomen? Zijn deze versies gedeeld met de AUT, met de ADR en/of met de POK?

Antwoord:

De twee voorgaande versies treft u als bijlage aan97. Deze voorgaande versies zijn niet gedeeld. Wel is toegelicht dat deze versies bestonden en dat deze net als versie 0.9 op 7 oktober 2013 zijn opgesteld. Zoals bekend was hier sprake van een verschrijving in de documenten, waar 2012 in plaats van 2013 is getypt. In de beantwoording van Kamervragen van 3 juli 2019 door mijn ambtsvoorganger is eerder op de verschillende versies ingegaan.

361.

Herinnert u zich de «Review en feitenrelaas onderzoekaanpak CAF 11 van 7 juni 201998, die in oktober 2019 openbaar is gemaakt? Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de volgende opmerkingen onder 2. Reviewbevindingen en feitenrelaas (p. 4): «Naast bovenstaande onderdelen zijn in het onderzoekdossier ook andere elementen aangetroffen die op interne analyses en informatie-uitwisseling tussen de leden van het onderzoeksteam wijzen. Uit de review komt niet duidelijk naar voren wat de rol van deze elementen was bij het vaststellen van (vervolg) onderzoekaanpak en afronding van het onderzoek is geweest.»? Kunt u toelichten waar precies op wordt gedoeld met de formulering «andere elementen»? Wat voor elementen waren dit? Hoe en waar zijn zij vastgelegd in interne analyse en informatie-uitwisseling?

Antwoord:

Ja, dat herinner ik mij. Dit document is in oktober 2020 openbaar gemaakt. Het gaat hierbij om mondelinge toelichtingen tijdens de review in 2019 en zinsneden uit het onderzoeksdossier die naar intern overleg verwijzen. Uit de dossierstukken en navraag bij medewerkers viel niet precies vast te stellen of dergelijke overleggen hebben plaatsgevonden en wat de uitkomst was. Uiteindelijk is het feitenrelaas gebaseerd op de aanwezige dossierstukken en is het beeld wat daaruit naar voren kwam verwoord.

362.

Herinnert u zich het parafenoverzicht (met nummer 2019-000013166)99 dat hoort bij het vastleggen van de eerste set factsheets (van 5 juni), waarin staat in het taakverzoek dat iemand de DGBD het advies heeft gegeven te paraferen? Wie betreft dit en met welke reden?

Antwoord:

In verband met de zeer korte tijdpaden is de set via de mail gedeeld met alle betrokken partijen in het departement. Op een later moment is ten behoeve van een degelijke verslaglegging in Digidoc de set van 5 juni toegevoegd. De stukken waren dus al bekend, waardoor het advies kon worden gegeven te paraferen, zodat de vastlegging richting de Staatssecretaris in Digidoc was geborgd.

363.

Is de «oplegnotitie set factsheets en opzet Kamerbrief 5 juni» (2019-0000094947)100 eerder geparafeerd? zo ja, wanneer? Was dit ook besproken?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 362.

364.

Klopt het dat medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen bij de CAF 11-zaak opdracht hebben gekregen om de bewijsstukken van ouders zeer kritisch te controleren en dat controleurs de opdracht kregen «iets te vinden»?

Antwoord:

In de CAF-11 zaak is via het opdrachtformulier aangegeven voor welke stukken en over welke jaren ouders uitgevraagd moesten worden. Zoals bij CAF-zaken gebruikelijk was zag de uitvraag op meerdere jaren en werden er verschillende stukken opgevraagd (breed uitgevraagd). Het blijkt niet dat gevraagd is om de overgelegde bewijsstukken van ouders «zeer kritisch» te controleren en dat medewerkers de opdracht kregen om «iets te vinden». De AUT zegt hierover in haar interimrapport van 14 november 2019 het volgende over:

«De controles in het kader van het CAF-dossier vonden evenwel met een bijzondere gestrengheid plaats vanwege de herkomst uit het CAF en de gedachte dat door die controle mogelijk systematische fraude zou kunnen blijken. De veronderstelling waarmee conform instructie gekeken werd, was dat er iets «mis» moest zijn en dat dit alleen nog moest worden aangetoond. Dit kwam ook tot uitdrukking in het verschijnsel dat wanneer na een eerste controle geconcludeerd werd dat er niets «mis» was, het dossier door een senior behandelaar nogmaals werd bekeken om zeker te stellen dat er echt niets «mis» was. Daardoor werd op iedere mogelijke onregelmatigheid de vinger gelegd».

365.

Herinnert u zich dat SZW-ambtenaren aan Minister en Staatssecretaris schreven dat van het voorstel tot compenseren precedentwerking uitgaat, ook in de overheid in brede zin (UWV/SVB maar ook andere ministeries)? Kunt u aangeven welke precedentwerking zou uitgaan van de compensatie? Op precies welke dossiers werd voor precedentwerking gevreesd? En op precies welke dossiers werd voor precedentwerking gewaarschuwd?

Antwoord:

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is actief betrokken geweest bij het vinden van een passende oplossing voor gedupeerde ouders. In dit kader is ook gesproken over precedentwerking. Bij compensatieregelingen en regelingen in verband met het herstellen van fouten is precedentwerking altijd een punt van aandacht dat met bewindspersonen wordt gedeeld.

Het betreft een inschatting van risico’s die belangrijk is bij de afweging die bewindspersonen maken bij het advies dat aan hen wordt voorgelegd.

In onderhavig geval zag precedentwerking op twee onderdelen. Het eerste punt betreft de totstandkoming van de compensatieregeling. Hierbij is in verband met het zoeken naar een afbakening voor de groep ook gekeken naar de precedentwerking van en het uitstralingseffect van de herziening van besluiten die formele rechtskracht hebben. Dit is in beginsel onwenselijk wegens aantasting van de rechtszekerheid en precedentwerking die hier vanuit gaat, omdat door het openbreken van deze besluiten een precedent wordt geschapen dat besluiten in meer gevallen heroverwogen kunnen worden. Betrokkenen hebben in een dergelijke situatie niet de zekerheid van een besluit welke als grondslag kan dienen voor hun verdere handelen.

Ten tweede is het als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen: voor de mensen die het handelen rechtstreeks raakt én in het kader van het algemeen belang. Voor de ouders in de CAF11-zaak was nog onvoldoende duidelijk in welke mate zij waren benadeeld en op welke compensatie zij daarom recht hadden. Van ouders die mogelijk in dezelfde positie verkeerden, moest de zaak nog bekeken worden. Voor het algemeen belang was nog onduidelijk of ouders op terechte gronden een vergoeding uit algemene middelen zouden krijgen. Dit verdiende een zorgvuldig onderzoek en een zorgvuldige afweging ten aanzien van de compensatievraag. Voorkomen moest worden dat ouders geen of te weinig compensatie ontvingen, maar dat ook anderen dan de beoogde groep ouders aanspraak konden maken op een compensatieregeling. In dit laatste aspect zat het risico van precedentwerking.

Bovenstaande is in paragraaf 1.2 ook voorgelegd aan de AUT onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige besluitvorming over een financiële regeling voor CAF-11 ouders, een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies. Aan de AUT, onder leiding van mr. J.P.H. Donner, is daarom gevraagd of deze zich ook wilde buigen over de precedentwerking van het openbreken van besluiten die formele rechtskracht hebben.

In paragraaf 4.6 concludeerde de AUT dat rechtszekerheid een van de grondpijlers is van de rechtstaat. Om die reden adviseerde de AUT om de besluiten in stand te laten en via een door de AUT bedachte berekeningswijze de slachtoffers een compensatie aan te bieden.

366.

Kunt u aangeven welke precedentwerking uitgaat van een algemene en ongerichte compensatie van 30.000 euro voor elke ouder die getroffen is, onafhankelijk van de hoogte van de schade (al is die slechts 100 euro), onafhankelijk van schuld en zelfs zonder controle of de ouder wel echt getroffen is?

Antwoord:

Het kabinet is van mening dat de precedentwerking van de tegemoetkoming van € 30.000 beperkt blijft, vanwege de unieke en uitzonderlijke omstandigheden waarin de problematiek van de kinderopvangtoeslag heeft plaatsgevonden, die inmiddels zowel in de rapporten van de AUT (zie vraag 365) als de POK expliciet is beschreven (en daarmee afgebakend). Het kabinet is zich bewust van de zeer ruimhartige compensatie die in individuele situaties kan plaatsvinden, en heeft hiervoor gekozen om een begin van herstel van vertrouwen in de overheid op te bouwen.

367.

Is er voorafgaand aan het compensatievoorstel van 30.000 euro gewaarschuwd voor precedentwerking en de gevolgen daarvan? Is er nadien gewaarschuwd voor precedentwerking en de gevolgen daarvan? Zo ja, kunt u die waarschuwingen aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord:

In de uitwerking van de tegemoetkoming van € 30.000 zijn de bewindspersonen van het Ministerie van Financiën erop gewezen dat er risico op precedentwerking bestaat dat er in de toekomst op andere dossiers meer druk kan komen om over te gaan op (snelle) betaling van een forfaitair minimumbedrag.

368.

Inzake de Ruttedoctrine: op welke momenten moet een bewindspersoon aan het Ministerie van Algemene Zaken (of de premier) vragen of hij bepaalde stukken aan de Kamer mag sturen? Welke afspraken zijn er in het kabinet gemaakt over het verschaffen van stukken aan de Kamer? Kunt u die afspraken schriftelijk aan de Kamer doen toekomen, indien zij ergens op schrift zijn gesteld?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

Iedere bewindspersoon is zelf verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de Tweede Kamer en legt hierover geen verantwoording af aan de Minister-President, maar aan de Tweede Kamer. Daarnaast geldt dat bewindspersonen, op grond van het reglement van orde van de ministerraad, zaken die raken aan de eenheid van beleid aan de orde stellen in de ministerraad. Zie verder het antwoord op vraag 90.

369.

Kunt u een omschrijving geven van de Ruttedoctrine?

Antwoord:

De «Rutte-doctrine» is geen algemeen gehanteerd begrip binnen de rijksoverheid. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de term één keer gebruikt in een terugkoppeling van een overleg in een sms van een raadadviseur aan de Minister-President. Het begrip «Rutte-doctrine» werd in dat overleg gebruikt als een verwijzing naar artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur, in het bijzonder op de ruimte om vrij van gedachten te kunnen wisselen op basis van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van besluitvorming. Voor de inhoud en achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wob (Kamerstuk 19 859, nr. 3, p. 14 en verder).

370.

Wat is de reden dat de Staatssecretaris niet op de hoogte was over ingrijpende manier waarop het opleggen van de kwalificatie opzet/grove schuld uitpakte?

Antwoord:

De handelwijze is sinds november 2019 niet meer toegepast. Over de wijze waarop de kwalificatie O/GS in de periode daarvóór plaatsvond, heb ik uw Kamer op 27 november jl. per brief geïnformeerd.101 De nieuwe verontrustende signalen zijn afgelopen periode naar boven gekomen bij het reconstrueren van de werkwijze die is gevolgd bij het stellen van O/GS-kwalificaties. Ik heb uw Kamer toegezegd dit tot de bodem uit te zoeken en u bij de Voortgangsrapportage nader te informeren over de aanpak van het onderzoek dat de ADR op dit moment uitvoert.

371.

Herinnert u zich dat Staatssecretaris Snel in oktober en november 2019 zeer uitgebreid werd geïnformeerd over opzet/grove schuld?

Kunt u aangeven of en wanneer deze informatie over opzet/grove schuld gedeeld werd met Minister Hoekstra, Staatssecretaris Vijlbrief en Staatssecretaris Van Huffelen? Wanneer zijn zij op de hoogte gesteld van het dossier opzet/grove schuld en de implicaties daarvan?

Antwoord:

Ja, daar ben ik mee bekend en die informatie was ons ook toentertijd bekend. Ook uw Kamer is meegenomen in de informatie die beschikbaar was en de opvolging die hieraan door mijn ambtsvoorganger en mij is gegeven.102 Naar huidig inzicht weten wij dat de informatie over de toepassing van de OG/S-kwalificatie geen compleet beeld gaf en dat nader onderzoek vereist is, zoals thans wordt uitgevoerd door de ADR.

De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst hebben de notities die aan de voormalige Staatssecretaris zijn voorgelegd bij hun aantreden niet gekregen. In de afgelopen periode zijn meer details duidelijk geworden over de uitvoering van O/GS die tot zorg nopen en zoals toegezegd doet de ADR doet een onderzoek naar de gevolgde werkwijze.

372.

Wordt de compensatie als vermogen gezien voor hen die momenteel een bijstandsuitkering hebben en worden de gedupeerden met een bijstandsuitkering gekort op hun uitkering op het moment dat zij de vergoeding ontvangen?

Antwoord:

De compensatie die op basis van de compensatieregeling wordt betaald aan gedupeerde ouders heeft geen invloed op het recht op algemene bijstand. Op grond van artikel 7, onderdeel p, van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ worden deze betalingen voor de beoordeling van het recht op (voortzetting van de) bijstand niet tot de middelen (het vermogen) gerekend.

373.

Vóór welke datum worden de gedupeerden met een aanvullende schade behandeld en vergoed?

Antwoord:

Pas na het ontvangen van een definitieve beschikking naar aanleiding van de integrale beoordeling van een dossier kan een verzoek voor aanvullende schade in behandeling worden genomen. Het streven is om uiterlijk 6 maanden na indiening van het verzoek tot een besluit te komen.

374.

Heeft u kennisgenomen van deel III van het verslag van de POK, waarin zij een verantwoording heeft gegeven, en van de constateringen van de POK over de informatieverstrekking door het Ministerie van Financiën? Wilt u puntsgewijs reageren op de bevindingen over de werkafspraken, de timing van het verstrekken van documenten, het weglakken van informatie over onderdelen die inhoudelijk wel raken aan het onderzoek van de commissie en de timing van beslissingen op Wob-verzoeken?

Antwoord:

Onderdeel III van het verslag van de ondervragingscommissie illustreert de noodzaak tot het nemen van maatregelen om de informatiehuishouding en informatievoorziening van de rijksoverheid te verbeteren. Ik verwijs u in dat verband ook naar de kabinetsreactie die hier uitgebreid op in gaat.

Ten aanzien van de informatieverstrekking aan de ondervragingscommissie geldt dat ten behoeve van het voldoen aan de informatievorderingen van de ondervragingscommissie door het Ministerie van Financiën een zo zorgvuldig mogelijk proces is ingericht. Ik heb de indruk dat ten aanzien van de informatievorderingen – in de daarvoor beschikbare tijd en gegeven de uit de informatievorderingen blijkende inhoudelijke afbakeningen – een zo volledig mogelijk beeld is geschapen. Uiteindelijk zijn door het Ministerie van Financiën ruim 1.700 documenten verstrekt met een totaal beslag van meer dan 22.000 pagina’s. Informatie die niet onder de informatievordering viel is daarin gelakt, waarbij steeds een ruime interpretatie van de informatievordering is aangehouden. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie is het rapport aanleiding om de aan de commissie geleverde stukken actief te publiceren op het Informatiepunt Kinderopvangtoeslag waarbij alles wat enig raakvlak heeft met de problematiek rondom de kinderopvangtoeslag alsnog ongelakt wordt gepubliceerd.

Ten aanzien van de timing van het verstrekken van de stukken geldt dat zodra duidelijk werd dat de datum van 1 september niet haalbaar was, direct in overleg is getreden met de ondervragingscommissie. Afgesproken is dat stukken die niet op 1 september kon worden aangeleverd, zoveel mogelijk op 15 september of uiterlijk 1 oktober zou worden aangeleverd. Deze data zijn opgenomen in de samenwerkingsafspraken. Uiteindelijk zijn ten aanzien van de oorspronkelijke informatievorderingen drie deellevering gedaan en de laatste levering aan de POK vond op 1 oktober plaats. Daarbij is bij alle drie de deelleveringen aangegeven dat indien nog onverhoopt nieuwe informatie zou blijken, deze direct met de ondervragingscommissie gedeeld zou worden, hetgeen ook is gebeurd. Het betrof daarbij een beperkte hoeveelheid stukken, welke nieuwe informatie direct gedeeld is met de ondervragingscommissie.

Ten aanzien van de publicatie van de besluiten van de Wob-verzoeken geldt dat de griffie steeds op de hoogte is gebracht van het betreffende besluit vanwege de mogelijke relevantie voor onderzoek. Ik ben het met u eens dat een eerdere publicatie van sommige van deze Wob-besluiten, gezien het onderwerp ervan en het onderzoek van de POK, de voorkeur had gehad. Dit evenals andere elementen rondom de informatievoorziening laten eens te meer de noodzaak zien van forse investeringen in de informatiehuishouding en informatievoorziening van de rijksoverheid.

375.

Heeft het kabinet of het departement of de Belastingdienst op enig moment de AUT geadviseerd om een bepaalde conclusie wel of niet te trekken? Zo ja, op welke wijze is dit gebeurd?

Antwoord:

Op meerdere momenten is er contact geweest tussen leden van het kabinet (hoofdzakelijk de Staatssecretaris van Financiën) en topambtenaren van Financiën enerzijds en leden van de commissie AUT anderzijds. Het is in dit tijdsbestek helaas niet mogelijk geweest om een uitputtend overzicht te geven van de overlegmomenten met de AUT. De politieke contacten liepen met name via de Staatssecretaris van Financiën, maar incidenteel ook met andere bewindspersonen. Zo hebben de Minister-President en de Minister van Financiën op initiatief van Dhr. Donner bijvoorbeeld op 17 januari 2020 – toen de Minister van Financiën verantwoordelijkheid droeg voor het dossier – gesproken met dhr. Donner en mevr. Klijnsma. In dat gesprek hebben de Minister-President en de Minister van Financiën dhr. Donner en mevr. Klijnsma ter overweging gegeven de compensatieregeling te verruimen zodat deze ook open zou staan voor met ouders met een correctiebesluiten van minder dan € 10.000. Ook is in dit gesprek door de Minister-President en de Minister van Financiën de vraag gesteld of het juridisch mogelijk is ouders die langer dan 5 jaar geleden zijn geraakt te compenseren. Dhr. Donner heeft toen aangegeven dat hij een hardheidsclausule overwoog. De commissie heeft uiteindelijk haar eigen conclusies getrokken. Het kabinet heeft een eigenstandig besluit genomen op basis van het eindadvies van de AUT, met een aantal elementen die verder gingen dan wat de AUT adviseerde. Daarnaast heeft het Ministerie van Financiën op (laag)ambtelijk niveau in die periode bijna dagelijks contact onderhouden. Dit contact was maar informerend van aard.

376.

Op welke momenten is er overleg geweest tussen leden van de AUT en bewindspersonen en/of topambtenaren?

Kunt u een lijst van die gesprekken aan de Kamer doen toekomen, inclusief wat toen besproken en besloten is?

Antwoord:

Op meerdere momenten is er contact geweest tussen leden van het kabinet (met name de Staatssecretaris van Financiën) en topambtenaren van Financiën enerzijds en leden van de commissie AUT anderzijds. Het is in dit tijdsbestek helaas niet mogelijk geweest om een uitputtend overzicht te geven van de overlegmomenten met de AUT. Dit onder meer gezien het korte tijdsbestek en omdat de agenda’s van topambtenaren die in de periode van de AUT verantwoordelijk waren bij hun vertrek zijn gesloten. Deze agenda’s worden beschikbaar gesteld om deze vraag te beantwoorden. Wanneer al deze gegevens beschikbaar zijn, zal ik de uitkomsten spoedig met u delen, in beginsel bij een volgende voortgangsrapportage Toeslagen. De informatie zal dan ook worden toegevoegd aan de website informatiepuntkinderopvcangtoeslag.rijksoverheid.nl. Zie verder ook het antwoord op vraag 375.

377.

Waarom is alles wat over nationaliteit gaat zo secuur gelakt uit de stukken die de POK heeft gekregen?

Antwoord:

In de aangeleverde stukken is informatie gelakt die niet onder de informatievordering viel. De parlementaire ondervragingscommissie heeft informatie gevorderd over het onderzoek en rapport van de Nationale ombudsman «Geen powerplay, maar fair play» en de opvolging daarvan, met als startpunt februari 2016. Het gebruik van de tweede nationaliteit was geen onderdeel van het rapport en het onderzoek door de Nationale ombudsman. Daarom is aanvankelijk informatie over het gebruik van de tweede nationaliteit gelakt. Na de eerste twee deelleveringen is ervoor gekozen om ook stukken over tweede nationaliteit ongelakt te verstrekken met als doel om zo transparant mogelijk te zijn. Helaas is dit niet consequent gedaan, waardoor ook in een gedeelte van de stukken na de tweede levering alsnog informatie over de tweede nationaliteit is gelakt. In de stukken die op het informatiepunt kinderopvangtoeslag zijn gepubliceerd, zijn de passages over het gebruik van de tweede nationaliteit alsnog zichtbaar gemaakt.

378.

Bent u bereid alle stukken die de POK heeft gekregen vrij te geven met ook de onderdelen die gaan over nationaliteit?

Antwoord:

Ja, de stukken met passages over nationaliteit zijn ongelakt gepubliceerd op het informatiepunt kinderopvangtoeslag.

379.

Herinnert u zich dat de POK de beschikking heeft gekregen over WhatsApp-berichten en ander berichtenverkeer, over onder meer de eerste weken van juni 2019? Is in de aanloop naar de POK onderzoek gedaan naar dergelijk berichtenverkeer van en met de Staatssecretaris van Financiën, onder meer over dat tijdvak, zowel als het gaat om e-mail, WhatsApp als sms? Is ook onderzoek gedaan naar dergelijk berichtenverkeer van ambtelijke hoofdrolspelers, zoals de toenmalig DG Belastingdienst, de directeur Uitvoerings- en Handhavingsbeleid (UHB) en de directeur Toeslagen? Kunt u per functionarisa aangeven wat wel en niet is aangetroffen, en of deze communicatie is gedeeld met de POK? Waren er bijzondere of opvallnde bevindingen bij het onderzoeken van berichtenverkeer?

Antwoord:

De POK heeft informatie gevorderd die het niveau van plaatsvervangend-DG en hoger heeft bereikt. Bij de betreffende functionarissen is in navolging van de informatievorderingen uitvraag gedaan naar WhatsApp-berichten en ander berichtenverkeer. De resultaten van deze uitvraag zijn aan de POK verstrekt. De aan de POK verstrekte stukken kunnen vanaf heden worden geraadpleegd op het informatiepunt kinderopvangtoeslag: http://informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl.

380.

Op welke termijn kunt u en wilt u aan de Kamer een overzicht doen toekomen met de volgende informatie van alle onderdelen binnen de Belastingdienst: a) de grootte van de controledichtheid (de zogeheten boekenonderzoeken), b) hoe actueel zijn de systemen, c) wat is de stand van de invordering?

Antwoord:

In de eerste voortgangsrapportage over het Jaarplan 2021 Belastingdienst, Douane en Toeslagen zal worden gerapporteerd over de resultaten van het onderzoek naar het niveau van toezicht achteraf. Daarin zal ook de grootte van de controledichtheid aan de orde komen. Over de stand van de invordering heb ik uw Kamer 30 november jl. schriftelijk geïnformeerd.103

381.

Wilt u reageren op de volgende stelling van de POK: «De commissie gaat er ook hier van uit dat de eerdere ervaringen binnen het ministerie met de informatievoorziening ten gevolge van de slechte informatiehuishouding al in 2019 gevolgen hebben gehad voor de informatiehuishouding die vanaf dat moment is gevoerd.»?

Antwoord:

In de afgelopen jaren zijn diverse initiatieven ontplooid om de informatiehuishouding verder op orde te brengen. Deze initiatieven hebben resultaat gehad. Tegelijkertijd is er nog een weg te gaan zoals de Commissie onderschrijft en zijn er inmiddels nieuwe initiatieven gestart (zie ook het antwoord op vraag 168).

382.

Hoe vaak heeft u de POK ontijdig geïnformeerd, zijnde na de deadline van 1 september 2020?

Antwoord:

Naar aanleiding van de in de zomer ontvangen informatievordering heeft het Ministerie van Financiën, conform de data in de samenwerkingsafspraken, drie omvangrijke leveringen gedaan. Deze leveringen vonden plaats op 1 september, 15 september en 1 oktober. Op 10 november heeft een kleine aanvullende levering van stukken plaatsgevonden. In oktober heeft de ondervragingscommissie een aanvullende informatievordering ingediend, waaraan binnen de in de informatievordering gestelde termijn door het Ministerie van Financiën is voldaan. Verder is een aantal keer een beperkt aantal stukken digitaal aangeleverd, onder meer naar aanleiding van de vragen van de griffie over de aangeleverde informatie en het Wob-verzoek over de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen. De formalisering van deze reeds digitaal aangeleverde stukken heeft recent plaatsgevonden.

Het Ministerie van Algemene Zaken heeft op 3 september de gevorderde stukken geleverd.

Het Ministerie van SZW heeft vier leveringen gedaan conform de data in de samenwerkingsafspraken. Deze leveringen vonden plaats op 1 september, 16 september, 24 september en 1 oktober.

383.

Waarom heeft u de POK, nu de vordering van de POK beperkt en gericht was en geen onverwachte elementen in zich droeg, ontijdig geïnformeerd?

Antwoord:

De POK heeft op 14 juli 2020 informatievordering verzonden aan de betrokken departementen met als aanleverdatum 1 september 2020. Vervolgens zijn gesprekken gevoerd met de griffie over de informatievorderingen en de duiding daarvan. Halverwege augustus bleek dat het, gelet op de omvang en timing van de vordering en de beschikbaarheid van de gevorderde documentatie, het voor het Ministerie van Financiën en het Ministerie van SZW niet mogelijk was om alle gevorderde informatie binnen de gevraagde termijn aan te leveren. Ik ben hierover toen in overleg getreden met de ondervragingscommissie, waarbij is afgesproken dat de stukken zoveel mogelijk op 15 september of uiterlijk op 1 oktober alsnog zouden worden geleverd. Deze data zijn ook genoemd in de samenwerkingsafspraken. Uiteindelijk hebben op 15 september en 1 oktober aanzienlijke leveringen plaatsgevonden. Ook na 1 oktober is nog nieuwe informatie gebleken. In omvang stond dat niet in verhouding tot wat reeds was aangeleverd. Deze nieuw informatie is, zodra bekend, direct gedeeld met de POK. Uiteindelijk zijn door het Ministerie van Financiën ruim 1700 documenten verstrekt met een totaal beslag van meer dan 22.000 pagina’s. Vanuit het Ministerie van SZW hebben op 1 september, 16 september, 24 september en 1 oktober leveringen plaatsgevonden aan de commissie. Uiteindelijk zijn door het Ministerie van SZW ruim 100 documenten verstrekt.

384.

Aangaande welke onderwerpen heeft u de POK ontijdig geïnformeerd?

Antwoord:

De ondervragingscommissie heeft een aantal informatievorderingen ingediend. Eén van de informatievorderingen betrof een verzoek om informatie over het onderzoek en rapport van de Nationale ombudsman «Geen powerplay, maar fair play» en de opvolging daarvan. Ten aanzien van deze informatievordering geldt dat er ook na de afgesproken datum van 1 oktober 2020 nog informatie bekend is geworden die onder de vordering viel. Deze is toen direct gedeeld met de POK. Voorgaande neemt echter niet weg dat door het ministerie ten behoeve van het voldoen aan de informatievorderingen van de ondervragingscommissie een zo zorgvuldig mogelijk proces ingericht. Het kabinet heeft de indruk dat het ten aanzien van die informatievorderingen – in de daarvoor beschikbare tijd en gegeven de uit de informatievorderingen blijkende inhoudelijke afbakeningen – een zo volledig mogelijke beeld heeft geschapen.

385.

Welke stukken die u aan de POK heeft aangeleverd waren ten onrechte gelakt?

Antwoord:

In de stukken die aan de POK zijn aangeleverd zijn de namen van ambtenaren onder het niveau van directeur gelakt en van een unieke code voorzien. Daarnaast zijn persoonsgegevens gelakt. Tot slot is informatie gelakt die niet onder de ontvangen informatievorderingen viel, waarbij steeds een ruime interpretatie van de informatievordering is aangehouden. Naar aanleiding van het rapport en zoals aangekondigd in de kabinetsreactie zal ik de stukken die zijn verstrekt aan de ondervragingscommissie publiceren op het informatiepunt kinderopvangtoeslag. Daarbij zijn – conform het in de kabinetsreactie verwoorde uitgangspunt van transparantie en openheid in de informatievoorziening – de gelakte passages in de aangeleverde stukken opnieuw beoordeeld en worden alle passages die enig raakvlak hebben met de problematiek rondom de kinderopvangtoeslag alsnog ongelakt gepubliceerd, ook als de betreffende informatie niet onder de aanvankelijke informatievordering viel.

386.

Heeft u kennisgenomen van de volgende passage uit het rapport van de POK: «De commissie merkt op [.] dat informatieverstrekking door het Ministerie van Financiën niet is gelopen zoals verwacht, mede naar aanleiding van de gemaakte werkafspraken.»? Welke werkafspraken heeft u met de POK gemaakt en kunt u reflecteren op deze opmerking van de POK?

Antwoord:

Met de POK zijn werkafspraken gemaakt over het proces rondom de parlementaire ondervraging. De werkafspraken omvatten onder meer afspraken over de timing van de aanlevering van de gevorderde stukken, de wijze van de aanlevering, de omgang met vertrouwelijke stukken, het lakken van namen van ambtenaren en de inzage in het conceptrapport van de ondervragingscommissie. Eén van de afspraken in de werkafspraken is dat de gevorderde stukken indien niet op 1 september, zo veel mogelijk op 15 september en uiterlijk 1 oktober 2020 worden aangeleverd. Op 1 september zijn 6 mappen geleverd, op 15 september 14 mappen en op 1 oktober 10 mappen. Het ophalen van de gevraagde stukken is een tijdrovend proces, waardoor het niet haalbaar was alle stukken voor 1 september aan te leveren. Uiteindelijk zijn ook na 1 oktober nog – in beperkte mate – stukken aangeleverd aan de ondervragingscommissie, die daarvoor niet in beeld waren. Dat betreur ik. Dit evenals andere elementen rondom de informatievoorziening laten eens te meer de noodzaak zien van maatregelen ten aanzien van de informatiehuishouding en informatievoorziening van de rijksoverheid. Ik verwijs in dat kader ook naar de kabinetsreactie, die daar uitgebreider op in gaat.

387.

Kunt u aangeven waarom de POK meerdere malen moest rappelleren alvorens door verschillende ministeries de gevorderde informatie werd verstrekt?

Antwoord:

Na ontvangst van de vordering op 14 juli hebben het Ministerie van Financiën en het Ministerie van SZW aangegeven dat het niet zou lukken om alle gevorderde informatie op 1 september aan te leveren. Dit wegens de doorlooptijd die gepaard gaat met het zoekproces gecombineerd met de beperkte bezetting op het ministerie tijdens de zomerperiode en de lopende corona maatregelen. Bij het Ministerie van SZW werd dit versterkt door de overbelasting als gevolg van de corona-aanpak. Met de commissie zijn nieuwe werkafspraken gemaakt met als uiterlijke deadline 1 oktober. Hieraan heeft het Ministerie van SZW met vier deelleveringen op 1 september, 16 september, 24 september en 1 oktober voldaan. Het Ministerie van Financiën heeft het overgrote deel van de stukken geleverd op uiterlijk 1 oktober en nog een beperkt aantal stukken na dat moment.

388.

Wat vindt u van de volgende bevindingen in het eindverslag van de POK, te weten dat de commissie «niet vooraf op de hoogte is gesteld» van de Wob-besluiten over het MT Toeslagen en het MT Belastingdienst, en dat kort voor de presentatie van het eindverslag van de commissie – dus na de verhoren – is aangegeven dat «op korte termijn wederom documenten openbaar worden gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek over de Adviescommissie uitvoering toeslagen, welke mogelijk relevant zijn voor de commissie»?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 24 t/m 26 en de laatste alinea van 374.

389.

Waarom heeft u de POK niet eerder en proactief voorzien van relevante stukken naar aanleiding van Kamervragen, nieuw ontdekte informatie en informatie uit Wob-verzoeken die reeds op 12 juni 2020 bij de belastingdienst waren ontvangen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 374.

390.

Wanneer is het memo omtrent opzet/grove schuld ontdekt en waarom is het op 27 november 2020, dus een dag na de laatste openbare verhoren van de POK op 26 november 2020, aan de Kamer gezonden?

Antwoord:

Zie hiervoor het antwoord op vraag 145.

391.

Waarom is aan de POK ten onrechte verklaard dat er geen vergelijkbare fouten zijn geconstateerd aangaande de overige toeslagen en het kindgebonden budget?

Antwoord:

Ik kan hiervoor geen verklaring geven.

392.

Waarom heeft u de POK niet (eerder) geïnformeerd omtrent uitbreiding van de compensatieregeling naar andere toeslagen en het kindgebonden budget, maar wordt de POK hiervan in kennis gesteld middels een brief aan de Kamer?

Antwoord:

In de kabinetsreactie op het rapport van de ADR en AUT van 13 maart 2020 is melding gemaakt dat beide onderzoeken hebben geconstateerd dat bij CAF onderzoeken ook andere toeslagen waren betrokken. Bij brief van 25 mei 2020 heb ik u laten weten dat hier onderzoek naar gedaan werd, in de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van 29 september is dat herhaald. Bij de vierde Voortgangsrapportage van 4 december 2020 heb ik naar aanleiding van dat onderzoek aangekondigd de compensatieregeling te verbreden.

393.

Waarom heeft u relevante stukken, inzake een Wob-verzoek over de AUT, niet gedeeld met de POK? Heeft u de relevante stukken heden inmiddels wel gedeeld met de POK?

Antwoord:

Naar aanleiding van het Wob-verzoek over de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen zijn van een aantal reeds aan de POK geleverde conceptversies van notities, de finale en geparafeerde versies bekend geworden. Deze stukken waren daarvoor niet in beeld. De notities zijn direct digitaal gedeeld met de POK, in verband met de beperkte tijd tot aan het verschijnen van het rapport van de ondervragingscommissie. Recent is de aanlevering geformaliseerd en de stukken zijn – naast in het archief van de POK – ook terug te vinden op het informatiepunt Kinderopvangtoeslag. Ik betreur dat deze stukken nog zo laat in het proces bekend zijn geworden. Dit toont opnieuw het belang aan van forse maatregelen ten aanzien van de informatiehuishouding en informatievoorziening van de rijksoverheid in het algemeen en het Ministerie van Financiën en daarbinnen de Belastingdienst in het bijzonder. Ik verwijs in dat kader ook naar de kabinetsreactie, die daar uitgebreider op in gaat.

394.

Is het kabinet zelf van mening dat eerdere aan de Kamer verstrekte stukken inzake de toeslagenaffaire in strijd met afspraken en regels niet volledig en/of onterecht slechts in een gedeeltelijk gelakte versie, zijn gedeeld met de Kamer?

Antwoord:

Nee. Ik besef mij terdege dat de POK zeer kritisch is op de informatievoorziening. De tekorten in de informatievoorziening zijn niet goed voor het functioneren van de politiek aangezien artikel 68 Grondwet de hoeksteen van de democratie genoemd mag worden. Het kabinet heeft besloten om de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 van de Grondwet. In de kabinetsreactie is hier nader op ingegaan. Dit betekent echter niet dat het oude beleid in strijd was met artikel 68 van de Grondwet. Op zichzelf is het niet, of zo nodig vertrouwelijk, verstrekken van persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad onder artikel 68 van de Grondwet een geaccepteerde praktijk.

395.

Kunt u toelichten welke informatie dan wel documenten aan de POK is/zijn geleverd op 1 september 2020, op 15 september 2020, op 1 oktober 2020 en op 10 november 2020?

Antwoord:

U kunt op het Informatiepunt Kinderopvangtoeslag de stukken vinden die in het kader van informatievorderingen zijn gedeeld met de POK, inclusief inventarislijsten en een toelichting op de verschillende vorderingen.

De POK heeft bij brief van 14 juli 2020 een aantal informatievorderingen verstuurt aan departementen. Departementen hebben op basis van de informatievorderingen en de reikwijdte daarvan de departementale archieven doorzocht en de betreffende informatie geleverd aan de POK.

De eerste informatievordering betrof een overzicht van bewindspersonen en ambtenaren van het niveau plaatsvervangend-directeur en hoger die de afgelopen 10 jaar betrokken zijn geweest bij het beleid en de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Deze vordering is ontvangen door het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie van SZW en het Ministerie van JenV. De tweede informatievordering betrof informatie over de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude voor zover deze een relatie heeft met van invloed heeft kunnen zijn op de kinderopvangtoeslag. Deze vordering is ontvangen door het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie van SZW, het Ministerie van JenV, het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, het Ministerie van EZK en het Ministerie van VWS. De derde vordering betrof informatie die werd gevorderd over het onderzoek en rapport van de Nationale ombudsman «Geen powerplay, maar fair play» en de opvolging daarvan. Deze informatievordering is ontvangen door het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie van SZW en het Ministerie van JenV.

Op 1 september 2020 hebben departementen (eerste) informatie verstrekt aan de POK. Voor de ministeries van Financiën en SZW betrof dit de informatie inzake de eerste vordering en een eerste gedeelte informatie inzake de tweede en derde vordering. Het ging daarbij om stukken zoals notities, verslagen van overleggen, voorbereidingsdossiers voor debatten, (concept)Kamerbrieven, geannoteerde agenda’s, etc. Voor het Ministerie van JenV betrof informatie inzake de eerste vordering en een beperkt aantal voorbereidende stukken ten behoeve van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude inzake de tweede vordering. JenV heeft verder laten weten dat na onderzoek geen informatie is gevonden die betrekking heeft op de derde vordering Ook het Ministerie van BZK heeft op 1 september 2020 informatie aangeleverd inzake de tweede vordering. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft op 3 september 2020 de gevorderde stukken geleverd. Dit betrof onder andere geannoteerde agenda’s, notities, verslagen van het overleg van de secretarissen-generaal, woordvoeringslijnen, e-mails, smsjes en geobjectiveerde samenvattingen van de notulen van de ministerraad en de conclusies van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude. Het Ministerie van EZK, OCW en VWS hebben de POK laten weten dat zij na onderzoek geen informatie hebben die binnen het bereik van de tweede vordering viel.

Op 15 september 2020 is door de Ministerie van FIN de tweede set aan informatie verstrekt. Een tweede levering van het Ministerie van SZW vond plaats op 16 september. Dit betrof informatie betreffende de tweede en de derde vordering. Voor wat betreft het de Ministeries van Financiën en SZW betrof dit hoofdzakelijk e-mailberichten inclusief bijlagen van functionarissen van het niveau van plaatsvervangend Directeur-Generaal en hoger. Op 24 september en op 1 oktober heeft SZW de derde en vierde levering gedaan aan de commissie.

Op 1 oktober 2020 is de door het Ministerie van FIN derde set aan informatie verstrekt. Bij deze leveringen ging het wederom om mailberichten uit e-mailboxen van plv. DG’s en hoger en tevens om apps en sms. Dit betrof informatie betreffende de tweede en de derde vordering.

396.

Welke «aanvullende informatie» heeft de POK ontvangen naar aanleiding van de openbare verhoren, waarbij is gemeld dat ambtenaren deze informatie naar voren hebben gebracht?

Antwoord:

Ambtenaren van de Belastingdienst hebben naar aanleiding van openbare verhoren informatie aangeleverd aan het coördinatieteam dat de informatievoorziening aan de POK coördineerde. Dit betreffen ten eerste een aantal PowerPointpresentaties over de stand van zaken van de uitvoering van Toeslagen en over de casus De Parel. Daarnaast betreft het een aantal stukken over de directe financiering van de kinderopvangtoeslag. Tot slot betreft het stukken die in de afgelopen jaren door medewerkers van het CAF-team zijn opgesteld en een reflectie bevatten op de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan rondom de kinderopvangtoeslag. De ondervragingscommissie heeft via de griffie aangegeven de betreffende stukken niet formeel te hoeven ontvangen. De stukken worden gepubliceerd op het Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.

397.

Kunt u toelichten hoe het kan dat de Minister-President zei dat hij niet over signalen beschikte dat problemen breder zouden zijn? Wilt u hierbij betrekken dat in de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Financiën over de vierde Voortgangsrapportage104 is gezegd (zie de antwoorden op vraag 85 e.v.) dat sprake is van een «kabinetsbesluit» om de compensatie te verbreden naar andere toeslagen en het kindgebonden budget? Wanneer zijn 1) gedachten over en 2) voorstellen voor uitbreiding van de compensatie voor het eerst aan de orde gesteld in interne besprekingen op het Ministerie van Financiën en vervolgens in de ministerraad?

Antwoord:

De Minister-President heeft richting mevr. Leijten geantwoord dat er geen signalen zijn dat, op basis van gegevens van de Belastingdienst, bij andere onderdelen van de rijksoverheid, ongeoorloofd gebruik is gemaakt van nationaliteit. Die uitspraak zag dus op signalen over ongeoorloofd gebruik van nationaliteit Rijksbreed, buiten de Belastingdienst.

De uitspraak zag niet op het recente kabinetsbesluit om de compensatieregeling te verbreden naar andere toeslagen en het kindgebonden budget, omdat de institutioneel vooringenomen handelwijze door de Belastingdienst in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, ook heeft gespeeld in de uitvoering bij andere toeslagen. Daarnaast gold voor alle toeslagen hetzelfde invorderingsbeleid door de Belastingdienst waarbij de kans groot is dat ook bij andere toeslagen onterechte opzet/grove schuld (O/GS) kwalificaties zijn gegeven bij de aanvraag van een persoonlijke betalingsregeling. Om deze reden heeft het kabinet besloten om ook de OGS-tegemoetkoming te verbreden naar andere toeslagen

De vraag of bepaalde regelingen in het kader van herstel kinderopvangtoeslag verbreed moeten worden is binnen het Ministerie van Financiën opgepakt in de aanloop van de publicatie van het eindadvies «Omzien in verwondering II» van de Adviescommissie uitvoering toeslagen. In dit eindadvies heeft de Adviescommissie namelijk onder andere 5 CAF-zaken aangewezen die mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar zijn met de CAF 11-zaak en die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag. Na onderzoek van UHT en na check van de Commissie van Wijzen is naar voren gekomen dat in de vijf CAF-zaken die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag net als bij de CAF 11-zaak vooringenomen is gehandeld door de Belastingdienst/Toeslagen. Hierover bent u geïnformeerd in de derde voortgangsrapportage (29 september 2020). Financiën heeft in de afgelopen tijd, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 mei 2020105, samen met de beleidsdepartementen (BZK, SZW en VWS) gekeken in hoeverre de regelingen voor herstel verbreed konden worden naar andere toeslagen. In de laatste voortgangsrapportage (4 december 2020) bent u geïnformeerd over het kabinetsbesluit om onder andere de compensatieregeling te verbreden naar andere toeslagen. In het kabinet is hierover gesproken op 1 december 2020 in de RWIZO, een onderraad van de ministerraad. Vervolgens heeft de ministerraad op 4 december 2020 het besluit in de RWIZO zonder nadere bespreking overgenomen.

398.

In hoeverre kunt u garanderen dat de POK beschikt over alle relevante stukken, gevorderd dan wel niet gevorderd?

Antwoord:

Ten aanzien van de informatieverstrekking aan de ondervragingscommissie geldt dat ten behoeve van het voldoen aan de informatievorderingen van de ondervragingscommissie door de betrokken departementen een zo zorgvuldig mogelijk proces is ingericht. Ik heb de indruk dat ten aanzien van de informatievorderingen – in de daarvoor beschikbare tijd en gegeven de uit de informatievorderingen blijkende inhoudelijke afbakeningen – een zo volledig mogelijke beeld is geschapen. Echter, zoals blijkt uit het eindrapport «Ongekend Onrecht» en ook uitgebreid aan bod komt in de kabinetsreactie, verdient zowel de informatievoorziening als de informatiehuishouding de nodige aandacht. Hoewel mij op dit moment geen informatie bekend is die valt onder de informatievorderingen van de ondervragingscommissie maar nog niet is verstrekt, kan ik helaas niet uitsluiten dat in de toekomst (weer) relevante stukken boven water komen. En ondanks de maatregelen die dit kabinet voornemens is te doen om de informatiehuishouding en informatievoorziening te verbeteren is ook in de toekomst niet uit te sluiten dat op een later moment nieuwe relevante stukken opduiken. Hoe graag ik ook zou willen betogen dat dat nooit meer voorkomt; het blijft mensenwerk. Wel moet het aantal situaties waarin zich dit voordoet fors worden verminderd. Zo dicht mogelijk naar nul. Alleen op die manier kan het kabinet werken aan het herstel van vertrouwen. Indien er nieuwe relevante stukken worden gevonden, zullen deze uiteraard alsnog met de Kamer worden gedeeld.

399.

Kunt u toelichten hoe het kan dat tijdens de verhoren is gesteld dat er «geen signalen» zouden zijn over vergelijkbare problemen bij de zorg- en huurtoeslag en het kindgebonden budget, terwijl dit al kon worden afgeleid uit het primaire Wob-besluit over het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) van 15 november 2019, en voorts bleek uit de eerdere Voortgangsrapportages over de hersteloperatie? Kunt u toelichten hoe het kan dat pas na de verhoren de beslissing is genomen – dan wel bekend gemaakt – om de compensatie uit te breiden voor mensen die bij andere toeslagen en het kindgebonden budget verkeerd zijn behandeld?

Antwoord:

Mogelijk wordt hiermee gedoeld op de uitspraak van de Minister-President richting mevr. Leijten dat er geen signalen zijn dat, op basis van gegevens van de Belastingdienst, bij andere onderdelen van de rijksoverheid ongeoorloofd gebruik is gemaakt van nationaliteit. Die uitspraak zag dus op signalen over ongeoorloofd gebruik van nationaliteit Rijksbreed, buiten de Belastingdienst. De uitspraak zag niet op vergelijkbare problemen bij de overige toeslagen of het kindgebonden budget.

De vraag of bepaalde regelingen in het kader van herstel kinderopvangtoeslag verbreed moeten worden is binnen het Ministerie van Financiën opgepakt in de aanloop van de publicatie van het eindadvies «Omzien in verwondering II» van de Adviescommissie uitvoering toeslagen. In dit eindadvies heeft de Adviescommissie namelijk onder andere 5 CAF-zaken aangewezen die mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar zijn met de CAF 11-zaak en die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag. Na onderzoek van UHT en na check van de Commissie van Wijzen is naar voren gekomen dat in de vijf CAF-zaken die niet (alleen) betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag net als bij de CAF 11-zaak vooringenomen is gehandeld door de Belastingdienst/Toeslagen. Hierover bent u geïnformeerd in de derde voortgangsrapportage (29 september 2020). Financiën heeft in de afgelopen tijd, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 mei 2020106, samen met de beleidsdepartementen (BZK, SZW en VWS) gekeken in hoeverre de regelingen voor herstel verbreed konden worden naar andere toeslagen. In de laatste voortgangsrapportage (4 december 2020) bent u geïnformeerd over het kabinetsbesluit om onder andere de compensatieregeling te verbreden naar andere toeslagen. In het kabinet is hierover gesproken op 1 december 2020 in de RWIZO, een onderraad van de ministerraad. Vervolgens heeft de ministerraad op 4 december 2020 het besluit in de RWIZO zonder nadere bespreking overgenomen.

400.

Kunt u toelichten hoe het kan dat documenten met handgeschreven opmerkingen van de Staatssecretaris van Financiën pas een week voor publicatie van het verslag van de POK – dus ruim na de verhoren – ambtelijk informeel zijn verstrekt? Waarom is eerder besloten deze documenten – in strijd met de vordering van 14 juli 2020 – zonder handgeschreven aantekeningen te leveren aan de commissie? Op welk ambtelijk of politiek niveau zijn beide besluiten genomen? Zijn de handgeschreven aantekeningen op de documenten inmiddels formeel aan de POK verstrekt? Kunt u toelichten hoe het kan dat deze documenten al wel waren opgenomen in de (toen) aanstaande Wob-beslissing over documenten van de AUT, documenten waarvan dus al zeer geruime tijd bekend was dat ze bestonden?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 393. Naar aanleiding van het Wob-verzoek over de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen zijn van een aantal reeds aan de POK geleverde conceptversies van notities, de finale en geparafeerde versies bekend geworden. De finale versies verschilden slechts beperkt van de al overlegde notities. Deze stukken waren daarvoor niet in beeld. De stukken zijn toen direct gedeeld met de POK.

401.

Beschikt u nog over informatie over documenten die binnen het bereik van de vordering van de POK vallen en die nog niet aan de commissie zijn geleverd? Indien dit het geval zou zijn, kunt u heel precies omschrijven welke informatie of documenten dit betreft?

Antwoord:

Voor zover bekend zijn alle relevante stukken aan de commissie verstrekt. Helaas kan ik niet uitsluiten dat in de toekomst (weer) relevante stukken boven water komen. Mocht dat het geval zijn dan zullen deze uiteraard alsnog met de Kamer worden gedeeld.

402.

Hoe oordeelt u zelf over de informatievoorziening richting de POK, gegeven het feit dat de vordering van informatie plaats vond op basis van het grondwettelijk enquêterecht van de Kamer?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 374.

403.

Wilt u, mede in het licht van wat in de verhoren aan de orde kwam over de sturing op (timing van) informatieverzoeken en Wob-beslissingen vanwege de gewenste juridische en politieke uitkomst, reflecteren op de volgende bevindingen en waarnemingen van de POK: «De meeste Wob-verzoeken liggen al enige tijd op het ministerie, waar men de samenhang tussen de Wob-verzoeken en het onderzoek van de commissie kan overzien. De commissie constateert hier dat bij de twee eerst genoemde Wob-verzoeken de wettelijke termijn om eraan te voldoen, ruimschoots overschreden is. Het had het ministerie gesierd om eerder te besluiten op deze verzoeken en niet alleen vanwege de mogelijke impact op het onderzoek van de commissie. Dit overziend spreekt de commissie haar verbazing uit over de timing van de besluiten over deze Wob-verzoeken.»?

Antwoord:

De bevinding van de POK dat de Wob een wettelijke termijn voor de afdoening kent is juist. Met de afhandeling van een Wob-verzoek is doorgaans veel capaciteit gemoeid. Hierbij speelt een rol dat de informatiehuishouding lang niet altijd op orde is, met de effecten van dien op de snelheid en het gemak van de vindbaarheid van informatie. De termijn voor de afhandeling van de Wob-verzoeken commissie AUT en commissie Donner vereist een nadere toelichting. Op het moment van het indienen van het Wob-verzoek was het archief van de commissie AUT nog niet overgedragen. De overdracht hiervan was in augustus (2020). In samenspraak met de indiener is een termijn overeengekomen voor de afhandeling (zie ook het antwoord op vraag 19). Ik vond het van belang dat het eerste deelbesluit van de commissie AUT openbaar zou worden gemaakt voordat de POK haar rapport openbaar zou maken.

404.

Welke functionaris(sen) hebben besloten over de timing van voornoemde Wob-beslissingen? Zijn de ambtelijke of politieke leiding betrokken geweest bij de besluiten over de timing en wat wel of niet openbaar moest worden? Wanneer, op welke data, zijn (concept)-beslissingen over het MT Toeslagen, het MT Belastingdienst en over de AUT voor het eerst de «ambtelijke lijn» ingegaan? Wanneer, op welke data, zijn zij voor het eerst voorgelegd aan de politieke leiding?

Antwoord:

Het Ministerie van Financiën is voor de behandeling van Wob-verzoeken gebonden aan de wettelijke termijnen. Wob-verzoeken worden zo spoedig mogelijk behandeld, maar de Wob is een arbeidsintensief proces waardoor de behandeling van verzoeken desondanks geruime tijd in beslag kan nemen. Bij omvangrijke Wob-verzoeken, zoals de verzoeken waarnaar in deze vraag verwezen wordt, gaat het ministerie in gesprek met de verzoeker(s) om inzicht te geven over de verwachte behandeltermijn. Hierbij wordt ook besproken of het verzoek gefocust kan worden op een deelonderwerp en/of gewerkt kan worden met deelbesluiten zodat de verzoeker de gevraagde stukken sneller kan ontvangen.

Wob-besluiten worden niet voor goedkeuring aan de bewindspersonen voorgelegd. Wel worden bewindspersonen vooraf geïnformeerd over de publicatie van politiek relevante Wob-besluiten op hun beleidsterrein. Hiertoe worden ter informatie notities opgesteld die eerst de ambtelijke lijn doorlopen, alvorens deze aan de bewindspersonen worden voorgelegd. Omdat het aantal documenten in Wob-verzoeken omvangrijk is, kan het enige tijd in beslag nemen in de ambtelijke lijn om de benodigde parafen te behalen omdat de parafanten ook kennis moeten kunnen nemen van de achterliggende stukken.

De Bestuursraad van Financiën wordt maandelijks geïnformeerd over alle openstaande Wob-verzoeken. Op verzoek worden Wob-besluiten daarnaast soms mondeling toegelicht aan de bewindspersonen. Bij de genoemde Wob-verzoeken was het de ambitie van zowel de ambtelijke als de politieke leiding om de Wob-besluiten te publiceren voordat de POK met haar rapport kwam. De politieke en ambtelijke leiding zijn niet betrokken geweest bij besluiten over welke stukken onder de reikwijdte van deze Wob-verzoeken vallen.

405.

Welke begeleiding heeft iedere verhoorde gekregen van het Ministerie van Financien respectievelijk van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Kunt u dit per verhoorde aangeven welke ondersteuning is gegeven (welke stukken, welke training, welke begeleiding op de dag zelf enzovoorts)?

Antwoord:

Iedere getuige die – ambtelijk of politiek – gelieerd is of was aan het Ministerie van Financiën en SZW is in de gelegenheid gesteld om zich door middel van een oefensessie voor te bereiden op het verhoor. Deze oefensessie is aangeboden vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en de getuigen waren niet verplicht hieraan deel te nemen. Iedere getuige heeft daarin zijn of haar eigen afweging gemaakt. De oefensessie had tot doel de getuigen de gelegenheid te bieden te wennen aan de (niet alledaagse) setting van een verhoor onder ede en hen zo in staat te stellen het eigen verhaal zo goed mogelijk te vertellen. Daarbij is uitdrukkelijk geen sprake geweest van inhoudelijke sturing of – voor zover bekend – onderlinge afstemming. De oefensessies werden begeleid door een extern bureau. In sommige gevallen is sprake geweest van een aanvullende oefensessie, al dan niet bij hetzelfde bureau. Naast een oefensessie heeft iedere getuige gelieerd aan het Ministerie van Financiën een basisdossier ontvangen ten behoeve van het opfrissen van het geheugen. Het basisdossier bevatte een tijdlijn met onderliggende stukken die de getuige gedurende zijn of haar tijd in functie zelf al eens onder ogen had gehad evenals openbare stukken (zoals relevante besluiten op Wob-verzoeken en Kamerstukken) en relevante stukken die door de ondervragingscommissie bij het Ministerie van Financiën waren gevorderd en die de betreffende getuige in zijn functie voorbij heeft zien komen. Naar aanleiding van dit basisdossier zijn de getuigen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verzoeken die zij relevant achtten ter voorbereiding op hun verhoor. Hiervoor geldt dat zij enkel stukken hebben ontvangen die openbaar zijn of die zij eerder in de uitoefening van hun functie voorbij hebben zien komen. Een woordvoerder van Financiën was aanwezig op de dag van het verhoor om verhoorden te begeleiden bij eventueel contact met media.

Ook alle namens SZW verhoorde ambtenaren en oud-bewindspersonen hebben een basisdossier ontvangen met een tijdlijn, enkele feitenoverzichten, relevante onderzoeken en Kamerstukken en de voor hen relevante stukken die door de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag bij SZW zijn gevorderd. Evenals bij het Ministerie van Financiën zijn de getuigen van SZW na ontvangst van het basisdossier in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verzoeken die zij relevant achten voor de voorbereiding op hun verhoor. Op de dag van het verhoor was een woordvoerder van SZW aanwezig om de verhoorden te begeleiden bij eventueel contact met media. De hulp bij de voorbereiding was erop gericht de verhoorden zo goed mogelijk in staat te stellen de vragen van de commissie te beantwoorden. De getuigen van SZW hebben zich verder zelfstandig voorbereid.

406.

Kunt u het antwoord op vraag 66 bij de vierde voortgangsrapportage Herstel Kinderopvangtoeslag, waarin is vermeld: «het Ministerie van Financiën heeft geen actieve mediastrategie gehanteerd rondom de verhoren van de POK.», toelichten?107 Indien er geen actieve mediastrategie zou zijn, bestond er dan wel een passieve mediastrategie? Zo ja, waaruit bestond deze strategie?

Antwoord:

Niet alleen was er geen actieve mediastrategie rondom de verhoren van de POK, er was ook geen passieve mediastrategie.

407.

Klopt het dat mensen die verhoord werden door de POK werden afgeschermd voor interviews door persvoorlichters van het Ministerie van Financiën?

Antwoord:

Nee. Het Ministerie van Financiën heeft (oud-)ambtenaren

die zijn verhoord door de POK zelf de keuze gelaten of zij rondom het verhoor media te woord wilden staan.

408.

Klopt het dat het Ministerie van Financiën standaard de persvoorlichter meestuurde met iemand die verhoord werd – als dit iemand gelieerd aan het Ministerie van Financiën betrof (zowel in heden als verleden)?

Antwoord:

Ja. Het is gebruikelijk dat de Directie Communicatie van het Ministerie van Financiën bewindspersonen en ambtenaren begeleidt bij (externe) optredens waar aandacht van media wordt voorzien.

409.

Zijn er van ambtenaren bij Belastingdienst/Toeslagen en/of het Ministerie van Financiën aanwijzingen of vermoedens gemeld dat (oud-)medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen of het Ministerie van Financiën, als ook (oud-)bewindspersonen, niet de gehele waarheid hebben gesproken in de verhoren van de POK?

Antwoord:

Nee.

410.

Zijn er van ambtenaren bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanwijzingen of vermoedens gemeld dat (oud-) medewerkers of (oud-)bewindspersonen van dat ministerie niet de gehele waarheid hebben gesproken in de verhoren van de POK?

Antwoord:

Nee.

411.

Zijn er ambtenaren die eventuele aanwijzingen of vermoedens over mogelijk meinedige verklaringen intern hebben aangekaart?

Antwoord:

Nee.

Voor dergelijke signalen zijn verschillende loketten ingericht (zie ook het antwoord op vraag 113). Medewerkers kennen deze loketten en weten dus waar dergelijke signalen kunnen worden gemeld. Er zijn bij deze loketten geen meldingen ontvangen over meineed bij de openbare verhoren.

412.

Kunt u beargumenteren waarom volgens het kabinet de Belastingdienst wel of niet in strijd gehandeld heeft met artikel 13b Awir inzake het evenredigheidsbeginsel?

Antwoord:

Artikel 13b (belangenafweging en evenredigheidsbeginsel) is met ingang van 7 juli 2020 in de Awir opgenomen. Daarvoor was artikel 3:4 Awb van toepassing. Artikel 3:4 Awb en artikel 13b Awir hebben een dezelfde doel en strekking. De Belastingdienst/Toeslagen diende op grond van artikel 3:4 Awb ook vóór 7 juli 2020 te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel waar dat mogelijk was. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) had de Belastingdienst/Toeslagen tot 23 oktober 2019 zich terecht op het standpunt had gesteld dat de wet hem (als hoofdregel) geen ruimte bood om bij de vaststelling van een voorschot kinderopvangtoeslag, tegemoetkoming of terugvordering rekening te houden met dat deel van de kosten dat wel aantoonbaar is betaald. Het gevolg hiervan was dat om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen moest worden aangetoond dat het gehele bedrag aan kosten dat over een jaar verschuldigd is daadwerkelijk is betaald. Dit wordt ook de «alles-of-niets»-aanpak genoemd. Door de uitleg dat de wet de Belastingdienst/Toeslagen wettelijk geen ruimte bood, was er geen plaats voor een belangafweging op grond van artikel 3:4 Awb. Dit bracht ook met zich dat een beroep op het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde was. De ABRvS kwam op 23 oktober 2019 met een nieuwe interpretatie en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen wel wettelijk ruimte heeft om ook een recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen als de aanvrager een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan. Vanaf dat moment is toetsing aan het evenredigheidsbeginsel geboden. Voor het verleden zijn herstelregelingen getroffen om onevenredige en onredelijke uitkomsten alsnog op te lossen. Voor de toekomst is wet- en regelgeving aangepast om onevenredige en onredelijke uitkomsten te voorkomen.

413.

Hoe gaat het kabinet voorkomen dat er beslag op het compensatiebedrag wordt gelegd door schuldeisers?

Antwoord:

Het is noodzakelijk dat de schuldenproblematiek van de ouders nu snel wordt opgelost. Het compensatiebedrag levert daaraan een belangrijke bijdrage. In de afgelopen periode is hard gewerkt aan een oplossing, ook met andere publieke en private schuldeisers. Ik informeer u separaat, voorafgaand aan het debat, over de gewenste oplossingsrichting.

414.

Kunt u, onder verwijzing naar de vragen die mevrouw Kuiken, lid van de POK, heeft gesteld aan de Minister-President, de precieze tekst en de bewoordingen die in de ministerraad gebezigd zijn over de heer Omtzigt, openbaar maken?

Gedoeld wordt hierbij op de volgende passage uit het desbetreffende verhoor108:

[Mevrouw Kuiken:] «Mag ik u een aantal voorbeelden geven om op te reageren? In de adviezen aan u ter voorbereiding van de ministerraad zien we dat het gaat om politiek sonderen. U gaf dat net als voorbeeld aan. Maar het gaat ook heel expliciet over de heer Omtzigt, het Kamerlid voor het CDA, en niet in de allervriendelijkste bewoordingen.»

[De heer Rutte:] «Ja, natuurlijk, je praat met elkaar als collega's ook over wat er in het parlement gebeurt. Dat is onvermijdelijk.»

Antwoord:

De commissie heeft kennis kunnen nemen van de geobjectiveerde samenvattingen van de ministerraadsnotulen, en de voorzitter en de vicevoorzitter van de commissie hebben op voorwaarde van geheimhouding kennis kunnen nemen van de niet-geobjectiveerde notulen van de ministerraad. De commissie heeft eraan gehecht om te benadrukken dat de inhoud van de geobjectiveerde samenvattingen verder niet zijn gebruikt in het verslag of de openbare verhoren. In de adviezen ter voorbereiding op de ministerraad is de heer Omtzigt een keer genoemd in de volgende passage: «De Staatssecretaris van Fin zal mondeling de stand van zaken schetsen over de CAF-11 zaak. Hij zal naar verwachting vrijdag een brief naar de Kamer sturen in reactie op het lid Omtzigt die heeft aangegeven nog steeds niet over alle stukken te beschikken (de strekking van de brief luidt dat alle stukken wel zijn gedeeld, danwel vorige week, danwel eerder)».

De notulen van de ministerraad zijn geheim op grond van het reglement van orde van de ministerraad.

415.

Is het kabinet bereid om de passages waarin over Kamerleden gesproken wordt openbaar te maken om duidelijk te maken hoe het met Kamerleden omgaat?

Antwoord:

De notulen van de ministerraad zijn geheim op grond van het reglement van orde van de ministerraad.

416.

Is het kabinet bereid om Kamerleden inzage te verschaffen (via bv. de Algemene verordening gegevensbescherming; AVG) in wat het kabinet over hen zegt in de ministerraad?

Antwoord:

Verzoeken op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming zullen conform de geldende wet- en regelgeving worden behandeld.

417.

Is er afstemming geweest over de verhoren door de mensen die onder ede verhoord zijn? Zo ja, welke afstemming, wanneer en wat is besproken?

Antwoord:

Mij is niet bekend dat er tussen getuigen afstemming heeft plaatsgevonden over de door hen afgelegde verklaring.

418.

Hoe verklaart u dat het memo-Palmen volgens de toenmalige directeur Toeslagen (2011–2018) wel is toegevoegd aan het archief, maar dat er niet goed naar is gezocht noch naar is gevraagd?

Antwoord:

Er is in 2019 gezocht binnen het archiefsysteem van de MT-vergaderingen van Belastingdienst/Toeslagen. Zoals ik ook in mijn brief van 10 november 2020 heb vermeld, was het memo hierin niet opgeslagen. De MT-leden hebben het memo in 2017 wel in hun e-mailbox ontvangen voorafgaand aan een MT-dag, maar niet centraal gearchiveerd. Het memo is dan ook niet opgeslagen in de andere MT-archivering rondom «MT-dagen».

419.

Kunt u een verklaring geven waarom de AUT het memo-Palmen niet in ontvangst wenste te nemen, terwijl het wel was aangeboden?

Antwoord:

Het memo Palmen is niet aangebonden aan de AUT.

420.

Kunt u een verklaring geven waarom de ADR geen melding heeft gemaakt van het memo-Palmen, terwijl zij er wel over beschikten?

Antwoord:

Aan de ADR is gevraagd te onderzoeken of en wanneer de ambtelijke en politieke top van problemen op de hoogte was. De ambtelijke top is gedefinieerd als één of meer leden van de Bestuursraad van het Ministerie van Financiën. De politieke top is gedefinieerd als de Minister of de Staatssecretaris van het Ministerie van Financiën. Volgens de informatie van de ADR destijds was de ambtelijke en politieke top niet op de hoogte van het memo. Daarom heeft zij geen melding gemaakt naar het memo Palmen.

De ADR heeft onderzoek gedaan naar de hieronder aangegeven problemen. Uit dit onderzoek blijkt dat de ambtelijke top eerder van de problemen op de hoogte was dan de datum van het memo. Hieronder de problemen waar de ADR onderzoek naar heeft gedaan met de momenten dat de ambtelijke top daarvan in ieder geval op de hoogte was.

  • het overschrijden van beslistermijnen inzake ingediende bezwaarschriften (december 2012)

  • de intensieve uitvraag van bewijsstukken (mei 2013)

  • de onduidelijkheid over ontbrekende bewijsstukken (februari 2014)

  • het ontbreken van proportionaliteit (maatwerk) (oktober 2012

  • het ontbreken van de mogelijkheid voor een persoonlijke betalingsregeling (kwalificatie «opzet / grove schuld») (januari 2006)

  • het stopzetten van toeslagen voordat onderzoek bij de burger was gedaan (september 2013)

Voor de politieke top gelden, met uitzondering van de laatstgenoemde, dezelfde momenten. Van het stopzetten van toeslagen voordat onderzoek bij de burger was gedaan was de politieke top in ieder geval in augustus 2017 op de hoogte.

421.

Kunt u een verklaring geven voor de opmerking van de toenmalige directeur-generaal Belastingdienst 2017–2020 dat hij niet op de hoogte was van het memo-Palmen anders dan door de media, maar de heer toenmalige directeur Toeslagen 2011–2018 wel?

Antwoord:

Deze verklaringen zijn niet tegenstrijdig en beschouw ik als gegeven.

422.

Kunt u een verklaring geven voor de opmerking van de voormalige Staatssecretaris dat hij niet bekend was met het memo-Palmen en al helemaal niet met de inhoud noch met «factsheet 6», ondanks dat de Staatssecretaris op 5 juni 2019 de factsheets in ontvangst neemt en bespreekt met ambtenaren?

Antwoord:

Nee.

423.

Kunt u een verklaring geven voor de opmerking van de voormalige Staatssecretaris dat hij niet bekend was met het memo-Palmen en al helemaal niet met de inhoud noch met «factsheet 6», maar dat er desalniettemin concrete actiepunten (d.d. 5 juni 2019) zijn opgesteld die rechtstreeks verwijzen naar het memo-Palmen?

Antwoord:

Nee.

424.

De voormalige Staatssecretaris betreurt dat het memo-Palmen niet in een overdrachtsdossier heeft gezeten, zat het memo-Palmen in de overdrachtsdossiers van de huidige Staatssecretaris(sen)?

Antwoord:

Nee, het memo-Palmen zat niet in het overdrachtsdossier van de huidige Staatssecretarissen.

425.

Welke verklaring kunt u geven voor het feit dat zowel de directeur-generaal als de voormalige Staatssecretaris heeft verklaard niet bekend te zijn met het memo-Palmen, maar dat de Minister van Financiën desondanks aangaf dat, naar aanleiding van nieuwe informatie (vermoedelijk het memo-Palmen), diezelfde week «de vlam in de pan slaat» in de ministerraad?

Antwoord:

Dit kan verklaard worden doordat de voormalige Staatssecretaris zich begin juni 2019 realiseerde dat er een te grote focus lag op het bestrijden van misbruik, dat de wetgeving deels te rigide is, er sprake was van een trage en onzorgvuldige uitvoering door Toeslagen en er in het gehele proces te weinig oog was voor de menselijke maat.109 De Minister van Financiën heeft in zijn verhoor uitgesproken dat hij vermoedde dat dit door informatie uit het memo Palmen kwam, maar dat was een vermoeden. Andere betrokkenen hebben verklaard dat het memo Palmen geen rol heeft gespeeld begin juni en het is toen niet verstrekt anders dan aan de directeur Toeslagen en enkele medewerkers. Zoals eerder aangegeven betreur ik dat dit memo toen niet op waarde is geschat.

426.

Hoe verhoudt de opmerking (26 november 2020), dat iedereen precies kan inschatten wanneer een signaal een ernstig noodsignaal is en dat het memo-Palmen als dusdanig kwalificeert, van de Minister-President zich met de antwoorden van de Staatssecretaris op 14 december 2020 aangaande het zwartlakken van het memo-Palmen vanwege persoonlijke beleidsopvattingen?

Antwoord:

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 20 oktober jl. laat het memo opnieuw zien dat kritische signalen van medewerkers over de werkwijze in de CAF-11 zaak helaas pas veel te laat de aandacht hebben gekregen die zij verdienden. Dit memo van de betreffende ambtenaar vormen namelijk een zeer treffende analyse van de problematiek in de CAF-11 zaak, zoals die later ook door de ADR en de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) is beschreven. Wanneer dit memo in 2017 als een ernstig noodsignaal dan had eerder kunnen worden begonnen met de oplossing voor ouders.

Het is echter niet zo dat dergelijke noodsignalen geen persoonlijke beleidsopvattingen kunnen bevatten. In dit memo is een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages waarin hoofdzakelijk feiten worden beschreven en de cursief geschreven delen waarin de opsteller haar persoonlijke visie geeft op de zaak. Laatstgenoemde passages zijn aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen van de opsteller van het memo. In de brief van 20 oktober 2020 zijn de persoonlijke beleidsopvattingen wel in de vorm van een zakelijke weergave verstrekt. Het kabinet heeft besloten om de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 van de Grondwet. In de kabinetsreactie is hier nader op ingegaan.

427.

Was het een politiek besluit om het Wob-besluit later naar buiten te doen, omdat het rapport van de AUT nog niet klaar was?

Antwoord:

In de Kamerbrief van 9 oktober 2019 is aangegeven dat er gewerkt werd aan het in kaart brengen en analyseren van alle beschikbaar gekomen informatie naar aanleiding van verzoeken van de AUT, de ADR en een Wob-verzoek. Op basis van de analyse van al die informatie was het streven om uw Kamer in oktober 2019 op de hoogte te stellen van het totaalbeeld dat hieruit naar voren komt. De toenmalige Staatssecretaris heeft getracht om dit totaalbeeld te combineren met de reactie op het eerste advies van de AUT en daarom heeft mijn ambtsvoorganger besloten enkele dagen te wachten met het verzenden van het Wob-besluit.

428.

Wie heeft het besluit genomen om het Wob-besluit later te versturen?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 427.

429.

Hoe vaak en in welke gevallen heeft het kabinet de wettelijke termijn voor het beslissen op Wob-verzoeken overschreden en om politieke redenen de stukken te laat openbaar gemaakt?

Antwoord:

Wob-verzoeken worden helaas niet altijd behandeld binnen de daarvoor gestelde termijn; daarvan ben ik op de hoogte. Hieraan kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen, zoals de toegenomen omvang van Wob-verzoeken, de samenloop met het informeren van uw Kamer en de steeds grotere bekendheid van de Wob.

In 2019, voor zover de cijfers bekend zijn voor de gezamenlijke ministeries, is er in 63% van de gevallen een beslissing genomen binnen de wettelijke termijn (zie ook 4.4 van de jaarrapportage juridische kwaliteit over 2019: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/09/30/jaarrapportage-juridische-kwaliteit-over-2019). Het is echter niet bekend waarom de termijnen van de overige Wob-verzoeken zijn overschreden. Voor 2020 is deze jaarrapportage er nog niet.

430.

Staat het kabinet nog achter zijn reactie op het artikel 68-advies van de Raad van State? Ziet het kabinet aanleiding om de reactie aan te vullen, nu de commissie concludeert dat de regering slechts gedeeltelijk, vertraagd of niet informatie verstrekt, en dat dit politieke of juridische doelen heeft?

Antwoord:

Het kabinet staat nog steeds achter de reactie op het op eigen initiatief uitgebrachte advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid, waaronder artikel 68 Grondwet. In die reactie heeft het kabinet getracht een stap te zetten richting meer openheid richting uw Kamer door aan te kondigen voortaan gerichte verzoeken om specifieke documenten te zullen honoreren. Dat neemt niet weg dat het kabinet in het rapport van de POK inderdaad aanleiding ziet aanvullende stappen te zetten ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer. Voor de concrete maatregelen ter verbetering van de informatievoorziening aan de Kamer, verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 7 van de kabinetsreactie op het rapport van de POK.

431.

Wie heeft het initiatief genomen tot het artikel 68-advies van de Raad van State? Is het idee voor dat advies van de Raad van State gekomen of ingefluisterd door het kabinet?

Antwoord:

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft haar advies over de ministeriële verantwoordelijkheid, waaronder artikel 68 Grondwet, op eigen initiatief uitgebracht. Geen van de ministeries heeft hier formeel of informeel om gevraagd. Het kabinet was op de hoogte dat aan het advies werd gewerkt omdat in het kader van de voorbereiding van het advies de Afdeling twee verkennende rondetafelgesprekken en vele bilaterale gesprekken heeft gevoerd met leden van de Tweede en Eerste Kamer, (oud-)bewindslieden, ambtenaren en wetenschappers. Volgens de Afdeling werd «de noodzaak om de thematiek van de ministeriële verantwoordelijkheid te agenderen en te bespreken (...) bij de gesprekspartners breed gevoeld».110

432.

Houden de «8 of 9 raadsadviseurs» of anderen aantekeningen bij van de gesprekken waar de Minister-President bij aanwezig is? Van welke gesprekken en hoe wordt dit gearchiveerd?

Antwoord:

De Minister-President ontvangt in het kader van zijn functie met grote regelmaat personen. Medewerkers van het Ministerie van Algemene Zaken kunnen in voorkomende gevallen aantekeningen maken ten behoeve van ontvangsten en gesprekken van de Minister-President die worden opgenomen in notities daarvoor, die worden gearchiveerd conform de Archiefwet. In voorkomende gevallen worden er van deze ontvangsten en gesprekken verslagen gemaakt, bijvoorbeeld van ontvangsten en gesprekken met personen in of uit het buitenland.

433.

Kunt u reageren op deze opmerking van de heer Rutte tegenover de POK: «Nou ja, in die zin niet, omdat op dat moment natuurlijk het Ombudsmanrapport naar buiten was, waaruit blijkt dat het een fout antwoord was.»?

Is de Kamer onjuist geïnformeerd, wanneer een antwoord dat op Kamervragen wordt gegeven evident onjuist is, terwijl de Kamer dat kan weten omdat die onjuistheid uit andere bron blijkt?

Antwoord

Het antwoord op deze specifieke Kamervraag is aan de orde gekomen tijdens de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. De voormalige Staatssecretaris van Financiën heeft daar aangegeven dat hij een «idioot» antwoord heeft doorgelaten. In vraag 2 van dezelfde beantwoording wordt aan het rapport van de Nationale ombudsman gerefereerd en bij de beantwoording van deze vraag had naar deze casus verwezen moeten worden, inmiddels weten we dat er nog veel meer gevallen bestonden. In het verhoor heeft de voormalig Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat hij had moeten doorvragen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State en het rapport van de Nationale ombudsman.


X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
7

Zie onder meer het antwoord van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën van 24 september 2019 op vragen van het lid Omtzigt over de kinderopvangtoeslag-affaire en alle aspecten daarvan (Aanhangsel Handelingen II, 2019/20, nr. 60).

X Noot
9

2020Z21101.

X Noot
14

Kamerstuk 31 066, nr. 768.

X Noot
15

Op weg naar de beste Belastingdienst voor Nederland», Kamerstuk 31 066, nr. 700.

X Noot
16

Jaarverslag integriteit 2019 Ministerie van Financiën, Jaarverslag integriteit 2019 ministerie van Financiën | Jaarverslag | Rijksoverheid.nl.

X Noot
17

2020Z25679.

X Noot
18

Factsheet 14 (Informeren Kamer); bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 765.

X Noot
19

Kamerstuk 31 066, nr. 683.

X Noot
20

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3794.

X Noot
21

2020Z21857.

X Noot
24

Kamerstuk 31 066, nr. 307, p. 4.

X Noot
25

Kamerstuk 31 066, nr. 690.

X Noot
26

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
27

Kamerstuk 31 066, nr. 766.

X Noot
29

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
30

Rode draden uit de interviews over het MT Fraudebestrijding; bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 661 (Reactie op het verzoek van het lid Omtzigt om interne notities en toezegging tijdens het debat over het stopzetten van de kinderopvangtoeslag van 27 mei 2020 m.b.t. het ADR-onderzoek).

X Noot
31

Kamerstuk 31 066, nr. 661.

X Noot
32

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
33

Kamerstuk 31 066, nr. 735.

X Noot
35

Briefwisseling tussen Autoriteit Persoonsgegevens en Belastingdienst/Toeslagen van 14 februari 2020; bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 683 (reactie op rapport Autoriteit Persoonsgegevens over de verwerking van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag).

X Noot
36

Kamerstuk 35 302, nr. 21; motie van het lid Omtzigt c.s. over stoppen van de invordering bij CAF-gerelateerde toeslagzaken.

X Noot
38

Kamerstuk 31 066, nr. 683.

X Noot
39

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
40

Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
41

Kamerstuk 31 066, nr. 658.

X Noot
42

Kamerstuk, 31 066, nr. 661.

X Noot
43

Kamerstuk 31 066, nr. 763.

X Noot
44

Kamerstuk 31 066, nr. 653.

X Noot
45

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
46

Artikel 30 en 31 Wet op de Raad van State.

X Noot
47

Kamerstuk 31 066, nr. 712.

X Noot
48

Kamerstuk 31 066, nr. 545.

X Noot
49

Kamerstuk 31 066 nr. 681.

X Noot
50

Kamerstuk 31 066 nr. 711.

X Noot
51

Zie Kamerstuk 28 362, nr. 2 en Kamerstuk 28 362, nr. 8.

X Noot
52

Kamerstuk 31 066, nr. 753.

X Noot
53

Kamerstuk 31 066, nr. 613.

X Noot
54

Kamerstuk 31 066, nr. 760, bijlage Eindrapportage Alternatieven voor het toeslagenstelsel p. 8.

X Noot
55

Kamerstuk 31 066, nr. 760, bijlage Eindrapportage Alternatieven voor het toeslagenstelsel p. 8.

X Noot
56

Kamerstuk 29 764, nr. 8.

X Noot
57

Kamerstuk 29 764, nr. 3.

X Noot
58

Bijvoorbeeld in het nader rapport (Kamerstuk 29 764, nr. 5).

X Noot
59

Kamerstuk 31 066, nr. 700.

X Noot
60

Kamerstuk 31 066, nr. 741.

X Noot
61

Kamerstuk 31 066, nr. 709.

X Noot
62

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2631.

X Noot
63

Kamerstuk 31 066, nr. 550.

X Noot
64

Aanhangsel Handelingen II, 2019/20, nr. 3721.

X Noot
65

Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2013:2006, ECLI:NL:RVS:2014:1114, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833, ECLI:NL:RVS:2018:864.

X Noot
66

Uitspraak Raad van State 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535.

X Noot
67

Uitspraak Raad van State 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.

X Noot
69

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
73

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2631

X Noot
74

Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2720.

X Noot
75

Kamerstuk 31 066, nr. 599.

X Noot
76

Kamerstuk 31 066, nrs. 575, 567, 576 en 579.

X Noot
77

Kamerstuk 31 066, nr. 588.

X Noot
78

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
80

Kamerstuk 31 066, nr. 741.

X Noot
81

Nederlands Juristenblad, 8 januari 2021, afl. 1; blz. 6 e.v.

X Noot
82

Kamerstuk 33 754, nr. 3.

X Noot
83

Kamerstuk 31 066, nr. 538.

X Noot
84

Kamerstuk 31 066, nr. 503; motie van het lid Omtzigt c.s. over gedupeerde ouders zo spoedig mogelijk individueel schadeloos stellen.

X Noot
85

Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2020/11/10/besluit-op-een-verzoek-om-informatie-over-de-notulen-van-het-mt-toeslagen-en-aro-documenten-over-de-periode-van-2012–2018; in het bijzonder het verslag MT Toeslagen van 5 april 2016, zoals opgenomen in de bij het Wob-besluit behorende bijlagen deel 8.

X Noot
86

Kamerstuk 31 066, nr. 766.

X Noot
87

Kamerstuk 31 066, nr. 753.

X Noot
88

Kamerstuk 31 066, nr. 753.

X Noot
91

Kamerstuk 31 066, nr. 765.

X Noot
92

Kamerstuk 31 066, nr. 751.

X Noot
93

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1363.

X Noot
94

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
95

Kamerstuk 31 066, nr. 591.

X Noot
96

Kamerstuk 31 322, nr. 116.

X Noot
97

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
98

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 751.

X Noot
99

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 751.

X Noot
100

Ibid.

X Noot
101

Kamerstuk 31 066, nr. 739.

X Noot
102

Zie onder andere Kamerstuk 35 302, nr. 26, Kamerstuk 31 066, nr. 613 en Kamerstuk 31 066, nr. 613.

X Noot
103

Kamerstuk 31 077 nr. 746.

X Noot
104

Kamerstuk 31 066, nr. 762.

X Noot
105

Kamerstuk 31 066, nr. 635, p. 2.

X Noot
106

Kamerstuk 31 066, nr. 635, p. 2.

X Noot
107

Kamerstuk 31 066, nr. 762.

X Noot
108

Kamerstuk 35 510, nr. 3; blz. 1608.

X Noot
109

Kamerstuk 31 066, nr. 490.

X Noot
110

Zie Kamerstuk 35 300, nr. 78, p. 9.

Naar boven