31 066 Belastingdienst

Nr. 661 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juni 2020

Tijdens het debat over het stopzetten van de kinderopvangtoeslag van 27 mei 2020 heeft het lid Omtzigt verzocht om ambtelijke adviezen inzake ambtsmisdrijven te ontvangen (Handelingen II 2019/20, nr. 75, debat over het stopzetten van de kinderopvangtoeslag). Op 27 mei heb ik in reactie op dit verzoek uw Kamer reeds twee notities doen toekomen (Kamerstuk 31 066, nr. 658). Hierbij stuur ik u tevens een document met de zogeheten rode draad uit gesprekken van de Directeur-Generaal Belastingdienst met een aantal medewerkers die in de periode 2013–2015 in meer of mindere mate betrokken zijn geweest bij het MT Fraudebestrijding1.

In dat document worden de aanleiding, positionering en werking van het MT Fraudebestrijding beschreven. Tevens wordt op basis van de gesprekken ingegaan op de balans tussen fraudebestrijding en dienstverlening en hoe dit thema in brieven aan uw Kamer aan de orde is gekomen. Ook wordt ingegaan op het stopzetten van voorschotten, de werking van het CAF, de politieke afstemming met de Staatssecretaris, het proactief melden over het MT Fraudebestrijding en wat men met de kennis van vandaag anders zou doen. Tenslotte wordt een appreciatie gegeven, namelijk dat op basis van deze gesprekken er geen grond is voor individuele toerekenbaarheid van de ontstane CAF-situatie bij Toeslagen.

In dit stuk zijn twee persoonlijke beleidsopvattingen die herleidbaar zijn tot individuele ambtenaren gelakt. De achterliggende verslagen van gesprekken met individuele medewerkers zijn personeelsvertrouwelijk van aard en kan ik om die reden niet aan uw Kamer verstrekken. Daarnaast heeft het lid Omtzigt verzocht om de conceptnotitie van november 2019 inzake het handelingsperspectief ten aanzien van individuele ambtenaren in de context van al dan niet onrechtmatig handelen. Zoals ik in het debat van 27 mei 2020 heb aangegeven, is deze conceptnotitie in de ambtelijke lijn afgekeurd en is dit daarmee nooit een definitieve notitie geworden. Daarom deel ik dit stuk niet met uw Kamer.

Ten tweede heb ik tijdens het debat op 27 mei jl. aan uw Kamer toegezegd dat ik zou onderzoeken of en hoe (delen van) de e-mails waarin de betrokkenheid en medewerking van bepaalde medewerkers aan het ADR-onderzoek wordt besproken kunnen worden gedeeld. Hierbij wil ik verduidelijken dat het hier niet gaat om leden van het (voormalige) MT Fraude maar om drie lagere functionarissen binnen de Belastingdienst en Toeslagen. Het betreft personeelsvertrouwelijke contacten tussen ambtenaren en hun werkgever. Mede daarom vind ik het niet passend om deze e-mails van deze medewerkers aan u te verstrekken.

Zoals ik in mijn brief van 26 mei 2020 heb aangegeven (Kamerstuk 31 066, nr. 655), hebben deze ambtenaren vooraf aan het management van de Belastingdienst gevraagd om zekerheid dat hun medewerking aan het onderzoek niet tegen hen gebruikt zou kunnen worden. Ook hebben zij gevraagd dat de gespreksverslagen alleen voor het ADR-onderzoek gebruikt zouden worden. Aan de medewerkers is in november 2019 het volgende bericht gestuurd. Delen van het citaat die herleidbaar kunnen zijn naar personen2 heb ik niet opgenomen.

«Naar aanleiding van jullie vragen kan ik het volgende als hopelijk geruststelling meegeven.

Interne richtlijn binnen de ADR is dat gespreksverslagen niet ter beschikking worden gesteld. Het is uiteindelijk aan de rechter als het zover mocht komen om zich hierover uit te spreken. Stel dat de rechter oordeelt dat het ter beschikking gesteld moet worden dan worden jullie namen gelakt en is het dus niet herleidbaar tot jouw persoon. Eventueel kan in overleg met de ADR het gespreksverslag ook geanonimiseerd worden.

Donner geeft in zijn donderdag te verschijnen rapport op twee plekken aan dat er geen sprake is geweest van systematisch maken van fouten, kwaadwilligheid of onrechtmatig handelen maar van een beleidsproces of dynamiek waarbij ieder meende te doen wat er van hem verwacht werd en als opdracht werd gezien. Daarom spreekt hij ook consequent over institutionele vooringenomenheid en niet over individuele vooringenomenheid.

Om die reden zijn Jaap en ik ook van mening dat disciplinair optreden tegen individuele ambtenaren niet op zijn plek is.

Ik hoop dat dit je het vertrouwen geeft om het gesprek met de ADR aan te gaan.»

Met de medewerkers zijn dus geen afspraken gemaakt dat zij zouden zijn gevrijwaard van ieder onderzoek wanneer medewerking zou worden gegeven aan de ADR. Wel is getracht de medewerkers enig comfort te bieden dat op dat moment, mede op basis van de bevindingen van de Adviescommissie uitvoering toeslagen inzake institutionele vooringenomenheid, niet de intentie bestond disciplinair op te treden tegen individuele ambtenaren.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Financiën, A.C. van Huffelen


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Op grond van art. 10(2)(e) van de Wet Openbaarheid van Bestuur worden persoonsgegevens van ambtenaren onder het niveau van directeur niet openbaar gemaakt.

Naar boven