Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35228 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35228 nr. 4 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2020
De Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen (POCOB), biedt u hierbij het verslag «(On)zichtbare invloed» aan van de parlementaire ondervraging die zij op grond van de haar op 2 juli 2019 gegeven opdracht (Kamerstuk 35 228, nr. 1) heeft uitgevoerd.
De verslagen van de verhoren die onder ede hebben plaatsgevonden, zijn als bijlage toegevoegd.1
De voorzitter van de commissie, Rog
De griffier van de commissie, Sjerp
De leden van de de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen parlementaire in de Enquêtezaal op 6 februari 2020 van links naar rechts: R.A.J. Schonis, T. Kuzu, C.N. van den Berge, G.J.M. Segers, A. de Vries, M.R.J. Rog, C. Stoffer, E. Mulder (op 4 juni 2020 door de Kamer ontslag verleend uit de commissie) en A.A.G.M. van Raak.
De leden en staf van de de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen parlementaire in de Enquêtezaal op 6 februari 2020 van links naar rechts: H.M. Naaijen, M.I.L. Gijsberts, R.A.J. Schonis, T. Kuzu, M.E.W. Verhoeven, C.N. van den Berge, L.K. Middelhoven, G.J.M. Segers, E.M. Sjerp, W.J. van Zeijts, A. de Vries, M.R.J. Rog, C. Stoffer, J.B. Garib, A.A.G.M. van Raak, E. Mulder (op 4 juni 2020 door de Kamer ontslag verleend uit de commissie) A.C. Verbruggen-Groot en A.M.H. Klein-Galjaard.
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave |
3 |
|
Voorwoord |
4 |
|
Samenvatting |
6 |
|
1 |
Inleiding |
12 |
1.1 |
Aanleiding |
12 |
1.2 |
Openbare verhoren |
13 |
1.3 |
Leeswijzer |
14 |
2 |
Bevindingen naar thema |
15 |
2.1 |
Beïnvloeding in Nederland |
15 |
2.2 |
Inzicht in financiering |
31 |
2.3 |
Gevolgen voor de gemeenschap |
58 |
2.4 |
Beleid en maatregelen |
74 |
3 |
Bevindingen casussen |
91 |
3.1 |
Casus As-Soennah |
91 |
3.2 |
Casus alFitrah |
109 |
3.3 |
Casus Islamitische Stichting Nederland (ISN) |
124 |
4 |
Verantwoording |
139 |
4.1 |
Aanleiding |
139 |
4.2 |
Samenstelling commissie |
140 |
4.3 |
Onderbouwing keuze parlementaire ondervraging |
140 |
4.4 |
Operationalisatie onderzoeksvragen |
141 |
4.5 |
Voorbereidingsfase |
142 |
4.6 |
Vorderingen |
144 |
4.7 |
Informatieverstrekking |
146 |
4.8 |
Keuze te horen personen en verloop openbare verhoren |
149 |
4.9 |
Afrondende werkzaamheden Commissie |
150 |
4.10 |
Samenstelling staf |
150 |
4.11 |
Externe adviseurs |
151 |
4.12 |
Planning en begroting |
151 |
Bronnenlijst |
152 |
|
Bijlagen |
165 |
De Tweede Kamer debatteert al jaren over ongewenste beïnvloeding en financiering van moskeeën. Omdat deze problematiek zich veelal onttrekt aan het zicht van de samenleving, zijn er te weinig feiten waarop de Kamer zich in dat debat kan baseren. Daarom werd op 2 juli 2019 de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen opgericht. Dit gebeurde op basis van de motie van Kamerleden Van der Staaij en Karabulut, die verzochten om een onderzoek naar ongewenste financiering van moskeeën. De opdracht richt zich behalve op financiering, ook op goederen en diensten. Onderwerp van onderzoek zijn niet alleen moskeeën, maar ook aan moskeeën gelieerde organisaties zoals informele moskeescholen. In het onderzoeksvoorstel werd opgenomen om naar verschillende vormen van invloed te kijken. Gedacht werd aan de casussen Saudi-Arabië en Turkije, ofwel aan religieuze invloed en statelijke invloed.
Op onze zoektocht naar antwoorden op de (zeven) onderzoeksvragen stuitten we op nieuwe feiten en ontmoetten we welwillendheid om mee te werken, maar zeker ook weerstand. Die ging in het geval van de stichting(en) alFitrah zo ver dat de commissie tot twee keer toe in een rechtszaak verwikkeld raakte over de gevorderde schriftelijke inlichtingen en documenten. De commissie heeft enige tijd na de openbare verhoren in de casus alFitrah aangifte gedaan. De rechtszaken en de huidige coronacrisis hebben uiteindelijk geleid tot enige vertraging.
De leden van de commissie hebben zich gecommitteerd aan waarheidsvinding en het beantwoorden van de onderzoeksvragen, onafhankelijk van politieke opvattingen. Wij betreuren het dan ook dat commissielid Mulder besloot vlak voor de eindstreep uit de commissie te stappen.
De openbare verhoren onder ede, gehouden in de tweede en derde week van februari 2020, vormden het meest zichtbare deel van ons werk. In totaal namen negentien deskundigen en getuigen plaats in de Enquêtezaal van de Tweede Kamer.
Burgemeesters, deskundigen, wetenschappers, moskeebestuurders: ze deelden hun kennis en ervaring tot in de vaak interessante details. Ook spraken wij met personen uit de islamitische gemeenschap. Gezamenlijk gaven zij een informatief beeld en zo kreeg ons onderwerp van onderzoek een gezicht.
De commissie heeft niet de opdracht gekregen de islam als geloofsovertuiging te onderzoeken. Desondanks heeft het onderzoek helaas wel tot controverse geleid en is het wel eens weggezet als een onderzoek tegen de islam. De commissie is zich ervan bewust dat het van sommigen dan ook veel moed heeft gevergd om hun persoonlijke verhaal te doen. Wij denken speciaal aan de getuigen mevrouw Harzi en de heer Laaouej, die bedreigingen kregen te verduren na hun relaas over hoe de moskee waarin zij actief waren, overgenomen werd door salafisten. De commissie bedankt hen nogmaals voor hun dapperheid en heeft ook veel dankbetuigingen aan hun adres ontvangen uit het land.
De openbare verhoren en het voorafgaande onderzoek schetsen bij elkaar een beeld van de geldstromen die organisaties in het buitenland, maar ook de statelijke actoren van (onvrije) landen inzetten om via moskeeën en aanverwante organisaties de moslimgemeenschappen in Nederland te beïnvloeden. Dit heeft effect op die gemeenschappen en op de Nederlandse samenleving als geheel. Daarnaast wordt in dit verslag omschreven welke maatregelen aangereikt zijn om die beïnvloeding te bestrijden.
De bevindingen geven ons reden tot zorg. Niet voor niets heet ons verslag «(On)zichtbare invloed». Wij hebben geldstromen vanuit het buitenland ten aanzien van twee onderzochte moskeeën deels zichtbaar kunnen maken. Ons onderzoek maakt ook duidelijk dat achter de dikwijls bewuste financiële strategie vaak invloed schuilt die erop gericht is om onzichtbaar te blijven. Vanuit Turkije is het beleid erop gericht hun visie op de islam in Nederland te bestendigen via de Diyanetmoskeeën. Feit is dat op zichtbare en onzichtbare wijze organisaties en regeringen van onvrije landen in de hoofden en harten van onze moslimgemeenschappen proberen te komen. Hierdoor kunnen parallelle samenlevingen ontstaan.
Het is met deze urgentie dat wij ons onderzoek aanbieden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Met dit verslag zit onze taak erop. Het is nu aan de politieke partijen om conclusies te trekken over de bevindingen en om te bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om, meer dan nu het geval is, maatregelen te treffen om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan.
Tot slot kunnen wij niet onvermeld laten dat we een groot beroep hebben gedaan op de staf die ons bij dit uitdagende en soms complexe proces heeft ondersteund. Wij zijn veel dank verschuldigd aan Erwin Sjerp, Laura Middelhoven, Mérove Gijsberts, Wilma van Zeijts, Anouschka Verbruggen-Groot, Manon Verhoeven, Fieke van Kuijk, Joyce Garib en de bodes Rieti Naaijen en Sandra Klein-Galjaard.
Namens de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen,
Michel Rog, voorzitter
Ronald van Raak, ondervoorzitter
Gert-Jan Segers
Tunahan Kuzu
Aukje de Vries
Chris Stoffer
Rutger Schonis
Niels van den Berge
Den Haag, 25 juni 2020
De Tweede Kamer heeft de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen de volgende opdracht gegeven: verwerf meer inzicht in ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en geef inzicht in effectieve maatregelen om deze invloed te doorbreken.2 De hoofdvraag van het onderzoek was: welke ongewenste beïnvloeding vindt er plaats van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en hoe kan deze invloed worden doorbroken?
Bij de beantwoording van de hoofdvraag heeft de commissie zich tijdens het onderzoek gericht op de vraag of en zo ja, welke beïnvloeding plaatsvindt. Voor de definitie van het begrip «onvrije landen» heeft de commissie zich aangesloten bij het rapport Freedom in the World van de Amerikaanse organisatie Freedom House. Het gaat daarbij om landen die onze kernwaarden of vrijheden afwijzen, zoals godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging.
Het is aan de politiek, die na de publicatie van dit verslag gaat debatteren, om te duiden wat als ongewenste beïnvloeding wordt gezien en welke maatregelen (aanvullend) genomen kunnen worden om die invloed te doorbreken.
Controverses
De onderzoeksopdracht bleek geen eenvoudige. Het onderzoek heeft veel teweeggebracht in de samenleving. Het leidde tot controverses en zelfs tot rechtszaken en een aangifte in de casus alFitrah.
Antwoord op de hoofdvraag
De vraag of en, zo ja, welke beïnvloeding er plaatsvindt, kan volmondig met ja worden beantwoord. Beïnvloeding uit onvrije landen vindt plaats op verschillende manieren, bijvoorbeeld door het oprichten, besturen en financieel ondersteunen van moskeeën en aanverwante stichtingen, zoals informele moskeescholen, in Nederland. De organisaties die worden opgericht, hebben vaak dezelfde politiek-religieuze visie als de financiers, waardoor de boodschap wordt versterkt en geprofessionaliseerd. Beïnvloeding vindt ook plaats door het scholen, uitzenden en betalen van imams en predikers. Een andere manier is het uitgeven en verspreiden van literatuur, lesmethodes en wervingsmateriaal. Ten slotte is er sprake van een rechtstreekse invloed op moslimgemeenschappen via de (sociale) media.
Welk gedachtegoed wordt er verspreid?
Het gaat om interpretaties van de islam die onze kernwaarden of vrijheden afwijzen, zoals godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging. Tegelijkertijd worden deze rechten juist gebruikt om een antidemocratische en anti-integratieve boodschap hier wortel te laten schieten. Het gaat bijvoorbeeld om het salafisme, een spectrum van fundamentalistische stromingen binnen de soennitische islam die streven naar wat zij de «zuivere islam» noemen. Ook het gedachtegoed van politiek-religieuze bewegingen als de Moslimbroederschap wordt verspreid. De Moslimbroederschap streeft naar een islamitische staat onder de sharia. Daarnaast zijn er statelijke actoren actief, zoals het Turkse Diyanet. Statelijke actoren proberen grip te houden op gemeenschappen in het buitenland en zijn uit op het verwerven en bestendigen van politieke steun voor de eigen binnenlandse politiek.
Wie verspreiden het gedachtegoed?
Salafistische aanjagers spelen een grote rol bij het verspreiden van het gedachtegoed. Deze minderheid laat hardnekkig en luid van zich horen en heeft een groeiend bereik. Bovendien maken de salafistische aanjagers gebruik van professionele informatieverstrekking. Zo sluit een groot deel van de informatie over de islam en het lesmateriaal over de islam op internet aan bij het salafistische gedachtegoed. Salafistische aanjagers kennen heel goed de bandbreedte van de Nederlandse rechtsstaat en zullen niet openlijk dingen zeggen, doen of laten vastleggen waarvan zij weten dat die over de grenzen van de democratische rechtsstaat gaan. Zo vermijden ze strafrechtelijke acties. Tegelijk worden intern wel dingen gezegd die strafrechtelijk niet door de beugel kunnen. Er is in die zin sprake van façadepolitiek.
Waarom vindt buitenlandse financiering plaats?
Een aantal moskeebesturen heeft zelf contact gelegd met liefdadigheidsinstellingen of vermogende personen in Golfstaten die bereid waren tot financiële steun aan organisaties in Nederland. Turkse Diyanetmoskeeën in Nederland vielen vanaf het begin onder de invloedssfeer van de Turkse overheid, omdat de imams vanuit Turkije betaald worden. Achter de financiële steun schuilen religieuze en politieke motieven. Zo is er de zogenoemde «zakatplicht», het verplicht betalen van aalmoezen, dit heeft een religieuze reden. Maar het is ook bewust beleid van Turkije en diverse Golfstaten om via financiering hun specifieke visie op de islam naar westerse landen te verspreiden en te bestendigen.
Waar leidt de invloed toe?
De invloed uit onvrije landen kan verstrekkende gevolgen hebben voor de islamitische gemeenschappen in Nederland en voor de Nederlandse samenleving als geheel. Zo heeft de commissie gezien hoe dominantie van salafistische invloeden in een aantal moskeeën leidt tot minder vrijheid voor moskeegangers om het geloof op hun eigen manier te belijden. Ook is er sprake van angst, druk, intimidatie of bedreiging wanneer moskeegangers zich niet aan deze denkbeelden willen conformeren. Een treffend voorbeeld hiervan is de casus van de Al Houda-moskee in Geleen. De jongeren namen in deze moskee de macht over en begonnen een hetze tegen de oorspronkelijke moskeebezoekers.
De heer Laaouej, oud-bezoeker Al Houda: «Een fatwa is zoals een vonnis, kan je zeggen. Het was een fatwa dat wij beter geslacht kunnen worden. Er hoeft maar één gek dat te horen en dan gebeuren er rare dingen. Dat hoort niet in een moskee en het hoort ook niet in de islam».
De heer Salam, bestuursvoorzitter en geestelijke leider van Stichting alFitrah: «Wij komen niet te pas aan een huwelijk. Degene die haar huwt, is haar vader. Dat is islamitisch geregeld. (...) Een islamitisch huwelijk is slechts dat de vader tegen zijn dochter zegt ik heb jou weggegeven, islamitisch gezien, aan deze meneer, met twee getuigen erbij».
Vooral de jeugd vormt een groep die ontvankelijk is voor salafistische invloeden. Jongeren lopen het risico te radicaliseren. Steeds meer wordt de salafistische boodschap online, via sociale media, verspreid. Radicalisering en extremisme onder jongeren kunnen onder andere leiden tot uitreizen naar Syrië om mee te doen aan de jihad.
Namens de Stichting As-Soennah staan er omstreden filmpjes online en wordt er omstreden lesmateriaal getoond, zoals een filmpje waarin vrouwenbesnijdenis wordt aanbevolen. Dit is in Nederland strafbaar. Ook komen er predikers met ideeën die op gespannen voet staan met de Nederlandse grondrechten. De omstreden imam Fawaz Jneid heeft voor de stichting gewerkt en ook de huidige imam, Aboe Ismail, is omstreden.
Mevrouw Pels, emeritus hoogleraar en senior onderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut: «Wat kinderen daar leren, komt overeen met hoe bijvoorbeeld de heer Salam zich naar buiten manifesteert. Het kernpunt is dat je een goede moslim moet zijn en dat betekent in dat geval dat je je moet onderwerpen aan de zuivere leer, zoals die in de Koran staat en in de soenna, dus de verhalen over de profeet. Daar hebben we ook voorbeelden van gezien, dat kinderen daarover te horen krijgen als ze afwijken van de norm, bijvoorbeeld dat Allah dan zal straffen. Dat is uiteindelijk de laatste instantie».
Het salafistische gedachtegoed heeft zich binnen het aanbod van het informele moskeeonderwijs sterk weten te positioneren en het aanbod is inmiddels wijdvertakt. Er worden anti-integratieve, antidemocratische en antirechtsstatelijk denkbeelden overgedragen. Kinderen van 4 tot 14 jaar krijgen wekelijks gemiddeld vijf tot zes uur les, met uitschieters naar veertien uur per week, zoals bij Stichting alFitrah. Zo wordt kinderen geleerd dat afvalligen de doodstraf verdienen, wordt volgelingen afgeraden naar de politie te gaan als zij kennis hebben over een misdrijf dat is gepleegd door een moslim en wordt de gemeenschap bij alFitrah het advies gegeven om islamitische huwelijken te sluiten zonder burgerlijk huwelijk. Dit is in Nederland verboden.
Kinderen en jongvolwassenen kunnen vervreemden door deze radicale invulling van het onderwijs van de samenleving en worden mogelijk belemmerd in hun deelname aan de maatschappij. Dit kan de sociale cohesie onder druk zetten en de democratische rechtsorde ondergraven.
Een specifieke vorm van beïnvloeding is die vanuit Turkije. Hoewel binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap veel diversiteit bestaat, kent zij een grote groep die zich zeer sterk verbonden voelt met de Turkse staat. Dit leidt bij anderen tot angst en een gevoel van onvrijheid om een mening te verkondigen die afwijkt van de lijn van de Turkse regeringspartij en daaraan gelieerde organisaties. De commissie constateert dat de invloed van de Turkse overheid leidt tot sociale druk en intimidatie in Nederland. Groeperingen als de Koerden, Armeniërs, alevieten en Gülensympathisanten zijn daar het slachtoffer van.
Voorbeelden zijn het beïnvloeden van verkiezingen, het bedreigen en intimideren van Gülensympathisanten (president Erdogan beschuldigt hen van de couppoging op 15 juli 2016) en het verzamelen van inlichtingen over Gülensympathisanten door Diyanetmedewerkers in 38 landen. Ook is er sprake van het verwerven en bestendigen van politieke steun voor de eigen binnenlandse politiek. Zo heerst er sinds de komst van president Erdogan een toenemende antiwesterse visie, waarin ook Turks-Nederlandse burgers wordt voorgehouden dat het land waarin ze wonen de vijand is.
De gevolgen van beïnvloeding van islamitische gemeenschappen kunnen niet los gezien worden van de oorzaken waardoor diezelfde gemeenschappen vatbaar zijn voor beïnvloeding. Met name jongeren kunnen, zeker wanneer zij discriminatie of uitsluiting ervaren in onze samenleving, ontvankelijk zijn voor beïnvloeding. Deze voedingsbodem kan leiden tot polarisatie tussen moslims en niet-moslims en tussen moslims onderling. Hierdoor kunnen parallelle samenlevingen ontstaan die er ook al zijn.
Is er sprake van een bewuste strategie?
De commissie constateert dat financiering vanuit onvrije landen bijna uitsluitend plaatsvindt aan organisaties die de religieus-politieke visie van de donateur aanhangen; er vindt dus voorselectie plaats. Financiering zal daarmee de boodschap van de moskee niet veranderen, die is namelijk al gelijk aan de boodschap van de donateur, maar financiering zal deze boodschap wel verder professionaliseren en versterken.
De commissie heeft in haar onderzoek drie vormen gezien van het principe «de betaler bepaalt»:
– invloed vooraf, door uitsluitend die religieus-politieke visie te financieren die je als financier zelf aanhangt, zoals hiervoor beschreven;
– invloed via zeggenschap door deelname aan het bestuur, zoals bij de Essalam Moskee, of het sturen van predikers en lesmateriaal, zoals de imams van de Diyanetmoskeeën uit Turkije;
– invloed door overname van de moskee, zoals in de Al Houda-moskee.
De heer Van der Blom, oud-directeur van de Essalam Moskee: «Bij de dagelijkse gang van zaken, en die werd gerund door de Al Maktoum Foundation, hadden zij het volledige zeggenschap. (...) Zij namen het personeel aan, zij betaalden het personeel, zij betaalden de rekeningen. Alles daarbij was in hun beheer».
Hoe groot zijn de financieringsstromen?
De commissie heeft in haar onderzoek moskeeën gezien die gefinancierd zijn door Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Koeweit en Qatar. Het gaat daarbij meestal om donaties van enkele tienduizenden euro's tot circa 2,5 miljoen euro. Dergelijke bedragen hebben deskundigen ook bevestigd. Uitschieter vormt de Essalam Moskee met een totaalbedrag van 8 miljoen euro aan donaties. De omvang van de financiering vanuit Diyanet is uit openbare bronnen niet precies vast te stellen. Wel is duidelijk dat alle Diyanetimams die in Nederland werkzaam zijn, betaald worden door en in dienst zijn van de Turkse overheid.
De heer Zürcher, hoogleraar Turkse talen en culturen aan de universiteit Leiden: «Maar waar in de afgelopen dagen, voor zover ik heb kunnen volgen, vooral, zeg maar, de kleine winkeliers van de islam hier aan tafel zaten, hebben we hier te maken met de multinational van de islam, een hele grote, stevige ambtelijke organisatie. Maar de andere kant daarvan is inderdaad dat die organisatie dus ook goed in staat is om de boodschap van de staat Turkije over te brengen».
Uit de onderzochte casussen blijkt dat As-Soennah in de periode 2010–2017 2,5 miljoen euro heeft ontvangen en alFitrah tussen 2011 en 2017 1,4 miljoen euro. De donaties komen uit Koeweit via overheidsgelieerde zakatcommissies, liefdadigheidsorganisaties, maar ook van particuliere donateurs.
Het onderzoek naar deze twee casussen geeft een vollediger beeld van de ontvangen financiering dan al bekend is geworden via de lijsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door dit onderzoek zijn meer donaties aan het licht gekomen.
Transparantie ontbreekt
Er is geen enkele overheidsinstantie in Nederland die zicht heeft op álle geldstromen uit het buitenland. Het zicht is beperkt en afhankelijk van de goede wil van andere landen om daarover informatie te delen. Het gebrek aan transparantie speelt een cruciale rol.
Het gebrek aan transparantie heeft de commissie op drie vlakken gezien:
– ontbreken van transparantie over de afkomst van het geld;
– ontbreken van transparantie over het doel van de financiering;
– ontbreken van financiële verantwoording.
Afkomst geld
Het is veelal onduidelijk wat de motieven zijn van de donateur. Zo heeft de commissie diverse voorbeelden gezien van donaties van organisaties die gelinkt worden aan terreurorganisaties, zoals de International Islamic Charitable Organization (IICO) uit Koeweit. Financieringsaanvragen worden gedaan bij een Ministerie van Religieuze Zaken of ambassade van een land, maar ook bij individuele liefdadigheidsorganisaties in de Golfregio. Vaak gaat het dan om een zakatcommissie of om Europese tussenorganisaties, zoals de vastgoedorganisaties Europe Trust Nederland en de Stichting Waqf. Aanvragen worden zelden rechtstreeks aan particulieren gedaan. Hierdoor is vrijwel altijd onduidelijk wie de achterliggende donateur is. Het toezicht op donateurs in de betreffende Golfstaten werkt niet optimaal en de aanvragers hier doen zelf geen onderzoek, ook niet als de bank erom vraagt.
Doel
Donaties komen niet altijd rechtstreeks ten goede aan de activiteiten van de moskee. Op zijn minst is het moeilijk traceerbaar of de donaties wel worden uitgegeven aan het doel waarvoor ze bestemd zijn. Zo wordt er belegd met zakatgeld om inkomsten te genereren waarmee activiteiten kunnen worden gefinancierd.
De heer Salam, bestuursvoorzitter en geestelijke leider Stichting alFitrah: «Dat is slim investeren».
De Stichting As-Soennah ontplooit naast religieuze ook commerciële activiteiten, zoals de verhuur van vakantiehuizen, opslagruimten en garageboxen. Bij de Stichting As-Soennah blijkt uit de verstrekte jaarstukken dat er naast een bestemmingsreserve voor het gebouw van 1,9 miljoen euro een grote algemene reserve van 4 miljoen euro is, waarvan onduidelijk is hoe deze tot stand is gekomen. De buitenlandse financiering werd bij beide organisaties onder meer gebruikt voor de aankoop van een pand. In het geval van As-Soennah hebben de tussenpersonen daarmee 9 ton verdiend in een ingewikkelde verkoopconstructie (ABC-constructie). Bij alFitrah is het onduidelijk of het geld alleen voor het pand gebruikt is.
Financiële verantwoording
De heer Van der Blom, onder meer voorzitter van Stichting De Blauwe Moskee over Centrum De Middenweg en De Blauwe Moskee: «Het bestuur is op de hoogte van de kosten. Zij zijn belanghebbend daarin. Voor de rest zijn er geen belanghebbenden die daar zicht op hoeven te hebben of moeten hebben».
Stichtingen hier en in Golfstaten hebben nauwelijks administratieplicht en daarom is er amper zicht op hun financiën. Golfstaten hebben bovendien geen verplichting om informatie over aanvragen te delen. Dat gebeurt alleen vrijwillig, via het diplomatieke verkeer.
Ook Stichting As-Soennah en Stichting alFitrah zijn weinig transparant in hun financiën. Zo is er geen jaarrekening of andere verantwoordingsinformatie te vinden op hun websites. Stichting As-Soennah had wel een anbistatus, maar die is door de Belastingdienst ingetrokken. De heer Salam, bestuursvoorzitter van alFitrah, geeft in zijn verhoor aan dat hij een mondeling jaarverslag maakt en geen stukken deponeert bij de Kamer van Koophandel, omdat dat wettelijk niet hoeft zonder anbistatus.
De heer Salam bestuursvoorzitter en geestelijke leider Stichting alFitrah: «Ik ben wettelijk gezien niet verplicht om een jaarverslag te houden bij de Kamer van Koophandel». Verder: «Er wordt een jaarverslag gemaakt, maar daar staat niet bij of dat mondeling of schriftelijk is». Ondervrager: «U maakt een mondeling jaarverslag?» De heer Salam: «Ja».
Over de Islamitische Stichting Nederland (ISN) is wel verantwoordingsinformatie te vinden op haar website. Stichting ISN heeft wel een anbistatus en publiceert haar jaarverslag op de website. In die jaarverslagen is echter nauwelijks financiële informatie opgenomen.
De heer Türkmen, secretaris van de Islamitische Stichting Nederland: «ISN is zo transparant dat alles op de website van ons staat. We hebben daar niets van te verbergen».
Knelpunten in de huidige maatregelen
De commissie ziet dat sinds het oprichten van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering in 2019 een stap is gezet in het landelijk beleid. De Taskforce kampt echter met een gebrek aan bevoegdheden en met capaciteitsproblemen, waardoor de effectiviteit niet optimaal is.
Het samenwerkingsverband van het Financieel Expertise Centrum (FEC) heeft als enige zicht op financieringsstromen, maar alleen wanneer er een verband is met verdachte transacties die gelinkt kunnen worden aan witwassen en terrorismefinanciering. Het FEC kampt met een aantal knelpunten die het zicht op buitenlandse financieringsstromen belemmeren. Genoemd zijn het gebrek aan transparantie vanuit de betrokken moskeeorganisaties zelf, het gebrek aan formele bevoegdheden en wettelijke belemmeringen.
De heer Rijssenbeek, voormalig projectleider van het FEC: «Transparantie en dan met name op financieel gebied. Ik denk dat dat het allerbelangrijkste is».
Ook gemeenten hebben in de huidige situatie weinig zicht op financiering van organisaties. Daarnaast ontbreekt het de gemeenten aan formele bevoegdheden om op te treden tegen ongewenst gedrag. De effectiviteit van het gemeentelijk beleid staat of valt in de huidige situatie met de juiste personen: de burgemeesters en/of verantwoordelijke ambtenaren die in staat zijn om vooral via informele wegen hun doel te bereiken.
De commissie constateert dat er door deze knelpunten nog steeds geen volledig zicht is op de totale omvang van de geldstromen en mogelijke invloed.
Aangedragen maatregelen
Verschillende personen hebben tijdens het vooronderzoek en de openbare verhoren maatregelen aangedragen om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan. De commissie heeft deze ingedeeld in vijf categorieën.
Zo zijn er – dat is de eerste categorie – maatregelen mogelijk gericht op vergroting van toezicht, bevoegdheden en transparantie voor het FEC, de Taskforce, de gemeenten en de gemeenschappen. De tweede categorie richt zich op diverse verboden, zoals het verbod op financieringsstromen uit het buitenland. De derde categorie is het intensiever inzetten van internationale diplomatie. De vierde categorie betreft maatregelen op het gebied van het informeel moskeeonderwijs en het toezicht hierop. Tot slot, de vijfde categorie: maatregelen om de weerbaarheid van de moslimgemeenschappen zelf te bevorderen.
Het is nu aan de politieke partijen om conclusies te trekken over de bevindingen en om te bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om, meer dan nu het geval is, maatregelen te treffen om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan.
De Tweede Kamer heeft op 2 juli 2019 de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen (POCOB), bestaande uit de leden Rog (voorzitter, CDA), Van Raak (ondervoorzitter, SP), Segers (ChristenUnie), Kuzu (DENK), De Vries (VVD), Stoffer (SGP), Schonis (D66) en Van den Berge (GroenLinks), (hierna: commissie) opdracht gegeven meer inzicht te krijgen in ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en inzicht te krijgen in effectieve maatregelen om deze invloed te doorbreken.3 De Tweede Kamer heeft op 25 september 2019 het lid Harbers (VVD) op zijn verzoek ontslag verleend in zijn hoedanigheid van lid van de ondervragingscommissie. Als opvolger is het lid Aukje de Vries (VVD) benoemd tot lid van de commissie.4 De heer Mulder (PVV) heeft deel uitgemaakt van de voorbereidingsgroep en van de commissie en is op zijn verzoek op 4 juni 2020 door de Kamer ontslag verleend uit de commissie.
Daarvoor heeft de commissie tijdens haar vooronderzoek, rapporten gelezen, besloten informatieve gesprekken gevoerd, briefings gehad en stukken gevorderd, om zich te verdiepen in het onderwerp en zich voor te bereiden op de parlementaire ondervraging: de openbare verhoren, die plaatsvonden van 10 tot en met 20 februari 2020. Op basis van al deze informatie is dit eindverslag geschreven waarin de belangrijkste bevindingen en een inventarisatie van aangedragen maatregelen zijn weergegeven.
De hoofdvraag van de parlementaire ondervraging is:
Welke ongewenste beïnvloeding vindt er plaats van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en hoe kan deze invloed worden doorbroken?
Deze hoofdvraag is uitgewerkt in de volgende onderzoeksvragen:
1. Op welke wijze worden maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, beïnvloed vanuit onvrije landen?
2. Om wat voor maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland gaat het vooral?
3. Welke redenen liggen er ten grondslag aan ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen?
4. Wat zijn de gevolgen van deze beïnvloeding voor de islamitische gemeenschappen en voor de samenleving als geheel?
5. Welke mogelijkheden hebben de maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland nu om deze ongewenste beïnvloeding tegen te gaan?
6. Welke maatregelen zijn genomen en welke bevoegdheden hebben landelijke en lokale overheidsinstanties (o.a. gemeenten) om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan en wat is er bekend over de (in)effectiviteit van deze maatregelen?
7. Welke andere maatregelen zouden genomen kunnen worden om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan?
De openbare verhoren onder ede vonden plaats in de periode van 10 tot en met 20 februari 2020. De eerste verhoorweek had tot doel een algemeen beeld te geven van beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland. In de tweede verhoorweek stonden drie casussen centraal om dit beeld nader in te kleuren: Stichting As-Soennah, Stichting alFitrah en de Islamitische Stichting Nederland (ISN), de Nederlandse dependance van het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken, beter bekend als Diyanet.5 In 18 verhoren zijn in totaal 19 personen gehoord. Het verhoorschema is opgenomen in box 1.
Zoals in het instrument parlementaire ondervraging ligt besloten, vormen de verhoren de kern van het onderzoek van de commissie. Tijdens de verhoren heeft de commissie onderscheid gemaakt tussen deskundigen en getuigen. De verhoren met deskundigen hadden tot doel de onderzoeksthema’s voor een breder publiek inzichtelijk te maken. Getuigen werden gehoord om vanuit hun rol als relevante speler meer licht te werpen op de thematiek. In totaal zijn 6 deskundigen en 13 getuigen gehoord. Ook zijn de getuigen en deskundigen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke verklaring, «position paper», aan te leveren, wat hen in de gelegenheid stelde hun zienswijze ten aanzien van het onderwerp van de ondervraging voorafgaand aan het mondelinge verhoor langs schriftelijke weg naar voren te brengen. Daarvan hebben 11 deskundigen en getuigen gebruik gemaakt.
De verslagen van de openbare verhoren zijn terug te vinden als apart Kamerstuk, behorend bij dit verslag.6De position papers zijn opgenomen als bijlagen bij de verslagen van de openbare verhoren.7 Het beeldmateriaal van de verhoren is te vinden op https://debatgemist.tweedekamer.nl.
Box 1- Verhoorschema Parlementaire ondervragingscommissie
Maandag 10 februari 2020: Beïnvloeding in Nederland
• 10.00 uur: dhr. D. Schoof, directeur-generaal Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)8
• 12.00 uur: dhr. R. Sandee, terreurdeskundige
• 15.30 uur: dhr. M. Roscam Abbing, voorzitter Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF)
Woensdag 12 februari 2020: Gevolgen voor de gemeenschap
• 10.00 uur: dhr. D. El Boujoufi, vicevoorzitter Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO)
• 13.00 uur: dhr. A. Laaouej en mevrouw H. Harzi, respectievelijk voorzitter en penningmeester Al Wasatia
• 15.30 uur: mw. K. Yücel, integratiedeskundige en voormalig Kamerlid
• 16.15 uur: dhr. L. Meijs, partner en trainer bij Factor Veiligheid
Donderdag 13 februari 2020: Inzicht in financiering
• 10.00 uur: dhr. J. van der Blom, onder meer voorzitter Vereniging Landelijk Platform Nieuwe Moslims, secretaris Stichting Europe Trust Nederland en voorzitter van Stichting de Blauwe Moskee
• 13.00 uur: dhr. N. El Damanhoury, voormalig directeur Stichting Waqf
• 15.30 uur: dhr. M. Rijssenbeek, voormalig projectleider van het Financieel Expertise Centrum (FEC)
Maandag 17 februari 2020: Stichting As-Soennah
• 10.00 uur: dhr. S. Bouharrou, vicevoorzitter van de Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland (RMMN)
• 13.00 uur: dhr. A. Taheri, voormalig bestuursvoorzitter As-Soennah moskee
• 15.30 uur: mw. P. Krikke, voormalig burgemeester gemeente Den Haag
Woensdag 19 februari 2020: Stichting alFitrah
• 10.00 uur: mw. T. Pels, emeritus hoogleraar en senior onderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut
• 13.00 uur: dhr. S. Salam, bestuursvoorzitter en geestelijk leider van de Stichting alFitrah
• 15.30 uur: dhr. J. van Zanen, burgemeester gemeente Utrecht
Donderdag 20 februari 2020: Islamitische Stichting Nederland (ISN) / Hollanda Diyanet Vakfi
• 10.00 uur: dhr. E-J. Zürcher, hoogleraar Turkse talen en culturen aan de universiteit van Leiden
• 13.00 uur: dhr. M. Türkmen, secretaris van de Islamitische Stichting Nederland (ISN) / Hollanda Diyanet Vakfi
De bevindingen van het vooronderzoek en de openbare verhoren worden weergegeven in hoofdstuk 2 (verhoordagen 1 t/m 3) en hoofdstuk 3 (verhoordagen 4 t/m 6). In hoofdstuk 2 worden tevens de onderzoeksvragen beantwoord. Het verslag eindigt met een verantwoording van het onderzoek in hoofdstuk 4.
In dit hoofdstuk worden de bevindingen van het vooronderzoek en de openbare verhoren weergegeven aan de hand van de thema’s die op de verhoordagen aan de orde zijn gekomen. Paragraaf 2.1 gaat over beïnvloeding in Nederland (verhoordag 1). Paragraaf 2.2 gaat in op inzicht in financiering (verhoordag 3). In paragraaf 2.3 komen de gevolgen voor de gemeenschap aan bod (verhoordag 2). Daarnaast is een aparte paragraaf over beleid en maatregelen opgenomen (paragraaf 2.4), omdat deze onderwerpen op meerdere dagen aan de orde zijn geweest. De bevindingen van de drie casussen worden besproken in hoofdstuk 3. Daar waar dat relevant is, wordt informatie uit de casussen bij dit hoofdstuk betrokken. Tevens is relevante informatie uit het vooronderzoek toegevoegd.
De hoofdvraag die bij de verhoren centraal stond, was: «Welke ongewenste beïnvloeding vindt er plaats van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en hoe kan deze invloed worden doorbroken?».
De eerste verhoordag richtte de commissie zich op beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland. Vindt er beïnvloeding plaats en zo ja, op welke wijze? Of deze beïnvloeding ongewenst is, vergt vervolgens een politieke afweging.
Invloed wordt volgens het kabinet ongewenst als dit problematisch gedrag bij de ontvangende organisatie teweegbrengt dan wel versterkt. Dit is gedrag dat beschouwd kan worden als een vorm van ondermijning van de democratische rechtsorde. Het kabinet heeft daar dan ook een grens getrokken: «Overheid en samenleving moeten zich teweerstellen tegen de uitwassen die op basis van ideologische of religieuze overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid, en – onder omstandigheden – het belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke rechten en vrijheden».9
De heer Schoof, voormalig directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), formuleert het op de eerste verhoordag als volgt: «Het gaat vooral over de vraag of door middel van beïnvloeding of financiering mensen uiteindelijk worden aangespoord om gedragingen te laten zien of te plegen die zich niet verdragen met het democratische gedachtegoed, antidemocratisch of anti-integratief zijn, ondermijnend kunnen zijn aan onze democratische rechtsstaat of zouden kunnen leiden tot een parallelle samenleving en daarmee een afwijzing van de Nederlandse rechtsstaat».10 Getuigen, zoals de heer Meijs, partner en trainer bij Factor Veiligheid, geven aan dat er al een parallelle samenleving is bij sommige islamitische stichtingen of scholen in de grote steden (zie verder paragraaf 2.3).
Religieuze invloed
Sinds eind jaren zeventig van de vorige eeuw voeren landen uit de Golfregio, zoals Saudi-Arabië, bewust beleid om door middel van financiering hun specifieke visie op de islam naar westerse landen te verspreiden, het salafisme.11 Financiering vindt volgens terreurdeskundige de heer Sandee en islamexpert de heer Vidino uitsluitend plaats aan die persoon of organisaties die de religieus-politieke visie van de donateur aanhangen; er vindt dus een vorm van voorselectie plaats (zie ook paragraaf 2.2).
Het salafisme is een verzamelterm voor een spectrum van fundamentalistische stromingen binnen de soennitische islam, die streven naar wat zij de «zuivere islam» noemen (zie Box 2).
Box 2- Stromingen in het salafistisch spectrum
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) onderscheiden globaal genomen drie stromingen binnen het salafistisch spectrum:
1. Het a-politiek salafisme, dat de «zuiver-islamitische samenleving» primair wil bereiken via dawa (prediking) en het geven van het «goede voorbeeld» en zich niet bemoeit met de politiek.
2. Het politiek salafisme, dat zich actief richt op het bereiken van haar religieus geïnspireerde politiek-maatschappelijke doelen eveneens via dawa. Dat doen politiek salafisten door zich uitdrukkelijk te mengen in het politiek debat, respectievelijk zich er in Nederland nadrukkelijk tegen te verzetten.
Het a-politiek en politiek salafisme worden samen ook wel het niet-gewelddadige of dawa-salafisme genoemd.
3. De meest extreme vorm van het salafisme is het jihadi-salafisme, dat naast dawa-activiteiten het verketteren van anders- en niet-gelovigen (takfir) en het gebruik van geweld goedkeurt. Over de exacte invulling van takfir en gebruik van geweld bestaat binnen deze stroming veel discussie.12
In veel Golfstaten wordt het salafisme aangehangen. Die landen kunnen veelal worden gekarakteriseerd als «onvrije» of «deels onvrije» landen, omdat zij onze kernwaarden of vrijheden afwijzen, zoals godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van onderwijs en vrijheid van vereniging. Zo zijn volgens het «Freedom in the World report» Saudie-Arabië, Qatar, Verenigde Arabische Emiraten, Oman, en Bahrein onvrije landen en is Koeweit deels onvrij.13
Het beleid uit Saudi-Arabië kreeg vorm in de oprichting en ondersteuning van stichtingen, scholen en moskeeën van orthodoxe signatuur, het aantrekken, vormen en subsidiëren van imams van die richting, het uitgeven en verspreiden van salafistische literatuur en het ter beschikking stellen van les- en wervingsmateriaal voor een internationale «markt». Dit gebeurde in toenemende mate online. De aan het Saudische establishment gelieerde en vanwege banden met terroristische organisaties, omstreden «niet-gouvernementele organisaties» (ngo’s) als de Muslim World League, Al-Haramain, World Assembly of Muslim Youth (WAMY) en International Islamic Relief Organisation (IIRO) speelden daarbij een belangrijke rol. Hoewel zij naar buiten toe sterk humanitaire doelstellingen benadrukken, zijn deze organisaties primair gericht op het uitdragen van hun salafistische islamopvatting.14
Opkomst salafisme in Nederland
Met de komst van de eerste generatie moslims in Nederland in de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond er behoefte aan gebedsruimten waar zij hun geloof kunnen belijden. In eerste instantie werden gebedsruimten ingericht in bestaande gebouwen, zoals scholen en kerken, maar naarmate de lokale geloofsgemeenschap groter werd, ontstond ook behoefte aan grotere gebouwen, nieuw of bestaand. Lang niet altijd hadden of hebben deze gemeenschappen zelf voldoende geldelijke middelen om een nieuw moskeegebouw te bekostigen en daarom werd buitenlandse financiering interessant voor moskeebesturen. Dat is de reden waarom moskeebesturen contact leggen met liefdadigheidsinstellingen of vermogende personen in onder andere de Golfstaten, die deze behoeften financieel willen ondersteunen.15
De heer El Boujoufi, vicevoorzitter Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), geeft op de tweede verhoordag aan dat begin jaren tachtig de gedachte van invloed van buitenlandse financiering begon. Hij gaf aan dat binnen de Marokkaanse gemeenschap waar hij toe behoorde behoefte was aan een groter gebouw, dat hij naar Saudi-Arabië afreisde en via een sjeik geld inzamelde bij meerdere personen: «Toen ben ik ook naar Saudi-Arabië gegaan, in 1984. Ik heb hier nog bewijzen, van toen ik daar geweest ben. Ik ben daar geweest, maar die rijke mensen kenden mij niet. Toen heb ik de sjeik gevraagd die daar aanwezig is. Ik heb hem ontmoet en ik heb een brief gekregen. Ik heb zes brieven gekregen. Met die zes brieven heeft hij mij naar een aantal rijke mensen gestuurd. Ik heb hier nog steeds een kopie van die brieven uit 1984. Ik ben naar die rijke mensen gegaan. Ik heb van zes mensen iets gekregen en twee brieven heb ik... Ik had een beetje meer dan ik nodig had, en toen ben ik niet bij de anderen geweest. Maar er was geen enkele invloed. Er werd ook geen enkele voorwaarde gesteld. Ik kwam daar en zei: ik wil iets beginnen en dat staat allemaal in de brief. Toen werd er gewoon geld gegeven. Maar daarna kwam er iets heel verkeerds uit. Toen is een aantal organisaties ernaartoe gegaan, begin tachtiger jaren. Die wilden ook een moskee bouwen. Toen is daar ook een geldinzameling geweest. Ze kwamen bij iemand die zei: ik ga die moskee voor jullie financieren. Toen werd die moskee helemaal gefinancierd door één persoon. Ze zijn teruggekomen en hebben de moskee helemaal klaargemaakt en gebouwd. Na vijf of zes maanden kwam die persoon aan de deur van de moskee en zei: ik heb hem gebouwd en ik moet ook zeggenschap hebben».16
In de periode 1986–2001 zijn, volgens de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb), met behulp van financiering vanuit de Golfstaten, met name vanuit Saudi-Arabië, vier moskeeverenigingen ontstaan met een (a-politieke en politieke) salafistische signatuur:
• de Stichting El Tawheed in Amsterdam en de daaraan gelieerde El Tawheed- moskee;
• de (destijds) Al-Waqf al-Islami in Eindhoven en de daaraan verbonden Al-Fourkaan moskee, Moskee Al Mouahidine (Omar Ibn Khattab Moskee) in Helmond en daaraan verbonden Stichting voor Islamitisch Jongeren te Breda;
• de Stichting As-Soennah-Centrum Sjeikh Al Islam Ibn Taymia in Den Haag en de daaraan gelieerde As-Soennah moskee;
• de Islamitische Stichting voor Opvoeding en Overdracht van Kennis (ISOOK) in Tilburg waaraan ook een moskee verbonden is.17
In het rapport Salafisme in Nederland van de NCTb uit 2004 wordt gesteld: «Aan de rust waarbinnen deze moskeeën hun infrastructuur hebben kunnen opbouwen, kwam in 2002 een abrupt einde. In dat jaar verschenen er voor het eerst berichten in de media over de anti-integratieve en radicale boodschap die imams in deze centra uitdroegen. Ook werden in dat jaar verschillende personen – die verdacht werden van betrokkenheid bij voorbereiding van terroristische activiteiten – gearresteerd die reguliere bezoekers van de Al-Fourkaan-moskee waren. Deze gebeurtenissen in 2002 en nieuwe ontwikkelingen die in de jaren daarop zouden volgen, leidden tot grote maatschappelijke en politieke druk op de centra die tot op heden voortduurt. Ondanks deze druk is de ideologische beïnvloeding vanuit de vier centra sinds begin 2005 sterk toegenomen.
De externe druk heeft er wel toe geleid dat de vier centra zich in het openbaar hebben gematigd. Vooral na de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 zien deze centra zich genoodzaakt publiekelijk afstand te nemen van jihadisten die in Nederland tot geweld willen overgaan. Zij erkennen ook steeds meer het probleem van radicalisering en rekrutering in eigen kring. Ook valt op dat de centra steeds meer actief proberen de beeldvorming te beïnvloeden door onder andere uit te dragen dat zij een buffer vormen tegen jihadisme».18
De AIVD bestempelt deze matiging echter als een façadepolitiek. De politieke salafisten doen zich volgens de dienst sinds 2002 naar de buitenwereld veel gematigder voor dan ze in werkelijkheid zijn (zie verder onder «salafistische aanjagers»).19
De heer Schoof geeft in het verhoor aan dat de AIVD en anderen de politiek-salafistische organisaties een aantal jaren geleden nog als een bondgenoot zagen in de strijd tegen jihadistische organisaties: «Een aantal jaren geleden dachten wij – en met ons overigens ook anderen – dat door die groep te benaderen, die groep inderdaad een buffer zou kunnen zijn ten opzichte van het gewelddadige jihadisme. In de praktijk van de afgelopen jaren hebben we gezien dat daar eigenlijk te veel menging was en dat die bufferfunctie eigenlijk ook niet werd vervuld door die gemeenschap». En:
«Je zag ook dat de organisaties zich iets in een extremer spectrum begonnen te bewegen».20
Er bestaan sindsdien dan ook zorgen bij de veiligheidsdiensten dat het politiek salafisme de opmaat zou kunnen zijn naar jihadi-salafisme: «Het is de zorg die we hebben dat vanuit het politieke activisme de opmaat zou kunnen worden gegeven naar jihadistisch salafisme en dat die grenzen dun zijn. Dat betekent dat je vanuit het activisme dat het politieke salafisme meer kenmerkt, makkelijk zou kunnen overstappen – dat is althans in die zin wel denkbaar – naar de meer extremistische variant, inclusief het geweld. Dat is waar de zorg zit. Ik zal niet meteen zeggen dat het een voedingsbodem is, maar het zijn wel de overstapmogelijkheden waar wij zorgen over hebben».21
De AIVD constateerde in 2014 dat het salafisme in Nederland weer groeit als gevolg van veranderingen in zowel de nationale en internationale context als de interne dynamiek van de salafistische beweging. Bij externe ontwikkelingen kan worden gedacht aan internationale ontwikkelingen in Syrië en Irak en de uitreis van Nederlanders om deel te nemen aan de gewapende strijd van Islamitische Staat (IS). Intern is er sprake van een groei van het alternatieve circuit. De salafi-beweging is meer dan voorheen «genetwerkt»: de rol van internet en van onafhankelijke predikers is toegenomen. Zelfbewuste jonge predikers zoeken in een gepolariseerd klimaat actiever de schijnwerpers met uitlatingen die bewust de grenzen van de door de overheid gehanteerde kaders opzoeken.22
Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de groei van meer orthodoxe opvattingen geen eenrichtingsverkeer is. De invloed vanuit Golfstaten neemt toe, maar die boodschappen krijgen voet aan de grond omdat met name jonge moslims zichzelf in Nederland vaker buitengesloten, gediscrimineerd en gemarginaliseerd voelen. Zo gaf mevrouw Yücel, integratiedeskundige en voormalig Kamerlid, op de tweede dag van de verhoren aan dat er in Nederland een voedingsbodem voor is onder de jongere generatie: «Wij hebben zelf veel mensen met een andere achtergrond er niet genoeg bij gehouden, door discriminatie, door uitsluiting en door mensen te vaak te veel als groepen te zien en weg te zetten. We mogen onszelf in de spiegel aankijken. Het is misschien niet altijd zo bedoeld, maar het is wel zo. Ook zijn er sociaaleconomische achterstanden».23 Salafistische aanjagers spelen in op dat gevoel, op dat sentiment.
De heer Meijs geeft in zijn verhoor aan: «Wat je ziet, is dat er op het moment dat groepen in de samenleving het gevoel hebben er niet bij te horen, weggeduwd te worden of omwille van het geloof of cultuur steeds vanuit de groep benaderd te worden in plaats van als mens, die groepen zich inderdaad veel meer thuis voelen bij het oorsprongsland, waar dat ook is, en, in dit geval, de mores van Turkije of de mores van het geloof, het herkomstgeloof. We zien dat we dus een grote kans hebben dat jonge mensen een enkele identiteitslaag – we hebben heel veel identiteiten – gaan uitvergroten. Als je met zo’n jongeman of jongedame gaat praten en vraagt «wie ben jij», krijg je als antwoord «ik ben moslim». Niet «ik ben zoon van», niet «ik ben ook buurjongen», niet «ik zit op de voetbalclub» en niet «ik studeer dit». Nee: ik ben moslim».24
Als je iets wil doen aan deze beïnvloeding van Golfstaten, dan kan je volgens mevrouw Yücel en de heer Meijs dus niet volstaan met het kijken naar het zendingswerk. Je zal volgens hen ook oog moeten hebben voor de voedingsbodem die er in Nederland is.
Aantal salafistische moskeeën
Volgens Nieuwsuur en NRC Handelsblad blijkt uit een vertrouwelijke memo van anti-terrorismecoördinator NCTV dat tussen 2014 en 2018 een stijging is te zien van 13 naar 27 moskeeën met een salafistische signatuur.25 De commissie heeft geen beschikking hierover. Het is dan ook onduidelijk om welke moskeeën het precies gaat. Deze cijfers betreffen volgens de NCTV globale schattingen op basis van openbare bronnen.26 Het ontbreekt aan wetenschappelijk onderbouwde schattingen, omdat de salafistische beweging divers en diffuus is.27
In de verhoren komt naar voren dat er op dit moment naar schatting tussen de tien en twintig moskeeën met een salafistische signatuur in Nederland zijn. De heer El Boujoufi geeft hierover aan: «Als ik praat over 500 moskeeën hier in Nederland, dan zie ik hooguit misschien tien of twaalf moskeeën».28 Hij vond het niet relevant om namen te noemen, want de moskeebezoekers zijn volgens hem belangrijker. De heer Bouharrou, vicevoorzitter van de Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland (RMMN) zegt hierover op de vierde verhoordag: «Het blijft een minderheid. Als we het hebben over – wat zal het zijn – tussen de vijftien en maximaal twintig moskeeën, dan is dat al best veel. Ik moet aangeven dat er ook onderscheid moeten worden gemaakt tussen, laten we zeggen, stromingen of invloed vanuit het moskeebestuur en de achterban. Het is zo dat een moskeebestuur vaak een achterban met honderden leden heeft. Het is niet zo dat de hele achterban een bepaalde stroming volgt. Een imam of een bestuurslid kan eigenlijk al de beeldvorming naar zich toetrekken, terwijl niet is gezegd dat de hele achterban ook een ultraorthodoxe stroming belijdt».29
Ook de heer Bouharrou noemt desgevraagd geen namen, maar geeft in zijn verhoor wel aan zich zorgen te maken over enkele voorbeelden van salafistische moskeeën: «Ik maak mij met name zorgen om stichtingen die vanuit het buitenland zowel financieel gezien alsook in natura invloed kunnen uitoefenen. We hebben ze in de media al voorbij zien komen (...). Waar ik mij met name zorgen om maak, zijn een aantal politiek-salafistische aanjagers, die op sociale media behoorlijk actief zijn. Daarover maak ik me ook wel zorgen».30
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderscheidt in een studie in 2017 een – niet uitputtende – selectie van 23 salafistische moskeeën in 15 plaatsen, waaronder de eerder genoemde, aangevuld met onder meer de alFitrah moskee, de El Oemma moskee in Den Haag, de Quba moskee in Amsterdam, moskee Nour in Gouda, de el Moslimien moskee in Assen, de Al Houda-moskee in Geleen, de Touba moskee in Vlissingen en de Abou Bakr moskee in Almere.31
In totaal zijn er ongeveer 500 moskeeën in Nederland, waarvan op basis van het voorgaande, dus naar schatting zo’n 5% procent salafistisch is. Daarvan heeft een aantal te maken met ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen.
Salafistische aanjagers
De heer Schoof maakt in zijn verhoor een onderscheid tussen de eerste en tweede generatie moslims. Daar waar de eerste generatie moslims zich puur richtte op het belijden van hun geloof, geeft de heer Schoof aan dat een deel van de tweede generatie moslims extremistischer werd en een veel actievere rol ging vervullen: in moskeeën, in informeel moskeeonderwijs, online en op andere plekken. «Dat is ook de periode geweest waarin wij uiteindelijk het onderscheid hebben gemaakt tussen die drie stromingen die we hebben onderkend. Ook zag je de opkomst van het jihadisme en het geweld. Dat is min of meer dichter tegen elkaar aan gekropen; vandaar ook het jihadistisch salafisme».32
Volgens de heer El Boujoufi is een generatiekloof ontstaan. De eerste generatie die hier woonde, heeft moskeeën gecreëerd om hun geloof te belijden en Koranles te geven aan hun kinderen en de tweede generatie, de jeugd die hier geboren en getogen is en die de wet goed kent en de wegen heel goed kent, wil meer dan die Koranles. En daaronder zijn ook enkelen die verder willen gaan dan alleen dat. Dan komt de gemeenschap onder druk te staan. Die groep neemt afstand van Nederland en van onze vrijheden.33
Die tweede generatie snapt volgens de heer Schoof heel goed waar de bandbreedte van de Nederlandse rechtsstaat zit. Zij zullen aan de buitenkant niet die dingen zeggen, doen of laten vastleggen waarvan men weet dat ze over de grenzen van de democratische rechtsstaat gaan en ook strafrechtelijk kunnen worden aangepakt, terwijl ze dat intern, in de beslotenheid van de directe kring, naar is gebleken wel doen.34 Er is in die zin sprake van façadepolitiek, aldus de heer Schoof.35 De heer Schoof: «Op dit moment zien we een soort tweede generatie ontstaan die de Nederlandse wetgeving goed kent en die goed Nederlands praat, schrijft en spreekt. Tegelijkertijd weten ze goed de weg in allerlei vormen van massamedia, online, waardoor hun invloed groeiende is. Tegelijkertijd zien we dat ze, doordat ze gesteund worden en gefinancierd worden, eigenlijk concurrerend aanbod wegduwen, zodat ze op sociale media en internet de markt bijna overheersen – als ik het in markttermen zou definiëren – omdat ze gewoon een stevigere uitgangspositie hebben door die financiering».36
De heer Schoof spreekt daarbij over salafistische aanjagers: «Ze jagen antidemocratisch gedachtegoed aan, waarmee ze dan die parallelle samenleving kunnen creëren respectievelijk ondermijning kunnen plegen. Het zijn personen of organisaties. Dat kunnen ze doen door middel van hun gesprekken, maar ze kunnen het ook doen door middel van onderwijs. Ze kunnen het doen door middel van wat we irregulier onderwijs noemen, (...) waarmee dat gedachtegoed langzaam maar zeker in het aanbod dat men geeft – cultureel en qua onderwijs, ook religieus – kan landen bij degenen op wie ze zich richten. Daarmee vergroten ze hun invloed».37
Het is volgens de heer Schoof onduidelijk hoe groot de omvang van de salafistische aanjagers is. Het is een minderheid, maar het is wel een hardnekkige minderheid, omdat zij op disproportionele wijze van zich laten horen. Bovendien is er sprake van professionele informatieverstrekking; zo sluit een groot deel van informatie over de islam en lesmateriaal over de islam op internet aan bij het salafistische gedachtegoed. Als gevolg daarvan groeit hun aanhang. Een aantal salafistische aanjagers is behoorlijk actief als prediker op sociale media wat bijdraagt aan de populariteit en groei van salafistische stromingen onder jongeren en bekeerlingen in Nederland en daarbuiten.38 De heer Bouharrou onderschrijft dit in zijn verhoor. Hij ziet zowel het aantal salafistische aanjagers als het bereik ervan groeien. Hij maakt zich met name zorgen over een aantal politiek-salafistische aanjagers, die op sociale media behoorlijk actief zijn. Ook maakt hij zich zorgen over (gast)predikers die in verschillende moskeeën extreme boodschappen uitdragen of docenten die steeds orthodoxer onderwijs geven, soms zelf achter afgeplakte ramen, «omdat men geen pottenkijkers wilt hebben».39 De heer Roscam Abbing, voorzitter van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF), geeft op de eerste verhoordag eveneens aan dat de invloed van salafistische aanjagers er wel degelijk is en dat men zich daar zorgen over maakt, maar dat het moeilijk is te duiden hoe groot die groep precies is.40
De commissie heeft in haar onderzoek vele voorbeelden van die invloed en de gevolgen ervan langs zien komen. De invloed loopt via personen of organisaties en uit zich in zeggenschap door deelname aan het moskeebestuur of het sturen van predikers en lesmateriaal, het aanbieden van informeel onderwijs of bijvoorbeeld door professionele informatieverstrekking op internet. De invloed uit onvrije landen kan verstrekkende gevolgen hebben voor de islamitische gemeenschappen in Nederland en voor de Nederlandse samenleving als geheel. Zo heeft de commissie gezien hoe dominantie van salafistische invloeden in een aantal moskeeën leidt tot minder vrijheid voor moskeegangers om het geloof op hun eigen manier te belijden. Ook is er sprake van angst, druk, intimidatie of bedreiging wanneer moskeegangers zich niet aan deze denkbeelden willen conformeren. Een treffend voorbeeld hiervan is de casus van de Al Houda-moskee in Geleen. De jongeren namen in deze moskee de macht over en begonnen een hetze tegen de oorspronkelijke moskeebezoekers.
Vooral de jeugd vormt een groep die ontvankelijk is voor salafistische invloeden. Jongeren lopen het risico te radicaliseren. Steeds meer wordt de salafistische boodschap online, via sociale media, verspreid. Radicalisering en extremisme onder jongeren kunnen onder andere leiden tot uitreizen naar Syrië om mee te doen aan de jihad.
De gevolgen van beïnvloeding van islamitische gemeenschappen kunnen niet los gezien worden van de oorzaken waardoor diezelfde gemeenschappen vatbaar zijn voor beïnvloeding. Met name jongeren kunnen, zeker wanneer zij discriminatie of uitsluiting ervaren in onze samenleving, ontvankelijk zijn voor beïnvloeding. Deze voedingsbodem kan leiden tot polarisatie tussen moslims en niet-moslims en tussen moslims onderling. Hierdoor kunnen parallelle samenlevingen ontstaan die er ook al zijn.
In paragraaf 2.3 worden deze gevolgen uitgebreider belicht.
Politieke invloed
Een voorbeeld van een beweging die politieke invloed wil uitoefenen is de Hizb ut-Tahrir, een internationale, soennitisch-islamitische politieke organisatie die als doel heeft alle moslimlanden te verenigen in één islamitische staat of kalifaat.
Een ander voorbeeld is de Moslimbroederschap: een van de oudste politieke religieuze (soennitische) beweging die in islamitische landen streven naar een islamitische staat onder de sharia.41 De AIVD schrijft in zijn rapport Radicale dawa in verandering «Zij pogen de maatschappij te herislamiseren, volgens de ultraorthodoxe leer. Om dit te bereiken proberen ze een maatschappelijk middenveld te creëren, dat uiteindelijk een massabeweging op gang zal brengen die de samenleving radicaal verandert. Met deze inzet nemen de Moslimbroeders actief deel aan de samenleving en wijzen ze politieke betrokkenheid niet af. Dit laatste, de bereidheid tot politieke participatie, is het meest essentiële verschil met andere ultraorthodoxe missiebewegingen».42
Voorbeelden van landen die invloed willen uitoefenen, politieke invloed, zijn Marokko43, Qatar en Turkije.44 Zij willen op deze manier proberen grip te houden op die gemeenschappen in Nederland. Daarnaast zijn zij uit op het verwerven en bestendigen van politieke steun voor de eigen binnenlandse politiek.45 De heer Sandee spreekt in dit kader van een soort softpower via de moslimgemeenschappen die ze proberen te controleren.*
Turkije doet dat onder andere via het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken, beter bekend als Diyanet. De heer Zürcher, hoogleraar Turkse talen en culturen aan de universiteit van Leiden, vergelijkt op de zesde verhoordag de politiek-salafistische moskeeën met Diyanet. Hij stelt dat daar waar het bij de politiek-salafistische moskeeën gaat om «de kleine winkeliers», het bij Diyanet om «de multinational van de islam» gaat, een hele grote, stevige ambtelijke organisatie.46
De karakterisering van de organisatie van Diyanet is volgens Zürcher diffuus. Aan de ene kant betreft het een saaie organisatie die over praktische zaken gaat, zoals personeel, belastingen, onroerend goed en gebouwen. Aan de andere kant gaat het om een organisatie die wekelijks de kerntekst van de preken vaststelt en aan alle aangesloten moskeeën in Turkije en daarbuiten stuurt en is het een organisatie die in staat is om de boodschap van de staat Turkije over te brengen.47
De Nederlandse tak van Diyanet is de Islamitische Stichting Nederland (ISN), ook wel Hollanda Diyanet Vakfı. ISN telt in totaal 148 moskeeën.48 De voorzitter van ISN en de imams die prediken in ISN-moskeeën worden door Diyanet in Turkije betaald en uitgezonden naar ISN-moskeeën. De voorzitter van ISN, een Turske imam, en de ISN-imams vallen onder verantwoordelijkheid van de attaché voor religieuze zaken op het Turkse consulaat in Rotterdam. De heer Türkmen zei hierover in zijn verhoor: «De attaché is de baas van de imams, want zij zijn in dienst van Religieuze Zaken in Turkije».49 De ISN-moskeeën zelf zijn Nederlandse stichtingen (zie verder paragraaf 3.3).
Voorbeelden van politieke invloed uit Turkije die in het onderzoek naar voren zijn gekomen zijn onder meer het mobiliseren van blokstemmen vanuit Turkse overheidsorganisaties, wat volgens de heer Zürcher aansluit op de cliëntelistische Turkse politieke cultuur50, de druk op Turkse Nederlanders rondom verkiezingen en de acties na de couppoging in 2016. Ook zijn diverse Turks-Nederlandse docenten gebeld en bedreigd door het Turkse consulaat.51 Zie ook paragraaf 2.3 en paragraaf 3.3. Ook kwamen via de Nederlandse tak van de AK-partij ouders en kinderen van Gülenscholen op lijsten te staan waarop stond dat deze mensen naar een terroristenschool gingen.
Voorbeelden van politieke beïnvloeding waarbij Diyanet een rol speelde zijn een specifiek stemadvies aan Nederlanders met een Turkse achtergrond van een attaché uit Diyanet, het verzamelen van inlichtingen over Gülensympathisanten in 38 landen, Diyanet-moskeeën waar Gülensympathisanten geweerd werden, het via twitter oproepen om Gülensympathisanten aan te geven bij de overheid door een aantal Diyanet-imams in Nederland en het doorgeven van een lijst met namen van Gülensympathisanten aan Diyanet in Turkije door de toenmalige voorzitter van ISN. Dat laatste zou overigens volgens de heer Türkmen op persoonlijke titel gebeurd zijn.52
Invloed via de Moslimbroederschap
Terreurdeskundige de heer Sandee sprak de eerste dag met name over de invloed van de Moslimbroederschap, die voortkomt uit Egypte (met als grondlegger Hassan al-Banna), maar sinds de jaren tachtig ook een structuur heeft opgezet die moet zorgen voor verspreiding van de Moslimbroederschapsideologie in Europa. Zij streven naar een staat onder de sharia. Dat proberen ze op een meer verlichte, modern-politieke manier te doen dan meer salafistische organisaties, maar tegelijkertijd willen ze dat hun volgelingen de sharia nauw volgen, bijvoorbeeld door het dragen van een sluier, de hidjab, door vrouwen. Dat maakt de Moslimbroederschap voor een deel anti-integratief, aldus de heer Sandee.53
De AIVD geeft aan dat de Europese Moslimbroederschap streeft naar een herislamisering van de moslimgemeenschap, waarbij de islam leidend moet zijn in het dagelijks leven van de moslims.54 Ook proberen Moslimbroeders de weg vrij te maken voor een grotere rol van de islam in het Westen, onder andere door invloed te verwerven in het maatschappelijk middenveld. De activiteiten van de beweging kunnen volgens de AIVD op de lange termijn een risico vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland.55 Zij zijn daarmee naast anti-integratief ook als anti-democratisch te kenschetsen.
Volgens de heer Sandee en de heer Vidino kennen de Moslimbroeders een geheime eed en ontkennen ze tegenover anderen dat ze Moslimbroeder zijn. Zo zouden volgens de heer Sandee, de heer Van der Blom (onder meer voorzitter Vereniging Landelijk Platform Nieuwe Moslims, secretaris Stichting Europe Trust Nederland en voorzitter van Stichting de Blauwe Moskee) en de heer Elforkani, hoofdimam van de Blauwe Moskee, lid kunnen zijn van de Moslimbroederschap, omdat de organisaties waarin ze zitten en de kringen waarin ze verkeren, die van de leidinggevende Moslimbroeders zijn in Europa. Zij volgen de ideologie en ze zitten in de kernorganisaties van de Moslimbroederschap in Nederland. Ze hebben het ook voor het zeggen, aldus de heer Sandee.
Hij geeft in dit kader aan: «Als het loopt als een eend en kwaakt als een eend, kan het een eend zijn». (...) «Ik denk dat de heer Van der Blom er zeker eentje zou kunnen zijn. De heer Elforkani zou er absoluut een kunnen zijn».56 De heer Van der Blom ontkent in zijn verhoor echter dat hij lid is of een eed heeft afgelegd.57
Door het steevast ontkennen is het lastig te bepalen wat de invloed van de Moslimbroeders is en wordt ook wel gesproken over de Moslimbroederschapsideologie. Die ideologie houdt naast het opzetten van bijvoorbeeld moskeeën, islamitische scholen, liefdadigheidsorganisaties en lobbyorganisaties met name ook politieke invloed in via (lokale) overlegorganen, zoals gemeenteraden. Het betreft veelal hoopgeleide mensen die de taal spreken, waardoor zij makkelijke gesprekspartners zijn in dergelijke overlegorganen. Dit maakt hen uniek ten opzichte van andere islamitische groeperingen.58
Rond 2010 ontstaat er samenwerking tussen de Egyptische Moslimbroeders en Turkije; de AK-partij en Milli Görüs. Turkije faciliteert diverse activiteiten tegen president Sisi, door bijvoorbeeld ondersteuning in de vorm van plekken waar ze mogen verblijven en het beschikbaar stellen van satelliettelevisie kanalen om oppositie te voeren, maar naar zeggen ook financieel, aldus de heer Sandee. Naast de Egyptische Moslimbroederschap faciliteert Turkije ook de Europese Moslimbroederschap en de Syrische Moslimbroederschap. De heer Sandee geeft in zijn position paper aan: «In Europa lijkt het erop dat Turkije naar de Turkse gemeenschappen in de verschillende landen ook de overige moslims in het Westen onder zijn patronage wil nemen».59 De AK-partij heeft in 2010 het presidium voor Turken in het Buitenland en Verwante Gemeenschappen, opgericht. «Dit regeringsorgaan bemoeit zich niet met directe politieke propaganda, maar probeert op een structurele manier – vooral via uitwisselingsprogramma’s en beurzen – de band met de Turkse diaspora van 6.5 miljoen mensen te versterken», aldus de heer Zürcher.60
In Nederland bestaat de Moslimbroederschap sinds 1996, toen de Liga van de Islamistische Gemeenschap in Nederland (LIGN) werd opgericht die als een parapluorganisatie voor de Moslimbroederschapsideologie in Nederland moest dienen. Na het vertrek van bestuursleden werd de LIGN in 2005 vervangen door twee organisaties waarvan de structuur een kopie was van die van de Europese Moslimbroederschap: de Federatie van Islamitische Organisaties in Europa (FIOE) en Europese Europe Trust Markfield. De heer Sandee stelt in zijn position paper dat de Federatie van Islamitische Organisaties Nederland (FION) de paraplu taak overneemt van de LIGN en Stichting Europe Trust Nederland (ETN), onderdeel van het ETN Markfield, het nog aan te kopen onroerend goed van de Moslimbroederschap in Nederland moet gaan beheren.61
De heer Van der Blom ontkent dat de FIOE gelieerd is aan de internationale Moslimbroederschap: «Tenminste, als ik die mensen spreek, de paar die ik daarvan ken... Zij zeggen: «We zijn geen Moslimbroeders, we zijn van de FIOE. We zijn een Europese organisatie. We oriënteren ons op Europa, klaar». Ook in de achterkamertjes, ook een-op-een, is dat wat je te horen krijgt». De heer Van der Blom kent alleen de Moslimbroederschap als een Egyptische politieke partij.62
De Moslimbroederschap werd volgens de heer Sandee echter pas echt actief in 2006 toen de Essalam Moskee in Rotterdam werd opgericht, met financiering van de Maktoum Foundation uit de Verenigde Arabische Emiraten, en de Blauwe Moskee, met geld uit Qatar en Koeweit. Intussen hebben de Verenigde Arabische Emiraten en Saudi-Arabië de Moslimbroederschap tot terreurorganisatie verklaard en is de financiering gestopt. Dat gat is volgens de heer Sandee opgevuld door Qatar en Turkije.
De Moslimbroederschap richt zich in Nederland volgens de heer Sandee heel specifiek op Nederlandstalige moslims en bekeerlingen. Voor de Moslimbroeders in de Golfstaten is het interessant om Nederlandse moskeeën te financieren, omdat de moskeebesturen in Nederland resultaat halen doordat met een nieuwe groep gelovigen, de bekeerlingen, de islam groeit.63
Zonder financiering zou de Moslimbroederschap in Nederland geen relevante rol spelen. Hoewel de FION momenteel nog bestaat lijkt het erop dat de centrale rol voor de Moslimbroederschap in Nederland is belegd bij ETN. ETN bezit en beheert moskeeën en instellingen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. ETN ontvangt donaties van Qatar Charity, een liefdadigheidsorganisatie die de Moslimbroederschap ondersteunt, zoals uit de zogenaamde «Qatar Papers» is gebleken.64 ETN speelt in de financiering een belangrijke rol. Zo krijgt de Blauwe Moskee uit Amsterdam in 2012 geld uit Koeweit via ETN. Opvallend is dat een jaar later, in 2013 Mutlaq al-Qarawi, een voormalige Koeweitse topambtenaar van het Ministerie van Religieuze Zaken, de bestuursvoorzitter van ETN wordt.
Al-Qarawi zou invloed uitoefenen op de stroming van de Blauwe Moskee, bijvoorbeeld door het oproepen tot werven van bekeerlingen.65 De heer Sandee geeft daarover aan «Nou denk ik niet dat hij erg ongelukkig is met wat de moskee doet, want hij komt al vrij lang op zomerkampen die georganiseerd worden door dezelfde groepen ongeveer. Maar het is wel duidelijk dat hij als Moslimbroeder daadwerkelijk de lijnen daar uitzet. Hij heeft daar ook duidelijk zijn vinger op». De heer Van der Blom ontkent op de derde verhoordag dat Al-Qarawi invloed uitoefent; Stichting de Blauwe Moskee staat volgens hem los van ETN.66
«In bepaalde moskeeën die gelieerd zijn aan de Moslimbroederschap, met name in de Essalam Moskee, Centrum De Middenweg en de Blauwe Moskee, zie je aan de sprekers die er komen dat ze heel sterk in de Moslimbroederschap zitten», aldus de heer Sandee. Er is volgens Sandee heel direct een link, met name wat betreft sprekers en de onderwerpen waarover gesproken wordt. Zo worden in die Nederlandse moskeeën bijvoorbeeld mediatrainingen gegeven door mensen die uit Engeland komen en die in Engeland vooral bekend staan als leidende figuren uit de Moslimbroederschap.67 Op de Facebookpagina van de Blauwe Moskee zou in 2019 een filmpje zijn gepubliceerd van een Arabische toespraak van Elforkani in de Blauwe Moskee ter gelegenheid van het gebed voor de doden voor de Egyptische ex-president Mohamed Morsi, die kort daarvoor was overleden in de kerkers van het militaire regime, dat hem in 2013 had afgezet en opgesloten. Daarin prees Elforkani Hassan al-Banna en de Moslimbroeders.68
Rol bekeerlingen
Bekeerlingen hebben een bijzondere status binnen de islam. Zij krijgen vaak veel aandacht en genieten aanzien binnen de gemeenschap. Zowel binnen het politiek salafisme als binnen de Moslimbroederschap wordt dan ook actief geworven en gerekruteerd onder bekeerlingen en met name jongeren met een (moslim)migranten achtergrond die geboren en getogen zijn in Nederland, aldus de heer Sandee.69 Tegelijkertijd wordt er in veel gevallen op hen geleund, omdat zij de samenleving goed kennen en de taal goed spreken. Wanneer er financiering uit het buitenland nodig is, zal dat daarom regelmatig via bekeerlingen verlopen vanwege hun status en/of religieuze signatuur. Voorbeelden van actieve Nederlandse bekeerlingen zijn de eerder beschreven heer Van der Blom en de heer Zentveld. Zo geeft de heer Van der Blom op de derde verhoordag aan hoe hij financiering voor Centrum De Middenweg in Rotterdam heeft verkregen via Qatar Charity, die het geld naar ETN overmaakte (zie ook paragraaf 2.2).70 De heer Laaouej en mevrouw Harzi, respectievelijk voorzitter en penningmeester van Al Wasatia, geven op de tweede verhoordag aan dat de heer Zentveld samen met anderen de Al Houda-moskee in Geleen overnam en met geld uit de Golfstaten een nieuwe moskee wilden bouwen, het grootste islamitische centrum van Europa.71 Met behulp van een folder en Arabische documentatie probeerde het nieuwe bestuur financiering uit de Golfstaten te krijgen. Daarin wordt gewezen op de strategische ligging van Geleen ten opzichte van Amsterdam, Brussel en Düsseldorf en op het aantal niet-moslims in de regio dat nog bekeerd kan worden.72
De heer Sandee geeft in zijn verhoor aan: «Ik zie in Nederland heel erg dat je een jongere generatie salafistische predikers hebt die eigenlijk vanaf 2008 allemaal in opleiding zijn gegaan bij de As-Soennah moskee en hun jongerenorganisatie Al-Yaqeen. Zij prediken allemaal in het Nederlands en zijn invloedrijk geworden in de verspreiding van het salafisme».73 Het zijn leeftijdgenoten, ze weten wat de problemen van de gemeenschap zijn en ze kennen het land. De Moslimbroeders sturen sprekers die vloeiend Engels spreken. Beide groepen predikers hebben volgens de heer Sandee veel invloed op de jeugd, omdat ze aanspreken. Uit het onderzoek van de commissie is gebleken dat jonge Nederlanders ook in opleiding zijn gegaan in het buitenland, zoals bijvoorbeeld bij de Islamitische Universiteit van Medina, waar het salafisme van Saudi-Arabië wordt gedoceerd.74
De salafistische predikers en de Moslimbroeders komen in de Blauwe Moskee, in Centrum De Middenweg en bijvoorbeeld in de Al-Fourkaan moskee. Meerdere predikers die in deze moskeeën komen, zijn omstreden. Zo kwam de prediker Bantvawala, docent bij het salafistische instituut Dar al-Fahm uit Almere, in 2019 voor een lezing naar de Blauwe Moskee. Hij verdedigde eerder de cursus van de As-Soennah moskee in Den Haag, waarin een imam vrouwenbesnijdenis aanbeval.75
Mede-oprichter en penningmeester van Stichting Wafq in Eindhoven en een van de imams van de Al-Fourkaan moskee, Imad Ismail Bakri, zou volgens mediaberichten en de heer Sandee deel uitmaken van een wijdvertakt internationaal netwerk van salafistische islamitische organisaties, waarvan sommige in verband worden gebracht met moslimterrorisme. Zo is Bakri ook penningmeester van de Zwitserse Association des Savants Musulmans (ASM) in Bern. ASM-voorzitter is sjeik Abdul Mohsim al-Mutairi, die op 19 mei 2016 op een Amerikaanse lijst werd gezet van terrorisme-financiers. Op 20 mei 2016, een dag later, preekte hij in de Al Fourkaan-moskee, op uitnodiging van Bakri.76
Rol van (sociale) media bij beïnvloeding
Uit het vooronderzoek en diverse verhoren blijkt dat internet, (sociale) media en (satelliet)televisie een belangrijke rol spelen in religieuze en politieke beïnvloeding van moslims. Met name jongeren, die vaak op sociale media en online actief zijn, zijn hier ontvankelijk voor.77 De heer Roscam Abbing stelt: «We zien dat men [salafisten] daar behoorlijk aanwezig is op sociale media en ook in sommige moskeeën. Het lijkt daarom dat die invloed wel wat aan het toenemen is. Tegelijkertijd zien we ook dat het bij de bredere moslimgemeenschap echt niet zo is dat die nu en bloc achter de salafisten aanholt. In die zin moet de invloed dus ook weer niet worden overschat, zou ik durven beweren. Maar we zien wel dat een aantal van deze aanjagers behoorlijk zichtbaar is, zeker ook in het onlinediscours».78
De heer Zürcher verwoordt het als volgt: «Nu, door het internet, heeft iedere radicale beweging wereldwijd bereik en dat maakt wel, denk ik, dat mensen die om allerlei redenen aangetrokken zijn tot extreem gedachtegoed, islamitisch of anders, nu de gereedschapskist ter beschikking hebben staan waarmee ze zich kunnen bekeren en actief kunnen worden. In die zin, daardoor groeit het». De heer Zürcher geeft tevens aan dat het medialandschap in Turkije steeds meer gelijkgeschakeld is sinds de opkomst van de AK-partij: «Want je moet dan niet alleen denken aan zo’n officiële overheidscommunicatie, maar je moet ook gewoon denken aan films, televisieseries op veelbekeken Turkse kanalen, en aan websites, die allemaal eigenlijk op hun manier diezelfde boodschap brengen».79 De heer Zürcher geeft in zijn position paper aan dat de Turkse gemeenschap in Nederland vooral op die manier dagelijks wordt blootgesteld aan propaganda waarin het Westen (soms Europa en heel soms specifiek Nederland) als vijand wordt aangemerkt.80
Ook in de casussen As-Soennah en alFitrah is er sprake van invloed via sociale media Zo heeft Al-Yaqeen, één van de grootste Dawah-instituten van Nederland en onderdeel van As-Soennah een groot bereik via haar website, YouTubekanalen en sociale media. Uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) blijkt dat Al-Yaqeen de actiefste website is wat betreft het aantal verstuurde berichten, het aantal volgers en het aantal retweets en reacties.81 Deze website is omstreden. Zo raakte in 2018 door het actualiteitenprogramma Nieuwsuur een online-les in opspraak waarbij meisjesbesnijdenis werd aanbevolen. Het bestuur heeft daar toen afstand van genomen, aldus de oud-voorzitter, de heer Taheri. Bovendien was hun standpunt over vrouwenbesnijdenis al in 2008 bekend, toen zij daarover een fatwa uitvaardigden. Dat standpunt was en is dat zij vrouwenbesnijdenis afwijzen, aldus de heer Taheri.82 Een ander voorbeeld dat Nieuwsuur aanhaalde was dat een vrouw niet zonder man op straat mag lopen. De heer Taheri geeft hierover in zijn verhoor aan dat Nieuwsuur dit voorbeeld niet in de juiste theologische en maatschappelijke context heeft geplaatst, wat op de website wel het geval was.83
Ook alFitrah heeft een groot online netwerk, met meerdere websites op het gebied van onderwijs en opvoeding, zoals de website van het informeel moskeeonderwijs van Dar al-Hudaa. Ook heeft zij een eigen tv kanaal, FitrahTV en wordt gebruik gemaakt van YouTube. In een lezing die Suhayb Salam in mei 2014 hield, te bekijken op YouTube, zet Salam uiteen hoe kinderen op Nederlandse basisscholen worden «kapotgemaakt», omdat hen op de basisschool wordt wijsgemaakt dat ieder mens gelijk is. Maar de islam «leert ons het tegenovergestelde», zegt de heer Salam, namelijk dat je moslims hebt die naar het paradijs gaan, en kuffar (ongelovigen) die naar het hellevuur gaan. Ook zouden kinderen ongemerkt worden beïnvloed door de blootheid die zij hier op straat zien en de tekenfilms op tv. Hierdoor nestelen volgens de heer Salam boeddhisme en homoseksualiteit zich in de gedachten van het kind.84 Zie verder hoofdstuk 3.
Invloed via informeel moskeeonderwijs
Met de komst van de eerste moskeeën in de jaren tachtig ontstond er tevens behoefte aan een vorm van religieus onderwijs; het overbrengen van wat het geloof inhoudt en hoe het kan worden beleden. Het accent lag destijds op het memoriseren van de Koran en Arabische les en het onderwijs werd veelal door ouders zelf gegeven.85 Tegenwoordig is bij veel moskeeën sprake van een vorm van informeel moskeeonderwijs voor kinderen tussen de 4 en 14 jaar dat vanuit de besturen zelf wordt georganiseerd. Dit onderwijs vindt bij de moskee plaats, maar ook steeds vaker bij andere typen verenigingen of stichtingen.86 Hoewel het informele moskeeonderwijs volgens mevrouw Pels van het Verwey Jonker Instituut de afgelopen decennia aan kwaliteit heeft gewonnen, ligt het bij veel moskeeën nog steeds in handen van vrijwilligers, zoals ouders, en heeft het beschikbare aanbod niet altijd de (pedagogische) kwaliteit die ouders voor hun kinderen willen.87 Het informele moskeeonderwijs valt bovendien niet onder het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs waardoor er weinig zicht op de pedagogische en inhoudelijke kwaliteit is.
De AIVD constateert in zijn jaarverslag 2018 dat radicaal-islamitische aanjagers zich sterk weten te positioneren binnen het aanbod van het onderwijs voor jonge moslims.
Dergelijke onderwijsprogramma’s zijn aantrekkelijk voor een bredere groep islamitische kinderen, omdat er vaak weinig of geen goede alternatieven voor naschools islamitisch onderwijs beschikbaar zijn. Deze onderwijsinitiatieven lijken op het eerste oog misschien laagdrempelig en onschuldig, maar de AIVD is van mening dat kinderen en jongvolwassenen door deze radicale invulling van het onderwijs vervreemden van de samenleving en mogelijk belemmerd worden in hun deelname aan de maatschappij. Dit wordt veroorzaakt doordat in dat onderwijs onverdraagzame en anti-democratische denkbeelden worden overgedragen. Op de lange termijn kan dit de sociale cohesie onder druk zetten en daarmee de democratische rechtsorde ondergraven.88 De heer Schoof geeft met betrekking tot de invloed van salafistische aanjagers in het informeel moskeeonderwijs het volgende aan: «Ze kunnen het doen door middel van wat we irregulier onderwijs noemen (...) waarmee dat gedachtegoed langzaam maar zeker in het aanbod dat men geeft – cultureel en qua onderwijs, ook religieus – kan landen bij degenen op wie ze zich richten. Daarmee vergroten ze hun invloed».89
Waar voorheen slechts enkele gevestigde moskeeën en onderwijsinstellingen dit gedachtegoed verspreidden, is het aanbod volgens de AIVD inmiddels wijdvertakt.90
Voorbeelden van dergelijk onderwijs zijn de As-Soennah moskee en hun jongerenorganisatie Al-Yaqeen, waar zoals beschreven de jongere generatie salafistische predikers vanaf 2008 allemaal in opleiding zijn gegaan en de onderwijstak van Stichting alFitrah, Dar al-Hudaa. Daar blijkt dat kinderen van jongs af aan langzaam maar zeker met het salafistische gedachtegoed worden geconfronteerd. Bij Dar al-Hudaa wordt veertien uur per week lesgegeven aan 5 tot 14 jarigen.91 Mevrouw Pels, senior onderzoeker van het Verwey Jonker Instituut geeft in haar verhoor aan: «Dat is dan het schooltje Dar al-Hudaa. Dan heb je oudere leerlingen die ook les krijgen. Dan heb je het over onderwijs in de Koran, maar ook in religieuze vorming, morele vorming. Daar komen die dogma’s langzamerhand binnen bij de kinderen». Mevrouw Pels geeft aan dat de deelnemers aan het lesprogramma zich leren te voegen naar de zuivere islam, met alle consequenties van dien. «Dat betekent dat je jezelf eigenlijk uitsluit van allerlei praktijken, zoals kinderen die ontmoedigd worden om mee te doen aan sinterklaas- en kerstmisviering, om naar muziek te luisteren, te dansen en dat soort dingen. Of handen schudden tussen de seksen».92
De commissie constateert in de casus Stichting alFitrah dat de stichting er een dubbel moraal op na houdt: er bestaat een discrepantie tussen het enerzijds uitdragen van antidemocratische opvattingen vanuit alFitrah en het anderzijds wel ten volle gebruik maken van de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en religie. De heer Salam gebruikt de Nederlandse Grondwet bijvoorbeeld om zijn opvatting dat vrouwen een man geen hand mogen geven te legitimeren: «Ik doceer dat elke man of vrouw het recht heeft om te doen wat hij wil met zijn lichaam. Als de vrouw ervoor kiest om een man geen hand te schudden, dan moet zij dat zelf weten. Dat is dan ook gewaarborgd in de wet. Ik kan u ook meegeven welke wet dat is, als u mij dat toestaat. Dat moet u wel, want ik moet een antwoord geven. Dat is namelijk onder andere vrijheid van godsdienst, maar ook artikel 11, namelijk lichamelijke integriteit, de onaantastbaarheid van het lichaam. Artikel 11 zegt: Ieder heeft, behoudens of bij krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam».93 Een interessante constatering hier is dat Salam het recht op zelfbeschikking selectief gebruikt: zo stelt hij meerdere malen in het verhoor dat een vader een meid gewoon mag uithuwelijken: «Wij komen niet te pas aan een huwelijk. Degene die haar huwt, is haar vader. Dat is islamitisch geregeld. (...) Een islamitisch huwelijk is slechts dat de vader tegen zijn dochter zegt ik heb jou weggegeven, islamitisch gezien, aan deze meneer, met twee getuigen erbij».94
Het Verwey-Jonker Instituut beschouwt de combinatie van professionaliteit en anti-integratieve invloeden bij alFitrah als een riskant mengsel: veel ouders komen af op de professionele uitstraling van alFitrah omdat deze in mainstream moskeescholen vaak ontbreekt. Hiermee trekt alFitrah ook leerlingen aan uit gezinnen die niet de rechtlijnige geloofsleer aanhangen die alFitrah uitdraagt. Het risico is dat de fundamentalistische boodschap van alFitrah steeds breder verspreid raakt, waardoor een toenemend aantal kinderen afstand leert houden van de Nederlandse samenleving en haar instituties.95 De heer Bouharrou geeft bovendien aan dat de boodschap van alFitrah op het moment al breder verspreid wordt, al dan niet heimelijk, zoals bijvoorbeeld in Nijmegen.96 Zie verder paragraaf 3.2.
De commissie is in haar onderzoek nagegaan hoe religieuze instellingen worden gefinancierd en in hoeverre daar geldstromen uit het buitenland mee gepaard gaan, in het bijzonder uit de Golfstaten: welke landen en partijen spelen daarin een rol en hoe werkt dat? Bovendien is zij nagegaan in hoeverre er in Nederland zicht is op financieringsstromen uit het buitenland, welke risico’s daaraan verbonden zijn en welke verbeteringen mogelijk zijn.
Het financieringsproces
Het financieringsproces, van financieringsaanvraag tot daadwerkelijke financiering, kan op verschillende wijzen verlopen. Er bestaan geen formele eisen voor het aanvraagproces in Nederland en er is ook geen Nederlandse overheidsinstelling die zich daar specifiek mee bezighoud. Wel kan de potentiële buitenlandse donateur, of tussenorganisatie eisen stellen aan de aanvrager, zoals het overleggen van een aanbevelingsbrief, een projectplan en/of een verklaring omtrent het gedrag (vog). Ook kan de aanvrager zelf besluiten om deze documenten te gebruiken voor het aanvragen van buitenlandse financiering. Het financieringsproces kan er met al deze documenten als volgt uitzien:
1. Om een aanvraag te doen heb je een aanbevelingsbrief nodig.97 Dit is volgens de heer Van der Blom echter niet verplicht.98 Deze aanbevelingsbrief kun je laten schrijven door iemand die in de Golfregio gezag geniet. Dat kan rechtstreeks, zoals een decaan van een Koeweitse universiteit die voor de alFitrah moskee een aanbevelingsbrief schreef, maar ook via een tussenorganisatie, zoals Stichting Waqf uit Eindhoven die voor de Al Houda-moskee in Geleen een aanbevelingsbrief schreef.99
2. Vervolgens is een vertaling nodig van het projectplan, de statuten en het koopcontract in de betreffende taal van het land waar je de aanvraag doet.
Deze vertaling kan vervolgens via een Nederlandse instantie, in het geval van statuten van een moskee bijvoorbeeld, door een notaris of de Kamer van Koophandel worden gelegaliseerd. Dat wil zeggen dat de formele echtheid van het stuk wordt bevestigd en niet zozeer ten aanzien van de juistheid van de inhoud van het stuk. Vervolgens worden die handtekening en stempel weer gelegaliseerd door een rechtbank in Nederland en legaliseert het Consulair Dienstencentrum (CDC) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de handtekening en stempel van de rechtbank.
Ook kan een verklaring omtrent het gedrag (vog) nodig zijn waaruit blijkt dat het justitiële verleden van natuurlijke personen (particulieren) of rechtspersonen (bedrijven/organisaties) geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Het is aan de aanvrager om daarbij een reden voor de vog te vermelden. Er bestaat geen aparte categorie voor waarin staat dat het een vog-aanvraag voor buitenlandse donaties betreft. De aanvrager kan dat desgewenst zelf in een vrij veld aangeven, maar dat hoeft niet. De vog kan worden aangevraagd via Justis, een onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De vog wordt in het Nederlands verstrekt met een korte Engelse vertaling.100
3. Met de vertaalde documenten kan vervolgens de daadwerkelijke aanvraag van het geld plaatsvinden. Dat kan bij een Ministerie van Religieuze Zaken of ambassade van een land, maar ook bij individuele liefdadigheidsorganisaties in de Golfregio of via Europese tussenorganisaties. In Saudi-Arabië is een hoge commissie ingesteld binnen de Saudische overheid die moet toezien op de hulpgelden van charitatieve organisaties. Aanvragen moeten lopen via de Saudische ambassades en er moet eerst door de ambassades met het betreffende gastland overlegd worden alvorens over te gaan tot financiering. Dit om witwassen en het financieren van gewelddadige groeperingen tegen te gaan.101
In Qatar en Koeweit staan veel liefdadigheidsorganisaties onder toezicht van de regering en vinden donaties alleen plaats met goedkeuring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Koeweit) of de regering (Qatar).102
4. De laatste stap is het daadwerkelijk ontvangen van het geld. Als het onder eindverantwoording van de regering gebeurt wordt het geld, volgens de regels daar, overgemaakt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het betreffende land (bijvoorbeeld Koeweit) dat vervolgens het geld overmaakt naar de ambassade van dat land in Nederland. De ambassade maakt vervolgens het geld over naar een notaris van de aanvrager of naar de aanvrager zelf.103
Uit onderzoek uit 2015 naar buitenlandse financiering aan islamitische instellingen in Nederland van onderzoeksbureau RAND Europe blijkt dat ook in landen waar wel wetten bestaan die de oprichting en de organisatie van liefdadigheidsinstellingen en stichtingen reguleren, transparantie achter blijft.104 Het is dan ook onduidelijk of de donerende liefdadigheidsinstellingen altijd aan de gestelde voorwaarden voldoen.
Uit het onderzoek van de commissie blijkt dat het voorkomt dat het geld rechtstreeks van de zakatcommissie of via de achterliggende donateur naar de instelling wordt overgemaakt. Geld van particulieren komt op allerlei manieren binnen.
Tevens blijkt uit het onderzoek dat de aanvragers zelf geen onderzoek doen naar de donateur. Die verantwoordelijkheid ligt volgens hen bij de regering of zakatcommissie waar zij onder meer het geld aanvragen. Onduidelijk is dan ook veelal wat de achtergrond is van de daadwerkelijke donateur. Uit het onderzoek blijkt verder dat het feitelijk overmaken op diverse manier gebeurt; cash geld, giraal, via moneytransfers en al dan niet via één of meerdere tussenpersonen of een notaris.105
De commissie heeft bij de casussen Stichting As-Soennah en Stichting alFitrah donaties uit Koeweit gezien die indirect danwel direct van als zodanig aangewezen liefdadigheidsinstellingen of particulieren kwamen. Ook heeft zij bij Stichting As-Soennah een specifieke goedkeuring door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Koeweit gezien, van de afdeling Opvolging en Coördinatie. In box 3 wordt de regelgeving over liefdadigheidsinstellingen in Koeweit beknopt weergegeven.
Box 3 – Regelgeving liefdadigheidsinstellingen Koeweit
In Koeweit bestaat regelgeving die het bestaan van liefdadigheidsinstellingen en hun activiteiten reguleert. Om fondsen te mogen werven in Koeweit dient een liefdadigheidsinstelling als zodanig aangewezen te zijn door het Ministerie van Sociale Zaken en Arbeid van Koeweit. Indien fondsen worden geworven voor buitenlandse organisaties, zijn deze onderworpen aan de goedkeuring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat onderzoekt of het gedoneerde geld niet terecht komt bij terroristische organisaties of organisaties die betrokken zijn bij criminele zaken.
Echter, voor landen in Europa geldt dat organisaties uit die landen een minder strikt controle regime kennen, omdat ervan wordt uitgegaan dat deze landen een goed controle regime hebben (zoals het aanvragen van een vog). Het is overigens ook de bedoeling dat regelmatig wordt gekeken of de donaties terecht zijn besteed. Het is de plicht van de liefdadigheidsinstelling om dit te doen. Deze moet een boekhouding bijhouden, waarin tevens wordt verantwoord waar donaties aan zijn besteed. Deze boekhouding kan gecontroleerd worden door het Ministerie van Sociale Zaken en Arbeid. Deze controles vinden niet stelselmatig plaats.106 Uit onderzoek van dat ministerie uit 2017 is ook gebleken dat 37% van de instellingen zich niet houdt aan de wet.107 Dit heeft geleid tot een wetsvoorstel tot aanpassing van de regelgeving, die een verdergaande regulering inhoudt. Het is onbekend wat de status van dat wetsvoorstel is op dit moment.
Bewust financieringsbeleid
Uit het onderzoek blijkt dat een aantal Golfstaten een bewust beleid voeren als het gaat om financiering van maatschappelijk en religieuze instellingen in het Westen. Volgens de heer Vidino en de heer Sandee, kijken donateurs bij het al dan niet toekennen van financiering naar de religieus-politieke visie en status van de aanvragende organisatie of persoon. Financiering vindt uitsluitend plaats aan die personen of organisaties die de religieus-politieke visie van de donateur aanhangen; er vindt dus een vorm van voorselectie plaats. Financiering zal daarmee de boodschap van de moskee niet veranderen, die is namelijk al gelijk aan de boodschap van de donateur, maar financiering zal deze boodschap wel verder professionaliseren en versterken. Ook de AIVD geeft aan dat Golfstaten salafistische organisaties van hun signatuur ondersteunen, zoals eerder beschreven in paragraaf 2.1.
De heer Vidino stelt in zijn position paper dat hoewel uitzonderingen altijd bestaan, de meeste buitenlandse donateurs zeer kritisch zijn en alleen geld doneren aan religieuze instellingen die dezelfde religieus-politieke visie aanhangen als zij. De heer Sandee zegt in het verhoor: «In Qatar heb je een organisatie, Qatar Charity, die bewust en alleen Moslimbroederschapsideologie stimuleert. Je hebt, in verkorting, het comité van Sheikh Eid Al Thani, dat alleen maar salafistische organisaties financiert. Je hebt hetzelfde in Koeweit, waar Revival of Islamic Heritage Society de salafisten financiert. In Koeweit heb je ook nog de Kuwaiti Joint Relief Committee en Lajnat Al-Da»wa al Islamia, die met name de Moslimbroederschap financiert».108
De heer Taheri zegt hierover:«Als ik naar de lijst kijk die Nieuwsuur heeft gebruikt, zie ik iets van geloof ik 30 of 25 moskeeën. En dat zijn niet allemaal moskeeën die op één lijn zitten of van één en dezelfde stroming zijn». En: «Die bijvoorbeeld verschillende wetscholen hanteren. Dus het is niet zo dat ze aan één specifieke stroming ... Dat zie ik niet op die lijst. Ik zie daar de namen van die moskeeën en die zijn heel divers».109
De reden om te financieren is volgens de heer Sandee niet alleen het verspreiden van islam. Voor sommige landen gaat het ook om politieke invloed: «Voor een land als Qatar en ook Turkije zit er ook een politieke reden achter om invloed uit te oefenen: een soort softpower via de moslimgemeenschappen die ze proberen te controleren. Daarmee proberen ze ook allerlei andere zaken die welgevallig voor hun land zijn... Een land als Qatar voert met name met Saudi-Arabië een interne strijd in de Golf. Het winnen van de publieke opinie, maar ook het op de achtergrond zachtjes beïnvloeden van Europese landen is voor Qatar van belang».110
De heer Vidino stelt in zijn position paper dat donateurs die de Broederschap ondersteunen, zoals de Qatar Charity, heel goed weten welke instellingen in Europa potentiële gelijkgestemde ontvangers zijn van hun geld, aangezien ze deel uitmaken van een informeel netwerk. Door de financiering worden deze instellingen in staat gesteld te opereren op een schaal die anders niet mogelijk zou zijn.111
Welke landen
Uit het vooronderzoek en de openbare verhoren blijken met name Golfstaten als Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Koeweit en Qatar een rol te spelen in financiering van maatschappelijke en religieuze instellingen. Daarnaast speelt Turkije een belangrijke rol bij de financiering van de Diyanet-imams.
Er zijn aanwijzingen dat financiering richting moskeeën vanuit Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten sinds circa 2012 is afgenomen.112 De reden daarvoor is dat beide landen de Moslimbroederschap tot terroristische organisatie hebben verklaard, waarmee ook de financiering en invloed stopte. Daarnaast zien de leiders in Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten dat politiek salafisme en de nog radicalere form van jihadisme een existentiële bedreiging vormen voor regerende families.113 De huidige kroonprins van Saudi-Arabië is van mening dat zijn land moet veranderen, moet moderniseren, aldus Sandee: «In dat geval past het ook niet meer om politieke islam en dat soort organisaties te blijven steunen, en al helemaal niet in het buitenland». Zo is de Saudische regering gestopt met de financiering van de Grote Moskee in Brussel.114
Volgens de heer Roscam Abbing is het beeld dat de informatie over de geldstromen vanuit Saudi-Arabië afnemen: «Volgens mij krijgen we [de Taskforce PG&BF] daar al langere tijd geen informatie meer over en wordt tegen ons gezegd dat het ook niet meer de bedoeling is dat die geldstromen er zijn. Dat er wel financiering uit Qatar komt, is ook mijn beeld. Turkije heb ik minder scherp in beeld».115 Daarnaast kan het zij dat Saudi-Arabië terughoudender is geworden om informatie over geldstromen te delen sinds is afgesproken om de informatie openbaar te maken.116 De heer Roscam Abbing geeft aan dat hoewel de informatie uit Saudi-Arabië over de geldstromen afneemt, dat niet hoeft te betekenen dat de geldstromen zelf afnemen, al vindt hij dat wel aannemelijk.117 De Verenigde Arabische Emiraten hebben geen concrete informatie gedeeld met het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de manier waarop Saudi-Arabië en Koeweit dat doen.118
Nu Saudi-Arabië en ook de Verenigde Arabische Emiraten zich lijken terug te trekken als belangrijke financiers van religieuze instellingen in Europa lijkt dit gat te worden opgevuld door Koeweit, Turkije en Qatar, volgens de heer Sandee. Turkije en Qatar zijn nauw naar elkaar toe gegroeid in de laatste paar jaar en steunen beiden de Moslimbroederschapsideologie.119 Sandee geeft in zijn position paper aan dat het «In Europa lijkt het erop dat Turkije naar de Turkse gemeenschappen in de verschillende landen ook de overige moslims in het Westen onder zijn patronage wil nemen».120
Praktijkvoorbeelden financieringsproces
Op de derde verhoordag geeft de heer Van der Blom, die betrokken was bij de financiering van de Blauwe Moskee in Amsterdam en Centrum De Middenweg in Rotterdam, weer hoe het financieringsproces in Koeweit en Qatar verloopt: «Dat varieert nogal, omdat de regels weleens worden aangepast. Maar in de hoofdlijn maak je een projectplan met wat je wil. Vervolgens zorg je dat alle benodigde papieren daarvoor in orde komen. Dat scheelt ook weer per land, maar er zijn ook flink wat overeenkomsten. Dat begint eigenlijk ... Het meest essentiële daarin is een verklaring van geen bezwaar. Dat betekent dat je een aanvraag doet bij het Ministerie van Justitie, waarin je aangeeft: namens deze stichting wil ik graag een financiering of een fondsenwerving starten; ik wil graag een verklaring van u hebben dat daar geen bezwaar op rust...(...) Nou dan krijg je een verklaring waarin dus staat: de volgende stichting heeft een aanvraag gedaan met betrekking tot fondsenwerving. In ons geval kwam daaruit: uit niets is gebleken dat er een belemmering is voor deze organisatie om fondsen te werven. (...) Daarna moet de verklaring ook beëdigd vertaald worden, zodat ze in het land – daar spreken ze natuurlijk geen Nederlands – kunnen vaststellen dat het een officieel document is van het Ministerie van Justitie in Nederland waarin staat dat er geen bezwaar rust op het fondsen verstrekken aan deze organisatie».121
Bovendien geeft hij aan dat de verklaring van geen bezwaar een soort vog is, dus een verklaring omtrent het gedrag voor een stichting of voor een vereniging. Een verklaring van geen bezwaar (VGB) wordt echter afgegeven door de Minister van Binnenlandse Zaken of de Minister van Defensie in het kader van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Het is een verklaring dat vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid geen bezwaar bestaat tegen vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door een bepaalde persoon. De commissie constateert dat het waarschijnlijk een reguliere vog betreft en geen VGB.122 Daarnaast merkt de commissie op dat een reguliere vog een verklaring is waaruit blijkt dat het justitiële verleden van een persoon geen bezwaar vormt voor het vullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Er bestaat voor buitenlandse financiering geen aparte aanvraagprocedure noch kent de vog aanvraag specifieke vragen voor buitenlandse financiering. Het doel van de aanvraag, indien dit wordt aangegeven, is enkel leidend voor het soort justitiële gegevens dat wordt geraadpleegd alvorens de vog wordt verleend. De vog geeft dus geen goedkeuring aan de aanvraag voor buitenlandse financiering.
De financiering van beide moskeeën is via vastgoedeigenaar Europe Trust Nederland verlopen (zie box 4). De heer Van der Blom: «Europe Trust Nederland is degene die de fondsen aanvraagt, dus die het project indient: wij willen deze moskee. Europe Trust Nederland wordt vervolgens alleen maar de vastgoedeigenaar, die dus ook de garantie is dat het pand dat wordt aangekocht, altijd zal worden gebruikt voor datgene waarvoor de financier het geld betaalt».123
Box 4 – Europe Trust Nederland
Europe Trust Nederland (ETN) is een Nederlandse stichting, oorspronkelijk onderdeel van Europe Trust in Markfield, Verenigd Koninkrijk, die islamitische gerelateerd vastgoed bezit. Daarnaast vraagt zij fondsen aan, dient zij projecten in om financiering te verkrijgen in het buitenland voor moskeeën.124 De ETN werd in 2006 opgericht door dezelfde personen die de Federatie Islamitische Organisaties Nederland (FION) hebben opgericht, die worden gezien als vertegenwoordiger van de Moslimbroederschapsideologie in Nederland.125 Hoewel in 2010 afscheid is genomen van de FION-bestuursleden in het bestuur, bestaat het bestuur nog steeds uit personen die gerelateerd kunnen worden aan de Moslimbroederschapsideologie. Zo is de voorzitter van het huidige ETN-bestuur Mutlaq al-Qarawi, een voormalige Koeweitse topambtenaar van het Ministerie van Religieuze Zaken en lid van de Koeweitse Moslimbroederschap en secretaris van de omstreden International Islamic Charitable Organization (IICO) in Koeweit. De heer van der Blom is secretaris en de heer Karimi penningmeester.126
De heer Van der Blom ontkende in het verhoor iedere relatie tussen hem en de Moslimbroederschapsideologie.127 ETN bezit in Nederland vier islamitische instellingen, die zij heeft aangekocht met behulp van financiering uit de Golfstaten: De Stichting Sociaal Cultureel Centrum in Nederland uit Den Haag (in 2008 gekocht voor 1,1 miljoen euro met behulp van financiering uit Koeweit); De Blauwe Moskee in Amsterdam (in 2010 opgericht met 2,3 miljoen euro van het Koeweitse Ministerie van Religieuze Zaken en circa € 400.000 uit Qatar); Stichting Rahma Relief in Rotterdam (in 2012 gekocht voor 1,3 miljoen euro, waarvan de helft is gefinancierd door Koeweitse donoren en de andere helft met geld van de Islamic Development Bank in Jiddah, Saudi-Arabië) aldus de heer Sandee.128 Tot slot is ETN eigenaar van Islamitisch Centrum De Middenweg in Rotterdam (in 2014 gekocht voor circa € 750.000 met behulp van Qatar Charity). De Middenweg wordt geleid door Europe Trust Nederland bestuurslid Van der Blom. Het centrum dient ook als het geregistreerde adres voor de Europe Trust Nederland.
De heer Van der Blom geeft aan dat hij voor Centrum De Middenweg via een goede vriend in april 2014 terecht is gekomen bij Qatar Charity, die vervolgens een dossier hebben aangemaakt: «Qatar Charity is de organisatie die al het papierwerk in orde maakt voor alles wat met charity te maken heeft in Qatar. Daar hebben we een dossier aangemaakt. Vervolgens krijg je een soort dossiernummer, waarmee je vervolgens naar zakenmensen kan gaan. Je kan ook naar een moskee gaan of noem maar op». Dat heeft geleidt tot een vijftigtal donoren die geld hebben gestort naar Qatar Charity, voor in totaal € 700.000 tot € 750.000. Dat bedrag is vervolgens volgens Van der Blom in één keer overgemaakt via de bank naar Europe Trust Nederland.129
De heer Sandee geeft in zijn verhoor aan hoe Qatar Charity te werk gaat: «Wat je over het algemeen ziet, met name bij Qatar Charity, is dat een groep een verzoek voor financiering instuurt. Qatar Charity maakt een voorselectie. Als het interessant genoeg is, worden er gesprekken gehouden en wordt het plan uitgewerkt. In dit geval wordt in Qatar bewust op de website van Qatar Charity een fondsenwerving gestart waarbij het geld door privépersonen wordt gedoneerd. Daarna, als het geld binnen is, wordt het voorgelegd aan de regering en wordt ja of nee gezegd. Als het ja is, gaat het naar het bewuste islamitische centrum». Daarbij geeft Sandee ook aan dat Qatar Charity nooit 100% financiert, «Je ziet vaak dat Qatar 60% of 70% geeft en dat [het Ministerie van Religieuze Zaken van] Koeweit inspringt». En: «Er lijkt dus ook een soort verdeling tussen twee landen te zijn». Het lijkt erop dat Qatar Charity dat in het geval van Centrum De Middenweg wel heeft gedaan, gezien het verhoor van de heer Van der Blom. De heer Sandee vindt het opvallend dat de financiering niet is gelopen via Qatar Charity in Londen, tegenwoordig Nectar Trust: «Daarin is de aanvraag van Centrum De Middenweg totaal verschillend van wat we zien in Frankrijk, Engeland, Duitsland en zelfs in Spanje en Italië. Daar komt het bijna allemaal via Qatar Charity in Londen». De heer Sandee zegt: «In dit geval zie je in beide landen, Qatar en Koeweit, dat er charitatieve organisaties zijn die onder eindverantwoording van de regering staan. Er gebeurt daadwerkelijk niets zonder dat het ministerie of, in Qatar, de regering het goedkeurt. In Qatar heb je een organisatie, Qatar Charity, die bewust en alleen Moslimbroederschapsideologie stimuleert».130
Volgens de heer Van der Blom zijn er naast de verplichte papieren verder geen voorwaarden verbonden aan de financiering. Wel is er in het begin een keer verantwoording afgelegd over de besteding van de gelden. De heer Van der Blom: «We hebben helemaal in het begin, om te laten zien dat je daadwerkelijk datgene hebt gedaan ... Bij het papierwerk van Qatar Charity mochten de sponsoren daarom vragen. Je laat een foto zien en legt vast dat het pand ook echt is gekocht, dat het echt is gedaan en zo draait zoals we hadden beloofd dat we het zouden gaan draaien. Daarna ben je helemaal klaar. Dan heb je niks meer te maken met Qatar Charity».131 De heer Sandee stelt echter in zijn position paper dat uit het Franse rapport over de zogenaamde Qatar Papers blijkt dat Centrum De Middenweg een jaarverslag stuurt naar Qatar Charity.132
De financiering van de Blauwe Moskee is uit Qatar en Koeweit afkomstig; Europe Trust Nederland had al een initieel bedrag van € 400.000 uit Qatar gekregen en daarnaast heeft de heer Van der Blom via contacten die hij heeft opgedaan bij bekeerlingenbijeenkomsten in Koeweit een financieringsaanvraag gedaan bij het Ministerie van religieuze zaken van Koeweit en al-Awqaf, een soort vastgoedorganisatie in Koeweit en gelieerd aan het ministerie. Het gaat volgens de heer Van der Blom om 2,3 miljoen euro in totaal.133 Opmerkelijk is dat het bedrag in 2012 door het Ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit in twee tranches is overgemaakt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Koeweit, dat het vervolgens heeft overgemaakt aan de ambassade van Koeweit in Nederland. Die heeft het bedrag vervolgens overgemaakt naar Europe Trust Nederland en Europe Trust Nederland heeft het bedrag overgemaakt aan woningbouwcorporatie de Alliantie.134 Volgens Van der Blom was er ook nog een notaris bij betrokken: «Wat ik zeg: in mijn herinnering is het naar de notaris gegaan en van de notaris is het naar de alliantie gegaan. Maar het kan ook zo zijn dat het van de notaris naar onze rekening ging, omdat wij het als kopende partij direct aan de alliantie moesten overmaken». Net als bij Centrum De Middenweg zijn er verder geen voorwaarden gesteld aan de financiering van de Blauwe Moskee, aldus de heer Van der Blom: «Europe Trust is de eigenaar en verder kunnen we volledig handelen hoe we willen».135 Zoals eerder aangegeven is het opvallend dat een jaar na de donatie, in 2013, Mutlaq al-Qarawi, een voormalige Koeweitse topambtenaar van het Ministerie van Religieuze Zaken de bestuursvoorzitter van ETN wordt. Al-Qarawi zou invloed uitoefenen op de stroming van de Blauwe Moskee, bijvoorbeeld door het oproepen tot werven van bekeerlingen (zie paragraaf 2.1).
De heer El Damanhoury geeft op de derde verhoordag weer hoe de Stichting Waqf (zie box 5), waar hij directeur van was, betrokken was bij de financiering van een pand in Rotterdam en een pand in Eindhoven.
Box 5 – De Stichting Waqf
Stichting Waqf is in 1989 in Eindhoven opgericht en vormt volgens de AIVD een onderafdeling van de Saudische missionaire organisatie Al-Waqf die vestigingen heeft in verschillende landen. Het hoofdkantoor is gevestigd in Riyad, Saudi-Arabië. De Stichting is volgens de NCTb een van de organisaties die geld ontvangen uit Saudi-Arabië.136 Volgens voormalig directeur El Damanhoury is – hoewel de bestuursleden en medeoprichters de Saudische nationaliteit hebben- de stichting in 1989 opgericht als «een 100% Nederlandse stichting» die de islam wil verspreiden in Nederland «door middel van het steunen en het oprichten van islamitische scholen in die tijd en tegelijkertijd het bouwen of steunen van een moskee in Eindhoven om de islam kenbaar te maken en een positieve sociale rol te spelen in de maatschappij».137 Zo is in 1989 bijvoorbeeld de Al-Fourkaan moskee door stichting Wafq opgericht. Daarnaast beheert zij de Stichting Moskee Al Mouahidine (Omar Ibn Khattab Moskee) in Helmond. Beide moskeeën staan bekend als moskeeën met een salafistische signatuur.138 Per 1 oktober 2018 valt Al-Fourkaan onder het bestuur van Stichting Alabraar. Stichting Wafq bestaat alleen nog als een onroerendgoedeigenaar en is in die hoedanigheid nog eigenaar van het pand.139
De aanvragen voor financiering van het pand in Rotterdam en Eindhoven waren niet bedoeld voor het oprichten en ondersteunen van moskeeën, maar als investeringen, als beleggingen. Beide panden zijn gefinancierd met geld uit Qatar, van Eid Charity. De oprichter van Eid Charity is de Qatarees Abd al-Rahman, die op de sanctielijst van de Verenigde Naties staat omdat hij miljoenen zou hebben doorgesluisd naar terreurorganisatie Al Qaida in Syrië en Irak.140
De heer El Damanhoury geeft aan dat dergelijke investeringen of beleggingen worden gebruikt om er inkomsten uit te genereren zodat charity-activiteiten kunnen worden gefinancierd. De winst die gemaakt wordt komt ten goede aan de activiteiten van de Stichting, aldus El Damanhoury.141 Dat past volgens de heer El Damanhoury binnen de gedachte achter de zakat: «Maar het principe als je een trust hebt of een charity, is dat je dat geld moet kunnen investeren om inkomen te creëren om je charityactiviteiten te kunnen financieren. Dus er is niks op tegen als charityorganisatie om een investeringspand of een aandelenportefeuille te hebben om inkomen uit te halen voor je gewone activiteiten. Dus de winst die gemaakt is, komt niet in de zak van een persoon of van de donateur, die gaat terug naar de stichting zelf. Dus het is niet tegenstrijdig; het past er precies in».142 De heer Taheri van As-Soennah geeft op de vraag of het de bedoeling is om te beleggen met geld aan dat ieder proces anders is en dat er bij hen geen sprake van beleggen is geweest. Het pand dat zij hadden aangekocht aan de Radarstraat is nu onrendabel en staat daarom te koop en zij bepalen wat er met de opbrengst wordt gedaan. Met deze opbrengsten zullen activiteiten binnen de eigen stichting worden gerealiseerd en zal het geld binnen de Holding blijven, aldus de heer Taheri.143
De heer Salam, voorzitter van Stichting alFitrah geeft op dit aspect op de vijfde verhoordag aan dat er zoiets is als «slim investeren»: «Wanneer je een geldbedrag krijgt voor een goed doel, kun je slim investeren voor dát goede doel. Hoe doe je dat? Dat doe je door onder andere een commercieel project op te zetten waarmee dat commerciële project ook dat doel gaat financieren. Het commerciële project is dan commercieel, maar uiteindelijk is het doel niet commercieel, niet gewoon pure winst, maar pure winst om weer terug te geven aan dat doel. Daarmee blijft dat doel dus overeind. Dus heel simpel. Bijvoorbeeld een moskee die een winkeltje heeft. Winkeltje is koop-verkoop. Winstoogmerk. Maar alles wat er aan winst binnenkomt in dat winkeltje, wordt weer in de moskee gezet. Dat is slim investeren».144
In november 2016 kocht de Al-Fourkaan moskee, waarin de Stichting Waqf huist, in Eindhoven vlakbij de moskee voor € 620.000 een pand in Eindhoven om als opslagplaats te verhuren en later mogelijk te herontwikkelen tot appartementen of iets dergelijks. Het zou gebruikt worden om operationele kosten te dekken en om de Al-Fourkaan moskee en Stichting Al Waqf lokaal financieel zelfstandig te maken, aldus de heer El Damanhoury. De financierder was Eid Charity uit Qatar.
In juli 2016 kocht de Al Nour Foundation uit Duitsland, onderdeel van Eid Charity, een schoolpand in Rotterdam als investeringsobject voor € 1,7 miljoen waar zij financieel rendement uit konden halen. Daarbij was de heer El Damanhoury betrokken als beleggingsadviseur voor de Al Nour Foundation. Hijzelf kreeg er niks voor betaald: «Nee, dat was gewoon een onderdeel van mijn werk. Ik kreeg er niks voor, want ik doe dat ook voor het hiernamaals. Het was gewoon een activiteit die uiteindelijk ten goede komt van de maatschappij. Ik vind dus dat dit voor mij als moslim mijn taak is».
Er waren geen voorwaarden aan de donatie verbonden, volgens de heer El Damanhoury. Hij geeft aan dat het puur te doen was om de investering en het rendement. Het pand van 1,7 miljoen euro is nu 4 miljoen euro waard, aldus de heer El Damanhoury.
De heer El Damanhoury zegt: «Je maakt een voorstel voor je project. Als je je als organisatie al van tevoren daar hebt geregistreerd, word je gecheckt vanuit de veiligheid om te kijken dat je geen slechte naam hebt en geen slechte dingen doet. Dan mag je je project presenteren. Pas als ze het ermee eens zijn, mogen ze gaan «markten». Hij is vervolgens naar Qatar afgereisd en heeft aan tien of twaalf personen het project gepresenteerd. Onder hen waren potentiele donateurs en Eid Charity. Uiteindelijk hebben twee personen gedoneerd via Eid Charity voor het investeringsproject. En vervolgens is het geld overgemaakt naar de notaris van de Al Nour Foundation. Volgens El Damanhoury gaat alles rechtstreeks vanuit het buitenland naar de rekening van de notaris.
Het pand zou volgens de heer El Damanhoury in eerste instantie binnen het huidige bestemmingsplan gebruikt gaan worden voor sociale activiteiten en gezondheidsactiviteiten. Het was niet bedoeld om er een islamitisch opleidingsinstituut te stichten, zoals de media schreven. Als de activiteit veranderd zou worden, zou er een aanvraag worden ingediend bij de gemeente om het bestemmingsplan aan te passen, zodat commerciële activiteiten mogelijk werden, zoals het bouwen van appartementen of huizen. De plannen met het pand zijn tevens beschreven in een officiële brief aan de gemeente Rotterdam, aldus de heer El Damanhoury. Ook is er een gesprek geweest met de burgemeester over de zorgen die er leefden in de omgeving en bij de gemeente. Die zorgen leken te zijn weggenomen, maar vervolgens is de burgemeester van Rotterdam, de heer Aboutaleb, met een delegatie van zes personen naar Qatar gegaan om de mensen daar onder druk te zetten om het gebouw te verkopen, aldus de heer El Damanhoury. Volgens hem mocht het gebouw niet in handen komen van moslims: «Het moet per se naar een niet-moslim gaan. Dat is wat er gezegd is».145
De Al Nour Foundation (El Damanhoury) heeft vervolgens het pand begin 2017 verkocht aan het Zwitserse bedrijf Unicor International, maar deze verkoop is tegengehouden door de gemeente Rotterdam, omdat Unicor banden zou hebben met een salafistische organisatie, waardoor de verkoop «ongewenst en onverantwoord» werd geacht. Dat leidde tot een rechtszaak, waarin in mei 2019 uitspraak is gedaan. De Al Nour Foundation werd veroordeeld tot het betalen van € 500.000 aan Unicor, vanwege het niet nakomen van het koopcontract. Het pand blijkt in 2019 nog steeds op naam van de Al Nour Foundation te staan. Unicor International heeft beslag laten leggen op de panden en kon zo executieverkoop afdwingen.146
De betaler bepaalt?
De heer Sandee, terreurdeskundige, de heer El Boujoufi, vicevoorzitter CMO en mevrouw Harzi, penningmeester van de Al Wasatia moskee, gaven op de eerste, respectievelijk tweede verhoordag aan dat «de betaler bepaalt». Als de financier ook zeggenschap heeft in de moskee, zal deze ook invloed uitoefenen op welke richting de moskee opgaat, welke signatuur, maar ook op de komst van gastsprekers, op lessen die gegeven worden en in lesmateriaal dat uit bepaalde landen komt en vertaald wordt.147
De commissie heeft in haar onderzoek drie vormen gezien van het principe «de betaler bepaalt»:
– invloed vooraf, door uitsluitend die religieus-politieke visie te financieren die je als financier zelf aanhangt;
– invloed via zeggenschap door deelname aan het bestuur, zoals bij de Essalam Moskee, of het sturen van predikers en lesmateriaal, zoals de imams van de Diyanetmoskeeën uit Turkije;
– invloed door overname van de moskee, zoals in de Al Houda-moskee.
Invloed vooraf
Zoals eerder beschreven stelt de heer Vidino in zijn paper dat er alleen wordt gedoneerd aan diegene die dezelfde religieus-politieke visie aanhangt als de donateur.148 In dat geval is er vooraf al sprake van de «betaler die bepaalt», namelijk welke religieus-politieke visie ondersteund wordt en welke niet. Hierdoor wordt de boodschap versterkt en geprofessionaliseerd. Dit lijkt bij de casus Stichting alFitrah een rol te spelen (zie paragraaf 3.2).
De heer El Boujoufi stelt dat het principe van de betaler bepaalt bij het overgrote deel van de moskeeën niet geldt, maar dat het bij een deel van de moskeeën, ook als is het een klein deel, wel kan gelden: «Ook bij die kleine moskeeën denk ik dat het niet bij iedereen aanwezig is. Maar ik denk wel dat mensen die er een bepaald profijt van hebben, laten zien... Die praten gewoon naar de mond van anderen».149
Invloed via zeggenschap
Invloed via zeggenschap verloopt door deelname aan het bestuur, zoals bij de Essalam Moskee (zie hieronder). Een ander voorbeeld is het sturen van predikers en lesmateriaal, zoals de imams van de Diyanetmoskeeën uit Turkije (zie paragraaf 3.3).
De heer Van der Blom geeft op de derde dag een voorbeeld van donateurs die in het bestuur zaten van de Essalam Moskee in Rotterdam. Daar was volgens hem geen sprake van invloed, maar zelfs van volledige zeggenschap. Deze moskee is gefinancierd door de Al Maktoum Foundation, verbonden aan het koningshuis van Dubai, de Verenigde Arabische Emiraten, en er zaten bestuursleden van de Maktoum Foundation uit Dublin in het bestuur die het voor het zeggen hadden: «Zij namen het personeel aan, zij betaalden het personeel, zij betaalden de rekeningen. Alles daarbij was in hun beheer».150 De maandelijkse exploitatiekosten – onderhoud, salarissen personeel en stookkosten – bedroegen ongeveer € 40.000. De Al Maktoum Foundation heeft de moskee in totaal (pand en maandelijkse exploitatiekosten) met circa 8 miljoen euro gefinancierd.151
Hoewel er in het begin nog drie lokale Marokkaanse bestuurders in het bestuur zaten, werden de verhoudingen scheef toen een van die drie overleed en die plek niet werd opgevuld. De Rotterdamse bestuursleden, die sindsdien in de minderheid waren, eisten meer Rotterdammers in het bestuur uit angst dat hun lokale Marokkaanse identiteit verloren zou gaan. In datzelfde jaar, 2014, werd Van der Blom adjunct-directeur. Begin 2015 kregen de lokale Marokkaanse bestuurders een concept in handen van een voorgenomen statutenwijziging waarmee de Arabische geldschieters blijkbaar nog meer invloed kregen en begonnen ze een rechtszaak. Volgens de Rotterdammers probeerde Al-Maktoum via het bestuur de Marokkaanse gelovigen te beïnvloeden om de door hun voorgestane beleving van het salafisme over te nemen.152
De Al Maktoum Foundation had volgens Van der Blom in het begin geen zeggenschap over de activiteiten: «Het volledige zeggenschap over alle activiteiten die daar plaatsvonden... Wij als lokale personen – dus ik, Azzedine, imam Elforkani, dus een team van imams en de andere staf – zouden volledig bepalen wat er aan activiteiten zou plaatsvinden».153 Na drieënhalf jaar werd dit anders. Toen mocht de heer Elforkani niet meer preken van de Irakees Nooh al-Kaddo, die aan het hoofd van de Europese tak van de Al Maktoum Foundation staat in Dublin en gelieerd is aan de Moslimbroederschap: hij had diverse functies bij de Federation of Islamic Organizations in Europe, de Europese koepelorganisatie van Moslimbroeders.
Eerder in 2017 kwam al een preek van Elforkani te vervallen omdat Al-Kaddo op het laatste moment imam Hussein Halawa uit Ierland liet overvliegen. Deze Ierse imam is eveneens gelieerd aan de Moslimbroederschap.154 De heer Van der Blom wilde vervolgens om de tafel met Al-Kaddo, want «Ik kon me er niet bij neerleggen. Ik zou nooit accepteren dat iemand, zonder daar een hele goede reden voor te hebben, vanuit Dublin bepaalt dat ik hier een imam niet mag laten preken».155
Dat gesprek is er volgens hem nooit geweest en uiteindelijk is, vlak na de rechtszaak met de lokale gemeenschap, het Nederlandse personeel van de moskee, inclusief Van der Blom, ontslagen door de Al Maktoum Foundation en de financiering gestopt.156
Eind 2017 oordeelde de Rechtbank Rotterdam dat statuten van Stichting Gemeenschap Essalam Moskee op een niet-rechtsgeldige wijze waren gewijzigd. Het voltallige destijds zittende bestuur bleek aldus onbevoegd. Eind 2018 benoemde de Rechtbank een nieuw bestuur van in totaal acht personen, allen afkomstig uit Rotterdam-Zuid. De rechtbank doet daarmee recht aan de oprichtingsstatuten van Stichting Gemeenschap Essalam Moskee.157
Een ander voorbeeld is te zien bij de Blauwe Moskee, waar Stichting Europe Trust Nederland (ETN) de eigenaar van is. Zoals eerder aangegeven is het opvallend dat een jaar na de donatie, in 2013, Mutlaq al-Qarawi, een voormalige Koeweitse topambtenaar van het Ministerie van Religieuze Zaken de bestuursvoorzitter van ETN wordt. Al-Qarawi zou invloed uitoefenen op de stroming van de Blauwe Moskee, bijvoorbeeld door het oproepen tot werven van bekeerlingen (zie paragraaf 2.1).
Invloed door overname van de moskee
Salafistische aanjagers proberen door bestuursovername meer zeggenschap te krijgen in sommige moskeeën en druk uit te oefenen om mee te gaan in het salafistische gedachtengoed. Een treffend voorbeeld hiervan is de casus van de Al Houda-moskee in Geleen. De jongeren namen in deze moskee de macht over en begonnen een hetze tegen de oorspronkelijke moskeebezoekers.
Mevrouw Harzi vertelt op de tweede dag dat bij de Al Houda-moskee na het verkrijgen van financiering uit de Golfstaten een meer conservatief-orthodoxe vorm van de Islam gepropageerd werd dan voorheen het geval was. Dit heeft tot spanningen in de geloofsgemeenschap geleid (zie verder paragraaf 2.3).158
Ander getuigen van moskeeën of organisaties die de commissie heeft verhoord, de heer El Damanhoury, voormalig directeur Stichting Waqf, de heer Taheri, oud-voorzitter van de As-Soennah moskee en de heer Salam, bestuursvoorzitter en geestelijk leider van Stichting alFitrah ontkennen dat met buitenlandse financiering ook invloed meekwam. Zo zegt El Damanhoury in zijn position paper «De gedachte dat zo’n gift bedoeld is om de koers van de ontvanger te bepalen, staat haaks op het islamitische recht». En op de derde verhoordag zegt hij: «Nog nooit meegemaakt dat iemand zegt: zo moet je het beleid uitvoeren, omdat ik geld geef».159
De heer Taheri zegt op de vierde verhoordag over het principe «de betaler bepaalt»: «Absoluut niet waar». En: «Als het gaat om de Stichting As-Soennah: in mijn aanwezigheid als voorzitter is dat nooit het geval geweest».160 Hoewel er diverse malen geld uit Koeweit is ontvangen, zijn daar volgens hem op geen enkele manier voorwaarden aan verbonden, door bijvoorbeeld een bepaalde gastprediker toe te laten: «Ik kan u daar een goed voorbeeld van geven. Een van de mensen die een soort bemiddelaar van ons is geweest, hebben wij leren kennen voordat wij ook maar enige cent uit Koeweit hadden gekregen. Dus ik denk dat dat wel voor zich spreekt». En: «De desbetreffende man was de jaren daarvoor al bij ons als gastspreker geweest tijdens de Arabischtalige conferenties. Daarna is pas het idee ontstaan om gelden aan te vragen in Koeweit. Dus van enige invloed... Absoluut niet, nee».161
In de casus As-Soennah heeft de commissie gezien dat in de jaren dat er bij As-Soennah financiering uit Koeweit kwam, er naast de betreffende bemiddelaar ook predikers uit dat land kwamen, waaronder predikers met ideeën die op gespannen voet staan met Nederlandse grondrechten.
De heer Salam geeft aan dat de financier als enige voorwaarde had dat het geld gebruikt zou worden voor het afgesproken doel, zoals voor de moskee of voor wat zij als stichting goedvinden dat het daarin geïnvesteerd wordt: «Zolang dat aan de orde is, zolang het dus niet weggegeven wordt op een commerciële wijze, is er niks aan de hand». Ook geeft de heer Salam aan dat hij zelf een voorwaarde stelde aan de financier: «Ik heb gezegd: ik ga alleen geld accepteren van jullie met de voorwaarde dat jullie geen enkele inhoudelijke voorwaarde hebben».162
In de casus Stichting alFitrah heeft de commissie gezien dat telkens voordat een donatie werd overgemaakt door de International Islamic Charity Organisation, dezelfde persoon uit Koeweit als gast naar alFitrah kwam en dat daarna geld werd overgemaakt. Deze persoon, de heer Alotaibi, werd als prediker uitgenodigd voor conferenties bij alFitrah.163 Vermoedelijk is hij gelieerd aan het Zakat House. Hierbij wordt opgemerkt dat de heer Alotaibi in Ierland in opspraak is geraakt wegens vermeend extremistisch gedachtegoed.164 Het is des te meer opvallend dat in 2016 een vastgoedinvesterings-bedrijf is opgericht, waarbij het de bedoeling was dat de heer Alotaibi aandeelhouder zou worden en de heer Salam directeur. Het is onduidelijk waarom dit geen doorgang heeft gevonden, maar waarschijnlijk heeft de inval van de FIOD hierin een rol gespeeld.
Bij de casus Islamitische Stichting Nederland ligt het anders. Daar zijn de imams die prediken in ISN-moskeeën in Nederland en de voorzitter van ISN die ook een imam is, in dienst van Turkije en worden dus betaald door Turkije. Imams worden uitgezonden naar Nederland om diensten te verrichten voor een ISN-moskee hier in Nederland. Op die manier kan de Turkse zienswijze, die volgens de heer Zürcher steeds meer anti-westers is, worden verspreid via onder meer ISN-moskeeën.165
Transparantie
De commissie heeft een gebrek aan transparantie op drie vlakken gezien:
– ontbreken van financiële verantwoording;
– ontbreken van transparantie over de afkomst van het geld;
– ontbreken van transparantie over het doel van de financiering.
Ontbreken van financiële verantwoording
De Nederlandse overheid heeft beperkt inzicht in de financiën van maatschappelijke en religieuze instellingen in Nederland en in het buitenland, zoals de Golfstaten.
De heer Rijssenbeek, voormalig projectleider van het programma «FEC- terrorisme financiering» binnen het samenwerkingverband van het Financieel Expertise Centrum, geeft in zijn verhoor aan dat er nauwelijks zicht is op de financiën van met name stichtingen omdat zij nauwelijks een administratieplicht hebben: «Stichtingen hebben geen leden, geen aandeelhouders, geen two-tier-boardstructuur en ze hebben ook eigenlijk nauwelijks een administratieplicht, tenzij ze een zogenaamde anbistatus hebben, de status van algemeen nut beogende instelling. De stichtingen die in onze netwerken zichtbaar werden, hadden over het algemeen die status niet. Dat betekent dat er eigenlijk nauwelijks zicht was op de financiën van de stichtingen die bij ons zichtbaar werden en die wij in relatie konden brengen met netwerken waar ook subjecten in zaten die wij in verband konden brengen met terrorisme. Die transparantie daar heeft ons dus wel parten gespeeld».166
Wanneer een anbistatus (zie box 6) van een stichting wordt ingetrokken door de Belastingdienst krijgt het FEC daar alleen automatisch een bericht van als deze stichting op dat moment wordt onderzocht: «Op het moment dat wij een bepaalde stichting hebben uitgevraagd, dus op het moment dat wij tegen onze FEC-partners hebben gezegd dat we graag alle geldstromen rondom een stichting in beeld willen krijgen, en de Belastingdienst heeft op enig moment die anbistatus ontnomen en dat moment valt binnen de wettelijke bewaartermijn zodat die informatie bij de Belastingdienst aanwezig is en het valt ook nog binnen de uitgevraagde termijn van informatie die wij graag zouden willen ontvangen, zullen wij die informatie ontvangen».167
Box 6 – Algemeen nut beogende instelling (Anbi)
Maatschappelijke en religieuze instellingen die de status van een algemeen nut beogende instelling (anbi) hebben, genieten fiscale voordelen. In ruil daarvoor moet 90% procent van alle uitgaven ten goede komen aan de doelstelling van de organisatie en dus het «algemeen nut» dienen en moeten anbi’s bijvoorbeeld verplicht hun financiële gegevens online te publiceren. Stichtingen zonder anbistatus hebben naast het opstellen van een jaarrekening nauwelijks financiële verplichtingen. Uit onderzoek blijkt echter, dat ook de maatschappelijke en religieuze instellingen met een anbistatus (circa 43.000) weinig transparant zijn over hun financiën. Zo bleek bijna de helft (48%) van de onderzochte instellingen met een anbistatus niet te voldoen aan de online publicatieplicht. Bovendien hadden ruim 1.500 stichtingen een ongeldige of onbereikbare website, waardoor de toezichthouder, de Belastingdienst, de publicatieplicht niet kan controleren. Dat toezicht vanuit de Belastingdienst op maatschappelijke en religieuze instellingen met een Anbistatus is beperkt: het ANBI-team van de Belastingdienst telt 45 medewerkers.168
Omdat stichtingen zonder anbistatus naast het opstellen van een jaarrekening nauwelijks financiële verplichtingen hebben is het voor stichtingen soms een bewuste keuze om geen anbi-status te hebben of aan te vragen.
Ook in het buitenland blijft transparantie van maatschappelijke en religieuze instellingen achter, zoals al bleek uit het eerder genoemde onderzoek naar buitenlandse financiering van moskeeën van RAND Europe. Over het algemeen is er weinig transparantie over de uitgaven van liefdadigheidsinstellingen in de Golfstaten, Turkije en Marokko. Er blijkt weinig regelgeving te zijn die internationale donaties reguleert. In die landen, zoals Saudi-Arabië of de Verenigde Arabische Emiraten, waar wel wetten bestaan die de oprichting en de organisatie van maatschappelijke instellingen en stichtingen reguleren, blijft transparantie achter.169
De diverse casussen uit de verhoordagen geven eenzelfde beeld: vrijwel alle stichtingen die de revue zijn gepasseerd blijken weinig transparant over hun financiën. Zo gaf de heer Van der Blom aan dat de Blauwe Moskee geen anbistatus heeft en ook geen jaarrekening of jaarverslag. Centrum De Middenweg had van 30 juni 2014 tot 31 december 2016 een anbistatus, maar daar is het bestuur mee gestopt omdat er geen behoefte onder de leden meer was. Maar volgens de heer Van der Blom zijn Stichting Centrum De Middenweg en de Stichting Blauwe Moskee wel open en toegankelijk: «Het bestuur is op de hoogte van de kosten. Zij zijn belanghebbend daarin. Voor de rest zijn er geen belanghebbenden die daar zicht op hoeven te hebben of moeten hebben». En «Kijk, veel moskeeën hebben een vereniging. Dan moet je naar je leden. Die zijn belanghebbend. Voor je leden moet je publiceren wat je wel en niet doet. Zij betalen ook contributie. De enige belanghebbenden bij ons zijn uiteindelijk de bestuurders van de stichting. Zij zijn volledig op de hoogte van de financiën en van wat er gebeurt. Zij worden volledig op de hoogte gehouden. Dus dan ben je volledig open en transparant naar degenen die belanghebbend zijn».170 De Blauwe Moskee heeft in 2013 wel een factsheet over haar ontstaansgeschiedenis en financiën op haar website gepubliceerd naar aanleiding van mediaberichten waarin werd gesuggereerd dat de moskee wordt beïnvloed vanuit Koeweit.171 Intussen is die factsheet verwijderd van de website.
Ook Stichting As-Soennah en Stichting alFitrah zijn weinig transparant in hun financiën. Zo is er geen financiële- of verantwoordingsinformatie te vinden op hun websites. Stichting As-Soennah had wel een anbistatus maar die is door de Belastingdienst op 2 juli 2018 ingetrokken naar aanleiding van de Nieuwsuuruitzending uit 2018. Desondanks wordt op de website vermeld dat zij nog steeds een Anbistatus hebben.172 De heer Taheri geeft in zijn verhoor aan dat As-Soennah open en transparant is, dat de Stichting niets te verbergen heeft, maar hij wist niet meer zeker of de jaarstukken openbaar zijn gemaakt. De heer Salam, bestuursvoorzitter van alFitrah, geeft in zijn verhoor aan dat hij een mondeling jaarverslag maakt en geen stukken deponeert bij de Kamer van Koophandel omdat dat wettelijk niet hoeft, zonder anbistatus.
Over de Islamitische Stichting Nederland is wel verantwoordingsinformatie te vinden op haar website. Stichting ISN heeft wel een anbistatus en publiceert haar jaarverslag op de website. Echter, in die jaarverslagen is nauwelijks financiële informatie opgenomen. De heer Türkmen geeft in zijn verhoor aan dat ISN in alle opzichten een transparante organisatie is en dat alle informatie is terug te vinden op haar website (zie voor nadere toelichting op de drie casussen hoofdstuk 3).
Ontbreken van transparantie over de afkomst van het geld
Golfstaten hebben bovendien geen verplichting om informatie over aanvragen te delen. Dat gebeurt alleen vrijwillig, via het diplomatieke verkeer.
Uit die onderzochte casussen blijkt tevens dat het lastig is om een volledig beeld te krijgen van de buitenlandse donaties en de herkomst van die gelden. Bovendien sluit de informatie over aanvragen en donaties die het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangt, niet altijd aan op de informatie van de stichtingen (zie de tabellen 1 en 2 in paragraaf 3.1 en 3.2). Ook blijken aanvragers zelf geen onderzoek te doen naar de donateur. Die verantwoordelijkheid ligt volgens hen bij de regering of zakatcommissie waar zij onder meer het geld aanvragen. Onduidelijk is dan ook veelal wat de achtergrond is van de daadwerkelijke donateur. De stichtingen zijn daartoe ook niet verplicht, al hebben ze wel een medewerkingsplicht tegenover bijvoorbeeld banken om inzicht te geven in hun financieën als zij daarom vragen in het kader van de uitvoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Zo werd bij de casus Stichting As-Soennah pas onderzoek gedaan naar de donateur toen er berichten in de media verschenen over een mogelijke link met een omstreden oranisatie. In de casus Stichting As-Soennah zagen we dat ING via klantmonitoring informatie opvroeg over onder meer de achtergrond van donateurs maar dat de Stichting de informatie niet volledig leverde en blijkbaar naar aanleiding van die vraag ook geen aanvullend onderzoek heeft gedaan (zie ook paragraaf 3.1).
Ontbreken van transparantie over het doel van de financiering
Donaties komen niet altijd rechtstreeks ten goede aan de activiteiten van de moskee. Op zijn minst is het moeilijk traceerbaar of de donaties wel worden uitgegeven aan het doel waarvoor ze bestemd zijn. Zoals eerder beschreven wordt er belegd met zakatgeld om inkomsten te genereren waarmee activiteiten kunnen worden gefinancierd.
Het is opvallend dat Stichting As-Soennah en Stichting alFitrah een ingewikkelde organisatiestructuur hebben, met meerdere activiteiten en organisaties op hetzelfde adres. Zo bestaat As-Soennah uit drie organisaties en alFitrah uit zes organisaties op hetzelfde adres en daarnaast nog een Centrum voor Opvoeding en Educatie (Stichting Co & Edu) in Den Haag. Een deel van die organisaties lijkt inactief. Stichting As-Soennah ontplooit naast religieuze ook commerciële activiteiten, zoals de verhuur van vakantiehuizen, opslagruimten en garageboxen. Bij de Stichting As-Soennah blijkt uit de verstrekte jaarstukken dat er naast een bestemmingsreserve voor het gebouw van 1,9 miljoen euro een grote algemene reserve van 4 miljoen euro is, waarvan onduidelijk is hoe deze tot stand is gekomen. De buitenlandse financiering werd bij beide organisaties onder meer gebruikt voor de aankoop van een pand. In het geval van As-Soennah hebben de tussenpersonen daarmee 9 ton verdiend in een ingewikkelde verkoopconstructie (ABC-constructie). Bij alFitrah is het onduidelijk of het geld alleen voor het pand gebruikt is (zie voor nadere toelichting op de drie casussen hoofdstuk 3).
Versterken transparantie Golfstaten
Behalve binnenlandse maatregelen om ongewenste beïnvloeding tegen te gaan, zet het kabinet ook intensief diplomatieke middelen in. Het kabinet heeft de afgelopen jaren de diplomatieke inzet geïntensiveerd om verdere transparantie te verkrijgen rondom geldstromen vanuit de Golfstaten.
Zo informeren Saudi-Arabië en Koeweit het Ministerie van Buitenlandse Zaken danwel de Nederlandse ambassades in betreffende landen vrijwillig sinds 2010 respectievelijk 2013 over organisaties die in deze landen via officiële overheidsinstellingen verzoeken ontvangen om religieuze instellingen in Nederland te financieren. Dit doen zij op ad-hoc basis. Deze informatieverstrekking verloopt via het diplomatieke verkeer,notes verbales, en is daarmee vertrouwelijk. Wel werd deze informatie in de meeste gevallen gedeeld met de AIVD. Ook de overheden van de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar zijn verzocht om transparantie. Deze landen hebben geen concrete informatie gedeeld met het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de manier waarop Saudi-Arabië en Koeweit dat doen.173
Tijdens twee reizen van een speciaal gezant namens de Minister van Buitenlandse Zaken in het najaar 2016 is voor het eerst getracht de afspraken over transparantie te formaliseren. De aanvullende afspraken die de Minister van Buitenlandse Zaken met Golfstaten, zoals Koeweit en Saudi-Arabië maakt, hebben als doel om meer en betere informatie te krijgen, waaronder informatie over de omvang en het bestedingsdoel van de financieringsstroom. De ambassades in de regio hebben zeer frequent contacten met zowel de overheid als organisaties waarvan financiering afkomstig is. Dit heeft onder meer geresulteerd in mondelinge toezeggingen dat Saudi-Arabië, Koeweit, de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar geen goedkeuring geven voor financiering zonder dat Nederland op de hoogte is.174
Informatiedeling Tweede Kamer
Zoals aangegeven is de informatie uit het diplomatieke verkeer via notes verbales vertrouwelijk. In eerste instantie is deze informatie dan ook niet met de Tweede Kamer gedeeld omdat openbaarmaking de vrijwillige deling door betrokken landen in gevaar zou brengen. Gaandeweg, met de groei van de internationale en nationale zorgen omtrent buitenlandse financiering in het algemeen en financiering van salafistische instellingen in het bijzonder, is in februari 2016 afgesproken om de van Saudi-Arabië en Koeweit ontvangen (onvolledige) informatie breder te gaan delen, zoals met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en andere relevante overheidsorganisaties en diensten, de NCTV, AIVD en de FIU, partijen die in 2019 onderdeel gingen uitmaken van de Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering.175
Het kabinet heeft tegen de achtergrond van de wens van de Tweede Kamer om nadere informatie de Tweede Kamer op 6 juli 2016 en op 7 november 2016 alsnog vertrouwelijk geïnformeerd.176
In april 2018 zijn in uitzendingen van Nieuwsuur en NRC-artikelen «geheime lijsten» van financiering van moskeeën uit «onvrije» Golfstaten onthuld. Uit dat onderzoek is gebleken dat tweederde van de gemeenten met een moskee op de betreffende lijst aangaf dat de informatie over buitenlandse financiering niet is gedeeld. Daarnaast is naar voren gekomen dat zeker 30 moskeeën geld hadden aangevraagd en/of ontvangen uit de Golfstaten. Het ging om bedragen variërend van een kleine € 10.000 tot enkele miljoenen euro’s.177
Dit onderzoek was mede aanleiding voor het plenaire debat van 30 mei 2018 over ongewenste buitenlandse financiering. De Tweede Kamer gaf daarin aan dat zij deze informatie in het vervolg niet vertrouwelijk wenste te ontvangen, maar openbaar. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze informatie uiteindelijk, na toestemming van de Saudische en Koeweitse Minister van Buitenlandse Zaken, op 19 juni 2018 naar de Kamer gestuurd.178 De Minister gaf in die brief ook aan dat hij alle informatie die hij in de toekomst nog zal ontvangen zo snel mogelijk beschikbaar zal stellen aan SZW, dat de informatie aan gemeenten zal doen toekomen en tevens openbaar met de Kamer zal delen. Hiermee gaf hij tevens uitvoering aan de motie van de leden Karabulut en Segers van 30 mei 2018.179 Daarbij tekende hij wel aan dat sinds 2016 de hoeveelheid informatie over nieuwe financieringsaanvragen van Nederlandse organisaties, die zijn ministerie langs diplomatieke weg heeft ontvangen, sterk is afgenomen.180
Inzicht in geldstromen
Er is geen enkele overheidsinstantie in Nederland die zicht heeft op alle geldstromen uit het buitenland. Wel loopt sinds september 2017 de pilot Buitenlandse Financiering binnen het project Terrorismefinanciering van het samenwerkingverband Financieel Expertise Centrum (FEC) met als doel om meer zicht te krijgen op buitenlandse financieringsstromen van non-profit organisaties en het analyseren van deze informatie door een multidisciplinair team van FEC-partners en andere relevante organisaties. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het tegengaan van ongewenste financieringsstromen en bijbehorende ongewenste beïnvloeding en gedrag.181 Het FEC is een samenwerkingsverband tussen autoriteiten met een toezichts-, controle-, vervolgings- of opsporingstaak in de financiële sector en is opgericht om de integriteit van deze sector te versterken.182 Daarin werken de politie, Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Nederlandse Bank (DNB), het Openbaar Ministerie (OM), de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen-en opsporingsdienst (FIOD) en de Financial Intelligence Unit (FIU) samen. De FIU-Nederland is de enige organisatie waar meldplichtige instellingen, zoals banken en non-profitinstellingen, ongebruikelijke transacties dienen te melden op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De FIU-Nederland analyseert deze gegevens om op nationaal en internationaal niveau een bijdrage te leveren aan de bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme.
De pilot heeft ertoe geleid dat op nationaal niveau een overzicht geboden kan worden van casuïstiek op het gebied van buitenlandse financiering, voor zover er sprake is van de (van origine) buitenlandse financiering van voornamelijk non-profitinstellingen waarvan een of meerdere betrokken partijen in verband kunnen worden gebracht met terrorisme of de financiering daarvan.183 In 2019 is de pilot ondergebracht bij het FEC-programma Terrorismefinanciering.
De heer Rijssenbeek geeft in zijn verhoor aan dat het FEC op verschillende manieren zicht krijgt op ongewenste buitenlandse financiering: «Eén bron is bijvoorbeeld het Ministerie van Buitenlandse Zaken geweest, de lijsten die tot onze beschikking zijn gekomen. Een andere bron is bijvoorbeeld informatie die vanuit de opsporingsdiensten tot ons komt, al dan niet met behulp van de FIU, bijvoorbeeld verdachte transacties die eerder als ongebruikelijk bij de FIU zijn gemeld door financiële instellingen en die door de FIU als verdacht zijn verklaard en op die manier opsporingsinformatie zijn geworden en tot onze beschikking hebben kunnen komen. Dat zijn zoal bronnen op grond waarvan wij aan de voorkant zicht hebben gekregen op financiering vanuit het buitenland richting instellingen in Nederland die voldeden aan de criteria».184
Voor de instanties in het FEC zijn, naast de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, drie wetten die de privacy beschermen van persoonsgegevens relevant om informatie in het samenwerkingsverband te mogen wisselen. Dat zijn de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG), de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De heer Rijssenbeek zegt hierover: «Die wetten hebben eigenlijk allemaal een vergelijkbaar wettelijk kader, namelijk dat persoonsgegevens alleen mogen worden uitgewisseld op het moment dat daar een zwaarwegend maatschappelijk belang voor is op grond waarvan het noodzakelijk is om die informatie met elkaar te delen».
En: «Het feit dat het niet in strijd is met enige wet of regelgeving, geeft eigenlijk al aan dat het in ieder geval daar niet als een zwaarwegend maatschappelijk belang wordt beschouwd of in ieder geval dat ze er niet uitkomen hoe zich dat dan verhoudt tot onze grondwettelijke vrijheden. We hebben dus gezegd dat we zonder die relatie met terrorismefinanciering niet kunnen kijken naar ongewenste buitenlandse financiering. Is die link er wel, dan kijken wij gewoon naar een netwerk waarin sprake is van terroristische activiteiten en dan voelen wij ons ook vrij om daar wel naar te kijken».185
Wijze van financiering
De commissie heeft meerdere deskundigen en getuigen verhoord over de manier waarop financiering plaatsvindt. Zo gaat volgens de heer Schoof de financiering vanuit de Golfstaten vaak via stichtingen: «Vervolgens worden er, zou je kunnen zeggen, coverconstructies – maar goed, misschien begin ik nu iets te veel in mijn eigen dienstjargon te praten – covers opgetrokken, waardoor niet altijd duidelijk is waar precies het geld vandaan komt. Uiteindelijk hangt het af van de geldstromen, ook van de omvang van de geldstromen, in hoeverre je die geldstromen makkelijk traceert of niet... Alle problemen die denkbaar zijn in het kader van onderzoek, van min of meer strafrechtelijk onderzoek, naar crimineel geld, zou je dat op dezelfde manier... In wezen worden dezelfde typen constructies gebruikt. Dat kan via cash. Het kan, inderdaad, via trust funds. Het kan via betrouwbare organisaties of personen. Nogmaals, als het om enkele duizenden euro’s gaat, is het altijd heel moeilijk te traceren. Gaat het om enorme bedragen, die ook nodig zijn voor de aanschaf van een pand, dat heb je het opeens weer over heel andere bedragen en kan je ook weer beter onderzoek doen naar de herkomst van het geld».186
De heer Rijssenbeek: «Het is moeilijk om in algemeenheden te praten, maar we hebben in een aantal casussen gezien dat er geld vanuit het Midden-Oosten, in sommige gevallen rechtstreeks en in sommige gevallen indirect, naar Nederland vloeit. Soms zijn dat grote bedragen, vaak in meerdere transacties. Die komen over het algemeen uit in Nederlandse stichtingen en een enkele keer ook bij natuurlijke personen. Soms zijn dat mensen die imam zijn of regelmatig spreken in moskeeën of bij religieuze gelegenheden. Wat er met dat geld gebeurt, is verschillend. In een groot aantal gevallen, zeker als het om grotere geldbedragen gaat, is daar vastgoed mee aangekocht, bijvoorbeeld een moskee, een schoolruimte of een gebouw dat voor meerdere doeleinden wordt gebruikt, bijvoorbeeld voor een moskee en een schoolruimte. Soms zijn ook grote delen van die bedragen contant opgenomen. Dan wordt daar de «paper trail», zoals wij dat noemen, onderbroken en raken we het zicht op de uiteindelijke bestemming van het geld kwijt. (...) Ook zijn er gevallen bekend waarbij meerdere tussenpersonen zijn gebruikt uit Europa, bijvoorbeeld Duitsland, wellicht om de herkomst van het geld te verhullen».187
Het FEC ziet naast financiële transacties via bankrekeningen ook wel financiële transacties via money transfers: «Daar zijn er een aantal van in beeld gekomen. Dat is een manier om geld te verplaatsen. Ik geloof niet dat dat de echt heel grote geldbedragen waren».188
Net als de heer Rijssenbeek geeft de heer Sandee aan dat het geld zowel direct of indirect naar Nederland komt: «Voor zover ik weet is het geld dat vanuit Koeweit bijvoorbeeld naar de Blauwe Moskee ging, eerst opgehaald in Koeweit. Het is naar het Ministerie van Religieuze Zaken gegaan en het Ministerie van Religieuze Zaken stuurt het naar de Koeweitse ambassade en die maakt het over op de rekening van de Europe Trust. Dat is een vrij directe lijn. Er zijn ook andere verhalen, waarin pallets met euro’s in privévliegtuigjes worden geladen die naar Genève vliegen waar koeriers met diplomatieke paspoorten met duffel bags vol met cashgeld richting Duitsland, Nederland en Engeland vertrekken. Het gebeurt dus op meerdere manieren».189
In een factsheet van de Blauwe Moskee zelf, wordt aangegeven dat het Ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit het bedrag voor het moskeegebouw in twee tranches heeft overgemaakt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Koeweit, dat het vervolgens heeft overgemaakt aan de ambassade van Koeweit in Nederland. Die heeft het bedrag vervolgens overgemaakt naar Europe Trust Nederland en Europe Trust Nederland heeft het bedrag overgemaakt aan woningbouwcorporatie de Alliantie.190
De heer Van der Blom heeft, zoals eerder beschreven, hetzelfde beeld geschetst over de financiële transactie naar ETN voor de Blauwe Moskee. Hij geeft aan: «Er zijn nooit tassen met geld binnengekomen bij de Blauwe Moskee, niet bij Centrum De Middenweg, waarbij mensen... Ik heb zelf weleens gezegd, ik denk in een kranteninterview: mensen moeten ook niet denken dat als je naar de Golfstaten vliegt, je ergens in een tent van een man met een grote baard een zak geld meekrijgt of zo».191 De heer El Damanhoury gaf aan dat het bedrag voor het pand rechtstreeks over was gemaakt vanuit de Golfstaten naar de bankrekening van de notaris.192 Ook bij de door de commissie onderzochte casussen Stichting As-Soennah en Stichting alFitrah werden de financiële transacties rechtstreeks via bankrekeningen van liefdadigheidsorganisaties of particulieren naar de aanvrager of een notaris gestuurd (zie verder paragraaf 3.1 en 3.2).
Omvang financiering
Uit de verhoren is een globaal beeld naar voren gekomen van de omvang van de financiering uit de Golfstaten. De commissie heeft in de verhoren en haar onderzochte casussen een variatie van enkele duizenden euro’s tot circa 2,5 miljoen euro langs zien komen met een uitschieter van 8 miljoen euro. De grote bedragen betroffen de bouw van moskeeën, zoals 8 miljoen euro voor de bouw en exploitatie van de Essalam Moskee uit de Verenigde Arabische Emiraten, 2,3 miljoen euro voor De Blauwe Moskee uit Koeweit, of de aankoop van panden, zoals de 1,7 miljoen euro uit Koeweit voor Stichting As-Soennah, of de circa € 750.000 van Qatar Charity voor Centrum De Middenweg. In de casussen zijn daarnaast kleinere bedragen langsgekomen voor ramadan activiteiten, boeken, verbouwingen en dergelijke (zie verder paragraaf 3.1 en 3.2).193 Ook de lijsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken geven een dergelijk beeld, al geven deze zoals eerder aangegeven een onvolledig inzicht in de financieringsstromen.194 Zij geven alleen inzicht in aanvragen bij, en donaties door, aan de overheid gelieerde liefdadigheidsinstellingen, niet in donaties door particuliere instellingen of personen. Bij de onderzochte casussen As-Soennah en alFitrah blijkt dat er ook financiering van particulieren is ontvangen. Bovendien worden de stichtingen niet altijd eenduidig omschreven in de lijsten van Buitenlandse Zaken, zoals Stichting As-Soennah, die in die lijsten ook wel als «al sunna institution» staat omschreven. Zonder aanvullende informatie is dan niet duidelijk om welke stichting het precies gaat. Zo zijn er in Nederland meerdere As-Soennah’s, bijvoorbeeld in Amsterdam en Maastricht.
Op de lijsten van Buitenlandse Zaken staan aanvragen waarover de Stichting As-Soennah zelf geen informatie heeft verstrekt aan de commissie. Zo heeft de Stichting niet alle aanvragen op papier staan omdat ook veel mondeling gaat. Volgens de aanvraaglijsten van Buitenlandse Zaken zouden er ook in 2016 en 2017 nog aanvragen zijn gedaan in Koeweit en in 2011 in Saudi-Arabië. Uit die lijsten is overigens niet op te maken waarvoor de aanvragen zijn. In het verhoor gaf de heer Taheri aan dat er na 2015 volgens hem geen aanvragen meer zijn gedaan en in elk geval geen gelden meer zijn binnengekomen. Ook gaf hij aan dat er geen financiering uit Saudi-Arabië is gekomen, maar dat het wel zou kunnen dat er een aanvraag is gedaan. Voor een overzicht van alle aanvragen en donaties zie paragraaf 3.1 en 3.2.
De heer Rijssenbeek geeft in zijn verhoor aan dat de grote geldbedragen vanuit de Golfstaten naar Nederland komen en dat geldbedragen de andere kant uit in geen verhouding staan tot de inkomende geldbedragen: «We hebben niet heel veel grote geldbedragen, of eigenlijk bijna geen of, voor zover ik me kan herinneren, überhaupt geen, terug die kant die kant op zien gaan. We zullen heus wel wat kleinere geldbedragen hebben gezien, maar niet in de verhouding dat het rendement terug die kant op wordt verscheept». En: «Het gaat in sommige gevallen over een bedrag van meer dan 2 miljoen en in andere gevallen over bedragen van 5 of 6 ton en soms 2 of 3 ton» die deze kant opkomen, aldus de heer Rijssenbeek.195
Knelpunten
De heer Rijssenbeek geeft drie knelpunten aan die onder andere het zicht op financieringsstromen belemmeren: gebrek aan transparantie, gebrek aan handelingsperspectief en wettelijke belemmeringen.
1. Gebrek aan transparantie
Er is nu vaak weinig financiële informatie beschikbaar ten aanzien van maatschappelijke en religieuze organisaties. Stichtingen zijn nu niet verplicht hun balans, de staat van baten en lasten en giften openbaar te maken. Dan is er ook geen toezicht op mogelijk. Dit is alleen mogelijk bij stichtingen die een vrijwillige anbistatus hebben, die fiscale voordelen oplevert en tegelijkertijd bepaalde transparantie-eisen stelt. Dat zijn er maar weinig, zoals eerder beschreven.
Op dit moment wordt er gewerkt aan het wetsvoorstel voor een transparantiewet. Dat is volgens Rijssenbeek in ieder geval een stap in de goede richting: «Wat ik ten aanzien van dat wetsvoorstel ingewikkeld vind, is dat het toezicht daarop eigenlijk niet georganiseerd is. We kunnen op dit moment niet vaststellen of zij daar wel of niet goed gebruik van maken, voor zover ik het wetsvoorstel goed ken». Een charity commission zoals in Engeland zou daar een rol in kunnen vervullen (zie paragraaf 2.4). Daarnaast zouden verbeteringen kunnen worden aangebracht in de wijze waarop het huidige toezicht is belegd. Het toezicht is op dit moment bij het Openbaar Ministerie belegd, in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wat de heer Rijssenbeek persoonlijk een ongelukkig keuze vindt: «Ik heb dat altijd een beetje een vreemde eend in de bijt van het Openbaar Ministerie gevonden, sowieso omdat het Openbaar Ministerie primair aan de lat staat voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Ik vind dat ook omdat op het moment dat er volgens Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aanleiding is om onderzoek te doen naar een stichting, je je op basis van die criteria al af kunt vragen in hoeverre je niet ook al een verdenking hebt. Op het moment dat wij dan onze civielrechtelijke bevoegdheden inzetten om die informatie op te vragen om daar vervolgens die stichting in een strafrechtelijke procedure mee om de oren te slaan – het wordt een beetje juridisch-technisch – zal de rechtbank zeggen: ja, maar u heeft de verdachte in die civiele procedure gedwongen om aan zijn eigen veroordeling mee te werken en dat mag feitelijk niet».196
2. Gebrek aan handelingsperspectief
Partners en participanten binnen het FEC beschikken niet altijd over een handelingsperspectief, terwijl dat soms vanuit de politiek en de maatschappij wel verwacht wordt. Zo heeft de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme beperkingen ten aanzien van er onderzocht en gedeeld mag worden. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer buitenlandse financiering (met een indirecte link naar terrorismefinanciering) als «onwenselijk» of als «risicovol» wordt beschouwd, maar er geen of slechts beperkte strafrechtelijke of bestuursrechtelijke handhavingsmogelijkheden zijn: «Er is geen enkele organisatie aangesloten bij het FEC die het tegengaan van ongewenste buitenlandse beïnvloeding als doelstelling heeft. Op het moment dat er dan een handelingsperspectief wordt geboden binnen de bestaande gereedschapskist, moeten we constateren dat die gereedschapskist met het een heel ander doel is ontworpen. Als je die voor dit doel gaat inzetten, kan je toch in discussie komen met een rechtbank. Die gaat dat uiteindelijk toetsen en zal zich de vraag stellen of daar sprake is van van détournement de pouvoir, zoals dat zo mooi heet: het inzetten van bepaalde bevoegdheden voor een doel waarvoor ze eigenlijk niet bedoeld zijn». En: «Stel dat er een handelingsperspectief zou worden geboden. Dan is het een beetje de vraag in welke richting dat gaat en in hoeverre zich dat verhoudt tot die grondwettelijke vrijheden. Als daar een discussie over moet worden gevoerd, over of die wettelijke grenzen op dit moment op de juiste plek liggen, vind ik dat in de eerste plaats een politieke discussie. Dat is wat mij betreft een discussie die u onderling met elkaar en met de rest van de Kamer zou moeten voeren».197
3. Informatieverstrekking vanuit het FEC is niet eenvoudig
De informatieverstrekking vanuit het FEC is niet altijd eenvoudig te realiseren. Een wettelijk kader ontbreekt om informatie te delen, bijvoorbeeld met gemeenten. Uit het onderzoek blijkt echter dat gemeenten graag over die informatie zouden willen beschikken.
Gemeenten maken geen onderdeel uit van het samenwerkingsverband (FEC). Binnen het bestaande juridisch kader van informatie-uitwisseling mag er alleen informatie met gemeenten worden gedeeld als deze geschoond is van toezichtsinformatie (dat wil zeggen info afkomstig van Belastingdienst, DNB, AFM). Verder kan informatie die binnen het FEC is gedeeld, niet zonder meer worden verstrekt aan het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC).198 De reden hiervoor is dat het FEC en het RIEC verschillende doelstellingen hebben. Als gevolg daarvan is de informatie binnen het FEC voor een ander (verwerkings)doel verzameld dan het verwerkingsdoel waaronder het RIEC samenwerkt. Het FEC heeft wel een aantal keer gemeenten op macroniveau geïnformeerd: «Wat we uiteindelijk wel een aantal keer hebben gedaan, is dat we eigenlijk alle tactische informatie gestript hebben uit het verhaal dat we eigenlijk aan de gemeente hadden willen vertellen en dat we dus op een heel hoog abstractieniveau aan de gemeente hebben verteld wat we hebben waargenomen. Daarbij hebben we soms ook verwezen naar open bronnen en hebben we die open bronnen geduid, van «dat herkennen we» of «dat herkennen we niet».
Ten slotte kan informatie vanuit de pilot Buitenlandse Financiering niet worden gedeeld met de departementen:«Net zoals dat wij onze tactische informatie, onze informatie op subjectniveau waar ook persoonsgegeven in voorkomen, niet delen met de waarnemers van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, delen we die ook niet met de departementen die betrokken zijn bij de taskforce en dus ook niet met de taskforce». Die informatie wordt binnen de wettelijke grenzen gedeeld «met de partners en de participanten die onderdeel uitmaken van FEC-programma op terrorismefinanciering en die binnen dat programma met elkaar samenwerken in die pilot op ongewenste buitenlandse financiering».199
De heer Rijssenbeek geeft hierbij overigens aan dat wanneer het wettelijk kader zou worden aangepast en informatiedeling wel mogelijk zou zijn met bijvoorbeeld de Taskforce, gemeenten en met andere relevante actoren er dan nog steeds het knelpunt van het gebrek aan handelingsperspectief blijft staan. De informatie gaat dan nog steeds over iets wat onwenselijk is, maar nog steeds niet in strijd is met een wet. «Dan is nog steeds de vraag wat je er vervolgens aan gaat doen».200 Transparantie op financieel gebied ziet de heer Rijssenbeek dan ook als allerbelangrijkste punt om beter of volledig zicht te krijgen op financieringsstromen.201
Er zijn verschillende wetgevingstrajecten in gang gezet, zoals de Wet transparantie maatschappelijke organisaties en de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden die binnen het FEC ervaren knelpunten moeten wegnemen en de effectiviteit van het FEC moeten verhogen.202
Antwoord onderzoeksvraag 1 en 2
Op welke wijze worden maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, beïnvloed vanuit onvrije landen?
Om wat voor maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland gaat het?
Uit het onderzoek is gebleken dat een aantal maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals salafistische moskeeën, Diyanetmoskeeën en organisaties die informeel salafistisch moskeeonderwijs verzorgen, religieus en politiek worden beïnvloed door islamitische organisaties of salafistische aanjagers, alsook door afzonderlijke onvrije landen. Daarnaast is er sprake van een rechtstreekse invloed op de moslimgemeenschap via salafistische aanjagers, politiek-religieuze bewegingen, statelijke actoren en via de (sociale) media.
De invloed komt vanuit landen die onze kernwaarden of vrijheden afwijzen, zoals godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van onderwijs en vrijheid van vereniging. Daarvoor worden onder meer salafistische aanjagers gebruikt die, hoewel zij een minderheid vormen, wel een hardnekkige minderheid vormen, omdat zij op disproportionele wijze van zich laten horen en hun bereik groeit. Zij weten heel goed waar de bandbreedte van de Nederlandse rechtsstaat zit en zullen aan de buitenkant niet die dingen zeggen, doen of laten vastleggen waarvan men weet dat ze over de grenzen van de democratische rechtsstaat gaan en ook strafrechtelijk kunnen worden aangepakt, terwijl ze dat intern wel doen. Er is in die zin sprake van façadepolitiek.
In totaal zijn er ongeveer 500 moskeeën in Nederland, waarvan naar schatting zo'n 5% salafistisch is. Een aantal daarvan hebben te maken met beïnvloeding uit onvrije landen, zoals uit enkele Golfstaten. Daarnaast is er sprake van statelijke beïnvloeding, zoals via het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken, beter bekend als Diyanet. De Nederlandse Diyanetmoskeeën (148) maken bijna één derde uit van alle moskeeën in Nederland.
De moskeeën hebben veel bezoekers, oplopend tot duizenden bezoekers per week. Ook het informeel moskeeonderwijs heeft een groot bereik: tot zo'n 1.000 mensen, jong en oud, per jaar. Kinderen van 4 tot 14 jaar krijgen wekelijks gemiddeld vijf tot zes uur les, met uitschieters naar intensief onderwijs gedurende veertien uur per week, zoals bij Stichting alFitrah. Het salafistische gedachtegoed heeft zich binnen het aanbod van het informele moskeeonderwijs sterk weten te positioneren en het aanbod is inmiddels wijdvertakt, waarbij onverdraagzame en antidemocratische denkbeelden worden overgedragen. Kinderen en jongvolwassenen vervreemden door deze radicale invulling van het onderwijs van de samenleving en worden mogelijk belemmerd in hun deelname aan de maatschappij. Dit kan de sociale cohesie onder druk zetten en de democratische rechtsorde ondergraven.
De commissie heeft geconstateerd dat beïnvloeding plaatsvindt in de vorm van het oprichten, besturen en financieel ondersteunen van stichtingen, scholen en moskeeën van de eigen signatuur. Zo zijn in de afgelopen vier decennia in Nederland salafistische moskeeën opgericht met behulp van financiering uit met name Saudi-Arabië, zoals de As-Soennah moskee, de Al-Tawheed moskee, de Al-Fourkaan moskee en de Islamitische Stichting voor Opvoeding en Overdacht van Kennis (ISOOK). Recentere voorbeelden van het oprichten van moskeeën zijn de Blauwe Moskee in 2010, de (nieuwe) Essalam Moskee in 2010 en Centrum De Middenweg in 2014. De Essalam Moskee is gefinancierd door de Maktoum Foundation uit de Verenigde Arabische Emiraten, die banden heeft met de Moslimbroederschap, de Blauwe Moskee met geld uit Qatar en Koeweit, en Centrum De Middenweg met geld uit Qatar.
Het gaat daarbij om donaties van enkele tonnen tot circa 2,5 miljoen euro. Uitschieter vormt de Essalam Moskee met 8 miljoen euro. De eigenaar, de Maktoum Foundation, had daar de volledige zeggenschap. Ook zag de commissie voorbeelden van overname van moskeeën, zoals bij de Al Houda-moskee in Geleen, waar salafistische aanjagers het bestuur overnamen en een hetze begonnen tegen een deel van de oorspronkelijke moskeebezoekers.
Daarnaast worden moskeeën ondersteund door het scholen, uitzenden en betalen van imams en predikers. Een andere manier is het uitgeven en verspreiden van literatuur, lesmethodes en wervingsmateriaal.
Zo heeft de commissie gezien dat salafistische predikers worden opgeleid in onvrije landen, zoals Saudi-Arabië (Medina) en dat de imams uit Diyanetmoskeeën in dienst zijn van het presidium voor Religieuze Zaken in Turkije. Ook worden salafistische predikers opgeleid bij Stichting As-Soennah, bij de onderwijsafdeling Al-Yaqeen. Bij de casus alFitrah blijkt salafistisch lesmateriaal uit Saudi-Arabië te worden gebruikt bij het informeel moskeeonderwijs.
De commissie heeft bij de casussen ook gezien dat er predikers kwamen uit de landen die financierden in de jaren dat er financiering kwam, waaronder predikers met ideeën die op gespannen voet staan met Nederlandse grondrechten.
De commissie constateert dat bij de ondersteuning van maatschappelijke en religieuze organisaties sprake is van een bewust financieringsbeleid vanuit veel Golfstaten. Financiering vindt uitsluitend plaats aan die persoon of organisaties die de religieus-politieke visie van de donateur aanhangen; er vindt dus een vorm van voorselectie plaats. Financiering zal daarmee de boodschap van de moskee niet veranderen – die is namelijk al gelijk aan de boodschap van de donateur – maar financiering kan deze boodschap wel verder professionaliseren en versterken.
De commissie heeft in haar onderzoek drie vormen gezien van het principe «de betaler bepaalt»:
– invloed vooraf, door uitsluitend die religieus-politieke visie te financieren die je als financier zelf aanhangt, zoals hiervoor beschreven;
– invloed via zeggenschap door deelname aan het bestuur, zoals bij de Essalam Moskee, of het sturen van predikers en lesmateriaal, zoals de imams van de Diyanetmoskeeën uit Turkije;
– invloed door overname van de moskee, zoals in de Al Houda-moskee.
Naast religieuze invloed is er ook sprake van politieke beïnvloeding vanuit een aantal onvrije landen waar statelijke actoren op die manier grip willen houden op hun gemeenschappen in het buitenland, zoals Marokko, Qatar en Turkije. Daarnaast zijn zij uit op het verwerven en bestendigen van politieke steun voor de eigen binnenlandse politiek. Turkije doet dat onder andere via het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken, beter bekend als Diyanet. Voorbeelden van de statelijke invloed uit Turkije zijn het beïnvloeden van verkiezingen, het bedreigen en intimideren van gülenisten na de couppoging uit 2016 en het verzamelen van inlichtingen over Gülensympathisanten door Diyanetmedewerkers in 38 landen.
Behalve via statelijke actoren vindt politieke beïnvloeding plaats via politieke bewegingen als de Hizb ut-Tahrir, een internationale, soennitisch-islamitische politieke organisatie, die als doel heeft alle moslimlanden te verenigen in één islamitische staat of kalifaat, of bijvoorbeeld de Moslimbroederschap, een politieke religieuze (soennitische) beweging die in islamitische landen streeft naar een islamitische staat onder de sharia. Dergelijke bewegingen zijn daarmee als anti-integratief en als antidemocratisch te kenschetsen.
Antwoord onderzoeksvraag 3
Welke redenen liggen er ten grondslag aan ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen?
Met de komst van de eerste generatie moslims in Nederland in de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond er behoefte aan gebedsruimten om hun geloof te kunnen belijden. In eerste instantie werden gebedsruimten ingericht in bestaande gebouwen, zoals scholen en kerken, maar naarmate de lokale geloofsgemeenschap groter werd, ontstond ook behoefte aan grotere gebouwen, nieuw of bestaand. Lang niet altijd hadden of hebben deze gemeenschappen zelf voldoende geldelijke middelen om een nieuw moskeegebouw te bekostigen en daarom werd buitenlandse financiering interessant voor moskeebesturen. Dat is de reden waarom moskeebesturen contact leggen met liefdadigheidsinstellingen of vermogende personen in onder andere de Golfstaten, die deze behoeften financieel willen ondersteunen.
Financiers hebben politieke en religieuze redenen om invloed te willen uitoefenen.
Religieuze redenen liggen enerzijds bij de zakatplicht, maar anderzijds is het bewust beleid van Turkije en diverse Golfstaten om door middel van financiering hun specifieke visie op de islam naar westerse landen te verspreiden en te bestendigen.
Op die manier zijn de eerder genoemde As-Soennah moskee, de Al-Tawheed moskee, de Al-Fourkaan moskee, de Islamitische Stichting voor Opvoeding en Overdacht van Kennis (ISOOK), de Blauwe Moskee en de (nieuwe) Essalam Moskee ontstaan.
Politieke redenen om invloed uit te oefenen zijn het vergroten van politieke macht of staatsinvloed. Politieke redenen voor salafistische groeperingen om invloed in Europa, en dus ook Nederland, te hebben, zijn gelegen in het vergroten van de eigen religieuze aanhang (iemand bekeren geeft veel religieuze status) en het willen invoeren van de sharia of bijvoorbeeld een kalifaat. Voorbeelden zijn Hizb ut-Tahrir en de Moslimbroederschap.
Zo wilde bekeerling Zendtveld, die de Al Houda-moskee in Geleen overnam, met geld uit de Golfstaten een nieuwe moskee bouwen, het grootste islamitische centrum van Europa. In de daarbij behorende folder werd gewezen op het aantal niet-moslims in de regio dat nog bekeerd kan worden.
Een politieke reden voor statelijke invloed vanuit landen als Turkije is op die manier grip willen houden op de Turks-Nederlandse gemeenschappen, bijvoorbeeld door stemadviezen te geven bij verkiezingen of door het bedreigen en intimideren van gülenisten na de couppoging uit 2016. Daarnaast zijn deze landen uit op het verwerven en bestendigen van politieke steun voor de eigen binnenlandse politiek. Zo is met de komst van president Erdogan sprake van een toenemende antiwesterse visie, waarbij Turks-Nederlandse burgers wordt voorgehouden dat het land waarin ze wonen de vijand is.
Uit het onderzoek van de commissie is naar voren gekomen dat de in de vorige paragraaf geschetste beïnvloeding op verschillende manieren gevolgen heeft. Sommige gevolgen zijn voornamelijk zichtbaar binnen gemeenschappen zelf, andere in het onderwijs bij de jeugd, maar er zijn ook gevolgen voor de samenleving als geheel. Deze gevolgen worden achtereenvolgens besproken, waarbij apart wordt ingegaan op het thema weerbaarheid en het handelingsperspectief van maatschappelijke en religieuze instellingen zelf. In paragraaf 2.4 wordt vervolgens ingegaan op het handelingsperspectief van de overheid.
Sociale druk en intimidatie
De dominantie van salafistische invloeden in sommige moskeeën leidt tot een afnemende vrijheid voor moskeegangers om hun geloof op hun eigen manier te belijden.203 Ook leidt die ertoe dat mensen binnen deze moskeeën die het er niet mee eens zijn zich niet durven uit te spreken omdat ze de kans lopen zwartgemaakt en/of geïntimideerd te worden. De heer Schoof wees in zijn verhoor op salafistische aanjagers binnen de moslimgemeenschap zelf die een minderheid vormen maar wel op disproportionele manier van zich laten horen in het publieke domein en op internet. Deze salafistische groeperingen en personen claimen het morele gelijk en stellen zich superieur op ten aanzien van andere moslims. De heer Schoof stelt dat groepen jongeren in een moskee de andere moskeegangers onder druk zetten en intimideren en daarmee een soort intolerantie neerleggen binnen de islamitische gemeenschap ten opzichte van alles wat niet spoort met de zuiverheid van de leer: «Binnen de islamitische gemeenschap zetten zij inderdaad de gematigden onder druk, degenen die niet, zeg maar, meegaan in het salafistische gedachtegoed».204
In andere verhoren komt dit punt terug. Mensen met een ander geloof of ongelovigen worden als inferieur gezien en als je daarmee omgaat, word je besmet. Zoals de heer Meijs verwoordt: «Dat je besmet wordt. Dat er van je gevraagd wordt om dus niet met ongelovigen om te gaan, omdat je dan zelf eigenlijk ook afvallig bent. Dat onze democratie verketterd wordt en dat, wat we eerder al even benoemden, onze rechtsstaat dus eigenlijk niets voorstelt, omdat er maar één macht is en dat het dus ondenkbaar is dat je je in die democratie voegt».205 De heer Bouharrou geeft op verhoordag 4 aan dat het voornamelijk gaat om sociale druk, dat gezegd wordt dat je geen goede moslim bent of voor verdeeldheid binnen de moslimgemeenschap zorgt: «Druk, sociale druk, belachelijk maken, zeggen dat iemand geen goede imam is, dat hij niet weet waar hij over praat, dat soort zaken: dat hakt er wel in. Dan denk je twee keer na voordat je de volgende keer van je laat horen».206 Dit heeft er mee te maken dat moslims worden aangesproken op hun religieuze identiteit. Salafistische predikers propageren dat de islamitische straf voor afvalligen de doodstraf is. Als je als moslim er dus van wordt beschuldigd een afvallige te zijn of als je wordt bestempeld als een slechte moslim, is dat een ernstige zaak.
Mevrouw Pels geeft ten aanzien van de casus alFitrah aan dat er druk wordt uitgeoefend om te conformeren (zie paragraaf 3.2): «Zeker mensen die wat meer gematigd van signatuur zijn of die heel onzeker zijn, die het allemaal nog niet weten, voelen zich onder druk staan om zich te conformeren aan hoe het hoort volgens de leer van alFitrah. Die druk kan soms ernstig zijn. Dat hebben we ook gehoord van ex-leerlingen en ouders, dat kinderen soms echt angstig werden omdat er gedreigd werd: ze zouden in de hel komen, in het hellevuur. Maar dat is meer de sfeer eromheen, soms ook van intimidatie. Dat hebben we ook wel gehoord van andere deelnemers, van meisjes, jonge vrouwen. Die komen daar ook. Er is ook hulpverlening gericht op jonge vrouwen. De norm is dan bijvoorbeeld dat je niet alleen uitgaat of op schoolreisje meegaat, dus dat je altijd gechaperonneerd moet worden. Ze kregen echt op hun kop en werden geïntimideerd als dat wel was gebeurd».207 De heer Sandee geeft ook een voorbeeld van intimidatie: «Er is mij verteld dat met name jonge bekeerlingen, en dan met name uit Nederland, die naar de Blauwe Moskee gaan, behoorlijk intimiderend kunnen zijn, ook ten opzichte van anderen. Maar dat heb ik alleen van hear say, ik heb het verder nog weinig kunnen... Het zijn wel geluiden die ik inmiddels heb gehoord, ja. Er schijnt daar ook een zware druk te zijn onder elkaar dan verder te gaan dan alleen maar de hidjab te dragen en meer richting nikab te gaan».208
In de verhoren komt dus naar voren dat er sprake is van sociale druk, intimidatie en bedreiging. De heer Schoof geeft aan dat dit in sommige gevallen heeft geleid tot fysiek geweld.209 De heer Bouharrou stelt bijvoorbeeld dat na afloop van de laatste uitzending van Nieuwsuur sommige imams en docenten bedreigingen hebben ontvangen. En ook mevrouw Harzi die op verhoordag 2 aan het woord kwam, geeft aan dat ze zich zeer bedreigd heeft gevoeld: «Op een vrijdagmiddag – dat is opgenomen, maar ik kon het helaas niet meer terugvinden – stond er een meneer die zei: «Die Hajer Harzi, die Tunesische, heeft gezworen dat ze voor jullie de moskee sluit. Jullie moeten maatregelen tegen haar nemen». Toen schrok ik, want maatregelen... Er hoeft maar één gek tussen te zitten. Ik woon in Geleen. Mijn kinderen zijn al wat ouder. Het had van alles kunnen zijn».210 En de heer Laaouej zegt in dit verhoor het volgende: «Een fatwa is zoals een vonnis, kan je zeggen. Het was een fatwa dat wij beter geslacht kunnen worden. Er hoeft maar één gek dat te horen en dan gebeuren er rare dingen. Dat hoort niet in een moskee en het hoort ook niet in de islam».211 Ook rondom het werk van de commissie zijn er bedreigingen geuit in de richting van getuigen (zie paragraaf 4.8).
Overname van moskeeën
De heer Schoof van de AIVD geeft aan dat salafistische aanjagers (zie paragraaf 2.1) proberen meer zeggenschap te krijgen in sommige moskeeën en druk uitoefenen om mee te gaan in het salafistische gedachtengoed. De heer Schoof stelt in zijn verhoor dat dat effecten kan hebben op de predikers die je uitnodigt of op de samenstelling van het bestuur van de moskee. Op die manier probeert men meer invloed te krijgen in, het functioneren van de betreffende moskee: «Er is soms sprake van druk of zelfs intimidatie vanuit salafistische elementen en er zijn gevallen bekend dat gematigde moslims uit hun moskeeën worden verdreven als zij zich niet conformeren».212 Een treffend voorbeeld hiervan is de casus van de Al Houda-moskee in Geleen. De jongeren namen in deze moskee de macht over en begonnen een hetze tegen de oorspronkelijke moskeebezoekers: één van de verhoorden op dag 2 mevrouw Harzi zegt hierover: «Toen is het in gang gekomen en zijn ze op YouTube en zo een hetze tegen me begonnen, zo van «zij is tegen de islam». Voor mij was het toen echt heel bedreigend».213 Uiteindelijk is zij – samen met veel andere moskeegangers – uit de moskee gestapt en zijn zij een nieuwe moskee begonnen.
Zoals in paragraaf 2.1. beschreven, ging de Al Maktoum foundation, die de Essalam Moskee financierde, zich vanaf 2017 actief bemoeien met de activiteiten van de Essalam Moskee, zoals wie in de moskee mocht preken en wie niet. Dit gebeurde tegen de afspraken met het dagelijks bestuur in. Zij hadden de volledige zeggenschap.
Ook bij de Blauwe Moskee gebeurde iets soortgelijks. De oud-topambtenaar van het Ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit, Mutlaq al-Qarawi (gelieerd aan de Moslimbroederschap), zou als bestuursvoorzitter binnen het bestuur hebben gehamerd op het werven van bekeerlingen. Dat past in het streven van het Ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit om de islam te verspreiden. De focus op bekeerlingen staat sommige buurtbewoners tegen. De Blauwe Moskee was bedoeld als buurtmoskee, maar er komen veel mensen van buiten de wijk, onder wie veel autochtone, bekeerde Nederlanders. De heer Van der Blom ontkent dat Mutlaq al-Qarawi invloed heeft op de Blauwe Moskee: «Hij is bestuursvoorzitter van Europe Trust Nederland. Na zijn pensioen is hij als een soort erepersoon in Europe Trust Nederland gekomen als bestuurder. Dat is zijn betrokkenheid». (...) «Hij is betrokken geweest bij het project van de Blauwe Moskee. Hij vond het een hartstikke mooi initiatief en hij was heel enthousiast over het type moskee dat wij wilden ontwikkelen». (...) «Er zit niks achter van luister, ik ga nu het geld voor jullie regelen en dan moet ik over een jaar bij jullie de baas worden. Dat is niet afgesproken en dat is hij ook niet, want hij is gewoon een van de [ETN] bestuurders. Verder heb je de andere bestuurders. Hij heeft één stem».214
Gevolgen van invloed informeel moskeeonderwijs
Het informele moskeeonderwijs wordt door een aantal moskeeën steeds professioneler aangepakt (zie paragraaf 2.1). Kinderen worden er vaak al op jonge leeftijd voor een substantieel aantal uren per week aan blootgesteld. In de casus van alFitrah gaat het om veertien uur per week (zie paragraaf 3.2).215 De burgemeester van Utrecht, de heer Van Zanen, ziet dit als een groot risico: «Het is een instelling waarvan inmiddels op basis van twee onderzoeken en een heleboel andere signalen is vastgesteld dat daar kinderen veertien uur les krijgen op een manier die wel doet aan bonding, dus in eigen kring, maar niet echt doet aan een brug slaan, bridging. En dat vind ik zorgelijk in mijn gemeente, maar dat zou ik in elke gemeente vinden. Want wat betekent dat? Krijgt dan zo’n kind de opleiding en de opvoeding die hem sterk doet zijn en een faire kans doet geven in het Nederlandse? En als dat niet zo is, wat betekent dat dan weer? Zou hij of zij zich nog makkelijker weer afkeren van die samenleving?».216 Ook de AIVD heeft zorgen over dit verschijnsel en schrijft dat «door middel van informeel salafistisch onderwijs kinderen en jongvolwassenen vervreemden van de samenleving». In het verhoor zegt de heer Schoof dat men zich bij dat informele onderwijs als het ware gaat afzetten ten opzichte van datgene wat wij in onze democratische rechtsstaat als normaal zouden beschouwen en dat kinderen en jongvolwassenen daarmee als het ware vervreemden van onze samenleving, omdat ze een heel ander gedachtegoed, een heel ander normen- en waardenpatroon, meekrijgen dat zich ook in essentie eigenlijk verzet tegen onze samenleving.217
Mevrouw Harzi geeft in haar verhoor een beeld van de inhoud van hetgeen onderwezen werd in het informele onderwijs van haar dochter nadat de Al Houda-moskee was overgenomen. Haar dochter werd er bijvoorbeeld op aangesproken dat ze als jong meisje geen hoofddoek ophad. Haar moeder zou op de barbecue komen omdat ze rookte. Kinderen kregen te horen dat ze niet meer met een Nederlands kind mochten spelen, want Nederlanders zijn ongelovigen. Mevrouw Harzi spreekt van «de illegale wijze van onderwijs geven». Zij meent: «Kinderen worden gevoed door gif. Of dat nou bij Al Houda gebeurt of ergens anders, dat maakt niks uit. Dat gebeurt ook in andere landen. Het is heel akelig».218
Intimidatie en angst in de Turks-Nederlandse gemeenschap
Een specifieke vorm van beïnvloeding is die vanuit Turkije. In de Turks-Nederlandse gemeenschap is het niet de religieus-orthodoxe boodschap, maar de statelijke politieke invloed vanuit Turkije die tot afnemende vrijheid (voor bijvoorbeeld afwijkende meningen) leidt van Turkse Nederlanders uit andere groeperingen dan die uit de hoofdstroom van de officiële Turkse regeringspartij en daaraan gelieerde organisaties. Ook hier is blijkens het onderzoek van de commissie soms sprake van sterke druk of zelfs intimidatie van groeperingen als bijvoorbeeld de Koerden, Alevieten of aanhangers van Gülen. Op verhoordag 2 zegt mevrouw Yücel het volgende: «Binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap is er heel veel diversiteit. Maar er is een te grote groep en een groeiende groep die zich steeds meer verbonden voelt met de Turkse identiteit en met de moslimidentiteit. En dat definieert zo iemand dan helemaal. Gevolg ook hier dat mensen zich niet meer durven uit te spreken».219 Mevrouw Yücel spreekt van een giftige mix van Turks nationalisme en islam.
De commissie heeft vertrouwelijk met verschillende getuigengesproken die te maken hebben (gehad) met bedreigingen in Nederland, bijvoorbeeld omdat ze naast een Turkse, ook een Alevitische of Koerdische achtergrond hebben, of omdat ze in verband worden gebracht met de Gülenbeweging. Gebleken is dat de angst diep zit om in het openbaar te verschijnen (zie tevens paragraaf 3.3 en 4.8). De couppoging van 2016 heeft grote invloed gehad op de verhoudingen in Turkije. Er zijn veel vermeende aanhangers van de Gülenbeweging gearresteerd. Ambtenaren zijn ontslagen, journalisten zijn ontslagen of gevangengezet. Dat had ook gevolgen voor verhoudingen hier in Nederland. De heer Zürcher, spreekt van een «officieel gesanctioneerde heksenjacht».220 Hij benoemt sociaal isolement als een van de gevolgen hiervan: «De retoriek tegen de Gülenbeweging – je had jacht op de Gülenbeweging – is zo hevig dat mensen ontzettend bang zijn om daarmee geassocieerd te worden. Dus mensen nemen het risico over het algemeen niet. Als er mensen zijn waarover twijfel bestaat of waarvan ze denken «misschien is er wel iets van waar», of die hun kinderen op een Gülenschool hebben zitten of gehad, of die zijn aangesloten bij HOGIAF, bij de federatie van islamitische ondernemers, of een of andere andere Gülenorganisatie, dan lopen ze daar met een wijde boog omheen. Daardoor zijn veel families in een sociaal isolement geraakt».221
Ook de heer Meijs, die na de couppoging om advies werd gevraagd door diverse scholen die als Gülenscholen bekend stonden, benoemt de gevolgen. Hij zag «Een mate van bedreiging die hij nog nooit had meegemaakt en volledig on-Nederlands vond».222 Op een basisschool moest bij de kleuters beveiliging ingehuurd worden om de kinderen veilig naar school te kunnen laten gaan. Ouders en kinderen kwamen op lijsten te staan waarop stond dat deze mensen naar een terroristenschool gingen. Onder Turks-Nederlandse ouders werden veel berichten via Facebook gedeeld met over en weer haatboodschappen en zwartmakerij. Op een basisschool namen zeven docenten uit angst ontslag in de eerste week dat hij daar regelmatig was. Deze docenten gingen in hun eigen wijk, waar de school stond, boodschappen doen en werden ter plekke bedreigd. Hij gaf aan dat diverse Turks-Nederlandse docenten gebeld zijn door het Turkse consulaat en zinsneden te horen kregen in de trant van: «Als jij denkt dat je na je pensionering naar Turkije terug kunt komen om te genieten van je pensioen, kan dat alleen maar als je nu ontslag neemt op deze terroristenschool». De heer Meijs gaf aan dat rond de 580 of 590 ouders hun kinderen van deze scholen hebben afgehaald: «Het heeft te maken met die lijsten, maar het heeft ook heel erg te maken met de sociale druk die dichtbij gegenereerd is. Dat ging zo ver dat zelfs families vanaf dat moment uit elkaar gingen. Men kon niet meer samen door één deur, want de een was voor Erdogan en de ander voor Gülen. Het was dus allemaal heel erg tastbaar, heel dichtbij. Dat wat in Turkije gebeurde, was hier achter de voordeur».223 Het betrof volgens de heer Meijs allemaal scholen in de Randstad, die zelfs met naam en toenaam op de Turkse staatstelevisie in beeld gebracht werden als Gülenscholen. Ook gaf hij aan dat er lijsten circuleerden van Turks-Nederlandse kleine zelfstandigen, waardoor die van de ene op de andere dag geen klandizie meer hadden in de wijk. De heer Meijs gaf in zijn verhoor tevens aan dat hij diverse debriefingstelefoontjes heeft gehad van politiechefs die wisten dat hij in die scholen was: «Dat laat zien hoe de politie ook geïnteresseerd was in wat je dan ziet en wat er dan is. We weten – u weet het ook – dat er ik weet niet hoeveel zaken zijn geweest bij de politie over bedreiging, tot en met een aantal mishandelingen die hebben plaatsgevonden. Die dreiging was dus echt wel heel erg voelbaar».224
De heer Zürcher stelt dat het lang niet altijd de Turkse overheid en haar vertegenwoordigers zijn geweest die de lijsten hebben opgesteld, maar veel vaker Turkse nationalisten in Nederland die via hun eigen kanalen dit soort dingen zeggen. Hij stelt dat het een sentiment is dat heel diep leeft in de Turkse gemeenschap, zowel in Turkije als in Europa, en dat dus heel makkelijk te mobiliseren is.225 Hij ziet echter wel een indirecte rol van officiële organisaties bij het opstellen van de namenlijst: «Een indirecte, in de zin dat ook Diyanet natuurlijk na de mislukte staatsgreep als staatsorgaan vrij letterlijk hel en verdoemenis over de gülenisten heeft uitgeroepen en dus wel deel heeft genomen aan die enorme agitatie tegen de gülenisten, maar niet in de zin... Althans, niet voor mij traceerbaar in de zin dat vanuit Diyanetmoskeeën opgeroepen is om die lijsten op te stellen».226 De heer Türkmen, bestuurslid van de Islamitische Stichting Nederland, ontkent in zijn verhoor dat er acties zijn ondernomen vanuit het Turkse consulaat. Ook zou Diyanet niks te maken hebben gehad met de namenlijst. Dat was volgens hem een individuele, persoonlijke actie van de voorzitter van ISN (zie verder paragraaf 3.3).227
Gevolgen van beïnvloeding voor de jeugd
Een ontvankelijke groep is de jeugd. Daar bestaan risico’s op radicalisering, extremisme en uitreizen als gevolg van de steeds professionelere salafistische boodschap, die ook veel via internet wordt verspreid (zie ook paragraaf 2.1). De afgelopen jaren heeft Nederland veel voorbeelden gezien van radicalisering en extremisme onder jongeren en zijn er veelvuldig uitreizigers geweest naar Syrië. Salafistische aanjagers hebben hierin een rol gespeeld en de AIVD heeft daar veelvuldig op gewezen.228 In een rapport uit 2014 beschrijft de AIVD bijvoorbeeld dat enerzijds salafistische voormannen het uitreizen van Nederlandse moslimjongeren naar Syrië afwijzen, maar dat tegelijkertijd aan hen gelieerde salafistische geestelijken en liefdadigheidsorganisaties uit de Golfstaten een belangrijke rol spelen bij het inspireren en daadwerkelijk ondersteunen van salafistische strijdgroepen in Syrië. In de praktijk zijn volgelingen van salafistische predikers uit Nederland inderdaad vertrokken naar Syrië om zich daar bij de jihad aan te sluiten.229 Hier heeft dus duidelijk beïnvloeding vanuit de Golfstaten plaatsgevonden, waarvoor onder een deel van de Nederlandse moslimjongeren ook een duidelijke voedingsbodem bestond.
In de boodschap die door salafistische aanjagers wordt verspreid, wordt heel erg geappelleerd aan je islamitische identiteit, zo stelt de heer Bouharrou: «Dat je niet altijd mee moet doen met de samenleving, daar komt het eigenlijk op neer. Dat kunnen heel veel voorbeelden zijn, bijvoorbeeld: je mag niet meedoen met nieuwjaar vieren, je mag vrouwen geen hand geven, je moet een nikab dragen».230 Als een prediker of aanjager dan zo overtuigend is op sociale media en volgelingen heeft, is het moeilijk om hier niet aan te voldoen. Deze boodschap kan bij jongvolwassenen leiden tot vervreemding of zelfs isolatie van de samenleving. Dit kan hun participatiekansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt schaden, bijdragen aan (zelf)uitsluiting en mogelijk ook radicale ideeën voeden.231 Mevrouw Yücel geeft in haar verhoor aan dat er in Nederland een voedingsbodem voor is onder de jongere generatie: «Wij hebben zelf veel mensen met een andere achtergrond er niet genoeg bij gehouden, door discriminatie, door uitsluiting en door mensen te vaak te veel als groepen te zien en weg te zetten. We mogen onszelf in de spiegel aankijken. Het is misschien niet altijd zo bedoeld, maar het is wel zo. Ook zijn er sociaaleconomische achterstanden. We hebben het de afgelopen jaren regelmatig gehad over parallelle samenlevingen. Die lopen niet alleen langs uiteenlopende waardeontwikkelingen en waardepatronen. Ze lopen niet alleen langs die sociaal-culturele lijnen. Het loopt ook langs lijnen van hoger opgeleid zijn of niet, werk hebben of niet, een huis hebben of niet, kansen hebben of niet. Als dat soort scheidslijnen langs religieuze lijnen gaan, langs etnische lijnen gaan, doe je het als samenleving gewoon niet goed. Dus dat is de ene kant, de voedingsbodem».232
Jongeren gaan onderling en op school waarden uitdragen die ze hier voor hun gevoel niet meekrijgen, aldus de heer Meijs: «Dat zijn dus niet de democratische waarden, maar dat zijn de goddelijke waarden, dat zijn de goddelijke waarheden, dat zijn de waarheden waar je zelf geen enkele interpretatie van mag geven. Het zijn dus de waarheden zoals ze letterlijk geschreven staan. Niet in geschriften van nu, maar zoals ze bijvoorbeeld geschreven staan in de geschriften van 640. Dat betekent dat je teruggebracht wordt naar een oorsprong die extreem ver afstaat van de omgeving waarin je leeft. Daarmee creëer je een vicieuze cirkel, want op het moment dat je dat gaat uitdragen, betekent dat dat de omgeving daar dus ook op gaat reageren. De schuring zorgt dus voor een bevestiging: «Zie je wel, dit is niet goed. Dit willen ze hier niet, terwijl hier toch gelijkheid en democratie is. Het zijn heel complexe menselijke processen die er dan gaan plaatsvinden».233 Dit heeft tot gevolg dat de in Nederland geldende waarden in sommige klaslokalen aan het verschuiven zijn: «Er is een stukje nationalisme en fanatieke religie ingeslopen waardoor mensen binnen die bubbels een waardeontwikkeling opdoen en waarden ontwikkelen die te vaak haaks staan op onze fundamentele waarden, de universele waarden die we hebben, de humane waarden, de democratische spelregels die we met elkaar hebben. Daar scheurt het nu regelmatig op».234
Ook de blootstelling aan complottheorieën die onder andere op internet circuleren heeft een ongewenste invloed. Dit geldt niet alleen voor jongeren die vatbaar zijn voor boodschappen van salafistische aanjagers, maar ook voor Turks-Nederlandse jongeren. Uit een onderzoek van het SCP blijkt dat onder jongeren van met name Turkse en Marokkaanse komaf een breed gedeeld gevoel van uitsluiting bestaat. Er leeft veel wantrouwen tegenover de (westerse) media, de politiek en de politie. Dit draagt bij aan het gevoel geen onderdeel te zijn van de Nederlandse samenleving en is een voedingsbodem voor allerlei complottheorieën.235 In het verhoor van de heer Meijs komt dit eveneens naar voren als hij vertelt over een gesprek met een klas: «Binnen twee minuten vliegen de complottheorieën door de ruimte heen en dat komt doordat die beste meiden het gevoel hebben: wat wij ook zijn en wat wij ook zeggen hier, we worden hier door jullie toch niet geaccepteerd».236 De heer Meijs stelt dat de boosheid over onze samenleving vervolgens gevoed wordt doordat die meiden een zoektocht gaan maken, omdat ze willen weten wie er nou voor zorgt dat die onrechtvaardigheid zoals zij die ervaren, bestaat. Als ze op internet gaan zoeken en een islamitische achtergrond hebben, komen ze volgens Meijs negen van de tien keer op internet vrijwel direct in salafistische omgevingen terecht waar gevoed wordt wat ze voelen. Een voorbeeld van een complottheorie door de heer Meijs genoemd, is de aanslag op Zaventem: «Dat was de Mossad. Al die bommen, dat wordt gedaan om ons in een kwaad daglicht te stellen. Jullie weten ook wel dat dat helemaal niet waar is, dat wij dat helemaal niet doen. Een hele trits van verhalen. Na willekeurig welke aanslag staat internet weer vol met dit soort bevestigende verhalen. Jonge mensen zijn niet meer in staat om nog te onderscheiden wat daarin waarheid en propaganda is. De propaganda daarin wordt steeds professioneler. De schreeuwpropaganda is al weer lang verleden tijd. Het is genuanceerd en het is superslim gemaakt. Het ziet er gelikt uit. Er zit hoogstaande denkkracht achter».237
Parallelle samenleving
Op samenlevingsniveau leiden deze ontwikkelingen tot een risico op toenemende polarisatie, zowel binnen de moslimgemeenschappen als tussen moslims en niet-moslims. Polarisatie die kan leiden tot steeds minder begrip voor afwijkende meningen en geloofsovertuigingen en tot onveiligheid, bedreiging, intimidatie en een angstcultuur. Hiervan zijn zowel in het vooronderzoek als in de openbare verhoren meerdere gevallen naar voren gekomen. Uiteindelijk kan dit volgens de directeur van de AIVD de heer Schoof op de lange termijn leiden tot een parallelle samenleving en tot ondermijning van onze rechtsstaat en daarmee van de vrijheden waar Nederland voor staat: «Dat men eigenlijk een eigen samenleving creëert, naast onze democratische rechtsstaat, en vanuit die parallelle samenwerking ook onze democratische rechtsstaat afwijst en uiteindelijk ook activiteiten zou kunnen ondernemen die onze democratische rechtsstaat kunnen ondermijnen en die de vrijheden van de Nederlanders waar wij ongeacht ras, religie of geloof voor staan, kunnen inperken».238 De heer Schoof ziet dit om twee redenen als bedreiging voor onze samenleving als geheel. De eerste is dat die parallelle samenleving gewoon niet past in onze democratische rechtsstaat. De tweede reden is dat als zo’n parallelle structuur zou ontstaan, er in onze samenleving een onderdeel zou zijn dat zich niet houdt aan de regels van onze democratische rechtsstaat. De heer Schoof is van mening dat we ons nog steeds in een soort beginstadium bevinden: «Het is wel professioneler, maar het is niet zo dat men op dit moment succesvol is in het creëren van een parallelle samenleving. Zo ver is het niet».239
Hoewel de AIVD aangeeft dat deze parallelle samenleving op de lange termijn het gevolg kan zijn, zijn er ook aanwijzingen dat deze op sommige plekken al is ontstaan, zowel bij enkele salafistische stichtingen als op sommige scholen. De heer Meijs illustreert de eerste situatie aan de hand van een gesprek met enkele jonge bestuursleden van een salafistische stichting uit Veenendaal waar hij bij aanwezig was: «Daar komt dan een wereld de ruimte binnen die, denk ik, voor haast iedereen hier volledig onbegrijpelijk is, die volledig buiten ons denkkader staat. Op het moment dat er een twijfel geuit wordt, bijvoorbeeld over de uitspraken die iemand doet, hoor je een halve bladzijde Koran die gereciteerd wordt en dan krijg je de vraag: wil je dan zeggen dat Allah liegt, is dat eigenlijk je antwoord?». Een gesprek is dan volgens Meijs eigenlijk niet meer mogelijk, de werelden bereiken elkaar niet meer. Deze organisaties verketteren de democratie, er is maar één macht en het is dus ondenkbaar dat je je in die democratie voegt. Hetzelfde geldt volgens Meijs voor Hizb ut-Tahrir in Nederland, waar klip-en-klaar wordt geuit dat de intentie is om hier een islamitische staat te vestigen.240
Met betrekking tot de situatie in het onderwijs geeft de heer Meijs in zijn verhoor aan dat hij een parallelle samenleving op steeds meer plaatsen ziet ontstaan op sommige scholen in de grote steden. Wat hij ziet gaat veel verder dan ongemak, vervreemding, of spanningen. Hij ziet escalatie richting haat en extreem denken en hij ziet docenten die niet meer weten hoe ze hier mee om moeten gaan. Hij zegt dat de groep waarover het gaat divers is: «We moeten niet doen alsof het een specifieke groep is. Die groep is divers. De redenen van het in een parallelle samenleving zitten, zijn ook divers. Het gedrag is vergelijkbaar, namelijk tegengedrag. Je ziet steeds meer tegengedrag. Die groep is zo substantieel dat als je het in het onderwijs gaat hebben over geloof, als je het in het onderwijs gaat hebben over seksuele of genderdiversiteit of als je het in het onderwijs gaat hebben over discriminatie, de gemiddelde docent zijn hart vasthoudt».241 Als voorbeeld noemt hij een entreeschool waar net een politiewagen met sirenes naartoe was gegaan omdat jonge vluchtelingen moslima’s aan het bedreigen waren omdat die zich niet gedroegen zoals een moslima zich volgens hen behoorde te gedragen. De heer Meijs stelt: «Wij zijn in staat in dit land – onbedoeld en met allemaal de beste intenties, door onze politiek als het gaat over sociale woningbouw en wijkenopbouw – om bijvoorbeeld in een grote stad in Nederland een volledig islamitisch eiland te laten ontstaan. Laat ik het nog concreter maken. Daar staat een openbare basisschool (...) Op die openbare basisschool zit niet één niet-islamitisch kind. Wij zijn daarmee aan het werk gegaan. Dat is nodig, want wij brengen dus kinderen groot op dat islamitische eiland, van peuter tot en met 11-jarige in een volledig parallelle samenleving: daar is Nederland en dit zijn wij. We hebben daar ouders – dat zullen allemaal heel goede ouders zijn die heel veel liefde voor hun kinderen hebben – die net zo veel afstand hebben tot die samenleving. Als we daar bijeenkomsten willen organiseren om te steunen en te versterken, moeten we aparte bijeenkomsten voor de vaders en aparte bijeenkomsten voor de moeders organiseren. Zo ver is die parallelle samenleving al aan het ontstaan. Ik schrik daarvan».242
Ook bij de casus alFitrah ten aanzien van het informele onderwijs en de maatschappelijke hulpverlening signaleren gehoorde deskundigen dat deze organisatie met de rug naar de samenleving staat. De afstand tot allerlei instituties buiten de eigen organisatie is groot (zie ook paragraaf 3.2). Mevrouw Pels: «Er is heel weinig dialoog, heel weinig gesprek, in de wijk bijvoorbeeld, in Overvecht, met allerlei aanpalende organisaties. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld scholen, maar dat geldt ook voor de jeugdzorg en de hulpverlening. Er is eigenlijk geen link. Dus als het nodig zou zijn, dan is het niet zo dat alFitrah mensen doorverwijst naar de professionele zorg. Dat is wel een risico».243 Mevrouw Pels zegt hierover: «De situatie op de salafistische moskeeschool van alFitrah is afwijkend. In pedagogisch-didactisch opzicht gaat men zeer professioneel te werk, maar tegelijk wordt gedrag gestimuleerd dat juist afstand tot de samenleving bevordert. Deze combinatie van professionaliteit en afstand vormt een riskant mengsel. De professionele reputatie van de organisatie trekt aan, maar ouders lopen daarmee het risico dat hun kinderen een fundamentalistische en ook anti-integratieve boodschap krijgen ingelepeld». En: «Maar inhoudelijk gezien is er reden tot zorg, omdat de boodschap een zeer dogmatische is en leerlingen en ook andere deelnemers leert zich te voegen naar, laten we maar zeggen, de zuivere islam, met alle consequenties van dien. Dat betekent dat je jezelf eigenlijk uitsluit van allerlei praktijken, zoals kinderen die ontmoedigd worden om mee te doen aan sinterklaas- en kerstmisviering, om naar muziek te luisteren, te dansen en dat soort dingen. Of handen schudden tussen de seksen».244
De maatschappelijke hulpverlening bij alFitrah is niet te vergelijken met professionele jeudgzorg, maar bestaat er vooral uit dat mensen worden opgenomen in die zuivere leren van alFitrah. Mevrouw Pels stelt daarover: «We hebben, zeker in het tweede onderzoek, ook verhalen gehoord van deelnemers of ex-deelnemers dat dat ook betekent dat die jonge mensen zich dan ook anders gaan kleden, dus meer met lange bedekkende kleding, dat ze zich anders gaan gedragen en dat ze ook meer zelf missionair gaan worden. Maar de opname in de leer betekent wel dat ze afstand doen van dat, zeg maar, slechte gedrag». alFitrah biedt een thuis. «Dat geldt zeker voor dit soort mensen, die uitgestoten zijn, die soms ook in hun eigen kring, hun eigen familie of eigen gemeenschap niet meer geaccepteerd worden. Ze komen daar wel. Ze worden daar wel met open armen ontvangen».245
De burgemeester van Utrecht, de heer Van Zanen, geeft daarbij aan: «Ik heb de stellige indruk dat het model alFitrah, dus onderwijs en hulp- en zorgverlening, ook als een exportproduct binnen Nederland wordt gezien, want wij zien ook bewegingen – althans, dat is mij weleens verteld – dat alFitrah en de mensen die daar werken, met name ook de voorzitter, ook gewoon in andere gemeenten actief zijn of proberen te worden».246 De heer Bouharrou geeft aan dat de boodschap van alFitrah op het moment al breder verspreid wordt, al dan niet heimelijk, zoals bijvoorbeeld in Nijmegen.247
Antwoord onderzoeksvraag 4
Wat zijn de gevolgen van deze beïnvloeding voor de islamitische gemeenschappen en voor de samenleving als geheel?
De commissie heeft gezien hoe dominantie van salafistische invloeden in een aantal moskeeën leidt tot een afnemende vrijheid voor moskeegangers om hun geloof op hun eigen manier te belijden. Ook is sprake van angst onder bepaalde groepen om zich uit te spreken. Daarbij is sprake van druk, intimidatie of bedreiging wanneer moskeegangers zich niet aan deze denkbeelden willen conformeren. In de casus van de Al Houda-moskee in Geleen leidde de overname van de moskee door salafistische aanjagers tot het verdrijven van een deel van de oorspronkelijke moskeegangers uit de moskee.
Uit het onderzoek blijkt dat vooral de jeugd een ontvankelijke groep is. Daar bestaan risico’s op radicalisering als gevolg van de prominent aanwezige salafistische boodschap. Steeds meer wordt die boodschap online, via sociaal media, verspreidt.
Die extremistische boodschappen op internet werken radicalisering en extremisme onder jongeren in de hand en beïnvloeden potentiële uitreizigers naar Syrië.
Maar de commissie heeft ook gezien hoe deze boodschap op steeds professionelere wijze via het informele moskee-onderwijs wordt verspreid. Zo wordt bij alFitrah aan jonge kinderen veertien uur per week onderwijs gegeven, waarbij onverdraagzame en antidemocratische denkbeelden worden overgedragen. Kinderen en jongvolwassenen vervreemden door deze radicale invulling van het onderwijs van de samenleving en worden mogelijk belemmerd in hun deelname aan de maatschappij. Dit kan de sociale cohesie onder druk zetten en de democratische rechtsorde ondergraven.
Een specifieke vorm van beïnvloeding is die vanuit Turkije. Hoewel binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap veel diversiteit bestaat, kent zij een grote groep die zich zeer sterk verbonden voelt met de Turkse staat. Dit leidt bij anderen tot angst en een gevoel van onvrijheid om een mening te verkondigen die afwijkt van de lijn van de Turkse regeringspartij en daaraan gelieerde organisaties. De commissie constateert dat de invloed van de Turkse overheid leidt tot sociale druk en intimidatie in Nederland. Groeperingen als de Koerden, Armeniërs, alevieten en Gülensympathisanten zijn daar het slachtoffer van.
Voorbeelden zijn het beïnvloeden van verkiezingen, het bedreigen en intimideren van Gülensympathisanten (president Erdogan beschuldigt hen van de couppoging op 15 juli 2016) en het verzamelen van inlichtingen over Gülensympathisanten door Diyanetmedewerkers in 38 landen. Ook is er sprake van het verwerven en bestendigen van politieke steun voor de eigen binnenlandse politiek. Zo heerst er sinds de komst van president Erdogan een toenemende antiwesterse visie, waarin ook Turks-Nederlandse burgers wordt voorgehouden dat het land waarin ze wonen de vijand is.
De gevolgen van beïnvloeding van islamitische gemeenschappen kunnen niet los gezien worden van de oorzaken waardoor diezelfde gemeenschapen vatbaar zijn voor beïnvloeding. Met name jongeren kunnen, zeker wanneer zij discriminatie of uitsluiting ervaren in onze samenleving, ontvankelijk zijn voor beïnvloeding. Deze voedingsbodem kan leiden tot polarisatie tussen moslims en niet-moslims en tussen moslims onderling. Hierdoor kunnen parallelle samenlevingen ontstaan die er ook al zijn.
Weerbaarheid
In de verhoren is het thema weerbaarheid meermalen aan de orde geweest. Is de moslimgemeenschap op dit moment voldoende weerbaar tegen de invloed van salafistische aanjagers? In de verhoren komt een enerzijds-anderzijds verhaal naar voren. Vertegenwoordigers van moslimorganisaties zien enerzijds weerbaarheid in hun eigen achterban, anderzijds geven zij aan dat er winst te behalen is.248 De heer Bouharrou zegt hierover: «Nee, ik denk wel dat daar wat winst valt te behalen. Ik denk dat de moslimgemeenschap wel weerbaar is, maar ik denk wel dat er veel winst valt te behalen. Ik zie namelijk dat de aanjagers groeien. Het aantal groeit en ook het bereik groeit, wordt groter. We zien dus dat die ultraorthodoxe stroming wat groter wordt. Ik denk dus wel dat er werk aan de winkel is».249 Mevrouw Yücel geeft in haar verhoor aan dat er onvoldoende tegenkracht is binnen de moslimgemeenschap. Ze geeft aan dat men het vaak niet goedkeurt, maar het door zich niet uit te spreken wel zwijgend legitimeert: «Kijk, op het moment dat een moskee teksten heeft op een website waarbij bijvoorbeeld meisjesbesnijdenis wordt aangemoedigd of vergoelijkt, en ik niet voldoende tegenkracht hoor uit de moslimgemeenschap of genoeg moslims hoor die zich daartegen verzetten en die dat absoluut niet willen in hun religieuze beleving, betekent dat nog niet dat ze het allemaal ook goedkeuren. Maar het betekent wél dat ze het al zwijgend legitimeren. Dus juist binnen die gemeenschappen moeten die tegenkrachten woorden en daden krijgen. Dat gebeurt te weinig. En dat komt ook wel door die salafistische beïnvloeding».250 Met betrekking tot weerbaarheid in de Turks-Nederlandse gemeenschap signaleert mevrouw Yücel het volgende: «We hebben het gehad over mensen die er vooral in meegezogen worden. Heel vaak worden ze gewoon erin meegezogen. Mensen willen vaak gewoon hun geloof belijden en beleven, of willen sociale contacten met mensen met een Turkse achtergrond. Ze zoeken elkaar op. Maar dan komen ze in een fuik terecht waar indoctrinatie en beïnvloeding plaatsvindt. Mensen die daarbuiten vallen en die ook een Turkse achtergrond hebben – dat zijn er veel meer dan wij denken – worden heel vaak bang gemaakt, geïntimideerd, bedreigd of monddood gemaakt».251
De heer Schoof zegt ten aanzien van de weerbaarheid het volgende: «Het is niet zo dat salafistische aanjagers per definitie aan de winnende hand zijn. Er zijn ook tegenkrachten binnen de islamitische gemeenschap die, zeg maar, deze vorm niet in hun moskee willen, niet in hun onderwijs willen».252 Vertegenwoordigers van moskeeorganisaties beamen dit, zoals de heer Bouharrou: «Ja, dat zien we. Dat zien we zeer zeker. Als er bijvoorbeeld een nieuwe imam wordt aangesteld, waarvan de achterban zegt «hier staan we niet achter», dan zien we dat er verzet is, de ene keer wat meer verzet dan de andere keer».253 En ook de casus van de Al Houda-moskee in Geleen maakt dit duidelijk.
De heer Van Zanen maakt een onderscheid tussen de georganiseerde moslimgemeenschap en individuen. De georganiseerde moslimgemeenschap in Utrecht, die heel groot, heel erg actief en ook zeer gevarieerd is, ziet hij als weerbaar. Maar hij vraagt zich af of dat voor iedereen in Utrecht geldt: «Maar ik weet niet zeker of iedereen in Utrecht, welke achtergrond men ook heeft,weerbaar is tegen – om het maar even zo te zeggen – verlokkingen die onbedoeld effecten hebben waarvan ik me afvraag of ze wenselijk zijn met het oog op je dochter of je zoon. Maar dat geldt natuurlijk voor meerdere bewoners van Utrecht; dat gaat breder dan alleen in de moslimgemeenschap. Dus niet iedereen is weerbaar genoeg».254 Bestuurders van gemeenten, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en enkele deskundigen zien het versterken van de weerbaarheid als een belangrijke manier om de vatbaarheid voor salafistische aanjagers te verminderen, zoals de voorzitter van de Taskforce, de heer Roscam Abbing: «Ik zou ook graag breder willen kunnen inzetten op het versterken van de weerbaarheid, want je zult altijd mensen hebben die er rare ideeën op nahouden en die andere mensen daarvan proberen te overtuigen. Als je ervoor kunt zorgen dat andere mensen zich niet laten overtuigen, denk ik dat je echt succes aan het boeken bent».255 De heer Van Zanen geeft aan dat dat hard nodig is, omdat dat het niet vanzelf goed gaat, zeker niet in de grote steden. Dit sluit aan bij de observaties van de heer Meijs met betrekking tot de problematiek van een aantal scholen in de grote steden (zie eerder in deze paragraaf). Mevrouw Yücel gaat in haar position paper in op een van de oorzaken van een gebrek aan weerbaarheid onder jongeren: «Jongeren hebben niet de open houding geleerd die zij zo hard nodig hebben om vragen te stellen, te debatteren met anderen over nieuwe inzichten, samen te werken, brede netwerken om zich heen te verzamelen, een baan te vinden en hier ook weer nieuwe kennis en ervaring te verzamelen. (...) Ik zie het als onze opdracht om onze vrije en open samenleving samen weerbaar te maken tegen anti-democratische ontwikkelingen. Daarom werk ik mee aan de ontwikkeling van een dialoogmethode die docenten oefent om in de klas leerlingen te bewegen tot zelf leren nadenken, met oprechte vragen over geharnaste opvattingen en kritische gedachten over feiten en fictie».256
Handelingsperspectief van maatschappelijke en religieuze instellingen
Uit het voorgaande komt naar voren dat de moslimgemeenschap in Nederland niet altijd voldoende weerbaar is en/of voldoende tegenkracht heeft. De commissie is nagegaan welke mogelijkheden de maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland nu hebben om beïnvloeding tegen te gaan. Stichtingen hebben hierin immers allereerst een belangrijke eigen verantwoordelijkheid. De heer Bouharrou zegt daarover: «Een ander aspect is de weerbaarheid vergroten. Wij denken dat de focus dan met name moet liggen op informeel onderwijs, professionalisering van moskeebesturen en de Nederlandse imamopleiding».257
Afzien van (voorwaarden voor) financiering
Moskeeorganisaties en koepelorganisaties hebben een aantal mogelijkheden om ongewenste beïnvloeding tegen te gaan. Van oudsher bedruipen moskeeën in Nederland zichzelf en brengen moskeegangers de benodigde financiën bij elkaar. Maar als er veel geld nodig is, bijvoorbeeld voor het bouwen van een nieuw gebedshuis, is het aanvragen van financiering in het buitenland voor alle religieuze instellingen, waaronder moskeeorganisaties, volgens de huidige wet- en regelgeving een legitieme optie. Een eerste mogelijkheid is dat stichtingen kunnen afzien van buitenlandse financiering en/of geen voorwaarden accepteren voor financiering (in de vorm van zeggenschap of bestuurslidmaatschappen). De commissie heeft echter geconstateerd dat een deel van de moslimgemeenschap buitenlandse financiering niet als ongewenst beschouwd (zie paragraaf 2.2). In de verhoren wordt een aantal keer vanuit de moslimgemeenschap aangegeven dat er geen voorwaarden aan financiering worden verbonden.258 Er wordt echter ook opgemerkt dat dit in de praktijk soms wel gebeurt. De heer Laaouej zegt daarover: «Ik zou het aannemen zonder voorwaarden, maar er is niemand die geld geeft zonder voorwaarden».259
Transparantie
Een andere mogelijkheid die instellingen zelf hebben, is volledige openheid betrachten over hun financiering en daarover verantwoording afleggen. Uit paragraaf 2.2 blijkt echter dat er bij de onderzochtte casussen veel mis is met de transparantie. Als reden wordt veelal aangegeven dat daar geen wettelijke grondslag toe is. Weinig stichtingen hebben een anbistatus, waarbij wel verantwoording vereist is. Het is voor stichtingen daarom soms een bewuste keuze om geen anbi-status te hebben of aan te vragen. Bovendien blijkt dat de stichtingen met anbistatus lang niet altijd voldoen aan de administratieverplichtingen. Volgens het CMO is er ondersteuning nodig bij de verdere professionalisering van moskeeën en islamitische organisaties op het terrein van de adminstratieve financiële kennis. Ook de heer Bouharrou geeft dat aan.
Het opstellen van een convenant ten aanzien van transparante financiering is een optie om als gemeenschap aan «zelfregulering» te doen en grip te krijgen op ongewenste beïnvloeding via financiële lijnen. In 2016 is daar een poging toe gedaan door diverse islamitische koepels. Het initiatief kwam volgens de heer Bouharrou van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en de Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland (RMMN) en ook het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelenheid werd daarbij betrokken. CMO en RMMN dachten het probleem van ongewenste financiering op betrekkelijk eenvoudig wijze op te lossen door zelf binnen de gemeenschap tot een convenant te komen, zodat zij niet alle 500 moskeeën in het land gingen opzadelen met hoge kosten, inspanningen et cetera. Door het ministerie werden ook enkele regionale moskeekoepels uitgenodigd, die ook achter het voornemen stonden om te gaan reguleren.260 Het betrof het Samenwerkingsverband Islamitische Organisaties Regio Haaglanden, Samenwerkende Moskeebesturen Brabant en Zeeland en Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond. De betrokken islamitische koepelorganisaties werden het echter niet eens over de reikwijdte van zo’n convenant.261 In de verhoren komt naar voren dat de regionale koepelorganisaties die ook salafistische moskeeën vertegenwoordigen, waaronder de Stichting As-Soennah zijn gaan dwarsliggen. Die zagen een convenant alleen zitten als ook joodse en christelijke organisaties zich eraan committeren. Zo zei El Boujoufi in zijn verhoor: «Toen zijn twee of drie mensen opgestaan, die zeiden: nee, wij gaan dat niet doen, want als wij dat doen, dan laten wij zien dat wij eigenlijk iets te verbergen hebben. Nee, wij doen het volgens de wet en wij gaan dat niet doen, dus als de overheid dat wil doen, dan moet ze beginnen bij alle religies en niet alleen bij de moslims».262
De heer Bouharrou gaf in zijn verhoor daarnaast aan: «Ook vonden ze dat het thema religieuze financiering verbreed moest worden en dat dit onderdeel moest worden van een veel bredere oplossing, zoals de professionalisering van moskeebesturen. Wij meenden dat dat niet zou gaan werken, dat dat veel te breed zou zijn. Ik vond het zelf ook een ongeldige redenering in die zin, want als er een misstand zou zijn binnen de kerken, zie ik ook niet zo snel dat de Raad van Kerken ons gaat vragen: goh, zouden jullie ook mee willen doen om misstanden binnen de kerken op te lossen? Bovendien werd er gewoon onvoldoende onderscheid gemaakt tussen zelfregulering en het opleggen van wetten van overheidswege. Als je het hebt over het opstellen van wetten, dan moet je het over alle religieuze instellingen hebben, maar als je het hebt over zelfregulering, dus ons initiatief, dan vind ik dat dat gewoon moet kunnen en dat we zelf onze eigen problemen moeten kunnen oplossen».
De heer Bouharrou gaf aan dat, voor zover hij zich kan herinneren de heer Taheri de zorgen wel deelde over financiering uit het buitenland: «Voor zover ik me kan herinneren, gaf hij aan dat hij die zorgen wel deelde, maar dat hij alleen vond dat het voor iedereen moest gelden. Nou ja, dat hele brede spectrum dus. Hij vond dat dat anders moest. Voor zover ik me kan herinneren, vond hij ook dat het probleem niet zo groot was als wij allemaal dachten».263 De heer Taheri, betrokken bij het convenant vanuit SIOR Haaglanden, waar As-Soennah deel van uitmaakt, zegt in zijn verhoor: «We wilden meewerken, maar niet op die manier: selectief en alleen op de moslimgemeenschap van toepassing».264
Professionalisering en vergroten van bewustwording
Ten aanzien van andere vormen van beïnvloeding, zoals het programmeren van buitenlandse predikers met radicale boodschappen en moskeeonderwijs met anti-integratieve en antidemocratische elementen kunnen moskeeorganisaties eveneens aan «zelfregulering» doen. Zij kunnen bijvoorbeeld zelf predikers en docenten screenen, elkaar waarschuwen voor ongewenste predikers of afspraken met gemeenten maken over het melden van predikers. De heer Bouharrou zegt daarover: «Ik denk dat wanneer een moskeebestuur weet dat iemand echt onverdraagzame preken geeft, echt fundamenteel niet goed, ze zo iemand geen podium moeten bieden om een preek te geven. Wanneer een prediker bijvoorbeeld kritisch is of bepaalde uitlatingen doet waarvan niet gelijk kan worden gesteld dat ze heel erg onverdraagzaam zijn, dan denk ik dat het ook de taak van een moskeebestuur is om verschillende opvattingen te laten horen. Maar de grens ligt natuurlijk wel bij echte onverdraagzaamheid, bijvoorbeeld als we het hebben over de positie van de vrouw en dat soort zaken. Dat is allemaal not done».265 De heer Van der Blom laat een ander geluid horen. Hij laat regelmatig omstreden predikers lezingen geven en zegt daarover: «Maar wat is dan omstreden? Iemand houdt zich aan de wet of niet. Iemand zegt iets wat wel kan of niet kan. Binnen dat hele spectrum kun je in een vrije democratische rechtsstaat met elkaar over allerlei dingen discussiëren, spreken. Bij ons is de stelregel alleen: iedereen moet ruimte geven aan de ander. Daarom zeggen wij: je mag bij ons met een lange baard of zonder baard, maar je bemoeit je niet specifiek met de baard van de ander».266
Ook het creëren van bewustwording via koepelorganisaties is een te nemen maatregel. Het nauwer betrekken van ouders bij de inhoud van het moskeeonderwijs kan daarbij helpen, zo wordt gesteld in enkele verhoren.267 Een maatregel die moskeeorganisaties eveneens zelf kunnen nemen, is het professionaliseren van moskeebesturen. De heer Roscam Abbing benoemt dit: «Het kan gaan om het professionaliseren van organisaties, zodat die minder kwetsbaar zijn voor buitenlandse beïnvloeding. Die beïnvloeding kan in de vorm van financiering zijn, maar ook in de vorm van materiaal of bijvoorbeeld uitgezonden predikers. Als je een meer professioneel bestuur van een instelling hebt, kan die daar zelfverzekerder tegenover staan. Dat kan ook een barrière opwerpen tegen problematisch gedrag».268 Mevrouw Harzi stelt dat moskeeorganisaties ook bij gemeenten kunnen aankloppen voor ondersteuning.269
Omdat de koepelorganisaties ook zelf constateren dat salafistische moskeeorganisaties zeer dominant zijn op internet en sociale media, geeft de heer Bouharrou aan dat zij ook via sociale media tegenwicht willen bieden: «Een paar maanden geleden zijn we een pilot gestart in een Nederlandse gemeente om te proberen het geluid van de meerderheid – dan hebben we het over imams, predikers, geleerden, sleutelpersonen – te faciliteren, ook op sociale media, zodat zij veel meer van zich kunnen laten horen en ook echt het debat aangaan. Want ik denk dat daar de oplossing zit. Met alle respect, ik denk niet dat de overheid daar heel veel tegen kan doen. Misschien is dat ook wel goed. Vaak is het natuurlijk ook vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst. Ik denk dat dit een strijd is die de moslimgemeenschap gewoon moet gaan voeren. Ik zie hele sterke imams, predikers, die een hartstikke goed geluid verkondigen maar gewoon niet voldoende gefaciliteerd worden om van zich te laten horen op sociale media. Dat willen we gaan faciliteren».270
Een laatste in de verhoren genoemde maatregel die organisaties zelf kunnen nemen om invloeden vanuit het buitenland tegen te gaan, is een Nederlandse imamopleiding, zodat organisaties hun imams niet meer uit het buitenland hoeven te halen. Verschillende koepelorganisaties geven aan daarmee bezig te zijn (geweest) en zien de noodzaak ervan in. Zo heeft het Overlegorgaan Joden, Christenen, Moslims (OJCM) de commissie per brief laten weten dat zij voorstander zijn van een imamopleiding in Nederland en dat het CMO bij de opzet van deze imamopleiding in Nederland een doorslaggevende rol dient te krijgen: «Zo kan de opleiding toegeëigend worden door de islamitische geloofsgemeenschap in Nederland en is het principe van scheiding van kerk en staat gewaarborgd. Op deze manier kan geborgd worden dat de toekomstige imams volmondig geaccepteerd worden door de gemeenschap die zij gaan dienen».271
De heer El Boujoufi van het CMO ziet een Nederlandse imamopleiding als noodzaak: «Kijk, de imams die uit het buitenland komen, kennen de Nederlandse omgeving niet helemaal en kennen ook de Nederlandse taal niet. Om het zuivere geloof over te brengen aan mijn kinderen en mijn kleinkinderen moet het wel in verstaanbare taal. En niet alleen in verstaanbare taal, maar de imam moet ook de omgeving kennen en hier ook opgegroeid zijn. Dan is hij geen vreemdeling».272 Tot op heden is een Nederlandse imamopleiding echter niet van de grond gekomen. De heer Zürcher geeft aan: «Want we weten ook allemaal dat de eigen, homegrown Nederlandse imamopleidingen eigenlijk nooit een succes zijn geworden. Er zijn verschillende pogingen gedaan».273 De heer Zürcher noemt – net als de secretaris van de ISN, de heer Türkmen – een gebrek aan draagvlak als een van de redenen hiervoor. De heer Türkmen geeft aan dat er momenteel wel onderhandelingen gaande zijn met het CMO en andere organisaties om in Nederland een imamopleiding van de grond te tillen, en dat ISN Nederland bereid is daaraan mee te werken: «Wij zijn als Diyanet Nederland wel bereid de imamopleiding hier in Nederland te gaan houden als daar gewoon draagvlak voor is, namelijk als de opleiding door een goed, erkend instituut gegeven gaat worden».274 De heer El Boujoufi geeft aan dat er vanuit het CMO wel initiatieven zijn ondernomen om zittende imams bij te scholen: «Wij hebben binnen de VU aan een aantal zittende imams een opleiding gegeven om de Nederlandse regels te kennen en de Nederlandse samenleving goed te kennen. Dat loopt heel goed. Dat was ook geslaagd. Wij zien ook het rendement bij de imams die daar geweest zijn. Die hebben heel veel geleerd en zijn ook zelfs in hun boodschappen anders gaan klinken dan vroeger. Als je de samenleving kent, dan ga je je natuurlijk ook een beetje aanpassen aan de samenleving, zonder je eigen geloof los te laten».275
Islamitisch vormingsonderwijs
Binnen de huidige onderwijswetgeving bestaat de mogelijkheid om islamitisch vormingsonderwijs aan te bieden. Ouders met kinderen op de openbare basisschool hebben een uniek recht op vormingsonderwijs. Dit is vastgelegd in de Wet op het Primair onderwijs in artikel 50, 51 en 184b.276 De heer Van Zanen geeft als voorbeeld dat uitvoering zou kunnen worden gegeven aan de wettelijke mogelijkheid van het aanbieden van religieus onderwijs binnen het formele openbare onderwijs, bijvoorbeeld op de vrijdagmiddag: «Ik heb begrepen dat zelfs de huidige onderwijswetgeving daarvoor ruimte geeft, dat je bijvoorbeeld binnen het openbaar onderwijs al regulier godsdienstonderwijs zou kunnen verzorgen».277 De heer Roscam Abbing zegt hierover: «Als er ook ander aanbod is, zou dat kunnen helpen. Binnen de Onderwijswet is er bijvoorbeeld een artikel dat het mogelijk maakt om ook in het openbaar onderwijs godsdienstonderwijs te geven. Als daarin puur dat stukje onderwijs wordt gegeven en niet al die andere dingen, die we onwenselijk vinden, worden meegegeven, zou dat kunnen helpen».278
Antwoord onderzoeksvraag 5
Welke mogelijkheden hebben de maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland nu om ongewenste beïnvloeding tegen te gaan?
In het onderzoek zijn diverse maatregelen aan de orde gekomen die maatschappelijke en religieuze instellingen nu al nemen of zouden kunnen nemen om ongewenste beïnvloeding tegen te gaan. Een van de mogelijkheden is afzien van (voorwaarden voor) buitenlandse financiering. Een andere mogelijkheid die instellingen zelf hebben, is het betrachten van volledige openheid betrachten over hun financiering en daarover verantwoording afleggen over deze financiering. Bovendien kunnen organisaties aan «zelfregulering» doen door zelf predikers en docenten te screenen, elkaar te waarschuwen voor ongewenste predikers of afspraken te maken met gemeenten over het melden van predikers. Ook het betrekken van ouders bij het informele moskeeonderwijs is een mogelijkheid, net als het professionaliseren van moskeebesturen, het inzetten van sociale media om tegenwicht te bieden aan de salafistische dominantie op internet en het tot stand brengen van een Nederlandse imamopleiding. Ook kan als alternatief voor het informele moskeeonderwijs gebruik gemaakt worden van het recht om islamitisch vormingsonderwijs op openbare basisscholen aan te bieden. De commissie constateert dat tot op heden initiatieven vanuit de organisaties zelf veelal niet goed van de grond zijn gekomen, onder andere vanwege verschillen van inzicht in de te volgen aanpak.
In het eerste deel van deze paragraaf bespreken we het huidige handelingsperspectief van achtereenvolgens gemeenten en het Rijk. Het handelingsperspectief van maatschappelijke en religieuze organisaties zelf is al in de vorige paragraaf aan de orde geweest. In het tweede deel van deze paragraaf volgt een inventarisatie van mogelijk te nemen maatregelen om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan, zoals deze uit het onderzoek naar voren zijn gekomen.
De vraag in hoeverre het noodzakelijk is om meer dan nu het geval is maatregelen te treffen om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan, vergt uiteindelijk een politieke afweging.
Huidige handelingsperspectief Rijk en gemeenten
In het onderzoek zijn diverse vertegenwoordigers van zowel de rijksoverheid als het lokale bestuur aan het woord gekomen over de mogelijkheden en bevoegdheden die de overheid momenteel heeft om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan en welke knelpunten daarbij spelen, dan wel hoe effectief die maatregelen zijn.
Gemeenten
Gemeenten beschikken in de huidige situatie over bestuurlijke middelen maar geen bestuursrechtelijke middelen. Alleen bij onwettige zaken kan een gemeente bestuursrechtelijke dwangmaatregelen treffen. Bij ongewenste zaken kan de gemeente voornamelijk informele middelen inzetten, die volgens de ondervraagde burgemeesters in een aantal gevallen effectief kunnen zijn.279 Onderdeel daarvan is de driesporenaanpak. Gemeenten hanteren deze driesporenaanpak op advies van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (zie ook onder kopje rijksoverheid): Het eerste spoor is het gesprek aangaan. Uit het vooronderzoek kwam naar voren dat het inzetten van verbindende functionarissen daarbij effectief kan zijn. De voorzitter van de Taskforce zegt daarover: «Als er ergens sprake is van iets wat geduid wordt als «problematisch gedrag», zien we dat er nog nauwelijks contact is geweest tussen de gemeenten en de instelling waar het over gaat. Dan kunnen wij vanuit het Rijk daarin bemiddelen en zorgen dat het contact gelegd wordt en dat er een gesprek op gang komt. Heel vaak helpt dat ook al. Dan is de partij zich niet bewust van de zorgen die er leven. Dan helpt het gewoon heel erg om dat gesprek aan te gaan. Dat is het eerste spoor: zorg dat er een gesprek is, dat er informatie wordt uitgewisseld, dat mensen openheid van zaken geven en transparant zijn over de bedoeling: waarom worden bepaalde sprekers uitgenodigd?».280 Als het eerste spoor onvoldoende oplevert, dan is het tweede spoor aanspreken en eventueel normeren. Het derde spoor is verstoren. Een voorbeeld hiervan is het parkeerbeleid handhaven tijdens de vrijdagpreek.281
De heer Van Zanen geeft nog een aantal andere informele middelen aan die ingezet kunnen worden, zoals afspraken met moskeeën om de gemeente te informeren over (buitenlandse) predikers of met uitbaters wanneer er een zaal gehuurd wordt voor een conferentie. AlFitrah deed overigens niet mee aan de afspraak over gastpredikers.282
Burgemeester Van Zanen geeft ten aanzien van de casus alFitrah tevens aan dat het in zijn ogen ook effectief is om een dergelijke organisatie «in het licht te zetten» zodat er bewustwording optreedt: «Aandacht geven, er hier over vertellen, er in de raad over spreken, er in de wijk over spreken, er tijdens het moskeebesturenoverleg over spreken en in de media. Dat heeft ook effecten».283
Lokale overheden zetten ook in op het versterken van de weerbaarheid. De gemeente Utrecht noemt dit het vierde spoor van de aanpak, oftewel spoor X.284 Voormalig burgemeester Krikke van Den Haag en burgemeester Van Zanen van Utrecht geven in hun verhoren aan dat beide gemeenten verschillende programma’s hebben en dat daar goed gebruik van wordt gemaakt. Mevrouw Krikke geeft aan het heel belangrijk te vinden om dat soort programma’s, waarin jongeren, moeders en vaders weerbaar gemaakt worden tegen giftige boodschappen als gemeente te blijven doen.285 En ook de burgemeester van Utrecht breekt een lans voor het programma «Utrecht zijn we samen» waarin voor jonge mensen in Utrecht kansen worden gecreëerd om ze mee te laten doen in de samenleving. De voorzitter van de Taskforce, Roscam Abbing zegt over het versterken van de weerbaarheid: «Het kan ervoor zorgen dat mensen betere netwerken opbouwen, zodat ze minder geïsoleerd zijn en meer mensen kennen. En het kan gaan om het professionaliseren van organisaties, zodat die minder kwetsbaar zijn voor buitenlandse beïnvloeding».286
Hoewel er nauwelijks evaluaties287 zijn van de huidige maatregelen op gemeentelijk niveau, zoals het drie-sporenbeleid, is het algemene beeld dat uit het onderzoek naar voren komt is dat het bij gemeenten ontbreekt aan zicht op de financiering van maatschappelijke en religieuze organisaties. Burgemeester Van Zanen schrijft in zijn position paper dat er in Nederland geen vergunningenstelsel voor religieuze instellingen (zoals kerken, moskeeën e.d.) is, waardoor er geen aangrijpingspunt is voor het doen van onderzoek in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).288 Bij vergunningaanvragen kan in het kader van de Wet Bibob worden gecontroleerd of integriteitsregels niet zijn geschonden. Als uit onderzoek blijkt dat de aanvrager verdacht wordt van betrokkenheid bij criminele activiteiten kan het bestuursorgaan de gevraagde vergunning niet afgeven of een reeds verleende vergunning intrekken (zie verder box 7).
Box 7 – Wet Bibob en het Landelijk Bureau Bibob
Het Landelijk Bureau Bibob is onderdeel van Justis en voert op verzoek van bestuursorganen integriteitsscreenings uit aan de hand van de Wet Bibob nadat de gemeente zelf grondig vooronderzoek heeft gedaan aan de hand van open bronnen (zoals kranten, internet, het Handelsregister, het Kadaster en eigen registratiesystemen). Het Landelijk Bureau Bibob heeft toegang tot meer bronnen dan de gemeenten zelf. Te denken valt aan politieregisters en gegevens van de Belastingdienst, het Justitieel Documentatiesysteem, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Financial Intelligence Unit en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Bij vergunningaanvragen kan in het kader van de Wet Bibob worden gecontroleerd of integriteitsregels niet zijn geschonden. Dit kan echter alleen als er voor financiering wordt aangeklopt bij de gemeente en leidt daarmee in de praktijk niet tot veel meer inzicht in buitenlandse financiering. Het Landelijk Bureau Bibob geeft vervolgens een advies aan de gemeente.
Uit de cijfers van het Landelijk Bureau Bibob blijkt dat er in de periode 2015–2019 onderzoek is gedaan bij drie religieuze instellingen (één keer een subsidie; één keer de verkoop van een pand door de gemeente en één keer een bouwvergunning). Daaruit bleek geen zichtbare financiering vanuit onvrije landen (wel donaties en leningen van Nederlandse ingezetenen) en geen relevante strafbare feiten met betrekking tot het aanzetten tot haat tegen mensen, opruiing e.d. Het is onduidelijk hoeveel Bibob-onderzoeken door gemeenten worden uitgevoerd laat staan hoeveel onderzoeken waarbij maatschappelijke en religieuze instellingen betrokken zijn geweest. Wel blijkt uit een advies van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid uit 2011 dat van het totaal aantal uitgevoerde Bibob-onderzoeken slechts in 4% van de gevallen een Bibob-advies wordt aangevraagd bij het Landelijk Bureau Bibob. Het totale aantal onderzoeken dat door bestuursorganen waaronder gemeenten wordt uitgevoerd ligt dus vele malen hoger.289
Ook blijkt uit het onderzoek dat noch gemeenten, noch inspectiediensten toezicht kunnen houden op het informele moskeeonderwijs. Er is geen formele mogelijkheid om «binnen» te kijken. Zoals burgemeester Van Zanen in zijn position paper schrijft: «De activiteiten die alFitrah ontplooit, bevinden zich op het terrein van informeel onderwijs, hulpverlening en religie en vallen daarmee niet onder een gemeentelijk of landelijk regime van vergunningen of toezicht. De onderwijswetgeving is niet van toepassing op deze vorm van onderwijs. Evenmin zijn er wettelijke mogelijkheden om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Onderwijsinspectie in te zetten».290 De beïnvloeding van moskeeën wordt vaak pas zichtbaar na incidenten en/of nieuwsberichten.
Verder blijkt uit het onderzoek dat hoewel het formele handelingsperspectief beperkt is, het informeel handelen van een burgemeester minstens zo belangrijk lijkt als het formeel handelen. Het beeld dat naar voren is gekomen, is dat het beleid al met al vrij ad hoc is en dat het staat of valt met de juiste personen, met burgemeesters en/of de verantwoordelijke ambtenaren die in staat zijn de relatie met de maatschappelijke en religieuze organisaties in hun gemeente goed te houden en bovendien durven aan te spreken bij ongewenste situaties. Soms is er sprake van handelingsverlegenheid om naar moskeeën te gaan vanuit preventief beleid. Het beeld dat uit de openbare verhoren met mevrouw Krikke en de heer Van Zanen naar voren is gekomen, is dat bij de gekozen aanpak per gemeente ook de persoon van de burgemeester een belangrijke rol speelt.291 Dit beeld kwam ook naar voren in de besloten informatieve gesprekken die de commissie in het vooronderzoek heeft gevoerd met verschillende burgemeesters.
Rijksoverheid
In 2019 is de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering gestart om gemeenten en gemeenschappen steviger en proactief te adviseren en te ondersteunen met betrekking tot de aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. De Taskforce is een samenwerkingsverband van de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV), Buitenlandse Zaken en de politie. De Taskforce wil zich uiteindelijk richten op ondersteuning van de aanpak van alle vormen van problematisch gedrag, onafhankelijk van religie of levensovertuiging. De heer Roscam Abbing: «Daarmee bedoelen we gedrag dat op zichzelf niet strafbaar is, dat is belangrijk, maar dat het samenleven in een democratische rechtsstaat op de lange termijn wel onder druk zet. Het is gedrag dat antidemocratisch, antirechtsstatelijk of onverdraagzaam is».292 De Taskforce spreekt over ongewenste buitenlandse financiering daar waar financiering plaatsvindt «die dat problematische gedrag versterkt of als gevolg heeft dat problematisch gedrag plaatsvindt».293 De kern van de aanpak is het bijeenbrengen van beschikbare informatie, deze multidisciplinair te duiden door betrokken partners en zo gezamenlijk tot een handelingsperspectief komen.294
Daarnaast loopt er een pilot bij het Financieel Expertise Centrum met als doel om meer zicht te krijgen op buitenlandse financieringsstromen, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het tegengaan van ongewenste financieringsstromen en bijbehorende ongewenste beïnvloeding en gedrag (zoals beschreven in paragraaf 2.2).
Ander bestaand beleid is het weigeren van een visum voor ongewenste predikers. Zie bijlage 3 met een overzicht van al het relevante bestaande beleid en (voorgenomen) wetgeving. Dit is onderdeel van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme uit 2015, waarin predikers uit visumplichtige landen die oproepen tot haat en geweld een visum kan worden geweigerd. Het weigeren van een visum kan als personen een risico vormen voor de nationale veiligheid, de openbare orde en/of de internationale betrekkingen.295 Hoewel het actieprogramma inmiddels is beëindigd, bestaat deze maatregel nog wel. De IND heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan de NCTV.
Ook deze landelijke maatregelen zijn nog niet geëvalueerd. Uit het onderzoek blijkt dat de Taskforce door de deskundigen en getuigen die door de commissie zijn verhoord wordt gezien als een stap in de goede richting, maar op dit moment nog in de kinderschoenen staat. De Taskforce kan niet alle ongewenste buitenlandse financiering in kaart brengen en alle informatie samenbrengen, omdat de samenwerkende partijen ieder gehouden zijn aan hun eigen wettelijke kaders. Zo ontvangt de Taskforce geen vertrouwelijke toezichtsinformatie, belastinginformatie of informatie uit justitieel onderzoek waar de FEC partners wel over zouden kunnen beschikken. Zij kunnen deze informatie echter niet delen met de Taskforce. Bovendien ontbreekt het de Taskforce aan voldoende capaciteit om meer proactief te kunnen werken. Men werkt nu voornamelijk reactief. Ook het FEC kampt met een aantal grote knelpunten die het zicht op buitenlandse financieringsstromen belemmeren, zoals het gebrek aan transparantie, het gebrek aan handelingsperspectief en wettelijke belemmeringen.296
De commissie constateert dat er aanwijzingen zijn dat de financiering richting moskeeën vanuit Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten sinds circa 2012 is afgenomen en dat dit gat lijkt te worden opgevuld door Koeweit, Turkije en Qatar. Dat kan te maken hebben de diplomatieke druk en afspraken die gemaakt zijn met de Golfstaten, zoals in paragraaf 2.2 beschreven.
In bijlage 3 staat een overzicht van relevant bestaaand beleid en (voorgenomen) wetgeving op het terrein van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.
Antwoord onderzoeksvraag 6
Welke maatregelen zijn genomen en welke bevoegdheden hebben landelijke en lokale overheidsinstanties (o.a. gemeenten) om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan en wat is er bekend over de (in)effectiviteit van deze maatregelen?
Voor wat betreft het landelijke beleid ziet de commissie dat sinds het oprichten van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering in 2019 een stap is gezet. De commissie constateert dat de Taskforce kampt met een gebrek aan bevoegdheden en capaciteitsproblemen waardoor de effectiviteit van de taskforce nog niet optimaal is.
Daarnaast draagt de samenwerking binnen het Financieel Expertise Centrum bij aan het vergroten van het zicht op buitenlandse financieringsstromen met een link naar terrorismefinanciering. Hierdoor kan er op nationaal niveau een overzicht worden geboden van casuïstiek op het gebied van buitenlandse financiering, voor zover er sprake is van (van origine) buitenlandse financiering van voornamelijk non-profitinstellingen waarvan een of meerdere betrokken partijen in verband kunnen worden gebracht met terrorisme of de financiering daarvan. De commissie constateert echter dat ook het FEC kampt met een aantal knelpunten die het zicht op buitenlandse financieringsstromen belemmeren. Genoemd zijn het gebrek aan transparantie vanuit de betrokken moskeeorganisaties zelf, het gebrek aan handelingsperspectief en wettelijke belemmeringen.
De commissie constateert dat gemeenten in de huidige situatie wel beschikken over bestuurlijke, maar niet over bestuursrechtelijke middelen om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan. Zij kunnen alleen informele middelen inzetten, zoals de «driesporenaanpak» (spoor 1: gesprek; spoor 2:aanspreken; spoor 3: verstoren) van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Uit het onderzoek van de commissie blijkt dat gemeenten daarnaast ook zelf inzetten op het versterken van de weerbaarheid («Spoor X» bij de gemeente Utrecht).
Uit het onderzoek van de commissie komt naar voren dat gemeenten in de huidige situatie te weinig zicht hebben op de financiering van organisaties. Daarnaast ontbreekt het de gemeenten aan een formeel handelingsperspectief om op te treden. Volgens de commissie staat of valt de effectiviteit van het gemeentelijk beleid in de huidige situatie met de juiste personen: de burgemeesters en/of de verantwoordelijke ambtenaren die in staat zijn vooral via informele wegen hun doel te bereiken.
De commissie constateert dat er door deze knelpunten nog steeds geen zicht is op bijvoorbeeld de omvang van de geldstromen en op de vraag of door middel van financiering of invloed mensen worden aangespoord tot antidemocratisch gedrag dat de rechtsstaat ondermijnt. De effectiviteit van het driesporenbeleid en de landelijke maatregelen is nog niet onderzocht. De commissie constateert dat er aanwijzingen zijn dat de financiering richting moskeeën vanuit Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten sinds circa 2012 is afgenomen en dat dit gat lijkt te worden opgevuld door Koeweit, Turkije en Qatar. De commissie constateert tegelijkertijd dat in de door haar onderzochte casussen de geldstromen uit Koeweit en Qatar sinds 2017 lijken te zijn afgenomen. Dat kan te maken hebben de diplomatieke druk en afspraken die gemaakt zijn met deze landen via het diplomatieke verkeer.
Antwoord onderzoeksvraag 7
Welke andere maatregelen zouden genomen kunnen worden om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan?
Verschillende personen hebben tijdens het vooronderzoek en de openbare verhoren maatregelen aangedragen om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan. De commissie heeft deze ingedeeld in vijf categorieën.
Zo zijn er – dat is de eerste categorie – maatregelen mogelijk gericht op vergroting van toezicht, bevoegdheden en transparantie voor het FEC, de Taskforce, de gemeenten en de gemeenschappen. De tweede categorie richt zich op diverse verboden, zoals het verbod op financieringsstromen uit het buitenland. De derde categorie is het intensiever inzetten van internationale diplomatie. De vierde categorie betreft maatregelen op het gebied van het informeel moskeeonderwijs en het toezicht hierop. De laatste categorie ten behoeve van de moslimgemeenschap zelf. Tabel 3 geeft een overzicht.
De vraag in hoeverre het noodzakelijk is om meer dan nu het geval is maatregelen te treffen om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan, vergt uiteindelijk een politieke afweging.
Tabel 3. Mogelijke maatregelen voor de toekomst om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan die in het (voor)onderzoek zijn aangedragen
Toezicht, bevoegdheden en transparantie
1. Verruimen bevoegdheden Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering, bijvoorbeeld door een wet op de taskforce (waarin wettelijk wordt geregeld: informatiedeling, definitie van ongewenste buitenlandse beïnvloeding en handelingsperspectieven van Rijk en gemeenten).297
2. Verruimen wettelijke opdracht en bevoegdheden van het FEC.298
3. Opstellen van een convenant tegen ongewenste buitenlandse financiering.299
4. Vergroten van inzicht in financiële geldstromen en donaties van maatschappelijke en religieuze instellingen (transparantie vergroten).300
5. Een boekhoudverplichting en een wettelijke verplichting voor goededoelenorganisaties om zich aan te sluiten bij een soort toezichthouder, naar voorbeeld van de «Charity Commission» in het Verenigd Koninkrijk.301
6. Een commissie als intermediair aanstellen die de overheid en religieuze instellingen kan adviseren en toezicht kan houden als het gaat om buitenlandse financiering, bijvoorbeeld met leden van de Autoriteit Financiële Markten (AFM).302
7. Financieel toezicht verscherpen en/of Bibob-wetgeving uitbreiden en verplicht stellen bij alle bedragen uit het buitenland.303
8. Prospectusplicht bij het aanvragen van financiering.304
9. Ondersteuning bij professionalisering van de administratieve, financiële kennis van besturen.305
10. Landelijk expertisecentrum dat informatie van lokaal en nationaal niveau bij elkaar brengt en de Minister de mogelijkheid geeft om buitenlandse financiering voor specifieke religieuze en maatschappelijke organisaties te bevriezen of terug te laten storten.306
Verbod
11. Verbod op buitenlandse financiering voor religieuze instellingen (genoemd werd in dit kader de islamwet in Oostenrijk).307
12. Verbod op buitenlandse financiering van religieuze en maatschappelijke organisaties die vrijheids- en gelijkheidsrechten niet naleven.308
13. Verbod op salafistische organisaties.309
14. Verbod op verenigingen als hun doel of activiteiten in strijd zijn met het strafrecht, het constitutionele recht of het internationaal recht. Naar voorbeeld van Duitsland.310
15. Een openbare sanctielijst van buitenlandse predikers die het land niet meer in mogen.311
Diplomatie
16. Blijvende agendering van buitenlandse financiering, betere informatieuitwisseling, informatieuitwisseling met meer Golfstaten en indien nodig meer diplomatieke druk.312
Onderwijs
17. Toezicht instellen op informeel onderwijs (via de Inspectie van het Onderwijs en/of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd).313
18. Uitvoering geven aan de wettelijke mogelijkheid van het aanbieden van islamitisch vormingsonderwijs binnen het formele openbare onderwijs.314
19. Verbeteren van de kwaliteit van het informeel moskeeonderwijs en ontwikkelen van een kwaliteitskader voor informeel onderwijs.315
20. Inzetten op vergroten van ouderbetrokkenheid bij moskeeonderwijs.316
21. Artikel 23 Grondwet (vrijheid van onderwijs) wijzigen.317
22. Opzetten van een Nederlandse imamopleiding.318
Maatregelen ten behoeve van de gemeenschap zelf
23. Versterken van de weerbaarheid van de gemeenschap.319
24. Steun aan tegengeluid vanuit islamitische gemeenschap, ook online.320
25. Vergroten cultuursensitiviteit hulpverlening.207
26. Inzetten op democratische burgerschapsvorming.256
27. Kansengelijkheid vergroten.219
28. Dialoog en ontmoetingen faciliteren.321
Nadere toelichting
Toezicht, bevoegdheden en transparantie (1 t/m 10)
De heer Roscam Abbing pleit voor een wet op de taskforce, waarin 1. wettelijk geregeld wordt hoe de informatiedeling tussen de betrokken partijen plaatsvindt, 2. een duidelijke definitie van ongewenste buitenlandse beïnvloeding wordt gegeven, en 3. handelingsperspectieven voor Rijk en gemeenten worden geboden. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat de Taskforce effectiever kan worden gemaakt dan nu het geval is.322
De heer Roscam Abbing geeft tevens aan dat het belangrijk is dat de bewustwording voor problematisch gedrag wordt vergroot door proactief informatie met religieuze en maatschappelijke organisaties te delen. Bij de casus Roermond kwam hij tegen dat de mensen bij de moskee zich er niet van bewust waren dat er dingen gebeurden die niet konden en dat die bewustwording er wel was na het delen van de informatie.
«Ik heb daarvan geleerd dat we voortaan beter en eerder in gesprek zullen moeten gaan met de organisaties waar het over gaat, zodat die bijvoorbeeld ook beter aan hun achterban kunnen uitleggen wat er speelt. Dat is hier in eerste instantie onvoldoende gebeurd. Daar hebben we wel van geleerd».323
De heer Rijssenbeek benoemt in zijn position paper en verhoor drie knelpunten die binnen de pilot Buitenlandse Financiering zijn gesignaleerd:
1. Gebrek aan transparantie
Er is nu vaak weinig financiële informatie beschikbaar ten aanzien van maatschappelijke en religieuze organisaties. Stichtingen zijn nu niet verplicht hun balans, de staat van baten en lasten en giften openbaar te maken. Zij kennen weinig verplichtingen om openheid van zaken te geven over hun boekhouding.
De heer Rijssenbeek geeft in het verhoor aan dat alleen stichtingen met een anbistatus dit verplicht zijn. Ook geeft hij aan dat het FEC niet automatisch een bericht krijgt van de Belastingdienst als de anbistatus wordt ingetrokken of afgenomen, tenzij de stichting al in onderzoek is.324
De commissie heeft deze knelpunten rondom de anbistatus ook teruggezien in haar onderzoek. Maatregelen om deze knelpunten op te lossen, zouden gelegen kunnen zijn in het invoeren van een verplichting voor alle stichtingen om de balans, de staat van baten en lasten en giften openbaar te maken. Ook zou de Belastingdienst automatisch een bericht over het intrekken van een anbistatus van alle stichtingen moeten kunnen delen binnen het FEC.
In Frankrijk hebben Franse moskeeën bijvoorbeeld de verplichting om hun jaarrekening publiek te maken.325
2. Gebrek aan handelingsperspectief
Partners en participanten binnen het FEC beschikken niet altijd over een handelingsperspectief, terwijl dat soms vanuit de politiek en de maatschappij wel verwacht wordt. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme kent beperkingen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer buitenlandse financiering
(met een indirecte link naar terrorismefinanciering) als «onwenselijk» of als «risicovol» wordt beschouwd, maar er geen of slechts beperkte strafrechtelijke of bestuursrechtelijke handhavingsmogelijkheden zijn.326
Kortom, de wettelijke mogelijkheden die het FEC op dit moment heeft, beperken de mogelijkheid om breder te kijken dan alleen terrorismefinanciering. Het gaat, naast de beperkingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, met name om de beperkingen rondom de belangrijkste drie wetten die voor het FEC relevant zijn om informatie met anderen te mogen wisselen, namelijk de AVG/UAVG, de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvordelijke gegevens. Die hebben eigenlijk allemaal een vergelijkbaar wettelijk kader, namelijk dat persoonsgegevens alleen mogen worden uitgewisseld op het moment dat daar een zwaarwegend maatschappelijk belang voor is op grond waarvan het noodzakelijk is om die informatie te delen.327
3. Informatieverstrekking vanuit het FEC is niet eenvoudig
Informatieverstrekking vanuit het FEC aan gemeenten is niet altijd eenvoudig. Gemeenten maken immers geen onderdeel uit van het samenwerkingsverband. Binnen het bestaande juridisch kader van informatie-uitwisseling mag er alleen informatie met gemeenten worden gedeeld als deze geschoond is van toezichtinformatie (dat wil zeggen informatie afkomstig van Belastingdienst, DNB en AFM). Verder kan informatie die binnen het FEC is gedeeld, niet zonder meer worden verstrekt aan een Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC). De reden hiervoor is dat het FEC en het RIEC verschillende doelstellingen hebben. Als gevolg daarvan is de informatie binnen het FEC voor een ander (verwerkings)doel verzameld dan het verwerkingsdoel waaronder het RIEC samenwerkt. Ten slotte kan informatie vanuit de pilot Buitenlandse Financiering niet worden gedeeld met de departementen.328
Voor wat betreft de maatregelen ten aanzien van transparantie kwam in het onderzoek ook naar voren dat er een verantwoordelijkheid ligt bij de organisaties zelf om meer openheid te geven over de herkomst van hun financiering (zie paragraaf 2.3). Pogingen vanuit de koepelorganisaties om een convenant ten aanzien van buitenlandse financiering tot stand te brengen passen in dit kader. Tot op heden is dit echter niet gelukt.
Er zijn aan de commissie een aantal maatregelen voorgesteld om het inzicht in financiële geldstromen en donaties van maatschappelijke en religieuze instellingen
en daarmee de transparantie te vergroten. De heer Schoof zegt daarover in zijn verhoor: «(...) ik denk dat transparantie ongelofelijk belangrijk is. Dat maakt het voor heel veel instellingen makkelijker om te zien wat er nou eigenlijk gebeurt, en ook meer vragen te stellen (...)».329 Hij stelt ook dat de Wet transparantie maatschappelijke organisaties zou helpen».330 En ook de heer Rijssenbeek ziet transparantie op financieel gebied als allerbelangrijkste punt om beter of volledig zicht te krijgen op financieringsstromen.331 Een aantal voorbeelden zijn aan het begin van deze toelichting reeds genoemd.
Uit het onderzoek van de commissie blijkt verder dat het lastig is om een volledig beeld te krijgen van de buitenlandse donaties en de herkomst van die gelden. De informatie over aanvragen en donaties die het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangt sluit niet altijd aan op de informatie van de stichtingen. Bovendien heeft het financieringsproces knelpunten rondom transparantie.
Zo bestaan er geen formele eisen voor het aanvraagproces in Nederland en er is ook geen Nederlandse overheidsinstelling die zich daar specifiek mee bezighoud. Wel kan de potentiële buitenlandse donateur, of tussenorganisatie eisen stellen aan de aanvrager, zoals het overleggen van een aanbevelingsbrief, een projectplan en/of een verklaring omtrent het gedrag (vog).
Het is aan de aanvrager om daarbij een reden voor de vog te vermelden. Er bestaat geen aparte categorie voor waarin staat dat het een vog-aanvraag voor buitenlandse donaties betreft. De aanvrager kan dat desgewenst zelf in een vrij veld aangeven, maar dat hoeft niet. Daar is de vog immers ook niet voor bedoeld. De legalisatie van stempels en de benodigde papieren gaat alleen om het controleren van de formele echtheid van het stuk. In het buitenland worden de vog en de stempels echter gepresenteerd als een goedkeuring van de Nederlandse overheid voor de financiering, terwijl de betreffende documenten daar niet voor zijn bedoeld.
Ook blijken aanvragers zelf geen onderzoek te doen naar de donateur. Die verantwoordelijkheid ligt volgens hen bij de regering of zakatcommissie waar zij onder meer het geld aanvragen. Onduidelijk is dan ook veelal wat de achtergrond is van de daadwerkelijke donateur. De stichtingen zijn daartoe ook niet verplicht, al hebben ze wel een medewerkingsplicht tegenover bijvoorbeeld banken om inzicht te geven in hun financiën als die banken daarom vragen in het kader van de uitvoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
De heer Rijssenbeek ziet de transparantiewet als een stap in de goede richting, maar geeft aan dat het toezicht daarop eigenlijk niet georganiseerd is (zie paragraaf 2.2). Toezicht zou een ontbrekende schakel kunnen zijn en een charity commission zoals in het Verenigd Koninkrijk zou daarvoor een mogelijke optie voor Nederland zijn.332 Rijssenbeek zegt daarover: «Ik heb begrepen dat de aansluiting bij die Charity Commission niet verplicht is. Op het moment dat je zoiets wel wettelijk verplicht zou maken, zou je in ieder geval een goed transparant kader hebben om die goededoelenorganisaties helder in beeld te krijgen. Daar zullen vast nog een hoop contra-argumenten voor te bedenken zijn, dus ook daar zal een politiek debat op zijn plaats zijn denk ik. Maar als u mij vraagt wat zou helpen: dit zou helpen». Daarnaast vindt hij het ongelukkig dat het huidige toezicht is belegd bij het Openbaar Ministerie, in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (zie ook paragraaf 2.2).333
De heer Bourrahou pleit voor een commissie die de overheid en religieuze instellingen kan adviseren en toezicht kan houden als het gaat om buitenlandse financiering, bijvoorbeeld met leden van de Autoriteit Financiële Markten (AFM).334
Ook genoemd is het verscherpen van het financieel toezicht door de Bibob-wetgeving uit te breiden en verplicht te stellen voor alle bijdragen uit het buitenland.335 burgemeester Van Zanen schrijft in zijn position paper dat er in Nederland geen vergunningenstelsel voor religieuze instellingen is, waardoor er geen aangrijpingspunt is voor het doen van onderzoek in het kader van de Wet Bibob. In het vooronderzoek van de commissie kwam vanuit gemeenten als voorstel naar voren dat de Bibob-wetgeving zou kunnen worden uitgebreid, zodat deze ook geldt voor stichtingen die in bestaande gebouwen trekken en bovendien geldt voor alle grote bedragen uit het buitenland. Nu is van dat laatste alleen sprake als er zorgen zijn.
Een ander voorbeeld om de transparantie te vergroten is de door de heer Bouharrou genoemde prospectusplicht: «Op het moment dat zo’n informatiedocument of prospectus wordt opgesteld, dan is dat transparant naar iedereen. Het is een juridisch bindend document. Er staat gewoon ontzettend veel in: waar je voor staat, waar je het geld voor nodig hebt, een tijdsplanning en ga zo maar door. Het is transparant naar de achterban toe, want de achterban moet gewoon weten waar het bestuur geld voor aantrekt. Het is transparant naar de organisatie uit de Golfstaten waar de financiering wordt aangetrokken. En het is transparant naar de overheid en naar de toezichthouders. Op het moment dat in strijd daarmee wordt gehandeld, kun je optreden, privaatrechtelijk en ook bestuursrechtelijk». De heer Bouharrou stelt in aanvulling op deze prospectusplicht voor dat er een toezichthouder zoals de Autoriteit Financiële Markten komt om toe te zien op de aanvragen.336
Volgens de heer El Boujoufi is er ondersteuning nodig bij de verdere professionalisering van moskeeën en islamitische organisaties op het terrein van de financieel administratieve kennis.337
Mevrouw Krikke stelde, al in 2018, voor om een wettelijke basis te leggen om overheidsingrijpen op buitenlandse financiering mogelijk te maken en daarvoor een expertisecentrum op te richten. Ze zegt daarover in haar verhoor het volgende: «Daarvoor is in mijn visie een heldere verbinding nodig tussen lokale signalen en informatie die bij het Rijk aanwezig is, en vice versa. De gemeente kan veranderingen in gedrag en opvattingen bij groepen mensen in de praktijk constateren, bijvoorbeeld oproepen om niet te gaan stemmen of vrouwen aansporen om zich anders te kleden. Die signalen worden in mijn voorstel doorgegeven aan een landelijk expertisecentrum. Daar worden de signalen onderzocht, gebundeld en verrijkt met gegevens van de nationale diensten, zoals de AIVD en de NCTV. Verder worden gegevens over de herkomst van de gelden via de Belastingdienst en het Financieel Expertise Centrum nagelopen. Als uit onderzoek blijkt dat met die buitenlandse financiering een giftige boodschap meekomt die onze manier van leven omver wil werpen, dan moet het kabinet van de wetgever de mogelijkheid krijgen om de organisatie die de buitenlandse geldstroom gekregen heeft, dat geld terug te laten storten».338
Verbod (11 t/m 15)
Een verbod op buitenlandse financiering van religieuze instellingen is ook een mogelijke maatregel die bij de commissie onder de aandacht is gebracht. Het «Islamgesetz» uit Oostenrijk wordt hierbij als voorbeeld genoemd.339 Oostenrijk heeft een systeem waarbij door de overheid een lijst van erkende religies wordt vastgesteld. Voor verschillende religies zijn er aparte wetten. Oostenrijk heeft de uit 1912 daterende islamwetgeving in 2015 aangevuld met een bepaling dat islamitische instellingen en hun personeel niet vanuit het buitenland gefinancierd mogen worden (zowel in valuta als in natura). Het verbod betreft financiering voor voortdurende activiteiten; een geloofsgemeenschap moet financieel zelfvoorzienend zijn. Eenmalige donaties zijn wel toegestaan (zie bijlage 3). Dit sluit aan bij de voorlichtingsvraag die het kabinet momenteel heeft lopen bij de Raad van State over een mogelijk verbod op buitenlandse financiering (zie bijlage 3). De heer Roscam Abbing zegt hierover: «Het is complex en dus is de wet er nog niet. Het is echt een zoektocht. In Oostenrijk is er wel echt een ander systeem. Oostenrijk heeft officiële staatsgodsdiensten, voor zover ik weet. Daar worden volgens mij de voorgangers van die godsdiensten ook betaald door de Oostenrijkse overheid. Dat is echt een heel ander stelsel dan wat wij in Nederland kennen. Bij ons is de scheiding tussen Kerk en Staat toch wel wat sterker dan in het Oostenrijkse geval. Dus ik weet niet zeker of dat een voorbeeld is dat makkelijk te kopiëren is naar de Nederlandse context».340
De heer Vidino, die in 2015 als adviseur betrokken was bij de aanpassing van de Oostenrijkse islamwet uit 1912, geeft in zijn paper aan dat een dergelijke wet constitutioneel niet zal passen in de meeste Europese landen, omdat Oostenrijk uitzonderlijk is met wetten voor erkende religies in zijn land, waaronder een Islamwet. Volgens hem is wel meer controle op buitenlandse financiering noodzakelijk. Als alternatief voor een verbod noemt hij drie typen maatregelen: «a) strikt toezicht op de naleving en handhaving van fiscale en andere soorten regels die verband houden met dit soort transacties, b) diplomatieke druk op landen die zich bezighouden met financiering, vooral als de bron niet een individu is, maar een grote aan de staat verbonden of door de staat gecontroleerde entiteit en c) maatschappelijke druk, die politici kunnen uitoefenen door consequent negatieve opvattingen over deze dynamiek te uiten».341
Uit de inventarisatie van het beleid in ons omringende landen blijkt dat in Denemarken in 2020 een wetsvoorstel ingediend zal worden om het strafbaar te maken om donaties te ontvangen van individuen, organisaties, verenigingen, enzovoorts die de democratische waarden en fundamentele vrijheden en mensenrechten tegenwerken of ondermijnen. Dit geldt ongeacht wat er wordt vermeld over het doel van de donatie. De doorslaggevende factor zal zijn of een donatie van dergelijke antidemocratische organisaties wordt ontvangen. Mevrouw Yücel geeft dit ook als optie aan in haar position paper: «Haatzaaiende en antidemocratische organisaties worden gesloten. Deze wettelijke grond is nodig om de democratische weerbaarheid te versterken, en kansen voorop te kunnen stellen in de «pedagogische wijken».342
In Duitsland kunnen verenigingen door de Minister van Binnenlandse Zaken worden verboden overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de Grondwet als hun doel of activiteiten in strijd zijn met het strafrecht, het constitutionele recht of internationaal recht.343 Zo is in 2003 de Hizb ut-Tahrir verboden.344 In 2014 is Islamitische Staat verboden en in 2016 is de salafistische beweging «De Ware Religie» verboden.345
Ook heeft de commissie in haar onderzoek een verbod op salafistische organisaties als mogelijkheid zien langskomen. Zo hebben een tweetal burgemeesters in het verleden aangegeven dat zij in het uiterste geval de mogelijkheid zouden willen hebben om salafistische organisaties te verbieden.346
Denemarken heeft ook een openbare lijst met haatpredikers die een bedreiging voor de openbare orde zouden vormen. Deze predikers krijgen een inreisverbod, Europese komen op een «watch list» te staan. Vreemdelingen die houder zijn van een Deense verblijfsvergunning of die onder EU-regelgeving vallen kunnen niet op de nationale sanctielijst worden geplaatst. De Deense immigratiedienst beslist of een buitenlandse religieuze prediker op de sanctielijst moet worden geplaatst. Het inreisverbod geldt voor twee jaar.347
Diplomatie (13)
In een aantal verhoren komt terug dat via diplomatieke weg vanuit Nederland veel bereikt kan worden. Dit is bestaand beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, maar verschillende gehoorden geven aan dat dit beleid zou kunnen worden geïntensiveerd, door blijvende agendering van buitenlandse financiering, informatieuitwisseling met meer Golfstaten en indien nodig door naast de dialoog meer diplomatieke druk uit te oefenen in het bijzonder bij financiering die gelinkt is aan staatsgelieerde organisaties. De heer Schoof zegt daarover in zijn verhoor: «Ik gaf eerder het voorbeeld dat we zelf via een land de financiering uiteindelijk hebben kunnen stoppen. Eerder is, ook uit diplomatieke contacten, gebleken dat je in gesprekken met die landen soms wel kan bereiken dat men het toch stopt, omdat men er ook de nadelen van ziet. Met name salafistische aanjagers ... Als het niet gaat om financiering van gewoon een moskee, zijn in die gevallen ook landen er wel degelijk op aanspreekbaar».348 En de heer Sandee ziet eveneens dat er in de afgelopen jaren zeker ontwikkelingen zijn geweest op dit vlak: «Ik heb het gevoel dat er zeker een dialoog met Saudi-Arabië aan de gang is en dat er ook een dialoog met de Emiraten gaande is en dat die dat ook zeker willen horen. Waarschijnlijk kwam die dialoog ook samen met de wens in die landen zelf om een verandering plaats te laten vinden. Ik weet niet hoe die dialoog met Turkije verloopt. Ik denk iets stroever momenteel, om het netjes te zeggen. En de Qatari zijn meesters in het ja knikken en nee doen».349 De heer Sandee geeft in zijn verhoor aan dat naast de dialoog via de diplomatieke weg ook vaker grenzen mogen worden gesteld. Ook de heer Vidino geeft in zijn paper aan dat diplomatieke druk mag worden uitgeoefend, in het bijzonder bij financiering die gelinkt is aan staatsgelieerde organisaties (zie bijlage 2).
Onderwijs (17 t/m 22)
Ten aanzien van het informele moskeeonderwijs worden maatregelen voorgesteld om toezicht in te stellen. De heer Van Zanen geeft aan dat dat wat hem betreft zowel via de Inspectie van het Onderwijs als via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd zou kunnen.350 Ook het ontwikkelen van een kwaliteitskader voor het informeel onderwijs past hierbij.351 Er is vanuit enkele moskeeorganisaties het initiatief genomen om te komen tot een pilot gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het informeel moskeeonderwijs. Het Kennisplatform Integratie & Samenleving zal het proces, waarmee ook de ontwikkeling van een kwaliteitskader wordt beoogd, ondersteunen. Later dit jaar worden hiervan de eerste uitkomsten verwacht.352 Ook het nauwer betrekken van ouders bij het informele moskeeonderwijs is een van de voorgestelde maatregelen om ongewenste beïnvloeding tegen te gaan.353
Daarnaast wordt het bieden van een goed alternatief voor het huidige moskeeonderwijs als een van de maatregelen voorgesteld. De heer Van Zanen en de heer Roscam Abbing geven als voorbeeld dat uitvoering zou kunnen worden gegeven aan de wettelijke mogelijkheid van het aanbieden van islamitisch vormingsonderwijs binnen het formele openbare onderwijs.354
Mevrouw Yücel stelt voor om artikel 23 van de Grondwet, waarin de vrijheid van onderwijs wordt geregeld, aan te passen en te moderniseren: «Om zeker te stellen dat vrijheid van onderwijs geen alibi wordt om antirechtsstatelijke, antidemocratische denkbeelden te indoctrineren».355
De heer El Boujoufi en de heer Bouharrou geven aan dat er een Nederlandse imamopleiding zou moeten gerealiseerd.356 De heer El Boujoufi ziet dat echter niet als maatregel, maar als een noodzaak: «Kijk, de imams die uit het buitenland komen, kennen de Nederlandse omgeving niet helemaal en kennen ook de Nederlandse taal niet. Om het zuivere geloof over te brengen aan mijn kinderen en mijn kleinkinderen moet het wel in verstaanbare taal. En niet alleen in verstaanbare taal, maar de imam moet ook de omgeving kennen en hier ook opgegroeid zijn».357 Dat gaat om het begrip van Nederland, dat vind hij belangrijk. De heer Bouharrou ziet de imamopleiding als onderdeel van weerbaarheid. In samenwerking met het CMO en de Vrije Universiteit Amsterdam maakt de Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland werk van een Nederlandse imamopleiding, waarbij van aanvang af de moskeeën zullen worden betrokken om zo het draagvlak ten aanzien van de opleiding te vergroten. Het moet volgens hem hun opleiding worden.358
In Duitsland dringt de Duitse regering erop aan dat imams lokaal in Duitsland worden opgeleid. Er start een pilot in Osnabrück, in de deelstaat Nedersaksen. Rauf Ceylan (professor islamitische theologie Universiteit Osnabrück) heeft het rapport Imamausbildung in Deutschland (juni 2019) opgesteld. De imams die in Duitsland werken, zijn meestal opgeleid in Turkije en worden ook betaald door de Turkse staat via DITIB, de Duitse tak van de Diyanet.359 360
DITIB heeft in januari 2020 aangegeven een eigen Duitse imamopleiding te starten in Duitsland.361
Maatregelen ten behoeve van de gemeenschap zelf (23 t/m 28)
Het versterken van de weerbaarheid van islamitische gemeenschappen, zodat zij beter bestand zijn tegen beïnvloeding uit onvrije landen, is meerdere keren benoemd als mogelijke maatregel voor de gemeenschap zelf.
Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het door gemeenten inzetten op het versterken van de weerbaarheid, zodat de gemeenschappen beter bestand zijn tegen beïnvloeding uit onvrije landen.362 De gemeente Utrecht noemt dit het vierde spoor van de integrale aanpak problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering, oftewel «Spoor X».363 Voormalig burgemeester Krikke van Den Haag en burgemeester Van Zanen van Utrecht geven in hun verhoren aan dat beide gemeenten verschillende programma’s hebben en dat daar goed gebruik van wordt gemaakt. Mevrouw Krikke geeft aan het heel belangrijk te vinden om dat soort programma’s, waarin jongeren, moeders en vaders weerbaar gemaakt worden tegen giftige boodschappen als gemeente te blijven doen.364 En ook de burgemeester van Utrecht breekt een lans voor het programma «Utrecht zijn we samen» waarin kansen worden gecreëerd voor jonge mensen in Utrecht om mee te doen in de samenleving. De voorzitter van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse beïnvloeding, Roscam Abbing zegt over het versterken van de weerbaarheid: «Het kan ervoor zorgen dat mensen betere netwerken opbouwen, zodat ze minder geïsoleerd zijn en meer mensen kennen. Het kan gaan om het professionaliseren van organisaties, zodat die minder kwetsbaar zijn voor buitenlandse beïnvloeding. Die beïnvloeding kan in de vorm van financiering zijn, maar ook in de vorm van materiaal of bijvoorbeeld uitgezonden predikers. Als je een meer professioneel bestuur van een instelling hebt, kan die daar zelfverzekerder tegenover staan. Dat kan ook een barrière opwerpen tegen problematisch gedrag. Het kan wenselijk zijn dat er meer pluriform aanbod komt».365
Een andere mogelijkheid is het geven van weerbaarheidscursussen aan ouders waarin aan de orde komt wat ze kunnen doen als hun kinderen extremere ideeën ontwikkelen. De heer Roscam Abbing geeft aan dat het voor de lange termijn het beste is als je ervoor kunt zorgen dat met name de meer kwetsbare groepen in onze samenleving weerbaarder worden. Dat kan volgens hem op tal van manieren. Ook de Taskforce heeft daar deels een rol in. De heer Roscam Abbing: «Het kan ook gaan om het geven van cursussen aan ouders over hoe ze kunnen omgaan met kinderen over wie ze zorgen hebben, die langzamerhand meer extreme ideeën hebben. Dat klinkt misschien wat soft, maar op de lange termijn denk ik dat dit juist de dingen zijn die kunnen helpen».366
Een andere maatregel gericht op de gemeenschappen zelf is steun bieden aan een tegengeluid vanuit de islamitische gemeenschap tegenover salafistische aanjagers, ook online. Zo kwam in april 2016 het Contactorgaan Moslims en Overheid met het plan Tegengeluid & Perspectief met onder andere als doel een religieus tegendiscours te bieden aan radicalisering en extremistische propaganda en ouders en jongeren weerbaarder te maken door hun kennis te vergroten over mogelijke (effectieve) handelingsperspectieven.367
Mevrouw Yücel heeft het in haar verhoor over tegenkrachten die in de gemeenschappen woorden en daden moeten krijgen: «Kijk, op het moment dat een moskee teksten heeft op een website waarbij bijvoorbeeld meisjesbesnijdenis wordt aangemoedigd of vergoelijkt, en ik niet voldoende tegenkracht hoor uit de moslimgemeenschap of genoeg moslims hoor die zich daartegen verzetten en die dat absoluut niet willen in hun religieuze beleving, betekent dat nog niet dat ze het allemaal ook goedkeuren. Maar het betekent wél dat ze het al zwijgend legitimeren. Dus juist binnen die gemeenschappen moeten die tegenkrachten woorden en daden krijgen. Dat gebeurt te weinig. En dat komt ook wel door die salafistische beïnvloeding».368
De heer Bouharrou geeft aan dat in dit kader de gematigde meerderheid in moslimgemeenschappen moet worden ondersteund om haar boodschappen krachtiger en professioneler over het voetlicht te brengen op sociale media. Als concreet voorbeeld verwijst hij daarbij naar de pilot van de Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland die bij succes navolging zal kunnen krijgen in andere gemeentes. In zijn verhoor zegt hij: «Een paar maanden geleden zijn we een pilot gestart in een Nederlandse gemeente om te proberen het geluid van de meerderheid – dan hebben we het over imams, predikers, geleerden, sleutelpersonen – te faciliteren, ook op sociale media, zodat zij veel meer van zich kunnen laten horen en ook echt het debat aangaan».369
Het vergroten van cultuursensitiviteit in de reguliere hulpverlening is ook aan bod gekomen. Mevrouw Pels zegt in haar verhoor dat de reguliere hulpverlening cultuursensitiever, laagdrempeliger en toegankelijker moet worden voor jongeren die zich nu nog vaak uitgestoten voelen, en die in orthodoxe organisaties wel een «thuis» vinden: «Wij zeggen ook in de aanbevelingen in het laatste onderzoek: de culturele sensitiviteit, zoals dat dan mooi heet, van de reguliere hulpverlening moet ook echt beter. We hebben allemaal altijd de mond vol van maatwerk. Dat geldt voor elke burger die zich aandient bij de diensten van de hulpverlening. Maar dat maatwerk moet eigenlijk ook gelden voor deze nieuwe populatie. Dus de afstand tot de reguliere hulpverlening maakt dat dit dan een beetje de enige plek is waar je het gevoel hebt: hier mag ik wel zijn, met mijn hele hebben en houden».370
Mevrouw Yücel pleit in haar position paper voor het inzetten op democratische burgerschapsvorming, bijvoorbeeld door in het onderwijs nadrukkelijk aandacht te besteden aan, en een dialoog te stimuleren over, burgerrechten en democratie: er moet serieus en overtuigd werk gemaakt worden van democratische burgerschapsvorming in alle lagen van het onderwijs, maar ook onder nieuwkomers en in de gouden driehoek van ouders, kinderen en docenten. Ook moet vrijheid politiek, bestuurlijk en maatschappelijk compromisloos, actief en consequent worden uitgedragen. «Dit jaar vieren we 75 jaar vrijheid. Zwaar bevochten, niet vanzelfsprekend en kwetsbaar. Het is onze dure plicht deze te beschermen, te versterken en door te geven».371
Ook zijn diverse maatregelen genoemd die betrekking hebben op het vergroten van kansengelijkheid. Zo pleit mevrouw Yücel voor het tot stand brengen van een nieuw sociaal contract: erkennen dat identiteiten gelaagd en individueel zijn, gelijke kansen bieden en discriminatie en uitsluiting aanpakken: «Maar we komen er niet als we niet óók de sociaal-culturele kant erbij pakken. Want je kan een baan hebben en hoogopgeleid zijn, maar als daar een waardenpatroon onder zit dat maakt dat je je medeburgers, alle andersdenkenden of andersgelovigen, ziet als de «zij», als de vijand, en je je eigen groep ziet als superieur, «wij zijn beter», dan gaat er iets goed mis. (...) En daar hebben we, vind ik, de afgelopen jaren sowieso te weinig aandacht voor gehad. Ik denk dat dit echt een urgent vraagstuk is waaromheen een grootse aanpak dient te starten. We willen het sociale contract opnieuw verstevigen met elkaar».372
Daarnaast pleit zij voor het versterken van sociaaleconomische gelijkheid door te investeren in onderwijs, emancipatie en het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt: «Ik ben toevallig vandaag in Rotterdam-Zuid geweest. We kennen de aanpak van de achterstanden die er jaar in, jaar uit sociaaleconomisch ingeslopen zijn. We kunnen in onderwijs blijven investeren. Dat moeten we ook doen. Er zijn heel veel hardnekkige achterstanden en we kunnen niet genoeg investeren in onderwijs en in het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt. We kunnen niet genoeg investeren in het mensen meenemen, emanciperen en verheffen, en zorgen dat de sociaaleconomische gelijkheid beter is».373
Een laatste maatregel ten behoeve van de gemeenschap zelf die in het (voor)onderzoek is aangedragen is het faciliteren van de dialoog en ontmoetingen om zo toename van polarisatie te voorkomen en wederzijds begrip tussen bevolkingsgroepen te stimuleren. Om te voorkomen dat mensen zich aangetrokken voelen tot gewelddadige ideologieën en een versterkt «wij- zij denken» wordt in Rotterdam ingezet op het vergroten van de weerbaarheid van kwetsbare (groepen) Rotterdammers. Door dialoog en ontmoetingen te faciliteren, wordt geprobeerd maatschappelijke spanningen en toename van polarisatie te voorkomen.374
In dit hoofdstuk worden de inhoudelijke bevindingen van de casussen weergegeven. Het is gebaseerd op het vooronderzoek, de vorderingen en de bevindingen uit de openbare verhoren.
Inleiding
Om nader inzicht te krijgen in buitenlandse beïnvloeding vanuit religieus oogpunt heeft de commissie de Stichting As-Soennah als casus gekozen. Op dag 4 van de openbare verhoren werden achtereenvolgens de heer Bouharrou, vicevoorzitter van de RMMN, de heer Taheri, voormalig bestuursvoorzitter van Stichting As-Soennah en mevrouw Krikke, voormalig burgemeester van gemeente Den Haag gehoord.
De Stichting As-Soennah in Den Haag is in 1990 als een van de eerste salafistische moskeeën opgericht met geld uit Saudi-Arabië.375 De grondleggers streven naar de in hun ogen «zuivere islam», volgens de staatsgodsdienst van Saudi-Arabië, het wahhabisme (zie 2.1). Met wekelijks duizenden bezoekers is de Stichting As-Soennah uitgegroeid tot een van de grootste islamitische instellingen binnen de regio Haaglanden en daarbuiten.376 De stichting heeft drie afdelingen: Dacwah, die zich met name met de website Al-Yaqeen bezig houdt; de afdeling opvoeding, Al-Hidayah, die zich richt op zorg en welzijn; en de afdeling onderwijs.377 Al-Yaqeen is een van de grootste dawainstituten van Nederland en heeft een groot bereik via haar website, webshop, tv-kanaal en sociale media met onder meer cursussen en live sessies op Facebook waarbij jongeren vragen kunnen stellen over de islam. Daarnaast verzorgt Stichting As-Soennah diverse activiteiten, zoals opvoedcursussen, huiswerkbegeleiding en ouderendagen.
De afgelopen vijftien jaar is Stichting As-Soennah geregeld in het nieuws geweest vanwege omstreden imams, predikers die er kwamen of vanwege door As-Soennah gepubliceerde filmpjes op haar websites/tv-kanaal, zoals een islamcursus over het straffen van ongelovigen, een online les over vrouwenbesnijdenis of het sluiten van illegale huwelijken door imam Fawaz Jneid, die jarenlang in dienst was van de As-Soennah moskee.378
Bovendien blijkt de stichting in het verleden financiering in de Golfstaten te hebben aangevraagd danwel te hebben gekregen.379 In 2017 informeerde de AIVD de burgemeester van Den Haag dat Stichting As-Soennah een pand gekocht zou hebben met geld van de omstreden Koeweitse liefdadigheidsinstelling Revival of Islamic Heritage Society (RIHS).380
In oktober 2019 besloot de commissie op basis van haar werkzaamheden tot dan toe dat het noodzakelijk was om ter voorbereiding van de openbare verhoren schriftelijke inlichtingen en documenten te vorderen bij een aantal private en publieke instellingen, waaronder Stichting As-Soennah/Centrum Sjeikh Al Islam IBN Taymia (alternatieve handelsnamen Al-Yaqeen en Al-Hidayah en de daaronder vallende As-Soennah Holding B.V. (alternatieve handelsnaam De Nobele Hoop) en As-Soennah Diensten B.V.
De commissie constateert dat de medewerking van de stichting vanaf het begin beperkt en op onderdelen moeizaam was. Dat zag zij in de aanlevering van stukken als ook tijdens het verhoor. De commissie constateert dat de stichting vanaf het begin af aan het proces van verstrekking van stukken heeft vertraagd. De commissie heeft hierbij gezien dat de stichting steeds, na herhaaldelijke herinnering en overleg, in delen leverde, waarbij deadlines met moeite werden gehaald en sommige stukken pas na de verhoren zijn ontvangen. Het valt op dat er geen echte bestuursoverleggen plaatsvinden, waardoor er een discussie ontstond over het aanleveren van bestuursnotulen dan wel verslagen van operationele overleggen aan de commissie. De verslagen van de operationele overleggen van 2014 en 2015 zijn dan ook pas na de verhoren ontvangen. Ook viel het de commissie op dat niet alle bestuursleden tijdig of zelfs niet ingeschreven worden in het register van de Kamer van Koophandel. Hierdoor is onduidelijk wie welke verantwoordelijkheid heeft binnen het bestuur.
De Stichting As-Soennah heeft uiteindelijk, drie maanden na de eerste vordering, de gevorderde stukken geleverd.
Ook het verhoor van de voormalig bestuursvoorzitter van Stichting As-Soennah, de heer Taheri, verliep op onderdelen moeizaam. Bij financiële vragen werd vaak verwezen naar de penningmeester, die niet verhoord werd. Die zou de vragen volgens de heer Taheri beter kunnen beantwoorden. Dit terwijl het bestuur gezamenlijk verantwoordelijk was en de (voormalig) bestuursvoorzitter zelf cruciale papieren ondertekende, zoals de correspondentie met de ING over de herkomst van buitenlandse financiering en de bevestiging van de donatie voor de aanschaf van het pand De Nobele Hoop voor 2,1 miljoen euro. In het verhoor ging de heer Taheri uiteindelijk ook wel in op allerlei financiële vragen.
Organisatie As-Soennah
As-Soennah bestaat, zoals hiervoor beschreven uit een stichting en twee bv’s. Stichting As-Soennah is van beide B.V.»s 100% aandeelhouder. De afdeling Al-Yaqeen en de afdeling Al-Hidayah maken onderdeel uit van Stichting As-Soennah en de moskee is eigendom van de stichting. Er is sprake van meerdere activiteiten en organisaties op hetzelfde adres. Dat is opvallend voor een religieuze instelling, waarbij meestal alle activiteiten onder één organisatie, stichting, vallen.
De heer Taheri geeft in het verhoor op de vraag waarom niet alles onder één stichting valt aan dat de holding is opgericht om een scheiding te maken tussen religieuze en maatschappelijke activiteiten. Onder As-Soennah Diensten B.V. vallen de maatschappelijke activiteiten.
Toen de maatschappelijke activiteiten niet goed van de grond kwamen, is besloten een deel van de ruimte te verhuren als opslagruimte. Zowel de As-Soennah Holding als As-Soennah Diensten B.V. zijn nu vrijwel inactieve bv’s. met nauwelijks inkomsten.
As-Soennah verricht dus ook commerciële activiteiten. Naast een webshop en de verkoop van boeken, is zij actief in de vastgoedsector. Zo verhuurt zij vakantiehuizen in de Ardennen en verhuurt zij opslagruimten en garageboxen.381 Hierover is geen verantwoording terug te vinden.
Veel activiteiten zijn uitbesteed aan commissies, bestaande uit vrijwilligers. Zo is er een financiële commissie, een religieuze commissie en een commissie die de website van Al-Yaqeen beheert. Het bestuur is echter eindverantwoordelijk voor de activiteiten die binnen de stichting plaatsvinden. Dat bestuur bestaat uit vijf bestuursleden, aldus de heer Taheri. De Marokkaanse Nederlander Jamal Ahajjaj, beter bekend als Aboe Ismail was tot enkele jaren geleden ook bestuurslid en gaf leiding aan de As-Soennah moskee in Den Haag. Nu is hij daar volgens de heer Taheri nog op vrijwillige basis actief als prediker.382 De stichting heeft een klein aantal medewerkers in (loon)dienst. De stichting vergoedt aan vrijwilligers werkelijk gemaakte kosten (zoals de aanschaf van materialen, reiskosten, etc.) die rechtstreeks ten behoeve van de stichting zijn gemaakt.383
Door deze brede organisatiestructuur en de vele betrokken personen heeft de Stichting As-Soennah een groot netwerk aan verschillende relaties. Daaronder vallen ook relaties die gelinkt kunnen worden aan terrorismeorganisaties.
Financiering, goederen en diensten bij As-Soennah
Inzicht in financiering As-Soennah
Er is weinig zicht op de financiering van Stichting As-Soennah. Op de website is geen financiële informatie te vinden, zoals jaarstukken of een jaarverslag. Volgens de heer Taheri worden er wel jaarstukken gemaakt, maar worden deze niet gepubliceerd.384 De commissie heeft de jaarstukken (balans en staat van baten-en lasten) over de periode 2010 tot en met 2019 dan ook gevorderd om nader inzicht in de financiering te krijgen. Uit het onderzoek van de commissie blijkt dat de Stichting As-Soennah in een recentelijk jaar € 754.117 aan kosten/uitgaven had. Ze had € 595.068 aan baten/inkomsten (waarvan € 455.000 aan donaties, € 135.000 aan baten eigen activiteiten en € 5.000 aan overige baten). In totaal was het tekort dus € 159.049. Het eigen vermogen bestond in dat jaar uit een algemene reserve van 4,2 miljoen euro en een bestemmingsreserve voor het gebouw van 1,9 miljoen euro; schulden € 134.910 (langlopend en kortlopend). De stichting blijkt daarnaast over vijf bankrekeningen te beschikken. De omvang van donaties lijkt sinds 2013 (€ 951.288) te dalen. In 2017 is er voor € 455.100 aan donaties binnengekomen. De algemene reserve ligt sinds 2016 ongeveer rondt de 4 miljoen euro, daarvoor lag dat rond de 2 miljoen euro.
De heer Taheri kon tijdens het verhoor zelf geen beeld geven van de omvang van de inkomsten en uitgaven of van de grote algemene reserve. Dit terwijl jaarstukken normaliter door een bestuur worden vastgesteld. De heer Taheri geeft in het verhoor aan dat hij niet altijd weet wat daarin staat. «We hadden binnen onze stichting de commissie die zich bezighield met financiën. Dat zijn mensen die daarin gespecialiseerd zijn, die ook bijvoorbeeld aanvragen deden, fondsenwerving en dat soort zaken. Er was echt een commissie voor die dat op zich nam, onder leiding van onze penningmeester. Kijk, als u die vraag aan onze penningmeester zou stellen, zou hij het antwoord zo uit zijn mouw schudden». En: «Ik hield mij meer bezig met de externe contacten».385
Giften en inkomsten
Op de website wordt onder het kopje «vermogen» aangegeven hoe de stichting haar activiteiten verwacht te financieren: «De stichting verwacht het grootste deel van haar opbrengsten middels het werven van donaties, schenkingen, subsidies, erfstellingen, legaten en alle andere verkrijgingen en baten. De stichting exploiteert een Webshop en een boekhandel, maar laatste genoemde inkomsten zijn marginaal. De stichting zal mede op zoek gaan naar personen en instellingen die de stichting financieel kunnen ondersteunen. De verkregen middelen worden aangewend om enerzijds de vaste lasten en anderzijds alle activiteiten binnen de stichting te financieren».386
De heer Taheri geeft in het verhoor aan dat de stichting zichzelf financiert als het gaat om vaste lasten en basisactiviteiten, zoals de vrijdagpreken, lezingen en kinderonderwijs, en dat dat altijd zo is geweest. De stichting is in principe niet afhankelijk van andere inkomsten. De inkomsten komen volgens hem voornamelijk uit giften, afkomstig van de «dragers van de moskee» en inzamelingen tijdens de vrijdagpreken en de ramadan. Mensen kunnen lid worden van de stichting voor minimaal € 10 per maand en worden daarmee drager van de moskee. Dat is de grootste inkomstenbron. «En een belangrijke inkomstenbron is natuurlijk tijdens de ramadan, een maand lang. Dan komen heel veel mensen naar de moskee en wordt er ook gul gedoneerd. Daarvan maken wij gebruik om in te zamelen. (...) Zeker na zo’n vrijdagpreek gaat men langs de rijen. Dan zamelen we in. Dat is meestal contant, maar we hebben ook pinautomaten, zodat mensen daar kunnen pinnen. Dat geldt ook voor de ramadan. Dan is het een beetje afwisselend». Jaarlijks ontvangt de stichting circa € 450.000 aan giften.387 In de tijd dat As-Soennah aan het verbouwen was, hebben ze weleens € 200.000 tot € 300.000 in één maand binnengehaald, aldus de heer Taheri, maar normaliter gaat het om lagere bedragen.388
Dit geld komt op verschillende manieren binnen; via bankoverschrijvingen, contante stortingen of via pinautomaten die in de moskee aanwezig zijn.389
Ook heeft de stichting eigen inkomsten, maar die maken slechts een klein deel uit van alle inkomsten. De heer Taheri zegt daarover: «In het verleden hebben we weleens een boekhandel gehad. We hebben een kantine gehad. Wij schrijven en drukken zelf boeken die we ook verkopen».390
Zoals eerder beschreven, ontvangt As-Soennah ook inkomsten uit commerciële activiteiten, zoals de verhuur van vakantiehuizen, opslagruimten en garageboxen. Deze maken ongeveer een vierde deel uit van de inkomsten, zo blijkt uit de jaarstukken (mits deze overige inkomsten vallen onder de kop «baten uit activiteiten en overige baten»). Ook leent As-Soennah geld aan andere stichtingen. Zo heeft zij op 28 april 2015 € 20.000 geleend aan de Islamitische Stichting voor Opvoeding en Overdracht van Kennis in Tilburg, aan Ahmed Salam.
Daarnaast heeft de stichting in het verleden subsidies ontvangen voor projecten die zij samen met de gemeente deed. De heer Taheri geeft daarover aan: «Dan moet u denken aan sport voor vrouwen of Nederlandse taallessen of aan de oud-en-nieuwprojecten die we bijna tien jaar samen met de gemeente hebben gedaan. Daar werden dus subsidies voor verstrekt, die ook direct naar het project gingen». In de gemeenteraad ontstond ophef over de subsidierelatie, toen uit de Nieuwsuuruitzending bleek dat As-Soennah geld had gekregen van een Koeweitse organisatie die mogelijk banden heeft met terrorisme.391 Mevrouw Krikke heeft toen in een gesprek met de As-Soennah uiteindelijk met het bestuur afgesproken dat ze ook die subsidie niet meer aan zouden vragen. Daarnaast gaf zij in het verhoor tevens aan dat de subsidie voor oud en nieuw in 2018 is stopgezet omdat de gemeente die betreffende subsidie niet meer per organisatie ging verstrekken, maar op individuele basis.392 Hiervoor is volgens Omroep West in de periode van 2013 tot 2017 € 43.000 subsidie verstrekt aan de Stichting As-Soennah.393
Hoewel de kernactiviteiten worden gefinancierd uit de stichting zelf, zijn er soms projecten waarvoor in het buitenland financiering wordt gezocht. De heer Taheri geeft daarover aan: «Maar soms doet zich iets voor, zoals de vertaling van de Koran of de vertaling van de biografie. Dan wil je op dat moment even snel handelen en dan is het makkelijk als je daar een beroep op kan doen». Daar is geen specifiek beleid voor.
«Dit zijn echt projecten die ontstaan. Je maakt een projectplan en je hebt ook een visie over wat je daarmee wil. Als er iets komt, is het mooi genomen en zo niet, dan is het jammer. Maar het is niet zo dat wij daar afhankelijk van zijn. We zijn een onafhankelijke organisatie».394
De commissie constateert dat het in de praktijk lastig is om reguliere inkomsten, zoals donaties te scheiden van incidentele inkomsten, zoals buitenlandse donaties, omdat deze allemaal op één grote hoop komen. Bovendien blijkt uit de jaarstukken dat er daarnaast ook nog een bestemmingsreserve van het gebouw is van 1,9 miljoen euro en een grote algemene reserve van 4 miljoen euro, waarvan onduidelijk is hoe deze tot stand is gekomen. Het is daardoor moeilijk traceerbaar of de donaties wel worden uitgegeven aan het doel waarvoor ze bestemd zijn.
Transparantie
Zoals gezegd is er op de website geen financiële informatie te vinden, zoals jaarstukken of een jaarverslag. De stichting had een anbistatus (waarmee je fiscale voordelen geniet en in ruil ondere andere financiële gegevens online moet publiceren-zie box 5), maar deze status is na de Nieuwsuuruitzending uit 2018 waarin onder meer een As-Soennah-filmpje over vrouwenbesnijdenis aan de orde kwam, met terugwerkende kracht per 2 juli 2018 onder voorbehoud ingetrokken door de Belastingdienst, aldus de heer Taheri. De heer Taheri geeft aan dat ze nog in gesprek zijn met de Belastingdienst en dat ze ervan uitgaan dat ze toch weer aanspraak kunnen maken op de anbistatus.395
Desondanks stond ten tijde van het verhoor het logo van de anbistatus nog op de website en staat in mei 2020 op de website «Wij zijn een algemeen nut beogende instelling!», als wordt gezocht op het woord «anbi».396 Aan de daarmee samenhangende vereisten, zoals het online publiceren van financiële gegevens, wordt in elk geval (nog steeds) niet voldaan.
De heer Taheri geeft aan dat de stichting transparant is: «voor mij is dat als je niks te verbergen hebt. De stichting As-Soennah heeft daar niks in te verbergen». Hij geeft daarbij als voorbeeld dat elk jaar tijdens de ramadan de achterban een totaaloverzicht krijgt van de financiën, ondanks dat As-Soennah geen vereniging is waarbij dat verplicht is. Ook heeft de stichting buitenlandse financiering open en transparant gemeld bij de instanties waar dat hoort, zoals banken en de belastingdienst, aldus de heer Taheri. Uit het onderzoek van de commissie blijkt inderdaad dat per mail en telefonisch contact is over de overboeking vanuit het buitenland voor het pand. Echter, op een brief van de ING Bank aan de stichting met nadere vragen omtrent de herkomst van de buitenlandse donaties wordt onvolledig geantwoord. Er worden aanvullende brieven gestuurd, maar de antwoorden blijven summier. De eventuele vervolgcorrespondentie heeft de commissie niet gekregen, omdat deze onder het verschoningsrecht van de advocaat valt. Zo blijft in elk geval voor de commissie, en mogelijk ook voor de bank, onduidelijk wat voor soort personen of organisaties de donateurs waren en wat de oorspronkelijke herkomst van het geld van de donateurs was. De heer Taheri geeft in het verhoor aan dat de vragen voor de ING Bank blijkbaar naar tevredenheid zijn beantwoord, want anders zouden ze wel meer vragen hebben gekregen.397
In 2016 wilden diverse islamitische koepels in een convenant afspraken maken over het vergroten van transparantie van buitenlandse financieringsstromen. Het initiatief kwam volgens de heer Bouharrou van het CMO en de RMMN en ook het ministerie werd daarbij betrokken. Het Contactorgaan Moslims en Overheid en de Raad van Marokkaanse Moskeeën Nederland dachten het probleem van ongewenste financiering op betrekkelijk eenvoudig wijze op te lossen door zelf binnen de gemeenschap tot een convenant te komen, zodat zij niet alle 500 moskeeën in het land zouden opzadelen met hoge kosten, inspanningen et cetera. Door het ministerie werden ook enkele regionale moskeekoepels uitgenodigd, die ook achter het voornemen stonden om te gaan reguleren.398 Het betrof Samenwerkingsverband Islamitische Organisaties Regio Haaglanden, Samenwerkende Moskeebesturen Brabant en Zeeland en Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond. Stichting As-Soennah maakt als een van de 33 organisaties deel uit van SIOR Haaglanden. Taheri is een van de oprichters ervan en zit in het bestuur. De betrokken islamitische koepelorganisaties werden het echter niet eens over de reikwijdte van zo'n convenant.399 In de verhoren komt naar voren dat de regionale koepelorganisaties die ook salafistische moskeeën vertegenwoordigen, zoals SIOR Haaglanden, waar As-Soennah deel van uitmaakt, zijn gaan dwarsliggen.400 Die zagen een convenant alleen zitten als ook joodse en christelijke organisaties zich eraan zouden committeren. Zo zei El Boujoufi in zijn verhoor: «Toen zijn twee of drie mensen opgestaan, die zeiden: nee, wij gaan dat niet doen, want als wij dat doen, dan laten wij zien dat wij eigenlijk iets te verbergen hebben. Nee, wij doen het volgens de wet en wij gaan dat niet doen, dus als de overheid dat wil doen, dan moet ze beginnen bij alle religies en niet alleen bij de moslims».401 Daarnaast gaf de heer Bouharrou in zijn verhoor aan: «Ook vonden ze dat het thema religieuze financiering verbreed moest worden en dat dit onderdeel moest worden van een veel bredere oplossing, zoals de professionalisering van moskeebesturen. Wij meenden dat dat niet zou gaan werken, dat dat veel te breed zou zijn. Ik vond het zelf ook een ongeldige redenering in die zin, want als er een misstand zou zijn binnen de kerken, zie ik ook niet zo snel dat de Raad van Kerken ons gaat vragen: goh, zouden jullie ook mee willen doen om misstanden binnen de kerken op te lossen? Bovendien werd er gewoon onvoldoende onderscheid gemaakt tussen zelfregulering en het opleggen van wetten van overheidswege. Als je het hebt over het opstellen van wetten, dan moet je het over alle religieuze instellingen hebben, maar als je het hebt over zelfregulering, dus ons initiatief, dan vind ik dat dat gewoon moet kunnen en dat we zelf onze eigen problemen moeten kunnen oplossen». De heer Bouharrou gaf aan dat, voor zover hij zich kan herinneren, de heer Taheri de zorgen over financiering uit het buitenland wel deelde: «Voor zover ik me kan herinneren, gaf hij aan dat hij die zorgen wel deelde, maar dat hij alleen vond dat het voor iedereen moest gelden. Nou ja, dat hele brede spectrum dus. Hij vond dat dat anders moest. Voor zover ik me kan herinneren, vond hij ook dat het probleem niet zo groot was als wij allemaal dachten».402 De heer Taheri, betrokken bij het convenant vanuit SIOR Haaglanden, waar As-Soennah deel van uitmaakt, zegt in zijn verhoor: «We wilden meewerken, maar niet op die manier: selectief en alleen op de moslimgemeenschap van toepassing». En ook geeft hij aan dat zij nog steeds open staan voor transparantie: «Wij willen natuurlijk ook transparantie. Niemand wil beïnvloeding van buitenaf. Dus als koepels staan we er wel voor open».403 Zoals hiervoor beschreven, is As-Soennah echter nog steeds niet transparant.
Buitenlandse financiering As-Soennah
In de periode 2010–2019 heeft de Stichting As Soennah voor vier projecten geld aangevraagd in het buitenland; behalve voor de vertaling van de Koran en de vertaling van de de biografie van de profeet, was dat voor een fietsenplan en met name voor de financiering van een nieuw pand in de Radarstraat. In diezelfde periode heeft de stichting in totaal 2,5 miljoen euro ontvangen vanuit Koeweit, waarvan 2,1 miljoen euro in 2015 voor de aankoop van het nieuwe pand (zie voor de religieuze achtergrond van Koeweit paragraaf 2.1).
Tabel 1 geeft een overzicht van de aanvragen en de omvang van de ontvangen donaties, zoals deze uit de vordering is op te maken. Ook is de informatie vanuit de lijsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken toegevoegd.404
Buitenlandse donaties aan Stichting As-Soennah of daarbij betrokken stichtingen volgens onderzoek commissie |
Lijsten Buitenlandse Zaken1 |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|
Jaar |
Doel |
Donateur |
bedrag |
aanvraag |
aanvraag |
financiering |
2016–2017 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Aanvraag in Koeweit op 26 juni 2016 en 27 januari 2017 |
Geen informatie |
2015 |
Aankoop pand |
Tasjelat Hamel Almisk, Koeweit Hamel Almusk Records, Koeweit |
2,1 miljoen euro |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
2015 |
Project gratis boek «Biografie van de profeet" |
Faisal Aloush Maaddi Alotaibi |
€ 20.000 |
– Aboe Ismail Jamal Ahajjaj heeft korans in diverse talen aangevraagd bij de Saudische Ambassade in NL op 21 april 2014 ten behoeve van de campagne voor de verspreiding van de biografie van de profeet in de Nederlandse media n.a.v. Charlie Hebdo, kosten € 128.850. |
Geen informatie |
Geen informatie |
2015 |
Fietsenplan |
Abdulrahman Jassim Almesbah, Koeweit |
€ 17.000 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
2014 |
Drukken van de Koran in de Nederlandse taal en koptelefoons |
International Islamic Charitable Organization (IICO), Koeweit |
€ 278.000 |
– Aanvraag bij Sjeik Adnan Abdulqader van de vereniging Al-Najat voor project drukken Koran in NL taal. – Aanvraag live-tolken-project aan de Koeweitse Sjeik Zamel Abderrahman Al-Zamel |
Geen informatie |
Al sunna institution, Al Najat Charity Society, 2014, printen koran, vertaling, printen biografie van de profeet: KD 130.910 |
2013–2014 |
Overig, zoals inrichting dodenwas-ruimte |
Twee personen, waaronder een prinses, Koeweit |
€ 49.000 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
2011 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
1 maart 2011 Aanvraag in SA |
Geen informatie |
Totaal |
2,5 miljoen euro |
Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, geven de lijsten van Buitenlandse Zaken een onvolledig beeld, omdat het ministerie alleen informatie krijgt over aanvragen bij, en donaties door, aan de overheid gelieerde liefdadigheidsinstellingen en niet over donaties van particuliere instellingen of personen. Op de lijsten van Buitenlandse Zaken staan overigens aanvragen waarover de Stichting As-Soennah zelf geen informatie heeft (kunnen) verstrekken aan de commissie. Zo gaf de stichting aan dat niet alle aanvragen op papier staan omdat ook veel mondeling gaat. Volgens de aanvraaglijsten van Buitenlandse Zaken zouden er ook in 2016 en 2017 nog aanvragen zijn gedaan in Koeweit en in 2011 in Saudi-Arabië. Uit die lijsten is overigens niet op te maken waarvoor de aanvragen zijn. In het verhoor gaf de heer Taheri aan dat er na 2015 geen aanvragen meer zijn gedaan en in elk geval geen gelden meer zijn binnengekomen. Ook gaf hij aan dat er geen financiering uit Saudi-Arabië is gekomen, maar dat het wel zou kunnen dat er een aanvraag is gedaan.405
Uit het onderzoek van de commissie blijkt wel dat in 2019 nog een actiepunt open staat over «donaties Koran», met de aantekening «wachten op reactie donateurs».406 Onduidelijk is dus of er nog steeds financiering of goederen uit het buitenland komen.
Uit het onderzoek blijkt dat Stichting As-Soennah financiering heeft gekregen uit Koeweit, via een zakatcommissie, Najat Society, individuen als ook van de liefdadigheidsinstelling International Islamic Charitable Organization/Centrum voor Interculturele Dialoog via Najat Society. De IICO is omstreden vanwege de banden van haar verschillende partners die op sanctielijsten staan. Zo werkt zij samen met de Revival of Islamic Heritage Society, een liefdadigheidsinstelling die in verband wordt gebracht met terrorisme.407 RIHS financiert volgens de AIVD in meer dan 50 landen voornamelijk salafistische scholen en moskeeën.408 De Verenigde Staten hebben vestigingen van RIHS op de terrorismelijst geplaatst vanwege steun aan Al Qaida.409
Aankoop pand
In 2015 kocht As-Soennah een pand, De Nobele Hoop om maatschappelijke activiteiten te ontwikkelen. Om dit te bekostigen werd buitenlandse financiering gezocht.
Daarvoor werd een projectplan geschreven. Daarna werd bekeken waar de financiering vandaan zou kunnen worden gehaald. De aanvraag werd ingediend bij een (overheid)zakatcommissie in Koeweit, die daar vervolgens mee aan de slag ging. Dat verliep via sjeik Adnan Abdulqader, een prediker en contactpersoon die As-Soennah regelmatig bezoekt voor conferenties en tevens in de zakatcommissie Najat Society in Koeweit zat.
Toen er interesse was, is iemand van As-Soennah in Koeweit geweest om een presentatie te geven over wat voor ideeën er achter het project zaten, aldus de heer Taheri. Tasjelat Hamel Almisk heeft toen het pand gefinancierd voor 2,1 miljoen euro (waarvan 1,9 miljoen euro voor de aankoop en € 200.000 euro voor een verbouwing). Volgens de heer Taheri betreft het een onderneming in parfumerie en dat soort zaken, maar hij weet het niet precies. Ook vindt er betaling van € 1.000 euro plaats door Hamel Almusk Records; mogelijk een nabetaling, aldus Taheri. Maar ook die naam zegt hem niks. «Meestal kom je er ook niet achter. Want het zijn donaties waarvan ze liever niet willen dat die bekend worden gemaakt, zoals het hoort. Ik kan niet in Koeweit, in een ander land, gaan checken wie die gelden aan dat comité heeft gegeven».410
Onduidelijk is dan ook wat de achtergrond is van de daadwerkelijke donateur. Het beeld van de commissie is dat de aanvragers van financiering zelf in beginsel geen onderzoek doen naar de donateur. Stichtingen zijn daartoe ook niet verplicht, al hebben ze wel een medewerkingsplicht tegenover bijvoorbeeld banken om inzicht te geven in hun financieën als zij daarom vragen in het kader van de uitvoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Dat is in deze casus ook gebeurd. ING Bank heeft, zoals eerder aangegeven, naar aanleiding van de donaties bij de Stichting As-Soennah nadere toelichting gevraagd over de donaties. Onduidelijk blijft echter wat voor soort personen of organisaties de donateurs waren en wat de oorspronkelijke herkomst van het geld van de donateurs was.
In de media verschijnen twee jaar later berichten dat het pand in 2015 gekocht zou zijn met steun van de Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) die in verband wordt gebracht met terrorisme, blijkens een ambtsbericht dat de AIVD aan de gemeente Den Haag stuurt. Uit online foto’s en video’s blijkt dat kopstukken van RIHS bij de Nederlandse moskee op bezoek komen, en dat aan RIHS verbonden imams er preken houden. Zo heeft de heer Al-Khamis, die direct gerelateerd wordt aan RIHS, in december 2013 een bezoek gebracht aan Den Haag en As-Soennah en was de heer Al Fassi, die ook direct gerelateerd wordt aan de RIHS aanwezig bij de opening van het pand.411
De heer Taheri ontkent een relatie tussen As-Soennah en RIHS en dat Al-Khamis en Al Fassi in dienst waren of in opdracht van RIHS naar Nederland zijn gekomen. «Onze mensen hebben de nodige onderzoeken gedaan. Want ook dit laat ons natuurlijk niet koud, dat je hoort dat je zaken doet met een omstreden organisatie. Dus we trekken ons dat aan. We willen het ook niet. Die hebben onderzoek gedaan met mensen daar vandaan, ook mensen vanuit de overheid, en het is niet het geval».
Over Al-Khamis en Al Fassi zegt de heer Taheri ook: «Zij waren voor ons predikers zoals alle andere predikers. Dat zijn er heel wat geweest de afgelopen jaren bij de stichting. Het gaat om tientallen, als het niet meer is. Ze zijn niet anders behandeld en zij zijn niet de enigen die bij dat pand zijn geweest».412
De commissie beschikt niet over het genoemde ambtsbericht van de AIVD en mevrouw Krikke wil er niks over zeggen, omdat zij AIVD-informatie vertrouwelijk acht.413 Die informatie heeft de commissie dan ook niet kunnen betrekken in haar onderzoek. Uit de mediaberichten is niet op te maken of er een relatie is tussen Tasjelat Hamel Almisk of Najat Society en RIHS.
De koop van het pand in 2015 loopt via een ABC-constructie op verzoek van de verkoper, aldus de heer Taheri. As-Soennah Holding betaalde 1,9 miljoen euro, terwijl het pand voor 1 miljoen euro was aangekocht. Bij de transactie zijn drie partijen betrokken: Rodis Vastgoed, Imran Vastgoed en ADE Group B.V. Imran Vastgoed en Louis Hofman als tussenpersonen kopen het pand van Rodis Vastgoed voor 1 miljoen euro. De ADE Group (ook eigenaar Imran Vastgoed) verkoopt het pand aan de As Soennah Holding B.V. voor 1,9 miljoen euro. De winst van 9 ton zou evenredig verdeeld worden over ADE Group B.V. en Akdogan Gül (die ADE Group op dat moment bestuurt).414 De heer Taheri gaf over de verkoopprijs die hij betaalde aan: «Wij wilden graag het pand hebben. Dat is in de buurt van de moskee. Dus ja, dat was de prijs die zij ervoor wilden hebben en die hebben we betaald. Wat zij ervoor betaald hebben en hoe veel winst zij hebben gemaakt, dat zou ik niet weten. Dat zou u echt aan hen moeten vragen».415
De commissie constateert dat met deze constructie in feite 9 ton zakatgeld is verdeeld over twee andere partijen.
Uit het onderzoek van Nieuwsuur en NRC blijkt dat oud-burgemeester Krikke de onderwijs- en maatschappelijke plannen van As-Soennah blokkeert na een tip van de AIVD dat As-Soennah het pand zou hebben gekocht met steun van de Revival of Islamic Heritage Society; de moskee moet zich houden aan het bestemmingsplan, dat alleen bedrijfsactiviteiten in het pand toelaat.416
Intussen staat het pand weer te koop, omdat het niet rendabel was, aldus de heer Taheri. Daarvan hoeft de donateur niet op de hoogte te worden gebracht omdat er geen sprake is van wederkerigheid, aldus de heer Taheri. Wel is sjeik Adnan Abdulqader, hun contactpersoon op de hoogte gebracht: «We hebben contact met hem. We kennen hem als persoon en hij zit in die commissie. Het is de commissie waar hij in zit, die zakatcommissie, die die aanvragen verspreidt, promoot. Wij hebben dus dat pand gekocht. Dat pand is van ons. Op een gegeven moment vonden we het niet rendabel en hebben we besloten om het te verkopen. Daar hoeven we echt geen overleg over te hebben met de donateur of wie dan ook. Islamitisch gezien kan dat ook niet, hè. Zoals ik al zei, is er geen wederkerigheid. Het is niet zo van: ik geef je wat en dan wil ik daarin betrokken worden. Bij ons is dat absoluut niet het geval geweest».417
Biografie van de profeet
Naar aanleiding van de aanslagen in Parijs op Charlie Hebdo is het idee ontstaan om de biografie van de profeet te drukken. Omdat Stichting As-Soennah niet de middelen had om dit te bekostigen ging de financiële commissie op zoek naar donateurs. Volgens de verstrekte stukken zou imam Aboe Ismail een aanvraag hebben ingediend bij de Saudische ambassade in Nederland op 21 april 2014. Het is onduidelijk of daarvoor ook financiering uit Saudi-Arabië is ontvangen. De kosten voor het project werden in de aanvraag ingeschat op € 129.000. De heer Taheri geeft aan dat er contact is opgenomen met de zakatcommissie in Koeweit die een actie is begonnen. Faisal Aloush Maaddi Alotaibi heeft hiervoor in 2015 € 20.000 gedoneerd. Ook de heer Alotaibi is onbekend bij de heer Taheri en er is door Stichting As-Soennah geen onderzoek gedaan naar zijn achtergrond.
Drukken van de Koran
De Stichting As-Soennah heeft in 2014 via aanvraag bij Najat Society € 278.000 gekregen van de International Islamic Charitable Organization uit Koeweit voor het project «drukken van de Koran» en voor koptelefoons. De IICO is omstreden vanwege de banden van haar verschillende partners die op sanctielijsten staan of verdacht worden banden te hebben met de Moslimbroederschap. Zo werkt zij samen met de RIHS.418 Ook naar deze donateur heeft Stichting As-Soennah geen onderzoek gedaan.
Opvallend is dat het bedrag in tien keer is overgemaakt, waarbij op één dag zelfs vier overboekingen zijn gedaan van twee keer € 31.000 en twee keer € 48.000. De heer Taheri vindt dat niet opmerkelijk, want uiteindelijk gaat het transparant, via de bank. «Dat is echt aan de organisatie die het heeft overgemaakt waarom zij voor die constructie heeft gekozen».419
Volgens de lijst van financiering uit Koeweit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zou al sunna institution 130.910 KD gekregen hebben van Najat Society, een zakatcommissie uit Koeweit voor het drukken van de Koran en voor het vertalen en drukken van de biografie van de profeet. Onduidelijk is of het hier om dezelfde financiering gaat.
Overig
Stichting As-Soennah heeft verder via een zakatcommissie € 17.000 gekregen voor een fietsenplan van Abdulrahman Jassim Almesbah. Daarnaast heeft de stichting nog rechtstreekse donaties ontvangen van een tweetal donateurs, waaronder voor een islamitische wassingsruimte, die is gefinancierd door een prinses. Ook deze donateurs zijn onbekend bij de heer Taheri.420
De heer Taheri geeft aan dat hoewel er diverse malen geld uit Koeweit is ontvangen, daar volgens hem op geen enkele manier voorwaarden aan zijn verbonden, bijvoorbeeld om een bepaalde gastprediker toe te laten: «Ik kan u daar een goed voorbeeld van geven. Een van de mensen die een soort bemiddelaar van ons is geweest, hebben wij leren kennen voordat wij ook maar enige cent uit Koeweit hadden gekregen. Dus ik denk dat dat wel voor zich spreekt». En: «De desbetreffende man was de jaren daarvoor al bij ons als gastspreker geweest tijdens de Arabischtalige conferenties. Daarna is pas het idee ontstaan om gelden aan te vragen in Koeweit. Dus van enige invloed... Absoluut niet, nee».421
Over het principe «de betaler bepaalt» zegt hij: «Absoluut niet waar». En: «Als het gaat om de Stichting As-Soennah: in mijn aanwezigheid als voorzitter is dat nooit het geval geweest».
Goederen en diensten
Naast financiering uit Koeweit voor onder andere het pand, de biografie van de profeet en het drukken van de vertaling van de Koran heeft de Stichting As-Soennah geen goederen en diensten uit het buitenland gekregen voor onderwijsprogramma’s, zoals boeken voor onderwijsprogramma’s of personen die conferenties en studiedagen organiseren. De betreffende boeken zijn niet gebruikt voor hun onderwijsprogramma’s.422
«Wij proberen zelf daarin te voorzien, door zelf boeken te schrijven en te drukken, en noem maar op. Soms moet je een beroep doen op een boek dat je niet zelf hebt gedrukt of wat dan ook, maar ook daar wordt de nodige aandacht aan besteed, dat er geen zaken in staan die niet kunnen of niet binnen de kaders van de Nederlandse wet passen».423
Impact
Zoals in de inleiding is aangegeven, is Stichting As-Soennah met wekelijks duizenden bezoekers uitgegroeid tot een van de meest invloedrijke islamitische instellingen binnen de regio Haaglanden en daarbuiten op het gebied van religie, onderwijs en opvoeding. De onderwijsdivisie van As-Soennah, Al-Yaqeen, is een van de grootste dawainstituten van Nederland. Zij heeft een groot bereik via haar website, YouTubekanalen en sociale media. Uit onderzoek blijkt dat Al-Yaqeen de actiefste website is van salafistische moskeeorganisaties in Nederland wat betreft het aantal verstuurde berichten, het aantal volgers en het aantal retweets en reacties.424
De boodschappen die in de moskee, Al-Yaqeen, het informele moskeeonderwijs op locatie dan wel online op het besloten deel verkondigd worden, zijn soms omstreden.
Zo biedt de website Al-Yaqeen een aardige illustratie van de (strikte) voorschriften die de Haagse As-Soennah moskee haar (digitale) bezoekers adviseert na te leven, aldus de onderzoekers. Het vormt een informatiepunt voor salafistische moslims in Nederland. «Een deel van de adviezen ten aanzien van het juiste gedrag brengt stigma’s en opoffering met zich mee. Voorbeelden hiervan zijn: het niet gehoor mogen geven aan de uitnodiging voor een bruiloft (waar mannen en vrouwen gemengd aanwezig zijn) of een verjaardagsfeest (of het feliciteren van iemand met zijn of haar verjaardag), een vreemde vrouw de hand schudden en het als vrouw met een vreemde man in een auto meerijden. Werken bij een bedrijf waar varkensvlees en/of alcohol wordt verkocht wordt sterk afgeraden (geldt ook voor een steward aan boord van een vliegtuig), als ook het werken in een bejaardentehuis (als vrouw), of bij een bank (noch het trouwen met iemand die bij een bank werkt). Een taxichauffeur dient een vrouw die alleen is niet te vervoeren (tenzij het een noodgeval betreft) en het bouwen van een website voor een muziekwinkel is niet toegestaan. Ook vrijetijdsbesteding kent zijn beperkingen. Zo is pokeren (ook zonder geld), dobbelen, boksen, yoga, het bespelen van muziekinstrumenten (behalve de Douff op bepaalde feestdagen) en het aanmoedigen van sportteams niet toegestaan, net als ongetrouwd uitgaan».425 Zowel in de vraag-en-antwoorden als bij de onlinelezingen en cursussen worden dergelijke voorschriften uitgedragen. Ook zijn er voorbeelden van omstreden onlinecursussen waarin bijvoorbeeld vrouwenbesnijdenis wordt aanbevolen, iets wat in Nederland strafbaar is (zie verderop).
Imam Fawaz Jneid en Aboe Ismail
In 1993 kwam de omstreden imam Fawaz Jneid naar Nederland. De Syrische geestelijke was in de Verenigde Arabische Emiraten in de problemen gekomen vanwege zijn politieke preken met een sterke anti-Amerikaanse boodschap en vroeg asiel aan in Nederland. Hij belandde in Den Haag. Daar ging hij op uitnodiging preken in de As-Soennah moskee.426 In de media zegt een As-Soennah ingewijde: «Vanaf het begin heeft Fawaz de Midden-Oostenpolitiek op de preekstoel van As Soennah gebracht en kwetsbare moslimjongeren gedrogeerd met het intolerante salafisme».427
Zo smeekte Fawaz Jneid in een preek Allah om Ayaan Hirsi Ali en filmmaker Theo van Gogh de vreselijkste ziekten te bezorgen. Dat deed hij in de maanden voor de moord op Van Gogh, in november 2004. Uit een opname van een preek met een verborgen camera blijkt dat Fawaz zei dat ongehoorzame vrouwen mogen worden gestenigd. Hij zegende Afghaanse moedjahedien (jihadstrijders) en smeekte Allah om de Amerikaanse president Bush en de Israëlische premier Sharon te vernietigen.428
Volgens de heer Taheri klopt het niet dat Fawaz Jneid kwetsbare moslimjongeren gedrogeerd zou hebben met intolerant salafisme, ondanks dat hij en Fawaz Jneid geen vrienden zijn. Ze zijn met een conflict uit elkaar gegaan over wie eindverantwoordelijk was binnen de stichting. Hij wil er verder niks over kwijt omdat het een ex-werknemer betreft die zich niet kan verdedigen.429
In 2012 ontsloeg het bestuur Fawaz Jneid na een langlopend arbeidsconflict en een rechtszaak, omdat hij de eer en goede naam van de moskee had geschonden en was doorgegaan met het illegaal sluiten van Islamitische huwelijken nadat de moskee hem dit had verboden.430 Fawaz Jneid heeft na zijn ontslag nog zeker vijf koppels getrouwd die niet voor de wet waren gehuwd. De heer Taheri geeft daarbij aan dat zij tegen illegale huwelijken zijn. »Dat is iets islamitisch, dat kun je niet ontkennen. Maar de wet in Nederland schrijft nu eenmaal voor dat je eerst bij burgerzaken als gehuwd ingeschreven moet staan. Daarna kun je alsnog islamitisch huwen. Op het moment dat het niet in die volgorde gebeurt, treden wij op als bestuur».431
Sindsdien probeert Fawaz Jneid, die zelf in Leidschendam woont, vergeefs elders in Den Haag voet aan de grond te krijgen. In 2017 kreeg hij op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding uit 2017 vanuit de gemeente een gebiedsverbod voor twee Haagse wijken, waar veel kwetsbare moslimjongeren wonen.432 Volgens de heer Taheri is Fawaz Jneid na zijn vertrek nooit meer bij de moskee geweest.433
De opvolger van Fawaz Jneid werd Aboe Ismail. Sindsdien zou de moskee een verbindende boodschap uitdragen. Zo staan op de website teksten over tolerantie en barmhartigheid tegenover andersdenkenden.434 Ook Aboe Ismail is echter omstreden: naar buiten zou de imam zich veel gematigder voordoen dan hij in werkelijkheid is. De heer Schoof zegt: «Dat betekent dat het allemaal klopt als je kijkt naar de meer publieke kant van de aanjagende organisatie of naar de statuten van een stichting. Tegelijkertijd laten ze, als wij door middel van diepteonderzoek kijken naar wat er echt gebeurt en naar wat men nu eigenlijk zegt, een ander geluid horen. Dat gebeurt in de beslotenheid van de directe kring van mensen met wie men op dat moment praat en met wie men bezig is. Dat noemen wij façadepolitiek».435
Uit het onderzoek van Nieuwsuur en NRC blijkt dat Aboe Ismail in een islamcursus in Utrecht dat andere gezicht laat zien. Zo gaat hij in een op tekst uit de Koran over de straf die ongelovigen te wachten staat. Allah heeft voor ongelovigen «een vuur gereed gemaakt», verzekert de imam. Het enige wat zij in de hel te drinken zullen krijgen, is «kokende olie». Het wordt er zó heet, roept Aboe Ismail, dat «hun gezichten beginnen te ontvellen». Vervolgens «worden al hun ingewanden uiteengerukt. Ze spatten uiteen door de hitte». Maar het ergste moet dan nog komen volgens hem: «Als de ongelovigen al die pijn hebben doorstaan, dan is het nog niet voorbij, néé, dan wordt hun lichaam hersteld, en begint het hele proces opnieuw!».436
Ook beluisteren de onderzoekers preken van de imam. Daarin horen zij dat de vrouw eigenlijk thuis hoort te blijven. Ze mag alleen naar buiten toe als zij iets nodig heeft, zegt Aboe Ismail, en dat mag alléén als haar man haar toestemming geeft. «Dat is een recht van de man», aldus Aboe Ismail. Ook predikt hij in de moskee over lijfstraffen: mensen die iemand onterecht beschuldigen van overspel verdienen volgens de imam een geseling van «80 slagen». In een videoles zegt de docent dat op afvalligheid de doodstraf staat.437
Mevrouw Krikke kan geen antwoord geven op de vraag of er een inhoudelijke koerswijziging bij Stichting As-Soennah heeft plaatsgevonden met de komst van Aboe Ismail. Zij weet het niet.438
De heer Taheri geeft aan dat er bij As-Soennah absoluut, maar dan ook absoluut geen façadepolitiek plaatsvindt.439 «Dan zie je dat we helaas eigenlijk in twee werelden leven. Als ik dat soort uitspraken hoor... Iemand, wie dan ook, zegt: er wordt façadepolitiek verricht. Dan ken je de gemeenschap niet goed, dan heb je heel weinig informatie over hoe dat in z»n werk gaat. Ik kan u één ding vertellen. Als binnen de moslimgemeenschap een religieuze leider, een imam of een vertegenwoordiger van een islamitische organisatie – alles staat of valt met zijn status en zijn waarachtigheid – iets zou doen, dus intern a zeggen en buiten b zeggen, dan is dat het einde van zo’n preker. Want de moslimjongeren vandaag de dag zijn heel kritisch: naar zichzelf, naar de overheid en naar de samenleving, maar ook naar de religieuze leiders. Dus op het moment dat een imam zich zo voordoet, wat wij in het Arabisch «munafiq» noemen, dus zoiets als «hypocriet» – «intern vertel je ons dit, naar buiten vertel je ons iets anders» – kan ik vertellen dat dat het einde kan betekenen van de carrière van zo’n imam of zo’n bestuurder. Er is niemand die je nog serieus neemt».440
Omstreden boodschappen
Uit het onderzoek en Nieuwsuur en NRC bijkt dat er na het vertrek van Fawaz Jneid nog steeds omstreden zaken plaats hebben gevonden bij de As-Soennah moskee. In de Nieuwsuuruitzendig van 27 april 2018 werd een filmpje getoond dat, op een besloten deel van een islamcursus van As-Soennah stond, waarin vrouwenbesnijdenis wordt aanbevolen, iets wat in Nederland strafbaar is.441 De heer Taheri geeft in het verhoor aan dat de manier waarop het gebracht is, heel selectief was. Het was een onlineles die werd gegeven voor 20 à 30 mensen die dat online volgen. Dat vond al een paar jaar plaats. Ook geeft hij aan dat Stichting As-Soennah in 2008 al een fatwa had uitgevaardigd waarin deze stichting meisjes- of vrouwenbesnijdenis verwerpt. Toen is er ook gesproken met de betreffende docent en ook hij gaf aan dat het een fout was geweest, dat hij daar afstand van neemt en ook dat vrouwenbesnijdenis bij hem in zijn familie of in zijn land van herkomst totaal niet voorkomt. Ook heeft het bestuur toen te kennen gegeven aan alle predikers binnen hun organisatie dat dit zich niet meer mag herhalen. Alle predikers waren het eens dat meisjesbesnijdenis niet iets is wat mag in Nederland.442
Normaliter worden de teksten uit de boeken gecontroleerd, zoals in dit geval een fikhboek, een islamitische jurisprudentie. Degene die de controle moest doen, heeft dat nou juist net die dag of bij die lezing niet gedaan, aldus de heer Taheri.443
De commissie constateert dat het filmpje desondanks nog al die jaren te vinden was op het besloten deel van de betreffende islamcursus.
De heer Taheri geeft tevens aan dat hij na de Nieuwsuuruitzending zelf, op eigen initiatief, een gesprek gehad heeft met de toenmalig burgemeester, mevrouw Krikke, met de hoofdofficier van justitie en met de politiechef.444 Mevrouw Krikke geeft in haar verhoor echter aan dat zij het bestuur van As-Soennah heeft uitgenodigd voor een gesprek over buitenlandse financiering in het stadhuis: «Over dat dat gebeurde, waren ze overigens niet achterhoudend; daar waren ze redelijk transparant over. Ik heb ze toen aangesproken op wat ook uit de Nieuwsuur- en Netwerkuitzending was gekomen, namelijk dat door een prediker bij As-Soennah ergens diep op het internet werd gezegd dat vrouwenbesnijdenis iets moest zijn wat aanbevelenswaardig was. Ik heb gezegd dat ik dat echt onbestaanbaar vind. Vrouwenbesnijdenis is een zo serieuze verminking dat je daar niet zo lichtvaardig maar over kan zeggen dat dat aanbevelenswaardig is». En: «Daarin zei de As-Soennah moskee dat ze zich niet realiseerden dat dat op de website stond, dat zij dat niet zouden willen en dat ze het eraf zouden halen».445
Door een aangifte-actie van de Femmes for Freedom, een stichting die opkomt voor de rechten van alle meisjes en vrouwen, werd door meer dan 133 personen aangifte gedaan tegen de betreffende prediker. De rechtbank heeft op 19 juni 2020 de betreffende docent veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur. Het publiekelijk aanbevelen van vrouwenbesnijdenis ziet de rechtbankg als opruien en aanzetten tot geweld.446
Een ander voorbeeld dat Nieuwsuur aanhaalde was dat een vrouw niet zonder man op straat mag lopen. Oud-voorzitter Taheri geeft hierover in zijn verhoor aan dat Nieuwsuur dit voorbeeld niet in de juiste theologische en maatschappelijke context heeft geplaatst, wat op de website wel het geval was.447
Omstreden (gast)predikers
Bij de Stichting As-Soennah komen geregeld gastpredikers. Het bestuur besluit samen met de religieuze commissie welke gastpredikers er komen. De heer Taheri geeft daarover aan: «Wat wij wel doen, of in ieder geval namens ons de religieuze commissie, is op het moment dat er een gastspreker is, met hem in gesprek gaan: over het thema natuurlijk waarover we het willen hebben en ook over zaken die eventueel niet wenselijk zijn hier in Nederland. Dat proberen we wel te doen».448
De commissie vroeg de heer Taheri naar een aantal omstreden figuren die bij de As-Soennah moskee zouden zijn geweest volgens de media. De heer Taheri geeft aan dat de meeste personen niet zijn geweest om te preken in de moskee.
Wel zijn Adnan Arour en Mohammed Arifi in de moskee geweest, maar dat is ver voor zijn tijd. Beide riepen in het verleden op tot deelname aan de strijd van IS. Mohammed Arifi was bij de opening van de stichting, in december 2011, aldus de heer Taheri. «Hij is hier door een andere organisatie uitgenodigd en hij heeft onze moskee bezocht. Hij heeft een korte lezing gehouden en daarna is hij weer vertrokken».449
Uit onderzoek van de commissie blijkt dat in de periode 2010–2019 minstens 64 personen naar de stichting zijn gekomen om te prediken en/of les te geven. Daarvan kwam het merendeel uit Marokko (24), Saudi-Arabië (12) en Koeweit (11). Daaronder bevinden zich in elk geval zes omstreden predikers (zie box 8). In de jaren dat er bij Stichting As-Soennah financiering uit Koeweit kwam, kwamen er ook predikers uit Koeweit, waaronder predikers met ideeën die op gespannen voet staan met Nederlandse grondrechten. Het is echter onbekend welke inhoudelijke boodschap zij in de moskee hebben verkondigd. Ook is niet bekend of zij een relatie hadden met de donateurs uit Koeweit en namens hen een bepaalde opdracht hadden richting de stichting.
Box 8 – Omstreden predikers bij As Soennah
– Sjeik Abdelkader Chouaa uit België is blijkens het onderzoek in 2013, 2014, 2015, 2016 en 2019 bij As-Soennah gekomen om te prediken. Chouaa is een van de weinige orthodoxe geestelijken met Berbers als voertaal en is dus populair onder Noord-Afrikaanse jongeren in Nederland en België.450 Abdelkader Chouaa preekt niet alleen via internet, maar reist ook rond langs moskeeën. Chouaa is onder deskundigen geen onbekende. «Hij is een aanhanger van het politiek-salafisme», zegt Sandee in het AD. «Iemand van de oude stempel, met nauwe banden met Syrië en Saudië-Arabië». Of Chouaa in het verleden ook echt heeft opgeroepen tot een gewelddadige jihad, weet Sandee niet. «Wel heeft zijn zoon hem beschuldigd van een actieve rol in het jihadisme». Ook is de naam van Chouaa in verband gebracht met de Hofstadgroep».451
– Sjeik Dr. Othman al-Khamis uit Koeweit is volgens het onderzoek in 2011, 2012 en 2013 gekomen. Al-Khamis, ook wel bekend als Al-Khamees is kopstuk van de omstreden liefdadigheidsinstelling Revival of Islamic Heritage Society en een zeer omstreden prediker, bijvoorbeeld omdat hij geweld tegen «ongehoorzame» vrouwen goedkeurt. Ook preekte hij dat sjiieten ongelovig zijn en bestreden moeten worden. As-Soennah ontkent dat zij banden onderhoudt met de liefdadigheidsorganisatie. Ook zou Al-Khamis lid zijn van het zogeheten Council of Supporters, dat mede aan de wieg stond van het Al-Nusra Front in Syrië, een vertakking van Al Qaida.452
– Sjeik Mohamed Bouniss uit Marokko is blijkens het onderzoek in 2014 en 2015 gekomen. Uit openbare bronnen van de preken van prediker Mohamed Bouniss blijkt dat hij voorstander is van de gewapende jihad, antisemiet en anti-sjiiet.453
– Sjeik Bashir bin Hassan uit Frankrijk is in 2014 geweest. Hij is een van de meest controversiële salafisten uit Tunesië en lid van de International Union of Muslim Scholars, onder leiding van Yusuf al-Qaradawi. Hij zou onder meer gerekruteerd zijn om op te komen voor de zaak van de Moslimbroeders in Tunesië. Hij riep in april 2018 de jeugd op tot een jihad tegen Saudi-Arabië, omdat Saudi-Arabië de Moslimbroederschap als terroristische organisatie had aangewezen.454
– Sjeik Dr. Abdelmohsen Al-Mutairi uit Koeweit is in 2013 geweest. De Koeweitse fondsenwerver Al-Mutairi staat sinds 2016 op de sanctielijst van het Amerikaanse Ministerie van Financiën vanwege het inzamelen van geld voor Jabhat al-Nusra, het Syrische filiaal van Al Qaida.455
– Sjeik Sadiq bin Abdelrahman Al-Ghariani uit Libië is in 2013 geweest. Is de grootmoefti van Libië sinds 2012 en wordt Libya’s «Mufti of Terrorism» genoemd. Hij vaardigde fatwa’s uit die aanzetten tot vechten en bloedvergieten in Libië. Al Qaida heeft zijn standpunten over gebeurtenissen in Libië herhaaldelijk gewaardeerd. In 2014 wordt hem de toegang tot het Verenigd Koninkrijk ontzegd. In 2017 wordt Sadiq Al Ghariani op een watchlijst voor terrorisme geplaatst door Saoedi-Arabië, Egypte, Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein, na beschuldiging van banden met terrorisme en steun van Qatar voor internationaal terrorisme in de diplomatieke crisis van Qatar in 2017.456
Ongewenst volgens Taheri
De heer Taheri geeft aan wanneer hij iets ongewenst vindt: «Op het moment dat iemand die iets geeft eisen gaat stellen. Dat is voor mij ongewenst». En: «Alles wat ingaat tegen de Nederlandse wetgeving».
Hij is van mening dat er in Nederland ruimte moet zijn voor een andere mening, en die is er volgens hem. «Als iemand besluit om geen hand te geven, heeft hij dat recht.(...) «want ook wij maken onderdeel uit van de Nederlandse samenleving en ook wij creëren de normen en waarden die er vandaag de dag in Nederland zijn. De normen en waarden in de jaren veertig, vijftig en zestig zijn misschien ook niet de normen en waarden die nu gelden. Dus wij als samenleving, moslim en niet-moslim, creëren gezamenlijk een samenleving. Dan hoef je het niet altijd met elkaar eens te zijn».457
Handelingsperspectief gemeenten
Er is weinig informatie-uitwisseling tussen As-Soennah en de gemeente. Uit het verhoor met mevrouw Krikke blijkt dat zij reguliere gesprekken heeft met diverse religieuze instellingen, maar dat er niet structureel informatie wordt uitgewisseld. Zo heeft de gemeente Den Haag niet standaard zicht op de (gast)predikers uit de Golfstaten. Daar is ook geen enkele wettelijke basis voor. «Als de gemeente Den Haag daar iets over opsnuift [door in de wijk te lopen, of als mensen het zeggen] dan weten we het. Maar als dat niet gepubliceerd wordt of ons niet wordt gemeld, dan weten we dat niet».458
Wel geeft mevrouw Krikke aan dat er naar aanleiding van berichten ad hoc gesprekken plaatsvinden, zoals het gesprek na de Nieuwsuuruitzending waarin vrouwenbesnijdenis werd goedgekeurd.
Zij geeft verder aan dat zij meer zicht zou willen hebben op de invloed van die «giftige boodschap» op de gemeenschap. «Ik zou daar meer zicht op willen hebben en ik zou vinden dat dat in samenwerking met de rijksoverheid veel helderder gemaakt zou moeten worden, omdat ik het zó belangrijk vind dat we de rechtsstaat met z’n allen in de benen houden».459
Daarnaast is het volgens haar heel erg belangrijk om programma’s waarin jongeren, moeders en vaders weerbaar gemaakt worden tegen giftige boodschappen, als gemeente te blijven doen.460
Ook zou zij meer zicht willen op financieringsstromen. De lokale overheid heeft geen zicht op de financieringsstromen: (...) «daarom wil ik ook erg graag dat landelijke expertisecentrum, waar al die informatie, zowel van landelijke informatiebronnen als van lokale informatiebronnen, samengevoegd wordt, zodat we daar ook op kunnen handelen».461 In dat kader stuurde zij op 30 april 2018 een brief aan vier ministers inzake een integrale aanpak van ongewenste financiering. Deze oproep is later ook ondersteund door de burgemeester van Arnhem, de heer Marcouch. De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering is onder meer een uitvloeisel van deze oproep.
Inleiding
De tweede door de commissie gekozen casus richt zich op de in Utrecht gevestigde stichting alFitrah. Deze stichting is meermalen in opspraak geraakt, met name vanwege mogelijke relaties met omstreden (terroristische) organisaties, verdenking van witwaspraktijken, omstreden gastpredikers en vooral vanwege de inhoud van het informele moskeeonderwijs dat gegeven wordt bij Dar al-Hudaa, de onderwijstak voor 4 tot 14 jarigen. Uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut blijkt dat de leerlingen een zwart-wit visie op de islam voorgeschoteld krijgen, die geen rekening houdt met de Nederlandse samenleving waarin zij leven.462 Zo trokken oud-studenten van de moskee in december 2016 aan de bel omdat hen was opgedragen om moslims die misdrijven begaan, niet aan te geven bij de politie. Ook is alFitrah geïdentificeerd als een van de 50 onderwijsorganisaties met sterke salafistische invloeden in het NRC/Nieuwsuur- onderzoek naar salafistische moskeescholen in 2019.463
Op dag 5 van de openbare verhoren stond de casus alFitrah centraal, met speciale aandacht voor het moskeeonderwijs van deze stichting en de impact ervan op de jeugd en de gemeenschap. Achtereenvolgens werden gehoord mevrouw Pels, emeritus hoogleraar en senior onderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut, de heer Salam, bestuursvoorzitter en geestelijk leider van de Stichting alFitrah, en de heer Van Zanen, burgemeester van Utrecht.
De informatie waarop deze paragraaf is gebaseerd, is afkomstig uit deze openbare verhoren, alsmede uit het door de commissie verrichte vooronderzoek. In oktober 2019 besloot de commissie op basis van haar werkzaamheden tot dan toe dat het noodzakelijk was om ter voorbereiding op de openbare verhoren schriftelijke inlichtingen en documenten te vorderen bij zowel Stichting alFitrah als een aantal overheidsorganisaties en banken. De stichting heeft vanaf het begin geen medewerking wensen te verlenen en heeft de indruk gewekt zoveel mogelijk het werk van de commissie tegen te willen werken. De commissie keurt deze houding van de Stichting alFitrah ten zeerste af en betreurt het dat er twee juridische procedures nodig zijn geweest voordat de stichting daadwerkelijk het gesprek aan wilde gaan met de commissie en de gevorderde stukken heeft verstrekt. De uiteindelijk verstrekte informatie is uitermate summier en zelfs onvolledig te noemen en heeft aan het licht gebracht dat Stichting alFitrah beschikt over een zeer onvolledig ingerichte administratie en dat de werkwijze van het bestuur van de stichting onprofessioneel en verre van transparant is. Zie hoofdstuk 4 voor een uitgebreider verslag van de gang van zaken rondom de vorderingen. Ook het verhoor van de heer Salam verliep zeer moeizaam. Er was weinig bereidwilligheid om de vragen direct en open te beantwoorden. Niet zelden moest de vraag meermaals worden herhaald, omdat het antwoord dat werd gegeven, niet aansloot op de gestelde vraag. Ook de gehele houding van de heer Salam tijdens het verhoor gaf blijk van weerstand. Hoewel de heer Salam zei te willen antwoorden, bleven de antwoorden uit. De commissie constateert dat deze houding, waarin weinig respect voor de rechtsstaat en haar wetten worden getoond, kenmerkend is voor de casus alFitrah. Zowel in de boodschap die via het onderwijs wordt meegegeven als in het contact met de gemeente wordt hiervan blijk gegeven.
Met het oog op het instrument van de parlementaire enquête en de parlementaire ondervraging heeft de commissie na de openbare verhoren een aangifte gedaan in de casus alFitrah.
Deze paragraaf bestaat uit drie onderdelen. Eerst wordt ingegaan op de organisatie van Stichting alFitrah. Vervolgens besteden we aandacht aan de financiering van deze stichting. En ten slotte behandelen we het door alFitrah uitgedragen en verzorgde informeel moskeeonderwijs.
Organisatie
De stichting alFitrah is in 2008 opgericht. Onder de vlag van alFitrah vallen zes stichtingen: de stichting alFitrah, opvoeding, educatie & wetenschappelijk onderzoek, de stichting Al-Istiqaamah, hulpverlening, opvoeding & re-integratie, de stichting Ahlussunnah Liga, stichting Al-Rhazi, stichting Bayt Al-Khair en de stichting Tarbiyah Consultancy. In het onderdeel van de stichting met de naam Dar al-Hudaa richt alFitrah zich ook op het informeel moskeeonderwijs, gericht op kinderen. Het onderwijs voor (jong)volwassenen wordt verzorgd door het instituut voor onderwijs en educatie (IVOE), een landelijk opererend instituut. De stichting Al-Istiqaamah richt zich op hulpverlening aan meisjes en vrouwen van 12 jaar en ouder. De overige stichtingen verrichten geen activiteiten. De reden hiervoor is onbekend.
Tijdens het openbaar verhoor geeft de heer Salam het volgende aan over de activiteiten van de stichtingen: «De stichting heeft een breed scala aan activiteiten, zowel moskee als onderwijs voor jongeren, onderwijs voor ouderen, hulpverlening en eigenlijk ook alles wat betrekking heeft op de wijk, ouders, jongeren, kinderen, moslims, niet-moslims. De stichting heeft een hele brede inzet voor zowel de wijk als ook in andere wijken van Utrecht, maar we zijn ook werkzaam in andere steden».464
Uit deze verklaring is af te leiden dat de activiteiten worden verricht onder de noemer van de stichting alFitrah. Ook is uit onderzoek gebleken dat er heel veel verschillende activiteiten worden verricht onder de vlag van alFitrah. Zo vindt er verkoop plaats van boeken en hidjabs, maar heeft de stichting in het verleden ook zeer veel domeinnamen aangekocht. Het is onduidelijk waar daadwerkelijk activiteiten worden verricht. De activiteiten die worden verricht, zijn derhalve zeer divers, maar tevens niet transparant opgezet.
Naast de bovenstaande stichtingen kan alFitrah worden gelieerd aan nog vele andere stichtingen. Uit het onderzoek is gebleken dat er telkens andere stichtingen opduiken die een band, al dan niet financieel, met de stichting hebben. Het is opmerkelijk dat hierbij vaak ook een geldstroom in de richting van deze stichtingen gaat.
De stichting alFitrah kent momenteel een tweekoppig bestuur; de heer Suhayb Salam is voorzitter van het bestuur en mevrouw Dahri, zijn partner, heeft zowel de functie van secretaris als die van penningmeester. De heer Salam en mevrouw Dahri zijn overigens een islamitisch huwelijk aangegaan zonder een burgerlijk huwelijk.465 Het bestuur staat volgens de website van alFitrah onder leiding van Ahmed Salam, de vader van Suhayb Salam.466 Conform de statuten zou het bestuur tenminste uit drie personen moeten bestaan en, indien dit niet het geval zou zijn, zou het bestuur zo spoedig mogelijk moeten voorzien in de functievervulling van de opengevallen vacature. Gezien het feit dat het bestuur in de huidige samenstelling sinds maart 2019 functioneert, kan worden geconstateerd dat de stichting op dit punt haar statuten niet naleeft. De stichting alFitrah kent daarnaast als islamitische organisatie een raad van toezicht, die toezicht houdt op het islamitisch handelen van de stichting en op het bestuur, het bestuur adviseert en jaarlijks verslag doet.467 De raad van toezicht bespreekt daar ook het jaarverslag van de stichting, zo wordt gesteld op de website. Blijkens het openbaar verhoor van de heer Salam betreft dit dan de mondelinge jaarverslagen. De leden van de raad van toezicht zijn diverse sjeiks468, waaronder Ahmed Salam, de vader van Suhayb Salam, en Mahmoud el Shershaby. Ahmed Salam is omstreden. Zo staat hij bekend als de man die Minister Verdonk weigerde een hand te geven. Mahmoud el Shershaby stond jarenlang aan het hoofd van de stichting van enkele islamitische basisscholen in Amsterdam en zit in het bestuur van de El Tawheed moskee in Amsterdam. Hij is ook omstreden, bijvoorbeeld vanwege zijn uitspraak dat joden en christenen brandhout voor de hel zijn.469 Suhayb Salam maakt zelf ook onderdeel uit van de raad van toezicht, ondanks dat hij ook onderdeel is van het bestuur van de stichting.
Zoals aangegeven is de stichting meerdere keren in opspraak gekomen met name vanwege mogelijke relaties met omstreden (terroristische) organisaties, verdenking van witwaspraktijken, omstreden gastpredikers en vooral vanwege de inhoud van het informele moskeeonderwijs. Zo organiseerde de stichting in april 2015 een conferentie waarbij sprekers waren uitgenodigd die als omstreden konden worden aangemerkt. Zo was Mohamed Abdelkrim Aznagui, ook bekend als sjeik Abou Chayma, uitgenodigd om te komen spreken. Deze persoon is eerder in België veroordeeld wegens betrokkenheid bij het overlijden van een 23 jarige vrouw.470 De gemeente was niet op de hoogte van de sprekers. Over het melden van gastpredikers bij de gemeente gaf de heer Van Zanen tijdens zijn verhoor aan dat er afspraken waren met de moskeeën in Utrecht, uitgezonderd alFitrah. Hierover zei hij «Ik heb nooit een gastspreker aangemeld gekregen van alFitrah».471 Hij geeft hierbij ook aan dat hij betwijfelt of alFitrah gehoor zou geven aan een afspraak om predikers te melden bij de gemeente.
Daarnaast is de stichting onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. In september 2016 is door de FIOD een inval gedaan op twaalf verschillende locaties in Nederland, waaronder bij alFitrah in het pand aan de Pahud de Mortangesdreef te Utrecht.472 De inval heeft volgens de heer Van Zanen te maken met een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen. «Wij hebben steeds over het thema financiën gesproken, want er is in september 2016 ook een inval of in elk geval een zoeking geweest, een binnentreding van de FIOD bij alFitrah. Dat is nog niet klaar. Dat was niet alleen bij alFitrah, maar ook op een aantal andere locaties. Dat was in het kader van witwassen».473 De heer Salam is een van de hoofdverdachten in het onderzoek. Het is momenteel onbekend wat de stand van zaken is in dat strafrechtelijk onderzoek.
Financiering, goederen en diensten
De Stichting alFitrah kent meerdere financieringsbronnen. Zo verkrijgt de stichting financiering uit het verzorgen van informeel moskeeonderwijs, uit donaties uit de moslimgemeenschap en uit donaties uit het buitenland. Er bestaat vrijwel geen goed overzicht van de inkomsten en uitgaven van de stichting. Jaarrekeningen van de afgelopen jaren ontbreken en er bestaat twijfel over de juistheid van de jaarrekeningen die wél beschikbaar zijn.
Inkomsten uit onderwijs en giften
Uit de onderwijscontracten van Dar al-Hudaa blijkt dat ouders voor het informeel onderwijs € 450 per kind per jaar zijn verschuldigd. Voor het eerste kind dient dit bedrag in één keer contant te worden betaald aan de docent. Voor andere kinderen uit hetzelfde gezin geldt dat er een betalingsregeling kan worden afgesloten.
De inkomsten uit het verzorgen van het informeel onderwijs waren voor de inval door de FIOD in september 2016 hoog te noemen, met een leerlingenaantal van tussen de 200 en 300 leerlingen. Na de inval is het leerlingenaantal sterk teruggelopen, waardoor ook de inkomsten uit onderwijs sterk zijn teruggelopen.
De Stichting alFitrah organiseert regelmatig acties om geld in te zamelen. Deze acties, vaak via websites of sociale media zoals Facebook, zijn gericht op haar volgers uit de salafistische gemeenschap in Nederland en België. Met deze geldinzamelingsacties kunnen grote bedragen worden binnengehaald.474 Het is onbekend hoeveel geld door middel van dit soort acties wordt ingezameld door alFitrah, mede vanwege het ontbreken van jaarrekeningen en/of jaarverslagen.
Rond de gemeenschap van alFitrah zijn meermaals kritische geluiden over het gebrek aan transparantie op financieel gebied geweest. De heer Van Zanen vertelde hierover tijdens zijn openbaar verhoor: «Transparantie. Waarom bied je nou geen transparantie over het geld? Waarom mag ik niet kijken? Wat gebeurt daar? Wat doe je daar? Dat soort onderwerpen».475 Uit zijn verklaringen blijkt dat de Stichting niet bereid is tot openheid noch tot veelvuldig contact met de gemeente, zoals andere moskeeën in de gemeente dit wel doen. Dit was mede reden om de onderzoeken door het Verwey-Jonker Instituut te laten uitvoeren. Ook door de eigen gemeenschap is gesteld dat er telkens opnieuw geld werd gevraagd aan de gemeenschap, maar dat er geen zicht is op de inkomsten en uitgaven van de stichting. Bovendien wordt geweigerd om anderen dan het bestuur inzicht te geven in de financiën. Een voormalige vrijwilliger bij de stichting alFitrah gaf hierover aan dat er vaak tegenstrijdige verklaringen werden gegeven over donaties en hun bestemming, ook die uit het buitenland. Daarnaast schijnen kritische opmerkingen hierover op de Facebook pagina van alFitrah te zijn gewist.476
Een voormalige vrijwilliger bij de stichting geeft tevens aan dat binnen alFitrah geen administratie werd gevoerd. Hij gaf het volgende aan over de administratie: «Die is er niet hoor. Het is er een grote bende».477 De commissie kan dat uit haar onderzoek ook concluderen. Zo verklaarde de heer Salam zelf geen kennis te dragen van details van de financiën, hetgeen opmerkelijk is gezien zijn positie als voorzitter van het bestuur. Tevens is door hem verklaard dat de stichting «geen snipper papier» meer heeft.478 Dit bleek overigens bij het verstrekken van de gevorderde stukken niet waar. Uit de verstrekte stukken en de daarbij gegeven toelichting blijkt dat de stichting slecht zicht heeft op haar eigen financiën of daarover geen inzicht heeft willen geven. Er is bij de levering bijvoorbeeld gesteld dat er na de inval door de FIOD geen donaties uit Koeweit meer zijn ontvangen. Echter uit andere stukken die de commissie tot haar beschikking heeft, blijkt dat de Stichting Al-Istiqaama wel degelijk in 2017 nog een donatie heeft ontvangen uit Koeweit op de toen nog bestaande ING rekening. Deze informatie is niet in beslag genomen door de FIOD, waardoor geconcludeerd kan worden dat de stichting nog zou moeten beschikken over deze informatie. Dit leidt tot de conclusie dat de stichtingen bewust danwel onbewust slecht overzicht hebben van de eigen financiën. Tijdens het openbaar verhoor bleek de onprofessionaliteit van de gevoerde administratie toen de heer Salam zelf verklaarde dat zijn stichting enkel mondelinge jaarverslagen opstelt. Hiermee wordt bevestigd dat het amateuristische niveau van financieel beheer nog immer wordt voortgezet en dat nog steeds geen transparantie over de financiën wordt geboden.
Buitenlandse financiering alFitrah
Uit de door de commissie onderzochte casus alFitrah blijkt dat de Stichting alFitrah in de onderzochte periode 2010–2019 in totaal ruim 1,4 miljoen euro uit Koeweit heeft ontvangen (zie voor de religieuze achtergrond van Koeweit paragraaf 2.1).479 De laatste donatie was in 2017. De stichting heeft aangegeven dat zij, voor zover zij zich dit kan herinneren, alleen aanvragen heeft ingediend bij de International Islamic Charity Organisation (IICO), een organisatie die gelieerd is aan andere omstreden organisaties zoals aangegeven in paragraaf 3.1 en bij het Zakat House. De aanvragen betroffen volgens de stichting enkel de financiering, zowel de huur als het aankoopbedrag, van het gebouw. De stichting heeft hierbij echter zelf geen documentatie overlegd.480
Tabel 2 geeft een overzicht van de aanvragen en de omvang van de ontvangen donaties, zoals dat uit het onderzoek is op te maken. Ook is de informatie van de lijsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken toegevoegd.481 Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, geven de lijsten van Buitenlandse Zaken een onvolledig beeld, omdat het ministerie alleen informatie krijgt over aanvragen bij, en donaties door, aan de overheid gelieerde liefdadigheidsinstellingen, niet over die door particuliere instellingen of personen. Op de lijsten van Buitenlandse Zaken staan overigens aanvragen en donaties waarover de commissie geen informatie over heeft kunnen terugvinden in de stukken, zoals donaties van de «Revival of Islamic Heritage Society». De commissie heeft in het onderzoek alleen gezien dat alFitrah geld van de International Islamic Charity Organization, het Zakat House en van particulieren heeft ontvangen. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de IICO lijkt te functioneren als doorgeefluik van donaties, waardoor geen zekerheid kan worden gegeven over de achterliggende donateurs.
Buitenlandse donaties aan Stichting alFitrah of daarbij betrokken stichtingen volgens onderzoek commissie |
Lijsten Buitenlandse Zaken1 |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|
Jaar |
Doel |
Donateur |
bedrag |
Aanvraag |
Aanvragen |
Financiering |
2017 |
Bijdrage gebouw |
Rawasi Combined gen |
€ 60.792 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
2016 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
23/04/2016 Kuwaiti Ministry of Foreign Affairs |
Geen informatie |
2015 |
Geen informatie |
Particulier |
€ 296.735 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
2014 |
Bijdrage gebouw |
Particulier |
€ 257.387 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
2014 |
Geen informatie |
Particulier |
€ 50.000 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
2014 |
Aankoop Hoofdkwartier |
Zakat House |
€ 95.034 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Kuwait Zakat House, KD 35.000 |
2013 |
Geen informatie |
International Islamic Charity Organization |
€ 47.600 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
2012 |
Bijdrage gebouw |
International Islamic Charity Organization |
€ 630.890 |
Geen informatie |
Geen informatie |
International Islamic Charity Organization, bijdrage gebouw: KD 10.000 |
2012 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Revival of Islamic Heritage Society, bijdrage gebouw: € 245.681 |
2012 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Kuwait Waqf Public Foundation, koop gebouw onder supervisie IICO, USD 50.000 |
2012 |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Geen informatie |
Kuwait Waqf Public Foundation, bijdrage koop gebouw, USD 50.000 |
Totaal |
1,4 miljoen euro |
Hoewel volgens de heer Salam het geld bestemd was voor de financiering van het pand is niet vast te stellen of het daadwerkelijk alleen daarvoor is gebruikt. Tegen de eigen gemeenschap is eerder aangegeven dat het geld uit het buitenland, dat was gedoneerd voor het gebouw van alFitrah, was gebruikt voor noodhulp in het buitenland.482
De heer Salam beweert in dit kader dat de donatiegelden ook commercieel gebruikt mogen worden. In het openbaar verhoor geeft hij aan: «Wanneer je een geldbedrag krijgt voor een goed doel, kun je slim investeren voor dát goede doel. Hoe doe je dat? Dat doe je door onder andere een commercieel project op te zetten waarmee dat commerciële project ook dat doel gaat financieren. Het commerciële project is dan commercieel, maar uiteindelijk is het doel niet commercieel, niet gewoon pure winst, maar pure winst om weer terug te geven aan dat doel. Daarmee blijft dat doel dus overeind. Dus heel simpel. Bijvoorbeeld een moskee die een winkeltje heeft. Winkeltje is koop-verkoop. Winstoogmerk. Maar alles wat er aan winst binnenkomt in dat winkeltje, wordt weer in de moskee gezet. Dat is slim investeren».483 Het is opmerkelijk dat deze wijze van handelen naar voren wordt gebracht. Juist bij deze casus is opgevallen dat veelvuldig nieuwe stichtingen zijn opgezet en andere investeringen zijn gedaan die vervolgens nooit tot waarneembare inkomsten voor de stichtingen hebben geleid. Daarnaast is het opmerkelijk dat de heer Salam aangeeft dat het belangrijk is om het gedoneerde geld, al dan niet via de gesuggereerde weg, te besteden aan het doel waarvoor het is aangevraagd, terwijl tevens tegen de gemeenschap is aangegeven dat geld dat was ingezameld voor het gebouw is besteed aan noodhulp in het buitenland.
Voor het verkrijgen van de donaties heeft de heer Salam Koeweit meerdere keren bezocht. In het verhoor stelt hij dat hij enkel contact hoefde te leggen met de organisaties die de donaties overmaakten en een aanvraag hoefde te doen voor het ontvangen van donaties. Er worden geen voorwaarden gesteld aan de donaties volgens de heer Salam, behalve dat de donatie wordt gebruikt binnen de kaders waarvoor die is aangevraagd «En/of hetgeen wat wij goed vinden als instelling, als stichting. Wat wij goedvinden dat het daarin geïnvesteerd moet worden. Zolang dat aan de orde is, zolang het dus niet weggegeven wordt op een commerciële wijze, is er niks aan de hand». In hoofdstuk 2 is reeds aangegeven dat er volgens de heer Vidino en de heer Sandee een vorm van voorselectie plaatsvindt door de donateurs. Zij stellen dat er alleen gedoneerd wordt aan organisaties die dezelfde religieus-politieke visie hebben, waardoor de boodschap wordt versterkt en geprofessionaliseerd. In deze casus blijkt uit de documentatie die waarschijnlijk bij aanvragen werd aangeboden aan mogelijke donateurs, dat inderdaad de salafistische signatuur nadrukkelijk naar voren is gebracht. Uit de daarbij behorende aanbevelingsbrieven blijkt dat de koppeling gemaakt wordt met het salafistische gedachtengoed, de boodschap en het werk van de stichting. Hieruit blijkt derhalve dat dit inderdaad een rol zou kunnen spelen.
Onduidelijk is wat de achtergrond is van de donateurs die via de zakatcommissies geld hebben gedoneerd. De heer Salam geeft aan dat hij zelf geen onderzoek doet naar de achtergrond van de donateurs, maar dat de Koeweitse staat dit doet. In de procedure voor donaties is volgens de heer Salam voor deze legitieme wijze van doneren ook gekeken naar de instellingen: «Naar donateurs en naar een instelling die deze donaties over kan dragen op een legitieme wijze, waarbij ook gekeken wordt naar: zijn zij gecontroleerd, zijn zij een instelling vanuit de staat, heeft de Staat hen gescreend? Dat is allemaal gedaan». En:«(...) die ook door de Wereldbank gecontroleerd en ook gelegitimeerd zijn. Vandaar, want daar kunnen we natuurlijk ook op bouwen. Wat we ook hebben gedaan, is dat we tot tweemaal aan toe een verklaring van goed gedrag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben gekregen en ook van de bank, waarmee we ook alles op een legitieme wijze hebben verricht».484 Of een organisatie dan eventueel gelieerd zou kunnen zijn aan andere organisaties zoals de Moslimbroederschap, is volgens de heer Salam daarbij niet relevant: «Dat weet ik niet. Maar goed, gelieerd of niet gelieerd ... U wordt ook ergens aan gelieerd, toch? Dat boeit eigenlijk niet zo veel».485
Dit maakt het voor de Nederlandse instanties, zoals banken, lastig om grote geldbedragen te traceren naar de daadwerkelijke donateur en mogelijke intenties van de donateur. Wel wordt gesteld dat de overheid in Koeweit hier zelf een controle op uitvoert, maar deze controle is niet transparant.486 Ten slotte wordt opgemerkt dat niet duidelijk is waar de uitspraak over controle door de Wereldbank op berust.
Ook heeft de heer Salam aangegeven dat de donateurs regelmatig een update ontvangen van de projecten waarvoor gedoneerd is. Het is onduidelijk hoe dit heeft plaatsgevonden, hoewel er aanwijzingen zijn dat de heer Salam enkele malen in Koeweit is geweest om daar te rapporteren over de voortgang en dat ook mensen hier in Nederland te gast zijn geweest.487
De heer Salam geeft aan dat hoewel er diverse malen, naast boeken, geld uit Koeweit is ontvangen, daar volgens hem geen voorwaarden aan zijn verbonden anders dan dat het geld gebruikt zou worden voor het afgesproken doel, zoals voor de moskee of voor andere zaken waarin de stichting wil investeren: «Zolang dat aan de orde is, zolang het dus niet weggegeven wordt op een commerciële wijze, is er niks aan de hand». Ook geeft de heer Salam aan dat hij zelf een voorwaarde stelde aan de financierder: «(...) ik ga alleen geld accepteren van jullie met de voorwaarde dat jullie geen enkele inhoudelijke voorwaarde hebben».488
Opvallend is wel dat telkens voordat een donatie werd overgemaakt door de International Islamic Charity Organisation, dezelfde persoon uit Koeweit als gast naar alFitrah kwam en dat daarna geld werd overgemaakt. Deze persoon, de heer Alotaibi, werd als prediker uitgenodigd voor conferenties bij alFitrah.489 Vermoedelijk is hij gelieerd aan het Zakat House. Hierbij wordt opgemerkt dat de heer Alotaibi in Ierland in opspraak is geraakt wegens vermeend extremistisch gedachtengoed.490 Het is des te meer opvallend dat in 2016 een vastgoed investeringsbedrijf is opgericht, waarbij het de bedoeling was dat de heer Alotaibi aandeelhouder zou worden en de heer Salam directeur. Het is onduidelijk waarom dit geen doorgang heeft gevonden, maar waarschijnlijk heeft de inval van de FIOD hierin een rol gespeeld.
De impact van informeel moskeeonderwijs Stichting alFitrah
Mevrouw Pels, senior onderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut, stelt in de openingsverklaring van haar verhoor op dag 5: «De situatie op de salafistische moskeeschool van alFitrah is afwijkend. In pedagogisch-didactisch opzicht gaat men zeer professioneel te werk, maar tegelijk wordt gedrag gestimuleerd dat juist afstand tot de samenleving bevordert. Deze combinatie van professionaliteit en afstand vormt een riskant mengsel. De professionele reputatie van de organisatie trekt aan, maar ouders lopen daarmee het risico dat hun kinderen een fundamentalistische en ook anti-integratieve boodschap krijgen ingelepeld».491 Op beide aspecten: aanpak en inhoud gaan we hieronder nader in.
Het Verwey-Jonker Instituut heeft op verzoek van de gemeente Utrecht twee onderzoeken uitgevoerd naar het informele moskeeonderwijs van de Stichting alFitrah.492 De burgemeester van Utrecht, de heer Van Zanen, zegt hierover in zijn verhoor: «Toen ik in Utrecht begon, kreeg ik al vrij snel signalen over alFitrah, van medewerkers, van wijkagenten, van oud-leerlingen, van buren, familieleden, oud-studenten én van de veiligheidsdiensten. Die kinderen krijgen daar veertien uur per week informeel les. Ik ben begonnen met het voeren van gesprekken met de leiding, met de voorzitter, meneer Salam, en met de toenmalige penningmeester. Die gesprekken verliepen moeizaam. Ik heb vervolgens twee keer opdracht tot een onderzoek gegeven. Daarin werden de zorgen bevestigd».493
Professionele, intensieve en veelomvattende aanpak moskeeonderwijs.
Voor wat betreft de aanpak van het moskeeonderwijs bij alFitrah concludeert het Verwey-Jonker Instituut dat «het er daar behoorlijk professioneel aan toegaat. Dus in pedagogisch-didactisch opzicht kan zo’n organisatie zich redelijk meten – niet in alle opzichten, maar in veel opzichten – met bijvoorbeeld wat het reguliere onderwijs op dat punt biedt».494 Mevrouw Pels zegt hier verder over: «Ik moet erbij zeggen dat die lessen vergeleken bij andere observaties die we hebben gedaan, er in die zin modern uitzagen dat er best interactie is tussen kinderen en leerkrachten. Ze mogen ook vragen stellen, maar uiteindelijk heeft de leerkracht het laatste woord en uiteindelijk heeft Allah het laatste woord. Dus wij concluderen ook dat het zelfstandig leren denken, het autonoom kritisch leren denken, niet aangemoedigd wordt in dat onderwijs. Maar dat is ook iets wat we gewoon hebben kunnen observeren».495
De heer Salam ontkent dit echter in zijn verhoor. Hij stelt dat kinderen juist kritisch leren denken in de lessen van alFitrah.496
Een ander kenmerk van de aanpak is dat deze zeer intensief is. Kinderen vanaf 4 jaar krijgen veertien uur per week les bij alFitrah, terwijl dat bij de meeste moskeescholen veel minder is, zo’n vier tot zes uur per week.497 Mevrouw Pels: «We hebben het over lesaanbod voor kinderen vanaf 4 jaar, 4 of 5, tot 12. Dat is dan het schooltje Dar al-Hudaa. Dan heb je oudere leerlingen die ook les krijgen. Dan heb je het over onderwijs in de Koran, maar ook in religieuze vorming, morele vorming. Daar komen die dogma’s langzamerhand binnen bij de kinderen».498 De burgemeester van Utrecht, de heer Van Zanen geeft in zijn verhoor aan dat hij dat een groot risico vindt: «worden die kinderen niet toch een beetje met de rug naar de samenleving gezet, dus niet meer open; is het nog denkbaar dat ze kritisch reflecteren op wat ze wordt aangeleerd?».499
De invloed strekt zich niet alleen uit tot de kinderen en jongeren die er les volgen, maar gaat ook richting ouders. Zij moeten op basis van het contract dat ze tekenen ook een opvoedcursus volgen bij Dar al-Hudaa. De heer Salam zegt daarover in zijn verhoor: «Daarnaast hebben wij ook een pakket voor ouders, zodat ouders ook weten wat hun rechten en wat hun plichten zijn, zowel islamitisch als wettelijk gezien, en hoe zij deze rechten en ook plichten horen in te zetten».500 Mevrouw Pels zegt: «Daar hebben we ons op zich niet zo heel erg in verdiept, maar ik denk dat ouders daar ook leren hoe het hoort, over de dogma’s, hoe je je kind hoort op te voeden, wat wel en niet belangrijk is voor jongens en meisjes bijvoorbeeld, scheiding tussen de seksen».501 Een voorbeeld van de dogma’s die de ouders worden bijgebracht is hetgeen de heer Salam tijdens een lezing, genaamd «Hoe voed ik mijn kind op in Nederland? « over het Nederlandse onderwijs heeft gezegd. Uit zijn lezing: «Hoe wordt dat systeem bij jouw kind kapot gemaakt, door hem duidelijk gemaakt te worden: iedereen is gelijk. Moslims, Joden, christenen, allemaal gelijk, zolang je maar niet steelt, zolang je maar niet liegt, zolang je maar geen gekke dingen doet, is iedereen gelijk. En als jouw kind een christen leraar of lerares heeft, dan praten ze ook nog eens met het paradijs, iedereen gaat naar het paradijs, behalve degenen die liegen of die slechte dingen doen, die mensen verkrachten. Dan is het gehele verwekingssysteem van jouw kind kapotgemaakt. Waarom? Om dat de islam het tegenovergestelde zegt en ons leert».502
Een laatste domein waartoe de invloed zich uitstrekt is de hulpverlening. Mevrouw Pels: «Het gaat vaak om mensen, ook jonge mensen, jongemannen, meisjes, jonge vrouwen, die geïsoleerd zijn geraakt, ook in hun eigen gemeenschap, die soms zelfs uitgestoten zijn, bijvoorbeeld omdat ze met een loverboy en dat soort problematiek zitten of in de criminaliteit zijn terechtgekomen». Deze kwetsbare mensen krijgen bij alFitrah opvang en hulpverlening: «Ja, die is niet zozeer te vergelijken met bijvoorbeeld professionele jeugdzorg, maar de opvang bestaat er vooral uit dat ze opgenomen worden in de leer. Vanuit die leer, waar onder andere gezegd wordt dat je niet mag stelen en dat je je fatsoenlijk moet gedragen, dat je respect moet hebben enzovoort, vanuit die basisaspecten, van de normen en waarden, worden mensen opgenomen in de zuivere leer. We hebben, zeker in het tweede onderzoek, ook verhalen gehoord van deelnemers of ex-deelnemers dat dat ook betekent dat die jonge mensen zich dan ook anders gaan kleden, dus meer met lange bedekkende kleding, dat ze zich anders gaan gedragen en dat ze ook meer zelf missionair gaan worden. Maar de opname in de leer betekent wel dat ze afstand doen van dat, zeg maar, slechte gedrag».503
Overigens geeft de heer Salam in zijn verhoor een hele andere lezing van de rol die alFitrah speelt in de hulpverlening. Hij geeft aan dat reguliere hulpverleningsinstanties zelfs bij alFitrah aankloppen om om hulp te vragen. Hij benoemt daarbij Jeugdzorg, Kinderbescherming en Veilig Thuis. De heer Salam stelt dat alFitrah soms zelfs dossiers overneemt, en: «Vele zaken, vele dossiers, doen wij ook in samenwerking met deze instellingen die ik net heb genoemd».504 Dit is iets wat de burgemeester van Utrecht in ieder geval niet herkent: «Dat beeld herken ik niet. Op basis van de feiten die ik heb en het onderzoek van alFitrah is juist het tegendeel het geval: er zijn signalen van informanten, mensen die hebben meegedaan aan dat onderzoek, dat er niet altijd naar reguliere zorgverleners wordt doorverwezen. Dat kan risicovol zijn. Dat kan leiden tot emotionele schade bij mensen. Van dat andere heb ik geen signalen».505 SAVE (Samen Veilig Midden Nederland) ontkracht, ook namens Veilig Thuis Utrecht, deze bewering van de heer Salam.506 Veilig Thuis Utrecht is een onderdeel van SAVE. Burgemeester Van Zanen heeft aan de gemeenteraad van Utrecht laten weten dat Veilig Thuis Utrecht geen contact heeft met alFitrah en dat dit ook geldt voor andere door de gemeente gecontracteerde jeugdzorginstellingen.507
Er is, kortom, sprake van een totaalpakket dat wordt aangeboden door de Stichting alFitrah, niet alleen gericht op informeel moskeeonderwijs, maar ook op opvoedondersteuning en hulpverlening, allemaal vanuit de religieuze leer van alFitrah.
Met dogmatische inhoud
Inhoudelijk gezien is er, zo blijkt uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut, reden tot zorg. Mevrouw Pels zegt: «Maar inhoudelijk gezien is er reden tot zorg, omdat de boodschap een zeer dogmatische is en leerlingen en ook andere deelnemers leert zich te voegen naar, laten we maar zeggen, de zuivere islam, met alle consequenties van dien. Dat betekent dat je jezelf eigenlijk uitsluit van allerlei praktijken, zoals kinderen die ontmoedigd worden om mee te doen aan sinterklaas- en kerstmisviering, om naar muziek te luisteren, te dansen en dat soort dingen. Of handen schudden tussen de seksen».508 En: «Wat kinderen daar leren, komt overeen met hoe bijvoorbeeld de heer Salam zich naar buiten manifesteert. Het kernpunt is dat je een goede moslim moet zijn en dat betekent in dat geval dat je je moet onderwerpen aan de zuivere leer, zoals die in de Koran staat en in de soenna, dus de verhalen over de profeet. Daar hebben we ook voorbeelden van gezien, dat kinderen daarover te horen krijgen als ze afwijken van de norm, bijvoorbeeld dat Allah dan zal straffen. Dat is uiteindelijk de laatste instantie».509 De heer Salam zegt over het vieren van verjaardagen en dergelijke: «Wij doceren de islam en in de islam is het belangrijk dat je allereerst zelf gaat nadenken, dat je eerst overtuigd wordt. En in de islam is het zo geregeld dat elke viering die niet aansluit bij of indruist tegen de basisbeginselen van de islam, verboden is».510
In het verleden is vanuit de leiding van alFitrah volgens mevrouw Pels ook aangegeven dat men niet moet gaan stemmen en zijn andere uitspraken gedaan die anti-democratisch of anti-rechtsstatelijk zijn. Mevrouw Pels zegt daarover: «Ja, maar dat was meer in het verleden. De laatste berichten zijn dat de uitspraken op dat punt wat gematigder zijn geworden (...) Maar we hebben ook wel uitspraken gehoord, met name in het tweede onderzoek, over zaken die meer op de grens van de rechtsstaat zijn, zoals ontmoediging van deelnemers om aangifte te doen bij de politie als ze getuige zijn geweest van misstanden. Van een paar respondenten hebben we daar voorbeelden van gehoord. Overigens hebben andere respondenten die we daarnaar vroegen, gezegd dat ze daar niets van wisten of dat ze daar geen voorbeelden van hadden gehoord. Polygamie is ook een voorbeeld». En: «Ja. Dat wordt niet ontmoedigd, als het ware; laat ik maar me voorzichtig uitdrukken. Ook het islamitische huwelijk, zonder sluiting van een burgerlijk huwelijk, wordt gefaciliteerd». Mevrouw Pels: «Dat wordt soms ook gesloten, daar bij alFitrah. We hebben daar niet heel veel nadere gegevens over, maar dit zijn in ieder geval praktijken waarvan je kan zeggen: daar zit je een beetje op de grens, of soms over de grens heen, van de democratische rechtsstaat».511
De commissie constateert in de casus Stichting alFitrah dat de stichting er een dubbelemoraal op na houdt: er bestaat een discrepantie tussen enerzijds het uitdragen van antidemocratische opvattingen vanuit alFitrah en anderzijds het wel ten volle gebruik maken van de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en religie. De heer Salam zegt hierover: «Sterker nog, de Staat wenst de moslims dusdanig te beïnvloeden dat hij een voor hem passende en gewenste islam bepaalt. En dat terwijl wij hier in Nederland een hele belangrijke norm hebben, namelijk dat wij elkaar in vrijheid laten leven zolang dit niet in strijd is met de wet, zonder dat wij elkaars gedachten, gevoelens of uiterlijke uitspraken en gedragingen gaan bepalen». Hij gebruikt de Nederlandse Grondwet bijvoorbeeld om zijn opvatting dat vrouwen een man geen hand mogen geven te legitimeren: «Ik doceer dat elke man of vrouw het recht heeft om te doen wat hij wil met zijn lichaam. Als de vrouw ervoor kiest om een man geen hand te schudden, dan moet zij dat zelf weten. Dat is dan ook gewaarborgd in de wet. Ik kan u ook meegeven welke wet dat is, als u mij dat toestaat. Dat moet u wel, want ik moet een antwoord geven. Dat is namelijk onder andere vrijheid van godsdienst, maar ook artikel 11, namelijk lichamelijke integriteit, de onaantastbaarheid van het lichaam. Artikel 11 zegt: Ieder heeft, behoudens of bij krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam».512
Een interessante constatering hier is dat Salam het recht op zelfbeschikking selectief gebruikt: zo stelt hij meerdere malen in het verhoor dat een vader een meid gewoon mag uithuwelijken: «Wij komen niet te pas aan een huwelijk. Degene die haar huwt, is haar vader. Dat is islamitisch geregeld. (...) Een islamitisch huwelijk is slechts dat de vader tegen zijn dochter zegt ik heb jou weggegeven, islamitisch gezien, aan deze meneer, met twee getuigen erbij».513
De heer Salam heeft echter geen antwoord gegeven op de herhaaldelijke vragen van de commissie naar het sluiten van religieuze huwelijken door hemzelf. Wel is geconstateerd dat de heer Salam zijn gemeenschap het advies geeft om islamitische huwelijken te sluiten zonder burgerlijk huwelijk en daarmee een advies geeft dat in strijd is met de Nederlandse wet: «Wij komen niet te pas aan een huwelijk. Degene die haar huwt, is haar vader. Dat is islamitisch geregeld.(...) Een islamitisch huwelijk is slechts dat de vader tegen zijn dochter zegt ik heb jou weggegeven, islamitisch gezien, aan deze meneer, met twee getuigen erbij».514
Goederen
Voor wat betreft het lesmateriaal is uit het eerste onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut gebleken dat er in het moskeeonderwijs van alFitrah salafistisch lesmateriaal uit Saudi-Arabië wordt gebruikt.515 De heer Van Zanen zegt hierover «Dat is niet strafbaar en het mag. Het is informeel onderwijs. We kunnen op dat punt dus niets voorschrijven, maar dit was voor de onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut – dit zijn mijn woorden, hoor; ik doe het voorzichtig – wel weer een aanwijzing of een duiding, omdat dat niet de meest op integratie in de Nederlandse samenleving gerichte lesboekjes zijn. Zo zal ik het maar zeggen».516 Ook is in dit onderzoek gebleken dat naast donaties in de vorm van financiering de stichting in de jaren dat veel donaties uit Koeweit kwamen ook een zending boeken uit Koeweit heeft gekregen. Het is echter onbekend wat voor boeken dit betrof en wie de afzender was.
Het bereik van het moskeeonderwijs van alFitrah
De heer Salam geeft zelf aan dat het bereik van het eigen moskeeonderwijs fluctueert, maar dat de stichting zo’n 1000 mensen per jaar lesgeeft: «Per soort van opleiding fluctueert dat. Soms is dat bijvoorbeeld voor de kleine, oftewel de jongerenopleiding, de basisopleiding, ongeveer vanaf 175 richting 200. Voor de ouderen- of jongerenopleiding is dat tussen de 500, 600, soms 700. We zijn zelfs tot de 1.000 geweest per jaar».517 Het gaat hier om zowel onderwijs aan kinderen als aan (jong)volwassenen. Volgens mevrouw Pels zijn de bezoekersaantallen wel wat afgenomen, ook naar aanleiding van de onderzoeken, maar hoe het op het moment ervoor staat, weet ze niet.
Ook is de stichting naar eigen zeggen werkzaam in andere steden. De heer Salam: «De stichting heeft een hele brede inzet voor zowel de wijk als ook in andere wijken van Utrecht, maar we zijn ook werkzaam in andere steden. Ja».518 Mevrouw Pels ziet de stichting alFitrah als een soort bedrijf: «Ik bedoel daar niet zozeer een commercieel bedrijf mee, hoewel ik denk dat dat misschien een element is, maar meer een bedrijf omdat het uit zo veel onderdelen bestaat en het zich ook wil vertakken, dus allerlei andere afdelingen wil oprichten in andere delen van het land».519 De burgemeester van Utrecht, de heer Van Zanen, geeft daarbij aan dat: «Ik heb de stellige indruk dat het model alFitrah, dus onderwijs en hulp- en zorgverlening, ook als een exportproduct binnen Nederland wordt gezien, want wij zien ook bewegingen – althans, dat is mij weleens verteld – dat alFitrah en de mensen die daar werken, met name ook de voorzitter, ook gewoon in andere gemeenten actief zijn of proberen te worden».520 Dit sluit ook aan bij de observatie van de heer Bouharrou die in zijn verhoor aangeeft dat de invloed op het salafistische moskeeonderwijs van de heer Salam zich verder verspreidt over Nederland. De heer Bouharrou: «Dat is een organisatie waar ik me zorgen over maak. Ook daarvan moet ik aangeven dat ik me moet baseren op de informatie die ik ontvang en die ik ook in de media zie, met name bij Nieuwsuur. Als ik de rapporten zie die zijn verschenen, als het gaat om onderwijs, dan maak ik me zorgen. Ik maak me ook zorgen als het gaat om klasjes die weleens ontstaan in het land, die ook wel banden hebben, zeg maar, met de organisatie. Ik heb in het verleden weleens klasjes weggestuurd uit moskeeën, nadat ik erachter was gekomen dat zij op een bepaalde manier onder invloed stonden van die organisatie».521 En: «Wat ze dan doen, is dat ze aanbieden om ook de leerlingen van de moskee zelf te onderwijzen, ook gratis. Dat is natuurlijk heel erg aantrekkelijk op het eerste gezicht. Dan beginnen ze met een bepaald klasje. Vervolgens zien we dat het er de eerste paar lessen allemaal gewoon heel goed uitziet. Ouders worden er ook best wel goed bij betrokken. Zij zien alleen maar hoogkwalitatief onderwijs op een goede manier. Vervolgens zie je gaandeweg het proces dat het wat orthodoxer wordt. Ik heb zelf meegemaakt dat klasjes op een gegeven moment dan worden afgeplakt, dus dat de ramen worden afgeplakt, omdat men geen pottenkijkers wil hebben». Hier doelt hij speficiek op Nijmegen. «Ja, dan maak je je wel zorgen. Het zijn dus incidenten die echt heel weinig voorkomen, maar áls ze voorkomen, is dat natuurlijk ontzettend schadelijk».522
De heer Salam bevestigt dat hij in Nijmegen en andere plaatsen onderwijs geeft, maar ontkent dat dit op een heimelijke manier gebeurt: «Het antwoord op uw vraag is: wij zijn in verschillende steden, maar we komen nooit heimelijk binnen. We gaan altijd duidelijk maken, met het bestuur, wat ons beleid is, welke boeken wij hebben. Sterker nog, in Nijmegen waren er vanuit het bestuur leerlingen in de klas die daar totaal geen problemen mee hadden».523
Uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut komt naar voren dat alFitrah een breder publiek bereikt met het aanbod van moskeeonderwijs en andere activiteiten dan uitsluitend salafistisch-georiënteerde moslims. Dit heeft volgens mevrouw Pels enerzijds te maken met het professionele en brede aanbod «Het gaat niet alleen maar om religieuze educatie, maar ook om vrijetijdsaanbod. Er wordt aan liefdadigheid gedaan in de wijk daar, in Overvecht. Je kunt dus ook als islamitische vrijwilliger, als het ware, aan de slag als je dat graag wilt». en anderzijds met het gevoel van je thuis voelen en van bevestiging van de eigen identiteit: «(...) dat alFitrah een tweede huis is. Je kunt daar jezelf zijn als moslim. Je voelt je geaccepteerd als moslim. Eigenlijk zeggen mensen daar vaak meteen achteraan: dat is in de buitenwereld wel anders».524
De invloed van alFitrah op de gemeenschap
De onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut constateren dat degenen die bij alFitrah in de leer zijn, soms druk en intimidatie ervaren en dat kinderen er angstig van worden. Mevrouw Pels zegt daarover: «Zeker mensen die wat meer gematigd van signatuur zijn of die heel onzeker zijn, die het allemaal nog niet weten, voelen zich onder druk staan om zich te conformeren aan hoe het hoort volgens de leer van alFitrah. Die druk kan soms ernstig zijn. Dat hebben we ook gehoord van ex-leerlingen en ouders, dat kinderen soms echt angstig werden omdat er gedreigd werd: ze zouden in de hel komen, in het hellevuur. Maar dat is meer de sfeer eromheen, soms ook van intimidatie. Dat hebben we ook wel gehoord van andere deelnemers, van meisjes, jonge vrouwen. Die komen daar ook. Er is ook hulpverlening gericht op jonge vrouwen. De norm is dan bijvoorbeeld dat je niet alleen uitgaat of op schoolreisje meegaat, dus dat je altijd gechaperonneerd moet worden. Ze kregen echt op hun kop en werden geïntimideerd als dat wel was gebeurd».525
Een ander door mevrouw Pels onderscheiden gevolg is dat deze druk tot spanningen binnen gezinnen leidt: «Wat ik al zei:Sommige ouders raken heel geïrriteerd, doordat hun kinderen hen aanspreken op bijvoorbeeld hun kleding of hun gedrag. Dus het kan ook een splijtzwam betekenen in gezinnen. De relaties in gezinnen kunnen erdoor verstoord raken. Ouders nemen soms ook waar dat hun kinderen angstig worden door de lessen. Dit zijn dan vooral geluiden uit het tweede onderzoek. Ouders kunnen zichzelf ook onder druk gezet voelen, want het is ook wel belangrijk om te vermelden – dat is denk ik ook nog een uitzonderlijk aspect aan deze organisatie – dat er ontzettend veel werk wordt gemaakt van ouderbetrokkenheid».526
alFitrah creëert een parallelle wereld
Het beeld dat naar voren komt met betrekking tot alFitrah is dat de stichting een parallelle wereld creëert door het eerder genoemde totaalpakket dat ze bieden. Via een zeer intensieve overdracht van moskeeonderwijs (gedurende veertien uur per week), waarin een zeer dogmatische inhoud wordt overgedragen, worden kinderen niet alleen al vanaf jonge leeftijd met dit salafistische gedachtegoed geconfronteerd, maar worden ze ook bewust afgehouden van de reguliere samenleving. Mevrouw Pels zegt hierover: «De boodschap is zeer fundamentalistisch, heel dogmatisch. We hebben het al gehad over het onderwijs aan de kinderen. Die krijgen dat ook mee. Dat betekent ook dat ze als het ware ontmoedigd kunnen raken om bijvoorbeeld mee te doen op de reguliere school waar ze komen. De meesten komen op regulier basisonderwijs, niet-islamitisch. Het meedoen aan vieringen: kinderen worden soms ook angstig gemaakt om daaraan mee te doen». En ze zegt tevens: «Een ander belangrijk aspect vind ik zelf ook dat we uit een lezing van de heer Salam weten dat hij ouders ook waarschuwt voor het reguliere onderwijs, omdat dat het verwerkingssysteem – dat is een letterlijke term – van kinderen kan corrumperen, kan bederven. Daarmee bedoelt hij dat het reguliere onderwijs eigenlijk te veel het kritische vermogen, het vermogen tot autonoom denken, stimuleert».527 Overigens wordt dit laatste ten stelligste ontkend door de heer Salam en beschuldigt hij mevrouw Pels er tijdens zijn verhoor van onwaarheden te vertellen.528
Kinderen wordt niet alleen geleerd afstand te nemen van de samenleving en zich af te sluiten van andersdenkenden, maar er wordt ze ook aangeleerd er actief tegen op te treden door bijvoorbeeld anderen aan te spreken op «fout» gedrag. Mevrouw Pels: «Maar een belangrijk element is ook nog dat alFitrah eigenlijk ook missionair is. Een doel van de stichting is ook de eigen visie op de leer uit te dragen. Ook kinderen krijgen eigenlijk al aangeleerd dat ze anderen mogen aanspreken op hun foute gedrag. Daar hebben we ook wel voorbeelden van gezien en dat hebben we ook veel gehoord. Ze doen dat overigens ook thuis, dus ook ouders kunnen worden aangesproken door leerlingen van alFitrah, maar ook andere moslimkinderen of andersdenkenden».529
Ook met betrekking tot een ander aspect van het totaalpakket van alFitrah, namelijk de maatschappelijke hulpverlening signaleren de gehoorde deskundigen dat deze organisatie zich bewust met de rug naar de samenleving keert. De afstand tot allerlei instituties buiten de eigen organisatie is groot. Mevrouw Pels zegt hierover: «Dat is een van de risico’s waar we op hebben gewezen. Sowieso is de afstand tot allerlei instituties buiten de eigen organisatie groot. Er is heel weinig dialoog, heel weinig gesprek, in de wijk bijvoorbeeld, in Overvecht, met allerlei aanpalende organisaties. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld scholen, maar dat geldt ook voor de jeugdzorg en de hulpverlening. Er is eigenlijk geen link. Dus als het nodig zou zijn, dan is het niet zo dat alFitrah mensen doorverwijst naar de professionele zorg. Dat is wel een risico».530 De maatschappelijke hulpverlening bij alFitrah is niet te vergelijken met professionele jeugdzorg, maar bestaat er vooral uit dat mensen worden opgenomen in die zuivere leer van alFitrah. Ook de heer Van Zanen spreekt in zijn verhoor zijn zorgen hierover uit.531
Inleiding
In de voorgaande casussen stonden met name religieuze invloed en invloed via informeel moskeeonderwijs centraal. In de laatste casus die de commissie heeft onderzocht staat statelijke invloed vanuit het buitenland centraal.
De commissie heeft daarvoor onderzoek gedaan naar mogelijke beïnvloeding door de Turkse overheid in Nederland, via de Islamitische Stichting Nederland (ISN), de Nederlandse dependance van het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken, beter bekend als Diyanet. Op zesde en laatste verhoordag, dag 6, heeft de commissie in dat kader achtereenvolgens de heer Zürcher, hoogleraar Turkse talen en culturen aan de universiteit Leiden en de heer Türkmen, secretaris van ISN gehoord.
Bijna een derde (148) van alle moskeeën in Nederland en 60% van alle (ongeveer 250) Turkse moskeeën in Nederland zijn via ISN, verbonden aan Diyanet. ISN is daarmee een van de grootste moskeekoepelorganisaties van Nederland.
De voorzitter van ISN en de imams die prediken in ISN-moskeeën staan op de loonlijst van het presidium voor Religieuze Zaken in Turkije en de kerntekst van de vrijdagpreek wordt in Turkije vastgesteld.
Daarmee is de Turkse regering een belangrijke factor in buitenlandse beïnvloeding via moskeeën. De heer Zürcher omschreef het alsvolgt: «Maar waar in de afgelopen dagen, voor zover ik heb kunnen volgen, vooral, zeg maar, de kleine winkeliers van de islam hier aan tafel zaten, hebben we hier te maken met de multinational van de islam, een hele grote, stevige ambtelijke organisatie. Maar de andere kant daarvan is inderdaad dat die organisatie dus ook goed in staat is om de boodschap van de staat Turkije over te brengen».532
Turkije staat als onvrij land genoemd in de Freedom in the World-lijst van 2018. In de lijst van countries of particular concern (CPC) uit 2018 wordt Turkije genoemd als een van de landen die aandacht verdienen, omdat in dit land schendingen van vrijheid van religie zijn geconstateerd.
De afgelopen jaren zijn er meerdere meldingen geweest van statelijke beïnvloeding vanuit Turkije in het algemeen en door Diyanet in het bijzonder. Ook in de Kamer is daar geregeld aandacht voor. Voorbeelden zijn het beïnvloeden van verkiezingen, het bedreigen en intimideren van de volgelingen van de islamitische geestelijke Fethullah Gülen (Gülen-beweging) die door president Erdogan beschuldigd worden van de couppoging op 15 juli 2016, en het verzamelen van inlichtingen over vermeende gülenisten in 38 landen, waaronder Nederland, door Diyanet medewerkers.
Ter voorbereiding op de openbare verhoren heeft de commissie, vertrouwelijk met verschillende getuigen gesproken die te maken hebben (gehad) met bedreigingen in Nederland, bijvoorbeeld omdat ze naast een Turkse, ook een Alevitische of Koerdische achtergrond hebben, of omdat ze in verband worden gebracht met de Gülen-beweging. Deze getuigen hebben verklaard dat Diyanet/ISN een rol speelt in het aanwakkeren van haat, intimidatie en zelfs bedreigingen binnen Turks-Nederlandse gemeenschappen. Daarnaast spelen ook andere organisaties daarin een rol, zoals het presidium voor Turken in het Buitenland en Verwante Gemeenschappen, Mili Görüs, Süleymanci en de Nurcu-beweging. De commissie heeft deze getuigen op hun verzoek en met het oog op hun veiligheid, niet opgeroepen voor de openbare verhoren. Hun getuigenissen hebben wel als input gediend voor de openbare verhoren en voor dit verslag.
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de organisatie van Diyanet/ISN en de veranderende visie van Diyanet, en op de de impact van Diyanet/ISN, zowel de impact in het algemeen als die van een drietal casussen in het bijzonder: de invloed op verkiezingen in 2006, de demonstratie in Almelo in 2014 tegen de plaatsing van een herdenkingsmonument voor de Armeense genocide en de impact van de couppoging van 15 juli 2016 in Turkije op Turkse Nederlanders. Deze casussen zijn aan de heer Türkmen, secretaris van ISN, voorgelegd tijdens zijn verhoor.
Organisatie Diyanet/ISN
Diyanet is opgericht in 1924 met twee doelen: 1) religieuze dienstverlening aan Moslims met een Turkse achtergrond en 2) ervoor zorgen dat de volgens Diyanet juiste vorm van de islam wordt gepredikt. De heer Zürcher zegt daarover: «Die hele grote organisatie van Diyanet ziet zichzelf als een dienstverlenende organisatie, die dus... Islam is natuurlijk in hoge mate een plichtenleer en wordt gedefinieerd door de dingen die mensen moeten doen om goed moslim te zijn. In die zin ligt het accent in de islam natuurlijk meer op de handelingen en minder op de overtuigingen dan in het christendom bijvoorbeeld. Die handelingen zijn heel belangrijk en die moeten dus ook uitgevoerd kunnen worden. Het mogelijk maken van die handelingen, en dan hebben we het over zaken als het vrijdaggebed, de preek, de vasten, de bedevaart: dat zijn hoofdtaken van Diyanet. Maar tegelijkertijd is het zo... Kijk, Diyanet is opgericht in 1924 door een heel strikt seculier regime. Controle over de religie is altijd een tweede hoofdtaak geweest van Diyanet. In de ogen van Ankara is het aan de ene kant dienstverlening door de staat via Diyanet, en is het tegelijkertijd ook controle op de religie. De, laten we zeggen, allergie of de gevoeligheid van de Turkse overheid zit «m sinds het begin van de republiek in de angst voor wat ik maar even zal noemen het verkeerde soort islam, namelijk islam die niet, zeg maar, gecontroleerd kan worden door de staat. (...) Ankara heeft eigenlijk vanaf begin jaren tachtig Diyanet ingezet ook om de belangen van Turkije in Europa te kunnen verdedigen. Dat heeft men gedaan omdat in die tijd er eigenlijk heel weinig andere mogelijkheden waren. De enige, zeg maar, grote, uitgebreide sociale organisatie die er in Europa was voor Turken, was eigenlijk die moskeeorganisatie van Diyanet».533
Vanaf begin jaren tachtig breidde Diyanet haar netwerk en activiteiten uit naar Turkse gemeenschappen in West-Europese landen. Ze stelde imams aan in veel van de Turkse moskeeën in Europa, organiseerde deze moskeeën in landelijke, overkoepelende verbanden en bouwde nieuwe moskeeën. In Duitsland is de hierdoor ontstane koepelorganisatie, DITIB (Diyanet İşleri Türk-İslam Birliği of Türkisch Islamische Union der Anstalt für Religion e.V.) met 896 ledenorganisaties het grootste samenwerkingsverband van moskeeën.
In Nederland ontstonden twee met Diyanet samenwerkende organisaties: in 1979 de Turks-Islamitische Culturele Federatie (TICF), die door Nederlands-Turkse moskeebestuurders werd geleid, en in 1982 de Islamitische Stichting Nederland, ofwel Hollanda Diyanet Vakfı (HDV), die door Ankara aangesteld ambassadepersoneel werd geleid. TICF richtte zich vooral op sociale en culturele thema’s en de belangenbehartiging van de achterban tegenover overheid en samenleving, terwijl ISN de controle kreeg over de moskeeën, toezicht hield op hun financiën en hun meer intern gerichte religieuze activiteiten aanstuurde. In de loop der jaren zijn die grenzen vervaagd en heeft ISN haar positie versterkt ten koste van TICF. TICF is tegenwoordig veel minder zichtbaar en actief dan ISN.534
De heer Zürcher vatte Diyanet als volgt samen: «Diyanet is een Turkse organisatie, een tak van de Turkse overheid, en opereert door heel Europa».535
Het is volgens hem een Turkse overheidsorganisatie op Nederlandse bodem voor wat betreft het personeel. De personele bezetting is deel van het Turkse overheidsapparaat.536
De heer Türkmen geeft in zijn openingsstatement aan dat ISN, zoals ook duidelijk is vastgelegd in de statuten, niet op politiek terrein begeeft. «Immers, ISN is een religieuze organisatie. Zowel ISN als de aangesloten moskeeën zijn op alle fronten onderworpen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Wij zijn in alle opzichten een transparante organisatie en alle informatie is terug te vinden op onze website. ISN is geen afdeling van welke organisatie in de wereld dan ook, noch heeft ISN nevenvestigingen in het buitenland.»537
De Turkse staat ziet de taak die hij heeft voor de Turkse migrantengemeenschap in Europa als niet anders dan de taak die hij heeft voor de inwoners van Turkije. Zürcher zei daarover: «In de ogen van Ankara is het aan de ene kant dienstverlening door de staat via Diyanet, en is het tegelijkertijd ook controle op de religie. De, laten we zeggen, allergie of de gevoeligheid van de Turkse overheid zit «m sinds het begin van de republiek in de angst voor wat ik maar even zal noemen het verkeerde soort islam, namelijk islam die niet, zeg maar, gecontroleerd kan worden door de staat. (...) «Ankara heeft eigenlijk vanaf begin jaren tachtig Diyanet ingezet ook om de belangen van Turkije in Europa te kunnen verdedigen. Dat heeft men gedaan omdat in die tijd er eigenlijk heel weinig andere mogelijkheden waren. De enige, zeg maar, grote, uitgebreide sociale organisatie die er in Europa was voor Turken, was eigenlijk die moskeeorganisatie van Diyanet».538
Volgens de website van ISN is het doel van de stichting om de bestaande mogelijkheden voor de verrichting van de religieuze plichten van de in Nederland woonachtige moslims te ondersteunen en verder te ontwikkelen. De heer Türkmen benadrukte dat ISN in 1982 naar Nederlands recht is opgericht om «het islamitisch geloof op een correcte manier over [te] brengen aan in Nederland woonachtige moslims».539 ISN verricht verschillende activiteiten. Naast religieuze activiteiten, biedt zij informeel moskeeonderwijs aan, organiseert zij bedevaartreizen, heeft zij een offerdienst, verzorgt zij uitvaartdiensten en heeft zij een eigen uitvaartfonds.540
De ISN-statuten laten een top-downstructuur zien, met toezicht vanuit de moederorganisatie in Turkije, Diyanet. Het bestuur van ISN bestaat uit acht leden, die eindverantwoordelijk zijn voor de activiteiten van de stichting.541 Het voorzitterschap van ISN werd steeds bekleed door een diplomaat, attaché voor godsdienstzaken van de Turkse ambassade in Den Haag (de müşavir)542, maar is onder druk van het kabinet en Kamer gewijzigd.543
Aanleiding daarvoor vormden de berichten uit 2016 over rapportages die de attaché religieuze zaken van de Turkse ambassade in Nederland, tevens voorzitter van de Islamitische Stichting Nederland, aan Ankara stuurde over vermeende banden van Nederlandse organisaties en burgers met de Gülenbeweging. De Turkse autoriteiten hebben daarop in overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken besloten de attaché terug te trekken uit Nederland. De «dubbele pet» van deze voorzitter belemmerde het uitoefenen van de religieuze doelstellingen van ISN, aangezien deze op zijn minst de schijn wekte van een ongewenste vermenging van politiek en religie.544
ISN heeft vervolgens een intern onderzoek aangekondigd naar de aansturing van de stichting en heeft in 2018 toegezegd de organisatiestructuur te veranderen om ongewenste vermenging van religie en politiek in de toekomst te voorkomen.545 Echter, in de nieuwe organisatiestructuur die ISN toen voor ogen had, had de religieuze attaché nog wel een rol als voorzitter van de raad van toezicht. Daarmee voldeed deze structuur niet aan de met het kabinet gemaakte afspraken zo bleek uit het debat over een door Turkije gedicteerde jihadpreek in Nederland.546 Op 10 juni 2020 heeft de Kamer een brief ontvangen waaruit blijkt dat er nu een nieuwe organisatiestructuur is, waarin geen Turkse vertegenwoordiger met diplomatieke of consulaire status in het bestuur zit. De voorzitter van het nieuwe ISN-bestuur is een Turkse imam, die salaris ontvangt van het Turkse presidium voor Godsdienstzaken (Diyanet). Daarnaast bestaat het bestuur uit lokale moskeevoorzitters en algemene bestuursleden. Aangezien ISN een stichting is die zich richt op geloofsbediening, heeft het kabinet er begrip voor dat er een religieuze voorganger vertegenwoordigd is in het bestuur. Het kabinet heeft in een gesprek met ISN echter benadrukt dat het bestuur gericht moet zijn op Nederland en dat het onwenselijk zou zijn als er via een religieuze instelling op indirecte wijze Turkse politieke invloed Nederland binnen zou komen.547
De heer Türkmen ziet ISN niet als een dochterorganisatie van het Turkse Diyanet: «We hebben wel bepaalde samenwerkingsniveaus met het Turkse Diyanet op het gebied van offeren en bedevaarten. En als er een geldinzamelingsactie is vanwege een aardbeving, dan kunnen we daar gewoon zaken mee doen. Op alle andere fronten is en blijft de Nederlandse Islamitische Stichting, Hollanda Diyanet Vakfı, gewoon een zelfstandige organisatie».548
Financiering ISN
De heer Türkmen zegt in zijn openingsstatement: «Over de financiering van deze moskeeën wil ik heel helder zijn. Al onze moskeeën zijn gebouwd en/of aangekocht middels de giften van de Turkse moslims die hier in Nederland woonachtig zijn».549
In het strategisch beleid 2017–2022 Vernieuwen en versterken staat: De inkomsten van de ISN bestaan hoofdzakelijk uit bijdragen van donateurs, lokale stichtingen en giften. Daarnaast zijn er inkomsten via inschrijfgelden, huuropbrengsten, verkoop van boeken en kalenders en bijdragen voor excursies. Een groot deel van de ontvangen inkomsten wordt besteed aan het in stand houden van de moskee bezittingen en de kosten voor uitvaart».550
Ook staat erin dat de zelfstandigheid van ISN en de aangesloten stichtingen zowel op financieel vlak als op bestuurlijk niveau gewaarborgd is. Verder beschikken alle aangesloten stichtingen alsmede ISN over een eigen begroting en eigen financiën.551
De voorzitter van ISN en de imams die prediken in ISN-moskeeën staan op de loonlijst van het presidium voor Religieuze Zaken in Turkije. Uit de stukken van de website is niet op te maken wat de omvang van de financiering vanuit Turkije is, zoals die voor het salaris van de voorzitter en de imams.
Over de Islamitische Stichting Nederland (ISN) is wel verantwoordingsinformatie te vinden op haar website. Stichting ISN heeft wel een anbistatus en publiceert haar jaarverslag op de website. In die jaarverslagen is echter nauwelijks financiële informatie opgenomen.
Verschuiving in visie
In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw zagen overheden in Nederland en andere Europese landen weinig kwaad in een actieve rol van Diyanet in hun landen. Ze zagen het als een manier om gastarbeiders hun geloof te laten belijden en bovendien bood Diyanet tegenwicht tegen radicalere opvattingen van de islam, zoals het salafisme.
Dat veranderde gaandeweg, toen ook de opvattingen van het regime in Turkije veranderden. De heer Zürcher zegt hierover: «In de jaren tachtig, negentig, was het feit dat Diyanet en andere overheidsorganisaties het standpunt van de Turkse regering uitdroegen niet zo’n probleem, omdat het spoorde met de zienswijze van de EU en van de NAVO. Maar nu die twee eigenlijk steeds meer uit elkaar drijven en, zeg maar, de wereldvisie die door Ankara wordt uitgedragen dus steeds verder afstaat van de Europese en de Nederlandse wereldvisie, is dat in toenemende mate een probleem, want die invloed op de Turkse gemeenschappen in Europa is wel aanzienlijk. De boodschap is dus eigenlijk: je leeft in een vijandig land, je leeft in een land waarvan de politiek ons land, Turkije, slechtgezind is». En:»Die boodschap onder Erdogan is er eigenlijk een van bedreiging. Het is het idee dat als de dingen waren zoals ze moesten zijn, Turkije onder leiding van Erdogan en de AK-partij zich in hoog tempo zou ontwikkelen tot een wereldmacht en met name tot de staat die kan optreden als de verdediger van de belangen van de moslims in de wereld, die eigenlijk aan de hoofdtafel zou kunnen zitten met de Amerikanen, de Chinezen, de Europeanen, en daar de stem van de moslims vertegenwoordigen. Maar, zegt Erdogan, dat wordt voortdurend gefrustreerd. Dat wordt gefrustreerd en bedreigd doordat met name de westerse mogendheden geen sterk Turkije willen. Die westerse mogendheden doen er dus alles aan om Turkije klein te houden». En verder: «Waar het gaat om Turkije, denk ik dat het kernprobleem is dat we te maken hebben met een land waarvan de politieke leiding, de politieke elite, eigenlijk een boodschap uitdraagt die heel sterk tegen een land als Nederland gericht is, en dat dit de Turkse gemeenschap in een land als Nederland in een problematische situatie brengt. Dat is, denk ik, de kern van het probleem. Als jij een gevoel van loyaliteit en verbondenheid hebt met een land en zelfs de successen bewondert die president Erdogan heeft bereikt in de afgelopen twintig jaar, en als hij vervolgens zegt «het land waar jij leeft, is eigenlijk uit op onze ondergang; het is een land van cryptofascisten, racisten en islamofoben», en die boodschap wordt iedere dag op alle kanalen voortdurend herhaald, dan heb je dus een groot probleem, omdat een fors deel van de Turkse gemeenschap in Nederland eigenlijk in een soort gewetensnood wordt gebracht. Ik denk dat dat wel een issue is waar Nederland minstens het gesprek met Turkije over aan moet».552
De heer Zürcher stelt daarmee dus dat Diyanet een aanzienlijke invloed heeft op de Turkse gemeenschap: «De boodschap is dus eigenlijk: je leeft in een vijandig land, je leeft in een land waarvan de politiek ons land, Turkije, slechtgezind is. En: Als ik een schatting zou moeten maken, dan zou ik zeggen dat toch wel zo'n 70% van de Turkse gemeenschap daar [voor dat wereldbeeld] vatbaar voor is». De heer Zürcher stelt dat het problematisch wordt als een dergelijke anti-westerse visie via Diyanet-moskeeën wordt verspreid, omdat Turks-Nederlandse burgers hiermee wordt voorgehouden dat het land waarin ze wonen, de vijand is. Het vijanddenken wordt er dus in sterke mate mee aangewakkerd.553
Samenwerking Turkije -Moslimbroederschap
Rond 2010 ontstaat er samenwerking tussen de Egyptische Moslimbroeders en Turkije via de AK-partij en Milli Görüs. De Moslimbroederschap is een van de oudste politieke religieuze (soennitisch) organisaties die in islamitische landen streven naar een islamitische staat onder de sharia.554 In het rapport Radicale dawa in verandering schijft de AIVD: «Zij pogen de maatschappij te herislamiseren, volgens de ultraorthodoxe leer. Om dit te bereiken proberen ze een maatschappelijk middenveld te creëren, dat uiteindelijk een massabeweging op gang zal brengen die de samenleving radicaal verandert. Met deze inzet nemen de Moslimbroeders actief deel aan de samenleving en wijzen ze politieke betrokkenheid niet af. Dit laatste, de bereidheid tot politieke participatie, is het meest essentiële verschil met andere ultraorthodoxe missiebewegingen».555 Volgens verschillende experts, waaronder de heren Zürcher, Sandee en Vidino, zijn er nauwe contacten tussen het Erdogan-regime en leidende figuren uit de Moslimbroederschap. Leidende figuren van de Moslimbroederschap in Egypte, die nu in ballingschap zitten, wonen in Turkije. Bovendien faciliteert Turkije diverse anti-Egyptische activiteiten door het beschikbaar stellen van satelliettelevisie kanalen om oppositie te voeren, maar naar zeggen ook financieel, aldus de heer Sandee. Naast de Egyptische Moslimbroederschap faciliteert Turkije ook de Europese Moslimbroederschap en de Syrische Moslim Broederschap.556
In Europa lijkt het erop dat Turkije naar de Turkse gemeenschappen in de verschillende landen ook de overige moslims in het Westen onder zijn patronage wil nemen.557 De AK-partij heeft in 2010 het presidium voor Turken in het Buitenland en Verwante Gemeenschappen, opgericht. Zürcher schrijft in zijn position paper: «Dit regeringsorgaan bemoeit zich niet met directe politieke propaganda, maar probeert op een structurele manier – vooral via uitwisselingsprogramma’s en beurzen – de band met de Turkse diaspora van 6.5 miljoen mensen te versterken».558
De heer Zürcher zegt over de samenwerking tussen de Moslimbroeders en Turkije in zijn verhoor het volgende: «Die samenwerking, ja. Die is eigenlijk al een tiental jaren oud. Die kwam met name naar voren tijdens de zogenaamde Arabische Lente, toen aan de Moslimbroederschap gelieerde groepen – in Egypte en Tunesië succesvol, in Syrië en Jordanië minder succesvol; ook natuurlijk in de Gazastrook, als Hamas – de wind in de zeilen leken te hebben. Toen heeft Erdogan inderdaad heel nadrukkelijk hun kant gekozen en ook geprobeerd de banden aan te halen. Dat is natuurlijk voor een deel mislukt, in de zin dat in Egypte en in Syrië contrarevoluties die Moslimbroeders eigenlijk uitgeschakeld hebben. Tunesië is natuurlijk een ander verhaal. Dat is ook een reden waarom president Erdogan die banden met Tunesië en met de Westelijk-Libische regering aanhaalt en aan kan halen. Overigens, er zijn wel structurele verschillen tussen de Moslimbroederschap en, zeg maar, de Nationale Visiebeweging, waar Erdogan uit voortkomt. Nou ja goed, dat voert misschien een beetje ver. Maar er zijn ook grote overeenkomsten, en het is zeker zo dat men elkaar herkent. In kringen van de Moslimbroeders in Egypte bijvoorbeeld is Erdogan ook echt een held».559
Angst, intimidatie en bedreiging
Zoals in de inleiding aangegeven is, heeft de commissie op informele en vertrouwelijke basis gesproken met verschillende getuigen die bedreigd en geïntimideerd zijn. De angst om in het openbaar te verschijnen zit diep. Uit deze persoonlijke verhalen komt wel een beeld naar voren: Nederlanders met een Turkse achtergrond, die in Turkije tot een minderheid behoren – zoals Koerden, alevieten of Gülensympathisanten – kunnen te maken hebben met angst, intimidatie en bedreiging.
Deze getuigen hebben verklaard dat Diyanet/ISN een rol speelt in het aanwakkeren van angst, intimidatie en zelfs bedreigingen binnen Turks-Nederlandse gemeenschappen.
Een aantal voorbeelden:
• Een getuige vertelde de commissie te horen te hebben gekregen van een medewerker van het consulaat: «Ik hoorde dat je moeder op vakantie gaat. Ik hoop dat ze een veilige reis heeft». Deze opmerking kwam buitengewoon bedreigend over op de betreffende getuige.
• Een andere getuige vertelde de commissie dat hij na sluitingstijd naar zijn kapper gaat, omdat de kapper bang is om gezien te worden met hem. Dat zou gevolgen kunnen hebben.
• De commissie sprak een andere getuige die aangaf niet naar Turkije te durven reizen om familie op te zoeken.
• En tot slot vertelde een getuige over mensen die niet welkom waren in een Diyanet moskee omdat ze vermeende Gülensympathisanten zouden zijn.
De commissie heeft tijdens het verhoor de heer Zürcher een aantal van de geanonimiseerde getuigenissen voorgelegd van minderheden uit Turkije (zoals alevieten, Koerden en Armeniërs) over bedreiging. Daar zei hij het volgende over: «Het heeft betrekking op heel veel groepen. Het probleem zit «m er denk ik ten diepste in... Dan kom ik weer bij die retoriek over verraad. In dat verhaal, in dat narratief over waar Turkije staat en hoe het bedreigd wordt, is de rol van de verrader heel erg belangrijk. De verrader die in de Turkse gemeenschap in feite de belangen van anderen dient. Dat is natuurlijk een heel explosief discours. Dan is iemand niet alleen maar een vijand – dat is nog tot daaraan toe – maar een verrader uit eigen kring. Doordat dat zo diepgeworteld is in de hele cultuur die Turkije het afgelopen decennium heeft doortrokken, is dat zo’n ontzettend machtig en ook wel gevaarlijk narratief. Dat verklaart dus een beetje waar u naar verwijst. U zegt: het consulaat. Het is natuurlijk lang niet altijd de Turkse overheid en haar vertegenwoordigers. Veel vaker zijn het Turkse nationalisten in Nederland, in Europa, die via hun eigen kanalen dit soort dingen zeggen».560
In de openbare verhoren is op verhoordag 2 ook met deskundigen gesproken over Turks-nationalistische dreiging. Volgens de heer Meijs, partner van en trainer voor Factor Veiligheid, haalden ouders ten tijde van de couppoging in 2016 hun kinderen van vermeende Gülenscholen af. Docenten namen ontslag van die scholen, omdat ze bedreigd werden. Een kleuterschool huurde beveiliging in. «Na de coup in Turkije ben ik naar diverse Gülenscholen – althans, zo werden ze bekendgemaakt toen – gestuurd, één middelbare school en drie of vier basisscholen als ik het goed heb. Alleen al het feit dat ze als Gülenscholen bekend werden, riep een mate van bedreiging over deze scholen af die ik zelf – ik heb een beetje een apart beroep – nog nooit had meegemaakt en die ik ook volledig niet-Nederlands vind. U moet zich voorstellen dat het zo ver ging dat op een basisschool bij de kleuters beveiliging ingehuurd moest worden om die kids veilig naar school te kunnen laten gaan. Die bedreiging ging zo ver dat constant alle deuren in die school wekenlang op slot moesten zijn. Die bedreiging ging zo ver dat ouders en kinderen op lijsten kwamen te staan waarop stond dat deze mensen naar een terroristenschool gingen. Die bedreiging ging zo ver dat docenten op die school in wanhoop in de eerste bijeenkomsten bij mij, mij de vraag stelden: maar Leon, zeg het eerlijk, zit ik dan op een foute school? De docenten wisten het zelf ook niet meer. Die bedreiging ging zo ver dat op een basisschool waar ik was, zeven docenten in de eerste week dat ik daar regelmatig was uit angst ontslag namen en niet omdat ze het niet meer met de school eens waren. Deze docenten gingen in hun eigen wijk, waar de school stond, boodschappen doen en werden ter plekke bedreigd».561
Volgens de heer Meijs speelde het Turkse consulaat in Nederland een rol in die bedreigingen en intimidatie. «Ja. Ik weet dat diverse docenten gebeld zijn door het Turkse consulaat. Ik weet niet door wie, maar door het Turkse consulaat. Ook deze docenten kregen zinsneden te horen in dat telefoontje in de trant van: als jij denkt dat je na je pensionering naar Turkije terug kunt komen om te genieten van je pensioen, kan dat alleen maar als je nu ontslag neemt op deze terroristenschool. Dat had een enorme impact. Dat had echt een enorme impact. Ik heb daar gezien hoe de basisveiligheid van professionals weg was en dat had te maken met de benadering van buitenaf».562
Mevrouw Yücel, integratiedeskundige en voormalig Kamerlid, noemt in haar verhoor op dag 2 ook voorbeelden van intimidatie en druk, waar je mee te maken krijgt als je kritiek hebt op Erdogan, het beleid van de regering in Turkije of Diyanet. «Op sociale media, maar ook rechtstreeks, met berichtjes, via-via moet je ergens op het matje komen. Het ligt er ook aan waar je werkzaam bent. Het kan ook zijn dat je in je professionele rol gebasht kunt worden. Verdachtmakingen. Valse beschuldigingen. Valse framings. Direct in de hoek van extreem rechts zetten. Het koppelen aan islamofobie. Wat overigens ook een term is die heel erg is neergezet met de agenda om alle mogelijke kritiek op misstanden direct met de grond gelijk te maken. Want niemand wil islamofoob zijn, dus dat maakt kritiek bijna onmogelijk. Of je moet heel goed weten waarover je spreekt». Mevrouw Yücel bevestigd de vraag van de ondervrager dat de Turkse regering een giftige mix van virulent nationalisme en politiek islamisme exporteert».563
Invloed via preken
De heer Zürcher geeft in zijn verhoor aan dat het maken van de preken een van de hoofdtaken van Diyanet is. In zijn position paper zegt hij dat de kerntekst van de vrijdagpreek wekelijks op het hoofdkwartier van Diyanet in Ankara wordt vastgesteld en vervolgens aan alle aangesloten moskeeën in Turkije en daarbuiten wordt toegestuurd. «Die preken gaan vrijwel helemaal over het geloof en over de plichten van de gelovige. Directe politieke uitspraken zijn zeldzaam – veel zeldzamer dan in de jaren tachtig».564
Türkmen benadrukt in zijn verhoor echter dat de vrijdagpreken in Nederland worden geschreven en elke week in het Turks en Nederlands op de ISN-website gepubliceerd worden. «Elke donderdagmiddag staat die gewoon op de website van ons, in het Turks, in het Nederlands en ook een Nederlandse samenvatting. Iedereen kan zich daar dus op beroepen».565 Ook geeft hij aan dat deze wel eens maatschappelijke zaken betreft: «ISN doet er alles aan om de Turkse Nederlanders te beschermen tegen extremistische religieuze bewegingen. Wij zijn ons ervan bewust dat negatieve gebeurtenissen in Nederland ook ons raken. Immers, wij zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Wij verwerken alle actuele maatschappelijke vraagstukken in onze preken».566 Als voorbeeld geeft hij het onderwerp orgaandonatie: er wordt aandacht gegeven aan de behoefte voor orgaandonoren in de preek.
In 2018 ontstond er maatschappelijke en politieke ophef over een preek die in een ISN-moskee in Hoorn werd uitgesproken, waarbij onderdelen uit een standaardpreek van Diyanet in Turkije vertaald zouden zijn in het Nederlands. Volgens een aanwezige undercoverjournalist zouden er geluidsopnames zijn gemaakt en werd er gepreekt over «de heilige strijd van het Turkse leger» en «het zoete nectar van het martelaarschap».567
Toen de commissie Türkmen hierop wees sprak hij van een incident. Hij zei hier het volgende over: «Via de media heb ik volgens mij ook begrepen dat er geluidsopnames waren. Dat kan wel kloppen. Voor zover ik het kan nagaan, was die imam pas in Nederland. Die was dus nog niet op de hoogte van de manier waarop het gewoon via ISN gaat. Daardoor is die imam daarop ook aangesproken door de leidinggevende, in dit geval die attaché voor religieuze zaken vanuit de ambassade. Daar is ook een intern onderzoek naar geweest. Daar heb ik ook naar gevraagd, omdat er ook een juridische zaak of een strafrechtelijk onderzoek was. Omdat er geen strafbare feiten naar voren zijn gekomen, hebben ze dat dossier blijkbaar afgesloten».568
Invloed via televisie, internet en sociale media
Uit het onderzoek blijkt dat internet, (sociale) media en (satelliet)televisie een belangrijke rol spelen in religieuze en politieke beïnvloeding van moslims. Met name jongeren, die vaak op sociale media en online actief zijn, zijn hier ontvankelijk voor.569
De heer Zürcher verwoordt het als volgt: «Nu, door het internet, heeft iedere radicale beweging wereldwijd bereik en dat maakt wel, denk ik, dat mensen die om allerlei redenen aangetrokken zijn tot extreem gedachtegoed, islamitisch of anders, nu ze de gereedschapskist ter beschikking hebben staan waarmee ze zich kunnen bekeren en actief kunnen worden. In die zin, daardoor groeit het». De heer Zürcher geeft tevens aan dat het medialandschap in Turkije steeds meer gelijkgeschakeld is sinds de opkomst van de AK-partij. «Want je moet dan niet alleen denken aan zo’n officiële overheidscommunicatie, maar je moet ook gewoon denken aan films, televisieseries op veelbekeken Turkse kanalen, en aan websites, die allemaal eigenlijk op hun manier diezelfde boodschap brengen». Zo verheerlijkt een van de meest populaire series bijvoorbeeld de tijd van het Ottomaanse Rijk. De Turkse gemeenschap in Nederland wordt vooral op die manier dagelijks blootgesteld aan propaganda waarin het Westen (en soms Europa, heel soms specifiek Nederland) als vijand wordt aangemerkt.570
Invloed informeel moskeeonderwijs
In de verhoren is gesteld dat er risico’s zijn bij informeel moskeeonderwijs, waar de overheid geen toezicht op houdt. Mevrouw Yücel zei daarover: «Er waren misstanden bij moskee-internaten in Nederland, in Rotterdam. NRC heeft daarover gepubliceerd. Kamerleden keken daarna en dachten: potverdikkeme – sorry, dat woord mag ik hier niet bezigen – daar moeten we iets mee, daar groeien kinderen op, ze zijn er dag en nacht en ze zijn misschien wel niet veilig omdat de brandveiligheid niet in orde is of het pedagogische klimaat niet gezond is; er moet in ieder geval naar gekeken worden. Nou, dan komt er een druk op gang waarbij je wel héél goed moet weten wat je doet en je heel stevig in je schoenen moet staan, wil je doorzetten. Heel veel mensen in Nederland bezwijken nu al en denken: o laat maar, ik vind het te ingewikkeld, het is kennelijk te gevoelig. Maar als je goed kijkt, weet je dat je daar niet van weg kan kijken. Want daar groeien kinderen op, jaar in, jaar uit. Het zijn niet een paar uurtjes in een week of op een dag, maar jaar in, jaar uit. En dat is onttrokken aan het zicht van onze samenleving en aan dat van de ouders».571
Zürcher zei hierover: «Even afgezien van de vraag hoe, denk ik wel dat als je zorgen hebt over indoctrinatie, dat soort instellingen en bijeenkomsten veel problematischer kunnen zijn dan de reguliere structuur van Diyanet. Het probleem is natuurlijk dat je het dan hebt over een heel veelvormig verschijnsel met allerlei politieke en religieuze kleuren. Ja, je ziet wel dat ... Laten we het zo zeggen: er zijn absoluut delen van de Turkse gemeenschap, vaak jonge mensen, die wel blootgesteld worden aan bijvoorbeeld antisemitisme, om maar eens wat te noemen. Een van de aspecten van de meer radicale islam is doorgaans ook een nogal virulent antisemitisme. Dat sijpelt ook door. Het speelt zelfs ook een rol in de retoriek van Erdogan. Ja, ik denk dat dat soort dingen best zorgwekkend zijn, de Holocaustontkenning en sowieso natuurlijk de ontkenning van de Armeense genocide. Het punt is alleen dat dat natuurlijk wel in een privéomgeving gebeurt».572
In 2018 kondigde Erdogan aan dat Turkije weekendscholen zou gaan opzetten en financieren in verschillende landen, waaronder Nederland. Het kabinet maakt zich zorgen omdat informeel moskeeonderwijs de integratie kan belemmeren. Het kabinet heeft dan ook een brede verkenning laten uitvoeren naar informele scholing in Nederland. Daarin wordt in beeld gebracht hoeveel leerlingen informeel les krijgen, wat het lesprogramma is bij die cursussen en hoe die gefinancierd worden. Ook de Turkse weekendscholen zijn daarbij betrokken. «We willen daarbij kijken of er sprake is van ondemocratisch onderwijs. De volgende stap is kijken wat we kunnen doen om dat tegen te gaan», aldus Minister Koolmees.573 Op 10 juni 2020 ontving de Kamer een brief waaruit blijkt dat de verkenning inmiddels is afgerond en dat de Kamer op korte termijn uitgebreid geïnformeerd wordt over de uitkomsten van deze verkenning.
Over de Turkse weekendscholen heeft de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot het programma voor deze instellingen nastreeft en alle relevante informatie over deze instellingen met Nederland deelt. Dit is ook gebeurd. Uit de informatie blijkt dat in 2018–2019 negen instellingen in Nederland subsidie uit Turkije ontvingen in het kader van dit programma. De instellingen ontvingen ieder tussen de € 5.000 en € 10.000. Het totale subsidiebedrag komt uit op € 57.000. Alle negen instellingen hebben hun medewerking verleend aan het onderzoek en hebben zich transparant opgesteld. Uit de verkenning blijkt dat bij de negen Turkse weekendscholen niet is gebleken dat de lessen die met de subsidie bekostigd zijn antidemocratische, antirechtsstatelijke of onverdraagzame elementen bevatten.574
Specifieke casussen
In het vooronderzoek heeft de commissie drie concrete casussen onderzocht, waarin sprake was van staatsinvloed in Nederland door Turkse overheidsambtenaren. De commissie heeft daarbij bewijsstukken verzameld waaruit blijkt dat ISN bij de casussen betrokken was. Deze casussen zijn aan de heer Türkmen voorgelegd tijdens zijn verhoor.
2006 – invloed op verkiezingen
In 2006 stuurde een adviseur van het Ministerie van Religieuze Zaken die in Nederland werkzaam was als attaché, een e-mail naar Nederlanders met een Turkse achtergrond, met daarin een specifiek stemadvies voor de Nederlandse Tweede Kamerverkiezingen. Deze adviseur was in dienst van Diyanet. Uit een onderzoek naar de afkomst van de e-mail blijkt naar mening van de deskundigen dat met 99% zekerheid te zeggen is dat de e-mail afkomstig is van het Ministerie van Algemene Zaken van Turkije. Het oordeel luidde: «Wij achten de kans op vervalsing van een e-mail op deze wijze verwaarloosbaar».575
In de vertrouwelijke voorgesprekken heeft de commissie meerdere voorbeelden gehoord waaruit blijkt dat aan Turkije verbonden organisaties en personen via Nederlandse politieke partijen invloed proberen uit te oefenen op beleidsvorming. Vooral wanneer het gaat om voor de Turkse regering gevoelige kwesties, zoals de Armeense genocide, wordt van die invloed gebruik gemaakt.
De heer Türkmen geeft in zijn verhoor aan dat de e-mail met het stemadvies niet rechtstreeks naar Nederland is gestuurd, maar via een lobbygroep in Amerika. Hij stelt dat ISN daar nooit aan zou meewerken: «ISN geeft geen stemadvies». (...) «Nooit. Voor zover ik het kan nagaan. Dit was ook geen rechtstreeks stemadvies vanuit Diyanet naar Nederland of naar ISN. Het is namelijk via een lobbygroep uit de Verenigde Staten naar Nederlandse Turkse burgers gestuurd, heb ik een beetje onderzocht, ook op sociale media».576
Toen de commissie de heer Zürcher vroeg naar Turkse pogingen om verkiezingen in Nederland te beïnvloeden, zei hij daarover: «Die ken ik ook. Vanuit de Turkse politieke cultuur is dat natuurlijk ook heel goed te plaatsen. De Turkse politieke cultuur is cliëntelistisch. Dan heb ik het over Turkije, hè? Dat wil zeggen dat een vrij directe relatie wordt gelegd tussen de stemmen voor een partij of een persoon en wat die persoon doet voor de gemeenschap, voor de stemmers. In die zin lijkt de Turkse politiek meer op de Amerikaanse dan op de Nederlandse. Er is een veel directere relatie. Er wordt gedacht: wij kiezen deze man of vrouw; wat doet hij voor ons? Het is alweer lang geleden, hoor, maar ik heb weleens van Turkse kennissen de vraag gekregen: wie zitten er nou bij jullie voor Shell en voor Philips in het parlement? Het antwoord moest ik natuurlijk schuldig blijven, maar vanuit de Turkse politieke cultuur is het dus een logische vraag. Als je die sterke cliëntelistische cultuur hebt, dan is het mobiliseren van blokstemmen, wat u noemt, dus een heel natuurlijk verschijnsel. Dat gebeurt dus vaak en het gebeurt vaak door middlemen». 577
De heer Zürcher geeft aan dat de consulaten ook hulp bieden bij de Turkse verkiezingen, met name aan mensen die willen gaan stemmen op de partij van Erdogan. Er wordt vervoer en dergelijke georganiseerd. Hij maakt daarbij wel een kanttekening: «Maar het is natuurlijk inmiddels wel zo dat, naast consulaten en Diyanet, door de nieuwe media de directe verbindingen tussen Turkije en groepen Turken in Nederland veel sterker zijn geworden, dus dat het ook niet meer allemaal, laten we zeggen, langs de kanalen van de staat loopt».578
2014 – Almelo
Op 1 juni 2014 vond een demonstratie plaats door Nederlanders met een Turkse achtergrond bij de Armeense Apostolische Kerk in Almelo tegen de plaatsing van een herdenkingsmonument van de Armeense genocide, de massale moordpartijen onder Armeniërs in Turkije in de periode 1895–1923, waarbij volgens historici meer dan een miljoen mensen omkwamen.
Tijdens deze demonstratie speelde een Ottomaanse muziekband van tien tot vijftien personen marsmuziek die werd geassocieerd met de tijd van de genocide. Ook droegen zij Ottomaanse uniformen die door de aanwezigen werden geassocieerd met de moordenaars. Daarnaast werden er leuzen gescandeerd met bedreigingen aan de Armeniërs. Dit werd door Nederlanders met een Armeense achtergrond als zeer bedreigend ervaren, omdat vergelijkbare uniformen werden gedragen door de moordenaars van de Armeniërs.
Naar aanleiding van de demonstratie van 1 juni 2014 heeft de Federatie Armeense Organisaties Nederland aangifte gedaan, ook specifiek tegen ISN en tegen een organisator van de demonstratie, vanwege gewelddadig optreden tegen Armeniërs en met name vanwege de leuze «Karabach wordt het graf van de Armeniërs». Op 17 maart 2017 heeft de rechtbank van Overijssel deze organisator veroordeeld wegens gewelddadig optreden tegen Armeniërs. Dat was de aanklacht. Hij is schuldig bevonden en veroordeeld. De veroordeling werd in hoger beroep bevestigd door het gerechtshof. Ilhan A., de voorzitter van de Nederlandse Turks-Azerbeidjaanse Culturele Vereniging, ging in cassatie. In april 2020 oordeelde ook de Hoge Raad dat de kreet «Karabach zal het graf van de Armeniërs worden» een oproep is om geweld te gebruiken tegen Armeniërs vanwege hun ras.579
De commissie heeft in haar vooronderzoek een poster onder ogen gekregen waarin mensen werden opgeroepen naar de demonstratie te gaan. Er werd op die poster via ISN-moskeeën ook gratis busvervoer naar de demonstratie aangeboden. Eronder stond het telefoonnummer van ISN, maar een ander websiteadres. Toen de commissie de poster voorhield aan de heer Türkmen en hem vroeg naar de relatie tussen de demonstratie en ISN, ontkende de heer Türkmen dat hij de posters destijds heeft gezien. Hoewel er op de poster stond dat er Diyanetmoskeeën waren die gratis busvervoer regelden naar de demonstratie in Almelo, zei de heer Türkmen: «Nou, daarnaast staat er ook: je moet op de website imzakampanyasi.nl – ik weet niet van wie die website is – kijken welke Diyanetmoskeeën deze diensten bieden. Dus dáár gaat het om. Maar bij mij in de moskee heb ik deze niet meegemaakt».580
Uit een hoorzitting over Turks-Nederlandse organisaties uit 2016 blijkt dat ISN wel degelijk betrokken was. De heer Tonca, destijds bestuurslid van ISN gaf aan dat zij dit samen met TICF hebben georganiseerd. «Onze lokale organisaties zijn verbonden aan de federatie [TICF]. De federatie organiseert activiteiten zoals politieke bijeenkomsten, demonstraties en het inzetten van bussen. De federatie heeft dit destijds ook georganiseerd. Het is natuurlijk dezelfde moskee. Het is niet de ISN, maar de federatie (...) Maar wij hebben dit uiteindelijk met die organisatie waar u het over heeft gehad, samen met die federatie, georganiseerd».581
Dat is opvallend, omdat ISN pretendeert zich alleen met religieuze activiteiten bezig te houden en niet met politieke activiteiten. De heer Türkmen gaf daarbij aan dat als ISN betrokken is geweest dat wel strijdig was met de doelstellingen van ISN, «want ISN is geen politieke arena. ISN is apolitiek».582
De heer Türkmen was destijds zelf ook aanwezig bij de demonstratie: «Het was een leuke zonnige dag voor mij en voor de rest lekkere muziek». En: «Iedereen was gewoon een beetje vriendjes aan het opzoeken. Het was misschien niet een demonstratie, maar een soort bijeenkomst of weet ik veel wat. Volgens mij heeft het ook niet tegenover de – hoe heet het – plaatsgevonden. Het was een heel grote plek waar iedereen bij elkaar kon komen. Ik dacht niet dat het bij zo’n kerk aan de overkant was».583
De Ottomaanse kledij en muziek hadden achteraf volgens hem zo niet gemoeten, al relativeerde hij dat door te zeggen dat die muziek tegenwoordig ook bij een trouwstoet voor de deur wordt gebruikt, «dus misschien was het niet richting het Armeense volk bedoeld». Of de Ottomaanse kledij en muziek een bewuste keuze waren, zou aan de organisatoren moeten worden gevraagd, aldus de heer Türkmen.584
Na de ernst van het incident nog eens te hebben toegelicht, betreurde de heer Türkmen het gewelddadige optreden tegen Armeniërs en de leuze «Karabach wordt het graf van de Armeniërs»: «Elke manier van intimidatie of leuzen keur ik totaal af. Dat is ook strafrechtelijk veroordeeld». Ook geeft hij aan dat Diyanet nu nooit meer betrokken zou zijn bij dergelijke demonstraties. Dat zou hij niet toestaan, «want ISN is puur voor religieuze activiteiten. Het is iets op een ander vlak».585
2016 – Couppogingpoging
Na de mislukte couppogingin 2016 was er sprake van oplopende spanningen, intimidatie en bedreigingen binnen de Turks- Nederlandse gemeenschap. Zo waren er Diyanet-moskeeën waar Gülensympathisanten geweerd werden, riepen Diyanet-imams in Nederland via twitter op om Gülensympathisanten aan te geven bij de overheid en gaf de toenmalige voorzitter van ISN een lijst met namen van Gülensympathisanten door aan Diyanet in Turkije. Uit een hoorzitting in het Turkse parlement uit 2016 blijkt dat in 38 landen, waaronder Nederland, Diyanet medewerkers hebben meegewerkt aan het verzamelen van inlichtingen.586 In Duitsland werd een strafrechtelijk onderzoek gestart. Uiteindelijk kon het Duitse OM niet tot vervolging overgaan, mede omdat de verdachte Diyanet-ambtenaren werden teruggetrokken uit Duitsland.587
Scholen en individuen die als vermeende Gülensympathisanten op deze lijst stonden, hebben te maken gekregen met bedreigingen en intimidatie, ook hier in Nederland. Als gevolg van deze spionage-activiteit, heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Koenders, de Turkse regering verzocht om toenmalig ISN-voorzitter Acar uit Nederland terug te trekken. Dat is ook gebeurd. Ook is er door het kabinet aangedrongen dat de nieuwe religieus attaché niet verbonden kan zijn aan het voorzitterschap van de Diyanetvereniging, de Islamitische Stichting Nederland.588
De heer Türkmen gaf tijdens het publieke verhoor aan dat ISN na de couppoging direct een oproep heeft gedaan aan alle moskeebezoekers om kalm te blijven en geen escalaties aan te gaan of op te zoeken in en rondom de moskee. Ook stelt hij dat er vanuit ISN nooit een oproep is gedaan om namen van sympathisanten van de Gülenbeweging door te spelen.
Hij benadrukt in zijn verhoor dat de heer Acar volledig op persoonlijke titel, en niet uit hoofde van zijn ISN-functie, gehandeld zou hebben. «Dat heb ik ook uit de media begrepen, trouwens. Er was een lijst die openbaar bekend was, die voor iedereen op de sociale media te zien was. Wat heeft meneer Acar gedaan? Meneer Acar heeft een lijst van sociale media gepakt en op persoonlijke titel – daar heeft Diyanet Nederland niks mee te maken – echt uitdrukkelijk op persoonlijke titel naar Turkije gestuurd, verzonden. Hij is ook uiteindelijk naar Turkije gegaan. Dat is alles wat ik daarvan afweet. Voor de rest weet ik echt niks».589
De heer Zürcher zegt: «Dus wat je in Turkije hebt gezien en waar ik veel voorbeelden van ken, waar mensen dus inderdaad, ja, waar lijsten opgesteld zijn van onbetrouwbare mensen, mensen die geacht worden Gülenconnecties te hebben, en waarbij die lijsten vaak gebruikt zijn om rekeningen te vereffenen... Datzelfde fenomeen heb je in Europa en in Nederland ook gezien. Dus ja, dat is zo. Het is natuurlijk een officieel gesanctioneerde heksenjacht. En zoals dat gaat, maken mensen daar gebruik van om ook bestaande rekeningen te vereffenen».590
Hij benoemt sociaal isolement als een van de gevolgen hiervan: «De retoriek tegen de Gülenbeweging – je had jacht op de Gülenbeweging – is zo hevig dat mensen ontzettend bang zijn om daarmee geassocieerd te worden. Dus mensen nemen het risico over het algemeen niet. Als er mensen zijn waarover twijfel bestaat of waarvan ze denken «misschien is er wel iets van waar», of die hun kinderen op een Gülenschool hebben zitten of gehad, of die zijn aangesloten bij HOGIAF, bij de federatie van islamitische ondernemers, of een of andere andere Gülenorganisatie, dan lopen ze daar met een wijde boog omheen. Daardoor zijn veel families in een sociaal isolement geraakt».591
Ook de heer Meijs, die na de couppoging om advies werd gevraagd door diverse scholen die als Gülenscholen bekend stonden, benoemt de gevolgen. Hij zag «een mate van bedreiging (...) die ik zelf (...) nog nooit had meegemaakt en die ik ook volledig niet-Nederlands vind».592 Op een basisschool moest bij de kleuters beveiliging ingehuurd worden om de kinderen veilig naar school te kunnen laten gaan. Ouders en kinderen kwamen op lijsten te staan waarop stond dat deze mensen naar een terroristenschool gingen. Onder Turks-Nederlandse ouders werden via Facebook veel berichten gedeeld met over en weer haatboodschappen en zwartmakerij. Op een basisschool namen zeven docenten uit angst ontslag in de eerste week dat de heer Meijs daar regelmatig was. Deze docenten gingen in hun eigen wijk, waar de school stond, boodschappen doen en werden ter plekke bedreigd. Hij gaf aan dat diverse Turks-Nederlandse docenten gebeld zijn door het Turkse consulaat en zinsneden te horen kregen in de trant van: «als jij denkt dat je na je pensionering naar Turkije terug kunt komen om te genieten van je pensioen, kan dat alleen maar als je nu ontslag neemt op deze terroristenschool». De heer Meijs gaf aan dat rond de 580 tot 590 ouders kun kinderen van deze scholen hebben afgehaald. «Het heeft te maken met die lijsten, maar het heeft ook heel erg te maken met de sociale druk die dichtbij gegenereerd is. Dat ging zo ver dat zelfs families vanaf dat moment uit elkaar gingen. Men kon niet meer samen door één deur, want de een was voor Erdogan en de ander voor Gülen. Het was dus allemaal heel erg tastbaar, heel dichtbij. Dat wat in Turkije gebeurde, was hier achter de voordeur».593 Het betrof volgens de heer Meijs allemaal scholen in de Randstad, die zelfs met naam en toenaam op de Turkse staatstelevisie in beeld gebracht werden als Gülenscholen. Ook gaf hij aan dat er lijsten circuleerden van Turks-Nederlandse kleine zelfstandigen, waardoor die van de ene op de andere dag geen klandizie meer hadden in de wijk. De heer Meijs gaf in zijn verhoor tevens aan dat hij diverse debriefingstelefoontjes heeft gehad van politiechefs die wisten dat hij in die scholen was: «Dat laat zien hoe de politie ook geïnteresseerd was in wat je dan ziet en wat er dan is. We weten – u weet het ook – dat er ik weet niet hoeveel zaken zijn geweest bij de politie over bedreiging, tot en met een aantal mishandelingen die hebben plaatsgevonden. Die dreiging was dus echt wel heel erg voelbaar».594
De heer Zürcher stelt dat het lang niet altijd de Turkse overheid en haar vertegenwoordigers zijn geweest die deze lijsten hebben opgesteld, maar veel vaker Turkse nationalisten in Nederland die via hun eigen kanalen dit soort dingen zeggen. Hij stelt dat het een sentiment is dat heel diep leeft in de Turkse gemeenschap, zowel in Turkije als in Europa, en dat dus heel makkelijk te mobiliseren is.595 Hij ziet echter wel een indirecte rol van officiële organisaties bij het opstellen van de namenlijst: «Een indirecte, in de zin dat ook Diyanet natuurlijk na de mislukte staatsgreep als staatsorgaan vrij letterlijk hel en verdoemenis over de gülenisten heeft uitgeroepen en dus wel deel heeft genomen aan die enorme agitatie tegen de gülenisten, maar niet in de zin... Althans, niet voor mij traceerbaar in de zin dat vanuit Diyanetmoskeeën opgeroepen is om die lijsten op te stellen».596
Na de couppoging en het vertrek van de heer Acar hebben de toenmalige bestuurders van ISN met diverse ministeries naar eigen zeggen maatregelen genomen om als stichting onafhankelijker te worden van Diyanet. Zo is de organisatiestructuur aangepast om de onafhankelijke positie te borgen, aldus de heer Türkmen. «Er is toentertijd besloten om de komende vijf jaar, ook in overleg met ministeries en door de politieke wind die er waait, geen diplomaten in het bestuur van Diyanet op te nemen. Vandaar dat wij nu echt meer erop gespitst zijn dat mensen uit Nederland als bestuurslid worden aangesteld». En: «Voor zover ik het kan nagaan, is er sindsdien besloten om ons niet te bemoeien [met] politieke zaken vanuit een ander land. Dat kan Ankara zijn, Turkije, of een ander land. Altijd als er namens ISN iets voorgelegd moet worden of als er een brief de deur uit moet, moet er een besluit van het volledige bestuur zijn. Dus onze huidige voorzitter kan niet in zijn eentje iets beslissen en iets de deur uitgooien. Het moet altijd door alle bestuursleden goedgekeurd worden en ook in besluiten opgenomen worden voordat het de deur uitgaat». Het strategisch beleid 2017–2022 is daar een uitvloeisel van.597
De heer Türkmen betreurt al de genoemde voorbeelden en geeft aan dat hij als bestuurder, bij de beschreven praktijken nu gelijk maatregelen zou nemen: «Dan wordt de attaché op de hoogte gesteld. Daar komt gelijk een onderzoek naar. Ik weet niet wat daaruit zal komen, maar er worden wel maatregelen genomen. Als blijkt dat hij niet helemaal deugt, gaat hij echt terug naar Turkije». Op de vraag of hij zo'n imam zou wegsturen, antwoordt hij: «Ja, met het eerste vliegtuig. Daar gaat echt niet één minuut overheen». 598
Dinsdag 5 maart 2019 heeft de Kamer ingestemd met de motie-Van der Staaij/Karabulut waarin het presidium wordt verzocht een voorstel voor te bereiden voor een parlementaire ondervraging over de ongewenste financiering van moskeeën.599 Het presidium heeft op woensdag 13 maart 2019 besloten de motie door te geleiden naar de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hen te verzoeken een onderzoeksvoorstel voor te bereiden.
Om tot een onderzoeksvoorstel te komen is een voorbereidingsgroep gevormd bestaande uit leden van de commissies van SZW, BuZa en JenV. Deze voorbereidingsgroep heeft op basis van beschikbare informatie en een expertmeeting een onderzoeksvoorstel voorbereid om een parlementaire ondervraging uit te voeren.
Op 2 juli 2019 stemde de Tweede Kamer in met het onderzoeksvoorstel van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (met als volgcommissies BuZa en JenV) om een parlementaire ondervraging te doen naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en de wijze waarop dit doorbroken kan worden.600 Het instrument parlementaire ondervraging, vastgelegd in het Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging, is hiermee voor de tweede keer ingezet door de Tweede Kamer.601
De commissie heeft op 4 juli 2019 tijdens de constituerende vergadering de heer M.R.J. Rog (CDA) benoemd tot haar voorzitter en de heer A.A.G.M. van Raak (SP) tot haar ondervoorzitter.602 De Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen bestaat in totaal uit de volgende leden:
– M.R.J. (Michel) Rog (voorzitter, CDA)
– A.A.G.M. (Ronald) van Raak (ondervoorzitter, SP)
– G.J.M. (Gert-Jan) Segers (ChristenUnie)
– T. (Tunahan) Kuzu (DENK)
– A. (Aukje) de Vries (VVD) (vanaf 25 september 2019, daarvoor M.G.J. (Mark) Harbers)
– C. (Chris) Stoffer (SGP)
– R.A.J. (Rutger) Schonis (D66)
– C.N. (Niels) van den Berge (GroenLinks)
De Tweede Kamer heeft op 25 september 2019 het lid Harbers (VVD) op zijn verzoek ontslag verleend in zijn hoedanigheid van lid van de ondervragingscommissie. Als opvolger is het lid Aukje de Vries (VVD) benoemd tot lid van de commissie.603 De heer Mulder (PVV) heeft deel uitgemaakt van de voorbereidingsgroep en van de commissie, en is op zijn verzoek op 4 juni 2020 door de Kamer ontslag verleend uit de commissie.
De Tweede Kamer debatteert al jaren over ongewenste buitenlandse financiering van moskeeën en de mate waarin sprake is van ongewenste beïnvloeding. Het beeld is dat door het kabinet veel onderzoek is gedaan, dat er veel beleid is aangekondigd (en deels in gang is gezet) en dat er moties zijn ingediend door de Kamer, maar dat dit tot op heden niet heeft geleid tot voldoende inzicht in de problematiek en mogelijke oplossingen. Ook gezien de aard van de problematiek, die zich veelal aan het zicht van de samenleving onttrekt, kan niet worden verwacht dat lichte onderzoeksinstrumenten die de Kamer ter beschikking staan, zoals het (laten) uitvoeren van (regulier parlementair) onderzoek of een reguliere hoorzitting, voldoen. Zoals in het onderzoeksvoorstel is weergegeven, is er dan ook voor gekozen om het instrument van een parlementaire ondervraging in te zetten om het horen van getuigen en deskundigen onder ede mogelijk te maken. Een parlementaire ondervraging is een «kortlopende parlementaire enquête gericht op het verkrijgen van mondelinge inlichtingen door middel van het horen van personen onder ede».604 Het biedt de mogelijkheid om via het horen onder ede in korte termijn diepgaand onderzoek te doen naar een aantal concrete casussen.
Een parlementaire ondervraging is juridisch gezien een parlementaire enquête, conform de Wet op de parlementaire enquête 2008, met dien verstande dat de commissie bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden steeds volgens het daarbij behorende protocol handelt.605 Ingevolge artikel 33 van de Wpe dient de commissie haar bevindingen neer te leggen in een openbaar rapport dat zij aan de Kamer aanbiedt. In elk geval mag van haar worden verwacht dat zij verantwoording aflegt over haar werkzaamheden en daarnaast dient zij kort verslag te doen van de bevindingen die zij heeft opgedaan uit de verhoren. Of de commissie ook uitvoerige inhoudelijke conclusies en aanbevelingen formuleert, is, voor zover de onderzoeksopdracht van de Kamer hierover niets bepaalt, ter beoordeling van de commissie.
Bij het voorbereiden en uitvoeren van de parlementaire ondervraging was de commissie gebonden aan het onderzoeksvoorstel van de Kamer, waarin de onderzoeksopdracht is omschreven.606
Het doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en inzicht te krijgen in effectieve maatregelen om deze invloed te doorbreken.
De hoofdvraag van de ondervraging luidt:
«Welke ongewenste beïnvloeding vindt er plaats van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en hoe kan deze invloed worden doorbroken?»
Deze vraag is in het onderzoeksvoorstel uitgewerkt in de volgende onderzoeksvragen:
1. Op welke wijze worden maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, beïnvloed vanuit onvrije landen?
2. Om wat voor maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland gaat het vooral?
3. Welke redenen liggen er ten grondslag aan ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen?
4. Wat zijn de gevolgen van deze beïnvloeding voor de islamitische gemeenschappen en voor de samenleving als geheel?
5. Welke mogelijkheden hebben de maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland nu om deze ongewenste beïnvloeding tegen te gaan?
6. Welke maatregelen zijn genomen en welke bevoegdheden hebben landelijke en lokale overheidsinstanties (o.a. gemeenten) om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan en wat is er bekend over de (in)effectiviteit van deze maatregelen?
7. Welke andere maatregelen zouden genomen kunnen worden om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan?
Bij de beantwoording van de hoofdvraag heeft de commissie zich tijdens het onderzoek gericht op de vraag of en zo ja, welke beïnvloeding plaatsvindt. Voor de definitie van het begrip «onvrije landen» heeft de commissie zich aangesloten bij het rapport Freedom in the World van de Amerikaanse organisatie Freedom House. De commissie is bij het begrip onvrije landen uitgegaan van de ranking van onvrije en deels vrije landen, omdat deels vrije landen ook deels onvrij zijn. Het gaat daarbij om landen die onze kernwaarden of vrijheden afwijzen, zoals godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging.607
Het is aan de politiek, die na de publicatie van dit verslag gaat debatteren, om te duiden wat als ongewenste beïnvloeding wordt gezien en welke maatregelen (aanvullend) genomen kunnen worden om die invloed te doorbreken.
Na de constitutie is de commissie gestart met een verdere inhoudelijke verdieping van het onderwerp. Die bestond uit het doornemen van rapporten en artikelen, het houden van besloten informatieve gesprekken met circa 40 deskundigen en een vijftal briefings; twee door de AIVD, een door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid/Binnenlandse Zaken (Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering), een door het Financieel Expertise Centrum (FEC) en een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De commissie heeft dr. Lorenzo Vidino gevraagd een position paper te schrijven over de mogelijke beïvloeding vanuit de Golfstaten van Nederlandse moslims, in het bijzonder de Moslimbroederschap en de wijze van financiering. Ook doet hij enkele aanbevelingen. De heer Vidino is islamexpert, in het bijzonder ten aanzien van de Moslimbroederschap, en directeur van het Program on Extremism aan de George Washington University in de Verenigde Staten. Hij was tevens betrokken als adviseur bij de vormgeving van de Oostenrijkse islamwet uit 2015. Zijn paper is opgenomen als bijlage 2 bij dit eindverslag.
De commissie is ook nagegaan hoe omliggende landen met deze problematiek omgaan. Aanvullend op haar eigen vooronderzoek heeft zij daarvoor via het netwerk van parlementen, de European Centre for Parliamentary Research and Documentation (ECPRD), bij een aantal omliggende landen om aanvullende informatie gevraagd. Het betreft de vraag in hoeverre dit thema onderwerp van politiek debat is en welke maatregelen genomen kunnen worden of zijn genomen in die landen. In bijlage 4 wordt het beleid van Frankrijk, België, Duitsland, Denemarken, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk in het kort weergegeven.
Op basis van de inhoudelijke verdieping heeft de commissie besloten hoe zij de openbare verhoren zou vormgeven. In het onderzoeksvoorstel werd voorgesteld de parlementaire ondervraging op te delen in twee delen: een algemeen deel, waarin een aantal deskundigen (waaronder financiëel en juridische deskundigen) worden gehoord over de problematiek in het algemeen, en een verdiepend deel, waarin een aantal (maximaal twee) «onvrije» landen als casus worden onderzocht, waarbij naar verschillende vormen van beïnvloeding kan worden gekeken. Daarbij werd aangegeven dat gedacht kan worden aan Saudi-Arabië en Turkije.
Om te komen tot een uiteindelijke keuze van casussen is een lijst gemaakt van een aantal bekende moskeeën en maatschappelijke instellingen die in verband zijn gebracht met buitenlandse financiering en/of salafistische608 predikers en internationaal opererende organisaties die mogelijk optreden als tussenpersoon of makelaar tussen financiers en instellingen in Nederland.
De commissie heeft mede op basis van dit voorwerk besloten om drie casussen te betrekken in het onderzoek: een casus om inzicht te krijgen in buitenlandse beïnvloeding vanuit religieus oogpunt (Stichting As-Soennah), een casus om inzicht te krijgen in buitenlandse beïnvloeding via informeel moskeeonderwijs (Stichting alFitrah) en een casus om inzicht te krijgen in statelijke invloed vanuit het buitenland (Islamitische Stichting Nederland).
De eerste casus betreft Stichting As-Soennah. Stichting As-Soennah in Den Haag is in 1990 opgericht als een van de eerste salafistische moskeeën en met wekelijks duizenden bezoekers uitgegroeid tot een van de grootste islamitische instellingen binnen de regio Haaglanden en daarbuiten. De stichting heeft drie afdelingen: Dacwah, die zich met name met de website Al-Yaqeen bezig houdt; de afdeling opvoeding, Al-Hidayah, die zich richt op zorg en welzijn; en de afdeling onderwijs.609 Stichting As-Soennah is met wekelijks duizenden bezoekers uitgegroeid tot een van de grootste islamitische instellingen binnen de regio Haaglanden en daarbuiten en daarnaast heeft de stichting een grote onderwijsdivisie, Al-Yaqeen, een van de grootste dawainstituten van Nederland. De afgelopen vijftien jaar is Stichting As-Soennah geregeld in het nieuws geweest vanwege omstreden imams, predikers die er kwamen of vanwege door As-Soennah gepubliceerde filmpjes op haar websites/tv-kanaal. Bovendien bleek de stichting in het verleden financiering in de Golfstaten te hebben aangevraagd danwel te hebben gekregen. In 2017 informeerde de AIVD de burgemeester van Den Haag dat Stichting As-Soennah een pand gekocht zou hebben met geld van de Koeweitse omstreden liefdadigheidsinstelling Revival of Islamic Heritage Society (RIHS).
De tweede casus betreft de in Utrecht gevestigde Stichting alFitrah. Deze stichting is meermalen in opspraak geraakt, met name vanwege mogelijke relaties met omstreden (terroristische) organisaties, verdenking van witwaspraktijken, omstreden gastpredikers en vooral vanwege de inhoud van het informele moskeeonderwijs dat gegeven wordt bij Dar al-Hudaa, de onderwijstak voor 4 tot 14 jarigen. Uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut blijkt dat de leerlingen een zwart-wit visie op de islam voorgeschoteld krijgen, die geen rekening houdt met de Nederlandse samenleving waarin zij leven.610 Zo trokken oud-studenten van de moskee in december 2016 aan de bel omdat hen was opgedragen om moslims die misdrijven begaan, niet aan te geven bij de politie. Ook is alFitrah als een van de vijftig onderwijsorganisaties met sterke salafistische invloeden geïdentificeerd in het NRC/Nieuwsuur- onderzoek naar salafistische moskeescholen in 2019.611
In de derde, en laatste casus die de commissie heeft onderzocht staat statelijke invloed vanuit het buitenland centraal. Het gaat daarbij om de mogelijke beïnvloeding door de Turkse overheid in Nederland, via de Islamitische Stichting Nederland (ISN), de Nederlandse dependance van het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken, beter bekend als Diyanet. Bijna een derde612 van alle moskeeën in Nederland is via ISN, verbonden aan Diyanet. Daarmee is de Turkse regering een belangrijke factor in buitenlandse beïnvloeding via moskeeën.
Turkije staat als onvrij land genoemd in de Freedom in the World lijst van 2018. In de lijst van «countries of particular concern» (CPC) uit 2018 wordt Turkije genoemd als een van de landen die aandacht verdient omdat in dit land schendingen van vrijheid van religie zijn geconstateerd.
De afgelopen jaren zijn er meerdere meldingen geweest van statelijke beïnvloeding vanuit Turkije in het algemeen en door Diyanet in het bijzonder. Ook in de Kamer is daar geregeld aandacht voor. Voorbeelden zijn het beïnvloeden van verkiezingen, het bedreigen en intimideren van de volgelingen van de islamitische geestelijke Fethullah Gülen (Gülen-beweging) die door president Erdogan beschuldigd worden van de couppoging op 15 juli 2016 en het verzamelen van inlichtingen over vermeende Gülenisten in 38 landen, waaronder Nederland, door Diyanet medewerkers.
In oktober 2019 besloot de commissie op basis van haar werkzaamheden tot dan toe dat het noodzakelijk was om ter voorbereiding op de openbare verhoren schriftelijke inlichtingen en documenten te vorderen bij een aantal private en publieke instellingen. De commissie heeft het presidium op 17 oktober 2019 per brief op de hoogte gesteld van het voornemen tot het vorderen van schriftelijke inlichtingen en documenten op grond van de artikelen 5 en 6 van de Wet op de parlementaire enquête 2008 (Wpe), waarbij zij aangaf de bevoegdheid beperkt te zullen inzetten, zodat zij binnen de kaders en gedachte van het Tijdelijk protocol bleef opereren.613 Tevens gaf de commissie aan dat gelet op de vorderingen ook de planning en begroting aangepast moesten worden.
De Kamer is hierover op 31 oktober 2019 geïnformeerd door het presidium en heeft op 5 november 2019 ingestemd met de gewijzigde planning en begroting vanwege deze vorderingen.614 Gelet op de termijn van drie weken, die conform het Tijdelijk protocol in acht genomen moet worden, heeft de commissie op 27 november 2019 bij een aantal private en publieke instellingen vorderingen ingesteld.
Vorderingen Stichting As-Soennah en Stichting alFitrah
De commissie heeft besloten te vorderen bij Stichting As-Soennah en Stichting alFitrah en aan hen gelieerde stichtingen dan wel B.V».s. Bij de casus ISN vond de commissie het niet nodig om te vorderen, omdat het ging om statelijke invloed en omdat duidelijk is welke buitenlandse financieringsstromen ISN ontvangt. De voorzitter en de imams die prediken in ISN-moskeeën staan op de loonlijst van het presidium voor Religieuze Zaken in Turkije.
Het betrof voor de casus As-Soennah:
– Stichting As-Soennah/Centrum Sjeikh Al Islam IBN Taymia (alternatieve handelsnamen Al-Yaqeen en Al-Hidayah)
– As-Soennah Holding B.V. (alternatieve handelsnaam De Nobele Hoop)
– As-Soennah Diensten B.V.
En voor de casus alFitrah:
– Stichting alFitrah
– Stichting Al-Istiqaamah
– Stichting Ahlussunnah Liga
– Stichting Tarbiyah Consultancy
– Stichting Bayt al-Khayr
– Stichting al-Rhazi
De vorderingen betroffen onder meer overzichten van donaties, jaarrekeningen, notulen van vergaderingen, overzichten van lesmateriaal en boeken, overzichten van trainingen en opleidingen, lijsten van congressen en sprekers over een periode van tien jaar (2010 tot en met 2019).
Vorderingen overheidsorganisaties
Ook besloot de commissie over deze casussen bij een aantal overheidsorganisaties schriftelijke inlichtingen en documenten te vorderen.
Voor beide casussen zijn inlichtingen en documenten gevorderd via de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën bij de partners die samenwerken binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC), te weten:
– Belastingdienst
– Financial Intelligence Unit -Nederland (FIU)
– Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)
– Openbaar Ministerie (OM)
– Politie
– De Nederlandsche Bank (DNB)
– Autoriteit Financiële Markten (AFM)
Aangezien DNB en de AFM zelfstandige bestuursorganen zijn, ontvingen zij een afzonderlijke vordering.
Daarnaast heeft de commissie over deze casussen via de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inlichtingen en documenten gevorderd bij de partners die samenwerken in de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF), te weten:
– Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
– Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD)
– Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (inclusief de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de politie)
– Het Ministerie van Buitenlandse Zaken
Eind januari 2020 heeft de commissie een aanvullende vordering gedaan voor schriftelijke inlichtingen en afschriften van documenten bij de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën voor de door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) op 8 september 2016 in beslag genomen documenten van alFitrah.
Bovendien heeft de commissie in december 2019 via e-mail een informatieverzoek ingediend bij de ministeries omtrent de werkwijze rondom aanvragen voor buitenlandse financiering. Deze vragen zijn op 17 december 2019 beantwoord door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de AIVD.
Vordering banken
Voor beide casussen heeft de commissie tevens inlichtingen en documenten gevorderd bij een aantal banken waarvan bekend was dat de stichtingen daar bankier(d)en: voor beide casussen bij de ABN AMRO Bank N.V. en voor de casus alFitrah tevens bij de ING Bank N.V. en Bunq B.V.
De vorderingen bij de overheidsorganisaties en banken betroffen onder meer overzichten van financiële transacties vanuit onvrije en deels vrije landen naar de betreffende stichtingen en bij de overheidsorganisaties overzichten van alle feiten en omstandigheden over mogelijk problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering bij de stichtingen over een periode van tien jaar (2010 tot en met 2019).
De commissie maakt enkele opmerkingen over het proces van de informatieverstrekking.
Werkafspraken ministeries
De commissie heeft het nuttig en wenselijk geacht om werkafspraken te maken met de betrokken ministeries met het oog op de wederzijdse verantwoordelijkheden. Daarin handhaafde de commissie haar uitgangspunt dat zij te allen tijde kennis kan nemen van alle voor haar onderzoek relevante informatie en dat zij, conform de Wpe 2008, bepaalt welke documenten vertrouwelijk blijven na afloop van de enquête.
De commissie heeft de betrokken ministeries in de gelegenheid gesteld om per gevorderd document een gemotiveerd verzoek te doen tot blijvende vertrouwelijkheid. In het belang van de voortgang van het onderzoek heeft de commissie ervoor gekozen om een aantal documenten alleen ter inzage te krijgen. De commissie constateert dat zij erin is geslaagd om de voor het onderzoek benodigde en gevorderde inlichtingen en afschriften van documenten te verkrijgen.
Werkafspraken OM
Met het Openbaar Ministerie zijn werkafspraken gemaakt waarbij verantwoordelijkheden van alle partijen zijn gerespecteerd. Het resultaat van de werkafspraken was dat de commissie zich ervan heeft kunnen vergewissen dat haar onderzoek geen inbreuk maakte op lopende strafrechtelijke of bestuurlijke procedures.
Stichting As-Soennah
De Stichting As-Soennah heeft in reactie op de vordering een aantal keren gecorrespondeerd met de commissie per brief en mail over de vordering. De stichting heeft daarnaast contact opgenomen met de commissie en verzocht om een gesprek over de vordering. In het gesprek heeft de Stichting As-Soennah aangegeven de gewenste medewerking te willen verlenen, maar de verstrekking van namen van vrijwilligers van de stichting problematisch te achten met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Van de zijde van de commissie is de Stichting As-Soennah in de gelegenheid gesteld deze namen te lakken aangezien deze geen onderdeel uitmaakten van het onderzoek van de commissie. Daarnaast is de stichting As-Soennah in de gelegenheid gesteld alleen die delen van notulen te verstrekken die de commissie relevant achtte voor haar onderzoek, met dien verstande dat de commissie inzage had in de gehele notulen. De gevorderde inlichtingen en afschriften van documenten zijn hierna, na de diverse correspondentie per mail en brief en verschoven deadlines, geheel geleverd. De stichting heeft bij verstrekking verzocht om de namen die wel in de aangeleverde stukken staan na afloop van het onderzoek vertrouwelijk te houden met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De commissie heeft toegezegd om de stichting in kennis te stellen, ingeval de commissie na afloop van de enquête besluit om niet te voldoen aan het verzoek.
De commissie constateert dat de medewerking van de stichting vanaf het begin beperkt en op onderdelen moeizaam was. Dat zag zij in de aanlevering van stukken als ook tijdens het verhoor. De commissie constateert dat de stichting vanaf het begin af aan het proces van verstrekking van stukken heeft vertraagd. De commissie heeft hierbij gezien dat de stichting steeds, na herhaaldelijke herinnering en overleg, in delen leverde, waarbij deadlines met moeite werden gehaald en sommige stukken pas na de verhoren zijn ontvangen. Het valt op dat er geen echte bestuursoverleggen plaatsvinden, waardoor er een discussie ontstond over het aanleveren van bestuursnotulen dan wel verslagen van operationele overleggen aan de commissie. De verslagen van de operationele overleggen van 2014 en 2015 zijn dan ook pas na de verhoren ontvangen. Ook viel het de commissie op dat niet alle bestuursleden tijdig of zelfs niet ingeschreven worden in het register van de Kamer van Koophandel. Hierdoor is onduidelijk wie welke verantwoordelijkheid heeft binnen het bestuur.
De Stichting As-Soennah heeft uiteindelijk, drie maanden na de eerste vordering, de gevorderde stukken geleverd.
Stichting alFitrah
De Stichting alFitrah en de daaraan gelieerde stichtingen hebben geen gehoor gegeven aan de herhaaldelijke verzoeken vanuit de commissie om inlichtingen en documenten te verstrekken.615 De commissie heeft bij gebrek aan medewerking aan de zijde van de stichting alFitrah begin januari besloten de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag middels een verzoekschrift te verzoeken om medewerking te bevelen. Hierbij verzocht de commissie tevens daar een dwangsom aan te verbinden en te bepalen dat het bevel tot medewerking eventueel ten uitvoer gelegd kan worden met behulp van de openbare macht. De commissie heeft de parlementair advocaat ingeschakeld om de commissie hierin bij te staan. De mondelinge behandeling van de verzoekschriftprocedure vond op 16 januari 2020 plaats.
De voorzieningenrechter heeft op 17 januari 2020 uitspraak gedaan en de commissie op alle punten in het gelijk gesteld. De Stichting alFitrah is door de voorzieningenrechter bevolen de gevorderde inlichtingen en documenten te leveren.616 De commissie heeft daaropvolgend de stichting uitgenodigd voor een ambtelijk gesprek over het voldoen aan de vordering. Tijdens dit gesprek bleek dat de stichting ondanks het bevel tot medewerking gegeven door de rechter geen medewerking wilde verlenen aan de vordering.
De Stichting alFitrah heeft vervolgens op 28 januari 2020 besloten in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof Den Haag tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter. Het hoger beroep ontsloeg alFitrah overigens niet van de verplichting om de gevorderde informatie te leveren. Het hoger beroep vond plaats op vrijdag 21 februari 2020. Tijdens de zitting bleek dat de stichting geen namen wilde overleggen van mensen die geen band hebben met onvrije landen of deels vrije landen. Dit was voor de commissie de eerste keer dat de stichting deze informatie gaf. Hierop is van de zijde van de commissie aangegeven dat dit ook niet als onderdeel van de vordering was bedoeld en dat als de stichting dit eerder had aangegeven, de commissie dit direct had kunnen verduidelijken. In dit verband verduidelijkte de commissie dat het inherent is aan het instrumentarium van de Wpe dat een brede vordering wordt uitgedaan. Er bestaat immers voor het uitdoen van de vordering geen kennis over bijvoorbeeld de interne organisatie van een partij. Indien de partij bij wie gevorderd is, de dialoog zoekt met de commissie, kunnen gezien de feitelijke situatie afspraken gemaakt worden met de commissie over de daadwerkelijk invulling van de vordering.
Het gerechtshof heeft gezien de ruimte die door partijen hier werd geboden gevraagd om nog te proberen er onderling uit te komen. Hiervoor heeft een gesprek plaatsgevonden op 24 februari 2020. Tijdens dit gesprek is er materieel overeenstemming bereikt, maar op procedurele gronden werd geen overeenstemming bereikt door onoverkomelijke eisen van de zijde van de stichting. Zo eiste de stichting dat de uitspraak van de rechtbank niet erkend zou worden door partijen en dat de door de rechtbank opgelegde dwangsom onvoorwaardelijk van tafel ging. Partijen hebben daaropvolgend het gerechtshof laten weten dat een uitspraak gewenst was. Het gerechtshof heeft op 24 maart 2020 uitspraak gedaan.617 Het gerechtshof heeft bevestigd dat de commissie bevoegd is de informatie bij de stichting op te eisen, waarbij is opgemerkt dat de namen van mensen die geen enkele band hebben met onvrije dan wel deels vrije landen niet aangeleverd hoefden te worden. Dit is conform het uitgangspunt van de commissie. Verder is de stichting op alle punten in het ongelijk gesteld en bevolen medewerking te verlenen. De stichting kreeg daarbij twee weken voor levering. Volgde de stichting deze uitspraak niet op, dan bedroeg de dwangsom € 1.000 per week, per stichting, voor elk informatieonderdeel dat niet werd verstrekt. In totaal ging het om zes gelieerde stichtingen met een maximum van € 500.000 per stichting.
Ruim vier maanden na de eerste vordering heeft de Stichting alFitrah uiteindelijk op 30 maart 2020 de gevorderde documenten en inlichtingen geleverd. Hoewel de commissie niet anders kan dan concluderen dat de stichting hiermee juridisch gezien aan de vordering heeft voldaan, is de verstrekte informatie uitermate summier te noemen. De verklaring van de stichting inzake de stukken die door de FIOD in beslag zijn genomen kan niet door de stichting gestaafd worden met bewijs, terwijl van de zijde van de FIOD het proces-verbaal van teruggave van die stukken bij de commissie bekend is, waaruit blijkt dat de stukken aan de stichting zijn geretourneerd. De commissie beschikt echter niet over rechtsmiddelen om deze verklaring van de stichting te betwisten waardoor zij moet accepteren weinig informatie uit deze periode van de stichting zelf te ontvangen. Wel merkt de commissie op dat uit de analyse al is gebleken dat de verstrekte informatie uit de periode na de inval van de FIOD niet volledig is, wat door de stichting wordt verklaard door een ondeugdelijke administratie en zeer informele werkwijze door het bestuur.618 Deze zeer onprofessioneel ingerichte administratie en onprofessionele informele werkwijze van het bestuur van de stichting zijn op zijn minst zorgelijk te noemen. Het is immers de vraag of de stichting op deze wijze kan voldoen aan haar wettelijke verplichtingen, bijvoorbeeld omtrent administratievoering en belastingen.
De Stichting alFitrah heeft vanaf het begin ten principale geen medewerking wensen te verlenen en ook niet de dialoog gezocht met de commissie. De onjuiste interpretatie van de Wpe en van het onderzoek van de commissie hadden in een dialoog opgelost kunnen worden naar mening van de commissie. De commissie keurt deze houding van de Stichting alFitrah ten zeerste af en betreurt het dat er twee juridische procedures nodig zijn geweest voordat de stichting daadwerkelijk het gesprek aan wilde gaan met de commissie en de gevorderde stukken heeft verstrekt.
Nadat de inhoudelijke verdieping in het onderwerp van de ondervraging had plaatsgevonden, de vele besloten informatieve gesprekken waren gevoerd en de casussen waren vastgesteld, besloot de commissie hoe de algemene dagen eruit kwamen te zien en welke deskundigen en getuigen zij wilde horen onder ede (zie paragraaf 1.2). De commissie hield daarbij rekening met het voorstel uit het onderzoeksvoorstel om maximaal drie personen per dag te horen in maximaal vijf dagen.
In het algemene deel wilde de commissie een drietal thema’s aan de orde stellen, die aansloten bij de onderzoeksvragen (zie paragraaf 3.4) en de problematiek voor een breder publiek inzichtelijk konden maken alvorens dit verder in te kleuren aan de hand van de casussen. De commissie wilde daarbij bijzondere aandacht schenken aan het thema financiering van moskeeën, om recht te doen aan de motie die ten grondslag ligt aan de onderzoeksopdracht, namelijk een parlementaire ondervraging over de ongewenste financiering van moskeeën.619
Het algemene deel richtte zich op beïnvloeding in Nederland, via de islam, op de gevolgen voor de gemeenschap en op inzicht in financiering van moskeeën. Daarvoor heeft de commissie deskundigen en getuigen opgeroepen die ontwikkelingen konden schetsen over de invloed van verschillende stromingen in de islam, de internationale context daarbij, en van staatsinvloed vanuit Turkije, dan wel aan de hand van voorbeelden konden uitleggen wat de gevolgen zijn, hoe financiering in zijn werk gaat en in hoeverre dit transparant en te volgen is.
In de tweede week stonden de drie casussen centraal: de Stichting As-Soennah, de Stichting alFitrah en de Islamitische Stichting Nederland / Hollanda Diyanet Vakfi. Daarbij werden (voormalig) bestuurders opgeroepen van de betreffende stichtingen die verantwoordelijk waren voor financieringsaanvragen uit het buitenland. Ook werden burgemeesters en onderzoekers opgeroepen die de betreffende instellingen uit de praktijk kennen. Ten slotte werden personen opgeroepen die konden getuigen over de gevolgen voor de gemeenschap en die dat ook durfden te doen in het openbaar. De commissie heeft dan ook eerst contact gezocht met personen om een mogelijke oproep voor een openbaar verhoor onder ede en de gevolgen voor de gemeenschap met hen te bespreken.
De commissie heeft voor de casus ISN ter voorbereiding op de openbare verhoren gesproken met diverse personen uit de Turkse gemeenschap over de impact van beïnvloeding vanuit Turkije op hun eigen leven en de gemeenschap, bijvoorbeeld omdat ze naast een Turkse ook een alevitische of Koerdische achtergrond hebben, of omdat ze in verband worden gebracht met de Gülenbeweging. Deze getuigen hebben verklaard dat de ISN/Diyanetinfrastructuur een rol speelt in het aanwakkeren van haat, intimidatie en zelfs bedreigingen binnen Turks-Nederlandse gemeenschappen. De meeste getuigen durfden deze ervaring niet te delen in het openbaar uit angst voor repercussies. De commissie heeft deze getuigen op hun verzoek en met het oog op hun veiligheid dan ook niet opgeroepen. Hun getuigenissen hebben wel als input gediend voor de openbare verhoren en voor dit verslag.
De verhoren zijn over het algemeen goed verlopen, hoewel het is opgevallen dat er bij enkelen weerstand was om de volle medewerking aan het openbaar verhoor te verlenen. Dit heeft ertoe geleid dat in deze gevallen de commissie scherpe vraagstellingen heeft moeten inzetten om informatie boven water te krijgen voor haar onderzoek. Daarnaast heeft, hoewel dit niet zichtbaar is in de videoregistratie van het betreffende verhoor, in één geval een bijstandsverlener het openbaar verhoor behoorlijk verstoord. Het betrof de misvatting dat de bijstandsverlener voor de getuige kon aangeven wanneer deze vragen niet zou moeten beantwoorden onder verwijzing naar een verschoningsrecht. Het is echter de vaste uitleg van de Wpe, die als bekend mag worden verondersteld, dat enkel getuigen het woord mogen voeren en zelf moeten beslissen een beroep te doen op een verschoningsrecht. Het is immers geen verschoningsplicht.
De commissie is zich ervan bewust dat enkele getuigen na het openbaar verhoor zijn bedreigd of geïntimideerd. Dit is altijd onacceptabel en de commissie veroordeelt dit dan ook scherp. In de bij de commissie bekende gevallen van bedreiging heeft zij bovendien de haar ter beschikking staande kanalen aangewend om dit onder de aandacht te brengen van de (lokale) instanties met het oog op de veiligheid van deze getuigen. De commissie spreekt graag haar dank uit aan deze instanties voor hun inzet.
Voor de commissie staat het uitgangspunt van de Wpe 2008 voorop dat zo veel mogelijk van de door de commissie gebruikte informatie openbaar wordt na publicatie van het rapport. Veel van de partijen verzochten blijvende vertrouwelijkheid van gevorderde informatie, dan wel deden zij een beroep op een verschoningsgrond. De commissie woog bij het archiveren van de onder haar berustende documenten zorgvuldig af welke documenten zij openbaar maakt en welke documenten vertrouwelijk blijven. De commissie tekent hier bij aan dat de verzoeken om vertrouwelijkheid telkens zwaarwegend meewogen.
Dit betekent dat het archief van de commissie bestaat uit een openbaar deel en een vertrouwelijk deel, conform artikel 39 en 40 van de Wpe 2008. Het openbare deel van het archief van de commissie is een dag na publicatie van haar rapport ter inzage voor iedereen. Na afronding van de behandeling van het rapport door de Tweede Kamer zal het volledige archief van de commissie worden overgedragen aan de Tweede Kamer. De commissie benadrukt het belang dat de Tweede Kamer de status van het vertrouwelijke deel van het archief handhaaft.
Tijdens haar onderzoek ontving de commissie vele brieven en e-mails van personen en organisaties. De commissie betrok relevante informatie die haar op deze manier bereikte, op enigerlei wijze in haar onderzoek. In het belang van de afzenders behoort deze correspondentie tot het vertrouwelijke deel van het archief van de commissie.
Tot slot wordt opgemerkt dat met het oog op het instrument van de parlementaire enquête en de parlementaire ondervraging de commissie na de openbare verhoren een aangifte heeft gedaan in de casus alFitrah.
De commissie werd ondersteund door een staf, bestaande uit medewerkers van de Tweede Kamer:
– E.M. (Erwin) Sjerp, griffier
– L.K. (Laura) Middelhoven, onderzoekscoördinator
– A.C. (Anouschka) Verbruggen-Groot, juridisch adviseur/onderzoeker (vanaf 24 januari 2020)
– F. (Fieke) van Kuijk, juridisch adviseur/onderzoeker (tot 24 januari 2020)
– M.I.L. (Mérove) Gijsberts, onderzoeker (tot 1 juni 2020) (gedetacheerd)
– W.J. (Wilma) van Zeijts, informatiespecialist
– M.E.W. (Manon) Verhoeven, communicatieadviseur
– J.B. (Joyce) Garib, commissieassistent
De Kamerbodes H.M. (Rieti) Naaijen en A.M.H. (Sandra) Klein-Galjaard hebben de commissie ondersteund tijdens de vele vergaderingen en verhoren.
Tot slot heeft een groot aantal medewerkers van de diensten van de Tweede Kamer de commissie bijgestaan tijdens haar onderzoek, waarbij de medewerkers van de Facilitaire dienst, de stafdienst Communicatie, de Dienst Verslag en Redactie, het Restaurantbedrijf en de Beveiligingsdienst bijzondere vermelding verdienen. De commissie spreekt haar grote waardering uit voor bovengenoemde personen en andere diensten van de Tweede Kamer die haar op enigerlei wijze hebben ondersteund of bijgestaan.
In aanloop naar en gedurende de openbare verhoren stonden de verhoortrainers, M. (Maria) Leijten en R. (Roeland) Kooijmans de commissie als klankbord bij.
Daarnaast heeft de commissie de parlementair advocaat ingeschakeld voor de rechtszaak met Stichting alFitrah. N. (Nicolien) van den Biggelaar, J. (Jasper) van Uden en F. (Franck) Budde van het kantoor De Brauw Blackstone Westbroek hebben de commissie als parlementair advocaat bijgestaan.
De commissie spreekt haar dank uit naar deze externe adviseurs voor hun advies en inzet.
Het streven was volgens het oorspronkelijke onderzoeksvoorstel om in 2019 het onderzoek af te ronden en in februari te evalueren. De parlementaire ondervraging zou in november plaatsvinden en het eindverslag zou voor het kerstreces worden aangeboden. Op 31 oktober 2019 heeft de commissie de Kamer geïnformeerd dat zij stukken zou gaan vorderen. Gelet op de termijnen die met het vorderen van stukken gepaard gaan en de verwerking daarvan moesten de planning en begroting worden aangepast.620 De verhoren zijn hierdoor verplaatst naar februari 2020. Op dat moment is de verwachting uitgesproken het eindverslag in april 2020 aan de Kamer aan te bieden.
Nadien hebben zowel juridische procedures als de maatregelen in verband met het uitbreken van de coronapandemie ertoe geleid dat de commissie haar eindverslag later aan de Kamer heeft moeten aanbieden.621 Daarmee is ook de begroting overschreden.
De financiering van de ondervragingscommissie vindt plaats conform artikel 3 van de Wpe, hetgeen betekent dat de uitgaven van de ondervraging vanuit de rijksbegroting worden toegevoegd aan de begroting van de Staten-Generaal.
Parlementaire stukken
Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 104. Antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma (D66), Azmani (VVD), Knops (CDA) en Karabulut (SP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken.
Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 702. Antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma, Azmani, Knops en Karabulut over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken.
Aanhangsel Handelingen II, 2016/17, nr. 1320. Nader antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma, Azmani, Knops en Karabulut over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken.
Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2269. Antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma en Karabulut over het nader antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma c.s. inzake het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken.
Handelingen II 2016/17, nr. 4, item 5, pp. 1–3, Vragen van het lid Sjoerdsma aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President over onbeantwoorde schriftelijke vragen inzake het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken.
Handelingen II 2017/18, nr. 87, item 3, pp. 1–44, Buitenlandse financiering van moskeeën.
Handelingen II 2018/19, nr. 54, item 10, pp 1–37, Door Turkije gedicteerde jihadpreek.
Handelingen II 2018/19, nr. 100, item 19, p. 1, Stemming brief Voorstel parlementaire ondervraging Ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen.
Handelingen II 2019/20, nr. 19, item 18, p. 1, Stemming brief Parlementaire ondervragingscommissie Ongewenstebeïnvloeding uit onvrije landen.
Kamerstuk II 2005/06, 30 415, nr. 3. Memorie van toelichting, voorstel van wet van de leden K.G. de Vries, Van de Camp, Luchtenveld en Van der Staaij houdende regels over de parlementaire enquête (Wet op de parlementaire enquête 200.)
Kamerstuk II 2010/11, 29 614, nr. 26. Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties J.P.H. Donner, Conclusies onderzoek Moslimbroederschap in Nederland.
Kamerstuk II 2010/11, 31 109, nr. 12. Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie I.W. Opstelten, Beleidsreactie IOOV-rapport «Aan de slag met BIBOB». Bijlage: Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) (maart 2011). Aan de slag met BIBOB.
Kamerstuk II 2013/24, 29 754, nr. 253. Brief van de ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Integrale aanpak jihadisme. Bijlage: Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Overzicht maatregelen en acties.
Kamerstuk II 2014/15, 29 754, nr. 303. Brief van de ministers van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher, van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk, Reactie op berichtgeving rond intrekken visa van imams.
Kamerstuk II 2015/16, 34 400, nr. 2. Verslag van de Tijdelijke commissie evaluatie Wet op de parlementaire enquête, een verkenning van de mogelijkheden en randvoorwaarden van het horen onderede buiten de parlementaire enquête. Bijlage 3: Tijdelijk protocol parlementaire ondervraging.
Kamerstuk II 2016/17, 29 614 nr. 56. Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Ongewenste (buitenlandse) financiering van instellingen en activiteiten.
Kamerstuk II 2016/17, 32 824, nr. 173. Verslag van een hoorzitting, In Nederland opererende Turkse en/of Turks-Nederlandse organisaties.
Kamerstuk II 2016/17, 32 824, nr. 177. Brief van de ministers van Buitenlandse Zaken A.G. Koenders en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Reactie op het verzoek van het lid Van Haersma Buma, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 14 december 2016, over het bericht «Diyanet verzamelde inlichtingen over Turken»
Kamerstuk II 2016/17, 34 566, nr. 3. Eindverslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Fiscale constructies, Papieren werkelijkheid.
Kamerstuk II 2017/18, 29 614 nr. 77. Lijst van vragen en antwoorden, de inzage van RAND in vertrouwelijke informatie over financiering uit de Golf.
Kamerstuk II 2017/18, 29 614, nr. 91. Motie van de leden Van der Staaij en Karabulut, Parlementaire ondervraging over ongewenste financiering.
Kamerstuk II 2017/18, 29 614, nr. 93. Motie van de leden Pieter Heerma en Segers, gemeenten ondersteunen bij de aanpak van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding.
Kamerstuk II 2017/18, 29 614, nr. 99. Gewijzigde motie van de leden Karabulut en Segers, Delen van informatie over buitenlandse financiering.
Kamerstuk II 2017/18, 29 614, nr. 103. Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken S.A. Blok, Informatie over financiering vanuit Saudi-Arabië en Koeweit. Bijlagen: Lijst 2010–2013, Lijst 2010–2016, Koeweitlijst september 2016, Koeweitlijst maart 2017, Nieuwe informatie Koeweit.
Kamerstuk II 2017/18, 30 821 nr. 44. Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid W. Koolmees, Vermeende jihadpreek Hoorn en politieke workshops UETD.
Kamerstuk II 2018/19, 29 614, nr. 108. Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid W. Koolmees, Integrale aanpak problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering van maatschappelijke en religieuze instellingen. Bijlage: Verkenning naar de mogelijkheden om ongewenste (buitenlandse) financiering te beperken – Bevindingen en conclusies met Annex I: Onvrije, deels vrije en vrije landen volgens het Freedom in the World rapport 2018.
Kamerstuk II 2018/19, 32 752, nr. 54. Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties K.H. Ollongren, Kabinetsreactie op het eindrapport van de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen.
Kamerstuk II 2018/19, 35 000 XV, nr. 87. Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid W. Koolmees, Afbakening verkenning naar informele scholing in Nederland.
Kamerstuk II 2018/19, 35 000 XV, nr. 88. Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid W. Koolmees, Reactie op het verzoek van het lid Van Brenk, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 4 september 2018, over het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»
Kamerstuk II 2018/19, 35 000 XV, nr. 92. Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid W. Koolmees, Reactie op het verzoek van het lid Stoffer, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 2 april 2019, over het bericht «AIVD: zorgen over radicalisme bij naschoolse Arabische lessen».
Kamerstuk II 2018/19, 35 152, nr. 3. Memorie van toelichting, Wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in verband met diverse uitbreidingen van de toepassingsmogelijkheden daarvan alsmede enkele overige wijzigingen.
Kamerstuk II 2018/19, 35 245, nr. 3. Memorie van toelichting, Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn.
Kamerstuk II 2018/19, 35 245, nr. 6. Nota naar aanleiding van het verslag, Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn.
Kamerstuk II 2019/20, 29 614, nr. 150. Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid W. Koolmees, Aanpak ongewenste buitenlandse financiering.
Kamerstuk II 2019/20, 30 821 nr. 114. Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid W. Koolmees, Aanpak ten aanzien van ongewenste vormen van diasporapolitiek van de Turkse overheid.
Kamerstuk II 2019/20, 35 228, nr. 1. Brief van het presidium, een voorstel voor een parlementaire ondervraging ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen.
Kamerstuk II 2019/20, 35 228, nr. 2. Brief van het presidium, de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen (POCOB)
Kamerstuk II 2019/20, 35 228, nr. 5. Verslag, Verslagen van de openbare verhoren, Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen.
Kamerstuk II 2019/20, 35 352, nr. 3. Memorie van toelichting, Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs.
Kamerstuk II 2019/20, 35 366 nr. 3. Memorie van toelichting, Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen.
Kamerstuk II 2019/20, 35 447, nr. 3. Memorie van toelichting, Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden.
Stb. 2019, 89. Wet van 23 januari 2019 tot wijziging van de Wet op de parlementaire enquête 2008 in verband met de evaluatie van deze wet.
Stcrt. 2019, 39104 Parlementaire ondervraging ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen, Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Stcrt. 2019, 58252 Benoeming en ontslag leden Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen, Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Wet op de parlementaire enquête 2008.
Position papers
Bouharrou, S. (17 februari 2020). Ongewenste beïnvloeding van moskeeën vanuit het buitenland.
Damanhoury N. El. (13 februari 2020)
Financieel Expertise Centrum (FEC) (13 februari 2020). Position paper. Ten behoeve van de parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen. Opgesteld naar aanleiding van de oproep gericht aan M.J.A.E. Rijssenbeek om als deskundige te worden gehoord door de ondervragingscommissie.
Overleg Joden, Christenen en Moslims (OJCM). (8 april 2020).
Pels, T., & Hamdi, A. (12 februari 2020). Position paper. Onderzoek informeel moskeeonderwijs. Utrecht, Verwey-Jonker Instituut.
Sandee, R. (18 januari 2020). Financiering Moskeeën Nederland vanuit het buitenland.
Vidino, L. (1 februari 2020). The Muslim Brotherhood in the Netherlands and its founding sources.
Yücel, K. (12 februari 2020). Position Paper Keklik Yücel, Integratie-deskundige / Voormalig Lid Tweede Kamer.
Zanen, J. van. (12 februari 2020). Position paper POCOB.
Zürcher, E.J. (20 februari 2020). Turkse beïnvloeding in Nederland.
Overige bronnen
Al Arabiya. (2017, 9 juni). What you need to know about the five Libyans on the terror list. Geraadpleegd op 11 juni 2020. https://english.alarabiya.net/en/features/2017/06/09/What-you-need-to-know-about-the-Five-Libyan-names-on-the-terrorism-list
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). (2004). Saoedische invloeden in Nederland. Verbanden tussen salafistische missie, radicaliseringsprocessen en islamistisch terrorisme. Den Haag: AIVD.
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). (2007). Radicale dawa in verandering: De opkomst van islamitisch neoradicalisme in Nederland. Den Haag: AIVD.
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). (2014). Transformatie van het jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht. Den Haag: AIVD.
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). (2019). Jaarverslag AIVD 2018. Den Haag: AIVD.
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) & Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). (2015). Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek. Den Haag: AIVD en NCTV.
ANP. (23 april 2018). «Geld uit Golfregio naar tientallen moskeeën».
Arabictimesonline. (16 juli 2019). 37% of the charities violated law. Geraadpleegd op 10 juni 2020.
http://www.arabtimesonline.com/news/37-of-the-charities-violated-law/
Ayaou. (15 september 2019). Mailactie: Meld Marokko bij de Tweede Kamer aan als onvrij land met ongewenste beïnvloeding. [Facebook post]. Geraadpleegd op 18 juni 2020. https://www.facebook.com/amazigh.ayaou/posts/704505586692240
Bahara, H. (28 april 2018). Welke oliedollar mag wel naar een moskee? De Volkskrant, pp. 10–11.
Benhammou, R. (8 oktober 2019). Reconstructie: wie is de baas van de Essalam-moskee in Rotterdam? Geraadpleegd op 20 mei 2020. https://dekanttekening.nl/samenleving/reconstructie-wie-is-de-baas-van-de-essalam-moskee-in-rotterdam/
Bessems K., & Butijn, H. (23 december 2005). «Ik heb die Syriër gezegd: jullie zijn niet goed bij je hoofd. Madrid, Casablanca en Londen: dat is niet de islam». Trouw, p. 7.
Blom, H. (30 april 2015). Doe als Oostenrijk, kom met een islamwet. De Volkskrant, p. 23.
Bos, R. (13 september 2014). Duitsland verbiedt Islamitische Staat. De Volkskrant, p. 10.
Brendel, C. (3 juni 2013). Blauwe moskeeruzie zet zich voort met publiciteit over Koeweitse invloed. Geraadpleegd op 10 juni 2020.
Brendel, C. (27 mei 2015). Hoorzitting Kamercommissie over buitenlandse financiering moskeeën. Geraadpleegd op 13 mei 2020. http://www.carelbrendel.nl/2015/05/27/hoorzitting-kamercommissie-over-buitenlandse-financiering-moskeeen/
Brendel, C. (13 januari 2017). Koeweitse sjeik sprak in Eindhoven, dag na plaatsing op Amerikaanse terreurlijst. Geraadpleegd op 10 juni 2020. http://www.carelbrendel.nl/2017/01/13/koeweitse-sjeik-sprak-in-eindhoven-dag-na-toevoeging-aan-amerikaanse-terreurlijst/
Brendel, C. (27 april 2018). Het kan verkeren: van injecteur van geruchten tot aanbevolen Nieuwsuur-bron. Geraadpleegd op 13 mei 2020. http://www.carelbrendel.nl/2018/04/27/het-kan-verkeren-van-injecteur-van-geruchten-tot-aanbevolen-nieuwsuur-bron/
Brendel, C. (26 mei 2020). Blauwe Moskee: imam Elforkani prees Hassan al-Banna en Moslimbroeders. Geraadpleegd op 10 juni 2020, van http://www.carelbrendel.nl/2020/05/26/blauwe-moskee-imam-elforkani-prees-hassan-al-banna-en-moslimbroeders/.
Bundesministerium des Innern, für Bau und Heimat. (1 april 2020). Öffentliches Vereinsrecht. Geraadpleegd op 28 mei 2020. https://www.bmi.bund.de/DE/themen/verfassung/staatliche-ordnung/vereinsgesetz/vereinsrecht.html
Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI). (11 mei 2013). Duitsland verbiedt Hizb ut-Tahrir. Geraadpleegd op 21 juni 2020.
Cerit, M. (16 september 2019). Ahmed Marcouch wil dat we salafisme nu écht tegengaan: «Het is vijf voor twaalf». Geraadpleegd op 18 mei 2020. https://dekanttekening.nl/interview/ahmed-marcouch-wil-dat-we-het-salafisme-nu-echt-gaan-bestrijden-het-is-vijf-voor-twaalf/
Charity Commission for England and Wales. (22 augustus 2019). Essex Islamic Academy. Geraadpleegd op 27 mei 2020. https://www.gov.uk/government/publications/charity-inquiry-essex-islamic-academy/essex-islamic-academy
Charity Commission for England and Wales. (23 april 2020). Geraadpleegd op 27 mei 2020.
https://www.gov.uk/government/organisations/charity-commission
Chesnot, C., & Malbrunot, G. (2019). Qatar Papers: Comment l»émirat finance l’islam de France et d’Europe. Neuilly-sur-Seine.
Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid. (21 februari 2017). Verslag commissievergadering dinsdag 21 februari 2017 15.12u. Geraadpleegd op 28 mei 2020. https://www.vlaamsparlement.be/commissies/commissievergaderingen/1115320/verslag/1117559
Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO). (19 april 2016). Tegengeluid & Perspectief. Geraadpleegd op 18 mei 2020.
De Telegraaf. (16 februari 2015). Beruchte namen op sprekerslijst; Duistere parade kopstukken van omstreden jihadclubs. De Telegraaf, p. 2.
Deutsche Welle. (18 juni 2019). Germany’s imam quandary: Educate, don’t import. Geraadpleegd op 8 juni 2020.
https://www.dw.com/en/germanys-imam-quandary-educate-dont-import/a-49240108
Deutsche Welle. (9 januari 2020). Ditib bildet Imame nun in Deutschland aus. Geraadpleegd op 28 mei 2020.
https://www.dw.com/de/ditib-bildet-imame-nun-auch-in-deutschland-aus/a-51937620
Deutscher Bundestag. (2 september 2010). Grundgesetz – I. Die Grundrechte. Geraadpleegd op 28 mei 2020. https://www.bundestag.de/parlament/aufgaben/rechtsgrundlagen/grundgesetz/gg_01–245122
Deutscher Bundestag. (4 oktober 2019). Foreign states influence on social and religious organisations in Germany.
Dohmen, J. (8 mei 2017). 40 controleurs voor 43.000 stichtingen. NRC Handelsblad, p. 12.
Douglas, S., Graaf, B. de, Klem, W., Schiffelers, M. & Bos, K. van den, (2019). Al doende leren. Een evaluatie van de Arnhemse radicaliseringsaanpak. Utrecht, USBO Advies.
Emailonderzoek naar de herkomst en authenticiteit van een bepaalde E-mail. (2006). Geraadpleegd op 11 juni 2020.
Elshout, D. (17 januari 2017). Onbekende Bakri heeft twijfelachtige contacten. Brabants Dagblad, p. 3.
Esman, A. R. (4 januari 2017). Beyond ISIS: Europe’s Salafists Have Been and Continue to Be Nurturing Jihad. Geraadpleegd op 11 juni 2020. https://www.algemeiner.com/2017/01/04/beyond-isis-europes-salafists-have-been-and-continue-to-be-nurturing-jihad/
Executief van de Moslims van België (EMB). (2020). Het Executief van de Moslims van België. Geraadpleegd op 27 mei 2020.
Femmes For Freedom (19 juni 2020). Gerechtelijke uitspraak over aanbevelen vrouwelijke genitale verminking. Geraadpleegd op 20 juni 2020.
Fiscale Inlichtingen en OpsporingsDienst (FIOD). (8 september 2016). Doorzoekingen bij educatieve en liefdadigheidsorganisaties in onderzoek naar witwassen. Geraadpleegd op 9 juni 2020.
FitrahTV. (9 mei 2014). Hoe voed ik mijn kind op in Nederland? – Shaykh Suhayb Salam. Geraadpleegd op 9 juni 2020. https://www.youtube.com/watch?v=cBjnzYHSV4M
Fitzgerald, H. (2020, 2 april). How Muslim Clerics Exploit the Spread of the Coronavirus. Geraadpleegd op 11 juni 2020. https://www.jihadwatch.org/2020/03/how-muslim-clerics-exploit-the-spread-of-the-coronavirus
Frankfurter Allgemeiner Zeitung. (3 april 2017). Bundesregierung lehnt Islamgesetz ab. Geraadpleegd op 8 juni 2020.
Freedom House. (2020). Territories. Geraadpleegd op 10 juni 2020. https://freedomhouse.org/countries/freedom-world/scores
Gemeente Rotterdam. (2018). Aanpak Radicalisering, extremisme en polarisatie 2018–2022.
Gioia, G. (5 mei 2018). As-Soennah: Geen geld RIHS gekregen. AD/Haagsche Courant, p. 17.
Groen, J. (13 april 2018). De taaie strijd tegen Fawaz Jneid, de «haatimam».De Volkskrant, pp. 10–11.
Halliday, J. (30 november 2017). Libya’s highest spiritual leader banned from UK over support of Islamists of Islamists. Geraadpleegd op 11 juni 2020. https://www.theguardian.com/world/2014/oct/30/libya-spiritual-leader-banned-uk-islamists
Hamdi, A., Pels, T., Klooster, E., Day, M. & Achahchah, J. (2019). De invloed van alFitrah op deelnemers en de omgeving: het buitenperspectief. Utrecht, Verwey-Jonkerinstituut in opdracht van gemeente Utrecht.
Hof Den Haag. (24 maart 2020). ECLI:NL:GHDHA:2020:509, Gerechtshof Den Haag, 200.273.123. Geraadpleegd op 10 juni 2020. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2020:509
Holdert, M., & Kouwenhoven, A. (26 september 2018). Onderzoek naar financiering moskeeën: het drieluik. Geraadpleegd op 26 mei 2020.
https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2252179-onderzoek-naar-financiering-moskeeen-het-drieluik.html
Holdert, M., & Kouwenhoven, A. (10 september 2019). Grote zorgen Tweede Kamer na onderzoek salafistische moskeescholen. Geraadpleegd op 12 mei 2020. https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2301159-grote-zorgen-tweede-kamer-na-onderzoek-salafistische-moskeescholen.html
Holdert, M., & Kouwenhoven, A. (11 september 2019). «Nederland is niet ons land», leren jongeren. De achterkant van islamitisch onderwijs. Deel 1: Wat kinderen leren op salafistische weekendscholen. NRC Handelsblad, p. 6.
Hoorens, S., Krapels, J., Long, M., Keatinge, T., Meulen, N. van der, Kruithof, K.... Alivev, G. (2015). Foreign financing of Islamic institutions in the Netherlands: A study to assess the feasibility of conducting a comprehensive analysis. Brussel, RAND Europe.
Huijnk, W., Dagevos, J., Gijsberts, M. & Andriessen, I. (2015). Werelden van Verschil. Over de Sociaal-culturele afstand en positie van migrantengroepen in Nederland. Den Haag, SCP.
Huisman, C. (17 september 2018). Halsema wil «in uiterste geval»» moskee sluiten. De Volkskrant, p. 6.
International Center for Not-for-Profit Law (ICNL). (2017). Kuwait Philanthropy Law Report. Washington, ICNL.
Islamitische Stichting Nederland (ISN). (2017). Vernieuwen en Versterken, 2017–2022 Strategisch beleid.
Islamitische Stichting Nederland (ISN). (30 november 2017). Onze Diensten. Geraadpleegd op 10 juni 2020.
Islamitische Stichting Nederland (ISN). (21 november 2019). Bestuur. Geraadpleegd op 11 juni 2020.
Kamerman, S., & Kouwenhoven, A. (9 april 2018). Arabische inmenging in moskee R’dam. NRC Handelsblad, p. 8.
Koop, P. (18 mei 2016). Ophef over komst van omstreden imam. AD/Haagsche Courant, p. 2.
Kossen, E. (15 november 2016). Duitsland verbiedt salafistische groep wél. Geraadpleegd op 21 juni 2020.
Kouwenhoven, A (1 november 2014). «Iedereen bij moskee wist van shariahuwelijken». NRC-handelsblad, p. 6.
Kouwenhoven, A. (19 dec. 2015). Leven als de profeet in Utrecht Overvecht. NRC Handelsblad, weekend.
Kouwenhoven, A. (21 april 2017). Gratis studeren in Medina om hier de «ware islam» te prediken. NRC-Handelsblad, p. 14.
Kouwenhoven, A. (5 september 2017). Waarom de overheid geen greep krijgt op islamitisch oliegeld. NRC Handelsblad, p. 4.
Kouwenhoven, A., & De Veen, T. (9 september 2016). De salafist en zijn amateurboekhouding. NRC Handelsblad, p. 6.
Kouwenhoven, A., & Holdert, M. (24 april 2018). De Dordtse moskee kreeg 88.888 dollar uit Saudi-Arabië. NRC-Handelsblad, p. 4.
Kouwenhoven, A., & Holdert, M. (24 april 2018). Geheime lijsten moskeeën onthuld. NRC Handelsblad, p. 1.
Kouwenhoven, A., & Holdert, M. (28 april 2018). Wij haten iedereen die is afgedwaald. NRC-Handelsblad, p. 6.
Kouwenhoven, A., Holdert, M., & Keulen, C. (26 april 2018). Geld uit de Golf voor de broeders van goed gedrag. NRC-Handelsblad, p. 6.
Kuiper, R. (28 april 2018). «We zouden wel gek zijn om met zo’n organisatie zaken te doen». De Volkskrant, pp. 4–5.
Kunst, A. (22 april 2020). Hoge Raad: «Oproep tot geweld tegen Armeniers in Almelo bewezen».Tubantia, p. 5.
Legal Affairs and Parliamentary Documentation Department (19 juli 2019). Undesirable influence from unfree countries on social and religious organisations. Brussel. Federal Parliament of Belgium, House of Representatives and Senate.
Levitt, M. (27 april 2005). Islamic Extremism in Europe: Beyond al-Qaeda–Hamas and Hezbollah in Europe. Geraadpleegd op 13 mei 2020. https://www.washingtoninstitute.org/policy-analysis/view/islamic-extremism-in-europe-beyond-al-qaedahamas-and-hezbollah-in-europe
Maat, A. (26 februari 2020). Hoe Ankara via Diyanet grip wil houden op Turkse Nederlanders. Geraadpleegd op 17 juni 2020. https://dekanttekening.nl/samenleving/hoe-wil-ankara-via-diyanet-grip-houden-op-turkse-nederlanders/
McGarry, P. (5 maart 2016). Islamic scholar rejects extremism claims ahead of Dublin visit. Geraadpleegd op 9 juni 2020.
Möchel, K., & Schreiber, D. (19 maart 2019). Politischer Islam: Staatliche Auslandsfinanzierung von Imamen bleibt verboten. Geraadpleegd op 3 juni 2020.
Naber, I. (13 mei 2019). Moscheesteuer: Bundesländer wollen ausländischen Einfluss kappen. Geraadpleegd op 3 juni 2020. https://www.welt.de/politik/article193085251/Moscheesteuer-Bundeslaender-wollen-auslaendischen-Einfluss-kappen.html
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) (2008). Salafisme in Nederland: Een voorbijgaand fenomeen of een blijvende factor van belang?Den Haag: NCTb.
Nationalrat (22 september 2019). Questions from the Dutch parliamentary inquiry committee on the undesirable influence of unfree countries.
NDR. (19 juni 2019). Modellprojekt: Niedersachsen will Imame ausbilden. Geraadpleegd op 8 juni 2020. https://www.ndr.de/nachrichten/niedersachsen/osnabrueck_emsland/Modellprojekt-Niedersachsen-will-Imame-ausbilden,imamausbildung116.html
NOS. (17 mei 2018). Geen subsidie meer voor omstreden As Soennah-moskee in Den Haag. Geraadpleegd op 4 juni 2020.
https://nos.nl/artikel/2232319-geen-subsidie-meer-voor-omstreden-as-soennah-moskee-in-den-haag.html
NOS. (13 februari 2019). Twaalf Turkse weekendscholen in Nederland, Minister zit ermee in zijn maag. Geraadpleegd op 11 juni 2020.
Omroep West. (17 mei 2018). Krikke: «As-Soennahmoskee zal geen subsidie meer aanvragen». Geraadpleegd op 12 mei 2020.https://www.omroepwest.nl/nieuws/3634338/Krikke-As-Soennahmoskee-zal-geen-subsidie-meer-aanvragen
Overbeeke, A. (2018). Het belemmeren van buitenlandse financiering van geloofsgemeenschappen. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 9(3), pp. 62–79. doi.:10.5553/tvrrb/187977842018009003004
Pels, T., Hamdi, A., Klooster, E., Day, M., & Lahri, F. (2016). Pedagogiek dar al-Hudaa: een analyse van de pedagogiek van islamitisch onderwijs van de stichting AlFitrah. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut in opdracht van gemeente Utrecht.
Pouw, P. (2008). Salaam! Een jaar onder orthodoxe moslims. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.
Rb Den Haag. (22 april 2013). ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ8153, voorheen LJN BZ8153, Rechtbank Den Haag, 1201019 RL EXPL 12–23969. Geraadpleegd op 9 juni 2020.
Rb Den Haag. (17 januari 2020). ECLI:NL:RBDHA:2020:303, Rechtbank Den Haag, C/09/586655 / KG RK 20–46. Geraadpleegd op 10 juni 2020. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:303
Rb Den Haag. (19 juni 2020). ECLI:NL:RBDHA:2020:5469, Rechtbank Den Haag, 09/765060–19. Geraadpleegd op 20 juni 2020. https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:5469
Redactie economie (8 januari 2020). Goede doelen leven belastingregels vaak niet na. Trouw, p. 15
Reuters. (6 december 2017). Germany drops inquiry against Turkish imams suspected of spying on Erdogan's behalf. Geraadpleegd op 15 juni 2020. https://www.reuters.com/article/uk-germany-turkey-spying/germany-drops-inquiry-against-turkish-imams-suspected-of-spying-on-erdogans-behalf-idUKKBN1E023C
Rijksoverheid. (31 oktober 2019). Overheid.nl | Consultatie Wijziging Wet financiering politieke partijen n.a.v. de evaluatie. Geraadpleegd op 8 juni 2020. https://www.internetconsultatie.nl/wijzigingwfpp
Rossum du Chattel, M. van. 20 februari 2020. burgemeester Van Zanen: «Geen contact tussen Veilig Thuis Utrecht en alFitrah». Geraadpleegd op 14 mei 2020. https://www.rtvutrecht.nl/nieuws/2021997/burgemeester-van-zanen-geen-contact-tussen-veilig-thuis-utrecht-en-alFitrah.html
RTL Nieuws. (8 april 2015). Utrecht: Vinger aan de pols bij islamcongres. Geraadpleegd op 22 juni 2020.
https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/artikel/1248326/utrecht-vinger-aan-de-pols-bij-islamcongres
SAVE (Samen Veilig Midden-Nederland). (20 februari 2020). Antwoord op @sandervwaveren. [Twitter post]. Geraadpleegd op 13 mei 2020. https://twitter.com/samenveiligmn/status/1230430166968684544
Schoonhoven, S. (17 februari 2018). Jihadpreek in Hoorn. De Telegraaf, p. 8.
Secretary of State for the Home Department (2015). Counter-Extremism Strategy. Geraadpleegd op 27 mei 2020.
https://www.gov.uk/government/publications/counter-extremism-strategy
Service des Affaires Européennes Assemblée nationale (6 augustus 2019). Influence indésirable de pays pourvoyeurs de financements étrangers sur des communautés sociales et/ou religieuses (Requête CERDP n° 4135).
Soetenhorst, B. (15 mei 2019). Radicale prediker in Blauwe Moskee. Het Parool, p 13.
Soetenhorst, B., & Bakkali, H.T. (25 mei 2013). Koeweit aan de macht in buurtmoskee Slotervaart. Het Parool, p.1.
Stichting alFitrah. (2020a). Over ons. Geraadpleegd op 7 mei 2020. http://nl.fitrah.nl/over-ons/
Stichting alFitrah. (2020b). Raad van toezicht. Geraadpleegd op 7 mei 2020. http://nl.fitrah.nl/over-ons/raad-van-toezicht/
Stichting As-Soennah. (2020a). Anbi. Geraadpleegd op 31 mei 2020.
Stichting As-Soennah. (2020b). De afdelingen – Stichting as-Soennah. Geraadpleegd op 4 juni 2020.
Stichting As-Soennah. (2020c). Missie en Visie – Stichting as-Soennah. Geraadpleegd op 4 juni 2020.
Stichting As-Soennah (2020d). Organisatie – Stichting as-Soennah. Geraadpleegd op 4 juni 2020.
Stichting Blauwe Moskee. (2013). Factsheet Blauwe Moskee.
Stichting Gemeenschap Essalam Moskee. (21 november 2018). De Essalam moskee heeft weer een bestuur.
Sunier, J.T., & Landman, N. (2011). Diyanet. The Turkish Directorate for Religious Affairs in a changing environment. Amsterdam/Utrecht: VU/UU.
The Charity Commission for Northern Ireland. (2014). Controlling against terrorist financing and money laundering. Geraadpleegd op 27 mei 2020. https://www.charitycommissionni.org.uk/charity-essentials/controlling-against-terrorist-financing-and-money-laundering/
The Danish Immigration Service. (23 novemer 2017). Entry ban for certain religious preachers – a new national sanction list. Geraadpleegd op 8 juni 2020.
The Middle East Media Research Institute (MEMRI). (24 april 2020). Muslim Brotherhood’s Grand Mufti Of Libya Sheikh Sadiq Al-Ghariani: Suicide Bombings Are Permitted By Shari»a Law. Geraadpleegd op 11 juni 2020. https://www.memri.org/reports/muslim-brotherhoods-grand-mufti-libya-sheikh-sadiq-al-ghariani-suicide-bombings-are
The Portal. (25 oktober 2018). Bashir bin Hassan, Qatar’s extreme cleric. Geraadpleegd op 11 juni 2020.
http://www.theportal-center.com/2018/10/bashir-bin-hassan-qatars-extreme-cleric/
Tieleman, Y. (10 september 2016). Bij alFitrah ging het alleen nog maar om geld, geld, en geld. AD/Utrechts Nieuwsblad, p. 3.
Tieleman, Y. (8 sept. 2017). Onderzoek naar alFitrah «tijdrovend en complex». AD/Utrechts Nieuwsblad, p. 5.
Universiteit Utrecht & Universiteit Leiden (14 februari 2018). Quickscan Amsterdamse aanpak radicalisering en terrorisme. Geraadpleegd op 28 mei 2020.
Van Dun, M., & Elibol, R. (26 augustus 2017). «Ik ga niet piepen als je mij extremist noemt». Het Parool, pp. 28–29.
Van Nassau, C.S. (2017). Salafistische moskeeorganisaties in Nederland; markt en competitieve voordelen nader onderzocht (Cahier 2017–10). Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).
Van Mersbergen, S. (17 juli 2019). Gedoe om «ingreep» Aboutaleb. AD/Haagsche Courant, p. 13.
Vermaas, P. (31 mei 2018). Frankrijk. Marokko is de gulste gever, vooral voor betalen van imams. NRC.NEXT, p. 4.
Vormingsonderwijs (9 maart 2020). Ons onderwijs. Geraadpleegd op 20 juni 2020. https://www.vormingsonderwijs.nl/ons-onderwijs/
VRT NWS. (22 februari 2019). N-VA-minister Liesbeth Homans wil proefperiode van 5 jaar voor moskeeën en andere gebedshuizen erkend kunnen worden. Geraadpleegd op 28 mei 2020.
Zeegers, M. (12 april 2018) Soap rond Fawaz Jneid duurt voort. Geraadpleegd op 1 juni 2020.
https://www.denhaagcentraal.net/nieuws/soap-rond-fawaz-jneid-duurt-voort/
Vorderingsstukken
Financieel Expertise Centrum (FEC). (24 mei 2018). Prod 6 FEC-AS.
Financieel Expertise Centrum (FEC). (7 februari 2019). Prod 7 FEC-AS.
Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ), Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Algmene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). (17 december 2019). Brief, Antwoorden vragen POCOB.
35 228 Parlementaire ondervraging ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen
Nr. 1 BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de Leden
Den Haag, 27 juni 2019
Het presidium legt hierbij aan u voor het onderzoeksvoorstel van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid met als volgcommissies de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid om een parlementaire ondervraging te doen naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en de wijze waarop dit doorbroken kan worden. Bij deze brief is het onderzoeksvoorstel gevoegd.
Het presidium stelt u voor om in te stemmen met dit onderzoeksvoorstel.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
K. Arib
Bijlage – Onderzoeksvoorstel parlementaire ondervraging ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen
1 Aanleiding van de parlementaire ondervraging
De Tweede Kamer debatteert al jaren over ongewenste buitenlandse financiering van moskeeën en de mate waarin sprake is van ongewenste beïnvloeding. Het beeld is dat door het kabinet veel onderzoek is gedaan, veel beleid is aangekondigd (en deels in gang gezet), moties zijn ingediend door de Kamer, maar dit tot op heden niet heeft geleid tot voldoende inzicht in de problematiek en mogelijke oplossingen.
Op 30 mei 2018 dienden de leden Van der Staaij en Karabulut bij het debat over buitenlandse financiering van moskeeën622 een motie in waarin het presidium wordt verzocht een voorstel voor te bereiden voor een parlementaire ondervraging over de ongewenste financiering van moskeeën:
MOTIE VAN DE LEDEN VAN DER STAAIJ EN KARABULUT623
Voorgesteld 30 mei 2018
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat al lange tijd wordt gedebatteerd over ongewenste financiering van moskeeën en de mate waarin sprake is van ongewenste beïnvloeding, maar dat hierover nog steeds veel onduidelijkheid bestaat;
overwegende dat de Kamer ook zelf verantwoordelijkheid draagt voor het creëren van duidelijkheid over de problematiek van ongewenste financiering van moskeeën en de wenselijke oplossingen hiervoor, onder meer door het ondervragen van betrokkenen en deskundigen;
verzoekt het presidium, een voorstel voor te bereiden voor een parlementaire ondervraging over de ongewenste financiering van moskeeën,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van der Staaij
Karabulut
Dat debat was mede ingegeven door de uitzendingen van Nieuwsuur en NRC-artikelen, waarin geheime lijsten van financiering van moskeeën uit «onvrije» Golfstaten werden onthuld. Uit dit onderzoek bleek dat twee derde van de gemeenten met een moskee van die lijst aangaf dat de informatie over buitenlandse financiering niet is gedeeld.
De indieners besloten na het debat de motie aan te houden, zodat de regering concrete stappen kon zetten. Vervolgens is de motie op 5 maart 2019 alsnog in stemming gebracht en aangenomen (Handelingen II 2018/19, nr. 58, item 22). Het presidium heeft op 13 maart besloten de motie door te geleiden naar de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en hen de opdracht gegeven een onderzoeksvoorstel voor te bereiden. Dit verzoek is in de procedurevergadering van 19 maart behandeld en vervolgens in een extra procedurevergadering op 28 maart. Om tot een onderzoeksvoorstel te komen heeft de commissie een voorbereidingsgroep gevormd met leden vanuit de commissies SZW, BuZa en J&V.624
Voorbereiding leidt tot bredere opvatting motie
De voorbereidingsgroep is een aantal keren bijeen geweest en heeft op 15 mei een «expertmeeting» georganiseerd om de problematiek nader te verkennen en te komen tot een onderzoeksvoorstel.625 Uit deze expertmeeting bleek dat beïnvloeding van moskeeën niet alleen via financiële lijnen loopt: het gaat naast geld ook om goederen en diensten. Voorbeelden zijn het betalen van salarissen, financieel ondersteunen van studenten, faciliteren van panden, aanbieden van studies, studiemateriaal, (ir)reguliere onderwijsprogramma’s (al dan niet via internet), lezingen/conferenties, vertalingen of bijvoorbeeld afgevaardigden in een moskeebestuur krijgen. Bovendien is een moskee niet een aparte juridische rechtsvorm; er zit bijvoorbeeld een stichting of vereniging achter. Het gaat dus om maatschappelijke organisaties en religieuze instellingen. De beïnvloeding vindt ook niet alleen plaats via moskeeën, maar bijvoorbeeld ook via onderwijsinstellingen.
Wanneer is dergelijke beïnvloeding nu ongewenst? Het kabinet heeft dit nader uitgewerkt: De beïnvloeding wordt ongewenst als dit problematische gedrag bij de ontvangende organisatie teweegbrengt dan wel versterkt. Dit is gedrag dat beschouwd kan worden als een vorm van ondermijning van de democratische rechtsorde. Het kabinet heeft daar dan ook een grens getrokken:
«Overheid en samenleving moeten zich teweerstellen tegen de uitwassen die op basis van ideologische of religieuze overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid, en – onder omstandigheden – het belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke rechten en vrijheden.»626
Het kabinet richt zich met name op aanpak van problematisch gedrag, met de focus op het «salafisme», ongewenste buitenlandse financiering en extremistische sprekers.
Daarbij wordt vaak gesproken over zogenoemde «onvrije landen», hoewel er geen (internationaal geaccepteerde) definitie van het begrip «onvrije landen» bestaat. Daarvoor wordt onder meer verwezen naar onvrije, deels vrije en vrije landen volgens het «Freedom in the World rapport».627
Gezien deze bevindingen acht de voorbereidingsgroep het noodzakelijk de motie breder op te vatten (zonder af te doen aan de inhoud van de motie) om goed inzicht te krijgen in de problematiek: zowel de feiten, de urgentie als de oplossingen.
2 Doel
Het doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en inzicht te krijgen in effectieve maatregelen om deze invloed te doorbreken.
3 Probleemstelling en onderzoeksvragen
Welke ongewenste beïnvloeding vindt er plaats van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en hoe kan deze invloed worden doorbroken?
Onderzoeksvragen:
1. Op welke wijze worden maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, beïnvloed vanuit onvrije landen?
2. Om wat voor maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland gaat het vooral?
3. Welke redenen liggen er ten grondslag aan ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen?
4. Wat zijn de gevolgen van deze beïnvloeding voor de islamitische gemeenschappen en voor de samenleving als geheel?
5. Welke mogelijkheden hebben de maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland nu om deze ongewenste beïnvloeding tegen te gaan?
6. Welke maatregelen zijn genomen en welke bevoegdheden hebben landelijke en lokale overheidsinstanties (o.a. gemeenten) om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan en wat is er bekend over (in)effectiviteit van deze maatregelen?
7. Welke andere maatregelen zouden genomen kunnen worden om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan?
4 Onderzoeksaanpak
De voorbereidingsgroep stelt voor een parlementaire ondervraging uit te voeren, ofwel een «kortlopende parlementaire enquête gericht op het verkrijgen van mondelinge inlichtingen door middel van het horen van personen onder ede.»
Reden hiervoor is dat er veel onderzoek is gedaan, maar dit tot op heden niet heeft geleid tot voldoende inzicht in de problematiek en mogelijke oplossingen. Ook gezien de aard van de problematiek, die zich veelal aan het zicht van de samenleving onttrekt, kan niet worden verwacht dat een reguliere hoorzitting voldoet. Een parlementaire ondervraging biedt bovendien de mogelijkheid om op korte termijn diepgaand onderzoek te doen naar een aantal concrete casussen.
Binnen de parlementaire ondervraging is het horen onder ede het uitgangspunt.628 Bij het horen van getuigen kan hier in bijzondere gevallen van worden afgeweken. Bij deskundigen kan hier niet van worden afgeweken.629 Wel bestaat de mogelijkheid om buiten de parlementaire ondervraging om met deskundigen een hoorzitting te organiseren. De voorbereidingsgroep acht het nodig om het instrument van een parlementaire ondervraging in te zetten om horen van getuigen en deskundigen onder ede mogelijk te maken.
Het vorderen van stukken, zoals bij een reguliere parlementaire enquête aan de orde is, lijkt op het eerste gezicht niet noodzakelijk. Mocht de ondervragingscommissie het echter noodzakelijk vinden dit wel te doen, dan is het aan hen om daartoe te besluiten en daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de Kamer.
De voorbereidingsgroep stelt voor om de parlementaire ondervraging op te delen in twee delen: een algemeen deel waarin een aantal deskundigen (waaronder financiële en juridische deskundigen) worden gehoord over de problematiek in het algemeen, en een deel waarin een aantal «onvrije» landen als casus worden onderzocht.
In de casussen kunnen alle aspecten en vragen aan de orde komen: de wijze van beïnvloeding, de achterliggende redenen van de beïnvloeding, de gevolgen ervan, de maatregelen die worden genomen door de betreffende maatschappelijke en religieuze organisaties en (overheids)instanties in Nederland, de effectiviteit van die maatregelen en mogelijke andere oplossingen.
Gezien de beperkte omvang van een parlementaire ondervraging lijkt het verstandig om vooralsnog maximaal twee casussen te betrekken, zodat het onderzoek en het aantal verhoren beperkt kan blijven, maar toch verschillende vormen van beïnvloeding kunnen worden bekeken. Gedacht kan worden aan Saudi-Arabië en Turkije.
De voorbereidingsgroep is zich daarbij bewust van het feit dat inwoners uit deze landen niet kunnen worden verplicht te voldoen aan een oproep voor een verhoor, omdat zij niet onder de Wet parlementaire Enquête (Wpe) vallen. Zij kunnen alleen op vrijwillige basis komen: op grond van artikel 14 van de Wpe is alleen elke Nederlander, elke ingezetene van Nederland, iedereen die zich verder in Nederland bevindt, alsmede rechtspersonen die in Nederland gevestigd zijn of hun bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk in Nederland uitoefenen, verplicht om medewerking te verlenen indien een ondervragingscommissie dit vordert.
Gegeven eerdere ervaringen met parlementaire enquêtes en de ondervragingscommissie fiscale constructies is het voorstel om maximaal vijf dagen hiervoor uit te trekken en niet meer dan drie verhoren per dag te laten plaatsvinden. In dat geval zouden dus maximaal 15 personen verhoord kunnen worden.
Om het aantal verhoren te beperken kunnen sommige getuigen/deskundigen mogelijk over meerdere casussen verhoord worden.
Eindproduct
De ondervragingscommissie zal als eindproduct een verslag opstellen, waarin de belangrijkste bevindingen en een verantwoording van de parlementaire ondervraging worden gegeven. Daarnaast zal van de verhoren een woordelijk verslag worden gemaakt. Deze stukken worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
Mocht de ondervraging te weinig informatie opleveren en/of leiden tot nieuwe en aanvullende vragen, dan zal de ondervragingscommissie suggesties doen voor een vervolgonderzoek. De Kamer kan vervolgens besluiten tot een mogelijk vervolg.
5 Voorstel planning en organisatie PO
Het streven is om in 2019 dit onderzoek af te ronden. De parlementaire ondervraging kan in november plaatsvinden. Met de voorbereiding, de ondervragingen zelf en het opstellen van het verslag is circa vijf maanden gemoeid.
Maand |
Activiteit |
---|---|
26 juni 2019 |
Besluitvorming presidium over onderzoeksvoorstel |
Laatste week zomerreces |
Besluitvorming Tweede Kamer |
Eind juni begin september |
Instelling Parlementaire ondervragingscommissie Staf verzamelt en analyseert relevante informatie |
September Oktober |
Inlezen, casusbepaling, al dan niet vorderen stukken, bepalen van uit te nodigen getuigen en deskundigen die de commissie wil horen, verhoor- en mediatraining Uitnodigen getuigen en deskundigen en voorbereiden vragenlijsten verhoren |
November |
Uitvoeren verhoren |
Voor het kerstreces (20 december t/m 13 januari) |
Opstellen en aanbieding verslag |
Januari, februari 2020 |
Evaluatie, debat over verslag met Kamer en dechargeverlening |
6 Begroting
De begroting is afgestemd met de dienst FEZ en de uitgaven worden afgerond begroot op € 100.000. Aangezien de parlementaire ondervraging onder de Wet op de parlementaire enquête 2008 (Wpe) valt, waarvoor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) de financiële middelen beheert, worden de uitgaven van de parlementaire ondervraging doorberekend aan BZK. Het heeft dus geen gevolgen voor het beschikbare kennis- en onderzoeksbudget van de Kamer.
The Muslim Brotherhood in the Netherlands and its founding sources
What is the Muslim Brotherhood in Europe?
While still very much ideologically and organizationally connected to mother groups in the Middle East, the history, structure, tactics and goals of Muslim Brotherhood networks in Europe have their own peculiarities, given the particular circumstance of operating in non-Muslim majority societies. Their genesis can be traced back to the late 1950s and the early 1960s (a couppogingle of decades later in the Netherlands), when scattered groups of members fleeing persecution in their countries of origin and enthusiastic students connected to the movement set up the first Brotherhood networks in Europe.
Their activism, mobilization skills and, most importantly, ample funding from wealthy public and private donors in the Arab Gulf, allowed the European Brothers to operate well beyond what their small numbers would have otherwise provided for. In fact, following a pattern that is largely identical in every European country, they created a web of organizations that fulfil a broad array of purposes: mosques, Islamic schools, media organizations, charities, lobbying organizations and so on. Moreover, in many countries the Brothers have positioned themselves at the forefront of the competition to be the main interlocutors of local establishments. Although circumstances vary from country to country, overall it is apparent that no other Islamic movement has the visibility, political influence, and access to elites that the European Brothers have obtained over the last decades.
One of the most challenging aspects related to the Muslim Brotherhood in the West is identifying which organizations and individuals can be linked to the movement. Governments and commentators have endlessly debated whether the organizations founded by the Brotherhood’s pioneers and their offshoots–established decades ago and increasingly guided by a second generation of mostly Western-born leaders–can be described as Brotherhood entities. Complicating things, most Western-based, Brotherhood-linked activists, aware of the negative stigma that any possible link to the Muslim Brotherhood can create, have traditionally gone to great lengths to downplay or hide such ties.
While other categorizations are certainly possible, it can, be argued that, in a European setting, the term Muslim Brotherhood refers to two phenomena: the core Brotherhood and the public face. Core Brotherhood are the non-public/secret networks established in the West by the members of Middle Eastern branches of the Brotherhood. In all Western countries, in fact, the first generation of pioneers arriving from the Arab world set up structures that mirrored, albeit on a much smaller scale, those of the countries of origin. Establishing, de facto, a small Brotherhood branch in every Western country, they recreated the organization’s traditional system of selective recruitment, formal induction, fee-paying membership, and the pyramidal structure that goes from the usra, the nuclear unit of a handful of activists that meet weekly at the local level, to an elected leadership supervising the activities in the country. This structure is kept strictly secret and vehemently denied (or, in some cases, described as just a thing of the past) by the Western Brothers when brought up by critics. It still represents the cornerstone of the Brotherhood in the West.
The public face, on the other hand, are visible/public organizations established by individuals who belong to the core Brotherhood. As previously mentioned, over time Western Brothers established a wide web of entities devoted to a broad array of activities. None of these organizations publicly identifies as having links (if not, at times, in purely historical or ideological terms) with any structure of the Muslim Brotherhood. But, in reality, these organizations represent the other side of the coin to the pure Brothers – the visible component of the secretive network, and the part that advances the group’s agenda in society without giving away the secret structure.
Moreover, it should be noted that European Brotherhood networks, while modeled on those of the Arab world, with time have grown independent. It is obvious that European Brothers look up to the significantly older, larger and more developed Middle Eastern Brotherhood networks, with whom they are in constant communication and coordination. But that does not mean that European Brotherhood organizations regularly receive marching orders from the East on what strategy to adopt and how to pursue their goals. Rather, it is arguable that they are independent, junior members of a global family, but without any subordination.
Is the Brotherhood in the West problematic?
There is a broad range of views within the academic and policymaking communities when it comes to assessing the Brotherhood in the West. It can be argued that the movement does not pose a direct security threat, as it is not engaged in any terrorism-related activities targeting European countries. Yet, from a security point of view, it should still be noted that the network: a) often works with Salafist milieus that are close to violence, in many cases providing Salafist preachers with a platform b) spreads a narrative that is arguably conducive to and legitimizes violence c) provides various forms of support to Hamas, a EU-designated terrorist organization.
The Brotherhood’s activities are also problematic because of their impact on social cohesion and polarization. It is arguable, in fact, that Brotherhood networks spread a narrative that is a) divisive and polarizing, as it mainstreams a «us and them» (if not a «us versus them») and a victimhood mindset b) problematic from a human rights point of view (for its positions on issues such as religious freedom, gay rights and women rights).
The assessment released in 2008 by the AIVD still perfectly encapsulates many of these concerns:
Not all Muslim Brothers or their sympathizers are recognisable as such. They do not always reveal their religious loyalties and ultra-orthodox agenda to outsiders. Apparently cooperative and moderate in their attitude to Western society, they certainly have no violent intent. But they are trying to pave the way for ultra-orthodox Islam to play a greater role in the Western world by exercising religious influence over Muslim immigrant communities and by forging good relations with relevant opinion leaders: politicians, civil servants, mainstream social organizations, non-Islamic clerics, academics, journalists and so on. This policy of engagement has been more noticeable in recent years, and might possibly herald a certain liberalisation of the movement»s ideas. It presents itself as a widely supported advocate and legitimate representative of the Islamic community. But the ultimate aim–although never stated openly–is to create, then implant and expand, an ultra-orthodox Muslim bloc inside Western Europe.
The Brotherhood in the Netherlands and its funding
The Dutch Brotherhood milieu is more recent and smaller than that of several other European countries, including those of size comparable to the Netherlands, but its structure, tactics and aims are largely similar. A small core of activists is behind a complex web of organizations tailored to the many aspects of the group’s activities and seeking to convey the impression of large numbers and representation of all Dutch Muslims. Several of these organizations are formally and informally connected to various transnational/pan-European Brotherhood structures and regularly host high-ranking members of the global Brotherhood network as speakers and guests, making the insertion of the Dutch network in the transnational Brotherhood family evident.
Particularly relevant from a financial point of view is the Stichting Europe Trust Nederland (ETN). As it is clear from its statute, ETN is structurally subordinate to the Birmingham-based Europe Trust, which has ample deciding powers over ETN’s board and activities. Europe Trust is one of the most prominent financial entities of the European Brotherhood network, run by some of its most important activists and involved in some of its landmark projects. As it is known, ETN owns and operates prominent mosques and institutions in Amsterdam, Rotterdam and Den Haag.
Previously undisclosed documents show that ETN has been the beneficiary of large donations from the Qatar Charity. In a letter dated May 23, 2015, for example, then ETN director Yassin al Furqani confirms to Qatar Charity that ETN had received seven wire transfers (six for Euros 99.447,29 and one for Euros 59.638,38---for a total of Euros 656.322,12) on its ABN-AMRO bank account «as per the contract signed with Qatar Charity on 01/05/2014» in order to purchase a building in the city of Rotterdam (which became the Centrum De Middenweg).
The letter states that ETN «will provide you [Qatar Charity] with a certificate of ownership as soon as possible» and «will contact you to implement the second phase of the project (related to the improvements and expansion of the center)». Another document indicates that Qatar Charity agreed to pay 5 million Qatari Rial (roughly equivalent, at the current exchange rate, to 1.2 million Euros) for renovation works on the Centrum De Middenweg and the organization of activities at the center.
These financial transactions seem to correspond to the geopolitical developments in the Arab world during the last decade. In fact, as with the beginning of the Arab Spring all the other Arab Gulf countries that had historically financed the activities of the Brotherhood worldwide reversed their policies towards the group, Qatar intensified its support. These dynamics are evident also in the Netherlands. Various governmental and journalistic inquiries have convincingly documented how in previous years Dutch Brotherhood entities had benefited from funding from several Gulf countries. By the second half of the decade that has just come to a close Qatar seems to be only Gulf country that systematically continues these funding activities through entities that, while formally independent, are clear emanations of the Qatari state. There are indications also of continued funding originating from Kuwait, but it appears to be more indirect and less substantial.
Moreover, the approach of Qatari funding in Europe appears to follow a pattern that is noteworthy. Internal files from the Qatar Charity partially published in the French book Qatar Papers clearly reveal that the recipients of Qatari largesse (in 2014 alone Qatar Charity, according to its own data, distributed more than 71 million Euros to various European beneficiaries) were, save for a few isolated exceptions, entities that belonged to the Brotherhood milieu of each European country. Ran from London by a handful of Qatari officials and high-ranking activists of various branches of the European Brotherhood, Qatar Charity distributed its funds almost exclusively to a carefully selected web of organizations closely linked to the movement.
This pattern should dispel the notion held by some that foreign funding alters the nature of the European-based Islamic institutions that receive it. While exceptions always exist, most foreign donors are quite discerning and give to institutions that already embrace a religious-political view they endorse. Brotherhood-supporting donors such as the Qatar Charity know full well who the compatible potential recipients of their funds are in every European country are, as they are part of an informal web of connections and there are overlapping vetting systems and guarantors.
What does happen is that the ample funds allow their recipients to operate on a scale otherwise unimaginable. A small cluster like that of the Brotherhood would be fairly irrelevant if it did not receive large amounts of foreign funding that most competing Islamic organizations can only dream of. These ample funds allow Brotherhood entities to purchase large properties and organize large-scale activities that attract swaths of the Muslim community well beyond what would otherwise be its ideological reach. At times it also allows them to take over mosques that do not belong to the network, as funds are used to attempt various forms of buyouts of cash-strapped competing Islamic institutions.
Recommendations
In the Netherlands, it is not illegal for organizations like ETN and similar others to receive funding from foreign countries (provided they fulfill all the related fiscal and bureaucratic obligations, something I have no evidence to show they did not do). Yet while not a legal one, the issue is definitely a political and civic one. It is fair to wonder whether it is opportune for foreign countries to finance organizations that belong to problematic networks and espouse views that at times clash with core human values, particularly as it is clear that said funding skews the normal state of competition that exists within the Muslim community in favor of a small but extremely well-funded milieu.
Several European countries, faced with virtually identical dynamics, have either taken or are considering countermeasures. Austria has decided to make it illegal for organizations to receive funding from abroad. Legislative proposal in other countries aim not to ban but to subject to scrutiny any form of foreign funding. Under a bill introduced in Denmark, for example, authorities would assess whether donations pose a security threat and undermine Denmark’s fundamental freedoms and democracy. Many countries have also become more vigilant in the implementation of existing rules on the subject and/or requiring greater transparency. In the UK, for example, the Charity Commission introduced a requirement on charities to declare overseas funding sources.
No one solution solves the problem and it is clear that each country deals with it according to its constitutional framework and political culture. The Austrian model of an all-out ban, for example, would not withhold constitutional scrutiny in many European countries. But it seems clear that a higher level of scrutiny should be enacted. Concrete actions alternative to an all-out ban that might concretize this more robust approach include a) strict monitoring of the respect and enforcement of fiscal and other kind of norms broadly related to this kind of transactions b) diplomatic pressure on countries engaged in funding, particularly if the source is not an individual but a large state-linked or state-controlled entity c) civic pressure, which politicians can exert by consistently expressing negative views about these dynamics.
Lorenzo Vidino, Ph.D., is the director of the Program on Extremism at the George Washington University.
Voorlichting verbieden buitenlandse financiering uit onvrije landen
De Afdeling advisering van de Raad van State is 17 februari 2020 gevraagd voorlichting te geven over mogelijke maatregelen om geldstromen uit onvrije landen tegen te gaan. Het voorstel is om te komen tot een verbod van financiering uit onvrije landen naar maatschappelijke organisaties. Het betreft landen waar normen gelden die haaks staan op de kernwaarden van onze democratische rechtsstaat. Het gaat daarbij om landen die geen godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting of vrijheid van vereniging kennen, en niet, of slechts in beperkte mate, voldoen aan de normen van rechtsstatelijkheid. Gezien de complexiteit van dergelijke maatregelen is ervoor gekozen om eerst voorlichting te vragen over de mogelijkheden om tot een verbod van financiering uit onvrije landen te komen in het licht van bestaande grondwettelijke en Europeesrechtelijke vrijheden, alvorens tot een wetsvoorstel te komen.630
Omdat er geen (internationaal geaccepteerde) definitie van «onvrije landen» bestaat, kan de Nederlandse overheid aansluiting zoeken bij bestaande rankings op het gebied van «(on)vrijheid». (...) Als startpunt voor nadere kwalificatie van het begrip «onvrije landen» kan (conform het Regeerakkoord) het criterium van wederkerigheid worden gebruikt. Dit houdt in dat landen die niet toestaan dat maatschappelijke en religieuze organisaties kunnen worden gefinancierd vanuit het buitenland, zelf niet langer de mogelijkheid krijgen instellingen in Nederland te financieren.
Er zijn aanknopingspunten voor het formuleren van Nederlandse wetgeving tegen buitenlandse financiering op basis van dit wederkerigheidsbeginsel. Hiertoe bereidt het kabinet een proeve van wetgeving voor.631
Wijziging Wet financiering politieke partijen (Wfpp).
De Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (commissie-Veling) heeft de Wfpp geëvalueerd. In het evaluatierapport doet de commissie een groot aantal aanbevelingen die de positie van politieke partijen verder moeten versterken. Het kabinet neemt een groot deel van de aanbevelingen die de commissie-Veling in het kader van de transparantie heeft gedaan over.632 Met een wetwijziging ontstaat er meer en beter inzicht in de financieringsstromen van politieke partijen en hun neveninstellingen. Het risico van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding wordt beperkt en de subsidie van de partijen wordt stabieler, als gevolg waarvan politieke partijen beter in staat worden gesteld om hun taken adequaat uit te voeren.633
Het wetsvoorstel is 20 februari 2020 ingediend bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Conceptwetsvoorstel «Wet transparantie maatschappelijke organisaties».
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het ter beschikking stellen van informatie over donaties aan stichtingen (Wet transparantie maatschappelijke organisaties) regelt onder andere dat maatschappelijke en religieuze organisaties inzicht moeten geven in substantiële donaties die zij hebben ontvangen uit landen buiten de EU of EER. Het kabinet beschouwt dit wetsvoorstel als een eerste stap om meer inzicht te krijgen in de aard en omvang van buitenlandse financiering naar maatschappelijke en religieuze organisaties.634
Het voorstel is 16 december 2019 ingediend bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Brede verkenning informele scholing Nederland
Deze verkenning is uitgevoerd door RadarAdvies in drie stappen. De eerste stap is een brede verkenning naar informele scholing in Nederland die zich richt op taal, cultuur en/of religie voor 5 tot 16 jarigen. De tweede stap is een verdiepende fase waar ingegaan wordt op casuïstiek in het geval dat er signalen zijn van (financiering van) informele scholing dat een anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk effect probeert te hebben. De derde stap is het verkennen van mogelijke handelingsperspectief, conform verzoek van de Kamer.635 In deze brede verkenning zullen ook de Turkse weekendscholen worden meegenomen. De verkenning is gestart en zal een looptijd hebben van een jaar.636
De verkenning is inmiddels afgerond. Uit het onderzoek bij de instellingen die subsidie uit Turkije hebben ontvangen is niet is gebleken dat de lessen, bekostigd met de subsidie, antidemocratische, antirechtsstatelijke of onverdraagzame elementen bevatten.637
Onderzoek WODC
Om het inzicht in de aard en omvang van buitenlandse geldstromen aan religieuze organisaties te vergroten, is het kabinet een onafhankelijk onderzoek gestart. De onderzoeksprocedure en aanbesteding lopen via het WODC.638
Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden.
Dit wetsvoorstel strekt er in de eerste plaats toe de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens door bepaalde, in deze wet aangewezen samenwerkingsverbanden voor de vervulling van een in deze wet omschreven doel van zwaarwegend algemeen belang van een adequate juridische basis te voorzien. Het betreft het Financieel Expertise-centrum (FEC), de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en de Zorg- en Veiligheidshuizen (ZVH’s).639
Het wetsvoorstel is 24 april 2020 bij de Tweede Kamer ingediend.
Verruiming mogelijkheden tot verbieden van rechtspersonen
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» staat dat de verbodsbepalingen voor radicale organisaties die tot doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen moeten worden uitgebreid door aanpassing van artikel 2:20 BW. Het bestaande artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt nu al de mogelijkheid om rechtspersonen te verbieden die in strijd handelen met de openbare orde. Het wetsvoorstel «Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen» past deze procedure aan om de toepassing daarvan te vergemakkelijken en de effectiviteit van een verbod te verbeteren.640
Het wetsvoorstel is 19 december 2019 bij de Tweede Kamer ingediend.
Wetsvoorstel verduidelijking burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs
Deze wijziging van de wetsbepalingen over burgerschapsonderwijs in het primair, speciaal en voortgezet onderwijs zorgt ervoor dat burgerschapsonderwijs «meer verplichtend» wordt. Het burgerschapsonderwijs aan leerlingen moet voortaan in ieder geval gaan om: de ontwikkeling van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de mensenrechten en het bijbrengen van de sociale en maatschappelijke competenties die leerlingen in staat stellen om deel uit te maken van en bij te dragen aan de samenleving. Het personeel van de school handelt volgens deze waarden.641
Het wetsvoorstel is 28 november 2019 ingediend bij de Tweede Kamer.
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)
De Wwft heeft heeft als doel witwassen terrorismefinanciering te bestrijden. Er is sprake van terrorismefinanciering als vermogen wordt gebruikt om terroristische activiteiten mogelijk te maken.
De Wwft legt mogelijk verplichtingen op aan:
• aan- en verkopers van goederen
• bemiddelaars bij aan- en verkoop van goederen
• makelaars en bemiddelaars in onroerende zaken
• taxateurs van onroerende zaken
• exploitanten van pandhuizen en domicilieverleners
• financiële instellingen, zoals banken, geldwisselkantoren, casino’s, trustkantoren, beleggingsinstellingen en bepaalde verzekeraars
• vrije beroepsbeoefenaren, zoals notarissen, advocaten, accountants, belastingadviseurs en administratiekantoren
De Wwft is 1 augustus 2008 in werking getreden maar in 2019 gewijzigd in verband met de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn.
De Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn is 10 december 2019 aangenomen. Deze wet regelt de aanpassing van de Nederlandse wet aan Europese regels voor het wisselen en bewaren van virtuele valuta, de handel in kunst en het verkopen of verhuren van onroerend goed. Ook bevat het verplichtingen voor financiële instellingen om klanten uit hoog-risico landen nader te onderzoeken en uitbreiding van de informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten. Verder stelt het beperkingen aan het gebruik van anonieme betaalkaarten (debit cards).642
De Wet op het financieel toezicht (Wft) regelt een beroepsgeheim voor informatie die DNB en AFM verkrijgen bij het uitoefenen bij hun taak op grond van deze wet. De Wft bevat meerdere uitzonderingen op dit beroepsgeheim. Eén daarvan is dat het voor de AFM en DNB mogelijk is om vertrouwelijke informatie te delen met de zogenaamde partners binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC), waar, naast de AFM en DNB, de Belastingdienst, de politie, de FIOD, de FIU-Nederland en het OM onder vallen. De Wwft bevat op dit moment een beroepsgeheim voor Wwft-toezichthouders, waardoor het nu voor hen niet mogelijk is om informatie uit te wisselen met de FEC-partners.643 Met deze wetswijziging kunnen alle Wwft-toezichthouders onder voorwaarden vertrouwelijke informatie delen met de FEC-partners. Deze mogelijkheid is geregeld op basis van de grondslag in de richtlijn om informatiedeling toe te kunnen staan tussen toezichthouders en autoriteiten waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van het bestrijden of onderzoeken van witwassen en de daarmee verband houdende basisde-licten of terrorismefinanciering. Alle genoemde partners van het FEC houden zich hiermee bezig. De Wwft-toezichthouders kunnen op deze wijze relevante informatie over witwassen en financieren van terrorisme delen met de FEC-partners. De informatie mag alleen hiervoor gebruikt worden.644
Wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in verband met diverse uitbreidingen van de toepassingsmogelijkheden daarvan alsmede enkele overige wijzigingen (Wet Bibob)
Deze wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) maakt onderdeel uit van de inspanningen van het kabinet om de aanpak van ondermijnende criminaliteit te versterken. De Wet Bibob is hierbij een belangrijk instrument omdat ermee voorkomen kan worden dat de overheid criminele activiteiten onbewust faciliteert. De voornaamste voorgestelde wijzigingen versterken de toepassingsmogelijkheden van deze wet en breiden de eigen onderzoeksmogelijkheden van bestuursorganen uit.645
Het wetsvoorstel is 10 maart 2020 aangenomen door de Tweede Kamer.
Rol wet Bibob ondersteuning gemeenten bij de aanpak van ongewenste buitenlandse beïnvloeding
Naar aanleiding van de motie van de leden Pieter Heerma en Segers over ondersteuning van gemeenten bij de aanpak van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding is ook nader gekeken of de Wet Bibob een aanvullende rol kan vervullen.646
Voor de toepassing van Bibob zijn twee aspecten van belang:
– er dient sprake te zijn van een overheidshandeling, bijvoorbeeld een vergunning of vastgoedtransactie met de overheid, en
– er moet het ernstig gevaar bestaan dat de vergunning of vastgoedtransactie met de overheid (mede) wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen of om financieel voordeel uit strafbare feiten te benutten. Voor het ontvangen van financiering uit het buitenland is geen vergunning vereist. Er is dus geen sprake van een overheidshandeling waarop Bibob kan worden toegepast. Het ontvangen van geld kan dus niet onder de toepassing van Bibob worden gebracht.647
Weigeren visum predikers
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme648 heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. Een van de maatregelen die hierbij genoemd is, is het weigeren van een visum voor predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld (maatregel 20f). Het weigeren van een visum kan als personen een risico vormen voor de nationale veiligheid, de openbare orde en/of de internationale betrekkingen. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haat zaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het Kabinet handelt hierbij op basis van het Schengen Acquis, in het bijzonder de EU-verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) en de daarin vervatte weigeringsgronden, waaronder de bedreiging van de openbare orde en/of de nationale veiligheid. Bij de beoordeling van de risico’s baseert de visumverlener zich op informatie en adviezen van de voor deze aspecten verantwoordelijke instanties in Nederland. Dit is ook op dit moment al deel van de procedure.649
Land |
Maatregel |
---|---|
Frankrijk |
In Frankrijk veronderstelt de, in 1905 met de katholieke kerk overeengekomen «laïcité,» een op godsdienstig gebied neutrale staat. Op grond van die wet is het op papier onmogelijk voor de staat om mee te betalen aan de bouw van moskeeën of aan de opleiding van imams. Om de financiering transparanter te maken, moeten Franse moskeeën hun jaarrekeningen publiek maken.1 In Frankrijk zijn, naast het openbaar maken van de jaarrekeningen, geen specifieke maatregelen. Maatregelen gaan al snel tegen republikeinse principes in en houden juridisch geen stand. Wel is er veel debat. Financiering uit het buitenland is in Frankrijk noodzakelijk om de infrastructuur en bouw van moskeeën mogelijk te maken. Deze buitenlandse financiering vertegenwoordigt ongeveer 10% van het totale op nationaal niveau gemobiliseerde budget. De financiering in kwestie komt voornamelijk uit Algerije, Marokko, Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten en Saudi-Arabië.2 |
Verenigd Koninkrijk |
In Engeland is er een Commissie voor extremismebestrijding. De regering heeft in 2015 een «Counter-extremisme strategie» gepubliceerd. Gebaseerd op 4 pilaren: extremistische ideologie als overheid bestrijden; actief gehoor geven aan stemmen uit gemeenschap; actief extremisten verstoren; het bouwen aan samenhangende gemeenschappen, het aanpakken van de segregatie en gevoelens van vervreemding.3 In het Verenigd Koninkrijk kunnen charitatieve instellingen worden geregistreerd bij de Charity Commission. Er is een apart register voor Engeland en Wales, voor Schotland en voor Noord-Ierland. De Charity Commission is een onafhankelijke, non-gouvernementele organisatie, die rechtstreeks verantwoording aflegt aan het parlement. De commissie besluit of een organisatie charitatief is en wordt opgenomen in het Central Charity register. De commissie heeft hier de rol overgenomen die in het VK voorheen door de rechter werd uitgeoefend. Aan opname in het register zijn rechten en verplichtingen verbonden. Zo biedt opname in het register bijvoorbeeld belastingvoordelen, kan je van de commissie ondersteuning krijgen bij het managen van een charitatieve instelling, maar moet je ook cijfers publiceren en gegevens delen met de commissie. De commissie houdt toezicht en kan onderzoek doen in gevallen waarin blijkt dat er sprake is van bijvoorbeeld slecht bestuur of wangedrag. De Charity Commission for England and Wales heeft in oktober 2018 een aantal bestuurders die betrokken waren bij een moskee waar jonge kinderen werden geradicaliseerd geschrapt uit het register; zij mogen voor een periode van 10 jaar geen bestuurder meer zijn van een charitatieve instelling.4 De commissie wijst charitatieve instellingen ook concreet op de gevaren van terrorisme financiering en witwassen en biedt ondersteuning bij het identificeren van risico’s daarop en het inzetten van controlemechanismen.5 Net als in Nederland het geval is bij het aanvragen van de Anbistatus, kun je ook in het VK besluiten geen registratie aan te vragen. In vergelijking met Nederland is er in het VK wel veel intensiever toezicht op charitatieve instellingen.6 |
België |
In België kunnen op basis van de Grondwet erediensten erkend worden waardoor ze ondersteuning genieten vanuit de staat. De islam is in 1974 erkend. Er is een «Hoofd van Eredienst» die verantwoordelijkheid is voor de erkenningsaanvraag van lokale gemeenschappen en van imams bij de Minister. Het Vlaamse, Waalse of Brusselse gewest bepaalt of er erkenning komt. Deze erkenning is nodig om concreet aanspraak te kunnen maken op voorzieningen, zoals de betaling van imams en belastingvoordelen.6 Erkenning is niet verplicht; er zijn ook veel moskeeën zonder erkenning. Op erkende moskeeën is meer financieel toezicht, maar er is geen verbod op buitenlandse financiering. De Grote Moskee van Brussel (GMB) had geen erkenning aangevraagd. De GMB had wel een erfpachtovereenkomst uit 1969 die n.a.v. de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie naar de terroristische aanslagen in Brussel is ingetrokken op 29 maart 2018. De moskee valt nu tijdelijk onder het beheer van het Hoofd van Eredienst en zij mag niet gecontroleerd en gefinancierd meer worden vanuit het buitenland, maar alleen vanuit België.7 De Vlaamse Minister van Binnenlands Bestuur (2014–2019) Liesbeth Homans (N-VA) was voorstander van een verbod op buitenlandse financiering van moskeeën in Vlaanderen en wilde daarin regelgevend optreden.8 In 2017 besliste zij tijdelijk geen moskeeën meer te erkennen omdat ze te weinig informatie over de werking van de gebedshuizen kreeg en de erkenningsregels te soepel vond. De KU Leuven kreeg de opdracht een studie uit te voeren om de erkenningscriteria voor gebedshuizen bij te stellen. Het rapport verscheen februari. 2019. Naar aanleiding van het rapport liet de Minister weten een proefperiode van vijf jaar te willen invoeren voordat gebedshuizen in Vlaanderen een erkenning kunnen krijgen. Volgens de opsteller van het rapport professor Torfs (Kerkelijk recht KU Leuven)moeten de nieuwe criteria «ervoor zorgen dat de erkenning in de toekomst vlot kan verlopen». «En eens die erkenning er is, moet je gerust kunnen zijn dat die moskeeën of andere religieuze groepen in staat zijn om bijvoorbeeld financieel transparant te functioneren, zonder steun uit het buitenland, en de democratische rechtsstaat aanvaarden».9 |
Oostenrijk |
Oostenrijk heeft een systeem waarbij door de overheid een lijst van erkende religies wordt vastgesteld. Voor verschillende religies zijn er aparte wetten. Oostenrijk heeft in 2015 de uit 1912 daterende Islamwet aangepast met een bepaling dat islamitische instellingen en hun personeel niet vanuit het buitenland gefinancierd mogen worden (zowel in valuta als in natura). Het verbod betreft financiering voor voortdurende activiteiten; een geloofsgemeenschap moet financieel zelfvoorzienend zijn. Eenmalige donaties zijn wel toegestaan. Islamitische geestelijken mogen daarnaast alleen hun ambt uitoefenen wanneer ze een in Oostenrijk geaccrediteerde en gevolgde opleiding hebben afgesloten. Ze dienen over kennis van de Duitse taal op vwo-niveau te beschikken. Deze wetgeving leverde vooraf een negatief oordeel op van de UN Special Rapporteur on freedom of religion or belief en de UN Special Rapporteur on minority issues. In maart 2019 heeft het Oostenrijkse grondwettelijke Hof bezwaren tegen deze wetgeving afgewezen. Oostenrijk verplicht met de «Islamgesetz» islamitische gemeenschappen de Oostenrijkse rechtsorde na te leven. Dit om beïnvloeding uit Turkije of uit Saudi-Arabië te verhinderen. De Oostenrijkse regering garandeert met een nieuwe islamwet de gelijkstelling van moslims met andere geloofsgenootschappen.10 Het wetsvoorstel is tot stand gekomen in onderhandelingen tussen de Office of Religious Affairs (onderdeel van de Bondskanselarij) en vertegenwoordigers van de religieuze gemeenschap. De Islamwet in Oostenrijk kent twee pijlers met betrekking tot het verbod op financiering: 1. De financiering van voortdurende activiteiten moet vanuit de religieuze gemeenschap, de lokale gemeenschappen en de leden worden opgebracht. De geloofsgemeenschap moet zelfvoorzienend zijn. 2. De wet schrijft een structuur voor van een geloofsgemeenschap met daaronder lokale gemeenschappen voor. In Oostenrijk was er echter sprake van veel private organisaties. Deze moesten volgens de wet worden ontbonden en opgaan in de lokale gemeenschappen. In de praktijk hebben deze verbodsbepalingen maar een beperkt effect: 1. In maart 2019 oordeelde het Constitutioneel Hof dat de eerste pijler in overeenstemming met de Grondwet is. Eenmalige donaties zijn echter wel toegestaan en hier zitten geen wettelijke beperkingen aan (bijvoorbeeld in hoogte van het bedrag). Daarnaast heeft het Grondwettelijk Hof niet uitgesloten dat er mogelijk andere manieren zijn om religieuze gemeenschappen te financieren, bijvoorbeeld door het opzetten van een trust in Oostenrijk. 2. De rechter oordeelde al in 2016 dat het ontbinden van een private organisatie onrechtmatig was. Dit betekent dat private organisaties hun activiteiten gewoon kunnen voortzetten en ook gebruik kunnen maken van buitenlandse financiering. Vertegenwoordiger van de Islamitische gemeenschap laten weten dat veel imams via private organisaties in dienst worden genomen en er wordt aangenomen dat Turkije de financiering van imams aanzienlijk heeft verhoogd. De Office of Religious Affairs houdt toezicht op de naleving van de wet. Dit bureau kan informatie opvragen bij de lokale gemeenschappen. Er is een politieke discussie gaande om het bureau meer bevoegdheden te geven, maar er ligt nog geen concreet wetsvoorstel.11 |
Duitsland |
Verenigingen kunnen in Duitsland door de Minister van Binnenlandse Zaken worden verboden overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de Grondwet als hun doel of activiteiten in strijd zijn met het strafrecht, het constitutionele recht of internationaal recht.12 Er is in Duitsland is veel debat over de ongewenste invloed en financiering. Er bestaat geen wettelijk financieringsverbod. Ook is er landelijk geen overzicht van de geldstromen. In Duitsland bestaat er geen wet die expliciet de rechten en plichten van een religieuze gemeenschap regelt. Onder verwijzing naar de positie en bevoegdheden van de deelstaten heeft de Bondsregering een wet naar voorbeeld van de Islamwet in Oostenrijk afgewezen.13 Omdat er geen juridische verplichting is om financiële bijdragen uit het buitenland aan religieuze gemeenschappen of verenigingen openbaar te maken worden de geldstromen ook niet centraal geregistreerd.14 In Duitsland neemt de politieke steun toe voor de invoering van een moskeebelasting voor moslims. Praktiserende Duitse christelijke en joodse geloofsgemeenschappen betalen kerkbelasting (Kirchensteuer). Per deelstaat zijn hun gelovigen geregistreerd en wordt op basis van hun belastingaangifte becijferd hoeveel geld zij moeten afdragen als kerktaks. De hoogte van de kerkbelasting verschilt per deelstaat. Met het geld kunnen de geloofsgemeenschappen onder meer hun gebouwen onderhouden. De moslimgemeenschap kent de kerkbelasting niet en dat maakt hen afhankelijk van giften. Blijven de giften uit de eigen gemeenschap achter bij de behoefte, dan vallen de moskeeën vaak terug op buitenlandse donaties. Behalve in Duitsland wordt ook in andere landen, zoals Italië, Oostenrijk en Zweden, kerkbelasting geheven om religieuze instellingen te financieren. De deelstaten moeten volgens de Bondsregering het initiatief voor een dergelijke belasting nemen. Verschillende deelstaten waaronder Mecklenburg-Voorpommeren, Baden-Württemberg hebben laten weten voorstander te zijn.15 Om de buitenlandse invloed op de moskeeën te beperken dringt de Duitse regering erop aan dat imams lokaal in Duitsland worden opgeleid. Er start een pilot in de deelstaat Niedersachsen in Osnabrück. Rauf Ceylan (professor islamitische theologie Universiteit Osnabrück) heeft een rapport «Imamausbildung in Deutschland» (juni 2019) opgesteld. De imams die in Duitsland werken zijn meestal opgeleid in Turkije en worden ook betaald door de Turkse staat via DITIB, de Duitse tak van de Diyanet.16 DITIB heeft in januari 2020 aangegeven een eigen Duitse imamopleiding te starten in Duitsland.361 |
Denemarken |
In Denemarken wordt in 2020 een wetsvoorstel ingediend om het strafbaar te maken om donaties te ontvangen van individuen, organisaties, verenigingen, enz. die de democratische waarden en fundamentele vrijheden en mensenrechten tegenwerken of ondermijnen. Dit geldt ongeacht wat er wordt vermeld over het doel van de donatie. De doorslaggevende factor zal zijn of een donatie van dergelijke antidemocratische organisaties wordt ontvangen.17 Een undercover documentaire over moslims zorgde in 2016 voor veel ophef in Denemarken. Als gevolg van de uitzendingen heeft de Deense regering besloten een lijst met haatpredikers op te stellen en openbaar te maken. Buitenlandse haatpredikers krijgen voortaan een inreisverbod, Europese komen op een «watch list» te staan. Vreemdelingen die houder zijn van een Deense verblijfsvergunning of die onder EU-regelgeving vallen kunnen niet op de nationale sanctielijst worden geplaatst. De Deense immigratiedienst beslist of een buitenlandse religieuze prediker op de sanctielijst moet worden geplaatst. Het inreisverbod geldt voor twee jaar.18 |
Tweede Kamer regeling van werkzaamheden d.d. 25 september 2019. De benoeming en het ontslag werden op 24 oktober 2019 gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2019, nr. 58252).
De heer Schoof is sinds 1 maart 2020 Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof. Ten tijde van het verhoor was de heer Schoof directeur-generaal van de AIVD.
AIVD en NCTV (2015), p.2; AIVD (2004), p.2; NCTb (2008), p.16. De staatsgodsdienst van Saudi-Arabië wordt met de term wahhabisme aangeduid (AIVD, 2004, p.2). Tegenwoordig worden de termen wahhabisme en salafisme als synoniemen gebruikt (NCTb, 2008, p.16).
AIVD en NCTV (2015), p.5; NCTb (2008), p.3; Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer El Boujoufi, verslag verhoor de heer Laaouej en mevrouw Harzi; Hoorens et al. (2015).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof. De heer Schoof had het ook over kinderopvang, maar doelde daarmee op informeel moskeeonderwijs.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof, verslag verhoor de heer Bouharrou; Van Nassau (2017).
Kamerstuk II 2010/11, 29 614, nr. 26, Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Sandee.
Brieven aan commissie over de lange arm van Rabat, 15 en 16 september 2019 (Ayaou (15 september 2019)).
Daarbij wordt volgens de heer Zürcher een vrij directe relatie wordt gelegd tussen de stemmen voor een partij of een persoon en wat die persoon doet voor de gemeenschap, voor de stemmers. Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Zürcher.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Zürcher, verslag verhoor de heer Meijs, verslag verhoor mevrouw Yücel.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Sandee, verslag verhoor de heer Van der Blom; Sandee (18 januari 2020).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Laaouej en mevrouw Harzi; Kouwenhoven et al. (26 april 2018).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof, verslag verhoor de heer Bouharrou, verslag verhoor de heer Meijs, verslag verhoor de heer Zürcher.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer El Boujoufi, verslag verhoor mevrouw Harzi.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer El Boujoufi, verslag verhoor mevrouw Pels; Pels & Hamdi (12 februari 2020).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof. De heer Schoof had het ook over kinderopvang, maar doelde daarmee op informeel moskeeonderwijs.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof, verslag verhoor de heer Sandee, verslag verhoor de heer Van der Blom, verslag verhoor de heer El Damanhoury, verslag verhoor de heer Taheri, verslag verhoor de heer Salam.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Sandee, verslag verhoor de heer Rijssenbeek; Vidino (1 februari 2020).
Sandee (18 januari 2020); Vidino (1 februari 2020); Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Sandee.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Sandee, Sandee (18 januari 2020); Vidino (1 februari 2020); Brendel (27 mei 2015).
Sandee (18 januari 2020). De aankoop betrof een voormalige dependance van het ROC Zadkine in Delfshaven wat in eerste instantie in gebruik werd genomen als Rotterdams hoofdkwartier voor de SSCCN en is gaan dienen als hoofdkwartier voor Rahma Relief Nederland, de officiële partner van de World Assembly of Muslim Youth (WAMY) in Nederland.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Sandee, verslag de heer El Boujoufi, verslag verhoor mevrouw Harzi.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van der Blom, verslag verhoor de heer El Damanhoury, verslag de heer Taheri en verslag de heer Salam.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer El Damanhoury; El Damanhoury (13 februari 2020).
Brief Stichting alFitrah d.d. 25 maart 2020 betreffende de verstrekking van gevorderde documenten.
Kamerstuk II, 2017/18, 29 614, nr. 77, antwoord vraag 29; Aanhangsel Handelingen II, 2016/17, nr. 1320; Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 702
Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 104; Handelingen II 2016/17, nr. 4, item 5; Aanhangsel Handelingen II, 2016/17, nr. 1320, Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2269.
In dit verslag wordt het samenwerkingsverband van het FEC kortheidshalve aangeduid als het FEC.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van der Blom, verslag verhoor de heer El Damanhoury.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van der Blom, verslag verhoor de heer Taheri, verslag verhoor de heer Salam; Kouwenhoven (9 april 2018).
Tien Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC) richten zich op de bestrijding van ondermijnende criminaliteit door informatie, expertise en krachten van de verschillende overheidsinstanties te verbinden.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof. De heer Schoof: «de gevolgen van de invloed zijn dat eigenlijk de islamitische gemeenschap zelf – laat ik daarmee beginnen – onder druk komt te staan van deze salafistische aanjagers en eigenlijk in de vrijheid van haar geloofsbelevenis wordt beperkt».
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van der Blom; Soetenhorst & Bakkali (25 mei 2013).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van Zanen; Pels & Hamdi (12 februari 2020). Ook genoemd in onderzoeken Verwey-Jonker Instituut 2016 en 2019.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof; Pels & Hamdi (12 februari 2020). Ook genoemd in onderzoeken Verwey-Jonker Instituut (2016 en 2019).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Meijs. Hizb-ut-Tahrir is een internationale, soennitisch-islamitische politieke organisatie die als doel heeft alle moslimlanden te verenigen in één islamitische staat of kalifaat (AIVD, 2007).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Boujoufi, verslag verhoor de heer Bouharrou.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van der Blom, verslag verhoor de heer El Boujoufi, verslag verhoor de heer Laaouej, verslag de heer Bouharrou, verslag de heer Taheri. verslag de heer Salam.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Boujoufi, verslag de heer Bouharrou, verslag de heer Van Zanen.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Bouharrou, verslag verhoor de heer Roscam Abbing.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van Zanen, verslag de heer Roscam Abbing.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van Zanen, verslag verhoor mevrouw Krikke.
Er zijn wel afzonderlijke radicaliseringsprogramma’s geëvalueerd, maar er is geen algemene studie naar het driesporenbeleid. Zie bijvoorbeeld de evaluatie van de Arnhemse radicaliseringsaanpak (Douglas et.al, (2019)) en de Quickscan naar de Amsterdamse aanpak radicalisering en terrorisme (Universiteit Utrecht & Universiteit Leiden (2018)) wat een aanvulling is op het onderzoek van de Taskforce naar de bedrijfsvoering van de directie Openbare Orde en Veiligheid en het programma Radicalisering en Polarisatie in het bijzonder.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, Verslag verhoor de heer Van Zanen, verslag verhoor mevrouw Krikke, verslag verhoor de heer Roscam Abbing, verslag de heer Rijssenbeek.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof, verslag de heer Rijssenbeek, verslag de heer Bouharrou; Bouharrou (17 februari 2020).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Rijssenbeek; bijlage 3, beleid Verenigd Koninkrijk.
Informatie uit het vooronderzoek vanuit een aantal gemeenten; Van Zanen (12 februari 2020).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Sandee, verslag verhoor de heer Meijs, verslag verhoor de heer Rijssenbeek; Bijlage 4, beleid Oostenrijk.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag de heer Schoof, verslag de heer Sandee, verslag de heer Zürcher; Vidino (1 februari 2020); Kamerstuk II 2017/18, 29 614, nr. 103; onderzoek casussen Stichting As-Soennah en Stichting alFitrah (zie tabel 1 en 2 met name).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van Zanen; position paper de heer Van Zanen.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Roscam Abbing, verslag verhoor de heer Van Zanen.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Bouharrou: «Ik denk dat het goed is als ook ouders zich meer blijven bemoeien, zoals ook op de reguliere Nederlandse scholen gebeurt, met de inhoud van het lesmateriaal. Als dat gebeurt, dan verklein je het risico dat er iets tussen glipt».
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Boujoufi, verslag de heer Bouharrou; Bouharrou (17 februari 2020).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van Zanen, verslag verhoor mevrouw Krikke, verslag verhoor de heer Roscam Abbing, verslag de heer Bouharrou.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor mevrouw Yücel, verhoor de heer Bouharrou; Cerit (16 september 2019); CMO (19 april 2016).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van Zanen; en informatie uit het vooronderzoek onder een aantal gemeenten.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Sandee, verslag verhoor de heer Roscam Abbing.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Bouharrou: «Ik denk dat het goed is als ook ouders zich meer blijven bemoeien, zoals ook op de reguliere Nederlandse scholen gebeurt, met de inhoud van het lesmateriaal. Als dat gebeurt, dan verklein je het risico dat er iets tussen glipt».
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van Zanen, verslag de heer Roscam Abbing.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Boujoufi, verslag de heer Bouharrou; Bouharrou (17 februari 2020).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van Zanen, verslag verhoor mevrouw Krikke, verslag verhoor de heer Roscam Abbing, verslag de heer Bouharrou.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Van Zanen, verslag verhoor mevrouw Krikke.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor mevrouw Krikke. Een ambtsbericht wordt overigens vertrouwelijk gedeeld, maar zijn niet geheim. De ontvanger bepaalt wat er gebeurt met een ambtsbericht.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Taheri; Kouwenhoven & Holdert (28 april 2018); Holdert & Kouwenhoven (26 september 2018).
Volgens de berichtgeving op hun eigen Facebookpagina is bijvoorbeeld recentelijk meer dan € 60.000,– opgehaald om alFitrah schuldenvrij te krijgen.
Brief Stichting alFitrah d.d. 25 maart 2020 betreffende de verstrekking van gevorderde documenten.
Brief Stichting alFitrah d.d. 25 maart 2020 betreffende de verstrekking van gevorderde documenten.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Salam. Zie voor de religieuze achtergrond van Saoedi-Arabië paragraaf 2.1.
Kamerstuk II 2010/11, 29 614, nr. 26; Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Sandee.
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Zürcher, verslag verhoor de heer Sandee; Vidino (1 februari 2020).
Kamerstuk 35 228, nr. 5, verslag verhoor de heer Schoof, verslag verhoor de heer Bouharrou, verslag verhoor de heer Meijs, verslag verhoor de heer Zürcher.
In navolging van de parlementaire ondervraging naar fiscale constructies, Kamerstuk II 2016/17, 34 566, nr. 3.
Deze benoeming werd op 10 juli 2019 gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2019, 39104).
Tweede Kamer regeling van werkzaamheden d.d. 25 september 2019. De benoeming en het ontslag werden op 24 oktober 2019 gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2019, nr. 58252).
Waar in deze paragraaf staat Stichting alFitrah worden alle zes stichtingen bedoeld waar de commissie een vordering aan heeft gericht.
Na een inventarisatie onder alle leden van de commissies SZW, JenV en Buitenlandse Zaken hebben de leden Van Raak (SP), Slootweg (CDA), Groothuizen (D66), Özdil (GroenLinks), Gijs van Dijk (PvdA), Becker (VVD), Edgar Mulder (PVV), Stoffer (SGP) en Segers (CU) zich voor de voorbereidingsgroep aangemeld.
In de expertmeeting is gesproken met prof. Van den Bos, en zijn besloten briefings verzorgt door het Financieel Expertise Centrum, juridische experts van de ministeries van SZW/BZK/JenV en de AIVD.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35228-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.