29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving

Nr. 108 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 februari 2019

Inleiding

Er bestaan bij het kabinet en breder in de samenleving al langere tijd zorgen over gedragingen die op gespannen voet staan met onze democratische rechtsorde, en die als onverdraagzaam en anti-integratief kunnen worden beschouwd. Via verschillende brieven is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van problematisch gedrag met de focus op het salafisme, ongewenste buitenlandse financiering en extremistische sprekers.1 Deze zorgen zijn ook met uw Kamer gedeeld tijdens het debat over de financiering van moskeeën op 30 mei 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 87, item 3). De Nederlandse overheid staat voor de bescherming en bevordering van de democratische rechtsorde en de waarden die daaraan ten grondslag liggen.

In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen.2 Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben hun eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. De overheid staat voor de verworvenheden van onze democratische rechtsstaat. Deze zijn door de eeuwen heen zwaarbevochten en zorgvuldig geconstrueerd om een Nederland te creëren waar iedere burger fundamentele vrijheden kan genieten. Deze verworvenheden dienen te allen tijde te worden beschermd en doorgegeven aan de generaties die na ons komen. De grondwettelijke vrijheid van godsdienst- en levensovertuiging maakt dat er ook plaats is voor geloofs- en levensovertuigingen die een fundamentalistisch karakter hebben.

Onze vrijheden zijn echter geen vrijbrief voor antidemocratisch en onverdraagzaam gedrag. Hier trekt het kabinet een grens. Overheid en samenleving moeten zich teweerstellen tegen de uitwassen die op basis van ideologische of religieuze overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid, en – onder omstandigheden – het belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke rechten en vrijheden.

In deze brief wordt een integrale aanpak van problematisch gedrag uiteengezet. Dit is gedrag dat beschouwd kan worden als een vorm van ondermijning van de democratische rechtsorde. Ondermijning is te definiëren als stelselmatige, doelbewuste en in vele gevallen heimelijke activiteiten die door de nagestreefde doelen, de gebruikte middelen of ressorterende effecten de democratische rechtstaat, de bijbehorende instituties en onderlinge samenhang tussen burgers verzwakken, destabiliseren, ondergraven of saboteren. Te denken valt daarbij aan het stelselmatig en dwingend afwijzen of belemmeren van democratische processen (zoals raadsvergaderingen en verkiezingen) en het gezag van democratisch-rechtstatelijke instituties (zoals de rechterlijke macht en overheid). Dergelijke problematische gedragingen zijn, ook wanneer zij niet vallen binnen het strafrechtelijke kader, onacceptabel.

Problematisch gedrag kan door buitenlandse financiering worden veroorzaakt of versterkt. In Nederland is het iedere maatschappelijke organisatie (waaronder ook religieuze organisaties) toegestaan financiering te ontvangen vanuit het buitenland. Echter, indien deze financiering gepaard gaat met invloed die problematisch gedrag bij de ontvangende organisatie teweegbrengt dan wel versterkt, is deze financiering ongewenst en dient deze te worden tegengegaan.

Zoals verzocht door uw Kamer geef ik in deze brief, mede namens mijn ambtgenoten, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzicht in de maatregelen die genomen worden om problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering tegen te gaan.

Integrale aanpak problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering

Met betrekking tot de aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering constateert het kabinet drie centrale problemen:

  • De beschikbare informatie over problematisch gedrag en (ongewenste) buitenlandse financiering is versnipperd, daarbij ontbreekt het aan coördinatie;

  • Problematisch gedrag is gedrag dat vaak binnen de grenzen van de wet valt en dat maakt de aanpak ervan lastig;

  • Buitenlandse financiering draagt in sommige gevallen bij aan problematisch gedrag.

Deze problemen moeten worden aangepakt. Het kabinet zet daarom in op: het versterken van de informatiepositie van Rijk en gemeenten, het vergroten van het handelingsperspectief van gemeenten en het tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering. Hieronder volgt een uitwerking van deze maatregelen.

1. Versterken informatiepositie Rijk en gemeenten

Relevante informatie over problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering is vaak versnipperd over verschillende domeinen. Te denken valt aan nationale veiligheid, sociale spanningen, financiën en invloed vanuit het buitenland. Tijdens het Kamerdebat van 30 mei 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 87, item 3) is toegezegd de verschillende inspanningen binnen de rijksoverheid op het gebied van informatievergaring, duiding en het ontwikkelen van handelingsperspectief beter bijeen te brengen.3

Om uitvoering te geven aan deze toezegging, is een Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF) opgericht (hierna: de Taskforce). Binnen deze Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV) en Buitenlandse Zaken nauw samen met politie om gemeenten en gemeenschappen steviger en proactief te adviseren en ondersteunen.

De Taskforce zal zich vanwege voornoemde zorgen allereerst richten op de ondersteuning met betrekking tot de aanpak van problematisch gedrag binnen de salafistische beweging. Het kabinet constateert namelijk – naast de groei van deze beweging an sich- een groeiende invloed van individuen en organisaties die vanuit bepaalde salafistische leerstellingen aanzetten tot onverdraagzaamheid, afwijzen van het gezag van de overheid en van de instituties van de democratische rechtsorde en een anti-integratieve opstelling. Zij trachten de vrijheid van anderen in te perken, waarbij valt te denken aan verkettering die gepaard gaat met uitsluiting en zelfs bedreiging. Deze «aanjagers» hebben een onevenredige impact binnen islamitische gemeenschappen in Nederland door hun actieve gebruik van sociale media, hun aanbod van niet-regulier onderwijs en hun beschikking over eigen uitgeverijen. De overheid maakt zich zorgen over deze invloeden en gaat deze tegen, omdat zij problematisch gedrag bevorderen. Daarbij geldt dat niet het salafistische spectrum als geheel, maar slechts die delen van de salafistische beweging dienen te worden aangepakt, waarbinnen sprake is van strafbaar en/of – vanuit het perspectief van de democratische rechtsorde – problematisch gedrag. Een overheid wil en mag zich niet bemoeien met religieuze aspiraties, maar wel met een georganiseerd streven – vaak via heimelijke processen – naar maatschappelijke hervorming, invoering van een andere rechtsorde en eigenrichting, wanneer deze veranderingen gericht zijn op het inperken van vrijheden van andersdenkenden.

De Taskforce wil zich uiteindelijk richten op ondersteuning van de aanpak van alle vormen van problematisch gedrag. Indien daar aanleiding toe is, kan de focus worden verbreed of worden verschoven. In het kader van deze ondersteuning wordt instrumentarium ontwikkeld dat toepasbaar is op de aanpak van problematisch gedrag in algemene zin, los van religieuze of ideologische achtergrond.

De kern van de aanpak door de Taskforce is het bijeenbrengen van beschikbare informatie en deze multidisciplinair te duiden door betrokken Rijkspartners, waarbij alle factoren in samenhang geanalyseerd worden. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van actuele inzichten uit de wetenschap over onder meer het salafisme, zoals de in 2018 uitgevoerde synthesestudie.4 Op deze manier wordt door de Taskforce continu een zo compleet mogelijk beeld gecreëerd van zowel het fenomeen als van casuïstiek. Vanuit dit gezamenlijke beeld wordt een integrale strategie ontwikkeld die gemeenten lokaal en regionaal kunnen toepassen. De Taskforce wordt toegerust met een interdepartementaal adviesteam, dat proactief (potentiële) problemen signaleert en de desbetreffende gemeenten en regio’s desgewenst ondersteunt. Afhankelijk van de gesignaleerde problematiek en de behoefte van de gemeenten zal die steun variëren van kortdurende, tot intensieve, langdurige trajecten.

Onmisbaar zijn de verschillende betrokken gemeenschappen in Nederland. Zij hebben vaak het meest te lijden onder problematisch gedrag. Soms direct, bijvoorbeeld wanneer een extremistische spreker jongeren boodschappen meegeeft die hen niet helpen om mee te doen in de maatschappij. Maar vaak ook indirect doordat dergelijke problematische uitspraken (ten onrechte) een negatieve weerslag hebben op de beeldvorming van de islamitische gemeenschappen als geheel. Zij zijn daarom voor de (lokale) overheid belangrijke partners in het tegengaan van dit problematische gedrag. Om die reden zet de Taskforce zich in om naast gemeenten ook samen te werken met betrokken gemeenschappen om de weerbaarheid tegen problematisch gedrag te versterken en daar waar nodig de relatie tussen gemeenten en gemeenschappen te verstevigen.

2. Vergroten van handelingsperspectief van Rijk en gemeenten

De aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering vraagt uiteraard niet alleen om adequate duiding, maar ook om handelingsperspectief. En omdat het veelal gaat om gedrag dat binnen de grenzen van de wet valt maar wel problematisch is, is juist dat gedrag lastig aan te pakken. Indien sprake is van problematisch gedrag, moet hiertegen kunnen worden opgetreden. Lokale betrokkenen spelen een primaire rol, omdat handelingsopties veelal dienen te worden gewogen en toegepast binnen de lokale context. Rijk en gemeenten volgen in hun optreden nu al de Driesporenaanpak (dialoog, confrontatie en verstoren of handhaven).5

Er moet meer handelingsperspectief komen. In opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties worden daarom verschillende verkenningen uitgevoerd. In de eerste verkenning wordt in kaart gebracht welk instrumentarium reeds beschikbaar is voor de aanpak van problematisch gedrag. In de tweede verkenning wordt voor aanvullende maatregelen gekeken naar aanpakken in aanpalende domeinen, zoals jeugd- en woonoverlast, gesloten groeperingen, Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s) en radicalisering. Ook hier komt namelijk vaak gedrag voor dat niet strafbaar is, maar wel ongewenst. Bruikbare elementen van deze aanpakken zullen worden geïmplementeerd in de integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.

De eerste fase van deskresearch is voor beide verkenningen afgerond. Deze heeft mogelijk toepasbare instrumenten opgeleverd. Deze instrumenten worden in de tweede fase van de verkenningen bij het lokaal bestuur getest op hun inzetbaarheid. Ook zal op basis van kwantitatief en kwalitatief onderzoek een beschrijving van voorbeelden uit de praktijk worden gemaakt. De resultaten van deze twee verkenningen worden gebruikt bij het vaststellen van een kader voor het instrumentarium dat door gemeenten kan worden ingezet bij de bescherming van de democratie.

In het verlengde hiervan wordt momenteel in samenwerking met gemeenten onder andere een escalatieladder met interventiemogelijkheden ontwikkeld dat, langs de lijnen van het Normatief kader en de Driesporenaanpak, een meer integraal overzicht biedt van mogelijke interventiestrategieën in relatie tot problematisch gedrag. Het betreft in eerste instantie een vertrouwelijk overzicht, dat in nauwe samenhang met andere ontwikkelde instrumenten moet worden bezien en gebruikt. Daar deze problematiek om maatwerk vraagt zal de Taskforce PG&OBF gemeenten indien gewenst ondersteunen bij het toepassen van de escalatieladder.

Voor gebruik van andere instrumenten moet er, mede gezien vanuit het oogpunt van het democratisch rechtstatelijk perspectief, sprake zijn van een (dreigende) wetsovertreding of evidente ordeverstoring om bestuursrechtelijk op te kunnen treden. In het kader van de nationale veiligheid kan de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding mogelijk worden ingezet ten aanzien van een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan.

Vanuit de Taskforce zal op basis van de inzichten van deze verkenningen samen met gemeenten gewerkt worden aan de doorontwikkeling van het handelingsperspectief. De Taskforce richt zich naast het verbeteren van bestaande handelingsperspectieven en de inzet daarvan, ook op het ontwikkelen van nieuwe handelingsperspectieven. Gemeenten zullen verder worden ondersteund door hen te faciliteren met kennis en training.

3. Tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering

Rondom het tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering betreft de inzet van het kabinet:

  • Het vergroten van inzicht in financiële stromen;

  • Het uitvoeren van een verkenning naar het inperken van geldstromen vanuit onvrije landen;

  • Het beperken van de buitenlandse financiering van politieke partijen;6

  • Het aanpakken van casuïstiek.

In dit kader is het Regeerakkoord van belang waarin staat dat beïnvloeding vanuit onvrije landen en organisaties via sociale media of door de financiering van organisaties in Nederland onwenselijk is. Voorkomen moet worden dat vanuit het buitenland via geldstromen naar politieke, maatschappelijke en religieuze organisaties onwenselijke invloed wordt gekocht. Daartoe zullen deze geldstromen meer transparant gemaakt worden. Wederkerigheid vormt hierbij een belangrijke toetssteen. Geldstromen vanuit onvrije landen, waarbij misbruik wordt gemaakt van onze vrijheden, zullen zoveel mogelijk worden beperkt.7

Vergroten van inzicht in financiële stromen

Voor het ontwikkelen van handelingsperspectief is het creëren van meer inzicht in de aard en omvang van (buitenlandse) geldstromen van cruciaal belang. Het kabinet heeft op 21 december 2018 een conceptwetsvoorstel in consultatie gebracht dat tot doel heeft geldstromen naar maatschappelijke organisaties meer transparant te maken. Door maatschappelijke organisaties te verplichten inzicht te geven in ontvangen donaties wordt het handelingsperspectief van betrokkenen, waaronder gemeenten, versterkt. Wanneer er onwenselijke gedragingen plaatsvinden en de gemeenten daarover het gesprek willen aangaan, kunnen zij zich beroepen op de wettelijke verplichting voor maatschappelijke organisaties om transparant te zijn. Om het inzicht in de aard en omvang van buitenlandse geldstromen aan religieuze organisaties te vergroten, is het kabinet hiernaast een onafhankelijk onderzoek gestart. De verdere onderzoeksprocedure en aanbesteding lopen via het WODC. De uitkomsten hiervan worden in het najaar van 2019 verwacht.

Verkenning inperken geldstromen vanuit onvrije landen

Het kabinet heeft, in navolging van het Regeerakkoord, een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden om geldstromen uit specifiek «onvrije landen» naar maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland aan banden te leggen (in de bijlage treft u een uitgebreid overzicht van de uitkomsten van deze verkenning)8. Daarvoor is onderzocht op welke wijze de term «onvrije landen» ingekaderd kan worden.

Omdat er geen (internationaal geaccepteerde) definitie van «onvrije landen» bestaat, kan de Nederlandse overheid aansluiting zoeken bij bestaande rankings op het gebied van «(on)vrijheid». Rankings maken een complex begrip als vrijheid tot op zekere hoogte inzichtelijk, meetbaar en vergelijkbaar. Als startpunt voor nadere kwalificatie van het begrip «onvrije landen» kan (conform het Regeerakkoord) het criterium van wederkerigheid worden gebruikt. Dit houdt in dat landen die niet toestaan dat maatschappelijke en religieuze organisaties kunnen worden gefinancierd vanuit het buitenland, zelf niet langer de mogelijkheid krijgen instellingen in Nederland te financieren.

Er zijn aanknopingspunten voor het formuleren van Nederlandse wetgeving tegen buitenlandse financiering op basis van dit wederkerigheidsbeginsel. Hiertoe bereidt het kabinet een proeve van wetgeving voor. In samenhang hiermee wordt onderzocht op basis van welke objectieve criteria een hanteerbare lijst met landen kan worden opgesteld. Dergelijke criteria dienen ook juridisch te worden getoetst. Het kabinet heeft daarbij oog voor de risico’s die een verbod op buitenlandse financiering meebrengen, zoals ongewenste diplomatieke consequenties, aantasting van de geloofwaardigheid van Nederland op het gebied van rechtsstatelijkheid en mensenrechten wereldwijd en mogelijke schade voor Nederlandse NGO’s actief in het buitenland.

Het beperken van de buitenlandse financiering van politieke partijen

Voor politieke partijen gaat het kabinet tevens maatregelen treffen om hun buitenlandse financiering te beperken. Op dit moment is er in de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) al een eigenstandig regime voor de financiering van politieke partijen. Gelet op de bijzondere positie van politieke partijen in onze democratie acht het kabinet het noodzakelijk om hieraan vast te houden. In de kabinetsreactie op de evaluatie van de Wfpp heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarom aangekondigd dat giften aan politieke partijen van buiten de Europese Unie (met uitzondering van giften van buiten de Europese Unie woonachtige Nederlandse kiesgerechtigden) worden verboden. Giften vanuit de Europese Unie blijven toegestaan, maar moeten, met uitzondering van giften uit Nederland waar een drempel van € 4.500 per donateur per jaar blijft gelden, allemaal openbaar worden gemaakt.

4. Het aanpakken van casuïstiek

Naast hetgeen hierboven uiteen is gezet over het verder ontwikkelen van aanvullend handelingsperspectief, zijn handelingsopties voor overheden (departementen, diensten, lokale overheden) ten aanzien van ongewenste (buitenlandse) financiering van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland die gepaard gaat met problematisch gedrag reeds voor handen. Deze betreffen het monitoren van ontwikkelingen en het bijeenbrengen van signalen. Het gezamenlijk analyseren en duiden van casuïstiek. Het informeren van gemeenten en hen desgewenst ondersteunen in hun gesprek met lokale maatschappelijke organisaties over de wijze waarop optimale transparantie ten aanzien van (ontvangen) financiering kan worden bereikt. Ook kan problematisch gedrag daadwerkelijk worden verstoord door vergunningen in te trekken, subsidies af te bouwen dan wel stop te zetten en het inzetten van juridisch instrumentarium om strafbare gedragingen aan te pakken. Door de Taskforce worden deze handelingsopties in samenwerking met gemeenten opgenomen in een overzichtelijke escalatieladder, wordt aanvullend handelingsperspectief ontwikkeld en worden gemeenten proactief en steviger ondersteund in het aanpakken van casuïstiek.

Verder voert de Minister van Buitenlandse Zaken actief en bij herhaling diplomatieke gesprekken met onder andere de Golfstaten over meer transparantie over financieringsaanvragen en over onwenselijkheid van financiering die kan bijdragen aan problematisch gedrag in Nederland. Gesprekspartners uit een aantal landen hebben als onderdeel van deze gesprekken mondeling toegezegd dat deze landen – voor zover zij daar invloed op hebben – geen organisaties in Nederland zullen steunen zonder dat de Nederlandse overheid daarvan op de hoogte is.

Voorts wordt artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aangescherpt. Dit betreft de uitwerking van de passage in het Regeerakkoord om de verbodsbepalingen in artikel 2:20 BW uit te breiden.9 Op 21 december 2018 is een wetsvoorstel in internetconsultatie gebracht om de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie uit te breiden om via de rechter radicale organisaties te verbieden. Straks kan niet alleen de werkzaamheid maar ook het doel van een rechtspersoon leiden tot een verbod van die organisatie. Een dergelijk verbod is echter enkel aan de orde als de gedraging zo ver gaat dat dit leidt tot strijd met de openbare orde, bijvoorbeeld door structureel op te roepen tot geweld of aan te zetten tot haat en discriminatie.

Op 13 december 2018 presenteerde de Staatscommissie Parlementair Stelsel haar rapport, met een advies gericht op de positie van politieke partijen. Daarin wordt voorgesteld om een specifiek wettelijk kader te scheppen voor het verbieden en ontbinden van politieke partijen.10 Indien naar aanleiding van het voorstel van de Staatscommissie wordt gekozen voor een specifiek wettelijk kader voor politieke partijen, dan ligt het in de rede dat deze organisaties van het toepassingsbereik van artikel 2:20 BW worden uitgesloten.

Tot slot loopt sinds september 2017 de pilot Buitenlandse Financiering binnen het project Terrorismefinanciering van het Financieel Expertise Centrum (FEC). De pilot heeft ertoe geleid dat op nationaal niveau een overzicht geboden kan worden van casuïstiek op het gebied van buitenlandse financiering, voor zover er sprake is van de (van origine) buitenlandse financiering van voornamelijk non-profitinstellingen (NPO’s) waarvan één of meerdere betrokken partijen in verband kunnen worden gebracht met terrorisme of de financiering daarvan. Naast het delen van informatie is in FEC-verband ook kennis over dit onderwerp opgebouwd die met relevante partijen, waaronder gemeenten, wordt gedeeld.

Gedurende de pilot is een aantal informatieverzoeken uitgezet en geanalyseerd, hetgeen heeft geleid tot interventies door betrokken partijen. Hierbij kan gedacht worden aan een handhavings- of opsporingsonderzoek dan wel een voorbereidend, verkennend of informatief onderzoek door een van de bij de pilot betrokken organisaties. Onlangs is besloten de pilot met twee jaar te verlengen. Hiervoor worden vanuit het Rijk financiële middelen beschikbaar gesteld. De komende periode wordt gebruikt om te komen tot inzicht in (herkomst, route, bestemming, risico) in (van origine) buitenlandse en risicovolle geldstromen, interventievoorstellen bij geconstateerde risicovolle geldstromen, adviezen voor bestuurlijke maatregelen en/of aanpassing van wet- en regelgeving en richting geven voor financiële instellingen ten behoeve van een betere detectie van risicovolle geldstromen naar Nederlandse NPO’s. Ook zal nader onderzoek worden gedaan naar de vorm waarin en de manier waarop een eventuele structurele samenwerking op het gebied van buitenlandse financiering het beste kan worden georganiseerd.

Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat de overheid op dit moment over verschillende interventies beschikt om problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering te adresseren. Dat moet en kan echter beter. De overheid blijft dan ook onverminderd alert en heeft oog voor bestaande zorgen. Met de Taskforce wordt toegewerkt naar een integrale aanpak van deze problematiek, waarbij onder andere proportionele en aanvullende maatregelen worden ontwikkeld die het handelingsperspectief van het Rijk en gemeenten kunnen vergroten. Dit alles wordt met grote zorgvuldigheid gedaan; de overheid respecteert de grondwettelijke vrijheden van alle burgers, want deze vormen namelijk de essentiële voorwaarden voor onze open en pluriforme samenleving.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Bijlage: Overzicht relevante moties en verzoeken in relatie tot problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering

Nummer

Motie

Verantwoordelijk departement

Verwachte afronding

Kamerstuk 29 614, 93, nr. 82

Sjoerdsma/Segers over een nieuw onafhankelijk onderzoek naar buitenlandse financiering

BZ

Interdepartementaal is onder coördinatie van BZ met deelname van SZW, BZK, JenV en FIN een programma van eisen opgesteld waarna het onderzoek via het WODC is uitgezet. Op grond van een door het WODC geschreven startnotitie wordt het onderzoek begin 2019 aanbesteed. Oplevering van het onderzoek staat gepland voor het najaar van 2019.

Kamerstuk 29 614, nr. 86

Becker over een centraal informatiepunt

SZW

Zie voor beantwoording de Kamerbrief Integrale aanpak Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.

Kamerstuk 29 614, nr. 87

Becker/Segers over geen subsidie voor organisaties die integratie tegenwerken

SZW

Subsidieverstrekking is in principe een autonome bevoegdheid van gemeenten. De Algemene wet bestuursrecht (titel 4.2) biedt het kader, maar de gemeente gaat zelf over de vraag waaraan zij subsidie verleent; het college van B&W heeft zich hierover aan de Raad te verantwoorden. Dat neemt overigens niet weg dat het Rijk met gemeenten hierover bestuursafspraken zou kunnen maken, bijv. in het kader van de bestrijding van radicalisering, maar die zijn in beginsel niet in rechte afdwingbaar.

Met de oprichting van de Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering wordt de ondersteuning en advisering vanuit het Rijk aan gemeenten geïntensiveerd. In deze advisering wordt meegenomen dat de keuze om geen subsidie te verstrekken aan een organisatie een interventiemogelijkheid is binnen de Driesporenaanpak.

Kamerstuk 29 614, nr. 92

Van der Staaij/Hiddema over het verkennen en uitwerken van nieuwe voorstellen om de ongewenste financiering van moskeeën aan te pakken niet in de weg mag staan aan het benutten van de bestaande mogelijkheden om misstanden aan te pakken

JenV

Het benutten van bestaande civielrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden is begin oktober jl. besproken tijdens het reguliere overleg van de Minister van Justitie en Veiligheid met het College van procureurs-generaal. Tijdens dit overleg is vanuit het College van procureurs-generaal aangegeven, dat het Openbaar Ministerie actief gebruik maakt van alle strafrechtelijke mogelijkheden in het geval er strafrechtelijke gedragingen worden geconstateerd. Ten aanzien van een civielrechtelijk organisatieverbod heeft het College aangegeven dat deze weg, mede in het licht van de vrijheid van godsdienst, lastiger begaanbaar is.

In dit verband is de voorgenomen aanscherping van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek relevant; zie de Kamerbrief Problematisch Gedrag & Ongewenste Buitenlandse Financiering voor nadere toelichting.

Met het bespreken van het benutten van de civielrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden tijdens de Overlegvergadering van MinJenV met het College van procureurs-generaal kan de motie als afgedaan worden beschouwd.

Kamerstuk 29 614, nr. 93

Heerma/Segers over gemeenten ondersteunen bij de aanpak van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding

JenV

Naar aanleiding van de motie van de leden Pieter Heerma en Segers over ondersteuning van gemeenten bij de aanpak van onwenselijke buitenlandse beïnvloeding 1 is ook nader 2 gekeken of de Wet Bibob een aanvullende rol kan vervullen.

Voor de toepassing van Bibob zijn twee aspecten van belang:

– er dient sprake te zijn van een overheidshandeling, bijvoorbeeld een vergunning of vastgoedtransactie met de overheid, en

– er moet het ernstig gevaar bestaan dat de vergunning of vastgoedtransactie met de overheid (mede) wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen of om financieel voordeel uit strafbare feiten te benutten. Voor het ontvangen van financiering uit het buitenland is geen vergunning vereist. Er is dus geen sprake van een overheidshandeling waarop Bibob kan worden toegepast. Het ontvangen van geld kan dus niet onder de toepassing van Bibob worden gebracht.

Denkbaar is dat het ontvangen geld wordt gebruikt voor een vergunningplichtige activiteit of een vastgoedtransactie met de overheid. Op die vergunningaanvraag of de vastgoedtransactie kan dan de Wet Bibob van toepassing zijn. Van belang is dan of sprake is van ernstige vrees dat de vergunning of de vastgoedtransactie gebruikt wordt voor het plegen van strafbare feiten of om financieel voordeel uit strafbare feiten te benutten. Het feit dat de financiering afkomstig is van een bepaalde (onwenselijke) bron, bekent uiteraard niet automatisch dat met de vergunning (bijv. een gebruiksvergunning) strafbare feiten zullen worden gepleegd.

29 614, 88 Kamerstuk 29 614, nr. 99

Karabulut/Segers over het zo tijdig mogelijk delen van informatie over buitenlandse financiering met gemeenten

JenV

Zie voor beantwoording de Kamerbrief Integrale aanpak Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (Kamerstuk 29 614, nr. 108).

5497

Rutte / Becker – het bericht «IS-gangers welkom in El Tawheed-moskee»

SZW

Op 27 maart 2018 heeft lid De Graaf het verzoek gedaan om de Kamer een brief te doen toekomen naar aanleiding van een artikel uit de TPO (Handelingen II 2017/18, nr. 65, item 37). Deze ging op grote lijnen in op het algemene radicaliseringsbeleid in Amsterdam en de toenemende religieuze dawaa aldaar door al dan niet problematische of zelfs extremistische sprekers, sommigen expliciet bij naam genoemd.

Ten aanzien van de preventieve aanpak in gemeente Amsterdam is in de Kamerbrief Preventie radicalisering (Kamerstuk 29 614, nr. 74) al kort ingegaan op het rapport van de Taskforce over de bedrijfsvoering en integriteitsvraagstukken en de Quickscan over de aanpak van gemeente Amsterdam. Het verzoek van lid De Graaf is als aangegeven in het stenogram breder bedoeld dan zich alleen toespitsend op de problematiek van radicalisering. Ten aanzien van de integrale aanpak van extremistische sprekers verwijs ik dan ook naar de kamerbrief die door de Minister van Justitie en Veiligheid op 28 mei 2018 naar uw Kamer is gestuurd met daarin een overzicht van de maatregelen die worden genomen tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtengoed door individuen of organisaties.

Kamerstuk 34 775 VI, nr. 109 (27 juni 2018)

Motie Rutte/Van der Staaij inzake motie over een actief vervolgingsbeleid bij uitingsdelicten extremistische predikers.

JenV

De motie is een bevestiging van staand beleid.

Verzoek om brief en debat, ingediend tijdens Regeling van Werkzaamheden dd 04-09-2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 104, item 8)

 

SZW

Naar aanleiding van de publicatie van het promotieonderzoek van Mohammad Nazar Soroush heeft de Telegraaf op 4 september 2018 een artikel geplaatst waarin gesproken werd over «een groeiende groep jonge salafisten op wie de politiek geen greep gaat krijgen». Het Ministerie van SZW heeft naar aanleiding van het verzoek van lid Pieter Heerma contact gehad met Tilburg University. Op dit moment wordt intern onderzoek verricht naar het promotieonderzoek, omdat deze mogelijk niet van voldoende kwaliteit zou zijn. Indien de uitkomsten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, zal het Ministerie van SZW de Kamer een inhoudelijke reactie doen toekomen.

X Noot
1

Kamerstuk 29 614, nr. 93.

X Noot
2

De Minister voor Rechtsbescherming heeft tijdens het betreffende debat reeds enkele kanttekeningen geplaatst. Bron: Handelingen II 2017/18, nr. 87, item 3, p. 33–34 en 43.


X Noot
1

Beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland», Kamerstuk 29 614, nr. 38, de brief «Concretisering aanpak Salafisme», Kamerstuk 29 614, nr. 39, de brief «Transparantie buitenlandse financiering aan religieuze instellingen», Kamerstuk 29 614, nr. 50, de brief «Ongewenste (buitenlandse) financiering van instellingen en activiteiten», Kamerstuk 29 614, nr. 56, de brief «Aanpak extremistische sprekers», Kamerstuk 29 614 nr. 66, en de brief «Transparantie van geldstromen naar maatschappelijke organisaties en beperking van geldstromen vanuit onvrije landen», Kamerstuk 29 614, nr. 71, brief «Integrale aanpak extremistische sprekers», Kamerstuk 29 614, nr. 76.

X Noot
2

Vgl. Kamerstuk 29 614, nr. 2 (Nota grondrechten in een pluriforme samenleving).

X Noot
3

Een overzicht van relevante moties en verzoeken is als bijlage bij deze brief opgenomen.

X Noot
4

Verwey-Jonker Instituut, «Salafisme in Nederland belicht» (mei 2018). Deze synthesestudie is in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerd en is in februari 2019 gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl en raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

De brief «Concretisering aanpak Salafisme», Kamerstuk 29 614, nr. 39.

X Noot
6

Kabinetsreactie op het eindrapport van de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen, 25 januari 2019 (Kamerstuk 32 752, nr. 54).

X Noot
7

Vertrouwen in de toekomst, Regeerakkoord 2017–2021, VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, p.4. (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34).

X Noot
8

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
9

Recente voorbeelden van de toepassing van art. 2:20 BW zijn het verbod op de vereniging MARTIJN en enkele Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s).

X Noot
10

Staatscommissie parlementair stelsel, Lage drempels, hoge dijken. Democratie en rechtsstaat in balans, Den Haag 13 december 2018, p. 211 & 220 e.v. (Kamerstuk 34 430, nr. 9)

Naar boven