Vragen van de leden Sjoerdsma (D66), Azmani (VVD), Knops (CDA) en Karabulut (SP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken (ingezonden 13 juli 2016).

Nader antwoord van Minister Koenders (Buitenlandse Zaken) mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 1 maart 2017). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 104. Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 702.

Vraag 1

Kent u de berichten «Kabinet weigert lijst moskeeën bekend te maken»1 en «Golfstaten geven Nederland vertrouwelijke info over salafistische moskeeën»?2

Vraag 2

Sinds wanneer consulteren Saoedi-Arabië en Koeweit de Nederlandse regering, zoals u stelt in uw brief van 5 juli jl., over particuliere organisaties die in deze landen verzoeken ontvangen om religieuze instellingen in Nederland te financieren?

Vraag 3

Sinds wanneer zijn er, zoals u stelt in uw brief van 5 juli jl., afspraken gemaakt om de informatie die het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Saoedi-Arabië en Koeweit ontvangt over de financiering van religieuze instellingen in Nederland ook te delen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Wanneer was u op de hoogte van deze afspraken?

Vraag 4

Hoe verhoudt uw brief van 5 juli jl., waarin u stelt dat Saoedi-Arabië en Koeweit Nederland consulteren over particuliere organisaties die in deze landen verzoeken ontvangen om religieuze instellingen in Nederland te financieren, zich tot uw uitspraak tijdens het debat over de invloed van ultraorthodoxe moslims in moskeeën op 25 mei jl., dat u niet door Saoedi-Arabië op de hoogte wordt gehouden van religieuze investeringen?

Vraag 5

Kunt u aangeven welke resultaten gesprekken opleveren die, zoals u stelt in uw brief van 25 februari jl., Nederlandse ambassades voeren met financiële autoriteiten en particuliere donororganisaties in onder meer Saoedi-Arabië en Koeweit, met als doel meer duidelijkheid te krijgen over herkomst en doel van financieringsstromen aan Nederlandse gebedshuizen? Sinds wanneer worden deze gesprekken gevoerd? Op welke wijze worden de uitkomsten van deze gesprekken gedocumenteerd?

Vraag 6

Klopt het dat de regering sinds 2013 beschikt over een lijst van instellingen die (mogelijk) gefinancierd worden vanuit Saoedi-Arabië of daartoe verzoeken hebben gedaan? Sinds wanneer is deze lijst in het bezit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Sinds wanneer is deze lijst in het bezit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?

Vraag 7

Indien deze lijst van instellingen die (mogelijk) gefinancierd worden vanuit Saoedi-Arabië of daartoe verzoeken hebben gedaan sinds 2013 bestaat, hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen motie-Sjoerdsma (Kamerstuk 29 614, nr. 42) die de regering verzoekt de Kamer te informeren over de herkomst van financiering van religieuze instellingen? Waarom heeft u deze lijst niet eerder aan de Kamer verstrekt?

Vraag 8

Klopt het dat het niet openbaar maken van de betreffende lijst van instellingen die (mogelijk) gefinancierd worden vanuit Saoedi-Arabië of daartoe verzoeken hebben gedaan, te maken heeft met afspraken tussen de Saoedische ambassade in Nederland en de Nederlandse regering? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?

Vraag 9

Hoe vaak zijn er maatregelen genomen – ter uitvoering van de aangenomen motie-Karabulut/Potters (Kamerstuk 29 754, nr. 343) over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar – aan de hand van de lijst als bedoeld in de voorgaande vragen, of andere informatie die u bezit over financieringsstromen vanuit deze landen aan Nederlandse gebedshuizen?

Vraag 10

Waarop baseert u uw uitspraak in uw brief van 25 februari jl., dat gemeenten doorlopend gesprekken voeren met salafistische gemeenschappen om de transparantie over en herkomst en doelstellingen van (private en publieke) financiering vanuit het buitenland te vergroten?3 Hoe verhoudt zich dit tot de berichtgeving van Nieuwsuur op 1 juli jl., waaruit bleek dat negen van de tien gemeenten waar salafistische organisaties bestaan geen gesprekken over financiering voeren?

Nader antwoord

Mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageer ik met deze brief op het verzoek van het lid Sjoerdsma d.d. 18 januari met kenmerk 2016Z14749b. Daarin stelt hij dat een deel van de eerder door hem en de leden Azmani, Knops en Karabulut op 13 juli 2016 gestelde vragen over het bericht dat Golfstaten Nederland informeren over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken, niet zijn beantwoord.

Zoals uiteengezet in de verschillende brieven aan uw Kamer maakt het kabinet zich zorgen over bepaalde financieringsstromen vanuit het buitenland naar religieuze organisaties in Nederland. Niet transparante financieringsstromen vergroten het risico van dusdanige beïnvloeding van deze organisaties dat gedrag wordt bevorderd dat leidt tot spanningen en polarisatie in de samenleving en daarmee op zeer gespannen voet staat met Nederlandse kernwaarden. Behalve binnenlandse maatregelen om ongewenste beïnvloeding tegen te gaan, zet het kabinet ook intensief diplomatieke middelen in. Zo zijn het afgelopen jaar de gesprekken met en in de Golflanden geïntensiveerd. In september 2016 heeft een Speciaal Gezant van de Minister van Buitenlandse Zaken een aantal Golflanden bezocht om de ernstige zorgen die er in Nederland bestaan rondom financieringsstromen over te brengen en om met spoed met deze landen te komen tot afspraken met als doel het vergroten van de transparantie rondom financieringsstromen. De onderhandelingen hierover zijn op dit moment nog gaande. De Minister van Buitenlandse Zaken voert actief overleg over deze materie met zijn collega’s in de Golf. Onze ambassades in de regio hebben zeer frequent contacten met zowel de overheid als organisaties van waaruit financiering afkomstig is. Het doel van deze gesprekken is informatie te verkrijgen over deze organisaties, over de noodzaak tot toezicht in betreffende landen op financieringsstromen naar het buitenland en over het doel van deze financieringsstromen. In het kader van de uitvoering van de Kamerbrief «Concretisering aanpak salafisme» van 25 februari 2016 (29 614 nr. 39) zijn er binnen de Nederlandse overheid heldere afspraken gemaakt om dergelijke informatie voortaan actief te delen tussen verschillende betrokken departementen, waaronder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zodat de overheid op integrale wijze maatregelen kan nemen als dat nodig wordt geacht.

Het voorlopige resultaat van de geïntensiveerde dialoog met de Golflanden is dat de informatiepositie van Nederland over organisaties in de betreffende landen en over de toezichtprocedures is verbeterd, en dat de Golflanden nog beter bewust zijn van de zorgen die er in Nederland bestaan. Ambassades rapporteren over de gevoerde gesprekken aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomst van deze gesprekken zodra de gewenste heldere afspraken met de betreffende landen zijn afgerond.

Twee landen uit de Golf (Saoedi-Arabie en Koeweit) geven sinds enkele jaren via Notes Verbales (respectievelijk sinds 2010 en 2012), op vrijwillige en vertrouwelijke basis, met enige regelmaat informatie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen. Het betreft onvolledige informatie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2013 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken als achtergronddocument voor de feitelijke beantwoording van Kamervragen over de Blauwe Moskee (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, 3230) en het 30-leden debat buitenlandse financiering van moskeeën van 12 september 2013 een overzicht ontvangen van Nederlandse organisaties die op dat moment genoemd werden in Notes Verbales van de Saoedische ambassade. Dit lijstje werd eenmalig opgesteld als achtergrondnotitie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken deelde de ontvangen informatie in voorkomend geval eerder al met andere relevante nationale overheidsinstanties, bijvoorbeeld ter ondersteuning van onderzoek naar bedreiging van openbare orde en anti-integratief gedrag.

Gaandeweg, met de groei van de internationale en nationale zorgen omtrent buitenlandse financiering in het algemeen en salafismefinanciering in het bijzonder, is in 2016 besloten om te komen tot interdepartementale afspraken om de van Saoedi-Arabië en Koeweit ontvangen (onvolledige) informatie ook op structurele basis te delen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en andere relevante overheidsorganisaties en diensten.

De informatie waarover het kabinet beschikt wordt via diplomatiek verkeer verkregen en is daarmee vertrouwelijk. In eerste instantie is deze informatie dan ook niet met de Kamer gedeeld omdat openbaarmaking de vrijwillige deling door betrokken landen in gevaar zou brengen. Het kabinet heeft tegen de achtergrond van de wens om nadere informatie uw Kamer op 7 november 2016 alsnog vertrouwelijk geïnformeerd.


X Noot
1

Nieuwsuur, 1 juli 2016

X Noot
2

Nieuwsuur, 5 juli 2016

X Noot
3

Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2015–2016, 29 614, nr. 39

Naar boven