Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2018
Uw Kamer heeft vragen gesteld over de berichtgeving van de Telegraaf over politieke
workshops van de UETD en de vermeende jihadpreek in een Diyanet-moskee in Hoorn. Hierbij
bied ik u de antwoorden op de gestelde vragen aan (Aanhangsel Handelingen II 2017/18,
nrs. 1928 t/m 1931). Omdat er in de berichtgeving sprake lijkt te zijn van ongewenste buitenlandse inmenging,
zal ik ook in meer algemene zin reactie geven op ongewenste buitenlandse inmenging.
Ongewenste buitenlandse inmenging betreft doelbewuste, stelselmatige, vaak heimelijke
activiteiten van buitenlandse statelijke actoren die het politieke en maatschappelijke
systeem van Nederland kunnen ondergraven. Het kabinet vindt dergelijke buitenlandse
inmenging volstrekt onwenselijk, omdat statelijke actoren hiermee het fundament van
de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving kunnen verstoren.1 Ook in uw Kamer leven zorgen over ongewenste buitenlandse inmenging.
Indien er sprake is van ongewenste buitenlandse inmenging heeft het kabinet verschillende
mogelijkheden om deze buitenlandse bemoeienis tegen te gaan. In de Kamerbrief ongewenste
buitenlandse inmenging van de Minister van Justitie en Veiligheid van 16 maart jl.
bent u uitgebreid geïnformeerd over deze mogelijkheden.2 Het kabinet zet in op een brede aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging, gericht
op een goede informatiepositie en interbestuurlijke en internationale samenwerking,
het gesprek aangaan met landen van zorg, het vergroten van weerbaarheid in Nederland
en gecoördineerd optreden wanneer incidenten zich voordoen.
Een effectieve aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging begint met het in kaart
brengen van kwetsbaarheden en het gezamenlijk duiden van signalen van mogelijke inmengingsactiviteiten.
Zo is het kabinet ook te werk gegaan bij de betreffende casussen. Het is belangrijk
dat de UETD zelfstandig invulling geeft aan haar werkzaamheden in Nederland en niet
fungeert als politiek instrument van Turkije. Daarom is mijn ministerie met de UETD
in gesprek gegaan. Het UETD-bestuur geeft aan dat er geen formele banden zijn met
de AK-partij. Desalniettemin wordt de organisatie algemeen gezien als Europese organisatie
die is gelieerd aan de AK-partij. Vast te stellen valt dat de organisatie activiteiten
ontplooit die bijdragen aan de belangen van de AK-partij. Dit blijkt onder andere
uit de activiteiten van de UETD waarbij Turkse politici, bijvoorbeeld parlementariërs
van de AK-partij, deelnemen aan bijeenkomsten van de UETD NL. UETD NL heeft verklaard
géén subsidies te ontvangen uit binnen – of buitenland en dat financiering van haar
activiteiten plaatsvindt door middel van contributiegelden van individuele leden en
donateurs.
In de Diyanet-moskee in Hoorn is er voor zover bekend eenmalig gebruik gemaakt van
delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld. De in Hoorn
gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb
ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van
strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld. Zolang er geen strafrechtelijke
grenzen worden overschreden geldt hier echter vrijheid van godsdienst en gaat de overheid
niet over de inhoud van de preek. Desalniettemin vind ik het onwenselijk als er politieke
boodschappen worden verkondigd in Nederlandse moskeeën. Het is belangrijk dat de in
Nederland gegeven preken worden opgesteld aansluiten op de Nederlandse context. Het
is niet wenselijk dat er Turkse politieke boodschappen worden verkondigd in Nederlandse
moskeeën. Ik zie het daarom als een positieve ontwikkeling dat door ISN preken worden
opgesteld voor gebruik in Nederland. Over de vermenging van politiek en religie is
mijn ministerie in gesprek met ISN. ISN heeft toegezegd de organisatiestructuur te
veranderen om ongewenste vermenging tussen religie en politiek in de toekomst te voorkomen.
Naar verwachting komt ISN voor de zomer met het eindrapport over hun nieuwe sturingsmodel.
Hierover zullen we de Kamer te zijner tijd informeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees