Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34550-V nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34550-V nr. 7 |
Vastgesteld 15 november 2016
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 14 oktober 2016 voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Bij brief van 11 november 2016 zijn ze door de Minister van Buitenlandse Zaken beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Eijsink
De griffier van de commissie, Van Toor
Vraag 1.
Kunt u een overzicht geven, uitgesplitst per beleidsartikel, van de middelen die beschikbaar zijn voor opvang in de regio op de begroting van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2017?
Antwoord:
Het vergroten van perspectieven voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in landen van eerste opvang is een prioriteit van het kabinet. Het kabinet hanteert een integrale aanpak door de inzet van instrumenten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking te combineren met steun op politiek, economisch en veiligheidsterrein. Nederland zet in het bijzonder in op de Syrië regio en de Hoorn van Afrika. Wat betreft de begroting Buitenlandse Zaken worden activiteiten die bijdragen aan verbeterde perspectieven voor vluchtelingen en gastgemeenschappen gefinancierd uit het Stabiliteitsfonds (artikel 2.4) en het Shiraka-programma (artikel 2.5). Het betreft onder meer een bijdrage aan het EU trustfund ten behoeve van opvang van vluchtelingen in de Syrië regio (het zogenaamde MADAD-fonds) en het beurzenprogramma van de ngo SPARK. Het merendeel van de financiële middelen die worden ingezet voor opvang in de regio komt ten laste van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Vraag 2.
Hoeveel geld heeft de Nederlandse regering sinds 2011 gestoken in diplomatieke, politieke en humanitaire inspanningen in het kader van de crisis in Syrië? Kunt u dit overzicht uitsplitsen over de bestemmingen, inclusief bijdragen aan fondsen via multilaterale instellingen?
Antwoord:
De Nederlandse inzet in Syrië richt zich op een politieke oplossing. Nederland steunt daarbij track-I (te weten tussen regering en oppositie) en track-II (te weten tussen diverse oppositiegroeperingen, maatschappelijk middenveld) processen. Track-I inspanningen zijn gericht op de vredesonderhandelingen in Genève onder leiding van de VN. Nederland ondersteunt daarvoor de politieke afdeling van de VN (UNDPA) met jaarlijks € 1.250.000 en detachering van een Nederlandse expert aan het VN onderhandelingsteam. Ook poogt Nederland de stem van Syrische vrouwen bij het vredesproces te betrekken door ondersteuning van een vrouwelijke adviesraad via UN-Women sinds 2014 t.w.v. € 2.635.000. HNC, de officiële Syrische oppositieraad, wordt door NL gesteund met € 200.000 sinds 2016. Clingendael ontvangt jaarlijks € 1.000.000 van Nederland, hiermee worden onder andere onderhandelingstrainingen aan oppositiegroepen en trainingen voor de vrouwenadviesraad gefinancierd.
Ook binnen diverse «track II»-sporen zet Nederland in op het samenbrengen van de verschillende conflictpartijen en het maatschappelijk middenveld om in een informele en vertrouwelijke setting te spreken over onderdelen van een politieke transitie. Hierbij moet worden gedacht aan zaken als hervorming van de veiligheidssector, overgangsjustitie en een toekomstige Grondwet. De uitkomsten van deze track II-processen voeden ook het formele proces onder leiding van De Mistura. Het track-II proces wordt gesteund middels financiering van Shaikh Initiative met € 479.890 sinds 2015.
De totale Nederlandse toegezegde bijdrage voor humanitaire hulp aan de Syrië regio bedraagt € 360 miljoen sinds 2012 (inclusief de bijdrage aan Irak is dat 418 miljoen euro). Daarmee behoort Nederland tot de top humanitaire donoren voor de regio. De organisaties waaraan Nederland sinds 2012 heeft bijgedragen zijn VN-instellingen, het Rode Kruis en NGOs. VN-instellingen die zich inzetten in de Syrië-regio met steun van Nederland zijn UNHCR, UNRWA, WFP en UNICEF. Nederland heeft sinds 2012 in totaal € 77 miljoen toegekend aan UNHCR, die zich inzet voor de opvang en registratie van Syrische vluchtelingen in de regio. Nederland ondersteunt het werk van UNRWA ten behoeve van Palestijnse vluchtelingen met € 8,5 miljoen. Syrische ontheemden en vluchtelingen hebben doorgaans geen toegang tot formeel onderwijs, UNICEF zet zich in voor deze kinderen en jongeren. Nederland heeft daaraan in totaal € 47,5 miljoen bijgedragen. In totaal 45 miljoen euro werd toegekend aan WFP. Naast voedselleveringen over land, heeft Nederland dit jaar ook bijgedragen aan een operatie van WFP om in Deir Ezzor voedseldroppings uit te voeren, aangezien de bewoners niet per grondvervoer te bereiken zijn, maar wel dringend noodhulp nodig hebben Nederland droeg € 12 miljoen bij aan ICRC voor operaties in Syrië. De overige bijdragen gingen naar pooled funds in Gaziantep, Damascus en Jordanië en naar de Dutch Relief Alliance (DRA).
Nederland zet zich in internationale fora in om humanitaire toegang te verbeteren tot belegerde gebieden en andere plekken waar humanitaire noden zijn. Zo is Nederland lid van de Taskforce on Humanitarian Access van de International Syria Support Group (ISSG). Nederlandse druk wordt internationaal als waardevol beschouwd en draagt bij aan het openhouden van toegang.
Vraag 3.
Hoeveel geld is het kabinet voornemens in 2017 te investeren in Russische ngo’s? Kunt u hiervan een overzicht maken en in dit overzicht de subsidies verdelen over de diverse beleidsdoelstellingen- en thema's? Kunt u tevens toelichten hoe deze gelden zich verhouden tot de overall-strategie om Rusland te beïnvloeden inzake Oekraïne, Syrië en MH17?
Antwoord:
Ambassade Moskou en consulaat-generaal Sint-Petersburg beschikken in 2017 over een allocatie van EUR 750.000 uit het Mensenrechtenfonds. Hieruit worden activiteiten van ngo’s ondersteund in lijn met het Nederlandse mensenrechtenbeleid (memorie van toelichting Buitenlandse Zaken, beleidsartikel 1 – «Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten»). Nederland blijft zijn inzet ten behoeve van de eerbiediging van mensenrechten in Rusland handhaven met de huidige allocatie, ondanks de steeds moeilijkere omstandigheden waarin Russische ngo’s moeten werken. Daarnaast worden regionale mensenrechtenprojecten gefinancierd uit het centrale Mensenrechtenfonds.
Vraag 4.
Vorig jaar heeft u toegezegd het Cross-cultural Human Rights Centre voor enkele jaren te financieren. Staat die toezegging nog steeds? En zo ja, hoeveel geld is er voor de komende jaren beschikbaar gesteld ten behoeve van dit initiatief?
Antwoord op vragen 4 en 133:
Gedurende het Notaoverleg Mensenrechten in 2015 is gesproken over de pilot receptorbenadering en de mogelijkheid om de financiering van dit project voort te zetten, en is de intentie uitgesproken om de mogelijkheden voor een goede afronding en/of vervolg van het project te bezien.
In dit kader is een extra bijdrage van 53.000 EUR verstrekt ter financiering van een seminar met Chinese academici over godsdienstvrijheid. Voorts is verwezen naar de bestaande financieringskaders voor financiering van een vervolgproject. Binnenkort wordt een nieuw subsidiebeleidskader onder het mensenrechtenfonds gepubliceerd waarop kan worden ingeschreven.
Vraag 5.
Het kabinet heeft de ambitie internationaal ondernemen sterk te bevorderen en in te spelen op de groeiende behoefte vanuit het bedrijfsleven en de kenniswereld aan internationale handels- en innovatie bevorderende diensten van de overheid. Om aan deze vraag te kunnen blijven voldoen, heeft het kabinet besloten om vanaf 2.017 EUR 10 miljoen structureel extra vrij te maken voor inspanningen die de concurrentiepositie van Nederland in het buitenland ten goede komen, zoals een betere follow up van economische missies en het effectiever maken van het internationale topsectorenbeleid. Kennis is als zodanig een belangrijk exportproduct van Nederland. Bent u voornemens om de kennisinstellingen als regel deel te laten uitmaken van economische missies? Is er een nadere toelichting mogelijk op de verdeling van die middelen?
Antwoord:
De opzet van economische missies is in deze kabinetsperiode veranderd en past bij de brede bilaterale relaties die Nederland nastreeft. Voorheen waren economische missies vooral gericht op exportpromotie; verkoop van Nederlandse producten en diensten in het buitenland. Missies waren geslaagd als er verkoopcontracten werden getekend. Nu ligt de nadruk op samenwerking voor meerdere jaren op het gebied van economie, innovatie en ontwikkeling en is er ruim aandacht voor politieke en maatschappelijke onderwerpen. Daarvoor zijn kennisinstellingen een natuurlijke partner en afhankelijk van nut en noodzaak maken deze dan ook deel uit van een missie
De 10 miljoen euro betreft een structurele ophoging van het budget voor internationaal ondernemen. Het gaat hierbij om handelsbevordering in brede zin: handel, buitenlandse investeringen in Nederland en innovatiesamenwerking. De door de publiek-private Dutch Trade & Investment Board (DTIB) ingestelde Stuurgroep Handels-Investeringsbevordering zal begin 2017 een advies uitbrengen over de wijze van besteding. Daarna maakt de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een keuze over de inzet van de middelen. De Kamer wordt hier vervolgens over geïnformeerd.
Vraag 6.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2016 marketing- en/of voorlichtingscampagnes uitbesteed aan derden? Zo ja, aan welke bureaus en om welke projecten ging het?
Antwoord:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft rond de consulaire dienstverlening een voorlichtingscampagne gevoerd. Een belangrijke doelstelling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is immers dat Nederlanders zo goed mogelijk voorbereid op reis gaan. En het Ministerie van Buitenlandse Zaken verzorgt consulaire dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland. Het gaat om belangrijke diensten als het maken en publiceren van Reisadviezen (via website, app en stakeholders) over veiligheidssituaties in het buitenland.
In 2016 is het 24/7 BZ Contactcenter gelanceerd, waarmee Nederlanders via de 24/7 BZ Reis App, telefonisch (+31 247 247 247) en via Twitter @247BZ wereldwijd een beroep kunnen doen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor consulaire vragen of assistentie. Reclamebureau The Oddshop heeft het concept «Overal dichtbij met 24/7 BZ» bedacht en uitgewerkt in een campagne. Deze campagne wordt in 2017 voortgezet.
Vraag 7.
In de richting van welke staten heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2016 veroordelingen uitgesproken via het Engelstalige Twitterkanaal (@DutchMFA)?
Antwoord:
In 2016 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken veroordelingen («condemn») uitgesproken richting Syrië, Noord-Korea, Jemen en Saoedi-Arabië via @DutchMFA, altijd als uiting van de Minister van Buitenlandse Zaken (met uitzondering van Jemen, dat betrof een retweet).
01/10/2016 |
Syrië – bombardementen ziekenhuis Aleppo |
20/09/2016 |
Syrië – bombardementen hulpkonvooi Aleppo |
09/09/2016 |
Noord-Korea – kernproef |
30/08/2016 |
Syrië – gebruik chemische wapens |
29/04/2016 |
Syrië – aanvallen ziekenhuizen Aleppo |
07/02/2016 |
Noord-Korea – raketlancering |
12/01/2016 |
Jemen – gebruik clustermunitie |
06/01/2016 |
Noord-Korea – kernproef |
02/01/2016 |
Saoedi-Arabië – executies/doodsstraf |
Daarnaast zijn er veroordelingen uitgesproken naar aanleiding van een aanslag in Bagdad (04/07/2016) en in Israël (09/06/2016), maar die waren niet aan staten gericht.
Vraag 8.
Bestaat er een zelfstandig buitenlands beleid van Nederland? Kunt u dat toelichten?
Antwoord:
Nederland voert een actief en zelfstandig buitenlandbeleid zoals beschreven in de beleidsagenda van de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2017.
Een actief en zelfstandig buitenlandbeleid is cruciaal om de Nederlandse strategische belangen, vrijheden en waarden op de lange termijn te verdedigen. Een structureel veranderende wereld vraagt om keuzes en innovatief gebruik van de bestaande middelen. Daarom zet de Nederlandse diplomatie zich in om duiding te geven aan internationale ontwikkelingen, om positie te bepalen en om te komen tot een veiliger, rechtvaardiger en toekomstbestendiger wereld. Tegelijkertijd kan Nederland dat niet alleen.
Vanwege de toenemende internationale verwevenheid en de complexiteit van de internationale vraagstukken en uitdagingen heeft Nederland belang bij een sterke internationale orde. Daarom heeft Nederland na de Tweede Wereldoorlog veel geïnvesteerd in het multilaterale systeem, waaronder de Verenigde Naties (VN), de NAVO en de OVSE, en in het Europese systeem. Via deze kanalen kan de Nederlandse inzet worden versterkt. Tegelijkertijd behartigt Nederland ook al eeuwenlang zijn belangen in bilateraal verband en zal dit blijven doen
Vraag 9.
Kunt u nader ingaan op uw steun voor de resolutie van de Organisation of Islamic Countries (OIC) bij de AVVN over tegengaan van intolerantie, negatieve stereotypering, stigmatisering van, discriminatie en het aanzetten tot geweld tegen personen op grond van godsdienst of levensovertuiging? In hoeverre wilt u de vrijheid van meningsuiting en religiekritiek aan banden leggen? Bent u bovendien bereid landen als Saoedi-Arabië, die geen enkele godsdienstvrijheid kennen, een spiegel voor te houden?
Antwoord:
De EU dient jaarlijks resoluties in op het gebied van «Freedom of Religion or Belief (FoRB)», zowel in de Mensenrechtenraad (MRR) als in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN). De resoluties richten zich op de bescherming van individuele rechten bij het bestrijden van religieuze intolerantie. De OIC dient in de MRR en de AVVN resoluties in over het tegengaan van intolerantie, negatieve stereotypering, stigmatisering, discriminatie en het aanzetten tot geweld tegen personen op grond van godsdienst of levensovertuiging, door het bevorderen van mensenrechten en de interreligieuze en interculturele dialoog, maar ook door het veroordelen van haatzaaien. De EU- en OIC-resoluties worden jaarlijks zonder stemming in de AVVN aangenomen. Omdat zij op onderdelen niet in lijn met elkaar zijn, steunt de EU de indiening van de OIC-resoluties niet.
Landen die de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging schenden worden hierop aangesproken, zoals vermeld in de Mensenrechtenrapportage die jaarlijks aan de Kamer wordt aangeboden. Dit gebeurt ook met Saoedi-Arabië.
Vraag 10.
Hoe vaak heeft u de ministerraad gemist vanwege verplichtingen in het buitenland?
Antwoord:
In de periode 1 september 2015 tot en met 31 oktober 2016 heb ik de ministerraad negentien maal gemist vanwege verplichtingen in het buitenland. Bij iedere gelegenheid is mijn inbreng in de ministerraad geleverd conform de vervangingsregeling in geval van tijdelijke afwezigheid van een Minister.
Vraag 11.
Ziet u een ontwikkelingen terug naar «business as usual» in de betrekkingen tussen de EU/Nederland en Egypte? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Nederland is bezorgd over de politieke, mensenrechten- en economische situatie in Egypte. Dit komt tot uitdrukking in de relatie met Egypte. In bilateraal verband en in multilaterale fora worden door Nederland en de EU zorgen actief uitgesproken en aangedrongen op verbeteringen. In het kader van het herziene EU Nabuurschapsbeleid streeft de EU naar een op maat gesneden aanpak per partnerland, waarbij de omvang afhangt van de mate van overeenstemming over de centrale waarden van het Nabuurschapsbeleid. Momenteel wordt in EU-verband met Egypte onderhandeld over de vaststelling van de zogenaamde partnerschapsprioriteiten die de toekomstige relatie moeten gaan vormgeven. Het kabinet acht het positief dat de focus in de onderhandelingen ligt op het bevorderen van duurzame stabiliteit, waarbij voor de EU centraal staat dat dit is gebaseerd op inclusieve ontwikkeling, democratisering, respect voor mensenrechten, goed bestuur en accountability.
Vraag 12.
In welke mate houdt Iran zich aan de afspraken zoals neergelegd in het akkoord dat is bereikt aangaande het nucleaire programma van het land?
Antwoord:
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat Iran zich niet houdt aan de afspraken gemaakt in het Joint Comprehensive Plan of Action. De laatste kwartaalrapportage van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (d.d. 8 september 2016) over de monitoring en verificatie van de afspraken uit dit akkoord geeft geen aanleiding te veronderstellen dat Iran zich aan de verplichtingen van het JCPOA zou onttrekken.
Vraag 13.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de competitiviteit van de afzonderlijke lidstaten van de EU-28, tussen nu en 15 jaar terug?
Antwoord:
Onderstaande tabellen geven twee invloedrijke ranglijsten op het gebied van competitiviteit weer. Zover mogelijk is voor elke lidstaat van de EU-28 de positie op de ranglijst weergegeven. Het World Economic Forum (WEF) publiceert jaarlijks een ranglijst van de meest concurrerende landen van de wereld. Het WEF beoordeelt landen op een breed scala van indicatoren. Hieronder vallen innovatiekracht, technologische ontwikkeling, infrastructuur en de macro-economische indicatoren. In de afgelopen 15 jaar zijn er een aantal veranderingen geweest bij het bepalen van de ranglijst. De huidige vormgeving van de ranglijst vond haar oorsprong in 2004. Het International Institute for Management Development (IMD) publiceert sinds 1989 een jaarlijkse ranglijst van de meest competitieve landen ter wereld. De landen worden beoordeeld op 340 criteria die verschillende facetten van competitiviteit meten. Hieronder vallen de efficiëntie van de overheid, infrastructuur en de economische prestaties.
WEF 2001 |
WEF 2016 |
IMD 2001 |
IMD 2016 |
|
---|---|---|---|---|
België |
19 |
17 |
18 |
22 |
Bulgarije |
59 |
50 |
– |
50 |
Cyprus |
– |
83 |
– |
– |
Denemarken |
14 |
12 |
15 |
6 |
Duitsland |
17 |
5 |
13 |
12 |
Estland |
29 |
30 |
22 |
31 |
Finland |
1 |
10 |
5 |
20 |
Frankrijk |
20 |
21 |
25 |
32 |
Griekenland |
36 |
86 |
31 |
56 |
Hongarije |
28 |
69 |
30 |
46 |
Ierland |
11 |
23 |
7 |
7 |
Italië |
26 |
44 |
33 |
35 |
Kroatië |
– |
74 |
– |
58 |
Letland |
47 |
49 |
– |
37 |
Litouwen |
43 |
35 |
– |
30 |
Luxemburg |
– |
20 |
2 |
11 |
Malta |
– |
40 |
– |
– |
Nederland |
8 |
4 |
6 |
8 |
Oostenrijk |
18 |
19 |
14 |
24 |
Polen |
41 |
36 |
47 |
33 |
Portugal |
25 |
46 |
32 |
39 |
Roemenië |
56 |
62 |
– |
49 |
Slovenië |
31 |
56 |
38 |
43 |
Slowakije |
40 |
65 |
41 |
40 |
Spanje |
22 |
32 |
24 |
34 |
Tsjechië |
37 |
31 |
35 |
27 |
VK |
12 |
7 |
17 |
18 |
Zweden |
9 |
6 |
11 |
5 |
Vraag 14.
Wat zijn de totale handelsvolumes (import- en export) tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU?
Antwoord op vraag 14, 15, 16, 17:
Het Verenigd Koninkrijk (VK) is al jarenlang een van de belangrijkste handelspartners van Nederland. Nederland exporteerde in 2015 voor 38 miljard aan goederen. Nederland verdiende in 2015 ruim 20 miljard euro aan de export naar het VK. De export was daarmee goed voor drie procent van het bbp. Qua verdiensten is het VK na Duitsland de belangrijkste exportbestemming voor Nederland. Nederland verdient circa 1,4 procent van het bbp met de export van goederen van Nederlandse makelij naar het VK. Het gaat hier bijvoorbeeld om voedings- en aardolieproducten. De export van diensten naar het VK is met 1,2 procent van het bbp ook aanzienlijk. De dienstenexport bestaat voornamelijk uit vervoersdiensten en zakelijke diensten.
Het VK is goed voor EUR 77 miljard inkomende FDI (buitenlandse directe investeringen). Dit is 13,8% van totale FDI in Nederland. Andersom is het VK de belangrijkste bestemming van Nederlandse investeringen. Nederland heeft in totaal EUR 109 miljard uitstaan. Dit was 12,8% van de totale Nederlandse FDI.
Nederland heeft in 2015 voor 20,9 miljard euro uit het VK geïmporteerd. Het gaat hierbij vooral om medische en farmaceutische producten, chemie, en voertuigen. De totale handelsvolume bedroeg derhalve 58,9 miljard euro.
GBP 220 miljard van de export vanuit het Verenigd Koninkrijk gaat naar de overige 27 Lidstaten van de Europese Unie. Dit is ongeveer 44%. 7,2% van de Britse export gaat naar Nederland. Het Verenigd Koninklijk importeert voor GBP 664 miljard per jaar. Hiervan komt ongeveer GDP 352 miljard uit de EU, of te wel 53%. Het totale handelsvolume is GBP 884 miljard. Het Verenigd Koninkrijk exporteert voornamelijk auto’s (9,7%), aardolie (9,6%) en edelmetalen (7,9%). Ook de import van het VK bestaat hoofdzakelijk uit aardolie (9,3%)en auto’s (7,1%) en daarnaast medicijnen (3,2%) en computers (2,5%).
Vraag 15.
Wat zijn de totale handelsvolumes (import- en export) tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 16.
Wat zijn de belangrijkste import- en exportproducten (en volumes) tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 17.
Wat zijn de belangrijkste import- en exportproducten (en volumes) tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 18.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Turkije een lid van de Turkse associatie van protestantse kerken heeft opgepakt omdat hij zogenaamd bezig was om de Turkse nationale veiligheid te ondermijnen, alsmede een protestantse kerk in Antakya gesloten heeft, met als reden dat de leden «een Bijbelstudie» organiseerden zonder daar toestemming voor te hebben gevraagd? Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije en deze repressie te veroordelen?
Antwoord:
Het kabinet is bekend met deze berichten. Zoals u weet heeft het kabinet zorgen over de mensenrechtensituatie in Turkije waaronder de positie van christenen. Dat iedereen in Turkije, net als in Nederland, zijn of haar geloof vrij moet kunnen uitoefenen, is een fundamenteel recht. Turkije wordt hier voortdurend op aangesproken door Nederland, de Europese instellingen en andere lidstaten.
Vraag 19.
Waarom weigert u de brute campagne van Turkije tegen de Koerden in het zuidoosten van Turkije te veroordelen of tenminste buitenproportioneel te noemen? Is het vanwege de migratiedeal dat u geen standpunt in durft te nemen?
Antwoord:
Het kabinet dringt er bij Turkije en betrokken Koerdische groeperingen op aan om mensenrechten en humanitair recht in acht te nemen. De maatregelen van de Turkse regering tegen terroristische bedreigingen, inclusief als die uitgaan van de PKK, dienen proportioneel te zijn en respect voor mensenrechten en humanitair recht dient voorop te staan. Nederland en de EU brengen dit derhalve wel degelijk op bij de Turkse autoriteiten. Het kabinet onderstreept dat zowel de Turkse regering als de relevante Koerdische groeperingen de verantwoordelijkheid dragen om het Koerdische vredesproces te intensiveren.
Vraag 20.
Waarom weigert u de brute, massale repressie in Turkije, waarbij vele mensenrechten op grote schaal geschonden worden, te veroordelen? Hoe geloofwaardig is uw mensenrechtenagenda dan nog?
Antwoord:
Zoals u bekend heeft het kabinet, net als de EU, grote zorgen over de persvrijheid, mensenrechten en rechtsstaat in Turkije. Daar spreekt Nederland de Turkse regering wel degelijk op aan in bilaterale contacten en tijdens ontmoetingen in EU- en Raad van Europa-verband. Ook in de nasleep van de couppoging van 15 juli jl. heeft het kabinet herhaaldelijk aandacht gevraagd hiervoor. Specifiek heeft Nederland er bij de Turkse autoriteiten met grote klem op aangedrongen dat alle maatregelen die Turkije neemt tijdens de noodtoestand moeten plaatsvinden binnen de regels van de rechtsstaat.
In dit kader wijst het kabinet erop dat de motie Pechtold van 13 september jl. met betrekking tot de afwikkeling van de couppoging meermaals onder de aandacht is gebracht van de Turkse autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland zich hard gemaakt voor een stevige EU Verklaring namens de 28 lidstaten in reactie op de meest recente ontwikkelingen in Turkije, die op 8 november jl. is uitgevaardigd.
Vraag 21.
Is de mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië inmiddels hervat? Hangt er nog steeds een handelsboycot tegen Nederland in de lucht?
Antwoord:
Het kabinet blijft zeer bezorgd over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië en zet zich voortdurend en actief in om hierin een verbetering te bewerkstelligen. Zoals bekend bij uw Kamer, bezocht de Mensenrechtenambassadeur daartoe in januari van dit jaar Saoedi-Arabië. Voor een kritische dialoog met Saoedi-Arabië worden allerlei contacten gebruikt die er zijn met Saoedische gesprekspartners, waaronder met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Human Rights Commission in Saoedi-Arabië en tijdens Ministeriële bezoeken. Ook in onze brede handelscontacten wordt aandacht besteed aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en mensenrechten. De Minister van Economische Zaken deed dat bijvoorbeeld tijdens zijn bezoek in november 2015. Verder trekt Nederland vaak in EU-verband op als het om mensenrechten gaat.
Er is geen sprake van een handelsboycot tegen Nederland.
Vraag 22.
Hoe beoordeelt u de toenadering tussen Turkije en Rusland2, zelfs op het gebied van Defensie? Vindt u samenwerking tussen een NAVO-lid en Rusland op het gebied van Defensie gepast binnen het NAVO-bondgenootschap in het licht van de oplopende spanningen met en toenemend agressieve houding van Rusland jegens het Westen?
Antwoord:
De NAVO heeft de praktische en militaire samenwerking met Rusland in maart 2014 opgeschort, maar ook besloten om de politieke dialoog met Moskou te blijven voeren, ook in het kader van de NAVO-Rusland Raad. Het staat bondgenoten vrij om als soeverein land zelfstandig invulling te geven aan de bilaterale relaties met derde landen. Nederland treedt dan ook niet in de beoordeling daarvan.
Vraag 23.
Hoe beoordeelt u de mogelijke aanschaf door NAVO-lid Turkije van een Russisch luchtverdedigingssysteem3? Vindt u dit gepast voor een NAVO-lid in het licht van de oplopende spanningen met en het toenemend agressief gedrag van Rusland?
Antwoord:
De berichten dat de aanschaf besproken zou zijn tussen Turkije en Rusland zijn bekend. Het kabinet heeft geen informatie die deze berichten bevestigt.
Vraag 24.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Turkse president Erdogan4 dat Turkije «vastbesloten» is deel te nemen aan het Mosul-offensief en dat de Iraakse premier «z'n plaats moet kennen»? Bent u bereid niet alleen uw bezorgdheid uit te spreken maar de uitspraken ook te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het kabinet is bekend met de situatie. Dit betreft primair een bilaterale aangelegenheid tussen Irak en Turkije. Het Kabinet acht het onwenselijk dat de spanning tussen Turkije en Irak oploopt. Daarom heeft Nederland in NAVO-kader aandacht gevraagd voor berichten over Turkse deelname in het offensief tegen ISIS in Mosul. Daarnaast wijst het kabinet op de intensieve contacten tussen de VS, Irak en Turkije. Hiernaast spreken de VS en Turkije verder ook intensief over Syrië. Het kabinet hoopt dat deze gesprekken en contacten bijdragen aan vermindering van de spanning tussen Irak en Turkije. Het kabinet benadrukt het belang van een goede samenwerking en coördinatie tussen groepen op de grond en partners in de regio.
Vraag 25.
Wanneer bent u bereid met uw reactie te komen op het rapport «Sudan Alert: the EU’s policy options for Sudan»5? Bent u bereid dit ruimschoots voor het plenaire begrotingsdebat te doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De Kamerbrief met de reactie op het rapport «Sudan alert: the EU’s policy options for Sudan» is op 21 oktober 2016 verstuurd aan de Tweede Kamer.
Vraag 26.
Wat vindt u van de aanwezigheid van Turkse militairen op het grondgebied van Irak, tegen de uitdrukkelijk wil in van de Iraakse regering? Vindt u deze aanwezigheid illegaal en bent u bereid stelling te nemen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het kabinet is bekend met de situatie. Het kabinet acht het onwenselijk dat de spanning tussen Turkije en Irak oploopt. Daarom heeft Nederland in NAVO-kader aandacht gevraagd voor berichten over Turkse deelname in het offensief tegen ISIS in Mosul.
Vraag 27.
Kan nader gespecificeerd worden wat de relatie is tussen «het Britse besluit de EU te verlaten» en «de positie van Nederland op het wereldtoneel»?
Antwoord:
Met het vertrek van het VK neemt het strategisch gewicht van de Europese Unie – en daarmee van Nederland – op het wereldtoneel af. De EU oefent namelijk internationaal invloed uit door onder meer als eenheid op te treden en door de inzet van gemeenschappelijke capaciteiten. Het VK levert hieraan een belangrijke bijdrage. Het VK is niet alleen een permanent lid van de VN Veiligheidsraad, maar is ook een grote speler met aanzienlijke militaire en financiële capaciteiten. De Unie verliest bij het vertrek van het VK een belangrijke en gewaardeerde partner binnen de Unie – ook op het gebied van Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheid Beleid.
Vraag 28.
Wat wordt bedoeld met «geopolitiek assertiever» in regionale vraagstukken?
Antwoord:
De wereld is aan verandering onderhevig en op mondiaal niveau vinden er verschuivingen plaats in de machtsbalans tussen staten en niet-statelijke actoren. Dit heeft niet alleen impact op het aantal spelers op mondiaal niveau, maar zeker ook op de houding van de verschillende internationale actoren. Opkomende of bestaande machten, zoals China, Rusland, Iran en andere belangrijke regionale spelers, zijn in toenemende mate bereid om de huidige internationale wereldorde («rules based global order») uit te dagen.
Deze toenemende bereidheid is toe te schrijven aan een veelvoud van factoren, waaronder het toenemende economische en militaire gewicht van de betreffende landen. Bovendien zorgt een groeiende connectiviteit ervoor dat landen een groter belang hebben bij ontwikkelingen elders. De verschuivende machtsbalans maakt het voor het traditionele Westen minder vanzelfsprekend een sterke rol te kunnen spelen bij regionale vraagstukken.
Dit uit zich onder meer in de opstelling van deze landen in deze verschillende regionale vraagstukken. Zo heeft Rusland een grote rol in het conflict in Syrië opgeëist, maar hebben ook Iran en Turkije hier een rol vanwege hun regionale betrokkenheid. Een ander voorbeeld is het conflict in Jemen, waar Saoedi-Arabië en Iran een belangrijke rol spelen.
Vraag 29.
Kunt u nader ingaan op de toegenomen «assertiviteit» van Iran? Is Iran een van de grootste sponsoren van terrorisme wereldwijd, een steunpilaar van het Assad-regime en van de Houthi-rebellen in Jemen? Bent u bereid te erkennen dat de atoomdeal geen verandering heeft gebracht in het gedrag van Iran?
Antwoord:
De atoomdeal heeft het nucleaire programma van Iran drastisch ingeperkt. Het beoogt te voorkomen dat Iran een nucleaire macht in het Midden-Oosten wordt. Tegelijkertijd heeft het akkoord mogelijkheden gecreëerd voor de internationale gemeenschap om te engageren met Iran na jarenlang isolement. Iran is lid geworden van International Syria Support Group (ISSG) en wordt aangesproken door de internationale gemeenschap op haar rol in Syrië. De regionale machtsstrijd tussen Saoedi-Arabië en Iran blijft echter een zorgelijke factor. Beide landen, soms geholpen door bondgenoten, steunen met uiteenlopende belangen strijdende partijen in conflicten de regio, waaronder Syrië en Jemen. Nederland moedigt Iran in bilateraal en multilateraal verband aan om een constructieve rol in de regio te spelen
Vraag 30.
Waarom wordt niet vermeld dat Groot-Brittannië onder het Nederlandse EU-Voorzitterschap het besluit heeft genomen de EU te verlaten?
Antwoord:
In de begrotingstoelichting is onder 2 (Beleidsagenda 2017) gerefereerd aan de Nederlandse inzet tijdens het EU-voorzitterschap en de bijbehorende resultaten, maar tevens aan de onzekere gevolgen van het besluit van het VK om de EU te verlaten. Dat de datum van het Britse EU-referendum nog net binnen de periode van het Nederlandse Voorzitterschap viel, is voor de inschatting van de impact van Brexit op Nederland en de EU minder relevant.
Vraag 31.
Waarom wordt hier alleen van «migranten» gesproken, en niet ook van vluchtelingen?
Antwoord:
Vluchtelingen zijn technisch gesproken migranten en worden in deze passage als zodanig meegenomen.
Vraag 32.
Hoe verhoudt de doelstelling om de instroom van migranten te reduceren zich met de verplichtingen van EU-lidstaten volgens het VN Vluchtelingenverdrag?
Antwoord:
De doelstelling om de instroom van migranten te reduceren richt zich op vroegtijdige scheiding van migranten die aanspraak kunnen maken op internationale bescherming onder het Vluchtelingenverdrag van 1951 (vluchtelingen) en hen die dit recht niet hebben (irreguliere migranten). Dit gebeurt enerzijds door vroegtijdige identificatie, screening en registratie bij binnenkomst op het grondgebied van de EU, betere grensbewaking en bestrijding van mensensmokkel, anderzijds door de aanpak van de grondoorzaken van migratie in de landen van herkomst.
Onder vigerende Europese en nationale regelgeving zijn de rechten van vluchtelingen onverkort gewaarborgd in lijn met internationale verplichtingen. De EU-Turkije-verklaring van 18 maart 2016 gaat ervan uit dat in Turkije verblijvende vluchtelingen in voldoende mate in lijn hiermee internationale bescherming genieten. Op deze grond kunnen zij binnen de EU niet opnieuw aanspraak maken op de vluchtelingenstatus.
Van irreguliere migranten, die niet in aanmerking komen voor internationale bescherming, wordt verwacht dat zij zo snel mogelijk het grondgebied van de EU (al dan niet gedwongen) verlaten.
Vraag 33.
Welke rol spelen andere factoren in het verminderen van de instroom van migranten naast het migratieakkoord? Hoe weegt u deze verschillende factoren?
Antwoord:
De EU-Turkije-verklaring van 18 maart 2016 geldt alleen voor de instroom van migranten op de Griekse eilanden vanuit Turkije.
Vroegtijdige identificatie, screening en registratie bij binnenkomst op het grondgebied van de EU in combinatie met een systeem van effectieve vrijwillige en gedwongen overname en terugkeer, betere grensbewaking en bestrijding van mensensmokkel dienen op korte termijn de instroom van irreguliere migranten te reduceren. De aanpak van de grondoorzaken van migratie in de landen van herkomst zal op de langere termijn effect sorteren. Aan al deze «factoren» zal daarom in gelijke mate gewerkt moeten worden.
Vraag 34.
Hoe gaat het kabinet invulling geven aan het werken aan een hervormde EU die beter beschermt, presteert en handelt met inachtneming van de eigen, Nederlandse, principes en regels?
Antwoord:
Dit kabinet staat voor een hervormde EU die zich richt op hoofdzaken, zoals onder meer verwoord in de Strategische Agenda van de Europese Raad uit juni 2014. Deze koers zal de komende tijd worden aangehouden in lijn met de kabinetsinzet zoals uiteen gezet in Kamerbrief over de Bratislava Top (zie Kamerstuk 21 501-20 nr. 1143). Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een sterkere nadruk op monitoring van voortgang op dossiers waarover de Europese Raad conclusies heeft aangenomen, zoals ten aanzien van de interne markt.
Vraag 35.
Op welke wijze wil het kabinet de voeling met de politiek en de samenleving in Nederland en Brussel vergroten onder de diplomatieke dienst?
Antwoord:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat midden in de Nederlandse samenleving. Vanuit die positie wordt Nederland in het buitenland dan ook vertegenwoordigd. Binnen de kaders van de ambtelijk-politieke verhoudingen onderhouden Nederlandse ambtenaren brede contacten met de samenleving. Dat gebeurt op uiteenlopende wijze en met uiteenlopende groepen. Zo zijn in het afgelopen jaar door het EU-back-to-School programma al meer dan 5500 leerlingen bereikt. In het kader van het EU-voorzitterschap is bijvoorbeeld een open dag gehouden en werd een Transparencycamp Europe met een Unconference over open data en transparantie georganiseerd. Ook beleidsmatig worden contacten onderhouden met uiteenlopende maatschappelijke groepen. Dergelijke uitwisselingen vinden steeds vaker plaats en dragen bij aan de rol van de Nederlandse diplomatieke dienst als bruggenbouwer en verbinder tussen de Nederlandse samenleving, de EU en de wereld daarbuiten.
Vraag 36.
Kan precies aangegeven worden op welke manier de EU meer banen zal creëren?
Antwoord:
De interne markt is de belangrijkste motor voor groei en daarmee banen in de Europese Unie. Nederland heeft zich tijdens het EU-voorzitterschap hard gemaakt voor een diepere en eerlijkere interne markt: het blijft daarbij van belang dat belemmeringen binnen de Unie worden weggenomen, er minder en betere regelgeving en een gelijk speelveld voor het bedrijfsleven is. Een dergelijke inzet is voorwaardenscheppend voor economische groei en banen. Ook vinden via de EU, onder meer via de Cohesiefondsen, investeringen plaats die werkgelegenheid bevorderen. In het kader van groei en werkgelegenheid investeert de EU daarnaast in onderzoek, innovatie en onderwijs. Ook de 315 miljard Euro aan publieke en private investeringen die via het Europees Fonds voor Strategische Investeringen worden gekatalyseerd dragen bij aan economische groei en daarmee werkgelegenheid.
Vraag 37.
Klopt het dat de verhoging van het Veiligheidsfonds, het Mensenrechtenfonds en het Stabiliteitsfonds geen extra geld betreft, maar uit de begroting zelf komt? Zo ja, kunt u toelichten uit welke artikelen dit geld vandaan komt?
Antwoord:
Ja, de budgetten voor deze onderdelen zijn verhoogd door middelen in te zetten afkomstig uit de beleidsartikelen 1 (Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten) en 2 (Veiligheid en stabiliteit).
Vraag 38.
Kan u helder inzichtelijk maken onder welk(e) beleidsartikelen de financiële steun aan veroordeelde Palestijnse terroristen en/of hun families, al dan niet via financiering aan de Palestijnse Autoriteiten, is ondergebracht? Om welke concrete bedragen gaat het, ook in de komende jaren?
Antwoord:
Nederland geeft geen steun aan veroordeelde Palestijnse gevangenen of hun familieleden. Hiervoor is dus ook geen bedrag gereserveerd op de begroting.
Vraag 39.
Is het juist dat de Israëlische regering private nederzettingenactiviteit van kolonisten in het hart van Palestijnse wijken in bezet Oost-Jeruzalem faciliteert en steunt, waardoor Palestijnse families en gemeenschappen aldaar steeds meer in de verdrukking raken en de politieke en sociale situatie in Oost-Jeruzalem steeds explosiever wordt6?
Antwoord:
Private nederzettingenactiviteit in Oost-Jeruzalem gebeurt deels op basis van Joodse eigendomsclaims uit de periode van vóór 1948 (deze mogelijkheid bestaat overigens niet voor Palestijnen) en deels door de aankoop van huizen van Palestijnse inwoners van dit deel van de stad. De organisaties die dergelijke aankopen doen, zoals Ateret Cohanim en ELAD, beogen een uitbreiding van nederzettingenactiviteit in Oost-Jeruzalem. De Israëlische overheid biedt bescherming van de kolonisten door het verzorgen van politiebegeleiding en het financieren van private beveiligingsbedrijven. De nederzettingenactiviteiten in Oost-Jeruzalem leiden tot toenemende spanningen.
Vraag 40.
Op welke wijze stimuleert en subsidieert de Israëlische regering dat Israëlische burgers in nederzettingen gaan wonen? Is het juist dat de Israëlische regering (aanzienlijk) meer overheidssteun geeft aan kolonisten, dan aan burgers die in Israël woonachtig zijn?
Antwoord:
De Israëlische regering levert basisvoorzieningen, infrastructuur en (in sommige gevallen) begrotingssteun aan gemeentes aan weerszijden van de Groene Lijn. Begrotingssteun en andere economische voordelen worden bijvoorbeeld toegekend aan gemeenten op een lijst van «nationale prioriteitsgebieden», op grond waarvan ook inwoners van nederzettingen, ongeacht hun eigen economische situatie, een beoep kunnen op bepaalde (belasting)voordelen. Tevens financiert of subsidieert de Israëlische regering de beveiliging van nederzettingen en het openbaar vervoer aldaar. Voorts compenseert de Israelische regering de nederzettingen voor inkomensverlies of kosten als gevolg van EU- of VS-regelgeving die nederzettingen uitsluit van deelname aan bepaalde projecten of andersoortige steun. Dit alles draagt ertoe bij dat de nederzettingen in de afgelopen twee decennia disproportioneel veel overheidssteun hebben ontvangen in relatie tot het aandeel van hun inwoners in de totale bevolking van Israël.
Vraag 41.
Hoeveel Israëlische kolonisten wonen per heden op de bezette Westelijke Jordaanoever, incl. Oost-Jeruzalem? Met welk percentage is de kolonistenpopulatie naar schatting gegroeid sinds het aantreden van het kabinet Rutte-II?
Antwoord:
Er zijn verschillende schattingen in omloop. Volgens Peace Now (die zich op het Israëlisch CBS baseert) wonen momenteel 386.000 kolonisten op de Westelijke Jordaanoever en 203.000 in Oost-Jeruzalem. Volgens andere schattingen betroffen deze aantallen in 2012 respectievelijk 320.000–350.000 en 170.000–180.000. Naar schatting groeit het aantal kolonisten jaarlijks met 4–5%.
Vraag 42.
Wat is de economische schade, zoals becijferd door de Wereldbank en andere gezaghebbende instellingen, die de Israëlische bezetting jaarlijks de Palestijnse economie (of delen daarvan) toebrengt?
Antwoord:
Het IMF schat in, op basis van diverse scenario’s, dat de Palestijnse economie aanzienlijk meer had kunnen groeien in de afgelopen 20 jaar. De politieke onzekerheid en beperkingen hebben ertoe geleid dat de Palestijnse economie tussen de 37% en 130% meer had kunnen groeien dan nu het geval is. Daarbij tekent het IMF aan dat het uitermate moeilijk is de precieze schade te berekenen.
Vraag 43.
Wat is naar schatting het totale bedrag dat de EU en de lidstaten jaarlijks besteden aan humanitaire projecten en economische ontwikkeling in de bezette Palestijnse gebieden?
Antwoord:
Uit cijfers van OESO-DAC blijkt dat de totale uitgaven van de EU en de lidstaten aan ontwikkelingshulp in de Palestijnse Gebieden in de periode 2007–2.014 USD 8.139,43 miljoen bedroegen. De jaarlijkse hoogte varieert aanzienlijk: de hoogste bijdrage was USD 1.290,26 miljoen (2008) en de laagste bijdrage in deze periode was USD 813,78 miljoen (2012).
Vraag 44.
Aangezien u van mening bent dat het Israëlisch-Palestijnse conflict onze constante nationale en internationale aandacht vereist en het behoud van de tweestatenoplossing voor dat conflict een speerpunt en prioriteit van het kabinet is, welke concrete maatregelen gaat u bilateraal nemen en in EU-verband stimuleren om het behoud en de totstandkoming van de tweestatenoplossing te bevorderen?
Antwoord:
Het kabinet blijft, zowel bilateraal als via de band van de EU, een actief beleid voeren ten behoeve van het behoud en de totstandkoming van de twee-statenoplossing. In de huidige context zet het kabinet in op het scheppen van een klimaat waarin onderhandelingen hervat kunnen worden. Daarvoor is het nodig dat partijen positieve stappen zetten die het wederzijds vertrouwen en de kans op een succesvolle herstart van onderhandelingen kunnen vergroten. Nederland ondersteunt het Franse MOVP-initiatief, dat hier ook op is gericht. Ook het Kwartet heeft beide partijen in zijn rapport van 1 juli jl. opgeroepen tot positieve stappen ter behoud van de twee-statenoplossing. Tegelijk spreken het kabinet en de EU partijen aan op stappen die hier haaks op staan. Ook bilateraal wil het kabinet de goede relaties met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit benutten om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de situatie ter plaatse, het versterken van de Palestijnse economie en het vergroten van wederzijds vertrouwen. Dat kan zowel in bilaterale contacten als door initiatieven zoals de bijeenkomsten tussen Israëlische en Palestijnse experts op het terrein van energie, grensovergangen en water waarover met beide partijen is afgesproken dat Nederland die gaat faciliteren. Dit vormt uiteraard geen alternatief voor een politieke oplossing. Ook draagt het kabinet door middel van verzoeningsprojecten tussen Israëliërs en Palestijnen bij aan verbetering van het klimaat ten behoeve van het behoud van de twee-statenoplossing.
Vraag 45.
Is het juist dat door het Israëlische Military Advocate General's (MAG-)corps geen strafrechtelijk onderzoek is of wordt uitgevoerd naar militaire commandanten die verantwoordelijk waren voor beleidsbeslissingen in de oorlog in Gaza in 20147?
Antwoord op vragen 45 en 46:
Het Israëlische Military Advocate General (MAG) Corps voert onderzoek uit naar incidenten tijdens het Gaza-conflict in 2014. De MAG kan besluiten om strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar incidenten, in welk geval ook de voorafgaande bevelstructuur wordt onderzocht. Er zijn voor zover bekend tot dusverre verschillende strafrechtelijke onderzoeken gestart. De Israëlische politieke en militaire beleidsbeslissingen omtrent het Gaza-conflict van 2014 zijn onderwerp van een lopend onderzoek door de Israëlische state comptroller.
Het kabinet betreurt het grote aantal burgerslachtoffers dat tijdens het Gaza-conflict is gevallen. Het kabinet blijft de noodzaak van transparant en geloofwaardig onderzoek door beide zijden benadrukken naar vermeende schendingen van humanitair oorlogsrecht in het Gaza-conflict. Eenzelfde boodschap wordt door de EU consequent uitgedragen. Nederland zal het verloop van Israëlische onderzoeken naar eigen optreden nauwgezet blijven volgen. Nederland benadrukt ook dat het in het belang van Israël is om een volledig beeld aan de buitenwereld te geven.
Vraag 46.
Kan gesteld worden dat door het gebrek aan een serieus strafrechtelijk onderzoek naar eventuele oorlogsmisdaden in de oorlog in Gaza 2014 geen recht wordt gedaan aan de dood van meer dan 1.300 niet-strijders waaronder meer dan 500 Palestijnse minderjarigen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 45.
Vraag 47.
Is het juist dat het Israëlische MAG-corps in april 2016 geen vervolging heeft ingesteld tegen de militair die de 17-jarige Muhammad Ali-Kosba met drie schoten doodde, d.d. 3 juli 2015 in a-Ram8? Deelt u de conclusie dat het hier om een buitengerechtelijke executie gaat en deelt u tevens de opvatting van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B'Tselem dat er sprake is van witwassen van misdaden?
Antwoord:
Ja, er is geen vervolging ingesteld tegen de desbetreffende militair. Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie om dit specifieke geval te beoordelen. Zie voorts het antwoord op vraag 49.
Vraag 48.
Wat zijn uw gegevens (cijfers en achtergronden) over de door de Israëlische politie en krijgsmacht gedode Palestijnse minderjarigen sinds oktober? Wat zijn uw gegevens met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek hiernaar door het Israëlische (militaire) openbaar ministerie?
Antwoord:
Het kabinet beschikt niet over een volledig overzicht van door de Israëlische politie en krijgsmacht gedode Palestijnse minderjarigen. Dit is mede toe te schrijven aan het feit dat niet bij alle incidenten de leeftijd van de slachtoffers wordt vrijgegeven. De MAG en de militaire politie onderzoeken alle incidenten en kunnen besluiten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Vraag 49.
Wat is de actuele opstelling van de Nederlandse regering inzake de mensenrechtenschendingen van Palestijnse kinderen, met name de gedode kinderen in de oorlog in Gaza 2014 en de buitengerechtelijke executies op de bezette Westelijke Jordaanoever sinds oktober 2015? Kunt u een overzicht en een toelichting daarop geven van de stappen van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv, dan wel de Nederlandse mensenrechtenambassadeur, naar aanleiding hiervan hebben gezet?
Antwoord:
Het kabinet benadrukt consequent bij de Israëlische autoriteiten dat de reactie op geweld moet voldoen aan de vereisten van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. Het kabinet blijft bij Israël aandringen op de noodzaak van onderzoeken naar eigen optreden, op transparantie van de uitkomsten, op vervolging van eventuele daders en op maatregelen om incidenten in de toekomst te voorkomen. Dit standpunt wordt door de Nederlandse Ambassade in Tel Aviv herhaaldelijk uitgedragen richting de Israëlische autoriteiten en is ook door de mensenrechtenambassadeur uitgedragen tijdens zijn bezoek in 2015. Nederland zal het verloop van Israëlische onderzoeken naar eigen optreden nauwgezet blijven volgen.
Vraag 50.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de projecten die zijn overeengekomen met Israël naar aanleiding van het bezoek van premier Netanyahu aan Nederland, begin september 2016?
Antwoord:
Met premier Netanyahu en President Abbas is afgesproken dat Nederland bijeenkomsten tussen Palestijnse en Israëlische experts op het gebied van water, energie en de grensovergangen zal faciliteren. Tevens is afgesproken dat Nederland een expertmissie zal sturen om de mogelijkheden voor het gebruik van containers te onderzoeken bij de door Nederland gedoneerde scanners. Er zijn tijdens het bezoek geen nieuwe concrete projecten afgesproken die uitgevoerd gaan worden.
Vraag 51.
Welke Nederlandse bedrijven zijn betrokken bij de voorgenomen aanleg van een pijpleiding naar Gaza? Wat zijn de concrete plannen voor de aanleg van deze gaspijpleiding? Doet de Nederlandse overheid ook een bijdrage aan de gaspijpleiding? Zo ja, welke bijdrage?
Antwoord:
In samenwerking met het Kwartetkantoor ondersteunt Nederland het proces van de aanleg van een gasleiding naar Gaza en de versterking van de institutionele capaciteit van de Palestijnse Autoriteit om over te gaan tot het gebruik van gas voor elektriciteitsopwekking. De Nederlandse bijdrage richt zich op het bepalen van de beste route voor een gasleiding naar Gaza en de institutionele ontwikkeling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de expertise van GasUnie. De totale Nederlandse financiële bijdrage bedraagt 2 miljoen euro.
Vraag 52.
Wat is de actuele stand van zaken en wat zijn de plannen van Nederland (en Israël) met betrekking tot het scannerbeleid aan de grens van Gazastrook met Israël? In hoeverre worden de huidige scanners optimaal gebruikt?
Antwoord:
Zoals aangegeven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juni 2016 (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1639), heeft Israël besloten de laadhoogte voor export uit Gaza te verhogen, van 1 meter naar 1 meter en zestig centimeter. Hierdoor wordt effectiever gebruik gemaakt van de scanner. Israël heeft aangegeven naast Kerem Shalom/ Karm Abu Salem ook de overgang bij Erez te willen gaan gebruiken voor goederenvervoer.
Nederland blijft bij Israël aandringen op verdere versoepeling van handelsmogelijkheden en verhogen van de efficiëntie. Tijdens het bezoek van premier Netanyahu is met Israël afgesproken dat Nederland een expertmissie naar Israël zal sturen om de mogelijkheden voor gebruik van containers te onderzoeken.
Het uiteindelijke doel blijft een volledige opening van de overgangen, met inachtneming van de Israëlische veiligheidszorgen.
Vraag 53.
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot het etikettenbeleid van producten uit de illegale nederzettingen op bezet Palestijns gebied? Welke bedrijven hebben deze producten inmiddels correct geëtiketteerd?
Antwoord:
Zoals de Kamer bekend is de Interpretatieve mededeling van de Europese Commissie inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, waarmee zij ook bekend is gesteld aan het bedrijfsleven. De overheid heeft daarnaast het Nederlandse bedrijfsleven via de gebruikelijke kanalen geïnformeerd. Het bedrijfsleven blijft onverminderd verantwoordelijk voor juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding ten aanzien van een product, hierover een klacht indienen bij de Autoriteit Consument en Markt en/of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit. De NVWA handhaaft op basis van staand handhavingsbeleid, inclusief het gebruikelijke instrumentarium om te interveniëren indien overtredingen worden geconstateerd.
Vraag 54.
Welke maatregelen gaat het kabinet nemen ten behoeve van «onderhoud en verdediging» in het Israëlisch-Palestijnse conflict van de kernwaarde «rechtvaardigheid»?
Antwoord op vragen 54, 55 en 60
Nederland zet zich, zowel bilateraal als in EU-verband, in voor een effectief en strategisch optreden, waarbij de zorgen en belangen van zowel Israël als de Palestijnen zorgvuldig in acht worden genomen en waarbij beide partijen op hun verantwoordelijkheden worden gewezen. Daarbij vormt het internationaal recht vanzelfsprekend het kader voor EU en Nederlands buitenlandsbeleid, zoals wordt benadrukt in verschillende EU-Raadsconclusies. Hoewel de Nederlandse visie luidt dat de «Staat Palestina» niet in juridische zin is toegetreden tot multilaterale verdragen, beschouwt Nederland het als een positieve ontwikkeling dat de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht aan de toepassing en naleving van fundamentele normen van internationaal recht. Nederland en de EU spreken beide partijen in bilaterale contacten consequent aan op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van naleving van het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. Zo vindt jaarlijks tussen de EU en zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit een mensenrechtendialoog plaats, onder meer over de naleving van internationaalrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. Tevens financieren Nederland en de EU ngo’s die vermeende mensenrechtenschendingen en/of schendingen van het humanitair oorlogsrecht monitoren, documenteren en op die wijze aandacht vragen voor naleving van het internationaal recht.
Vraag 55.
Hoe bevordert en bewaakt het kabinet dat de EU in het Israëlisch-Palestijnse conflict in haar relaties met Israël en de Palestijnen de eigen principes en regels consequent en consistent in acht neemt?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 54.
Vraag 56.
In welke mate heeft de Israëlische regering in het afgelopen jaar (september 2015 – september 2016) (a) nieuwe woningen in nederzettingen goedgekeurd en/of voor bouw vrijgegeven, (b) nieuwe nederzettingen gesticht of voorbereidingen daartoe getroffen, (c) «buitenposten» retroactief geautoriseerd of voorbereidingen daartoe getroffen en (d) nederzettingen uitgebreid ten oosten van de scheidingsmuur op de Westoever?
Antwoord:
Israëlische nederzettingen in bezet gebied zijn strijdig met internationaal recht. Volgens Peace Now werden van september 2015 tot oktober 2016 plannen voor de bouw van 2.266 nieuwe wooneenheden goedgekeurd (variërend van een eerste indiening tot aan uiteindelijke autorisatie), waarvan 98 in oktober 2016 in een nieuwe nederzetting nabij de nederzetting Shiloh op de Westelijke Jordaanoever. In oktober 2015 stelde de Israëlische regering tevens tegen het Israëlisch Hooggerechtshof van plan te zijn zes ongeautoriseerde «outposts» te valideren (Adei Ad, Esh Kodesh, Kida, Achiya, Mitzpeh Danny en Neveh Erez). Indien deze retroactieve validatie doorgang zou vinden, zouden de facto nieuwe nederzettingen worden gesticht of voorbereidingen daartoe getroffen. Ongeveer 35% van de bouw in nederzettingen in deze periode heeft plaatsgevonden ten oosten van de afscheidingsbarrière op de Westoever.
Vraag 57.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om te bevorderen dat de VN-Veiligheidsraad de «root causes» van het Israëlisch-Palestijnse conflict effectief aanpakt, wanneer Nederland lid is van de VN-Veiligheidsraad?
Antwoord:
De zogenaamde ijzeren werkvoorraad beslaat het grootste deel van de agenda van de Veiligheidsraad (VR). Dat wil zeggen dat een individueel verkozen lid een begrensde invloed uitoefent op wat in de VR besproken en beslist wordt. Het Midden-Oosten vredesproces (MOVP) behoort evenwel tot de vaste, terugkerende onderwerpen op de agenda van de VR. Het MOVP is binnen de VR overigens een kwestie waar de rol van de vijf permanente leden bijzonder bepalend is. Het is alleszins te verwachten dat tijdens het Nederlandse/Italiaanse lidmaatschap de kwestie acht keer aan bod zal komen middels trimestriële open debatten. Tijdens het lidmaatschap zal Nederland zich actief inzetten conform het geldende kabinetsbeleid ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces.
Vraag 58.
Aangezien de «naleving van mensenrechten van vitaal belang is voor vrije, veilige en stabiele samenlevingen» en de Israëlische bezetting van Palestijns gebied grootschalige en ernstige mensenrechtenschendingen veroorzaakt, welke stappen gaat het kabinet zetten om een einde van de bezetting te bevorderen, ook in het licht van het feit dat die bezetting in 2017 50 jaar duurt?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 44.
Vraag 59.
Wat zijn in het Israëlisch-Palestijnse conflict de «grondoorzaken» die aangepakt moeten worden «om gewelddadig extremisme te voorkomen»?
Antwoord:
Zoals ook in het Kwartetrapport van 1 juli a.s. aangegeven, is er sprake van een aantal ontwikkelingen, waaronder met name aanhoudend geweld en incitement door beide partijen, voortdurende uitbreiding van Israëlische nederzettingen en belemmering van Palestijnse ontwikkeling, gebrek aan voortgang ten aanzien van intra-Palestijnse verzoening, herbewapening door Hamas en een zorgelijke humanitaire situatie in Gaza, die in samenhang de hoop op vrede ondergraven. Deze factoren leiden tot een verslechtering van de situatie ter plaatse, dragen daarmee bij aan een gevoel van uitzichtloosheid en aan een voedingsbodem voor extremisme. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 44, is de inzet van het kabinet in deze context gericht op het scheppen van een klimaat waarin onderhandelingen hervat kunnen worden. Daarvoor is het nodig dat partijen positieve stappen zetten die het wederzijds vertrouwen en de kans op een succesvolle herstart van onderhandelingen kunnen vergroten.
Vraag 60.
Hoe zet zich het kabinet in het Israëlisch-Palestijnse conflict actief in voor de ontwikkeling van de internationale rechtsorde?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 54.
Vraag 61.
Hoe geeft het kabinet in het Israëlisch-Palestijnse conflict invulling aan «de strijd tegen straffeloosheid bij grove mensenrechtenschendingen», via het Internationaal Strafhof en op andere manieren?
Antwoord:
Als gastland en verdragspartij acht Nederland het door de Palestijnen verzochte onderzoek naar mogelijke misdrijven een zaak van het Strafhof. Nederland heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de Aanklager. Hoewel Nederland een Palestijnse staat niet erkend heeft, is het goed dat partijen zich gebonden achten aan het internationaal recht. Nederland zet zich in voor de universaliteit van het Statuut van Rome. Zie voorts het antwoord op vraag 45.
Vraag 62.
Hoe dringt het kabinet erop aan dat de VN actie neemt ten behoeve van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenverdedigers, die in toenemende mate het doelwit zijn van tegenwerking en intimidatie, met name door de Israëlische autoriteiten en rechts-nationalistische organisaties in Israël?
Antwoord vraag 62 en 140:
Mensenrechten vormen een hoeksteen van het Nederlands buitenlandbeleid. Het kabinet acht het werk van mensenrechtenverdedigers van groot belang voor een vrije en diverse samenleving. Zowel in Israël als in de Palestijnse Gebieden is sprake van een geleidelijke maar ontegenzeglijke verharding van het publieke en politieke debat over mensenrechten en van het klimaat waarin mensenrechtenorganisaties opereren. De negatieve wijze waarop zij bejegend worden, is een zorgelijke trend die fundamentele rechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering onder druk zet. Gedurende het bezoek van de Israëlische Premier Netanyahu hebben Minister-President Rutte en Minister Koenders de Nederlandse zorgen overgebracht over de recent aangenomen wetgeving die ngo’s die financiering ontvangen van buitenlandse overheden raakt. Tevens hebben de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving benadrukt. Nederland zal, bilateraal en in EU-verband, deze boodschap blijven uitdragen richting de Israëlische autoriteiten. Ook in de Palestijnse Gebieden staat het maatschappelijk middenveld onder druk van de autoriteiten, onder meer door regulering waarmee de PA eisen stelt aan ngo’s die buitenlandse financiering ontvangen. Het kabinet heeft, onder meer tijdens het bilaterale forum in oktober, bij de PA aangedrongen op het behoud van vrijheid van ngo’s. Ook binnen de bestaande VN-mechanismen zet het kabinet zich in voor Israëlische en Palestijnse mensenrechtenverdedigers. Zo heeft Nederland tijdens de 31e sessie van de Mensenrechtenraad in maart jl., net als andere EU-lidstaten, voor een resolutie gestemd over de mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden, waarin Israël onder andere wordt opgeroepen om intimidatie en bedreigingen van mensenrechtenverdedigers tegen te gaan.
Vraag 63.
Welke wetten zijn in Israël in 2015 en 2016 aangenomen, die de ruimte waarin mensenrechtenverdedigers opereren inperken? Welke wetsvoorstellen liggen voor, die bij aanname eenzelfde effect zouden hebben?
Antwoord:
Op 11 juli 2016 werd de «Transparency Requirements for Parties Supported by Foreign State Entities Bill 5766–2016» aangenomen. Deze zogenaamde Transparency Bill specificeert nieuwe rapportageverplichtingen voor Israëlische ngo’s die voor meer dan 50% worden gefinancierd door buitenlandse overheden. De wet heeft geen directe impact op de wijze waarop ngo’s hun werk kunnen doen, maar kan een invloed hebben op de binnenlandse bereidheid tot financiering of samenwerking met deze organisaties. Op dit moment liggen er geen wetsvoorstellen in de Knesset die bij aanname eenzelfde effect zouden kunnen hebben.
Vraag 64.
Hoe geeft het kabinet in het Israëlisch-Palestijnse conflict concreet invulling aan het prioritaire thema «mensenrechten en bedrijfsleven»?
Antwoord:
De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. Voor een nadere uitleg van het kabinetsbeleid terzake wordt verwezen naar de Kamerbrief met de beantwoording van de feitelijke vragen van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken over de evaluatie van de bilaterale samenwerkingsfora met Israël en de Palestijnse Gebieden van 22 april 2015 (Kamerstuk nr. 23 432-396). Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteit zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij onder eigen verantwoordelijkheid tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Vraag 65.
Met welke landen is de Europese Commissie op dit moment in gesprek over de op- of terugname van migranten in ruil voor Europese steun?
Antwoord:
Afspraken over terugkeer maken integraal onderdeel uit van de betrekkingen tussen de EU en derde landen. De Commissie is met verschillende landen in gesprek over samenwerking bij terugkeer. Met Afghanistan heeft de EU hierover recentelijk afspraken gemaakt. Met vijf Afrikaanse landen is de EU in gesprek over bredere samenwerking op migratie, te weten Ethiopië, Mali, Niger, Nigeria en Senegal. Deze afspraken beperken zich echter niet tot terugkeer en zien ook op de aanpak van mensensmokkel en de grondoorzaken van migratie. Tijdens de Europese Raad van december zal worden bezien of andere landen aan deze lijst kunnen worden toegevoegd. In oktober heeft een eerste onderhandelingsronde plaatsgehad met Tunesië over terug- en overname en er zijn ook onderhandelingen over terug- en overname voorzien met Jordanië.
Vraag 66.
Op welke wijze wil het kabinet invulling geven aan de wens om de VN-Veiligheidsraad te hervormen, en welke hervormingen heeft het kabinet voor ogen om tot een representatievere Veiligheidsraad te komen?
Antwoord:
Het Koninkrijk is voorstander van grondige hervorming van de VN-Veiligheidsraad. De huidige samenstelling weerspiegelt onvoldoende de realiteit van de 21ste eeuw. Onderhandelingen over onder meer betere representativiteit vinden hoofdzakelijk plaats in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN). Het Koninkrijk zet in op een beperkte uitbreiding van het aantal zetels in de Veiligheidsraad, verdeeld over nieuwe permanente en tijdelijke zetels. Het Koninkrijk is tegen het vetorecht voor nieuwe permanente leden. Een betere regionale zetelverdeling kan ervoor zorgen dat de Veiligheidsraad representatiever wordt. In die lijn past ook de wens op termijn een EU-zetel te realiseren.
Vraag 67.
Als onderdeel van het internationale migratiebeleid maakt het kabinet zich sterk voor versterkte bewaking van de buitengrenzen van de Unie via de opzet van een Europese grenswacht. Wat zijn de kosten voor Nederland van deze Europese grenswacht?
Antwoord:
Binnen het Meerjarig Financieel Kader (MFK) beslaan de financiële gevolgen van de Europese Grens en Kust Wacht (EGKW) 1,2 miljard euro voor 2017–2020. In het MFK is gespecificeerd dat de Europese bijdrage aan EGKW gradueel zal oplopen, van 239 miljoen in 2016 tot 322 miljoen in 2020. Frontex zal conform financiële kaders de operationele kosten voor de inzet van capaciteit uit de lidstaten in de operaties vergoeden vanuit zijn budget.
Vraag 68.
Deelt Italië de opvatting van de Nederlandse regering aangaande de hervorming van VN-Veiligheidsraad?
Antwoord:
De Italiaanse en Nederlandse standpunten in deze kwestie lopen niet helemaal gelijk. Italië bracht al in 1995 een groep van gelijkgestemde landen samen die in 2005 geformaliseerd werd onder de noemer «United for Consensus». Met transparantie en accountability als argument verzet deze groep landen zich consequent tegen uitbreiding van de Veiligheidsraad met nieuwe permanente leden. De groep is wel voorstander van een uitbreiding met niet-permanente leden. Nederland daarentegen ondersteunt wel een beperkte uitbreiding van de Veiligheidsraad met permanente – evenals niet-permanente – leden, mits zonder veto.
Vraag 69.
Op welke ambassades heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een regionale veiligheidscoördinator gestationeerd? Wat zijn de specifieke taken van een regionale veiligheidscoördinator?
Antwoord op vragen 69 en 70:
Er zijn in totaal zes Regionale Veiligheidscoördinatoren geplaatst, verantwoordelijk voor de regio’s Mashreq (Amman), Maghreb (Tunis), Golf (Doha), Oostelijk Afrika (Nairobi), Sub-Sahara Afrika (Addis Abeba) en Zuidoost Azië (Jakarta).
De Regionale Veiligheidscoördinatoren dragen bij aan de inzet van het kabinet om de internationale terrorismedreiging terug te dringen. De aanslagen in bijvoorbeeld Parijs en Brussel tonen duidelijk aan dat de veiligheid in Nederland meer dan ooit afhankelijk is van de veiligheid in andere landen. Daarom is het nodig om maatregelen tegen terrorisme niet alleen in te zetten binnen de Nederlandse grenzen, maar ook daarbuiten. De inzet van deze coördinatoren is onderdeel van de personele en programmatische versterkingen op contraterrorisme (42,6 miljoen euro in de periode 2016–2020) die door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn uitgevoerd als onderdeel van de brief van de Minister-President aan de Tweede Kamer «Versterking van de Veiligheidsketen» (Kamerstuk 29 754-302, 27 februari 2015).
De Regionale Veiligheidscoördinatoren richten zich op het identificeren en signaleren van radicalisering en dreiging van terrorisme bij de bron. Dat doen ze onder meer door onderzoek te doen naar lokale of regionale grondoorzaken van radicalisering. De Regionale Veiligheidscoördinatoren werken daarnaast aan het versterken van de capaciteit van overheden en maatschappelijk middenveld om radicalisering en terrorisme tegen te gaan. De nadruk ligt hierbij op preventieve maatregelen en een tegengeluid tegen extremistische propaganda. Dergelijke programma’s zijn vaak gebaseerd op succesvolle Nederlandse preventieve maatregelen en richten zich op gemeenschappen en groepen jongeren die een groot radicaliseringsrisico kennen. In samenwerking met de NCTV, Nationale Politie en andere onderdelen van de Nederlandse veiligheidsketen versterken de Veiligheidscoördinatoren ook de bilaterale samenwerking met derde landen om de stroom van (Nederlandse) foreign terrorist fighters in te dammen. Met hun projecten en onderzoeksinzet dragen ze bovendien bij aan het uitvoeren van de Nederlandse doelstelling als covoorzitter van het Global Counterterrorism Forum om internationale beleidsaanbevelingen om te zetten in resultaten.
Vraag 70.
In welke landen zit op de Nederlandse ambassade een regionale veiligheidscoördinator?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 69.
Vraag 71.
Wat zijn concrete bijdragen en bewezen effecten geweest van deze veiligheidscoördinatoren?
Antwoord:
De Regionale veiligheidscoördinatoren (RV’s) zijn in de loop van 2016 aangetreden. Zij hebben partners geselecteerd voor programma’s gericht op het voorkomen van gewelddadig extremisme. Inmiddels is voor 10 miljoen euro aan projecten geïdentificeerd, waarvan de eerste inmiddels van start zijn gegaan. Nederland wordt internationaal gezien als een leidende donor op dit thema, mede dankzij de lokale en daarmee context-specifieke benadering. In de loop van 2017 zullen de nieuwe projecten resultaten laten zien. Enkele concrete resultaten per werkgebied zijn hieronder weergegeven.
In Tunesië werkt de Regionale Veiligheidscoördinator met een selecte groep internationale donoren (de G7+5) en de Tunesische overheid aan het versterken van de Tunesische veiligheidsketen. De Nederlandse steun bestaat onder meer uit trainingen voor de burgerluchtvaartsector en het stimuleren van preventieve maatregelen, o.a. door uitwisselingen tussen een groep van 30 Nederlandse en Tunesische jongerenwerkers en jongeren en het tegengaan van radicalisering in gevangenissen.
In Nigeria ondersteunt de Regionale Veiligheidscoördinator lokale organisaties bij het opzetten van een monitoring en respons systeem tegen radicalisering. Het project strekt zich uit over drie regio’s waar ongeveer 30.000 mensen wonen. In het project wordt samenwerking met lokale gemeenschappen gezocht, hetgeen helpt om vroeg signalen en trends van radicalisering op te vangen. Een respons team kan vervolgens helpen om daar ook op te reageren. Het project sluit aan op de recentelijk aangenomen contraterrorisme-strategie van Nigeria. Verder trainen Nederlandse experts een groep van 25 stafmedewerkers van het Nigeriaanse kantoor van de nationale veiligheidsadviseur om zich in de nationale contra-terrorisme strategie ook te richten op preventieve maatregelen.
De Regionale Veiligheidscoördinator in Nairobi richt zich samen met de politieliaisons in zijn regio op de uitvoering op lokaal niveau van de onlangs door Kenia gelanceerde preventiestrategie. Daarnaast is op Nederlands initiatief een netwerkorganisatie opgezet waarin lokale maatschappelijke organisaties in de Hoorn van Afrika hun samenwerking tegen radicalisering versterken. Doel daarvan is om het maatschappelijk middenveld in o.a. Kenia, Soedan en Ethiopië een grotere rol te geven in het opstellen en uitvoeren van nationale CT (counter-terrorism) en CVE (countering violent extremism) maatregelen. In Uganda en Tanzania worden 6 trainingen gegeven om kennis op te bouwen bij de lokale Financial Intelligence Units om witwassen van geld tegen te gaan. In Kenia wordt ingezet op het betrekken van jeugd bij het voorkomen van radicalisering. Hiertoe wordt met 30 groepen lokale jongeren gewerkt om bewustwording over radicalisering te vergroten.
In Zuidoost Azië werkt de Regionale Veiligheidscoördinator samen met Interpol om inzicht te krijgen in de verwevenheid tussen grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme (-financiering). Daartoe worden twee workshops georganiseerd waar experts uit vrijwel alle Interpol landen gezamenlijk werken aan een analyse en aanbevelingen voor een aanpak. De uitkomsten en aanbevelingen worden gepromoot onder de Interpol leden en partners en dienen als middel om implementatie van noodzakelijke maatregelen te bevorderen.
De Regionale Veiligheidscoördinator in de Golf heeft de gemeente Rotterdam ondersteund bij het vinden van een oplossing voor de aankoop van een schoolgebouw door een Nederlandse salafistische organisatie met financiering uit Qatar. Hij draagt ook bij aan het vergroten van transparantie over financieringsstromen uit deze regio naar Nederlandse instellingen.
In Jordanië en Libanon wordt ingezet op het voorkomen van radicalisering bij een van de meest kwetsbare groepen jongeren, namelijk jonge kinderen in vluchtelingenkampen. Onderwijscurricula en stripboeken gericht op het afzweren van geweld, en stimuleren van tolerantie worden verspreid in meer dan 200 informele buurtcentra.
Vraag 72.
Welke maatregelen heeft het kabinet genomen ter uitvoering van de motie Sjoerdsma c.s.(27 925, nr. 576)?
Antwoord op vragen 72 en 74:
Ik verwijs ook graag naar het antwoord op dezelfde vragen die u aan de Minister van Defensie stelde in het kader van de feitelijke vragen bij de Defensiebegroting. In het licht van de motie-Sjoerdsma (Kamerstuk 27 925, nr. 576) heeft Nederland dit jaar in diverse fora over de strijd tegen ISIS het belang onderstreept van transparantie over de effecten van militaire inzet van de coalitie. Het ging hierbij ook over de onbedoelde negatieve effecten zoals burgerslachtoffers of materiële schade. Nederland pleit voor een uniforme van rapporteren over militaire inzet, met inachtneming van vertrouwelijkheid en veiligheid.
Vraag 73.
Welke maatregelen zorgen ervoor dat de transparantie over de gezamenlijke Nederlandse en Belgische militaire bijdrage aan de strijd tegen ISIS, waaronder transparantie over de locatie en tijdstip van en het mogelijk aantal burgerslachtoffers gevallen bij deze militaire inzet, wordt verbeterd? Kunt u dit toelichten?
Antwoorden op vragen 73, 75 en 76:
Ook hier verwijs ik graag naar de antwoorden van de Minister van Defensie op de feitelijke vragen bij de Defensiebegroting. Nederland streeft naar zoveel mogelijk eenheid in de coalitie, ook waar het gaat om transparantie. Daarbij staat de veiligheid van mens en materieel bij missies altijd voorop. Dat uitgangspunt noopt in algemene zin tot terughoudendheid bij verstrekking van operationele informatie. Dat geldt in het bijzonder vanwege de aard van de missie en de aard van de tegenstander. In de voortgangsrapportages en de weekoverzichten Defensieoperaties wordt zoveel mogelijk bekendgemaakt. Individuele landen maken daarnaast een eigen afweging over de communicatie over hun inzet.
De coalitie doet haar uiterste best om, in lijn met het humanitaire oorlogsrecht, burgerslachtoffers te voorkomen, maar het risico daarop kan helaas nooit volledig worden uitgesloten. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM publiceert dagelijks een overzicht van luchtaanvallen van de coalitie. Hierin staat op welke datum en locatie een vlucht is uitgevoerd en welk(e) doel(en) zijn geraakt. De overzichten vermelden niet welke coalitiepartner verantwoordelijk is geweest voor welke inzet. CENTCOM neemt verder kennis van alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers. Bij een eerste analyse gebruikt CENTCOM verschillende informatiebronnen, ook van non-gouvernementele organisaties en de media. Wanneer het aannemelijk wordt geacht dat er burgerslachtoffers te betreuren zijn, begint CENTCOM een gedetailleerd onderzoek naar het incident. Resultaten van de onderzoeken naar incidenten met Amerikaanse betrokkenheid worden gepubliceerd op de website van het Amerikaanse Ministerie van Defensie (www.defense.gov).
Vraag 74.
Welke andere transparantiemaatregelen heeft de regering genomen naast hetgeen verzocht werd in de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 576)? Kunt u dit toelichten?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 72.
Vraag 75.
Welke verschillen tussen de leden van de internationale anti-ISIS coalitie zijn er volgens het kabinet in openheid over locatie, tijdstip en het aantal burgerslachtoffers die gevallen zijn door toedoen van militaire acties van de anti-ISIS coalitie?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 73.
Vraag 76.
Op welke wijze verklaart het kabinet het verschil in openheid over locatie, tijdstip en het aantal mogelijke gevallen van burgerslachtoffers die gevallen zijn in de context van de militaire bijdrage aan de strijd tegen ISIS tussen Nederland enerzijds, Nederland en België anderzijds en de overige leden van de internationale anti-ISIS coalitie?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 73.
Vraag 77.
Heeft het kabinet gevallen onderzocht waar mogelijk burgerslachtoffers zijn veroorzaakt door de Nederlandse bijdrage aan de internationale coalitie in de strijd tegen ISIS? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Antwoorden op vragen 77, 78, 79, 80 en 94:
Ik verwijs ook hier graag naar de antwoorden van de Minister van Defensie op de feitelijke vragen bij de Defensiebegroting. De eerder gemelde twee gevallen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzetten zijn thans nog in onderzoek bij het Openbaar Ministerie. Er zijn geen andere of nieuwe gevallen bekend.
Zolang de onderzoeken bij het Openbaar Ministerie lopen, kunnen daarover geen nadere mededelingen worden gedaan. Zodra de onderzoeken zijn voltooid, zullen de uitkomsten aan de Kamer worden meegedeeld, volgens de eerdere afspraken die daarover zijn gemaakt. Het is nog niet bekend wanneer de onderzoeken zijn voltooid.
Vraag 78.
Heeft het kabinet een inschatting gemaakt van het aantal mogelijke burgerslachtoffers die veroorzaakt zijn door de Nederlandse bijdrage aan de internationale coalitie in de strijd tegen ISIS in Irak en Syrië? Zo ja, hoeveel burgerslachtoffers zijn mogelijk gevallen? Zo nee, waarom is zo'n inschatting niet gemaakt? Kunt u dit toelichten?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 77.
Vraag 79.
Hoeveel onderzoeken heeft het kabinet sinds 2014 uitgevoerd naar mogelijke gevallen van burgerslachtoffers door Nederlandse militaire acties in de strijd tegen ISIS in Irak en Syrië? En wat zijn de bevindingen daarvan?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 77.
Vraag 80.
Wanneer zijn de resultaten bekend van het lopende onderzoek naar twee incidenten van Nederlandse militaire acties in de strijd tegen ISIS in Irak en Syrië waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 77.
Vraag 81.
Wie zijn er betrokken bij het onderzoek naar de twee incidenten waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen door Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS? Wat houdt het onderzoeksproces in? Kunt u dit toelichten?
Antwoord:
De eerder gemelde gevallen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzetten zijn thans nog in onderzoek bij het Openbaar Ministerie (OM). Het OM heeft een eigen onderzoeksproces. Het is aan het OM om dit proces te beschrijven.
Vraag 82.
Welk(e) type(s) bommen heeft Nederland sinds 2014 ingezet in haar bijdrage aan de strijd tegen ISIS? Kunt u dit toelichten?
Antwoord:
Nederland heeft sinds het begin van de Air Task Force – Middle East in 2014 diverse soorten munitie ingezet. De gebruikte bommen zijn van het type Guided Bomb Unit (GBU). Daarnaast is ook het snelvuurkanon ingezet. Het gaat om de volgende munitie: GBU-12, GBU-31 V1, GBU-31 V3, GBU-38, GBU-39, GBU-49 en het 20mm M16A1 snelvuurkanon. Welk type munitie wordt gebruikt, is afhankelijk van het beoogde effect van de inzet.
Vraag 83.
Heeft Nederland nog steeds geen bijdrage geleverd aan het VN-hulpverzoek van USD 166 miljoen voor Libië? Wordt zo’n bijdrage overwogen?
Antwoord:
Nederland geeft humanitaire bijdragen zoveel mogelijk ongeoormerkt aan humanitaire organisaties en fondsen van de VN (zoals het Central Emergency Response Fund – CERF). De organisaties en fondsen bepalen zelf waar de ongeoormerkte middelen ingezet zullen worden. De Nederlandse bijdrage aan het CERF is jaarlijks 55 miljoen euro, daarmee is Nederland de op een na grootste donor. Het Libya Humanitarian Response Plan voor 2016 (USD 166 miljoen) heeft een bijdrage van USD 12 miljoen van het CERF ontvangen.
Tot en met 2018 draagt Nederland 1,5 miljoen euro bij aan een IOM-project gericht op vrijwillige terugkeer van migranten, verbetering van eerste opvangcapaciteiten aan de Libische kust en capaciteitsversterking van de Libische kustwacht. Deze bijdrage valt binnen de activiteiten die door de VN zijn geïdentificeerd in het Libya Humanitarian Response Plan voor 2016.
Nederland onderzoekt voorts de mogelijkheden om Libische tegoeden die vanwege sancties bevroren zijn beschikbaar te maken voor het ledigen van humanitaire noden. De Minister van Buitenlandse Zaken meldde tijdens het AO NAVFOR MED Sophia van 6 oktober jl. dat de Libische Presidentiele Raad een Speciaal Gezant heeft aangesteld voor contacten over de bevroren tegoeden.
Vraag 84.
In welke mate wordt de «eenheidsregering» in Libië erkent door andere regeringen, parlementen en milities in het land?
Antwoord:
Op 17 december 2015 werd de Libyan Political Agreement (LPA) gesloten, op basis waarvan de Presidency Council (PC) en de Government of National Accord (GNA) zijn gevormd. De VN Veiligheidsraad heeft in resolutie 2273 van 15 maart 2016 de GNA bestempeld als sole legitimate government van Libië. Dit is overgenomen door de EU in Raadsconclusies van 18 april 2016 en door de meest betrokken landen, inclusief landen uit de Arabische regio, tijdens de Wenen-bijeenkomst van 16 mei 2016. De LPA is het resultaat van het onderhandelingsproces tussen het Libische parlement (House of Representatives, HoR) en de General National Congress (GNC), gewapende groepen, gemeenteraden, politieke partijen, stammenleiders en vrouwenorganisaties.
De GNA is er in geslaagd om zich in Tripoli te vestigen, met steun van een deel van de daar aanwezige milities. Daarentegen blijft er sprake van grote politieke verdeeldheid in Libië. In zowel Tripoli als in Beida (Oost-Libië) bevinden zich nog alternatieve regeringen die claimen rechtmatig te zijn. De samenstelling van de eenheidsregering moet worden goedgekeurd door de HoR. Tot op heden is dat nog niet gebeurd. Het is zaak dat de Presidency Council spoedig met een voorstel voor de samenstelling voor de GNA komt, ter goedkeuring door de HoR.
Vraag 85.
Bent u bereid politieke steun uit te spreken voor de luchtaanvallen en inzet van special forces tegen ISIS in Libië door de VS? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
ISIS vormt een belangrijke dreiging voor Libië en de regio, maar ook voor Europa. De luchtacties van de VS vinden plaats op verzoek van de Government of National Accord ter ondersteuning van Libische strijders voor wie deze steun in de strijd tegen ISIS van groot operationeel belang is. Het kabinet steunt daarom het besluit van de VS om luchtacties tegen ISIS in Sirte uit te voeren.
Vraag 86.
Hoe beoordeelt u de onthullingen9 door een voormalig hoge politiefunctionaris, onder meer oud-chef van de counter-terrorisme afdeling van de Turkse Nationale Politie, over steun van Turkije aan ISIS? Bent u bereid afzonderlijk in te gaan op elk van de volgende onthullingen:
– De Turkse geheime dienst heeft ISIS jarenlang directe militaire steun gegeven
– De Turkse overheid heeft ISIS bevoorraad via humanitaire hulporganisaties
– ISIS-terroristen, waaronder de plaatsvervanger van al-Baghdadi, kregen gratis medische behandelingen in Turkije en bescherming door de Turkse politie
– De leider van ISIS in Turkije kreeg 24/7 bescherming op basis van een persoonlijk bevel van Erdogan
– Politieonderzoeken naar ISIS worden systematische vernietigd
– ISIS-olie wordt met betrokkenheid van Turkije verkocht
Vindt u deze onthullingen geloofwaardig bewijs? Wat gaat u ermee doen?
Antwoord:
Het kabinet onderstreept dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Zo werkt Nederland in diverse multilaterale fora zoals de anti ISIS coalitie en het Global Counterterrorism Forum nauw samen met Turkije.
Het kabinet sluit niet uit, mede vanwege het diffuse beeld aan de Turkse grens en de diverse strijdgroeperingen die daar actief zijn, dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan verschillende organisaties en daaraan gelieerde individuen. Tegelijkertijd dient opgemerkt te worden dat sinds de reeks aanslagen op Turks grondgebied Turkije de dreiging vanuit ISIS steviger bestrijdt. Deze inspanningen zijn versterkt door onder andere op te treden tegen de aanwezige ISIS-kopstukken in Turkije en door de grens met Syrië strenger te controleren. Dit zal onderwerp van gesprek blijven tussen Turkije en Nederland.
Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door de Verenigde Naties en door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, als zodanig zijn aangemerkt.
Vraag 87.
Hoe beoordeelt u de uitspraak10 van de premier van Frankrijk over het islamitisch totalitarisme als vijand nummer 1? Bent u bereid zich aan te sluiten bij de strategie van Frankrijk, waarbij het er -in tegenstelling met Nederland tot dusver- blijk van geeft de vijand te kennen?
Antwoord:
Ingewikkelde problemen kennen geen simpele oplossingen. Nederland heeft een brede aanpak met preventieve en repressieve maatregelen om ongewenst en strafbaar gedrag dat voortvloeit uit gewelddadig extremisme tegen te gaan. In Syrië en Irak neemt Nederland deel aan de anti-ISIS coalitie om de terroristische beweging militair te bestrijden. Daarnaast levert Nederland een actieve bijdrage aan de niet-militaire strijd tegen ISIS. Nederland is covoorzitter van de werkgroep over de aanpak van buitenlandse strijders. Ook draagt Nederland bij aan maatregelen om de financiering van ISIS tegen te gaan en om een tegengeluid te formuleren tegen de verwerpelijke propaganda van ISIS.
Vraag 88.
Op welke wijze draagt Nederland bij aan het verbeteren van levensomstandigheden van de inwoners van Libië? Welke invloed heeft versterking van de kustwacht op deze levensomstandigheden?
Antwoord:
Het kabinet blijft investeren in kansrijke projecten in Libië. Hierbij ligt de focus op een aantal niches: het creëren van een stabiele leefomgeving, inzetten op conflictbemiddeling en transitional justice, het versterken van de positie van vrouwen en het verbeteren van de situatie van migranten.
De stabiliteit van Libië is een belangrijke voorwaarde voor het verbeteren van de levensomstandigheden van de inwoners in Libië. Het kabinet draagt bijvoorbeeld bij aan de ontmijning van Sirte en Benghazi, via Danish Church Aid (4 miljoen euro), waarmee inwoners een veilige leefomgeving geboden kan worden. Voorts financiert het kabinet de Stabilization Facility van UNDP (2 miljoen euro), gericht op snelle wederopbouw van de publieke infrastructuur, verbetering van de bestuurscapaciteiten van lokale overheden en ondersteuning aan lokale vredesprocessen. Daarnaast heeft de Nederlandse Ambassade het Quick Impact Fonds opgericht (250.000 euro), dat voorziet in de financiering van kleinschalige projecten die bijdragen aan wederopbouw en vredesdividend.
Het kabinet acht het van belang dat de Libische kustwacht beter in staat is op te treden tegen mensensmokkel en irreguliere migratie in lijn met de internationale mensenrechten. Daarom draagt Nederland in 2016 bij aan de EU-operatie NAVFOR MED Sophia die onder andere als taak heeft de Libische kustwacht te trainen. Een goed functionerende kustwacht draagt uiteindelijk ook bij aan de verbetering van de stabiliteit in Libië, hetgeen ook in het belang is van en de Libische bevolking. Op korte termijn echter heeft de training van de kustwacht geen directe invloed op de levensomstandigheden van de Libische bevolking. Een beter functionerende kustwacht zal naar verwachting wel binnen afzienbare termijn de omgang met vluchtelingen en irreguliere migranten verbeteren.
Daarnaast financiert het kabinet een project van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM, 1,5 miljoen euro), die trainingen voor de Libische kustwacht organiseert (plus de aanschaf van o.a. reddingsvesten en verrekijkers), de eerste opvang van migranten verbetert en de vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst van de migranten faciliteert.
Vraag 89.
Op welke wijze draagt de Nederlandse inzet bij aan verbetering van de uiterst zwakke rechtspositie van vluchtelingen in Jordanië en Libanon?
Antwoord:
Nederland maakt zich zowel bilateraal als in EU-verband hard voor verbetering van de rechtspositie van vluchtelingen in Jordanië en Libanon. Bilateraal zet het kabinet een deel van de extra middelen voor opvang in de Syrië-regio voor 2016 en 2017 in om de rechtspositie van vluchtelingen te versterken. Zo is Nederland momenteel in gesprek met UNHCR en de Libanese autoriteiten om de mogelijkheden te onderzoeken om het afgeven van verblijfsvergunningen aan Syrische vluchtelingen te steunen. In EU-verband is tijdens de RBZ in oktober overeenstemming bereikt over de inhoud van de zogenaamde «compacts» met Libanon en Jordanië. De afspraken zijn bedoeld om de twee landen te ondersteunen op het gebied van werk, onderwijs, zorg en water voor zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen. Ook in de compacts zijn afspraken gemaakt over de rechten van vluchtelingen. In Jordanië heeft dat bijvoorbeeld al geleid tot het verstrekken van werkvergunningen aan Syrische vluchtelingen.
Over de stand van zaken betreffende opvang in de regio heeft u 7 november jl. een aparte Kamerbrief ontvangen, die tevens ingaat op de Nederlandse inzet aangaande de rechtpositie van vluchtelingen.
Vraag 90.
Welke rol kunt u spelen in het vinden van een uitweg voor de ruim 75.000 vluchtelingen die onder erbarmelijke omstandigheden vastzitten aan de grens met Jordanië?
Antwoord:
Nederland is vanaf het ontstaan van de groep vluchtelingen aan de Jordaanse grens actief betrokken geweest bij het vinden van een oplossing voor deze zeer zorgwekkende situatie. Nederland heeft voortdurend diplomatieke druk uitgeoefend op Jordanië om het gebied toegankelijk te maken voor hulpverleners. Deze voortdurende betrokkenheid leidde in augustus jl. tot een bijdrage aan voedselleveringen aan de groep vluchtelingen via het Wereldvoedselprogramma.
Vraag 91.
Op welke wijze steunt het kabinet de in 2014 opgerichte G5-Sahel groep, bestaande uit Burkina Faso, Niger, Mali, Mauritanië en Tsjaad?
Antwoord:
De Nederlandse bijdrage is onderdeel van een breder EU steunpakket aan de G5-Sahel dat de samenwerking tussen de vijf deelnemende landen bevordert op het gebied van veiligheid en migratie. Zie hiervoor ook de geannoteerde agenda en het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van juni jl. (Kamerstukken 21 501-02-1633 en 21 501-02-1639).
De Nederlandse bijdrage, ter waarde van 300.000 Euro (2016–2017), richt zich specifiek op het uitbreiden van de capaciteit van het Tsjadische voorzitterschap van de G5 Sahel om de communicatie en de samenwerking tussen de deelnemende landen te versterken. Bovendien wordt de organisatie gesteund bij het opzetten van partnerschappen voor gezamenlijke ontwikkelings- en veiligheidsinitiatieven in kwetsbare grensregio’s.
Daarnaast heeft Nederland op de ambassades in Dakar en Tunis medewerkers geplaatst die de regionale samenwerking bevorderen, onder meer als liaison voor de G5-Sahel.
Vraag 92.
Hoeveel draagt Nederland bij aan het EU Trust Fund voor stabilisering en aanpak van de grondoorzaken van migratie in de Sahel en de Tsjaadmeer-regio?
Antwoord:
Nederland draagt EUR 15 miljoen bij aan het EU trust fund voor Afrika. Hiervan is EUR 3 miljoen bestemd voor het door Nederland geleide EU Regionale Ontwikkelings- en Beschermingsprogramma (RDPP); EUR 9 miljoen ter bevordering voedselzekerheid in Ethiopië en EUR 3 miljoen voor de Sahel en de Tsjaadmeerregio. In deze regio ligt de nadruk op het verbeteren van de perspectieven voor jongeren en op het bevorderen van stabiliteit. Het voorkomen van radicalisering en bestrijden van extremisme en terrorisme krijgt hierbij veel aandacht.
Vraag 93.
Is er een juridische basis voor de aanwezigheid van Turkse militairen in zowel Syrië als Irak? Zo ja, welke?
Antwoord:
De veiligheid van Turkije wordt geraakt door de situatie in Syrië en Irak. In dit verband is van belang dat Turkije lid is van de anti-ISIS-coalitie, die in Syrië en Irak opereert op basis van het recht op (collectieve) zelfverdediging en toestemming van Irak.
Het kabinet is bekend met de kwestie van Turkse militaire aanwezigheid in Irak. Het Kabinet acht het onwenselijk dat de spanning tussen Turkije en Irak oploopt. Daarom heeft Nederland in NAVO-kader aandacht gevraagd voor berichten over Turkse deelname in het offensief tegen ISIS in Mosul.
Vraag 94.
Wanneer worden de onderzoeken afgerond naar mogelijke burgerdoden in de strijd tegen IS door Nederlands optreden?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 77.
Vraag 95.
Kunt u aangeven in welke mate de Amerikaanse en EU-sancties tegen Syrië in de praktijk obstakels opwerpen, direct dan wel indirect, voor humanitaire hulpverlening aan het land en voor levering van andere essentiële producten? Is hier in EU-verband discussie over?
Vraag 96.
Wat is uw standpunt ten aanzien van de bewapening van rebellen in Syrië? Acht u dit in strijd met het internationale recht?
Antwoord:
Het bewapenen van de Syrische oppositie brengt risico’s met zich mee, waaronder het weglekken van wapens naar andere groepen en onvoldoende garanties over het eindgebruik. Daarnaast levert dergelijke bewapening het risico op van schending van het internationaal recht, in het bijzonder op schending van het non-interventiebeginsel en het geweldverbod.
Vraag 97.
Hoe beoordeelt u de video11 waarin «gematigde» rebellen van het Vrije Syrische Leger door het Westen gesteund, de Amerikanen uitmaken voor «varkens» en «kruisvaarders»? Hoe groot acht u het risico dat door het Westen gesteunde «gematigde» rebellen zich tegen het Westen keren?
Antwoord:
Het kabinet heeft geen oordeel over de video, waarin een niet nader geïdentificeerd individu moeilijk verstaanbare uitspraken doet. De meerderheid van de rebellen in Syrië hebben de wapens opgepakt uit zelfverdediging en in reactie op de gruweldaden van het Assad-regime. Het kabinet acht het risico klein dat gematigde rebellen zich tegen het Westen keren
Vraag 98.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende sancties tegen Rusland, Russen en Russische entiteiten vanwege de crisis in Oekraïne en aangeven wanneer deze sancties verlopen (indien er niet tot verlenging wordt overgegaan)?
Antwoord:
De EU heeft in drie fasen sancties ingevoerd tegen Rusland in reactie op het optreden in Oekraïne.
Fase 1: het tot nader orde opschorten van EU-Rusland toppen en het stopzetten van de EU-Rusland visumdialoog. Aan deze diplomatieke sancties is geen einddatum gekoppeld.
Fase 2: het plaatsen van in totaal 146 personen en 37 entiteiten op de sanctielijst. Het betreft personen en entiteiten betrokken bij het ondermijnen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne. Voor hen gelden reisbeperkingen, bevriezingen van tegoeden en een verbod op het verstrekken van economische middelen aan deze personen. De volledige lijst is te vinden op http://eur-lex.europa.eu/ in de geconsolideerde versie van Raadsbesluit 2014/145/GBVB. Deze sancties verlopen 15 maart 2017 indien niet verlengd.
Fase 3: een wapenembargo, kapitaalmarktrestricties, een exportverbod voor dual use goederen en technologieën naar gemengde eindgebruikers, alsmede een exportverbod voor apparatuur, technologie en dienstverlening voor diepwater olie-exploratie/-productie, Arctische olie-exploratie/-productie en schalieolieprojecten in Rusland. Deze sancties verlopen op 31 januari 2017 indien niet verlengd.
Daarnaast zijn er restricties ingesteld voor het zakendoen met de illegaal geannexeerde Krim. Dit behelst een volledig import- en investeringsverbod, een exportverbod van goederen, technologie en gerelateerde diensten in de sectoren transport, telecommunicatie, energie en olie-, gas- en mineralenexploratie naar de Krim of Sevastopol, een verbod op verlenen van diensten gerelateerd aan de toerisme-industrie in de Krim of Sevastopol en het aandoen van diens havens door cruiseschepen. Deze restricties verlopen op 23 juni 2017 indien niet verlengd.
Tot slot bestaat er een pakket maatregelen gericht tegen personen die verdacht zijn van betrokkenheid bij de verduistering van Oekraïense staatsgelden. Voor hen gelden bevriezingen van tegoeden en een verbod op het hen verstrekken van economische middelen. Deze sancties verlopen 6 maart 2017 indien niet verlengd.
Vraag 99.
In welke mate is Rusland heden ten dage direct betrokken met militaire aanwezigheid op Oekraïens grondgebied?
Antwoord:
Het beeld van de directe Russische betrokkenheid bij het conflict in Oost-Oekraïne is het afgelopen jaar grosso modo ongewijzigd. Russische militairen zijn aanwezig in de door de separatisten gecontroleerde gebieden in het oosten van Oekraïne. Zowel militair als politiek worden de separatisten aangestuurd vanuit Moskou. Rusland voorziet de separatisten daarnaast van militair materieel en verzorgt militaire training van de separatisten.
Vraag 100.
Welke onderdelen van de Minsk-afspraken heeft Oekraïne niet (volledig) uitgevoerd?
Antwoord:
De 13 Minsk-afspraken zijn:
1. Staakt-het-vuren:
2. Terugtrekking zware wapens
3. Garanderen effectieve monitoring van deze (1&2) veiligheidsmaatregelen door OVSE;
4. Dialoog over lokale verkiezingen volgens Oekraïens recht; én Kiev zal een wet aannemen over een speciaal regime voor zelfbestuur voor delen van Donetsk en Loegansk;
5. Amnestie en pardon in relatie tot wetsovertredingen in het conflictgebied;
6. Vrijlating en uitwisseling van alle krijgsgevangenen;
7. Humanitaire hulpverlening;
8. Herstel van sociaaleconomische diensten en structuren;
9. Herstel volledige controle OEK autoriteit over buitengrenzen;
10. Terugtrekking buitenlandse troepen, materieel en ontwapening illegale groepen;
11. Grondwetswijziging, m.n. decentralisering en lokaal zelfbestuur;
12. Overeenstemming over lokale verkiezingen, te houden volgens OVSE richtlijnen en met OVSE-waarneming;
13. Opzet van werkgroepen voor implementatie van deze afspraken onder toezicht Trilaterale Contact Group.
Met uitzondering van de laatste (procedurele) afspraak nr. 13 is geen enkele van deze punten volledig geïmplementeerd. Voor de punten 1 t/m 3 (staakt-het-vuren, terugtrekking wapens, toegang monitoring OVSE), essentieel voor het verbeteren van de onmiddellijke veiligheidssituatie, ligt de verantwoordelijkheid voor gebrek aan voortgang grotendeels bij Rusland en de separatisten. Voor punten 4 (aanname wet speciaal regime), 5 (amnestie), 8 (sociaaleconomische diensten) en 11 (grondwetswijziging) is wetgevende actie in Kiev nodig. De Oekraïense regering heeft hiertoe voorbereidende stappen genomen, maar aanname van wetgeving door de Rada is politiek niet haalbaar zolang de onmiddellijke veiligheidssituatie niet verbetert zoals voorzien in punten 1 t/m 3. Dit laat onverlet dat Oekraïne zowel in de context van de Trilaterale Contact Group en het Normandië-overleg als daarbuiten wordt aangesproken op de eigen verantwoordelijkheden onder de Minsk-afspraken.
Vraag 101.
Hoe verklaart u het assertieve optreden van Rusland richting zijn buurlanden?
Antwoord:
De beleidsbrief over betrekkingen met Rusland die uw Kamer toeging op 13 mei 2015 (Kamerstuk 34 000-V-69) bevat een uitvoerige analyse van de factoren die volgens het kabinet ten grondslag liggen aan het assertievere optreden van Rusland richting zijn buurlanden. Deze analyse is nog steeds actueel. Het externe optreden door het Kremlin kan in de visie van het kabinet niet los worden gezien van binnenlandse ontwikkelingen in Rusland.
Vraag 102.
Waarom wordt er geen causaal verband gelegd tussen gewelddadig extremisme en de islam?
Antwoorden op vragen 102 en 103:
Er is geen één-op-één relatie tussen gewelddadig extremisme en de islam. Groeperingen als ISIS en Al Qaida zoeken de legitimatie voor hun terroristische aanslagen in de gewelddadige jihad.
Niemand wordt als terrorist geboren. De omslag van radicalisering naar gewelddadig extremisme is vaak het gevolg van onvrede en verschilt per persoon. De onvrede kan bijvoorbeeld worden ingegeven door discriminatie door de overheid, corruptie, intolerantie in de buurt, geweld en armoede. Vaak draagt criminele ervaring bij aan de bereidwilligheid om gebruik van geweld als serieus alternatief te zien. Een radicale interpretatie van de islam is in dit kader vaak een legitimatie voor geweld.
Vraag 103.
Waarom noemt u marginalisatie, discriminatie, intolerantie, geweld, armoede, corruptie en economische en sociale basisrechten als «grondoorzaken» van gewelddadig extremisme, maar laat u de ideologie -de radicale islam- volstrekt onbenoemd? Waarom bent u zo blind en naïef?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 102.
Vraag 104.
Hoeveel kosten de consulaire afdelingen van de diplomatieke posten in België, Duitsland en Het Verenigd Koninkrijk, per jaar, in de jaren 2011–2021, uitgesplitst per post?
Antwoord vragen 104, 107 en 108
De kosten van de consulaire taken op de genoemde posten in 2011 bedroegen € 5,5 miljoen euro. Vanaf 2016 is hierop een structurele besparing gerealiseerd van € 3,8 miljoen per jaar.
De herinrichting van de consulaire functie is onderdeel van het moderniseringsproces van de diplomatie bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ik informeerde uw Kamer hierover met de brief van 4 november 2014 (Kamerstuk 25 764, Nr. 86) en tijdens het daarop volgende Algemeen Overleg van 12 november 2014 (Kamerstuk 32 734, Nr. 27). Uitgangspunt daarbij is geweest om zoveel mogelijk capaciteit in het totale netwerk in het buitenland te behouden, deze te herschikken en efficiënter in te richten en te gebruiken, waarbij de ondersteuning van Nederlanders in acute nood eerste prioriteit is.
Nederlanders in het buitenland kunnen een reisdocument aanvragen via een breed netwerk van ambassades. Daar is de afgelopen jaren een aantal grensgemeenten in Nederland bijgekomen. Niet-ingezetenen kunnen bijvoorbeeld uitwijken naar de gemeenten Sluis, Venlo, Breda, Oldambt, Montferland, Enschede, Echt-Susteren, Maastricht, Bergeijk, Bergen op Zoom, Den Haag en Haarlemmermeer (Schiphol). Voor de posten in België en Duitsland, waar verreweg de meeste paspoorten door niet-ingezetenen worden aangevraagd, zijn de grensgemeenten een adequaat alternatief. Een paspoort is bij een aangewezen grensgemeente bovendien circa 30 euro goedkoper dan in het buitenland bij een ambassade. Dit komt doordat het afgeven van een paspoort in het buitenland duurder is dan in Nederland, met name vanwege de kleinere volumes en het complexere logistieke en goedkeuringsproces. Inmiddels wordt veelvuldig gebruik gemaakt van deze mogelijkheid: dit jaar vragen naar verwachting 60.000 niet-ingezetenen bij een grensgemeente of op Schiphol een nieuw reisdocument aan.
Voor niet-ingezeten Nederlanders die verder weg wonen bestaat deze mogelijkheid ook, maar brengt voor hen wel reiskosten met zich. Om die reden heb ik besloten dat het voorlopig mogelijk blijft om bij de overige ambassades, alhoewel dit in principe minder kostenefficiënt is vanwege het lage volume, een reisdocument aan te vragen.
Ik onderzoek daarnaast samen met mijn collega van BZK of en hoe externe dienstverleners (EDV’s) in het reisdocumentenproces in het buitenland een rol kunnen spelen. Het doel hierbij is de consulaire dienstverlening toegankelijker te maken. EDV’s kunnen door hun uitgebreide professionele netwerk het reisdocumentenproces dichter bij de klant brengen en dat betekent dat veel Nederlanders in het buitenland flink zullen besparen op reistijd en -kosten. Dit kan met name een optie zijn in landen waar ook binnenlands grote afstanden moeten overwonnen worden, zoals bijvoorbeeld in Australië en Canada.
Op 5 september is een pilot gestart met een externe dienstverlener in Edinburgh. Deze duurt tot maart 2017 en zal worden afgesloten met een evaluatie. In het proces wordt een verantwoorde balans gezocht tussen klantvriendelijkheid en kostenbeperking enerzijds en veiligheid, betrouwbaarheid en respect voor de wet- en regelgeving anderzijds. Ik verwijs u terzake graag naar de brief van 16 november 2015 (Kamerstuk 25 764, Nr. 94) inzake de organisatie van de paspoortverstrekking in het buitenland en de daarin genoemde modernisering van het paspoortproces.
De kostprijs voor paspoorten wordt niet per post berekend, maar op basis van wereldwijd volume. Uw Kamer werd hierover o.a. geïnformeerd met de brief van 30 oktober 2012 (Kamerstuk 25 764, Nr. 69). De kostprijs zal ten gevolge van het sluiten van genoemde posten en de daaruit voortvloeiende daling van het wereldwijde volume aan aanvragen met een nog nader te bepalen bedrag omhoog gaan. In 2017 zullen de tarieven opnieuw worden vastgesteld.
Vraag 105.
Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoeveel reisdocumenten (paspoorten, noodpaspoorten en identiteitskaarten) zijn verstrekt per jaar, in de jaren 2010–2015, uitgesplitst per diplomatieke post, voor de volgende posten:
– Nederlandse ambassade in Brussel;
– Nederlands consulaat-generaal in Antwerpen;
– Nederlandse ambassade in Berlijn;
– Nederlands consulaat-generaal in Düsseldorf;
– Nederlands consulaat-generaal in München;
– Nederlandse ambassade in Londen.
Antwoord:
In de door u gevraagde periode werden op de genoemde posten de volgende aantallen reisdocumenten aangevraagd:
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
---|---|---|---|---|---|
België |
|||||
Brussel |
5.621 |
7.032 |
6.009 |
5.860 |
4.586 |
Antwerpen |
16.773 |
18.776 |
15.380 |
12.865 |
6014 |
Duitsland |
|||||
Berlijn |
3.169 |
3.275 |
3.139 |
3.369 |
4638 |
Dusseldorp |
13.078 |
12.245 |
11.837 |
11.581 |
6321 |
München |
3.669 |
4.114 |
3.745 |
3.563 |
2060 |
VK |
|||||
Londen |
21.772 |
22.938 |
21.677 |
24.909 |
25089 |
Vraag 106.
Kunt u toelichten hoeveel reisdocumenten (paspoorten, noodpaspoorten en identiteitskaarten) zijn verstrekt per jaar, in de jaren 2010–2015, door honorair consuls in België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk?
Antwoord:
In België en in Duitsland konden in de gevraagde periode geen aanvragen voor reisdocumenten worden ingediend bij honoraire consulaten. In het Verenigd Koninkrijk zijn de volgende aantallen aanvragen gedaan:
Honorair Consulaat |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
---|---|---|---|---|---|
HC Southampton |
1.108 |
1.375 |
1.169 |
1.586 |
312 |
HC Manchester |
1.454 |
1.556 |
1.493 |
1.662 |
413 |
HC Liverpool |
459 |
494 |
432 |
609 |
224 |
HC Hull |
617 |
643 |
575 |
749 |
168 |
HC Edinburgh |
744 |
916 |
949 |
1.117 |
373 |
HC Cardiff |
898 |
890 |
857 |
893 |
204 |
HC Birmingham |
3.597 |
3.795 |
3.609 |
4.002 |
674 |
HC Aberdeen |
288 |
116 |
– |
– |
– |
Vraag 107.
Kunt u toelichten of de verstrekking van reisdocumenten (paspoorten, noodpaspoorten en identiteitskaarten) kostendekkend was, uitgesplitst per diplomatieke post, voor de volgende posten:
– Nederlandse ambassade in Brussel;
– Nederlands consulaat-generaal in Antwerpen;
– Nederlandse ambassade in Berlijn;
– Nederlands consulaat-generaal in Düsseldorf;
– Nederlands consulaat-generaal in München;
– Nederlandse ambassade in Londen.
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 104.
Vraag 108.
Hoe groot zijn de bezuinigingen, waaronder het niet meer verstrekken van reisdocumenten, op de consulaire afdelingen op de diplomatieke posten in België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk de afgelopen jaren geweest? Hoe groot was deze bezuiniging per post en per land, en kunt u tevens aangeven hoeveel in totaal is bespaard met deze bezuiniging?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 104.
Vraag 109.
Wat houdt de intensive track met betrekking tot het aanvragen van visa in?
Antwoord:
Bij een visumaanvraag kort verblijf worden gegevens van een aanvrager of referent uit de visumaanvraag kort verblijf gematched met informatie van ketenpartners en van de ambassades.
In het geval dat er extra informatie aanwezig is over de aanvrager of referent die kan leiden tot een risico- of fraude situatie, kan het nodig zijn extra tijd te besteden aan de visumaanvraag. In dit geval spreken we van een «intensive» track.
De voorwaarden waarbinnen op visumaanvragen wordt beslist blijven echter hetzelfde. Deze voorwaarden komen voort uit de Visumcode waarin eenduidig wordt aangegeven op welke afwijzingsgronden er kan worden beslist.
Vraag 110.
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze mensenrechten concreet geborgd zijn (door middel van risicoanalyse, mitigatiestrategie en monitoring) in de migratieafspraken die (bilateraal dan wel in EU-verband) gemaakt zijn of worden in het kader van de Valletta Top en met Afghanistan, Irak en Pakistan?
Antwoord:
Allereerst ziet het kabinet erop toe dat in de uitvoering van de migratieafspraken Nederland voldoet aan de geldende internationale verplichtingen zoals het EVRM en het VN-Vluchtelingenverdrag. Voorts vindt het kabinet het van belang dat mensenrechten een integraal onderdeel zijn van migratieafspraken die bilateraal of in EU-verband gemaakt worden met herkomst- en transitlanden en landen van opvang.
Dit geldt bijvoorbeeld voor de bijdragen die worden gedaan uit het EU Emergency Trust Fund voor Afrika. Bij besluitvorming over projecten of programma’s uit het EUTF wordt expliciet aandacht besteed aan dwarsdoorsnijdende thema’s zoals mensenrechten. Binnen de EU is er bewustzijn van de complexe omstandigheden waarin projecten worden uitgevoerd en dat het onverhoopt kan gebeuren dat er mensenrechtenschendingen optreden. Zodra dat geconstateerd wordt, zal gepaste actie worden ondernomen, bijvoorbeeld via het voeren van een kritische dialoog.
Een ander voorbeeld is de Joint Way Forward, de terugkeerafspraken die de EU recent met Afghanistan heeft gemaakt. Hierin is vastgelegd dat beide partners bij de samenwerking op het gebied van terugkeer gecommitteerd zijn aan internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten voortvloeiende uit het Vluchtelingenverdrag, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Daarnaast is vastgelegd dat terugkeer uitgevoerd wordt met inachtneming van de veiligheid, waardigheid en de mensenrechten van de migrant, met bijzondere aandacht voor de noden van bepaalde categorieën als alleenstaande minderjarigen. Terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers vindt in het algemeen bovendien pas plaats nadat in een zorgvuldige asielprocedure, inclusief rechtelijke toets, is vastgesteld dat mensen veilig kunnen terugkeren, zonder vrees voor vervolging of onmenselijke behandeling.
Vraag 111.
Welke doelen hoopt het kabinet nog te bereiken in de laatste periode van het Nederlandse lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad?
Antwoord:
Bij het bekendmaken van onze kandidatuur voor het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad (MRR) heeft Nederland aangegeven zich in te zetten voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen, de participatie van vrouwen in het publieke domein, het tegengaan van kinderarbeid, het promoten van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, bescherming van LGBTi, de bescherming van mensenrechtenverdedigers, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting (online en offline).
Hierop is onze inzet ook in het laatste jaar van ons lidmaatschap grotendeels gericht. Zo onderhandelt Nederland namens de EU over de Violence against Women resolutie en zit in de core group van de resolutie over Equal Political Participation. In EU-verband werkt Nederland aan het bevorderen van de vrijheid van godsdienst met het indienen van de EU-resolutie over Freedom of Religion and Belief. Van groot belang voor de bescherming van LGBTi was het besluit van de MRR om een independent expert voor Sexual Orientation and Gender Identity aan te stellen. Nederland doet al het mogelijke om dit mandaat (dat nog steeds omstreden is) veilig te stellen. Op basis van de EU-raadsconclusies over Business and Human Rights, die tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU zijn opgesteld, werken we aan verdere uitvoering hiervan in de Mensenrechtenraad. Het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting gebeurt in de Freedom Online Coalition en in de MRR o.a. bij de onderhandelingen over de resoluties over Freedom of Expression en de Right to Privacy in the Digital Age.
Met het bedrijfsleven, ngo’s en academici is gewerkt aan het ontwikkelen van enkele instrumenten om mensenrechtenverdedigers en OHCHR te helpen in hun werk. Een van de instrumenten stelt mensenrechtenverdedigers in staat schendingen van mensenrechten op een veilige manier te melden aan OHCHR. Het andere instrument helpt OHCHR om vast te stellen of meldingen authentiek zijn. Doel is deze instrumenten in 2017 verder te ontwikkelen.
Met gelijkgezinde landen werkt Nederland actief aan de verlenging van belangrijke mandaten van onderzoekscommissies, speciale rapporteurs en internationale experts voor o.a. DPRK, Syrië, en Myanmar. Ook het secretariaat van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) heeft een belangrijke rol in het rapporteren over mensenrechtenschendingen. Op initiatief van Nederland is tijdens de zitting in september het mandaat van OHCHR versterkt om onafhankelijk onderzoek te doen naar schendingen van mensenrechten en internationaal humanitair recht in Jemen. Nederland zal ook in 2017 nauwgezet toezien op de uitvoering van deze resolutie en, indien nodig, vragen om verlenging of versterking van het onderzoek.
Vraag 112.
Signaleert het kabinet een afkalvend draagvlak in de wereld voor het Internationaal Strafhof? Welke stappen neemt het kabinet om de steun voor het Strafhof te vergroten en te voorkomen dat Afrikaanse landen het Hof verlaten?
Antwoord op vragen 112, 113 en 114
Met name op het Afrikaanse continent is sprake van negatieve beeldvorming rond het Internationaal Strafhof. De kritiek luidt dat het Internationaal Strafhof zich teveel op Afrikaanse landen zou richten. Ook de afwezigheid van immuniteit voor staatshoofden en hoge ambtenaren is een Afrikaans kritiekpunt. Verschillende Afrikaanse landen, waaronder zeer recent Burundi, Zuid-Afrika, en Gambia hebben stappen gezet richting uittreding uit het Internationaal Strafhof, c.q. hebben reeds de kennisgeving van uittreding ingediend. Nederland betreurt deze ontwikkeling.
Nederland zet zich bilateraal, in EU- en in multilateraal verband in om deze landen te bewegen bij het Internationaal Strafhof aangesloten te blijven, dan wel de beslissing tot uittreding terug te draaien. Nederland trekt hierin op met andere landen en partijen die het Internationaal Strafhof gunstig gezind zijn. Dit gebeurt onder meer via directe gesprekken met Burundi, Zuid-Afrika, en Gambia, in contacten met de voorzitter van de Assembly of States Parties (ASP), maar ook met de landen waarvan verwacht wordt dat zij invloed op Burundi en Zuid-Afrika kunnen uitoefenen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hiertoe in aanloop naar en tijdens de ASP ook grotere bijeenkomsten georganiseerd met deze landen, op politiek en ambtelijk niveau. Hierbij wordt ook het postennetwerk betrokken. Tijdens de ASP vindt een ministeriële lunch plaats met Ministers van Afrikaanse verdragspartijen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken faciliteert een bezoek van, met name Afrikaanse, journalisten aan Den Haag om kennis te maken met het werk van het Hof en om de aankomende ASP te bezoeken.
Daarnaast zet Nederland zich meer in algemene zin in voor de versterking van draagvlak voor het Internationaal Strafhof in Afrika. Tijdens internationale bijeenkomsten probeert Nederland de negatieve beeldvorming van veel Afrikaanse landen, namelijk dat het Internationaal Strafhof een partijdig hof zou zijn, bij te stellen. Dit gebeurt onder meer door te wijzen op de vrijwillige doorverwijzing van situaties door een aantal Afrikaanse verdragspartijen en door te benadrukken dat het Hof ook onderzoek doet in een aantal niet-Afrikaanse landen, zoals het recent geopende strafrechtelijk onderzoek naar vermeende internationale misrijven in Georgië. Nederland heeft zelf zowel in Afrika als daarbuiten diverse bijeenkomsten georganiseerd om steun te verwerven voor samenwerking met het Internationaal Strafhof. Daarbij wordt ook de samenwerking gezocht met (Afrikaanse) maatschappelijke organisaties, zoals de Africa Group for Justice and Accountability. In de dialoog met Afrikaanse landen wordt daarbij steeds het belang van nationale vervolging benadrukt. Immers, het Internationaal Strafhof zal alleen tot onderzoek of vervolging overgaan als een land dit zelf niet wil of kan (het beginsel van complementariteit). Mede daarom steunt Nederland lokale en regionale Afrikaanse initiatieven ter bestrijding van straffeloosheid. De perceptieverschillen ten aanzien van het Internationaal Strafhof komen duidelijk naar voren uit gesprekken, bijeenkomsten, rapportages van het postennetwerk en publieke berichtgeving over het Strafhof.
In december 2015 is de IOB Beleidsdoorlichting «Vreedzame geschillenbeslechting en het tegengaan van straffeloosheid: Beleidsdoorlichting internationale rechtsorde» verschenen waarvoor ook de Nederlandse inzet ter bevordering van de samenwerking van andere landen met het Strafhof is onderzocht.
Vraag 113.
Wordt er op dit moment (onafhankelijk) onderzoek verricht naar perceptieverschillen ten aanzien van het Internationaal Strafhof en mogelijkheden om het draagvlak voor het Hof te vergroten?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 112.
Vraag 114.
Is de regering zich bewust van de problematiek rondom het Internationaal Strafhof, met name als het gaat om afkalvend draagvlak bij onder andere verschillende Afrikaanse landen en de polarisatie en verharding tussen lidstaten? Zo ja, ziet het kabinet het belang van een onafhankelijk onderzoek naar deze problematiek en van activiteiten om de constructieve dialoog tussen critici en voorstanders van het Internationaal Strafhof te bevorderen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 112.
Vraag 115.
Wat is de bewezen meerwaarde geweest van het Nederlandse lidmaatschap van de Mensenrechtenraad?
Antwoord:
Nederland is tot en met 2017 een van de 47 landen die stemrecht heeft en beslist daarom mee over resoluties, het instellen van speciale procedures (speciale rapporteurs, onderzoekscommissies, onafhankelijke experts) en het spreekrecht van ngo’s. Leden van de Raad hebben langer spreekrecht dan waarnemers en hebben vanwege het stemrecht in de praktijk meer in te brengen in het werk van de Raad. Bovendien mogen alleen leden van de Raad spreken tijdens de besluitvorming van de Raad.
Nederland zet zich in voor sterke resoluties over specifieke landen (w.o. speciale zittingen over Burundi in december 2015 en over Syrië in oktober 2016) en voor resoluties over prioritaire thema’s als mensenrechtenverdedigers, maatschappelijk middenveld, mensenrechten en bedrijfsleven, terrorisme en vrouwenrechten. Een duidelijk voorbeeld van directe invloed van Nederland is de stemming over de resolutie over discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit, inclusief de instelling van een onafhankelijke expert, in de Raad van juni jl, die met een krappe meerderheid is aangenomen. Nederland was verder leidend op de resolutie over gelijke participatie in politiek en publiek domein en bij de inzet voor en aanname van een robuust OHCHR-mandaat in de resolutie over Jemen in de Raad van september jl.
Vraag 116.
Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoeveel de uitgaven bedragen via het Mensenrechtenfonds, per jaar, in de jaren 2010–2021?
Antwoord:
Jaar |
Uitgaven in EUR |
---|---|
2010 |
26.004 |
2011 |
27.256 |
2012 |
29.251 |
2013 |
30.658 |
2014 |
37.959 |
2015 |
38.664 |
20161) |
37.220 |
20171) |
44.320 |
20181) |
46.120 |
20191) |
46.120 |
20201) |
46.120 |
20211) |
46.120 |
NB Vanaf 2017 worden de middelen van de budgetlijn «bevordering van het vrije woord» naar het mensenrechtenfonds overgeheveld. RNW zal per 2017 uit het Mensenrechtenfonds gefinancierd worden.
In 2014/2015 was sprake van een grote toename in uitgaven door een eenmalig amendement voor kinderarbeid.
Vraag 117.
Kunt u toelichten wat de reden is dat via het Mensenrechtenfonds projecten in de Verenigde Staten worden gefinancierd? Kunt u tevens toelichten om welke projecten het gaat?
Antwoord:
Nederland pleit onverminderd voor de wereldwijde afschaffing van de doodstraf, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. Het is van belang dat Nederland, in samenwerking met de EU, ook in de VS dit standpunt uitdraagt, als steun voor ngo’s en advocaten in de VS. De ambassade financiert daartoe een project betreffende trainingen aan advocaten in doodstrafzaken.
Daarnaast draagt Nederland bij aan projecten van internationale ngo’s, gevestigd in de VS, die zich inzetten voor bevordering van mensenrechten buiten de VS. Zo financiert Nederland het Global Equality Fund met een bijdrage aan «Dignity for all». Dit is een fonds dat noodhulp verstrekt aan LHBTI-activisten/ngo’s die vanwege hun werk bedreigd worden. Nederland werkt op het terrein van rechten voor LHBTI nauw samen met de Amerikaanse speciaal gezant Randy Berry, onder meer in het kader van de Equal Rights Coalition. Deze coalitie is een samenwerkingsverband tussen 33 landen ter bevordering van LHBTI-rechten wereldwijd. Daarnaast levert Nederland een bijdrage aan «Lifeline,» een fonds ter bescherming van mensenrechtenverdedigers die steeds openlijker en steeds heftiger bedreigd worden door de aard van hun werk. Deze steun betreft o.a. noodfinanciering voor juridische en/of medische kosten van (organisaties van) mensenrechtenverdedigers.
Tot slot levert Nederland een financiële bijdrage aan de in Washington gevestigde Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens van de Organisatie van Amerikaanse Staten. Deze commissie houdt toezicht op de mensenrechtensituatie in de lidstaten van de OAS en geeft individuen de mogelijkheid een procedure te starten in geval van mensenrechtenschendingen.
Vraag 118.
Hoeveel projecten, en in welke landen, ondervinden problemen vanwege wetgeving die financiële steun aan ngo's lastig of onmogelijk maakt?
Antwoord:
Er zijn steeds meer landen die een restrictief beleid voeren ten aanzien van de financiering van ngo’s vanuit buitenlandse en binnenlandse bronnen. Dit heeft ook effect op financiering vanuit het Mensenrechtenfonds. Nederland vindt dat financiering van ngo’s die zich inzetten voor mensenrechten mogelijk moet zijn. Zoals eerder reeds aangegeven bij de beantwoording van de Kamervragen inzake de IOB beleidsdoorlichting mensenrechtenbeleid 2008–2013 worden in het belang van zowel de financiering als van de veiligheid van deze ngo’s geen uitspraken over specifieke landen gedaan.
Vraag 119.
Op welke wijze wordt wetgeving die steun aan ngo's onmogelijk maakt publiekelijk veroordeeld? Worden autoriteiten in betreffende landen hierop aangesproken?
Antwoord op vragen 119, 120, 121 en 122
Er is sprake van een zorgelijke trend waarbij in veel landen anti-ngo wetgeving de ruimte voor het lokale en het internationale maatschappelijke middenveld verkleint. Het recht op vrije vergadering, op vrije meningsuiting en op het werven van fondsen, ook als die uit het buitenland komen, dient in elke samenleving gewaarborgd te zijn. Nederland spreekt zich hierover uit zowel in multilaterale fora als ook in bilaterale contacten met desbetreffende landen, waar mogelijk en opportuun in EU-verband.
Daarnaast zet Nederland in op continuering van steun via het mensenrechtenfonds aan ngo’s door zo creatief mogelijk om te gaan met beperkende wetgeving, binnen de kaders van deze wetgeving. Ambassades spelen hierbij een belangrijke rol, omdat zij beschikken over contacten en kennis van de lokale context.
Ook zet Nederland in op bevordering van een omgeving waarin ngo’s effectief kunnen opereren binnen het beleidskader «Samenspraak en Tegenspraak», uitgewerkt in de Strategische Partnerschappen, het Accountability Fonds en het Voice fonds. Tevens is binnen het Global Partnership for Effective Development Cooperation veel aandacht voor het maatschappelijk middenveld en voor de mate waarin internationale afspraken met betrekking tot politieke ruimte worden gewaarborgd op landenniveau.
In EU-verband wordt eveneens gewerkt aan de verbetering van de een omgeving waarin ngo’s effectief kunnen opereren voor het maatschappelijk middenveld in partnerlanden, via de zogenaamde «EU-Roadmaps for engagement with civil society». Daarnaast spreken de lokale EU-delegaties in de betreffende landen zich uit, waar opportuun, tegen de wetgeving die ngo’s in hun activiteiten belemmert, of die vreedzame mensenrechtenverdedigers criminaliseert.
Vraag 120.
Welke alternatieven zijn er om door deze wetgeving getroffen ngo's te blijven steunen?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 119.
Vraag 121.
Hoe wordt het probleem van wetgeving die ngo's in hun activiteiten belemmeren in EU-verband bestreden?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 119.
Vraag 122.
Hoe wordt in dat kader wetgeving die vreedzame mensenrechtenverdedigers criminaliseert in EU-verband en bilateraal veroordeeld en bestreden?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 119.
Vraag 123.
Kunnen mensenrechtenverdedigers die voor het Internationaal Strafhof werken ook op Nederlandse steun rekenen?
Antwoord op vragen 123 en 124:
De Nederlandse autoriteiten zetten zich ten volle in voor de veiligheid en bescherming van mensenrechtenverdedigers die voor het Internationaal Strafhof werken. Dreigementen en intimidatie aan het adres van deze mensenrechten verdedigers zijn dan ook onacceptabel.
Om mensenrechtenverdedigers te helpen in geval van bedreigingen is in het kader van het regulier bijeenkomende consultatiemechanisme tussen ngo’s werkzaam in het kader van het Strafhof, het Strafhof en het gastland, een stappenplan afgesproken met een standaard handelwijze bij bedreigingen.
Wanneer er zich (het vermoeden van) een strafbaar feit voordoet jegens medewerkers van bij het Strafhof betrokken ngo’s is het van groot belang dat deze personen aangifte doen bij de politie. Ook het gastland en het Strafhof moeten hierover worden ingelicht. Zo wordt effectieve monitoring van de situatie door het gastland en het Strafhof bewerkstelligd. Waar nodig komt het consultatiemechanisme bij elkaar. Zo kan het consultatiemechanisme complementair zijn aan het reguliere proces van aangifte bij – en onderzoek door – de politie en het Openbaar Ministerie. Op deze wijze biedt Nederland, naast de reguliere procedures, extra steun aan mensenrechtenverdedigers die zich (momenteel) in Nederland bevinden.
Nadere instrumenten voor de veiligheid en bescherming van mensenrechtenverdedigers werkzaam in Nederland te garanderen worden momenteel onderzocht.
Vraag 124.
Op welke wijze geeft Nederland vorm aan de verplichting om mensenrechtenverdedigers op eigen bodem te beschermen?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 123.
Vraag 125.
Welke reizen zijn voorzien voor de mensenrechtenambassadeur?
Antwoord:
De reizen van de Mensenrechtenambassadeur (MRA) hebben als doel de bevordering van mensenrechten. Bij de keuze van de landen wordt gekeken naar waar zorgen bestaan, maar ook naar waar kansen liggen om samen aan die bevordering te werken. Landen die nu in de planning staan, zijn Mexico, Guatemala, Honduras, Nicaragua, Indonesië, China, Pakistan, Grote Meren, Iran. Deze reizen liggen nog niet allemaal vast, want zij zijn mede afhankelijk van de uitkomst van overleg met de betreffende landen. Daarnaast kan de MRA ook snel ingezet worden om in te spelen op actualiteiten, wat de planning fluïde maakt.
Vraag 126.
Wat betekent de focus op journalisten en bloggers voor andere beleidsprioriteiten zoals de Nederlandse inzet voor mensenrechtenverdedigers?
Antwoord:
Hiermee wordt bedoeld dat binnen de beleidsprioriteit «vrijheid van meningsuiting» (off- en online) extra aandacht aan de situatie van journalisten en bloggers wordt gegeven. Dit doet dus niet af aan de beleidsprioriteit «mensenrechtenverdedigers». Overigens zijn er onder mensenrechtenverdedigers veel journalisten en vice versa.
Vraag 127.
Is het wereldwijde probleem van de krimpende ruimte van het maatschappelijk middenveld aanleiding om van steun aan mensenrechtenverdedigers een grotere prioriteit te maken? Past dit binnen de door u voorgestelde «nieuwe manieren om te communiceren met een brede groep actoren, waaronder het maatschappelijk middenveld en universiteiten»?
Antwoord:
Het beschermen van mensenrechtenverdedigers is reeds een kernprioriteit van het mensenrechtenbeleid. Zij zijn de progressieve krachten die samenlevingen open en vrijer maken. De ontwikkeling dat de handelingsruimte voor het maatschappelijk middenveld in vele landen in de wereld wordt beperkt, baart dan ook grote zorgen. Voortdurend blijven we zoeken naar nieuwe manieren en creatieve mogelijkheden om hen te ondersteunen, via een landenspecifieke aanpak en maatgesneden benadering. Daar valt ook onder hoe we met hen in contact staan en samenwerken.
Vraag 128.
Wat wordt bedoeld met «robuuste cyberdiplomatie»?
Antwoord:
Ook na de Global Conference on Cyberspace in Den Haag in 2015 is de Cyber Taskforce van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die daarvoor in het leven is geroepen, onverminderd actief gebleven om de behaalde resultaten te bestendigen en verdere initiatieven te ontplooien. Daarnaast is het mandaat van de Speciaal Gezant voor Internationaal Cyberbeleid van het kabinet verlengd tot eind 2016. Op deze manier blijft Nederland in staat om actief invloed uit te oefenen op de internationale discussies op dit gebied.
Nederland speelt een vooraanstaande rol in de Freedom Online Coalitie en diverse projecten op het gebied van internetvrijheid. De NAVO heeft mede dankzij Nederlandse inzet cyber recent als vijfde domein erkend en tijdens het EU-voorzitterschap zijn belangrijke stappen gezet om te komen tot een robuust EU-cybersecurity beleid. Nederland is inmiddels ook toegetreden tot de belangrijkste VN-werkgroep die werkt aan een normatief kader voor de regulering van cyberoperaties tussen staten. Daarnaast organiseerde Nederland een aantal consultatiebijeenkomsten voor juridisch adviseurs van staten over de toepassing van internationaal recht op cyberoperaties (het zgn. Tallinn Manual 2.0). Ten slotte heeft het in Den Haag gevestigde secretariaat van het Global Forum on Cyber Expertise diverse initiatieven ontplooid op het gebied van capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden (o.m. Senegal).
Vraag 129.
Is er op Nederlandse ambassades in partnerlanden maar ook in andere landen waar dit relevant is, voldoende personeel vrijgemaakt om vanuit het oogpunt van «human security» en op basis van lokale perspectieven en netwerken het Ministerie afdoende te informeren en adviseren? Kunt u dit per (partnerland-)ambassade aangeven?
Antwoord:
Een van de kerntaken van ambassades in met name partnerlanden en landen waar de veiligheid en rechten van burgers onder druk staan is het volgen van en rapporteren over ontwikkelingen op het gebied van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde. Een ambassade kan in zijn jaarplan verzoeken om extra personeel als de capaciteit structureel tekortschiet om deze taak adequaat uit te voeren. Indien op korte termijn ondersteuning nodig is, dan kan gebruikt worden gemaakt van de tijdelijke inzet van een medewerker van het departement in Den Haag. Daarvoor is in 2015 bij de Directie Stabiliteit en Humanitaire Hulp zogenaamde «surge capaciteit» gecreëerd.
Vraag 130.
Wat is de reden voor de daling in 2017 van het budget voor artikel 1 «versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten» en voor de verdere daling vanaf 2018?
Antwoord:
De tabel «belangrijkste beleidsmatige mutaties ten opzichte van vorig jaar» laat de mutaties zien tussen de stand ontwerpbegroting 2016 voor de betreffende jaren en de ontwerpbegroting 2017 voor dezelfde jaren. In 2017 is sprake van een verhoging van het budget met EUR 28.000 ten opzichte van de ontwerpbegroting 2016. Zoals opgenomen in het verdiepingshoofdstuk daalt het geraamde budget vanaf 2018 als gevolg van de invulling van de Rijksbrede taakstelling vanwege de ruilvoetverslechtering.
Vraag 131.
Wat is de reden voor de sterke daling van het budget voor artikel 2 «veiligheid en stabiliteit», namelijk EUR -602,000 voor 2017 ten opzichte van de EUR +53,087,000 in 2016?
Antwoord:
De tabel «belangrijkste beleidsmatige mutaties ten opzichte van vorig jaar» laat de mutaties zien tussen de stand ontwerpbegroting 2016 voor de betreffende jaren en de ontwerpbegroting 2017 voor dezelfde jaren. Er is geen sprake van een sterke daling van de ontwerpbegroting 2017 ten opzichte van ontwerpbegroting 2016. Wel is er in 2016 sprake van een toename van het budget voor 2016. Zoals eerder toegelicht in de eerste suppletoire begroting 2016 is deze verhoging met name het gevolg van het overhevelen naar de BZ-begroting van middelen uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV) op de begroting van het Ministerie van Defensie, en de toevoeging van middelen uit de eindejaarsmarge 2015 voor VN-crisisbeheersingsoperaties.
Vraag 132.
Hoeveel is in totaal uitgegeven aan de campagne voor de zetel in de VN-Veiligheidsraad? Graag een exact cijfer.
Antwoord:
Van het totale budget voor de campagne ten behoeve van het lidmaatschap van het Koninkrijk van de VN-Veiligheidsraad ad EUR 4.470.000 is tot nu toe EUR 3.925.135 uitgegeven.
Vraag 133.
Onder artikel 3 wordt gesteld dat het kabinet zich inzet voor een aantal prioritaire thema's, waaronder de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In dat kader zegde u in juni 2015 toe om het Cross-cultural Human Rights Centre, een uitvloeisel van de pilot over de receptorbenadering, voor drie jaar te financieren. Vervolgens is geld beschikbaar gesteld voor één in China te houden seminar, waarbij tevens is medegedeeld verder geen middelen ter beschikking komen. Kan uw toezegging ook de komende jaren gestand gedaan worden door voldoende middelen ter beschikking te stellen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 134.
Geven ambassades een verklaring af als het bijwonen van rechtszaken tegen mensenrechtenverdedigers niet wordt toegestaan?
Antwoord op vragen 134 en 135:
Indien het bijwonen van een rechtszaak niet wordt toegestaan of indien een bijgewoonde rechtszaak niet in overeenstemming is met de regels voor een eerlijk proces, beziet de ambassade per geval wat de meest opportune reactie is. Dat kan met het afgeven van een verklaring- al dan niet – in EU-verband, maar ook het aan de orde stellen van de misstand in bilaterale (c.q. EU-dialoog) gesprekken met lokale autoriteiten.
Vraag 135.
Geven ambassades een verklaring af als bijgewoonde rechtszaken (overduidelijk) niet in overeenstemming zijn met de regels voor een eerlijk proces?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 134.
Vraag 136.
Kunt u toelichten waaruit de projecten voor mensenrechtenverdedigers in China in 2015 hebben bestaan?
Antwoord op vragen 136 en 137:
De ambassade onderhoudt contact met mensenrechtenverdedigers, probeert regelmatig rechtszaken die gevoerd worden tegen mensenrechtenverdedigers bij te wonen, ondersteunt lokale projecten die bijdragen aan de bevordering van mensenrechten vanuit het mensenrechtenfonds en coördineert met EU en gelijkgezinde landen de inzet op mensenrechtenverdedigers.
In 2015 heeft de ambassade vier projecten specifiek op het terrein van mensenrechtenverdedigers ondersteund. Daarbij gaat het vooral om capaciteitsopbouw, maar ook om juridische en financiële ondersteuning. Gezien het huidige mensenrechtenklimaat, waarin de bewegingsvrijheid van mensenrechtenverdedigers sterk onder druk staat, is het niet wenselijk om publiekelijk over de inhoud van deze projecten te communiceren.
Het ministerie en de ambassade onderhouden nauw contact met mensenrechtenverdedigers binnen en buiten China. Nederland hecht sterk aan de mening van mensenrechtenverdedigers, zowel bij de vorming als de uitvoering van het mensenrechtenbeleid inzake China, en zal dat komende jaren blijven doen.
Vraag 137.
Betekent de nieuwe inzet op communicatie met een brede groep actoren (waaronder het maatschappelijk middenveld en universiteiten) dat mensenrechtenverdedigers in China meer dan voorheen door de ambassade bij het mensenrechtenbeleid worden betrokken?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 136.
Vraag 138.
In de algemene doelstelling van het eerste beleidsartikel «Versterkte internationale rechtsorde en eerbieding van de mensenrechten» wordt gesteld dat Nederland met een blijvende inzet de mensenrechten zal bevorderen, als zijnde een kernelement van het Nederlandse buitenlandbeleid. Hoe verhoudt zich dit tot de daling van het budget voor «Bescherming en bevordering van de mensenrechten» in 2017 en de jaren erna?
Antwoord:
Er is geen sprake van een daling van het budget voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten. In 2016 en 2017 is sprake geweest van een incidentele ophoging ten opzichte van de ontwerpbegroting. Deze ophoging is gemeld aan de Kamer in de Memories van Toelichting op de begrotingen van Buitenlandse Zaken 2016 en 2017 (resp. 34 300 V, nr. 2 en 34 550 V, nr. 2).
Vraag 139.
Waarom krijgt RNW Media juist uit het Mensenrechtenfonds een nieuwe instellingssubsidie voor 2017–2020?
Antwoorden op vragen 139, 141 en 146
Sinds 2013 geeft RNW uitvoering aan zijn missie om de vrijheid van meningsvorming en meningsuiting te bevorderen in landen waar de vrijheid van meningsuiting onder druk staat en sommige onderwerpen nauwelijks bespreekbaar zijn. RNW richt zich op jongeren in Sub-Sahara Afrika, de Arabische landen, China en Latijns-Amerika met een scala aan multimediale, prikkelende producties rond de thema's mensenrechten, seksuele rechten, democratie en goed bestuur. In 2015 bereikte RNW 24 miljoen bezoekers via haar websites en een veelvoud van dat aantal via sociale mediakanalen. RNW droeg onder andere bij aan de informatievoorziening in Libië, Syrië en andere landen die geteisterd worden door oorlog, maar ook in landen als Egypte. Ook elders ondersteunt RNW jonge «changemakers» die via internet en sociale media de mensenrechtensituatie in hun land willen verbeteren. Met hun publicaties vullen bloggers in China en Cuba het vacuüm dat door het muilkorven van de media in deze landen is ontstaan. Ze hanteren daarbij het model van overtuigende storytelling dat is ontwikkeld door RNTC, het trainingscentrum van RNW.
RNW komt op voor democratie en goed bestuur, en voor seksuele rechten en seksuele gezondheid. Het Love Matters platform over liefde en seksualiteit geniet grote en alsmaar groeiende populariteit in India, China en de Arabische wereld. Het positieve, laagdrempelige concept heeft inmiddels diverse internationale prijzen in de wacht gesleept.
RNW kreeg de afgelopen jaren steun via een aparte budgetlijn «Bevordering van het vrije woord» voor activiteiten gericht op mensenrechten. Deze bijdrage is in goed overleg met RNW afgebouwd van EUR 56 miljoen voor de afgelopen 4 jaar, naar EUR 34 miljoen voor de komende 4 jaar. RNW zal verder transformeren van een omroeporganisatie tot een internationale NGO die bijdraagt aan bevordering van vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie, met een niche in digitale media gericht op jongeren. Na 2020 wordt RNW geacht voor financiering mee te kunnen dingen met andere partijen conform de dan geldende subsidieregels. Om de overgang naar deze situatie mogelijk te maken is besloten tot een overgangsperiode. Indien geen nieuwe instellingssubsidie gegeven zou worden, zou de organisatie zo goed als zeker ophouden te bestaan. Vanaf 2017 wordt het budget dat voor RNW op de begroting stond, opgenomen in Mensenrechtenfonds zodat het budget beschikbaar blijft voor mensenrechten, inclusief het prioritaire thema «vrijheid van meningsuiting». De subsidie voor RNW voor de periode 2017–2020 zal vanaf 2017 dus betaald worden uit het mensenrechtenfonds.
In het kader van «bevordering van het vrije woord» zal RNW in 2017 actief zijn in Jemen (EUR 575.000), Egypte (EUR 720.000), Libië (EUR 780.000), Syrië (EUR 605.000), Burundi (EUR 590.000), DRC (EUR 1.220.000), Mali (EUR 165.000) en China (EUR 1.315.000). Een compleet overzicht van alle activiteiten (centraal en decentraal) op het gebied van vrijheid van meningsuiting, inclusief internetvrijheid, zal via de Mensenrechtenrapportage 2017 beschikbaar komen.
Vraag 140.
Aangezien mensenrechtenverdedigers een prioritair thema zijn, hoe reageert Nederland bilateraal en via de EU op de toename van tegenwerking en intimidatie van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenverdedigers, met name door de Israëlische autoriteiten en rechts-nationalistische organisaties in Israël?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 62.
Vraag 141.
Hoeveel bedraagt de vastgestelde bijdrage aan RNW Media voor 2017 – 2020, die geldt als afbouw van de subsidie?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 139.
Vraag 142.
Wat houdt het voorstel van Nederland, Argentinië, Slovenië en België aangaande een wereldwijd verdrag voor rechtshulp en uitlevering bij internationale misdaden precies in?
Antwoord:
Nederland ijvert sinds 2011 samen met Argentinië, België en Slovenië voor de totstandkoming van een multilateraal verdrag voor wederzijdse rechtshulp en uitlevering in strafzaken voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Het verdrag zal een praktisch hulpmiddel bieden voor staten bij het nakomen van internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Het project is met name van belang voor landen zoals Nederland die slechts verdachten kunnen uitleveren aan andere landen als er een verdrag is met het betreffende land. Door opsporing en vervolging van verdachten van internationale misdrijven op nationaal niveau te bevorderen draagt het project bij aan de implementatie van het principe dat het Internationaal Strafhof slechts optreedt wanneer nationale vervolging niet mogelijk blijkt.
Momenteel hebben 52 landen wereldwijd hun steun betuigd voor een Permanente Verklaring die oproept tot het openen van verdragsonderhandelingen voor een nieuw multilateraal verdrag. Het komende jaar zullen de vier genoemde landen stappen nemen om het begin van onderhandelingen mogelijk te maken.
Vraag 143.
Kunt u bij iedere VN-organisatie waaraan Nederland vrijwillig afdraagt toelichten welke reden daaraan ten grondslag ligt, met daarin de nadruk op het Nederlands belang (conform de toezegging tijdens de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken voor het jaar 2015)?
Antwoord:
In algemene zin geldt dat vrijwillige bijdragen worden gegeven aan die VN-organisaties die relevant zijn voor de prioriteiten van het buitenlands beleid van Nederland. Het kan daarbij gaan om zowel organisaties die duidelijk toegevoegde waarde hebben op specifieke onderdelen van het Nederlandse buitenlands beleid, zoals mensenrechten, vrede en veiligheid of ontwikkelingssamenwerking, als organisaties die een intrinsieke waarde hebben voor het multilaterale stelsel als zodanig. Of de organisatie uiteindelijk een bijdrage van Nederland krijgt hangt mede af van het functioneren van de organisatie. Elke twee jaar beoordeelt Nederland het functioneren van een groot aantal VN-organisaties en legt deze beoordeling vast in zogeheten scorekaarten. De laatste keer was in de eerste helft van 2015. De scorekaarten zijn op 1 juli 2015 besproken in een Algemeen Overleg met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Vraag 144.
Hoeveel draagt Nederland in 2017 in totaal bij aan VN-organisaties? Welk deel daarvan is vrijwillig?
Antwoord:
Vanuit de begroting van het Ministerie van Buitenlandse zaken draagt Nederland in 2017 in totaal EUR 143 miljoen bij aan VN-organisaties. Hiervan is EUR 7 miljoen vrijwillig (bijdrage aan OHCHR). Het verplichte deel is samengesteld uit de VN contributie van EUR 37 miljoen en de bijdrage aan de VN vredesmissies van EUR 99 miljoen.
Vraag 145.
Hoeveel fte’s op het departement hielden zich in 2016 bezig met mensenrechten? En hoeveel fte’s gaan zich in 2017 bezighouden met mensenrechten?
Antwoord
In het algemeen geldt dat nagenoeg alle medewerkers, zowel op het departement als op de posten – op deelgebieden – direct of indirect betrokken zijn bij mensenrechtenvraagstukken, bijvoorbeeld in het kader van de handelsbevordering («mensenrechten en bedrijfsleven»), ontwikkelingssamenwerking (sociaal- en economische rechten), gendervraagstukken, veiligheid & mensenrechten (bijvoorbeeld wapenexportbeleid), regiobeleid, internationaal recht en mensenrechten in multilateraal verband (EU, VN etc.). Het gaat hier om honderden FTE’s.
Op het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn in de afgelopen jaren gemiddeld 12 FTE’s per jaar ingezet specifiek voor het mensenrechtenbeleid bij de Directie die eerstverantwoordelijk is voor dit thema. Voor 2016 en 2017 gaat het om 13 FTE’s per jaar. Ook zijn veel medewerkers op het terrein van juridische zaken en sociale ontwikkeling (o.a. gendervraagstukken) dagelijks bezig met de verdediging en bevordering van de mensenrechten.
Vraag 146.
In welke landen geeft Nederland in 2017 geld uit in het kader van de «bevordering van het vrije woord»? Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van bestedingen per land?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 139.
Vraag 147.
Uit welke middelen wordt het Mensenrechtenfonds betaald? Met welke (sub)artikelen op de begroting correspondeert dit?
Antwoord op vragen 147 en 148
De begroting is opgesteld conform de vigerende voorschriften. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies, bijdragen en opdrachten. Het Mensenrechtenfonds maakt onderdeel uit van subartikel 1.2 van de begroting en betreft de in de memorie van toelichting genoemde landenprogramma’s mensenrechten.
Vraag 148.
Wat is de reden dat het Mensenrechtenfonds niet apart op de begroting staat?
Antwoord:
De begroting is opgesteld conform de vigerende voorschriften. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies, bijdragen en opdrachten. Het Mensenrechtenfonds maakt onderdeel uit van subartikel 1.2 van de begroting en betreft de in de memorie van toelichting genoemde landenprogramma’s mensenrechten.
Vraag 149.
Waarom acht u het mogelijk de afdracht aan de Verenigde Naties te verlagen, evenals de afdracht aan VN-crisisbeheersingsoperaties? Hoe verhoudt deze verlaging zich tot de informatie in de begroting dat deze bedragen juridisch verplicht zijn?
Antwoord op vragen 149 en 150:
De bijdrage van lidstaten aan de VN (juridisch verplichte contributie) wordt berekend op basis van nationale toerekeningspercentages. Deze toerekeningspercentages zijn grotendeels gebaseerd op het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) van het betreffende land, maar ook andere factoren worden meegewogen.
Eind 2015 zijn de toerekeningspercentages voor de driejarige termijn 2016–2018 vastgesteld. Voor Nederland is dit percentage lager uitgevallen dan in de vorige periode: tot 2016 was het 1,654% en na 2016 gaat het om 1,482% van de totale VN-begroting. Dit verklaart de lagere afdracht aan de VN over 2017.
Nederland zet in op zero nominal growth van de tweejaarlijkse reguliere VN-begroting en de jaarlijkse begroting voor VN-vredesmissies. Dit houdt in dat de begroting alleen gecorrigeerd mag worden voor de inflatie en niet mag groeien in reële termen.
Vraag 150.
Hoe verhoudt de verlaging van de afdracht aan de Verenigde Naties zich tot de informatie in de begroting dat deze bedragen juridisch verplicht zijn?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 149.
Vraag 151.
Welk percentage van de gelden uit het Mensenrechtenfonds wordt in 2017 besteed in OESO-landen?
Antwoord:
4% van het Mensenrechtenfonds zal volgens de planning besteed worden in OESO-landen. Hiervan is het merendeel bestemd voor internationale organisaties en ngo’s gevestigd in OESO-landen, maar bestemd voor inzet buiten het land van vestiging.
Vraag 152.
Kunt u bij de volgende landen (middels een tabel) aangeven in het kader van welke beleidsdoelstellingen in deze landen subsidies werden en eventueel worden verstrekt?
– Brazilië
– Mexico
– Panama
– Uruguay
– Verenigde Staten
– Zuid-Korea
Antwoord:
In 2015/2016 zijn vanuit het Mensenrechtenfonds voor de volgende mensenrechtenprioriteiten projecten gefinancierd:
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Brazilië |
x |
x |
x |
|||||
Mexico |
x |
x |
x |
x |
||||
Panama |
||||||||
Uruguay |
x |
|||||||
Verenigde Staten |
x |
x |
x |
|||||
Zuid-Korea |
x |
x |
x |
Mensenrechtenprioriteiten
1: Ernstige schendingen
2: Gelijke rechten LHBTI's
3: Gelijke rechten vrouwen
4: Mensenrechten en Bedrijfsleven
5: Mensenrechten en Ontwikkeling
6: Mensenrechtenverdedigers
7: Vrijheid van Godsdienst en Levensovertuiging
8 Vrijheid van meningsuiting en Internetvrijheid
Vraag 153.
Met betrekking tot de toekenning van centrale middelen: hoe wordt de effectiviteit van de inzet bepaald en gebeurd dit gestandaardiseerd?
Antwoorden op vragen 153 en 154:
Ongeveer een derde van de middelen uit het Mensenrechtenfonds wordt centraal (d.w.z. door het departement) besteed aan projecten die in meer dan één land plaatsvinden. Dit gebeurt via subsidieplafonds en tenders. Ongeveer twee derde van de middelen wordt decentraal (d.w.z. door ambassades) besteed aan projecten die in slechts één land worden uitgevoerd. Voor de inzet van zowel de centrale als de decentrale middelen geldt dat de te financieren projecten moeten aansluiten bij de beleidsprioriteiten, zoals vermeld in de Beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens,» en moeten plaatsvinden in landen waar de mensenrechtensituatie slecht is op het gebied van een of meerdere van deze beleidsprioriteiten en waar Nederland daadwerkelijk een bijdrage kan leveren en verschil kan maken.
Met zekere regelmaat wordt het Mensenrechtenfonds doorgelicht door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij wordt ook gekeken naar de effectiviteit van de projecten, die door het fonds worden gefinancierd. De beleidsdoorlichting «Navigating a sea of interests» (over het mensenrechtenbeleid 2008–2013) concludeerde dat de door het fonds gefinancierde projecten bijna altijd effectief waren.
Vraag 154.
Wat zijn decentrale middelen en hoe worden deze toegekend?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 153.
Vraag 155.
Welke projecten worden in Jemen uit het Mensenrechtenfonds gesubsidieerd?
Antwoord:
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden in totaal vier projecten ondersteund in Jemen. Twee projecten zijn gericht op «Business & Human Rights», één op vrijheid van meningsuiting en één op ernstige mensenrechtenschendingen.
Vraag 156.
Welke projecten worden in Saoedi-Arabië uit het Mensenrechtenfonds gesubsidieerd?
Antwoord:
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden in totaal tien projecten ondersteund in Saoedi-Arabië. Hiervan zijn vijf projecten gericht op vrijheid van meningsuiting, drie op gelijke rechten voor vrouwen, één op mensenrechten en bedrijfsleven en één op mensenrechtenverdedigers.
Vraag 157.
Welke projecten worden in Egypte uit het Mensenrechtenfonds gesubsidieerd?
Antwoord:
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden in totaal achttien projecten ondersteund in Egypte, waarvan vier gericht op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, één op ernstige schendingen, drie op gelijke rechten voor vrouwen, vijf op vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid, twee op mensenrechten en bedrijfsleven, één op mensenrechten en ontwikkeling en één op migratie/gender.
Vraag 158.
Welke projecten worden in Azerbeidzjan uit het Mensenrechtenfonds gesubsidieerd?
Antwoord:
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden twee projecten ondersteund in Azerbeidzjan. Eén project van COC Nederland is gericht op gelijke rechten voor LHBTI’s en het andere project van het Netherlands Helsinki Comité op mensenrechtenverdedigers.
Vraag 159.
Kunt u toelichten waaruit de projecten voor mensenrechten en bedrijfsleven in China in 2015 hebben bestaan?
Antwoord:
In 2015 zijn uit het mensenrechtenfonds zes projecten in China ondersteund die betrekking hebben op mensenrechten en bedrijfsleven. De projecten richtten zich onder meer op: versterking van MVO-bewustzijn en capaciteit van Chinese midden- en kleinbedrijven en het promoten van MVO binnen Chinese organisaties door middel van online MVO-tools, beleidsbeïnvloeding ter voorkoming van collectieve arbeidsgeschillen, o.a. door meer inspraak van werknemers, ondersteuning van een rechtswinkel voor migrantenarbeiders, training van mediators om arbeidsgeschillen tussen werknemers en werkgevers op te lossen.
Vraag 160.
Welke projecten worden in Ethiopië uit het Mensenrechtenfonds gesubsidieerd?
Antwoord:
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden in totaal zes projecten ondersteund in Ethiopië. Dit zijn meerdere projecten gericht op «Business & Human Rights», gelijke rechten voor vrouwen en Mensenrechtenverdedigers.
Vraag 161.
Waaruit bestaan de laatste betalingen voor de campagne aangaande het lidmaatschap van de VN-veiligheidsraad in 2017, ter waarde van EURO 0,5 miljoen?
Antwoord:
Deze betalingen betreffen de afwikkeling van diverse kleine activiteiten die in 2016 in het kader van de campagne voor het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad (2018) zijn gestart.
Vraag 162.
Levert Nederland een bijdrage aan de het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens? Zo ja in welke orde van grote? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Nederland heeft EUR 1.500.000 bijgedragen aan de implementatie van het Strategische Plan van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens voor de periode 2011 – 2016 (EUR 250.000 per jaar gedurende zes jaar). Het voornemen is om de steun op dezelfde basis te handhaven met een bijdrage van EUR 1 miljoen voor het nieuwe Strategische Plan 2017–2020 (dus wederom EUR 250.000 per jaar gedurende 4 jaar).
Vraag 163.
Op welke wijze wordt onder artikel 2 «Veiligheid en stabiliteit» de samenwerking met Israël gezocht en vormgegeven, als het gaat om terrorismebestrijding en het streven naar vrede en stabiliteit in de Midden-Oosten regio?
Antwoord:
Op 13 september hebben de EU en Israël een politieke dialoog gehouden over terrorismebestrijding. De overlappende terroristische dreiging tegen beide landen en regio’s kwam aan de orde evenals de impact van die dreiging op de stabilisatie in de regio. In dit verlengde liggen de bilaterale consultaties over terrorismebestrijding tussen Nederland en Israël die op 2 november jl. in Den Haag hebben plaatsgevonden. Op het programma stond het uitwisselen van ervaringen op gebieden zoals terrorismefinanciering en countering violent extremism (CVE).
Ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces benut het kabinet de goede banden met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit om een constructieve rol te spelen ter ondersteuning van de totstandkoming van een twee-statenoplossing, in het bijzonder door bij te dragen aan het verbeteren van de situatie ter plaatse, het versterken van de Palestijnse economie en het vergroten van vertrouwen tussen partijen. Dat kan zowel in bilaterale contacten als door initiatieven zoals de bijeenkomsten tussen Israëlische en Palestijnse experts op het terrein van energie, grensovergangen en water waarover met beide partijen is afgesproken dat Nederland die gaat faciliteren. Dit vormt uiteraard geen alternatief voor een politieke oplossing. Overigens stellen deze goede relaties het kabinet tevens in staat een kritische beleidsdialoog te voeren met beide partijen in het kader van het MOVP.
Vraag 164.
Wat is de precieze rol en invloed van het voorzitterschap van de voorbereidende commissie (PrepCom) van het Non-proliferatieverdrag (NPV), welke Nederland zal bekleden in het voorjaar van 2017?
Antwoord:
Als voorzitter heeft Nederland de niet geringe taak de internationale gemeenschap – die momenteel sterk verdeeld is – weer bij elkaar te brengen en een positieve start te maken met de nieuwe cyclus van de toetsing van het NPV. Na het gebrek aan overeenstemming in de toetsingsconferentie van 2015 is het belang daarvan alleen maar toegenomen. Als voorzitter zal Nederland terughoudend zijn met nieuwe inhoudelijke initiatieven (dat kan wel indirect, bijv. via het Non Proliferation and Disarmament Initiative NPDI), maar des te sterker inzetten op een positief verloop van de besprekingen. Hiertoe worden zo veel mogelijk partijen geconsulteerd om hen actief te betrekken bij de cyclus.
Vraag 165.
Onder artikelonderdeel «Bevordering van transitie in prioritaire gebieden», zoals de voorziene uitgaven voor de programma’s «Matra» en «Shiraka», wordt vermeld dat deze uitgaven «nagenoeg juridisch verplicht» zijn. Wat wordt hiermee precies bedoeld? Om welk percentage gaat het dan?
Antwoord:
Met «nagenoeg juridisch verplicht» wordt het percentage van het budget bedoeld dat voor het komende jaar vastligt, inclusief de bedragen die zijn gereserveerd voor de ambassades, de politieke partijstichtingen en een lopende aanbesteding onder NFRP-Matra. Voor 2017 gaat het om 96% voor het gehele NFRP.
Vraag 166.
Om welke redenen loopt het budget voor «Matra» af, terwijl het budget voor «Shiraka» oploopt?
Antwoord:
De Kamer ontvangt hierover nog voor de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken separaat bericht. Dit in het licht van de motie Servaes/Ten Broeke (2015–2016, 34 300 V, nr. 26) m.b.t. het Nederlands Fonds voor Regionale Partnerschappen.
.
Vraag 167.
Waarom wordt het budget voor het Nederlands Fonds voor Regionale Partnerschappen (NFRP), bestaande uit de onderdelen «Matra» en «Shiraka», verlaagd in 2016 en is een verdere verlaging van het onderdeel «Matra» voorzien voor de komende jaren?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 166.
Vraag 168.
Kunt u een overzicht verschaffen van de beleidsaccenten per regio in het kader van het NFRP? Kunt u tevens een overzicht verschaffen van beleidsdoelstellingen en wat het verschil is tussen beleidsdoelstellingen- en accenten?
Antwoord:
Voor de beleidsaccenten voor het NFRP Shiraka voor de Arabische regio zij verwezen naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 september 2015 (2014–2015, 32 623, Nr. 154), waarin naast de kabinetsreactie op de evaluatie van het Matra-zuid programma ook wordt ingegaan op de opzet van het Shiraka programma. De beleidsaccenten voor het NFRP-Matra programma worden genoemd in de NFRP-Matra Kamerbrief van 8 januari 2016 (2015–2016, 34 300 V, nr. 51).
Vraag 169.
Uit welke landen kwamen de diplomaten die Nederland in 2016 heeft getraind?
Antwoord:
De deelnemers aan de trainingen voor buitenlandse diplomaten bij het Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael kwamen in 2016 uit de volgende landen:
Afrika
1. Angola
2. Botswana
3. Burkina Faso
4. Comoren
5. Democratische Republiek Congo
6. Djibouti
7. Eritrea
8. Ethiopië
9. Gambia
10. Ghana
11. Guinea
12. Guinea-Bissau
13. Ivoorkust
14. Kaapverdië
15. Kenia
16. Lesotho
17. Liberia
18. Madagaskar
19. Malawi
20. Mali
21. Mauritanië
22. Mauritius
23. Namibië
24. Niger
25. Nigeria
26. Rwanda
27. Sao Tome e Principe
28. Senegal
29. Seychellen
30. Sierra Leone
31. Soedan
32. Somalië
33. Tanzania
34. Tsjaad
35. Uganda
36. Zambia
37. Zimbabwe
38. Zuid-Afrika
Azië
39. Afghanistan
40. Bangladesh
41. Brunei
42. Cambodja
43. China
44. Filipijnen
45. Indonesië
46. Kazachstan
47. Kirgizië
48. Laos
49. Malediven
50. Maleisië
51. Mongolië
52. Myanmar
53. Nepal
54. Oezbekistan
55. Pakistan
56. Singapore
57. Tadzjikistan
58. Thailand
59. Timor Leste
60. Turkmenistan
61. Vietnam
Oceanië
62. Fiji
63. Palau
64. Samoa
65. Tonga
66. Tuvalu
67. Vanuatu
Latijns-Amerika
68. Antigua and Barbuda
69. Bahama’s
70. Barbados
71. Colombia
72. Costa Rica
73. Cuba
74. Dominica
75. Dominicaanse Republiek
76. Grenada
77. Guatemala
78. Guyana
79. Jamaica
80. Panama
81. Saint Lucia
82. St. Kitts and Nevis
83. St. Vincent and the Grenadines
84. Suriname
85. Venezuela
Arabische Regio
86. Algerije
87. Egypte
88. Irak
89. Jemen
90. Jordanië
91. Libanon
92. Libië
93. Marokko
94. Palestijnse Autoriteit
95. Tunesië
EU-lidstaten
96. België
97. Bulgarije
98. Cyprus
99. Denemarken
100. Duitsland
101. Estland
102. Finland
103. Frankrijk
104. Griekenland
105. Hongarije
106. Ierland
107. Italië
108. Kroatië
109. Letland
110. Litouwen
111. Luxemburg
112. Malta
113. Oostenrijk
114. Polen
115. Portugal
116. Roemenië
117. Slovenië
118. Slowakije
119. Spanje
120. Tsjechië
121. Verenigd Koninkrijk
122. Zweden
Midden- en Oost-Europa
123. Albanië
124. Armenië
125. Azerbeidzjan
126. Belarus
127. Bosnië-Herzegovina
128. Georgië
129. Kosovo
130. Macedonië
131. Moldavië
132. Montenegro
133. Oekraïne
134. Servië
135. Turkije
Vraag 170.
Welke democratische processen in welke landen zijn dankzij het NFRP gerealiseerd?
Antwoord:
In de IOB evaluatie «The only constant is change: evaluation of the Dutch contribution to transition in the Arab region», die uw Kamer toeging met de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 september 2015 (2014–2015, 32 623, Nr. 154), wordt ingegaan op de met het Matra-zuid programma bereikte resultaten. Het programma richtte zich met name op Egypte, Jordanië, Libië, Marokko en Tunesië.
In de evaluatie van de IOB «Evaluation of the Matra programme in the Eastern Partnership countries 2008–2014» en de MDF/Ape evaluatie «Matra Programme (in pre-accession countries: Western Balkan and Turkey) 2012–2014» die aan uw Kamer zijn toegezonden met de NFRP-Matra Kamerbrief van 8 januari 2016 (2015–2016, 34 300V, nr. 51), wordt ingegaan op de met deze programma’s behaalde resultaten. Er is daarbij gewerkt in de landen: Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Macedonië, Montenegro, Servië en Turkije en Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland.
Vraag 171.
Klopt het dat het NFRP, met name het onderdeel «Shiraka», een bijdrage kan leveren aan het bestrijden van de grondoorzaken van migratie?
Antwoord:
Het onderdeel Shiraka van het NFRP richt zich op duurzame transitie in de Arabische regio die leidt tot democratisering, waaronder vergroting van accountability van de overheid, versterking van de positie van de burger versus de staat, opbouw van de rechtsstaat en bescherming van de mensenrechten en van minderheden alsmede economische groei mede door opbouw van de economische infrastructuur inclusief bevordering van werkgelegenheid (zie ook de brief van 2 september 2015, 2014–2015, 32 623, Nr. 154). Op die wijze kan Shiraka mede een bijdrage leveren aan bestrijden van de grondoorzaken van migratie.
Vraag 172.
Hoeveel bezoeken brengen Nederlandse ambtenaren jaarlijks aan Brussel om daar te overleggen met hun collega’s uit andere EU-landen? Kunt u deze bezoeken uitsplitsen over de diverse ministeries?
Antwoord:
Ambtelijk overleg tussen vertegenwoordigers van EU-lidstaten vindt voortdurend plaats, op alle mogelijke niveaus, zowel met en bij Europese instanties in Brussel als in rechtstreeks contact tussen EU-hoofdsteden. Dat geldt in Nederland niet alleen voor ambtenaren van de rijksoverheid, maar ook voor ambtenaren van decentraal bestuur (onder andere provincies en gemeenten).
Internationaal overleg over EU-besluitvorming maakt, in meer of mindere mate, onderdeel uit van de reguliere taakuitoefening van alle ministeries en is onderdeel van de reguliere diplomatieke werkzaamheden.
Vraag 173.
Zijn er al scenario’s uitgedacht aangaande de nieuwe relatie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk na de voorziene uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU? Zo ja, welke?
Antwoord:
De betrekkingen tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn van oudsher goed. De scenario’s van de toekomstige relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland zijn afhankelijk van veel nog te bepalen factoren om richtinggevend te zijn. Het terugtrekkingsakkoord en de toekomstige betrekkingen die de EU zal onderhouden met het VK spelen hierbij een belangrijke rol. Het kabinet zal de gevolgen voor Nederland scherp in het oog houden en zich ten volle inzetten om de Nederlandse belangen in de toekomstige onderhandelingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk te behartigen.
Vraag 174.
Hoe gaat Nederland invulling geven aan het bijdragen aan verdere hervorming van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en aan een zorgvuldig voorbereide toetreding van de EU tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Antwoord:
Na verschillende rondes van hervorming staat het Hof er nu beter voor. Door de invoering van effectievere en efficiëntere werkmethoden is het Hof erin geslaagd een goed deel van de enorme achterstand in zaaksbehandeling weg te werken. De uitdaging blijft echter groot, vooral waar het om complexe en repetitieve zaken gaat. In de Raad van Europa zet Nederland zich dan ook in voor hervorming van het bredere EVRM-systeem, waarbij de inspanningen zich onder meer richten op effectievere uitvoering van het Verdrag op nationaal niveau, de naleving van uitspraken van het Hof en de bewaking van de kwaliteit van de rechters in het Hof. Daarnaast levert Nederland jaarlijks een financiële bijdrage aan het Human Rights Trust Fund. Uit dit fonds worden projecten gefinancierd die de implementatie van het EVRM in de nationale rechtsstelsels bevorderen met als doel de werklast van het Hof terug te dringen en daarmee zijn effectiviteit te verbeteren.
Het toetredingsproces van de EU tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) loopt zoals bekend aanzienlijke vertraging op naar aanleiding van advies 2/13 van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014. In dat advies is bepaald dat het concept-toetredingsakkoord op meerdere punten onverenigbaar is met de EU-Verdragen. Het advies van het EU-Hof is bindend.
Het is aan de Commissie, die namens de EU onderhandelt met de Raad van Europa, om met voorstellen te komen die de bezwaren van het EU-Hof adresseren.
De wens tot snelle toetreding van de EU tot het EVRM wordt volledig ondersteund door Nederland, al is zorgvuldigheid tijdens het toetredingsproces geboden.
Vraag 175.
Kunt u de drie meest in het oog springende concrete prestaties van het Nederland internationaal cultuurbeleid van de afgelopen twee jaar noemen?
Antwoord:
Het Nederlands-Vlaams gastlandschap op de Frankfurter Buchmesse die nu plaatsvindt is een mooi voorbeeld van een prestatie waarvoor de Nederlandse ambassade in Berlijn samen met het Nederlands en Vlaams Letterenfonds de basis heeft gelegd en die het belang onderstreept van het gezamenlijke beleidskader voor het internationaal cultuurbeleid dat wij naar uw Kamer hebben gestuurd. Dit is een aanpak die al heeft geleid tot meer dan 450 extra vertalingen van Nederlandse en Vlaamse literatuur en non-fictie in het Duits en het Engels. In totaal zijn er dit jaar in Duitsland meer dan 400 Nederlands-Vlaamse evenementen geprogrammeerd, waaronder diverse dans- en theatervoorstellingen en concerten. Het volledige programma vindt u op http://www.frankfurt2016.com/nl.
Dankzij de inzet van de Nederlandse ambassade in Tokio, DutchCulture, de cultuurfondsen en ontwerpersduo Scholten & Baijings vindt in 2016–2017 een groot aantal activiteiten plaats tussen Nederland en het Japanse Kyushu op het terrein van creatieve industrie, beeldende kunst, gemeenschappelijk cultureel erfgoed (Deshima) en podiumkunsten. Deze activiteiten leiden niet alleen tot artistieke samenwerking en productie, maar ook tot grotere zichtbaarheid van Nederland in Japan en van Japan in Nederland getuige de grote «Japan Modern» tentoonstelling in het Rijksmuseum. Zie voor een overzicht van activiteiten: http://hollandkyushu.com/nl/#projects.
De culturele samenwerking met Frankrijk heeft een nieuwe impuls gekregen met het Atelier Néerlandais, dat Nederlandse culturele ondernemers helpt de Franse markt te veroveren (modeontwerpers, architecten, striptekenaars, fotografen, filmmakers, vormgevers, uitgevers etc.). Deze aanpak levert direct concrete opbrengsten op zoals de verkoop van een film, concrete vertaalprojecten en de doorbraak van een modeontwerper. Zie voor een overzicht van activiteiten: http://www.atelierneerlandais.com,
Vraag 176.
Op welke wijze draagt cultuur – en in het bijzonder het internationaal cultuurbeleid van dit kabinet – bij aan een veilige wereld? En welke bijdrage heeft internationaal cultuurbeleid reeds aan deze beleidsdoelstelling geleverd? Kunt u dit toelichten aan de hand van concrete prestaties?
Antwoord op vragen 176 en 177
Vanaf 2017 wil het kabinet in een beperkt aantal landen12 rondom de Europese Unie kunst en cultuur inzetten ter ondersteuning van de centrale doelstelling van het buitenlands beleid, namelijk een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld.
De inzet van cultuur kan conflict of de diepere oorzaken daarvan zoals sociale ongelijkheid niet oplossen, maar goed gekozen culturele interventies bijvoorbeeld in stadswijken kunnen wel bijdragen aan een beter leefklimaat, meer cohesie en dialoog tussen bevolkingsgroepen. Ook kan aandacht voor behoud en herbestemming van cultureel erfgoed bijdragen aan betekenisgeving en dialoog. De kans hierop is het grootst als deze interventies goed lokaal zijn ingebed, een inclusief en meerjarig karakter hebben en gebaseerd zijn op wederkerigheid en gelijkwaardigheid. Die verbindende rol van cultuur wil het kabinet inzetten in genoemde landen.
De afgelopen twee jaar zijn al op bescheiden schaal pilotprojecten uitgevoerd om te bezien hoe cultuur ingezet kan worden ter ondersteuning van deze centrale doelstelling van het buitenlands beleid.
– Zo is subsidie verleend aan het IFFR om via het programma Brave Cinema buitenlandse filmmakers in staat te stellen films te maken die mensenrechtenkwesties aan de orde stellen.
– Een tweede voorbeeld is de bijdrage die via DutchCulture is geleverd aan het programma MidEast Creatives van HIVOS. Via work spaces in onder andere Egypte, Marokko en Tunesie zijn lokale initiatieven ondersteund waar jongeren uit verschillende nationale, religieuze en etnische groepen met elkaar werken aan animaties, film, games en muziek. Deze work spaces stimuleren initiatief, dialoog en samenwerking en dragen bij aan werkgelegenheid voor jongeren. Informatie over de impact van dit programma vindt u op http://www.mideastcreatives.org/impact/.
– Nederland heeft steun gegeven aan het Malinese Festival au Désert dat begon als een bijeenkomst van alle Toeareg-stammen om geschillen bij te leggen en is uitgegroeid tot een Festival voor Toeareg-cultuur met internationale faam. Gezien de veiligheissituatie in het noorden van Mali was het Festival de afgelopen jaren genoodzaakt zich om te vormen tot de Culturele Vredeskaravaan, die langs andere festivals trekt, naar vluchtelingenkampen gaat en een tour langs Europese festivals maakt. Hierdoor kon het publiek een ander gezicht van de Toeareg-cultuur zien. Dit draagt bij aan groter wederzijds vertrouwen.
De ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie werkten mee aan een project van Het Nieuwe Instituut en architecte Malkit Shoshan waarbij wordt onderzocht hoe de architectuur van vredesmissies kan bijdragen aan grotere veiligheid en een betere «legacy» van na afloop van vredesmissies. Dit project met als concrete casus de Nederlandse missie in Gao, Mali is gepresenteerd als Nederlandse inzending naar de Architectuur Biënnale 2016 in Venetië (http://blue.hetnieuweinstituut.nl/en)
Vraag 177.
Op welke wijze hoopt het kabinet met cultuur een bijdrage te leveren aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld in de gekozen zeven landen in de ring rondom Europa?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 176.
Vraag 178.
Kunt u toelichten wat de reden is dat Instituut Clingendael vanaf 2017 minder dan de helft subsidie krijgt, namelijk EUR 0,8 miljoen, ten opzichte van 2016 (en eerdere jaren), toen het EUR 2,32 miljoen was?
Antwoord:
De reden van deze verandering is dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie het onderzoek op het gebied van het buitenland-, Europees en veiligheidsbeleid op andere leest willen schoeien. De aanbesteding zorgt voor betere vraagarticulatie en sturingsmogelijkheid vanuit de rol van opdrachtgever aan de kant van de ministeries, geeft meerdere instituten de mogelijkheid zich in te schrijven en bevordert het gebruik van vernieuwende onderzoeksmethoden en samenwerking tussen instituten.
Vraag 179.
Hoeveel mensen werken er bij Instituut Clingendael?
Antwoord:
Volgens de website van Instituut Clingendael werken er 64 experts (deels voltijds), inclusief de algemeen directeur. Daarnaast zijn 42 geassocieerde en bezoekende experts verbonden aan het instituut (zie: www.clingendael.nl/experts).
Vraag 180.
Hoeveel besteedt Instituut Clingendael jaarlijks aan kosten voor huisvesting?
Antwoord:
Instituut Clingendael is een onafhankelijk instituut.
Vraag 181.
Hoeveel bedraagt de dagvergoeding voor medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die in opdracht van het Ministerie naar het buitenland moeten afreizen? Hoeveel bedraagt de dagvergoeding per land? En kunt u hierbij aangeven of de accommodatie uit de dagvergoeding dient te worden gefinancierd?
Antwoord:
Alle ambtenaren in de sector Rijk ontvangen gedurende buitenlandse dienstreizen een dagvergoeding voor verblijfkosten met inachtneming van het Reisbesluit buitenland, de Reisregeling buitenland en de daarbij behorende lijst met vergoedingen per land. De vergoedingen verschillen per land vanwege de verschillende prijsniveaus wereldwijd. De vergoeding bestaat uit een vergoeding voor de kosten voor logies, ontbijt, lunch, diner en kleine uitgaven.
Vraag 182.
Hoeveel Twitteraccounts en Facebookpagina’s worden er door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beheerd? Hoeveel fte’s houden zich bezig met het onderhoud / het updaten van deze accounts en pagina’s?
Antwoord:
Er zijn bij benadering 450 formele BZ Twitter en Facebook-accounts. Het beheer van deze accounts/pagina’s is voor het merendeel onderdeel van het standaard takenpakket van de BZ-ambtenaren. Een beperkt aantal corporate kanalen wordt centraal, vanuit de directie Communicatie, beheerd. Er zijn twee medewerkers waarbij dit een onderdeel is van hun takenpakket.
Vraag 183.
Kunt u een overzicht geven van alle directies, eenheden, bureaus en afdelingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief het aantal fte’s per directie, eenheid, bureau of afdeling?
Antwoord:
De organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat, naast de Secretaris-Generaal en haar plaatsvervanger, uit Directoraten Generaals (DG) en directies. In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de formatie van BZ van 24 oktober 2016, dit zijn vaste fte’s per DG, directie en post.
DG/Directie |
Aantal FTE |
---|---|
DGBEB |
112,00 |
DGBEB |
5,00 |
DIO |
56,00 |
EDT |
11,50 |
IMH |
39,50 |
DGES |
260,50 |
DCV |
156,50 |
DEU |
42,00 |
DGES |
3,00 |
DIE |
42,00 |
ESA |
8,00 |
ICE |
9,00 |
DGIS |
209,00 |
BIS |
13,00 |
DDE |
40,00 |
DGIS |
6,00 |
DSH |
54,50 |
DSO |
48,00 |
IGG |
47,50 |
DGPZ |
253,17 |
BPZ |
7,00 |
DAF |
37,17 |
DAM |
31,00 |
DAO |
24,00 |
DGPZ |
14,00 |
DMM |
56,00 |
DVB |
63,00 |
DWH |
21,00 |
Overige |
3,00 |
SG |
3,00 |
POSTEN |
873,12 |
ABJ |
4,00 |
ABU |
4,97 |
ACC |
10,97 |
ADD |
13,00 |
ALG |
4,00 |
ALM |
1,00 |
AMM |
4,00 |
ANK |
11,04 |
ANT |
1,00 |
AST |
3,00 |
ATH |
5,00 |
BAG |
7,04 |
BAK |
2,00 |
BAL |
2,00 |
BAM |
8,00 |
BAN |
7,00 |
BDP |
4,00 |
BEI |
4,11 |
BEL |
4,00 |
BEN |
2,00 |
BKR |
6,00 |
BLN |
13,00 |
BOG |
8,00 |
BOM |
2,00 |
BRA |
6,11 |
BRE |
29,00 |
BRN |
9,04 |
BRU |
10,00 |
BTL |
2,00 |
BUE |
5,00 |
BUJ |
8,22 |
CAN |
2,00 |
CAR |
2,00 |
CD DEL GNV |
2,00 |
CHI |
2,00 |
CHO |
1,00 |
COL |
3,00 |
COT |
9,22 |
DAK |
4,00 |
DAR |
5,00 |
DBA |
2,00 |
DHA |
12,00 |
DMC |
5,00 |
DOH |
3,11 |
DUB |
2,00 |
DUS |
3,00 |
ERB |
2,00 |
GEV |
12,00 |
GNZ |
2,00 |
HAN |
6,00 |
HAR |
2,00 |
HAV |
5,00 |
HCM |
2,00 |
HEL |
2,00 |
HON |
2,00 |
ISL |
10,11 |
IST |
7,00 |
JAK |
17,00 |
JBA |
9,00 |
KAA |
1,00 |
KAB |
6,00 |
KAI |
10,04 |
KAM |
6,00 |
KHA |
6,00 |
KIE |
7,04 |
KIG |
10,00 |
KOP |
3,00 |
KSS |
6,04 |
KUA |
3,00 |
KWE |
2,00 |
LAG |
3,00 |
LIM |
4,05 |
LIS |
2,00 |
LJU |
2,00 |
LON |
12,00 |
LUA |
3,00 |
LUX |
2,00 |
MAD |
5,00 |
MAN |
3,00 |
MAP |
9,00 |
MEX |
4,00 |
MIA |
2,00 |
MIL |
1,00 |
MOS |
13,00 |
MUN |
1,00 |
MUS |
3,97 |
NAI |
11,06 |
NDE |
15,00 |
NIC |
2,00 |
NTIOTAI |
1,00 |
NYC |
3,00 |
NYV |
18,00 |
OPCW |
3,00 |
OSA |
1,00 |
OSL |
2,00 |
OTT |
3,00 |
PAN |
3,11 |
PAR |
16,00 |
PEK |
16,00 |
PET |
3,00 |
POR |
2,00 |
PRA |
2,00 |
PRE |
7,00 |
PRI |
1,00 |
PRM |
9,00 |
RAB |
7,00 |
RAM |
8,04 |
RAZI |
13,00 |
RIO |
2,00 |
RIY |
6,00 |
RMIO |
14,00 |
RNAF |
11,00 |
ROEU |
20,00 |
ROF |
1,00 |
ROM |
7,00 |
RWEU |
46,00 |
RWHA |
9,00 |
RZAF |
9,00 |
SAA |
9,00 |
SAO |
3,00 |
SAR |
3,00 |
SEO |
4,00 |
SFN |
2,00 |
SHA |
4,00 |
SIN |
5,04 |
SJO |
4,00 |
SKO |
3,00 |
SOF |
3,00 |
STD |
2,00 |
STG |
3,04 |
STO |
3,06 |
STR |
2,00 |
SYD |
3,06 |
TAL |
2,06 |
TBL |
3,00 |
TEH |
8,00 |
TIR |
1,00 |
TLV |
7,00 |
TOK |
7,00 |
TOR |
2,00 |
TRI |
2,00 |
TUN |
3,00 |
VAL |
1,00 |
VAN |
2,00 |
VIL |
1,00 |
WAR |
7,00 |
WAS |
13,00 |
WEL |
2,00 |
WEN |
10,00 |
YAN |
9,56 |
ZAG |
2,00 |
PSG |
807,11 |
3W |
139,00 |
ABB STM |
1,00 |
AIV |
7,00 |
AVT |
29,00 |
BBBZ |
9,00 |
BIJZ OPD POS |
1,00 |
BSG |
25,67 |
COM |
53,00 |
CVB |
2,50 |
DBB ARU |
1,00 |
DBB CUR |
1,00 |
DBV |
152,00 |
DJZ |
77,67 |
DKP |
23,50 |
FEZ |
98,11 |
HDPO |
125,00 |
IOB |
34,50 |
ISB |
10,00 |
OR |
1,67 |
PSG |
2,00 |
VCI |
13,50 |
Totaal |
2.517,89 |
Vraag 184.
Hoeveel fte’s op het Ministerie van Buitenlandse Zaken houden zich bezig met diversiteit? Op welke directies, eenheden, bureaus of afdelingen zijn zij werkzaam?
Antwoord:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken streeft naar een inclusieve werkcultuur, waarin divers talent wordt (h)erkend en benut, dat vorm krijgt via het diversiteitsbeleid. BZ hanteert een brede definitie voor diversiteit; niet alleen naar geslacht maar ook naar herkomst, leeftijd, seksuele geaardheid en eventuele (fysieke) beperking.
Een 4-tal medewerkers van BZ houden zich op het departement voor een deel van hun werkzaamheden bezig met voornoemde onderwerpen (bij elkaar is dat ongeveer 1,5 fte).
Omdat managers bij BZ een eigen (gedelegeerde) P-verantwoordelijkheid hebben, houden zij zich ook zelf – ondersteund door voornoemde medewerkers van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie (HDPO) – bezig met diversiteit.
Vraag 185.
Hoeveel fte's telt de Taskforce Vrouwenrechten en Gendergelijkheid?
Antwoord:
Deze Taskforce bestaat uit; 8 fte vaste formatie, 4 fte tijdelijke formatie, 1 medewerker met een tijdelijke opdracht, 1 trainee en 3 stagiairs.
Vraag 186.
Hoeveel diplomaten zijn per jaar, in de jaren 2013–2016, ter beschikking gesteld?
Antwoord:
Van de BZ-ambtenaren (salarisschaal 6 t/m 18) van wie de plaatsing in de zomer definitief eindigde werden er respectievelijk 78 (zomer 2013), 52 (zomer 2014), 52 (zomer 2015), 63 (zomer 2016) ter beschikking gehouden. In de periode tussen informeren medewerkers over de uitkomst van de matching in de overplaatsingsronde (april) en definitief einde plaatsing (augustus) kon voor de meeste medewerkers een tijdelijke opdracht worden gevonden of konden zij op een reguliere functie geplaatst worden via sollicitatie op interne vacatures.
Vraag 187.
Hoeveel residenties staan open voor gebruik door derden, zoals bedrijven en maatschappelijke organisaties?
Antwoord:
Alle Nederlandse residenties staan in beginsel open voor gebruik door «derden», mits het incidenteel en kortdurend is (bijvoorbeeld een evenement). Het gebruik dient altijd kostendekkend te zijn en te passen in de lokale context.
Vraag 188.
Hoeveel middelen zitten per jaar, in de jaren 2013–2021, in het Huisvestingfonds? Kunt u tevens aangeven wat het totaalbedrag van het Huisvestingfonds is?
Antwoord:
Het totaalbedrag van het Huisvestingsfonds bedraagt op dit moment EUR 31.7 miljoen. Het betreft de ontvangsten in de jaren 2013–2015. Deze middelen zijn opgenomen onder artikel 7 (apparaat) op de begroting. Het betreft EUR 14.4 miljoen in 2016, EUR 13.5 miljoen in 2017 en EUR 3.8 miljoen in 2018.
Vraag 189.
Staat het gebruik van de residentie in Londen open voor gebruik door leden van het Koninklijk Huis? Zo ja, voor welke leden?
Antwoord op vragen 189 en 190
– De slaapvertrekken van diplomatieke residenties behoren tot de woonvertrekken van de ambassadeur en zijn/haar gezin.
– Naar gelang de grootte van het gezin van een ambassadeur kan het zijn dat één of meerdere slaapkamers onbezet blijven.
– Het staat ambassadeurs vrij om deze kamers naar eigen inzicht te gebruiken en/of beschikbaar te stellen aan bezoekers.
– Er zijn in diplomatieke residenties geen slaapvertrekken specifiek voor leden van het Koninklijk Huis.
Vraag 190.
Welke residenties staan open voor gebruik door leden van het Koninklijk Huis? Kunt u daarbij toelichten voor welke leden van het Koninklijk Huis dit betreft?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 189.
Vraag 191.
Welke ruimte heeft de Kamer om verdragscontributies en afdrachten aan VN-crisisbeheersingsoperaties te amenderen, nu u voorstelt deze bijdragen in verband met de ruilvoettaakstelling te verlagen?
Antwoord op vragen 191, 196, 198 en 199:
Zie antwoord op vraag 149 waarin wordt toegelicht hoe de verplichte contributie aan de VN wordt vastgesteld. De verlaging van het toerekeningspercentage voor Nederland is een uitkomst van de onderhandelingen over een nieuwe berekening die van toepassing is op alle VN-lidstaten. Nederland onderhandelt mee over de hoogte van de totale begroting van VN-crisisbeheersingsoperaties (alsmede over die van de reguliere begroting). De aanname van deze begrotingen resulteert vervolgens in juridische verplichtingen op basis van het toerekeningspercentage. De Kamer heeft daarmee geen amenderingsruimte met betrekking tot de verplichte contributie.
Vraag 192.
Hoe hoog is de taakstelling op de begroting van Buitenlandse Zaken in 2017 als gevolg van het ruilvoetverlies?
Antwoord:
De ruilvoettaakstelling op de begroting van Buitenlandse Zaken bedraagt EUR 5,7 miljoen per jaar vanaf 2017.
Vraag 193.
Hoe hoog is de taakstelling als gevolg van het ruilvoetverlies op de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)-uitgaven rijksbreed? Welk deel daarvan is in de begroting van Buitenlandse Zaken verwerkt?
Antwoord:
De taakstelling op de HGIS als gevolg van het ruilvoetverlies bedraagt EUR 65 miljoen vanaf 2017. Hiervan is EUR 5,7 miljoen verwerkt op de begroting van Buitenlandse Zaken.
Vraag 194.
Kunt u in een meerjarige tabel aangeven bij welke begrotingsartikelen de ruilvoettaakstelling (Buitenlandse Zaken, HGIS) precies neerslaat, optellend tot het totaal gekorte bedrag?
Antwoord:
Beleidsartikel |
x EUR mln. (structureel vanaf 2017) |
---|---|
Artikel 1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten |
0,8 |
Artikel 2 Veiligheid en stabiliteit |
3,6 |
Artikel 4 Consulaire belangenbehartiging en het internationaal uitdragen van Nederlandse waarden en belangen |
1,3 |
Totaal |
5,7 |
Vraag 195.
Kunt u aangeven welke beleidsprogramma’s, plannen en/of doelen zullen worden bijgesteld nu er een taakstelling is doorgevoerd in verband met het ruilvoetverlies?
Antwoord:
In de ontwerpbegroting van Buitenlandse Zaken treft u de beleidsintenties en bijbehorende middelen aan. Ter invulling van de taakstelling op het ruilvoetverlies is een aantal budgettaire maatregelen genomen. Het budget van de beleidsartikelen bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde in internationaal verband (art. 2.4), consulaire dienstverlening aan Nederlanders (art 4.1), regulering personenverkeer (art 4.2) en inzet publieksdiplomatie (art 4.4) is verlaagd. Dit betekent in budgettaire zin een verminderde inzet op deze beleidsdoelen. Voorts is de reservering voor de jaarlijkse afdracht aan de VN (art. 1.1) en VN-crisisbeheersingsmiddelen (art. 2.4) verlaagd op basis van de laatste ramingen van de uitgaven.
Vraag 196.
Waarom acht u het mogelijk de afdracht aan de Verenigde Naties te verlagen, evenals de afdracht aan VN-crisisbeheersingsoperaties? Hoe verhoudt deze verlaging zich tot de informatie in de begroting dat deze bedragen juridisch verplicht zijn (p. 26 en 31)?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 191.
Vraag 197.
Kunt u toelichten hoe de verdeling van bezuiniging van EUR 5,7 miljoen precies is verdeeld over de verschillende beleidsartikelen en op welke onderdelen en/of programma’s dan wordt bezuinigd?
Antwoord:
In de ontwerpbegroting van Buitenlandse Zaken treft u de beleidsintenties en bijbehorende middelen aan. Ter invulling van de taakstelling op het ruilvoetverlies is een aantal budgettaire maatregelen genomen (zie ook onderstaande tabel). Het budget van de beleidsartikelen bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde in internationaal verband (art. 2.4), consulaire dienstverlening aan Nederlanders (art 4.1), regulering personenverkeer (art 4.2) en inzet publieksdiplomatie (art 4.4) is verlaagd. Dit betekent in budgettaire zin een verminderde inzet op deze beleidsdoelen. Voorts is de reservering voor de jaarlijkse afdracht aan de VN (art. 1.1) en VN-crisisbeheersingsmiddelen (art. 2.4) verlaagd op basis van de laatste ramingen van de uitgaven.
Beleidsartikel |
x EUR mln. (structureel vanaf 2017) |
---|---|
Artikel 1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten |
0,8 |
Artikel 2 Veiligheid en stabiliteit |
3,6 |
Artikel 4 Consulaire belangenbehartiging en het internationaal uitdragen van Nederlandse waarden en belangen |
1,3 |
Totaal |
5,7 |
Vraag 198.
Welke ruimte heeft de Kamer om verdragscontributies en afdrachten aan VN-crisisbeheersingsoperaties te amenderen, nu u voorstelt deze bijdragen in verband met de ruilvoettaakstelling te verlagen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 191.
Vraag 199.
Waarom acht u het mogelijk de afdracht aan de Verenigde Naties te verlagen, evenals de afdracht aan VN-crisisbeheersingsoperaties?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 191.
Vraag 200.
Kunt u toelichten wat de voortgang is van de uitvoering van de motie Ten Broeke/Servaes (34 300-V, nr. 17) over een effectievere Europese aanpak van mensensmokkel?
Antwoord:
De aanpak van mensensmokkel is een prioriteit van Nederland en van de Europese Unie. In mei 2015 heeft de Europese Commissie het EU-actieplan mensensmokkel gepresenteerd. Dit plan wordt op dit moment op de volgende wijze uitgevoerd:
– Oprichting binnen Europol van het Europese Mensensmokkel Centrum (EMSC). Dit Centrum is op 22 februari 2016 gelanceerd ter bestrijding van de smokkel van migranten, en heeft als belangrijkste taak EU-lidstaten te helpen bij het ontmantelen van criminele mensensmokkelnetwerken. Het zal verder een rol spelen in het intensiveren van de relatie met niet-EU-landen. Het EMSC werkt samen met Interpol.
– Deelname van Europol en Nederland als lidstaat aan het Interpol Specialist Operational Network against Migrant Smuggling.
– Ondersteuning door Europol en Eurojust van Griekenland en Italië in de «hotspots» in deze landen bij het ontmantelen van netwerken van mensensmokkelaars en mensenhandelaars op basis van informatie van migranten in de «hotspots».
Er zijn ook twee maritieme NAVO-missies met het doel om mensensmokkel-netwerken op te sporen. Dit gebeurt onder andere door het verzamelen van informatie over de smokkelroutes via de Middellandse Zee en Egeïsche Zee die door de lidstaten, Europol, Frontex en andere relevante instanties gebruikt kunnen worden om mensensmokkelaars op te sporen en te vervolgen.
Daarnaast heeft de EU een maritieme missie voor de kust van Libië (EUNAVFORMED Sophia), waaraan ook Nederland deelneemt, die mede tot doel heeft mensensmokkel tegen te gaan.
Tijdens de JBZ-raad van 10 maart 2016 zijn Raadsconclusies mensensmokkel aangenomen. Deze Raadsconclusies benadrukken het belang van een multidisciplinaire aanpak van mensensmokkel, waarbij alle relevante partijen zijn aangesloten. De conclusies doen een beroep op de Europese Commissie, lidstaten, en Europese agentschappen om de politiële en justitiële samenwerking verder te intensiveren. Zij moedigen alle betrokken partijen aan om de onderlinge informatieverzameling en -uitwisseling te verbeteren, inclusief het beter benutten van bestaande systemen. In de conclusies is er verder aandacht voor de thema’s:
– financieel rechercheren;
– het gebruik van social media-data;
– versterken van de samenwerking met derde landen en de private sector;
– het ondersteunen van kwetsbare groepen migranten;
het gebruik van informatiecampagnes bij het voorkomen van mensensmokkel.
Vraag 201.
Is het juist dat in september dit jaar een schip geladen met visolie uit de Westelijke Sahara is aangekomen in Frankrijk vanwaar het verder naar Nederland vervoerd is? Hoe is gewaarborgd dat deze levering in lijn is met het internationaal recht? Hoe is er op toegezien dat dit product uit de Westelijke Sahara niet met een Marokkaans label is ingevoerd?
Antwoord:
Het is de Nederlandse regering niet bekend of inderdaad een schip geladen met visolie uit de Westelijke Sahara is aangekomen in Frankrijk en van daaruit verder naar Nederland is vervoerd. Indien deze visolie inderdaad in Frankrijk is aangekomen, zal het aldaar in het vrije verkeer in de EU zijn gebracht en daardoor in de interne EU-markt. De verantwoordelijkheid voor de juiste herkomstaanduiding ligt bij het bedrijfsleven. Consumenten mogen niet misleid worden, ook niet met betrekking tot de herkomst van een product. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding ten aanzien van de herkomst van de visolie, een klacht indienen bij de Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA). De NVWA is verantwoordelijk voor de handhaving van de herkomstaanduidingsregels in Nederland.
Vraag 202.
Is het juist dat een Spaans bedrijf in mei dit jaar zand uit de Westelijke Sahara heeft vervoerd naar Spanje? Acht u toestemming van de lokale bevolking een juridische voorwaarde voor een dergelijke levering? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het kabinet is bekend met berichtgeving in de media dat in mei jl. zand uit de Westelijke Sahara zou zijn vervoerd naar de Canarische eilanden om een strand te herstructureren.
Naar de huidige stand van het internationaal recht is geen toestemming van vertegenwoordigers van de oorspronkelijke bevolking vereist. Op basis van het internationaal recht zou de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van een niet-zelf besturend gebied, waaronder de ontginning van zand, wel in overleg met de vertegenwoordigers van de oorspronkelijke bevolking moeten plaatsvinden.
Vraag 203.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie over de herkomstaanduiding van producten afkomstig uit de door Marokko bezette Westelijke Sahara?
Antwoord op vraag 203 en 212:
Het kabinet is hierover in gesprek in Brussel. Een eerste inschatting op basis hiervan wijst erop dat zowel de Commissie als de Lidstaten zich pas over de Westelijke Sahara zullen willen uitspreken nadat het Europees Hof uitspraak heeft gedaan in twee lopende zaken die betrekking hebben op de Westelijke Sahara (Zaak C-104/16 en Zaak C-266/16). De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie nadat het Hof uitspraak heeft gedaan. Het Hof heeft nog geen mededeling gedaan over het moment waarop uitspraak zal worden gedaan.
Vraag 204.
Kan gesteld worden dat de intensiteit van de blokkade tegen Jemen de afgelopen maanden is afgenomen?
Antwoord:
Met de inwerkingtreding van het United Nations Verification and Inspection Mechanism for Yemen (UNVIM) is een mogelijkheid ontstaan om schepen met hulpgoederen te controleren. De haven van Hodeida is gebombardeerd, waardoor er minder kranen zijn om goederen te lossen. De luchthaven van Sana’a is al enige tijd gesloten voor commerciële vluchten, en de luchthaven van Aden is gesloten voor humanitaire vluchten. Als gevolg van een bankencrisis in Jemen worden er geen «letters of credit» verstrekt hetgeen de humanitaire situatie verergert.
Vraag 205.
Is de humanitaire noodsituatie in Jemen de laatste maanden verder verslechterd?
Antwoord:
Ja. Er vallen nog steeds veel burgerslachtoffers, mede door luchtaanvallen. Een groot deel van de bevolking heeft behoefte aan voedselhulp. De ontdekking van 15 choleragevallen heeft recent geresulteerd in waarschuwingen voor de uitbraak van cholera. De WHO schat in dat 76.000 mensen verspreid over het land risico lopen. De economische situatie verslechtert steeds verder, en als gevolg van het oplopende begrotingstekort wordt het steeds moeilijker om overheidssalarissen te betalen.
Vraag 206.
Kunt u een overzicht geven van de afgegeven vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië of andere landen die onderdeel zijn van de militaire coalitie tegen Houthi-rebellen en hun bondgenoten in Jemen sinds de uitbraak van het conflict in maart vorig jaar?
Antwoord:
Ja. Hiervoor wordt u verwezen naar de maandrapportages wapenexport op de website www.rijksoverheid.nl/exportcontrole. Zoals tijdens het Algemeen Overleg Wapenexportbeleid van 25 oktober jl. toegelicht, geven de maandrapportages een overzicht van alle afgegeven vergunningen. Ook de recente maandrapportages over 2016 kunt u daar vinden.
Vraag 207.
Waarom heeft u de motie van het lid Knops c.s. (Kamerstuk 23432–435) over schadevergoeding door Israël voor sloop van Nederlandse en Europese projecten niet in Bijlage 2: Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2015/2016 opgenomen? Wanneer kan de Kamer uitvoering van de motie tegemoet zien?
Antwoord:
Het kabinet heeft betreffende motie uitgevoerd. De schade aan door Nederland en de EU gefinancierde projecten is bij premier Netanyahu tijdens diens bezoek aan Nederland opgebracht. Het kabinet zet zich reeds in voor schadevergoeding aan getroffen boeren en heeft zich ingezet om dit voortaan in EU-verband op te brengen bij projecten die door de EU en Lidstaten zijn gefinancierd. Schade aan Europese projecten werd al op ad hoc basis openbaar gemaakt. In EU-verband is nu overeengekomen dat betrokken Lidstaten en Europese instellingen voortaan gezamenlijk om schadevergoeding kunnen vragen en schade openbaar kunnen maken.
Vraag 208.
Waarom vindt u dat u voldaan heeft aan de motie Knops (Kamerstuk 34 300-V, nr. 24) over het aan banden leggen van buitenlandse financiering van salafisme in Nederland, als u de motie in het geheel niet uitvoert? Bent u bereid dit alsnog te doen, op basis van het principe van reciprociteit, in de richting van landen die nauwelijks vrijheid van godsdienst kennen maar wel het salafisme ongehinderd naar Nederland verspreiden?
Antwoord:
Het kabinet werkt aan een Kamerbrief over buitenlandse financiering die in november naar de Kamer zal worden gestuurd. Hierin zal worden ingegaan op maatregelen om ongewenste buitenlandse financiering tegen te gaan.
Vraag 209.
Vindt u dat u volledig voldaan heeft aan de motie van de leden Knops en Sjoerdsma (Kamerstuk 34 300-V, nr. 23) over het opvoeren van de druk op Turkije en dat derhalve geen verdere druk nodig is? Of bent u bereid in het licht van deze motie de druk aan te houden, aangezien daar alle aanleiding toe is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het kabinet verwijst naar de brief aan uw Kamer van 7 januari 2016 met kenmerk 27 925-568, over de uitvoering van deze motie. Zoals in deze brief vermeld, kan uw Kamer zich ervan verzekerd weten dat de door u in de motie opgebrachte zorgen blijvend met Turkije worden besproken. Voor wat betreft het migratiedeel van de motie wijst het kabinet erop dat via de migratie-afspraken tussen de EU en Turkije van 18 maart 2016 invulling is gegeven aan de opgevoerde druk die de motie wenst.
Vraag 210.
Wat is er op het gebied van zachte leningen en handelspreferenties voor eersteopvanglanden veranderd sinds de Kamer de motie Ten Broeke/Servaes (34 300-V, nr. 20) heeft aangenomen?
Antwoord:
Op 20 juli 2016 hebben de EU en Jordanië een overeenkomst bereikt over de versoepeling van de oorsprongsregels voor Jordanië. Hierdoor kunnen Jordaanse bedrijven in een van 18 economische zones en met een bepaald percentage Syrische vluchtelingen in dienst gemakkelijker producten exporteren naar de EU. De versoepeling geldt voor veel producten, waaronder houtproducten en textielproducten. Op deze producten zijn geen of verlaagde tarieven van toepassing. Niet alleen wordt de economische zelfredzaamheid van Jordanië versterkt door deze maatregel, maar het is ook een aansporing voor bedrijven om Syrische vluchtelingen in dienst te nemen zodat zij een beter bestaan krijgen terwijl zij in Syrië verblijven. Vanuit de Wereldbank Concessionele Leningen Faciliteit voor de MENA regio, die ook Nederland financieel ondersteunt, zijn inmiddels de voorwaarden voor twee leningen aan Jordanië en een lening aan Libanon verzacht voor een totaal bedrag van resp. 446 miljoen USD. In Jordanië is een programma met een budget van 200 miljoen USD gericht op het creëren van werkgelegenheid voor Syrische vluchtelingen en Jordaniërs door: i. de oprichting van Special Economic Zones om bedrijfsleven aan te trekken in gebieden waar veel vluchtelingen verblijven, ii. hervormingen in de arbeidsmarkt door te voeren zodat Syrische vluchtelingen meer kansen maken op formeel werk en iii. verbeteringen van het investeringsklimaat. Het tweede programma in Jordanië betreft een lening van 46 miljoen USD om de drinkwatervoorziening te verbeteren voor gastgemeenschappen. In Libanon worden, dankzij een zachte lening van 200 miljoen USD, economisch belangrijke transportnetwerken verbeterd, waardoor tijdelijke werkgelegenheid voor Libanezen en Syrische vluchtelingen geschapen wordt.
Vraag 211.
Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de motie Knops c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 574) over hulp via christelijke hulporganisaties aan christenen in Irak en Syrië tegemoet zien? Bent u bereid de Kamer ruim vóór het plenaire begrotingsdebat te informeren?
Antwoord:
Het kabinet deelt de zorgen ten aanzien van de positie van religieuze minderheden in Irak en Syrië. Zoals reeds toegelicht tijdens het AO ISIS van 29 september jl. wordt in het Nederlands beleid voor humanitaire hulp geen onderscheid gemaakt naar religie, ras of anderszins. Dit geldt voor zowel de gevende als de ontvangende kant.
Dit betekent niet dat er geen andersoortige steun gegeven wordt aan religieuze minderheden. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld vrouwen en meisjes (veelal Yezidi) die door ISIS zijn misbruikt met psychologische hulp.
De positie van minderheden is Irak is tevens aan de orde gekomen tijdens het recente bezoek van de mensenrechtenambassadeur (3-6 oktober jl.). Hij sprak met vertegenwoordigers van religieuze minderheden, waaronder christenen en heeft hij bij de Iraakse autoriteiten specifiek aandacht gevraagd voor hun positie. Hij onderstreepte daarbij het belang van gelijke rechten, een inclusieve samenleving en verzoening.
De Kamer is voorts nader geïnformeerd over de uitvoering van de motie tijdens het AO ISIS van 16 oktober jl.
Vraag 212.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Ten Broeke/Van Bommel (23 432, nr. 424) over de herkomstaanduiding van producten afkomstig uit de door Marokko bezette Westelijke Sahara?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 203.
Vraag 213.
Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de motie Servaes c.s. (Kamerstuk 32 432, nr. 434) over constructieve deelname aan vredesbesprekingen tegemoet zien? Bent u bereid de Kamer ruim vóór het plenaire begrotingsdebat te informeren?
Antwoord:
Het kabinet voert de betreffende motie Servaes c.s. uit. Het kabinet acht het positief dat Frankrijk het initiatief neemt om nieuwe dynamiek in het vredesproces te creëren en de bestaande patstelling te doorbreken. Bij het bezoek van premier Netanyahu aan Nederland op 6 september jl. heeft het kabinet gepleit voor een constructieve Israëlische houding jegens het initiatief. Het kabinet zal zich blijven inzetten om beide partijen te bewegen tot constructieve deelname. De toekomstige dimensie van de motie («wanneer partijen afzien van constructieve deelname aan vredesbesprekingen en ondermijnend beleid blijven voeren, om concrete maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door opschorting van bilaterale of Europese samenwerkingsovereenkomsten») is op dit moment niet aan de orde, omdat er geen sprake is van vredesbesprekingen
Vraag 214.
Wanneer wordt de toezegging gestand gedaan om met de VS te overleggen over de mogelijkheden voor bonafide organisaties om geld over te maken aan organisaties in Syrië voor louter humanitaire hulpverlening?
Antwoord:
Het kabinet hecht groot belang aan het recht van de Syrische bevolking op humanitaire hulpverlening en maakt zich grote zorgen over het gebrek aan toegang van humanitaire hulpverlening tot slachtoffers in Syrië. Nederland pleit in vele internationale fora, waaronder in de International Support Group for Syria, tot verbetering van de humanitaire hulpverlening.
Juist vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire hulp kennen de meeste sanctieregimes, waaronder het sanctieregime tegen het Syrische regime, uitzonderingen voor humanitaire doeleinden. Voor financiële transacties die betrekking hebben op door de EU sanctieverordeningen getroffen goederen, sectoren, personen of organisaties, kan door humanitaire organisaties een ontheffing worden aangevraagd. Daarbij geldt wel dat financiële instellingen een eigen risicoafweging maken bij het wel of niet uitvoeren van specifieke transacties.
Het kabinet is in regulier contact met humanitaire organisaties om hen waar mogelijk te ondersteunen. Ook is het kabinet in dialoog met Nederlandse financiële instellingen en spoort deze aan humanitaire organisaties en hulpverlening, binnen de geldende internationale en EU regelgeving, te faciliteren. Het kabinet heeft deze kwestie ook aan de orde gesteld bij zowel de Verenigde Staten, in EU-verband als binnen de International Support Group for Syria. In EU-verband wordt tevens gesproken over mogelijke aanpassingen van het sanctieregime om het werk van humanitaire organisaties in Syrië te vergemakkelijken.
Het kabinet zal deze contacten met partners voortzetten en zal daarnaast regulier contact onderhouden met zowel de door Nederland gesteunde humanitaire organisaties als Nederlandse financiële dienstverleners.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34550-V-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.