34 200 IX Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2014

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN (IX) EN NATIONALE SCHULD (IXA)

Aangeboden 20 mei 2015

Aandeel in ontvangsten IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.2 (x € 1.000)

Aandeel in ontvangsten IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.2 (x € 1.000)

Aandeel in niet-belastingontvangsten IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (x € 1.000)

Aandeel in niet-belastingontvangsten IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (x € 1.000)

Aandeel in uitgaven IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (x € 1.000)

Aandeel in uitgaven IX paragraaf 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (x € 1.000)

Aandeel in uitgaven Nationale Schuld paragraaf 4.8 en 4.9 (x € 1.000)

Aandeel in uitgaven Nationale Schuld paragraaf 4.8 en 4.9 (x € 1.000)

Aandeel in ontvangsten Nationale Schuld paragraaf 4.8 en 4.9 (x € 1.000)

Aandeel in ontvangsten Nationale Schuld paragraaf 4.8 en 4.9 (x € 1.000)

Inhoudsopgave

A.

ALGEMEEN

6

1.

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

6

     

2.

LEESWIJZER

8

     

B.

BELEIDSVERSLAG

10

3.

BELEIDSPRIORITEITEN

10

3.1

Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de krediet- en schuldencrisis.

10

3.2

Samenvatting Nationale Schuld

18

3.3

Verantwoording beleidsprioriteiten

21

3.4

Realisatie beleidsdoorlichtingen

32

3.5

Overzicht risicoregelingen

34

     

4.

BELEIDSARTIKELEN

43

4.1

Belastingen

43

4.2

Financiële Markten

58

4.3

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

62

4.4

Internationale Financiële Betrekkingen

74

4.5

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

81

4.6

BTW-compensatiefonds

87

4.7

Beheer Materiële Activa

90

4.8

Financiering staatsschuld

92

4.9

Kasbeheer

100

     

5.

NIET BELEIDSARTIKELEN

103

5.1

Apparaat kerndepartement

103

5.2

Algemeen

106

5.3

Nominaal en onvoorzien

106

     

6.

BEDRIJFSVOERINGPARAGRAAF

107

     

C.

JAARREKENING

115

7.

VERANTWOORDINGSSTATEN

115

     

8.

SALDIBALANS IXA en IXB

118

     

9.

AGENTSCHAP

137

9.1

Domeinen Roerende Zaken

137

     

10.

TOPINKOMENS

145

     

D.

BIJLAGEN

147

 

BIJLAGE 1: TOEZICHTRELATIES ZBO’s/RWT’s

147

 

BIJLAGE 2: OVERZICHT NIET-FINANCIËLE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (INHUUR EXTERNEN)

154

 

BIJLAGE 3: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

155

 

BIJLAGE 4: STAATSSCHULDFINANCIERING VOLGENS DE BENCHMARK

157

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Financiën (IX) over het jaar 2014 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Financiën decharge te verlenen over het in het jaar 2014 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. Het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;

  • b. De ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. De financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. De betrokken saldibalans;

  • e. De totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. De in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. Het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014;

  • b. Het voorstel van de slotwet over 2014 dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2014 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2014 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Algemeen

Het begrotingshoofdstuk IX (Financiën) omvat het beleidsterrein van het Ministerie van Financiën. In het jaarverslag worden de gerealiseerde beleidsdoelen, instrumenten en ingezette middelen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2014 verantwoord.

De focus ligt op beleidsmatige hoofdpunten. Waar relevant wordt verwezen naar Kamerstukken. Voor een toelichting op de belastingontvangsten wordt verwezen naar het Financieel Jaarverslag van het Rijk.

De IX-beleidsartikelen (paragrafen 4.1 t/m 4.9) en niet-beleidsartikelen (paragrafen 5.1 t/m 5.3) zijn de volgende:

De beleidsartikelen voor Financiën zijn:

  • 4.1 Belastingen

  • 4.2 Financiële Markten

  • 4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

  • 4.4 Internationale Financiële Betrekkingen

  • 4.5 Exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties

  • 4.6 BTW-compensatiefonds

  • 4.7 Beheer Materiële Activa

De beleidsartikelen voor Nationale Schuld zijn

  • 4.8 Financiering staatsschuld

  • 4.9 Kasbeheer

De niet-beleidsartikelen zijn:

  • 5.1 Apparaat Kerndepartement

  • 5.2 Algemeen

  • 5.3 Nominaal en Onvoorzien.

Opbouw van het jaarverslag

Na het deel Algemeen, aanbieding van het jaarverslag/dechargeverlening en leeswijzer, paragrafen 1 en 2, bestaat de kern van het jaarverslag uit het Beleidsverslag (paragrafen 3 t/m 6) en de Jaarrekening (paragrafen 7 t/m 10). Tot slot zijn 4 bijlagen opgenomen.

In paragraaf 3 wordt ingegaan op de kredietcrisis/Europese schuldencrisis, de samenvatting Nationale Schuld en de beleidsprioriteiten uit de beleidsagenda van de ontwerpbegroting IX over 2014. Verder staan nog de overzichten «realisaties beleidsdoorlichtingen» en «garanties en achterborgstellingen» opgenomen.

Paragraaf 4 bevat de beleidsartikelen, bestaande uit 2 paragrafen:

  • De beleidsdoelstelling. In de beleidsmatige (niet-financiële) toelichting wordt, waar relevant, nader ingegaan op de belangrijkste beleidsresultaten en op opmerkelijke verschillen ten opzichte van de ontwerpbegroting;

  • Budgettaire gevolgen van beleid en een financiële toelichting, waarin opmerkelijke verschillen tussen ontwerpbegroting en realisatie worden toegelicht. Dit betreft de toelichting op de verantwoordingsstaat uit de jaarrekening;

In paragraaf 5 komen de niet-beleidsartikelen aan bod. Paragraaf 6 is de bedrijfsvoeringparagraaf. In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan van de opmerkelijke zaken in de bedrijfsvoering, mede gebaseerd op een risico-analyse. De bedrijfsvoeringparagraaf heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage, echter alle onderdelen worden verplicht vermeld, ook wanneer zich geen noemenswaardige bevindingen hebben voorgedaan.

De Jaarrekening bestaat uit paragraaf 7 verantwoordingsstaten IXA en IXB, Domeinen Roerende Zaken (DRZ), paragraaf 8 saldibalans IXA en IXB, paragraaf 9 agentschapdienst DRZ en paragraaf 10 Topinkomens.

Bijlage 1 bevat een overzicht van zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) waarvoor Financiën beleidsmatig verantwoordelijk is. In bijlage 2 staat informatie betreffende de externe inhuur. Bijlage 3 bevat afgerond evaluatie- en overig onderzoek. Bijlage 4 beschrijft de staatsschuldfinanciering volgens de benchmark.

Het verslag van de Nationale Schuld heeft twee specifieke eigenschappen. De eerste eigenschap is dat de rente-uitgaven en renteontvangsten op transactiebasis worden verantwoord. Met de registratie van rente op transactiebasis voor de Nationale Schuld wordt aangesloten bij de Europese voorschriften van het ESR 2010 (Europees Stelsel van Rekeningen). Het ESR 2010 is de Europese methode om onder meer het EMU-saldo en het geharmoniseerde BNP (Bruto Nationaal Product) als grondslag voor de afdracht van de eigen middelen aan de Europese Unie te berekenen. De tweede eigenschap is dat voor beide artikelen wordt verondersteld dat de aangegane financiële verplichtingen gelijk zijn aan de uitgaven.»

Het beleidsverslag bevat financiële en niet-financiële gegevens. Deze zijn aan verschillende kwaliteitsnormen onderhevig.

Vanwege tussentijdse afrondingen op gehele duizenden, miljoenen of miljarden euro’s kan de som der delen afwijken van het totaal in de tabellen.

In de toelichting bij de budgettaire tabel wordt op bondige wijze ingegaan op opmerkelijke verschillen tussen de ontwerpbegroting en de realisatie in het verslagjaar. Hierbij worden de volgende grensbedragen aangehouden:

  • Uitgaven en niet-belastingontvangsten:

    > 5% van het bedrag van de ontwerpbegroting en > € 2,5 mln.

  • Belastingontvangsten:

    > 5% van bedrag ontwerpbegroting en > € 25 mln.

Als het beleidsmatig wenselijk is, wordt zo nodig ook beneden deze norm een toelichting gegeven. Verder worden de belangrijke posten in de saldibalans toegelicht.

Groeiparagraaf:

Departementen moeten voldoen aan de BIR (Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst). In de bedrijfsvoeringparagraaf worden eventuele uitzonderingen opgenomen.

Naar aanleiding van het WGO d.d. 18 juni 2014 worden van de voltooide transacties in het kader van de krediet/landencrisis de kosten op alle onderdelen zo precies als mogelijk opgenomen.

B. BELEIDSVERSLAG

Vanaf 2009 zijn initiatieven ontplooid om meer focus aan te brengen in de jaarlijkse verantwoordingsstukken en in het Verantwoordingsdebat.

Focusonderwerpen voor de verantwoording over 2014 zijn fraude en decentralisatie.

Financiën is medefondsbeheerder van het gemeente-/provinciefonds (GF/PF) en in die hoedanigheid betrokken bij de budgettaire verhoudingen van het Rijk en de medeoverheden. Op het onderwerp fraude wordt in de bedrijfsvoeringparagraaf nader ingegaan.

3. BELEIDSPRIORITEITEN

In dit beleidsverslag wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die door het Ministerie van Financiën zijn genomen bij het bestrijden van de kredietcrisis, de Europese schuldencrisis en het bewaken van de stabiliteit op de financiële markten. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de voortgang en ontwikkelingen ten aanzien van deze maatregelen. Tevens wordt ingegaan op de beleidsprioriteiten van de ontwerpbegroting van het Ministerie van Financiën voor 2014. In paragraaf 3.2 is een tabel met toelichting opgenomen met daarin per beleidsprioriteit informatie over hoofddoelstelling en prestaties.

3.1 Ontwikkeling, inzet en effectief beheer van instrumenten in het kader van de krediet- en schuldencrisis.

Inleiding

Als gevolg van de kredietcrisis en de Europese schuldencrisis zijn door de Minister van Financiën maatregelen getroffen om de financiële stabiliteit binnen en buiten Nederland te borgen. Deze maatregelen zijn verwerkt in verschillende beleidsartikelen van de begroting van het Ministerie van Financiën. In de tabel hieronder wordt het totaalbeeld van de verschillende maatregelen, de budgettaire consequenties en de vindplaatsen ervan in de jaarverslagen weergegeven. Tevens wordt hierbij ten aanzien van het jaar 2014 ingegaan op de ontwikkelingen en de mate van doelbereiking met betrekking tot deze maatregelen.

In aanvulling hierop wordt in het Financieel Jaarverslag van het Rijk een rijksbreed overzicht van de maatregelen opgenomen.

Tabel 1: De budgettaire gevolgen van de kredietcrisis (x € mln.) 1
   

2008–20122

2013

2014

Bron jaar- verslag:

Afgerond

A. Verwerving Fortis/RFS/AA

         

1

ABN AMRO Group N.V., RFS Holdings N.V. en ASR Nederland N.V.

27.955

27.955

27.955

Saldibalans

Nee

2

Overbruggingskredieten Fortis

44.341

0

0

par. 4.8

 

3

Aflossingen overbruggingskredieten Fortis

– 40.591

0

– 200

par. 4.8

 

4

Stand overbruggingskredieten Fortis (2–3)

3.750

3.750

3.550

Saldibalans

Nee

5

Renteontvangst overbruggingskredieten Fortis

– 1.695

– 103

– 98

par. 4.8

 

6

Dividend ABN AMRO Group

– 250

– 400

– 325

par. 4.3

 

7

Dividend ASR

– 71

– 88

– 99

par. 4.3

 

8

Dividend en repatriëring kapitaal RFS

– 6

0

0

par. 4.3

 
             

Capital Relief Instrument ABN-AMRO (CRI)

         

9

Premieontvangsten uit CRI

– 193

0

0

par. 4.3

 

10

Stand openstaande garanties

0

0

0

Saldibalans

ja

             

Mandatory Convertible Notes ABN-AMRO (MCN)

         

11

Rente-ontvangsten uit MCN’s

– 103

0

0

par. 4.3

 
             

Counter Indemnity ABN-AMRO (garantie)

         

12

Garantieverlening (geëffectueerd)

950

0

– 950

par. 4.3

 

13

Stand openstaande garanties (12)

950

950

0

Saldibalans

ja

14

Premie-ontvangsten uit garantie

– 78

– 26

– 12

par. 4.3

 

Δ Staatsschuld 2014 (nr. 2+3+5 t/m 9+11+14)

29.309

– 617

– 734

   
             

B. Verwerving SNS Reaal

         

15

Kapitaalinjectie SNS Bank

0

1.900

0

par. 4.3

 

16

Stand geïnjecteerd Kapitaal SNS Bank

0

1.900

1.900

Saldibalans

Nee

17

Kapitaalinjectie SNS Reaal Holding N.V.

0

300

0

par. 4.3

 

18

Stand geïnjecteerd kapitaal SNS Reaal Holding N.V.

0

300

300

Saldibalans

Nee

19

Overbruggingskredieten SNS Reaal Holding N.V.

0

1.100

0

par. 4.3

 

20

Stand Overbruggingskredieten SNS Reaal Holding N.V.

0

1.100

1.100

Saldibalans

Nee

21

Rente overbruggingskrediet

0

– 7

– 21

par. 4.3

 

22

Kapitaalinjectie Propertize

0

500

0

par. 4.3

 

23

Stand geïnjecteerd kapitaal Propertize

0

500

500

Saldibalans

Nee

24

Garantie Propertize

0

4.166

– 566

par. 4.3

 

25

Stand verleende garantie Propertize

0

4.166

3.600

Saldibalans

Nee

26

Premieontvangsten garantie Propertize

0

0

– 2

par. 4.3

 

27

Resolutieheffing

0

0

– 1.005

par. 4.1

 

Δ Staatsschuld 2014 (nr. 15+17+19+21+22+26+27)

-

3.793

– 1.028

   
             

C. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 mld.)

         

28

Verstrekt kapitaal ING

10.000

0

0

par. 4.3

 

29

Verstrekt kapitaal Aegon

3.000

0

0

par. 4.3

 

30

Verstrekt kapitaal SNS Reaal

750

0

0

par. 4.3

 

31

Aflossing ING

– 7.750

– 750

– 1.500

par. 4.3

 

32

Aflossing Aegon

– 3.000

0

0

par. 4.3

 

33

Aflossing SNS Reaal

– 185

0

0

par. 4.3

 

34

Afboeking uitstaand kapitaal SNS Reaal bij nationalisatie 3

– 565

0

0

Saldibalans

Ja

35

Stand uitstaand kapitaal ING

2.250

1.500

0

Saldibalans

Ja

36

Stand uitstaand kapitaal Aegon

0

0

0

Saldibalans

Ja

37

Stand uitstaand kapitaal SNS Reaal

0

0

0

Saldibalans

Nee

38

Couponrente ING

– 718

– 31

– 90

par. 4.3

 

39

Couponrente Aegon

– 177

0

0

par. 4.3

 

40

Couponrente SNS Reaal

– 38

0

0

par. 4.3

 

41

Repurchase fee ING

– 1.688

– 344

– 660

par. 4.3

 

42

Repurchase fee Aegon

– 910

0

0

par. 4.3

 

43

Repurchase fee SNS Reaal

0

0

0

par. 4.3

 

Δ Staatsschuld 2014 (nr. 28 t/m 33 + 38 t/m 43)

– 716

– 1.125

– 2.250

   
             

D. Back-up faciliteit ING, EUR/USD wisselkoers

 

1,38

1,21

   

44

Funding fee (rente + aflossing)

14.134

4.808

2.778

par. 4.3

 

45

Management fee

178

26

0

par. 4.3

 

46

Incidentele uitgaven

0

19

0

par. 4.3

 

47

Portefeuille ontvangsten (rente + aflossing)

– 13.323

– 4.275

– 4.231

par. 4.3

 

48

Garantiefee

– 390

– 58

0

par. 4.3

 

49

Additionele garantiefee

– 392

– 87

0

par. 4.3

 

50

Additionele fee

– 192

– 35

– 1

par. 4.3

 

51

Verhandelbaarheidsfee

– 15

– 18

– 1

par. 4.3

 

52

Incidentele ontvangst

0

– 379

0

par. 4.3

 
 

Saldo Back-up faciliteit (nr. 44 t/m nr. 52)

– 1

1

– 1.455

   

53

Meerjarenverplichting aan ING

7.655

2.722

0

Saldibalans

Ja

54

Alt-A portefeuille

11.140

4.686

0

Saldibalans

Ja

             

E. Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 mld.)

         

55

Garantieverlening (geëffectueerd)

50.275

0

0

par. 4.2

 

56

Afname voorwaardelijke verplichting (zonder uitgaven)

– 33.033

– 7.349

– 9.893

par. 4.2

 

57

Premieontvangsten op basis van garanties bancaire leningen

– 1.119

– 165

– 100

par. 4.2

 

58

Terugbetaling openstaande fees

5

0

0

par. 4.2

 

59

Stand openstaande fees (nr. 55 – 56)

17.242

9.893

0

Saldibalans

Ja

60

Schade-uitkeringen

0

0

0

par. 4.2

 
             

F. Stabiliteitsmechanisme

         

61

Garantieverlening NL-aandeel EU-begroting

2.832

– 42

– 12

par. 4.4

 

62

Stand openstaande garanties (nr. 61)

2.832

2.790

2.778

Saldibalans

Nee

63

Garantieverlening NL-aandeel EFSF

97.782

– 48.142

0

par. 4.4

 

64

Stand openstaande garanties (nr.63)

97.782

49.640

49.640

Saldibalans

Nee

65

Deelneming SPV (EFSF)

2

0

0

par. 4.4

 

66

Stand deelneming SPV (EFSF) (nr. 65)

2

2

2

Saldibalans

Nee

67

Garantieverlening NL-aandeel ESM

35.445

0

0

par. 4.4

 

68

Stand openstaande garanties (nr. 67)

35.445

35.445

35.445

Saldibalans

Nee

69

Deelneming ESM

1.829

1.829

915

par. 4.4

 

70

Stand deelneming ESM

1.829

3.658

4.573

Saldibalans

Nee

             

G. Garantie DNB

         

71

Garantie DNB

13.610

5.700

0

par. 4.3

 

72

Crisisgerelateerde winst4

0

– 905

– 754

par. 4.3

 

73

Stand openstaande garanties (nr. 71)

13.610

19.310

19.310

Saldibalans

Nee

Δ Staatsschuld 2014 (nr. 57+58+60+65+69+72)

717

759

61

   
             

H. IJsland

         

74

Uitkeringen depositogarantiestelsel Icesave

1.428

0

0

par. 4.2

 

75

Uitvoeringskosten IJslandse DGS door DNB

7

0

– 6

par. 4.2

 

76

Vordering op IJslandse DGS

770

721

0

Saldibalans

Ja

77

Opgebouwde rente op vordering

119

143

159

Saldibalans

Nee

78

Correctie n.a.v. nieuw voorgestelde overeenkomst

– 64

0

0

Saldibalans

Ja

79

Ontvangsten lening IJsland (i.) aflossing

– 734

– 77

– 617

par. 4.2

 

80

Ontvangsten lening IJsland (ii.) rente

0

0

0

par. 4.2

 
             

I. Griekenland

         

81

Lening Griekenland

3.198

0

0

par. 4.4

 

82

Vordering Griekenland

3.198

3.198

3.198

Saldibalans

Nee

83

Ontvangsten lening Griekenland (i.) aflossing

0

0

0

par. 4.4

 

84

Ontvangsten lening Griekenland (ii.) rente & servicefee

– 186

– 26

– 14

par. 4.4

 

85

Uitkering rente aan Griekenland

13

139

125

par. 4.4

 

Δ Staatsschuld 2014 (nr. 74+75+79+80+81+83+84+85)

3.727

36

– 512

   
             

Overige gevolgen

         

86

Uitvoeringskosten en inhuur externen

66

8

3

par. 4.3

 

87

Terug te vorderen uitvoeringskosten inhuur externen

3

5

0

Saldibalans

Ja

88

Ontvangen uitvoeringskosten externen

– 24,5

– 3

– 8

par. 4.3

 

Δ Staatsschuld

 

2.847

– 5.918

   

Staatsschuld cumulatief voor renteberekening

33.035

35.882

29.964

   

Berekende rente over gemiddelde staatsschuld5 2014

   

804

   
X Noot
1

Vanwege tussentijdse afronding op gehele miljoenen euro’s kan de som der delen afwijken van het totaal.

X Noot
2

Bij de artikelen is in deze kolom de stand van 2008 t/m 2012 opgenomen. Bij de saldibalansposten de stand ultimo 2012.

X Noot
3

In het kader van de nationalisatie van SNS Reaal in februari 2013 zijn de nog in bezit zijnde core tier 1 securities met een aanschafwaarde van € 565 mln. gewaardeerd op nul, zie ook Kamerstukken II 2012/13, 33 532, nr. 1.

X Noot
4

Crisisgerelateerde winst is gebaseerd op een opgave van DNB, rekening houdend met een uitkeringspercentage van 95%.

X Noot
5

Door de integrale benadering van schuldmanagement – dat wil zeggen: de financieringsbehoefte van de Staat wordt in haar totaliteit gedekt, ongeacht herkomst van financiering – is het lastig om het totaal aan gerealiseerde rentelasten exact uit te splitsen naar «reguliere» rentelasten als gevolg van de kredietcrisis. De rentelasten als gevolg van de toename van de staatsschuld door de getroffen maatregelen zijn benaderd door het gemiddelde aandeel van de crisismaatregelen in de totale gemiddelde staatsschuld over 2014 (conform EMU-definitie) te vermenigvuldigen met de totale rente op staatsschuld in 2014. Deze methode is enigszins grof maar geeft een indicatie van de gemiddeld toerekenbare rentelasten. De meerjarenverplichting van de Staat aan ING wordt niet in deze berekening meegenomen, omdat de rente op deze meerjarenverplichting via de funding fee direct aan ING wordt betaald (zie begrotingshoofdstuk IX, artikel 3). Tegenover deze rentelasten staan ook renteontvangsten (zie tabel).

Toelichting op mutaties:

A. Verwerving Fortis/RFS/AA

ABN Amro heeft met Deutsche Bank, de eigenaar van HBU, een akkoord bereikt om de wederzijdse aansprakelijkheden, die tussen ABN AMRO en HBU waren ontstaan na de afsplitsing van HBU van ABN AMRO, tussen beide partijen te beëindigen. Hiermee is ook de garantie van de staat aan ABN AMRO van € 950 miljoen beëindigd. ABN AMRO heeft de staat over de jaren 2010 t/m 2014 in totaal € 116 miljoen aan premie betaald.

ABN AMRO heeft over het boekjaar 2013, € 200 miljoen aan slotdividend en over boekjaar 2014 een interim-dividend van € 125 miljoen uitgekeerd aan de staat. ASR heeft over het boekjaar 2013, € 99 miljoen aan slotdividend uitgekeerd aan de staat.

B. Verwerving SNS Reaal en oprichting Propertize

In juni 2014 is de Minister van Financiën het verkoopproces gestart om het verzekergedeelte van SNS REAAL N.V., thans Vivat geheten, te vervreemden. Met het starten van de verkoop van Vivat heeft de minister voldaan aan de eisen die de Europese Commissie heeft gesteld aan de nationalisatie van SNS REAAL N.V. In 2014 was dit proces nog gaande. Op maandag 16 februari 2015 heeft de Minister van Financiën bekend gemaakt dat SNS Reaal en Anbang op zaterdag 14 februari een overeenkomst tot koop van Reaal N.V. hebben getekend, nadat de Minister van Financiën had ingestemd met deze voorwaardelijke verkoop. In 2015 zullen nog verschillende vervolgstappen worden gezet die moeten uitwijzen of de verkoop definitief kan plaatsvinden. Het door de staat aan SNS Reaal Holding N.V. bij de nationalisatie verstrekte overbruggingskrediet is in 2014 doorgerold, omdat SNS Reaal Holding in 2014 niet in staat was om zelfstandig in de financiering te voorzien. De staat heeft als vergoeding voor het verstrekte overbruggingskrediet € 21 miljoen aan rente ontvangen.

De staat garandeert de door SNS Propertize aangetrokken schuld. De maximale omvang van deze garantie was inclusief de verschuldigde rente, € 4,16 miljard. De maximale omvang is per jaareinde met € 566 miljoen afgenomen tot € 3,60 miljard.

Bij de nationalisatie van SNS Reaal N.V. is er van de bancaire sector een bijdrage gevraagd in de vorm van een resolutieheffing. Deze heffing is in 2014 door de Belastingdienst geheven bij alle banken waarop het depositogarantiestelsel in 2014 en op 1 februari 2013 van toepassing was. De grondslag voor deze heffing was het totaal aan gegarandeerde deposito’s van deze banken. De peildatum voor het vaststellen van de depositobasis was de datum van de nationalisatie van SNS Reaal N.V., 1 februari 2013. Over deze depositiegrondslag is op 3 momenten (31 maart, 31 mei, 31 juli) in 2014 0,075% geheven. Er is in 2014 een opbrengst van in totaal € 1,005 miljard gerealiseerd.

C. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (20 mld.)

In 2008 heeft ING een kapitaalinjectie van de staat ontvangen van € 10 miljard. Aan het begin van 2014 stond er nog € 1,5 miljard aan hoofdsom en € 750 miljoen aan rente en premies uit. In maart 2014 heeft ING een eerste tranche terugbetaald, van € 1,225 miljard. ING heeft de laatste tranche van € 1,025 miljard die gepland stond voor mei 2015 in november 2014 vervroegd terugbetaald, nadat de Nederlandsche Bank en de Europese Centrale Bank daar toestemming voor hadden gegeven. ING heeft de hoofdsom van € 10 miljard terugbetaald, plus premies en rente betaald van € 3,531 miljard. Er is sprake van een bruto rendement, omdat er geen rekening is gehouden met de rentelasten die de staat heeft gemaakt om de kapitaalinjectie aan ING te kunnen doen.

In het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2013 heeft de Minister van Financiën toegezegd om zo precies mogelijk te laten zien wat de kosten zijn geweest op alle onderdelen op het moment dat er een gerealiseerde opbrengst is. Nu ING de laatste tranche heeft terugbetaald, is het moment daar om ook de kosten van de kapitaalinjectie aan ING, meer specifiek de gemiddeld toerekenbare rentelasten, in kaart te brengen.

De toerekenbare rentelasten voor de staat komen voor de aan ING verstrekte securities over de gehele looptijd (2008 t/m 2014) uit op € 525 miljoen. Hierdoor komt het netto resultaat per 31/12 2014 uit op € 3.006 miljoen positief.

D. Back-up faciliteit ING

In december 2013 heeft een eerste veiling van een deel van de Alt-A portefeuille plaatsgevonden. Begin 2014 hebben de laatste twee veilingen van de Alt-A portefeuille plaatsgevonden en is de lening van ING aan de staat volledig afgelost. Per eind 2014 is het uiteindelijke resultaat op de IABF gelijk aan € 1.455 miljoen (inclusief € 0,4 miljard die was ontvangen van ING ter compensatie van de toekomstige garantiefees) 1.

E. Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 mld.)

In oktober 2008 is de garantieregeling van € 200 miljard voor de uitgifte van middellang schuldpapier in het leven geroepen voor banken vanwege een gebrekkig functioneren van de kapitaalmarkt voor middellange termijnfinanciering. Hierdoor konden financiële instellingen die problemen ondervonden bij het aantrekken van financiering op de kapitaalmarkt een beroep doen op de garantieregeling. De openstelling van het garantieloket is twee keer verlengd, voor het laatst op 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010.

Per 1 januari 2011 is de garantieregeling bancaire leningen gesloten en konden er geen aanvragen meer worden ingediend. Ultimo 2013 stond er nog een kleine € 10 miljard aan gegarandeerde leningen uit. De laatste gegarandeerde lening is begin december 2014 afgelost. Hiermee is de garantieregeling definitief afgewikkeld. Over de gehele looptijd, 2008 t/m 2014, hebben er geen schade-uitkeringen plaatsgevonden. De staat heeft in totaal € 1,379 miljard aan premie ontvangen.

F. Stabiliteitsmechanisme

Sinds de inwerkingtreding van het ESM in oktober 2012, is het ESM het voornaamste noodfonds. Sinds juli 2013 kunnen de tijdelijke noodfondsen, EFSM en EFSF, geen nieuwe leningen meer aangaan. Het EFSF verstrekt nog wel de reeds toegezegde leningen van Griekenland. Het EFSF en EFSM blijven bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost.

Het ESM heeft in 2014 financiële steun verstrekt aan Cyprus. Portugal heeft in het eerste half jaar van 2014 nog steun ontvangen van het EFSM, EFSF en het IMF en heeft eind mei 2014 het leningenprogramma succesvol verlaten. Griekenland heeft in 2014 financiële steun van het EFSF en het IMF ontvangen. Daarnaast is in december 2014 door de Eurogroep besloten om het EFSF-programma van Griekenland met twee maanden te verlengen tot en met 28 februari 2015, zodat de Griekse regering meer tijd heeft om de nog openstaande maatregelen onder de vijfde voortgangsmissie af te ronden. Op 27 februari 2015 is, op verzoek van de nieuwe Griekse regering, het leningenprogramma van het EFSF nogmaals verlengd met vier maanden tot en met 30 juni 2015. Griekenland is ook begonnen met de aflossing van de IMF-leningen van het eerste leningenprogramma van het IMF. Eind december 2014 had Griekenland in totaal circa € 9,2 miljard afgelost aan IMF-leningen. Spanje en Ierland hebben eind 2013 de leningenprogramma’s succesvol afgerond, er worden geen nieuwe leningen meer verstrekt. Zowel Spanje als Ierland hebben in 2014 al een deel van de leningen vervroegd afgelost. Spanje heeft in juli 2014 al € 1,6 miljard vervroegd afgelost aan het ESM en Ierland heeft in december 2014 al € 9 miljard vervroegd afgelost aan het IMF.

Onderstaand een overzicht van de stand van de uitgekeerde leningen door het EFSF, EFSM, ESM en het IMF aan Ierland, Portugal, Griekenland, Cyprus en Spanje eind 2014.

Tabel: Overzicht uitgekeerde leningen1 (x € mld.) Stand 31-12-2014
 

Totaal gecommitteerd

NL aandeel

Uitstaande leningen

Griekenland 1

     

Bilaterale leningen

52,9

3,2

52,9

IMF

20,1

nvt

11,6

Griekenland 2

     

EFSF

143,6

14,6

141,8

IMF

28,0

nvt

12,2

Ierland

     

EFSF

17,7

1,8

17,7

EFSM

22,5

1,1

22,5

IMF

22,5

nvt

14,1

Bilaterale leningen

4,8

nvt

4,8

Portugal

     

EFSF

26,0

2,6

26,0

EFSM

24,3

1,2

24,3

IMF

26,0

nvt

27,3

Spanje

     

ESM

41,4

nvt

39,8

Cyprus

     

ESM

9,0

nvt

5,7

IMF

1,0

nvt

0,4

X Noot
1

Zie voor de actuele stand over de uitgekeerde tranches ook de website van de Europese Commissie http://ec.europa.eu/economy_finance/eu_borrower/efsm/index_en.htm, de website van het IMF http://www.imf.org/external/country/index.htm, de website van het EFSF: www.efsf.europa.eu en de website van het ESM: www.esm.europa.eu. In deze tabel is gerekend met de wisselkoers ultimo 2014 voor de IMF-leningen.

G. Garantie DNB-winstafdracht

De staat heeft DNB in 2013 een garantie van maximaal € 5,7 miljard verstrekt. Het doel van deze garantie was om het buffervermogen van DNB te versterken. In 2014 hebben er geen schade-uitkeringen plaatsgevonden op de door de staat aan DNB verstrekte garantie. DNB heeft in 2014 € 754 miljoen aan crisisgerelateerde inkomsten uit hoofde van Europese steunoperaties als winst aan de staat uitgekeerd.

H. IJsland

In 2008/2009 heeft De Nederlandsche Bank na het faillissement van Landsbanki een bedrag uitgekeerd van € 1,6 miljard aan de depositohouders. Hiervan namen de Nederlandse banken € 208 miljoen voor hun rekening en de Nederlandse Staat € 1,4 miljard. De resterende vordering is verkocht en voorziet in een opbrengst voor de Nederlandse Staat van circa € 623 miljoen in 2014. Door de verkoop van de hoofdsom bestaat het bedrag op de balans alleen uit de opgebouwde rente van € 158,8 miljoen.

I. Griekenland

In 2010 en 2011 hebben lidstaten van de eurozone bilaterale leningen verstrekt aan Griekenland (Greek Loan Facility). Nederland heeft in totaal 3,2 miljard euro aan leningen verstrekt. De looptijd van de leningen is 30 jaar en er is een aflossingsvrije periode van 10 jaar ingesteld. Griekenland zal daarom in 2020 beginnen met aflossen. Op deze leningen ontvangt Nederland ieder kwartaal rente. Griekenland betaalt momenteel de 3-maands euribor rente plus een renteopslag van 50 basispunten over de bilaterale leningen. Door een lagere rente dan de geraamde CPB rekenrente en de retroactieve correctie van de renteverlaging (zoals door de Eurogroep in december 2012 overeengekomen) zijn de ontvangsten op de Griekse lening lager uitgevallen dan eerder geraamd.

3.2 Samenvatting Nationale Schuld

De Nationale Schuld was aan het eind van 2014 gelijk aan € 379 mld. De rentekosten voor de financiering van de schuld zijn uitgekomen op € 8,6 mld. Dit is € 0,5 mld. lager dan in de begroting 2014 werd geraamd. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat de staat op de uitgegeven leningen lagere tarieven heeft betaald dan waarmee in de begroting rekening werd gehouden.

In het cijfer voor de nationale schuld is de vordering die de Nederlandse Staat heeft op ABN AMRO niet meegeteld. Deze vordering bedraagt eind 2014 nog € 3,6 mld. In de rentekosten op artikel 11 wordt de als gevolg van deze vordering van ABN AMRO ontvangen rente wel meegeteld. Zonder deze renteontvangsten zouden de rentekosten uit zijn gekomen op € 8,7 mld.

Er is sprake van een schuldverhouding tussen de staat en de deelnemende instellingen doordat publieke instellingen deelnemen aan schatkistbankieren. Deze vorderingen van deelnemers op de staat (bij rekening-couranttegoeden en deposito’s) en vorderingen van de staat op de deelnemers (bij leningen en roodstand op de rekening-courant) tellen mee in de interne schuldverhouding. De interne schuldverhouding is ultimo 2014 € 24,6 mld. negatief. Dit houdt dus in dat de staat per saldo een vordering heeft op de deelnemers aan het schatkistbankieren.

Deze netto vordering wordt veroorzaakt doordat er leningen zijn verstrekt aan de deelnemers van schatkistbankieren (€ 11,5 mld.) en doordat het saldo van alle rekeningen-courant van de deelnemers samen ook negatief is (€ 16,2 mld. negatief). Tegenover deze leningen en roodstand staat een vordering van de deelnemers op de staat vanwege de bij de schatkist gestalde deposito’s van € 3,1 mld. positief. De roodstand op de rekeningen-courant komt voornamelijk doordat de sociale fondsen ultimo 2014 gezamenlijk € 27,0 mld. rood stonden op hun rekeningen-courant bij de schatkist.

De interne schuldverhouding is veel lager uitgevallen dan oorspronkelijk (op Prinsjesdag 2013) werd begroot. Dit komt enerzijds doordat decentrale overheden per eind 2013 zijn gaan meedoen aan schatkistbankieren en hier in de begrotingsraming nog geen rekening is gehouden (eind 2014 hielden de decentrale overheden € 7,0 mld. in de schatkist aan). Anderzijds is dit het gevolg van een lager dan geraamd tekort van de sociale fondsen.

Als gevolg van de negatieve interne schuldverhouding zijn ook de daarbij horende rentekosten (artikel 12) € 0,3 mld. negatief. De deelnemers aan het schatkistbankieren betalen dus netto meer rente aan de staat (op leningen en rekening-courantkredieten) dan dat zij van de staat ontvangen (op rekening-couranttegoeden en deposito’s).

Tabel 1: Kerncijfers ontwerpbegroting en realisaties 2014 (in mld. euro's)
 

Realisatie

Vastgestelde

begroting

Verschil

EMU-schuld

451

466

– 15

Nationale schuld1

379

394

– 15

Schuldverhouding met ABN AMRO

– 3,6

– 3,6

0

Interne schuldverhouding (artikel 12)

– 24,6

– 35,8

11,2

Rentekosten staatsschuld (artikel 11)

8,6

9,1

– 0,5

Rentebaten schuldverhouding ABN AMRO

0,1

0,1

0,0

Rentekosten staatsschuld

8,7

9,2

– 0,5

Rentekosten interne schuldverhoudingen (artikel 12)

– 0,3

– 0,4

0,1

Rentekosten Totaal

8,4

8,7

– 0,3

X Noot
1

Inclusief cash collateral (ontvangen onderpand vanwege afgesloten swaps)

Opbouw en dekking financieringsbehoefte

De financieringsbehoefte bedroeg in 2014 € 94,6 mld. De financieringsbehoefte bestaat voornamelijk uit de leningen die moesten worden afgelost. Deze aflossingen bestaan uit de obligaties die aflopen en uit de omvang van de geldmarkt eind 2013. Leningen op de geldmarkt lopen per definitie korter dan een jaar en worden dus allemaal afgelost in het volgende jaar. Daarnaast moet het kastekort van het Rijk worden gefinancierd. Dit tekort was in 2014 € 11,6 mld.

De financieringsbehoefte is gedekt met de uitgifte van nieuwe langlopende leningen op de kapitaalmarkt en nieuwe kortlopende leningen op de geldmarkt. Er zijn in 2014 echter minder nieuwe kortlopende leningen uitgegeven dan er zijn afgelost. De omvang van de geldmarkt is daardoor eind 2014 € 9,7 mld. lager dan eind 2013. Daarnaast kon een deel van de financieringbehoefte gedekt worden doordat het cash collateral gedurende 2014 met € 10,4 mld. is gestegen van € 10,5 mld. naar € 20,9 mld. Cash collateral is onderpand in de vorm van kasgeld dat banken bij de staat plaatsen in verband met swapcontracten. Cash collateral is daarmee een vorm van financiering voor de staat. De omvang van het onderpand is afhankelijk van de marktwaarde van de swaps. Doordat de marktwaarde van de swapportefeuille in 2014 flink steeg is ook het gestorte onderpand toegenomen. Hierdoor hoefde er dus minder op de geldmarkt te worden geleend.

Tabel 2. Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in 2014, inclusief de geldmarkt (in mld. euro’s)1
 

Realisatie

Financieringsbehoefte:

 

Aflossingen kapitaalmarkt

41,5

Geldmarkt ultimo 2013

30,9

Cash collateral ultimo 2013

10,5

Kassaldo Rijk 2014

11,6

Totaal

94,6

   

Dekking door:

 

Kapitaalmarktuitgifte

52,5

Geldmarkt ultimo 2014

21,2

Cash collateral ultimo 2014

20,9

Totaal

94,6

X Noot
1

In tegenstelling tot de overige tabellen van de artikelen Nationale Schuld worden in deze tabel cijfers op kasbasis weergegeven.

3.3 Verantwoording beleidsprioriteiten

In de ontwerpbegroting IXB 2014 zijn de beleidsprioriteiten van het kabinet op het terrein van het Ministerie van Financiën voor 2014 gepresenteerd. In deze paragraaf is een tabel met toelichting opgenomen met daarin de prestaties die in 2014 zijn behaald.

Tabel beleidsprioriteiten
 

Beleidsprioriteit

Hoofddoelstelling

Prestaties in 2014

Hoofddoelstelling behaald

 

IXB

     

1

Houdbare financiering van beleidsprioriteiten

Het terugdringen van het overheidstekort en de overheidsschuld. Handhaven van de begrotingsregels

Zowel het tekort als de schuld zijn in 2014 verbeterd. De begrotingsregels zijn gehandhaafd.

Ja

2.

Herstellen en bewaken stabiliteit eurozone

Een bijdrage leveren aan een financieel gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

Mede dankzij de inzet van Nederland zijn de aangescherpte regels ten aanzien van het SGP nageleefd. De Minister van Financiën heeft bijgedragen aan het beheer van stabilisatiemechanismen zoals het EFSF en het ESM ten behoeve van het bewaken van de financiële stabiliteit.

Gedeeltelijk

3

Sobere en effectieve EU-begroting

Uitvoering van de hervormde EU begroting volgens de gemaakte afspraken.

De Europese begroting is deels volgens afspraken uitgevoerd; de naheffing op basis van de btw- en bni-grondslagen was in omvang onverwacht.

Gedeeltelijk

4

Robuuste financiële sector

Solide, transparante, integere en dienstbare financiële sector met voldoende concurrentie die de klant centraal stelt en geen risico vormt voor de stabiliteit van de overheidsfinanciën of de reële economie.

In het bijzonder is de oprichting van een Europese bankenunie afgerond

Gedeeltelijk

5

Financieel beheer interventies financiële sector

Substantiële reductie van de belangen in de financiële sector waarbij gestreefd wordt naar het volledig terug verdienen van de publieke middelen.

ING heeft door de terugbetaling van de laatste twee tranches van de securities en het beëindigen van de IABF de resterende staatssteun afgelost. Het verzekeringsgedeelte van SNS Reaal N.V. Reaal is begin 2015 voorwaardelijk verkocht aan Anbang. Tenslotte is gestart met de voorbereidingen van de verkoop van ABN AMRO.

Ja

6

Effectief financieel beheer en toezicht in de semipublieke sector

Het verbeteren van het financieel beheer, verantwoording en toezicht bij instellingen met een publiek belang.

Onder coördinatie van het Ministerie van Financiën hebben de vakministers voor hun sectoren analyses gemaakt over de toepassing van het normenkader financieel beheer, verantwoording en toezicht. Dit is grotendeels afgerond.

Gedeeltelijk

7

Exportkredietverzekering en -financiering

In samenwerking met banken en exportsector wordt bekeken in welke mate exportfinanciering verder kan worden ontwikkeld.

Verdere ontwikkeling van de Exportkredietgarantie (EKG), verbeteringen binnen het bestaande instrumentarium en een meer laagdrempelige benadering voor mkb’ers.

Ja

8

Fiscale voornemens

Naar een meer activerend belastingstelsel dat minder complex en beter uitvoerbaar is.

Er is uitvoering gegeven aan de resterende fiscale maatregelen van het regeerakkoord, de Begrotingsafspraken 2014 en de maatregelen die uit de besluitvorming in 2014 zijn voortgevloeid. Het kabinet heeft daarnaast in haar stelselbrief de ontwikkelrichting van het belastingstelsel met heldere doelen geschetst; de besluitvorming wordt voorbereid.

Gedeeltelijk

9

Handhaving Belastingdienst

De Belastingdienst beoogt met zijn toezicht de mate waarin burgers en bedrijven vrijwillig hun verplichtingen nakomen (compliance) maximaal te

vergroten.

De doelstellingen op het gebied van toezicht zijn grotendeels gerealiseerd.

De doelen met betrekking tot de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon en het tijdig afdoen van bezwaren en klachten zijn niet gehaald.

Gedeeltelijk

Toelichting beleidsprioriteiten IX

1. Houdbare financiering van beleidsprioriteiten

In 2014 zette het herstel, dat halverwege 2013 begon, voorzichtig door. Over heel 2014 bedroeg de economische groei 0,9%, terwijl bij het vaststellen van de begroting werd gerekend op 0,5%. Het EMU-saldo is in 2014 uitgekomen op een tekort van 2,3% van het bbp. Ook dit is een verbetering ten opzichte van het in de begroting verwachte tekort van 3,3% van het bbp. De EMU-schuld bedroeg eind 2014 68,8% van het bbp. Er is sprake van een flinke daling van de EMU-schuld: eind 2013 bedroeg deze nog 73,5% van het bbp. Een groot deel van deze daling hangt echter samen met de herziening van macro-economische gegevens (ESA2010), dit wordt in het Financieel Jaarverslag van het Rijk verder toegelicht.

Beleidsmatige conclusie

Het jaar 2014 is het eerste jaar waarvoor het kabinet Rutte-Asscher de begroting heeft opgesteld. De begroting voor 2014 is eind 2013 aangevuld met de maatregelen uit de Begrotingsafspraken 2014. Het uitgavenkader voor 2014 – zoals vastgesteld na de herijking als gevolg van de Begrotingsafspraken 2014 – is gehandhaafd. Ook de begrotingsregels zijn gehandhaafd. Zowel het begrotingstekort als de schuldontwikkeling hebben in 2014 een verbetering laten zien. Mede dankzij deze verbeteringen heeft Nederland in 2014 de «correctieve arm» van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) verlaten. In 2014 voldeed Nederland ook aan de eisen uit de «preventieve arm» van het SGP en aan de schuldregel uit het SGP.

2. Herstellen en bewaken stabiliteit eurozone

In 2014 is het herstellen en bewaken van de financiële stabiliteit van de eurozone een belangrijk onderwerp gebleven. De Europese schuldencrisis heeft aanleiding gegeven tot versterking en uitbreiding van afspraken omtrent economische beleidscoördinatie (o.a. door middel van een nieuw begrotingsverdrag tussen lidstaten van de EU). In 2014 had de naleving van de aangescherpte regels ten aanzien van het Stabiliteits- en Groeipact een belangrijke rol op de politieke agenda. Alle lidstaten met een deadline in 2013 of 2014 in hun buitensporigtekortprocedure hebben voldaan aan de gestelde vereisten en zijn daarmee in 2014 ontslagen uit de buitensporigtekortprocedure (met uitzondering van Malta). De versterkte Europese begrotingsregels leveren daarmee concrete resultaten op. Ook Nederland is in 2014 ontslagen uit de buitensporigtekortprocedure. Eén van de prioriteiten van het kabinet is het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Het ontslag uit de buitensporigtekortprocedure laat zien dat Nederland op dit terrein een belangrijke stap heeft gezet.

Als sluitstuk van versterkte economische beleidscoördinatie in de Eurozone verstrekt het ESM, onder strikte beleidscondities en waar mogelijk in samenwerking met het IMF, financiële steun aan landen in nood. Sinds juli 2013 kunnen het EFSM en EFSF geen nieuwe leningen meer aangaan. Het EFSF en EFSM blijven bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost. Het ESM is nu het voornaamste noodfonds.

Het ESM heeft in 2014 financiële steun verstrekt aan Cyprus. Portugal heeft in het eerste half jaar van 2014 nog steun ontvangen van het EFSM, EFSF en het IMF en heeft eind mei 2014 het leningenprogramma succesvol verlaten. Griekenland heeft in 2014 financiële steun van het EFSF en het IMF ontvangen. Op 27 februari 2015 is, op verzoek van de nieuwe Griekse regering, het leningenprogramma van het EFSF nogmaals verlengd met vier maanden tot en met 30 juni 2015. Spanje en Ierland hebben eind 2013 de leningenprogramma’s succesvol afgerond, er worden geen nieuwe leningen meer verstrekt. Zowel Spanje als Ierland hebben in 2014 al een deel van de leningen vervroegd afgelost. Spanje heeft in juli 2014 € 1,6 miljard vervroegd afgelost aan het ESM en Ierland heeft in december 2014 al € 9 miljard vervroegd afgelost aan het IMF. Op 8 december 2014 heeft de Raad van gouverneurs van het ESM ingestemd met de uitwerking van het ESM-instrument voor directe herkapitalisatie van banken. Hiermee is het instrument operationeel geworden.

Tot slot stond het jaar 2014 voor de Eurogroep ook in het teken van de voorbereiding voor de toetreding van Litouwen als negentiende lid van de Eurozone dat per 1 januari 2015 de Euro succesvol invoerde als munteenheid.

Beleidsmatige conclusie

Mede dankzij de inzet van Nederland zijn de aangescherpte regels ten aanzien van het SGP nageleefd. Alle lidstaten met een deadline in 2013 of 2014 in hun buitensporigtekortprocedure hebben voldaan aan de gestelde vereisten en zijn in 2014 ontslagen (met uitzondering van Malta). Verder zijn op dit dossier geen afwijking van de planning, echter is volledige realisatie conform brief van het kabinet niet mogelijk voor 31 december 2014. De brief met daarin de visie van het kabinet op de toekomst van de EMU/EU gaat in op stappen die wat het kabinet betreft van belang zijn voor de toekomst van de EMU/EU. De Minister van Financiën draagt bij aan het beheer van stabilisatiemechanismen zoals het EFSF en het ESM ten behoeve van het bewaken van de financiële stabiliteit. Het ESM en het EFSF hebben in 2014, onder strikte beleidscondities, in samenwerking met het IMF, financiële steun verstrekt aan Cyprus, Portugal en Griekenland.

3. Sobere en effectieve EU-begroting

Het begrotingsjaar 2014 was het eerste jaar van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) van de Europese Unie. Dit MFK is in vergelijking met het vorige MFK versoberd – het uitgavenplafond is 4 procent reëel gedaald ten opzichte van het plafond uit het vorige MFK – en gemoderniseerd – meer budget voor onder andere onderwijs, onderzoek en innovatie. De Minister van Financiën heeft zich in 2014 ingezet voor behoud van deze uitgangspunten in de jaarbegroting van de Europese Unie in voor 2014. Van de acht aanvullende begrotingen die Europese Commissie in 2014 heeft gepresenteerd, paste alleen de derde aanvullende begroting niet binnen deze standpunten. Nederland heeft samen met gelijkgestemden in de Raad gepleit voor een andere invulling van deze aanvullende begroting, hetgeen wel heeft geleid tot wijziging van deze aanvullende begroting, maar niet in voldoende mate. Nederland heeft uiteindelijk tegen deze aanvullende begroting gestemd.

De Europese Commissie heeft eind oktober de naheffing op basis van de grondslagen voor het bni en de btw gepresenteerd. De naheffing resulteerde in een bruto nabetaling van Nederland aan de Europese Unie, met een omvang van € 1,1 miljard. Voor Nederland kwam de omvang van de nacalculatie als een verrassing. Dit geldt voor de meeste lidstaten en zelfs voor de Commissie.

Netto bedraagt de naheffing circa € 650 miljoen omdat Nederland in 2015 een teruggave van circa € 450 miljoen zal ontvangen. In verband hiermee heeft de Minister van Financiën in Europees verband gepleit voor meer transparantie in en harmonisatie van het begrotingsproces en de berekeningswijze van de grondslagen voor de nationale afdrachten aan de Europese Unie; de Europese Commissie verkent de mogelijkheden hiervoor.

Beleidsmatige conclusie

De doelstelling is grotendeels gehaald. Mede dankzij de inzet van Nederland is de begroting voor 2014 uitgevoerd binnen de grenzen van het nieuwe MFK.

4. Robuuste financiële sector

In 2014 zijn zowel op nationaal als Europees niveau verdere stappen gezet om te komen tot een robuuster financieel stelsel. Een belangrijk moment werd gemarkeerd door de aanvang van het Europees bankentoezicht (Single Supervisory Mechanism, SSM) op 4 november 2014. Hiermee is een start gemaakt met de effectieve inwerkingtreding van de Europese bankenunie. Hieronder wordt uitgebreid ingegaan op de Europese bankenunie. Voor de overige stappen wordt verwezen naar de beleidsconclusies bij het artikel Financiële Markten.

Met de Europese bankenunie wordt de negatieve wisselwerking tussen slecht presterende banken en overheden beperkt. Een andere belangrijke doelstelling van de Europese bankenunie is het minimaliseren van de kosten van bankfaillissementen en te voorkomen dat nog langer een beroep moet worden gedaan op publieke middelen. De Europese bankenunie zal hiermee een bijdrage leveren aan het herstel van het vertrouwen in de Europese bankensector en de financiële markten, en is daarmee ook een steun voor het economisch herstel in het eurogebied.

De Europese bankenunie berust op drie pijlers. Het eerdergenoemde SSM vormt de eerste pijler. Met de start van het SSM heeft één toezichthouder, de ECB, de verantwoordelijkheid van het (directe) prudentiële toezicht op de grootste banken in de Europese bankenunie overgenomen van de nationale toezichthouders en zal zij dit, wat betreft Nederland, in de dagelijkse praktijk samen met DNB uitvoeren2. DNB is binnen het SSM-kader primair verantwoordelijk voor het (directe) prudentiële toezicht op alle andere financiële ondernemingen, waaronder de kleine en middelgrote banken. Het SSM moet zorgen voor coherente en doeltreffende toepassing en uitvoering van Uniebeleid en wet- en regelgeving op het gebied van bankentoezicht. Daarnaast zal het toezichtsmechanisme moeten leiden tot een zo hoogwaardig mogelijk toezicht op de banken in alle betrokken lidstaten. Het uiteindelijke doel van het SSM is het bijdragen aan de soliditeit en veiligheid van kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Europese Unie en in de lidstaten.

In de aanloop naar de start van het Europese bankentoezicht heeft de Europese Centrale Bank (ECB) gedurende 2014 de bankbalansen van de grote, systeemrelevante banken in de eurozone doorgelicht (de zogenoemde Comprehensive Assessment, «CA»). Op deze manier heeft de ECB goed en vergelijkbaar zicht gekregen op de kwaliteit en schokbestendigheid van de balansen van deze banken. De ECB heeft daarbij de boekwaarde van de activa van banken gecontroleerd (Asset Quality Review) en deze in samenwerking met de European Banking Authority (EBA) aan stresstesten onderworpen. Voor de Nederlandse banken geldt dat zij goed uit deze test zijn gekomen; ze zijn goed gekapitaliseerd en kunnen het hoofd bieden aan sterk tegenvallende economische ontwikkelingen 3. De resultaten van de CA hebben aangetoond dat de Europese bankensector voor het overgrote deel voldoende gekapitaliseerd is. De banken die de test niet gehaald hebben, versterken momenteel hun balansen.

In 2014 zijn ook de afspraken over de tweede pijler onder de bankenunie afgerond. Op 15 juli 2014 is namelijk de verordening inzake het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism, SRM) vastgesteld. De verordening regelt de (procedure voor) afwikkeling van banken in de Europese bankenunie op basis van een geharmoniseerd Europees kader (zie hieronder). Hiervoor wordt een Europese afwikkelingsautoriteit (Single Resolution Board, SRB) en een door de banken gefinancierd Europees afwikkelingsfonds (Single Resolution Fund, SRF) opgericht. De Europese afwikkelingsautoriteit neemt beslissingen over de afwikkeling van banken in de problemen en streeft naar oplossingen waarbij de verliezen zo veel mogelijk neerslaan bij de aandeelhouders en crediteuren van banken in plaats van het resolutiefonds en de belastingbetaler. Hiervoor is in de SRM-verordening het instrument van bail-in geïntroduceerd. Bail-in omvat het principe dat – na de afboeking van het eigen vermogen – in beginsel alle ongedekte crediteuren van een bank kunnen worden gedwongen om mee te betalen aan de afwikkeling van de bank door afschrijving van hun vordering, dan wel door (gedeeltelijke) conversie ervan in aandelen.

Het SRM zal gefaseerd in werking treden.

De derde pijler onder de Europese bankenunie wordt gevormd door een Europees geharmoniseerde set van regels: het single rulebook. Voor een goed functionerende Europese bankenunie is het zeer belangrijk dat voor alle banken dezelfde regels gelden. In 2014 zijn grote stappen gezet in de verdere totstandkoming van dit single rulebook. Zo is op 1 augustus 2014 de implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten in werking getreden (CRD IV/CRR). Hierin worden onder andere strengere eisen aan het kapitaal van banken (en beleggingsondernemingen) gesteld en worden maatregelen geïntroduceerd ter versterking van het toezicht. De richtlijn en de verordening beogen daarmee te komen tot een versterking van de financiële soliditeit, stabiliteit en weerbaarheid van banken en beleggingsondernemingen. Vooruitlopend op toekomstige Europese discussies over de zogenaamde leverage ratio is in 2014 besloten dat de Nederlandse systeembanken een leverage ratio van minimaal 4% dienen na te streven per 2018. CRD-IV voorziet in het maken van Europese afspraken over de leverage ratio uiterlijk in 2017, met als uitgangspunt de introductie van een bindende en geharmoniseerde Europese leverage ratio eis in 2018. De inzet van het kabinet zal ook hier zijn dat de leverage ratio minimaal 4% dient te bedragen voor ten minste alle systeemrelevante Europese banken. Daarnaast is op 16 april 2014 de herziening van de richtlijn voor depositogarantiestelsels (Deposit Guarantee Schemes Directive, DGSD) vastgesteld. Met de DGSD zal de regelgeving voor nationale depositogarantiestelsels verder worden geharmoniseerd. Tot slot is op 15 mei 2014 de richtlijn voor herstel- en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive, BRRD) vastgesteld. De BRRD introduceert een effectief Europees kader om financiële problemen van banken snel en effectief op te lossen en om, indien nodig, de afwikkeling van banken ordelijk te laten verlopen.

Beleidsmatige conclusie

In 2014 zijn in het bijzonder belangrijke stappen gezet voor de effectieve inwerkingtreding van de Europese bankenunie. Zo is het Europees bankentoezicht (SSM), na een uitgebreide doorlichting van de balansen van systeemrelevante banken, op 4 november van start gegaan, is de verordening inzake het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (SRM) vastgesteld en heeft het single rulebook, met de implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten (CRD IV/CRR) en de herziening van de richtlijn voor depositogarantiestelsels (DGSD), verder vorm gekregen.

5. Financieel beheer interventies financiële sector

Het beleid is gericht op een afgewogen, zakelijk verantwoorde exit uit ASR, ABN AMRO en SNS REAAL en op de ondernemingsstrategie die deze exit mogelijk moet maken. De stichting NL Financial Investments (NLFI) heeft de Minister van Financiën geadviseerd over de te volgen exitstrategie voor SNS Reaal N.V. en ASR Nederland N.V. De Minister van Financiën heeft op basis van het advies van NLFI besloten om het verkoopproces van het verzekeringsgedeelte van SNS Reaal te starten. Aan dit verkoopproces mocht ook ASR deelnemen. Op maandag 16 februari 2015 heeft de Minister van Financiën bekend gemaakt dat SNS Reaal en Anbang op zaterdag 14 februari een overeenkomst tot koop van Reaal N.V. hebben getekend, nadat de Minister van Financiën heeft ingestemd met deze voorwaardelijke verkoop. In 2015 zullen nog verschillende vervolgstappen worden gezet die moeten uitwijzen of de verkoop definitief kan plaatsvinden.

Het voornemen om ASR via een dual track benadering terug naar de markt te brengen is vanwege het beperkte absoptievermogen in de markt door de beursgang van Nationale Nederlanden en de verkoop van Reaal uitgesteld. In 2015 zal de Minister van Financiën de Kamer informeren over de voorgenomen verkoop van ABN AMRO. De Kamer zal in de loop van 2015 worden geïnformeerd over de verkoop van SNS Bank en ASR Nederland N.V. Voor alle financiële instellingen geldt dat de minister de Kamer vooraf zal informeren, voordat onomkeerbare stappen worden gezet. Voor de IABF (Illiquid Asset Backup Facility, de hypothekenportefeuille van ING) geldt dat deze in 2014 is afgebouwd. Het uiteindelijke resultaat op de IABF is € 1.455 miljoen.

Beleidsmatige conclusie

Met het afronden van de IABF en de voorwaardelijke verkoop van Reaal aan Anbang begin 2015 heeft de Minister van Financiën invulling gegeven aan de doelstelling die ziet op een afgewogen en zakelijk verantwoorde exit.

6. Effectief financieel beheer en toezicht in de semipublieke sector

Onder coördinatie van het Ministerie van Financiën hebben de vakministeries voor hun sectoren analyses gemaakt voor welke semipublieke instellingen het normenkader van toepassing is, op welke manier het normenkader verankerd wordt, wanneer de verankering plaatsvindt en hoe het toezicht daarop uitgeoefend zal worden. In een aantal sectoren vindt over de invoering van het normenkader nog afstemming plaats met de sector. Ook is er bij een aantal sectoren sprake van mogelijk nieuwe inrichting ervan. In die gevallen zal de analyse nog dit jaar afgerond worden. Ter ondersteuning van de implementatie van het normenkader heeft het Ministerie van Financiën een handreiking financieel beheer opgesteld. In het kader van de versterking van extern financieel toezicht wordt door het Ministerie van Financiën een trainingsprogramma georganiseerd. In 2015 vindt hiertoe een pilot plaats.

Beleidsmatige conclusie

De doelstelling is gedeeltelijk gerealiseerd. Onder de coördinatie van de Minister van Financiën hebben de desbetreffende ministers een analyse gemaakt over hoe het normenkader financieel beheer bij de ressorterende sectoren en instellingen geëffectueerd en gehandhaafd zal worden. Deze analyse zal dit jaar volledig worden afgerond. Daarnaast zijn er acties uitgezet om het extern financieel toezicht te versterken. Er is geen termijn gekoppeld aan de doelstelling, desalniettemin wordt een voorspoedige voortgang nagestreefd.

7. Exportkredietverzekering en -financiering

In de beleidsagenda van 2014 is aangekondigd dat er in samenwerking met banken en de exportsector bekeken wordt in welke mate exportfinanciering verder ontwikkeld kan worden. Nederland beperkt zich primair tot het verzekeren en garanderen en laat, om marktverstoring te voorkomen, het daadwerkelijk financieren zoveel mogelijk over aan marktpartijen. Om het Nederlandse exporterende bedrijfsleven minder afhankelijk te maken van de mogelijkheden van banken én om het speelveld met overheden die wel publieke financiering aanbieden is de Exportkredietgarantie (EKG) ontwikkeld. Deze is eind 2014 ingebed in het reguliere instrumentarium. De EKG bevordert directe investeringen van institutionele beleggers (verzekeraars, banken en pensioenfondsen) in exportkrediet ter financiering van Nederlandse export. Ook zijn er in 2014 nieuwe mogelijkheden gecreëerd binnen de EKG. Zo is via de EKG de Duitse «Pfandbriefmarkt» ontsloten voor Nederlandse exporttransacties. Doordat deze Pfandbriefmarkt zo goed doorontwikkeld is en goed functioneert, heeft deze aansluiting ervoor gezorgd dat EKG ook voor kleine (MKB) transacties kan worden benut. Hierdoor wordt scherp geprijsde financiering nog breder beschikbaar. Dat is goed voor de concurrentiepositie van Nederlandse kapitaalgoederenexporteurs.

De EKG richt zich op de nafinanciering van exportorders. Er zijn op een breder terrein dan alleen nafinanciering verbeteringen doorgevoerd binnen de bestaande instrumenten. Drie in het oog springende voorbeelden zijn de honderd procent directe garanties op wisselfinanciering, de verzelfstandiging van de contragarantie en de meer flexibele toepassing van de zelfstandige werkkapitaaldekking. De honderd procent garantie op wissels maakt het mogelijk dat er meer kapitaal beschikbaar komt van investeerders die direct willen investeren in wisselfinanciering. De zelfstandige contragarantie zorgt voor meer liquiditeit voor Nederlandse bedrijven en de zelfstandige werkkapitaaldekking zorgt ervoor dat exporteurs beter in hun behoefte voor werkkapitaal kunnen worden voorzien. Tot slot zijn er ook buiten de productensfeer stappen ondernomen om de exportkredietverzekeringsfaciliteit voor kleinere bedrijven toegankelijker te maken. Zo is de aanvraagprocedure voor mkb-ers aanzienlijk versimpeld en is ook op de website aandacht besteed aan de specifieke behoeftes van het mkb.

Beleidsmatige conclusie

De aanpassingen zorgen ervoor dat er beter wordt aangesloten bij de ontwikkelingen in de markt en de behoeftes van Nederlandse exporteurs.

8. Fiscale voornemens

In 2014 is sprake geweest van een ambitieuze fiscale agenda. De fiscale wetsvoorstellen die een centrale rol hebben gespeeld zijn het wetsvoorstel modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen, het wetsvoorstel Beschikking Geen Loon en natuurlijk het wetsvoorstel Belastingplan 2015 (waarin onder meer de resterende maatregelen uit het regeerakkoord en de Begrotingsafspraken 2014 zijn opgenomen). Verder zijn er verschillende beleidsbepalende trajecten geweest, zoals de discussies rondom het al dan niet invoeren van de huishoudentoeslag, het onderzoek ter voorbereiding van Autobrief II en het wetsvoorstel Modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen. De internationale fiscale agenda heeft onder meer in het teken gestaan van het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen met ontwikkelingslanden en de nationale en internationale discussies rondom het fiscale vestigingsklimaat. Tot slot heeft de in 2014 aangetreden Staatssecretaris van Financiën met de brieven «Brede agenda Belastingdienst» en «Keuzes voor een beter belastingstelsel» een duidelijke fiscale koers gegeven.

Beleidsmatige conclusie

De fiscale voornemens in de beleidsagenda van 2014 zijn grotendeels gerealiseerd. Een aantal fiscale trajecten waarvan in beginsel in 2014 beleidsstukken of wetgeving zou verschijnen, zijn uitgesteld of in zijn geheel stopgezet. Dit betreft bijvoorbeeld het uitstellen van de herziening van de fiscale regeling voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en het definitief niet invoeren van de huishoudentoeslag. Het kabinet heeft in 2014 gestreefd naar complexiteitsreductie (en blijft dit doen) en dit heeft onder meer geresulteerd in een wetsvoorstel Belastingplan 2015, dat bewust beperkt van omvang was met het oog op de Belastingdienst en waar mogelijk maatregelen bevat die bijdragen aan de voorgenomen complexiteitsreductie. Verder heeft het kabinet actief de plannen voor een stelselherziening opgepakt. Het kabinet heeft in haar stelselbrief de ontwikkelrichting van het belastingstelsel geschetst en daarbij heldere doelen geformuleerd. De besluitvorming voor de herziening van het belastingstelsel wordt thans voorbereid.

9. Handhaving Belastingdienst

Intensivering toezicht

Bij brief van 10 december 2012 van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer4 zijn maatregelen voorgesteld om het toezicht te intensiveren. Deze maatregelen betreffen ondermeer de versnelling van de aanslagregeling particulieren, uitvoering van boekenonderzoeken, uitvoering van controles voor de omzetbelasting en het realiseren van structureel extra opbrengsten uit invordering. De meeropbrengsten over 2014 van deze intensiveringen werden geraamd op € 533 miljoen. De realisatie in 2014 bedroeg circa € 413 miljoen. Dit bedrag kan nog oplopen doordat nog niet alle kasopbrengsten bepaald zijn. Het verschil tussen raming en realisatie wordt met name veroorzaakt door een lager tempo van de kasstroom en vertraagde werving en opleiding. De lagere kasstroom (€ 70 miljoen) betreft voornamelijk aangebrachte correcties in de IH niet-winst, die nà 31 december 2014 zullen worden ontvangen.

Invulling taakstellingen

De Belastingdienst heeft zijn deel bijgedragen aan de realisatie van de rijksbrede taakstellingen. Zoals met de Tweede Kamer afgesproken 5 worden de taakstellingen vanuit Rutte I (en voorgaande kabinetten) en Rutte II – oplopend tot ruim € 540 miljoen vanaf 2018 – langs twee sporen ingevuld. Spoor 1 betreft efficiency/versobering waarmee € 360 miljoen wordt ingevuld. Spoor 2 betreft aanpassing van (fiscale) wetgeving die leidt tot vereenvoudiging in de uitvoering of taakvermindering bij de Belastingdienst. Spoor 2 draagt € 180 miljoen bij aan de invulling. De afgesproken efficiency en versobering is meerjarig ingevuld en belegd met maatregelen op het terrein van staf/overhead, procesverbeteringen en versoberingen op het gebied van huisvesting. Ten aanzien van Spoor 2 is inmiddels ook een belangrijk deel van de afgesproken besparingen gerealiseerd (€ 127 miljoen). Wat betreft de besparingen vanuit vereenvoudiging van fiscale wet- en regelgeving waren deze in 2014 onvoldoende om het deel van de taakstelling dat de Belastingdienst daarmee invult (spoor 2), te realiseren. Het betreft € 35 miljoen. Ambitie blijft voor de komende jaren om deze vereenvoudigingen alsnog te realiseren. Complexiteitsreductie is dan ook een belangrijk uitgangspunt van de voorgenomen stelselherziening.

Fraudebestrijding

Fraudebestrijding richt zich niet meer uitsluitend op de achterkant van een proces, wanneer het geld al is uitgekeerd, maar steeds meer op de voorkant: bij de aanvraag of de aangifte. Er wordt steeds meer gebruik gemaakt van het opbouwen van informatieposities en data-analyse. En het betekent dat steeds meer wordt samengewerkt met andere overheidsorganisaties.

In 2014 is gestart met het vervaardigen van een fraudeprofiel voor inkomensheffing en is een model voor algemene risicoprofilering van burgers ontwikkeld. Zo is een analysetool ontwikkeld die de handelsregistergegevens veel beeldender presenteert. Op deze wijze is van de verschillende veelplegers een completer beeld gecreëerd van hun organisatie en in welk deel van het land die zich bevindt. Dit is met name van belang om mogelijke fraudes met de omzetbelasting en loonheffingen te kunnen detecteren. Als dit wordt gedetecteerd, dan worden de betreffende OB- en/of loonheffingennummers inactief gemaakt.

Ten slotte wordt onderzocht hoe omzetbelastingfraude, en dan met name carrouselfraude, kan worden bestreden met behulp van data-analyse. Daartoe zijn fraudeprofielen ontwikkeld voor deze vorm van fraude. In 2014 zijn 682 btw-nummers ingetrokken door de Belastingdienst en 59 naar aanleiding van een signaal van de FIOD. Er zijn in 2014 682 ondernemingen stopgezet (in 2103 waren dat er 929).

Het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) richt op het tegengaan van de activiteiten van de facilitators achter misbruik van belasting- dan wel toeslaggelden. Het team heeft in het tijdsbestek van iets meer dan een jaar een 200-tal zaken opgepakt. Hiervan zijn circa 100 zaken afgerond.

Aanpak toeslagfraude

Met ingang van 1 januari 2014 is de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit in werking getreden. De volgende maatregelen zijn uitgevoerd:

  • Geen verlening voorschot bij verhoogd risico op fraude. Er zijn ongeveer 9.500 aanvragen/mutaties beoordeeld voordat deze zijn uitbetaald. In 74% van de gevallen is gecorrigeerd.

  • Geen verlening voorschot aan een voor de Belastingdienst onbekende aanvrager. Er zijn ongeveer 16.000 aanvragen van onbekende aanvragers beoordeeld, waarvan bij 33% een correctie heeft plaatsgevonden.

  • Opschorting van uitbetaling bij het ontbreken van een actueel adresgegeven of twijfel over adres. In 2014 zijn 24.000 toeslagen van 18.000 unieke BSN’s die de status «vertrokken onbekend waarheen» (VOW) hebben gekregen in de Basisregistratie personen (Brp) gestopt.

Naast deze maatregelen is er in 2014 ter voorkoming van fraude nog een aantal procesverbeteringen doorgevoerd. Er vindt een controle plaats op IP-adressen. Signalen over verdachte IP-adressen worden onderzocht door Belastingdienst/Toeslagen. Hierdoor worden zoveel mogelijk onjuiste of onterechte aanvragen voorkomen. Om het risico op een geslaagde fraude verder te voorkomen wordt op de nieuwe aanvragen voor huur- en kinderopvangtoeslag voor uitbetaling de risicoclassificatie toegepast. Aanvragen met een hoog risico worden niet uitbetaald. De aanvraag wordt of afgewezen of de burger wordt uitgenodigd bij een balie van de Belastingdienst langs te komen.

Kwaliteit persoonsgegevens

De kwaliteit van de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens is voor het beperken van fraudemogelijkheden van groot belang. Het gebruik van risicoprofielen door gemeenten bij de inschrijving van nieuwe ingezetenen en de invoering van de Basisregistratie Personen en Reisdocumenten leveren hier een bijdrage aan. Voorbeelden van samenwerking op deze terreinen in 2014 zijn de projecten onderzoek «risicoadressen» in de omgeving van Utrecht en «samenwerken aan Adreskwaliteit» waarin ICTU in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (veld)onderzoek heeft uitgevoerd naar de kwaliteit van het BRP-gegeven.

Rijksbrede aanpak

Het kabinet is in 2013 gestart met een rijksbrede aanpak van fraude die zich richt op departementsoverstijgende vormen van fraude waarin bijna alle departementen deelnemen. Het voorzitterschap van de bijbehorende ministeriële commissie Fraude wordt vervuld door de Minister-President, de coördinatie in het kabinet is in handen van de Minister van Veiligheid en Justitie die hierover ook aan de Kamer rapporteert. De Staatssecretaris van Financiën neemt deel aan de ministeriele commissie. De Belastingdienst is betrokken bij bijna alle projecten die vanuit de ministeriële commissie zijn opgestart. Tevens is zij trekker van het project gefingeerde dienstbetrekking. In dit project wordt met onder andere het UWV samengewerkt om vroegtijdig potentiële fraudeurs te ontdekken die door middel van een onderneming met gefingeerde werknemers bijvoorbeeld onterecht een uitkering aanvragen.

Beleidsmatige conclusie

De doelstellingen op het gebied van fiscaal toezicht en toezicht Toeslagen zijn grotendeels gerealiseerd. Maatregelen zijn getroffen om fiscale fraude en fraude met toeslagen tegen te gaan. De doelen met betrekking tot de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon en het tijdig afdoen van bezwaren en klachten zijn niet gehaald.

3.4 Realisatie beleidsdoorlichtingen

   

realisatie

Toelichting

Art.

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

geheel artikel?

1

Belastingen

               
 

Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid. Solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Doeltreffende en doelmatige uitvoering van die wet- en regelgeving zorgt er voor dat burgers en bedrijven bereid zijn hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

   

v

       

Kamerstukken II 2010/2011, 31 066, nr. 98

2

Financiële Markten

               
 

Beleid maken voor een stabiele werking van financiële markten, met betrouwbare dienstverlening van financiële instellingen aan burgers en bedrijven.

     

v

     

Kamerstukken II 2010/2011, 32 013, nr. 16

3

Financieringen

               
 

Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen. In het bijzonder bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de Staat.

         

v

 

http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/documenten-en-publicaties/ kamerstukken/2013/03/01/bijlage-ibo-staatsdeelnemingen.html

4

Internationale Financiële Betrekkingen

               
 

Een bijdrage leveren aan een gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling

   

v

       

Kamerstukken 2009/2010, 31 935, nr. 5

5

Export Krediet Verzekering

               
 

Het bieden van mogelijkheden voor verzekering van betalingsrisico's die zijn verbonden aan export en investeringen in het buitenland, in aanvulling op de markt, en het creëren en handhaven van een gelijkwaardig speelveld voor bedrijven op het terrein van de exportkredietverzekeringsfaciliteit.

 

v

       

v

http://www.rijksbegroting.nl/system/files/18/fin-beleidsdoorlichting-exportkredietgarantie-ekg.pdf

6

BTW-compensatiefonds

               
 

Gemeenten, provincies en Wgr-plusregio's hebben de mogelijkheid een evenwichtige keuze te maken tussen in- en uitbesteding. De btw speelt hierin geen rol.

   

v

       

Kamerstukken II 2009/10, 31 935, nr. 7

7

Beheer Materiële Activa

               
 

Een optimaal financieel resultaat bij het beheren en afstoten van materiële activa van/voor het Rijk ten behoeve van de realisatie van rijksdoelstellingen.

   

v

   

v

 

Kamerstukken 2013/2014, 31 935, nr. 12

8

Overig

               
 

Financieel en Economisch beleid van de Overheid

   

v

       

Kamerstukken II 2009/10, 31 123, nr. 52, bijlage 59 692

 

Projectdirectie Vastgoed

     

v

     

Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst

 

Nationale Schuld

               

11

Financiering Staatsschuld

               
 

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.

     

v

     

Kamerstuk 2011/2012, 33 000-IXA, nr. 5

12

Kasbeheer

               
 

Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.

           

v

http://www.rijksbegroting.nl/system/files/18/fin-beidsdoorlichting-schatkistbankieren.pdf

Kamerstukken II 2014/2015, 31 935, nr. 13

Toelichting:

In de Regeling periodiek evaluatieonderzoek (RPE) is vastgelegd dat al het beleid met een zekere regelmaat dient te worden geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. Dit kan bijvoorbeeld eens in de vier jaar en ten minste eens in de zeven jaar. Er moet volgens RPE sprake zijn van een dekkende programmering van beleidsdoorlichtingen. De meerjarige programmering van beleidsdoorlichtingen voor Financiën wordt in de begroting opgenomen. In dit jaarverslag wordt over de realisatie hiervan teruggeblikt.

In 2014 zijn twee beleidsdoorlichtingen afgerond. De beleidsdoorlichting over Exportkrediet en investeringsverzekeringen heeft betrekking op Exportkredietgaranties (EKG). Het resterende deel van het begrotingsartikel zal in 2016 worden doorgelicht. De beleidsdoorlichting over Kasbeheer betreft Schatkistbankieren.

3.5 Overzicht risicoregelingen

Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Nr.

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013

Verleend 2014

Vervallen 2014

Uitstaande garanties 2014

Garantieplafond

2014

Totaal plafond

Stand

begrotingsreserve

1

Belastingen

Garantie procesrisico's

551

176

365

362

400

 

2

Financiële Markten

Garantie interbancaire leningen

9.892.984

9.892.984

 

3

Financiële Markten

Schatkistbankieren (faciliteit AFM)

37.000

37.000

 

37.000

 

4

Financiële Markten

Terrorismeschades (NHT)

50.000

50.000

 

50.000

5

Financiële Markten

WAKO (kernongevallen)

14.023.000

14.023.000

 

14.023.000

6

Financiële Markten

Garantie Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

214

58

156

 

156

7

Financiële Markten

NBM

2.500

2.500

 

2.500

8

Financiële Markten

Waarborgfonds motorverkeer

2.500

2.500

 

2.500

9

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

DNB winstafdracht

5.700.000

5.700.000

 

5.700.000

10

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

NIB – Regeling Bijzondere Fin

 

11

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie SNS Propertize

4.166.410

566.410

3.600.000

 

3.600.000

12

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie en vrijwaring inzake verkoop en financiering van deelnemingen

954.842

2.010

952.832

 

952.832

20.844

13

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Deelneming ABN AMRO

950.000

950.000

 

14

Internationale Financiële Betrekkingen

DNB kredietverlening BIS

113.445

113.445

 

15

Internationale Financiële Betrekkingen

EFSF

49.640.411

49.640.411

 

49.640.411

16

Internationale Financiële Betrekkingen

EFSM

2.790.000

12.000

2.778.000

 

2.778.000

17

Internationale Financiële Betrekkingen

ESM

35.445.400

35.445.400

 

35.445.400

18

Internationale Financiële Betrekkingen

EIB-kredietverlening in ACP en OCT

84.895

89.058

173.953

 

171.995

19

Internationale Financiële Betrekkingen

Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

2.325.000

10.000

2.315.000

 

2.315.000

20

Internationale Financiële Betrekkingen

MIGA

24.308

3.288

27.596

 

27.596

21

Internationale Financiële Betrekkingen

Wereldbank

3.255.054

633.093

3.888.147

 

3.888.147

22

Internationale Financiële Betrekkingen

EBRD

589.100

589.100

 

589.100

23

Internationale Financiële Betrekkingen

EIB

9.895.547

9.895.547

 

9.895.547

24

Internationale Financiële Betrekkingen

DNB – deelneming in kapitaal IMF

45.344.977

2.158.610

47.503.587

 

47.503.587

25

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Regeling Investeringen

226.475

5.760

57.225

175.010

453.780

   

26

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

MIGA – herverzekeren

150.000

 

225.365

27

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Exportkredietverzekering

20.858.069

8.882.142

16.366.533

13.373.678

10.000.000

 
 

Totaal

 

206.259.237

11.885.572

27.971.030

190.173.779

10.604.180

176.622.771

246.209

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Nr

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2013

Ontvangsten 2013

Saldo 2013

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Mutatie begrotingsreserve 2014

1

Belastingen

Garantie procesrisico's

259

– 259

378

– 378

2

Financiële Markten

Garantie interbancaire leningen

164.792

164.792

99.636

99.636

3

Financiële Markten

Schatkistbankieren (faciliteit AFM)

4

Financiële Markten

Terrorismeschades (NHT)

1.500

1.500

1.275

1.275

5

Financiële Markten

WAKO (kernongevallen)

68

68

1.126

1.126

6

Financiële Markten

Garantie Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

7

Financiële Markten

NBM

8

Financiële Markten

Waarborgfonds motorverkeer

9

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

DNB winstafdracht

10

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

NIB – Regeling Bijzondere Fin

278

278

11

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie SNS Propertize

1.920

1.920

12

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen

5.375

5.716

341

5.716

5.716

4.800

13

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Deelneming ABN AMRO

25.555

25.555

12.494

12.494

14

Internationale Financiële Betrekkingen

DNB kredietverlening BIS

15

Internationale Financiële Betrekkingen

EFSF

16

Internationale Financiële Betrekkingen

EFSM

17

Internationale Financiële Betrekkingen

ESM

18

Internationale Financiële Betrekkingen

EIB-kredietverlening in ACP en OCT

38

– 38

19

Internationale Financiële Betrekkingen

Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

20

Internationale Financiële Betrekkingen

MIGA

21

Internationale Financiële Betrekkingen

Wereldbank

22

Internationale Financiële Betrekkingen

EBRD

23

Internationale Financiële Betrekkingen

EIB

24

Internationale Financiële Betrekkingen

DNB – deelneming in kapitaal IMF

25

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Regeling Investeringen

675

675

789

789

 

26

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

MIGA – herverzekeren

120.316

27

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Exportkredietverzekering

91.157

167.008

75.851

43.375

205.943

162.568

 

Totaal

 

96.829

365.592

268.763

43.753

328.899

285.146

125.116

Toelichting per risicoregelingen

Garanties groter dan € 5 mln. worden toegelicht, mits deze niet vallen onder de algemene faciliteit voor het schatkistbankieren.

2. Garantie interbancaire leningen

De staat heeft in 2008 een garantiefaciliteit gecreëerd van € 200 mld. waaruit garanties konden worden afgegeven voor interbancaire leningen. In 2014 is de garantieregeling voor interbancaire leningen beëindigd, alle uitstaande garantieverplichtingen zijn vervallen.

4. Terrorisme Schade (NHT)

De Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden (NHT) is in 2003 opgericht, nadat herverzekeraars en verzekeraars waren begonnen terrorismerisico’s uit te sluiten in hun polissen. Binnen de NHT leveren verzekeraars, herverzekeraars en de staat gezamenlijk een dekkingscapaciteit van € 1 mld. per jaar. De staat heeft een garantie afgegeven voor de laatste € 50 mln. van deze dekkingscapaciteit. De staat en de NHT zijn overeengekomen om de participatie van de staat na 2018 te beëindigen.

5. WAKO (Kernongevallen)

De Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen (WAKO) regelt de aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire installaties voor kernongevallen. De exploitant is namelijk verantwoordelijk voor schade bij kernongevallen. De exploitant moet deze aansprakelijkheid verzekeren tot een maximumbedrag van € 1,2 mld. Voor de staatsgarantie betaalt de exploitant jaarlijks een vergoeding aan de Nederlandse Staat.

Het doel van deze risicoregeling is tweeledig: enerzijds schadeloosstelling van slachtoffers indien zich een ernstig kernongeval in Nederland voordoet en anderzijds het internaliseren van kosten die met het gebruik van kernenergie samenhangen. De Staat der Nederlanden staat voor 7 installaties garant tot een bedrag tot € 2,3 mld. dan wel € 1,5 mld. per ongeval. Het totaalrisico voor deze installaties bedraagt vanaf 1 januari 2015 € 11,3 mld. Ultimo 2014 was dit ruim € 14 mld.

9. Garantie DNB-winstafdracht

Een deel van de winst die De Nederlandsche Bank maakt vloeit – via een vooraf bepaalde verdeelsleutel – in de staatskas. De winsten die worden gemaakt met crisisgerelateerde transacties vallen ook onder de winstuitkering. DNB heeft hierdoor tijdelijk grotere risico’s op haar balans staan. Het Ministerie van Financiën en DNB hebben in samenspraak besloten om de bestaande praktijk te handhaven onder afgifte van een garantie die de toegenomen risico’s voor DNB mitigeert. Er wordt geen premie betaald door DNB, als gevolg van de garantie kan DNB meer winst afdragen aan het Ministerie van Financiën.

11. Garantie SNS propertize

Bij de nationalisatie van SNS REAAL is reeds aangekondigd dat Propertize (voorheen: «Property Finance») zal worden afgesplitst van de rest van SNS Reaal en in een vastgoedbeheerorganisatie zal worden ondergebracht. Eind 2013 is de afsplitsing gerealiseerd. De vastgoedbeheerorganisatie heeft tot doel om de vastgoedportefeuille op de middellange termijn zo kostenefficiënt en rendabel mogelijk af te wikkelen. De staat heeft een garantie verstrekt op de financiering van de vastgoedbeheerorganisatie. Een deel van de uitstaande garantie is vervallen vanwege de afgenomen financieringsbehoefte in verband met de afwikkeling van de portefeuille.

12. Garantie en vrijwaring staatsdeelnemingen

De staat heeft een aantal garanties en vrijwaringen afgegeven aan verschillende deelnemingen die volgen uit verplichtingen uit de verkoop van deelnemingen. Dit is het geval geweest bij de verkoop van SDU, Connexxion en WesterSchelde Tunnel. Bij de verkoop van een belang kan het voorkomen dat de koper bepaalde garanties vraagt voor niet in de balans te verwerken posten. Dit is gebruikelijk bij fusies en overnames. Op deze manier wordt het risico van de acquisitie voor de koper verminderd, waardoor voorkomen wordt dat er een overeenkomst gesloten wordt tegen een lagere prijs.

Daarnaast heeft de staat specifieke garanties en vrijwaringen afgegeven vanwege het belang om financiering van staatsdeelnemingen NS en TenneT mogelijk te maken. Het Ministerie van Financiën heeft als aandeelhouder aan TenneT Holding een garantie afgegeven ten gunste van de Stichting Beheer Doelgelden. De middelen uit deze Stichting dienen altijd direct beschikbaar te zijn, bijvoorbeeld indien er een investering in interconnectiecapaciteit dient te worden gedaan. Daarnaast garandeert de staat leningen die NS heeft afgesloten via Eurofima. Eurofima is een multilaterale bank, opgericht op basis van een Europees verdrag, die zich specialiseert in de financiering van rollend materieel. Alle nationale Europese spoorvervoerders kunnen hier financiering aantrekken onder garantie van het land van herkomst.

De premieontvangsten van TenneT worden afgestort in een begrotingsreserve, ultimo 2014 was de omvang van de begrotingsreserve € 20,8 mln.

13. Deelneming ABN AMRO

Er zijn wederzijdse aansprakelijkheden ontstaan door de afsplitsing van HBU (Newbank) uit het oude ABN AMRO, nu RBS N.V. genaamd. Indien RBS N.V. niet meer aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen, kunnen crediteuren onder specifieke voorwaarden tot maximaal € 950 mln. claimen bij HBU. Hiervoor heeft ABN AMRO een vrijwaring afgegeven aan de kopende partij Deutsche Bank. Aangezien ABN AMRO het risico van uitbetaling niet zelf kan lopen, is er een contragarantie door de staat afgegeven.

ABN Amro heeft in 2014 met Deutsche Bank een akkoord bereikt om de wederzijdse aansprakelijkheden tussen beide te beëindigen zodat ook de garantie van de staat (zogeheten counter indemnity) kon worden beëindigd. Het beëindigen van de counter indemnity is in lijn met de aanbevelingen van de Commissie Risicoregelingen (CRR). De CRR heeft o.a. aanbevolen om de crisisgerelateerde risicoregelingen terug te brengen, zodra dat mogelijk is. Met het beëindigen van de counter indemnity tussen ABN Amro en de staat wordt aan deze aanbeveling invulling gegeven.

14. Garantie aan DNB inzake Bank voor Internationale Betalingen (BIS)

Deze garantieovereenkomsten tussen de staat en DNB ziet op het Nederlandse aandeel in de via de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) te verstrekken kredietfaciliteiten. Als verplichtingenraming (stelpost) wordt jaarlijks een garantieplafond van € 113 mln. in de ontwerpbegroting opgenomen. De laatste jaren is er geen gebruik gemaakt van deze regeling daarom is de garantieverplichting in de begroting van 2015 niet meer opgenomen. In de tabel «overzicht verstrekte garanties» is de stelpost in 2014 nog wel opgenomen, tevens is het verval van de stelpost in 2014 opgenomen.

15., 16. en 17. EFSF, EFSM en ESM

In 2010 besloten is besloten tot de oprichting van de Europese noodmechanismen EFSM en EFSF en tot de oprichting van een permanent noodmechanisme, European Stability Mechanism (ESM). Dit vindt plaats naar aanleiding van ernstige onrust op de Europese kapitaalmarkten die de financiële stabiliteit in het eurogebied bedreigde. De noodmechanismen kunnen steun verstrekken aan landen in nood onder strikte beleidscondities. Op dit moment staat Nederland voor € 49,6 mld. garant voor het EFSF, € 2,8 mld. voor het EFSM en € 35,4 mld. voor het ESM. De noodfondsen ontvangen rentevergoedingen voor de verstrekte leningen.

18. EIB-kredietverlening in ACP en OCT

De Europese Investeringsbank (EIB) verricht activiteiten in de landen in Sub-Sahara Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACP – landen), alsmede Europese Overzeese Gebieden (OCT – landen). De projecten richten zich op economische ontwikkeling van deze landen via de ontwikkeling van de private sector en de financiële sector, investeringen in infrastructuur en het verbeteren van het ondernemingsklimaat. Een deel van deze activiteiten wordt bekostigd met een revolverend fonds dat gefinancierd wordt door het European Development Fund (EDF). De EIB financiert daarnaast ook met eigen middelen, hierop hebben de lidstaten een garantie afgegeven voor het politieke risico.

19. Kredieten EU-betalingsbalanssteun

De Europese Betalingsbalansfaciliteit is bedoeld voor niet-eurolanden met feitelijke of ernstig dreigende moeilijkheden met betrekking tot de lopende rekening van de betalingsbalans of het kapitaalverkeer. De EU draagt bij aan de stabiliteit door het verstrekken van leningen via de Betalingsbalansfaciliteit. Alleen lidstaten die de euro (nog) niet hebben ingevoerd kunnen aanspraak maken op de Betalingsbalansfaciliteit. Om de financiële ondersteuning te kunnen financieren is de Commissie gemachtigd om namens de EU geld aan te trekken op de kapitaalmarkten. Deze leningen worden gegarandeerd door de EU-lidstaten via de EU-begroting. Uit de betalingsbalansfaciliteit kan voor een maximum aan € 50 mld. aan leningen worden verstrekt. Het Nederlandse aandeel in deze garantie is circa € 2,3 mld.

20. en 21. Wereldbank Groep

De Multilateral Investment Guarantee Agency is een onderdeel van de Wereldbank Groep. Deze organisatie ondersteunt de private sector bij het verzekeren van buitenlandse investeringen. De activiteiten van MIGA worden gefinancierd door aandelenkapitaal (paid-in) en de rest wordt verstrekt in de vorm van garanties (callable capital).

Een ander onderdeel van de Wereldbank Groep is de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (IBRD). IBRD functioneert als een soort coöperatieve bank, waarvan lidstaten aandeelhouder zijn. Op basis van ingelegd aandeelkapitaal en garanties, leent IBRD in op kapitaalmarkten en worden leningen verstrekt. De staat verhoogt de garantie aan de Wereldbank in 2014 en 2015 met € 178 mln., deze mutatie is opgenomen in de tabel overzicht verstrekte garanties.

22. EBRD6

De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) is opgericht om de landen in Midden- en Oost-Europa en de voormalige Sovjet Unie bij te staan in hun transitie naar een democratie en naar een markteconomie. Inmiddels is het operatiegebied uitgebreid met een aantal Centraal-Aziatische landen en enkele Noord-Afrikaanse landen. Het mandaat van de Bank is specifiek gericht op de transitie van (ex-communistische) economieën naar markteconomieën en integratie daarvan in de wereldeconomie. De EBRD wordt gefinancierd door aandelenkapitaal, waarvan zo’n 20% is ingelegd door de lidstaten (paid-in) en de rest wordt verstrekt in de vorm van garanties (callable capital).

23. De Europese Investeringsbank (EIB)

De Europese Investeringsbank heeft tot taak, met een beroep op de kapitaalmarkten en op haar eigen middelen, bij te dragen aan een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt in het belang van de Unie. Op basis van kapitaal en garanties van de lidstaten leent de EIB op de kapitaalmarkt waarmee het middelen genereert voor investeringen in zowel de publieke als de private sector.

24. DNB- Deelneming in kapitaal IMF

Bij het IMF gaat het om een garantie die de Nederlandse Staat aan DNB verleent om het risico te dekken indien het Fonds in gebreke blijft. De garantieverstrekking is daarmee dus in feite een nationale aangelegenheid. Deze garantie staat wel op de begroting, maar wordt alleen ingeroepen in het geval dat het IMF niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en een beroep doet op middelen van DNB. Een deel van de garantie is tijdelijk en/of afhankelijk van ratificatie door de deelnemers van het IMF. Hierdoor kan de garantie dalen.

25. Regeling Investeringen

De staat kan jaarlijks voor maximaal € 454 mln. aan verplichtingen aangaan voor nieuwe investeringsverzekeringen. Via deze verzekeringen worden Nederlandse bedrijven die langdurig investeren gedekt tegen het politieke risico dat zij lopen in het buitenland. In 2014 is er voor € 5,8 mln. aan garantie afgegeven, daarnaast is er € 57,2 mln. aan garantie vervallen.

26. MIGA- herverzekering

Herverzekering MIGA betreft de herverzekering van investeringsverzekeringen afgesloten door Nederlandse exporteurs onder de MIGA-faciliteit van de Wereldbank. Om deze herverzekeringscapaciteit af te bakenen is een separaat garantieplafond opgesteld. In 2014 zijn er geen garanties afgegeven of vervallen.

27. Exportkredietverzekering

De Nederlandse Staat biedt de mogelijkheid voor het verzekeren van betalingsrisico’s verbonden aan het handels- en dienstenverkeer met het buitenland. Het productenassortiment van de EKV-faciliteit omvat momenteel onder andere: de exporteurspolis, financieringspolis, koersrisicoverzekering, werkkapitaaldekking en verzekering van garanties. In 2014 is er voor € 8,9 mld. aan garantie afgegeven, daarnaast is er € 16,4 mld. aan garantie vervallen. De vervallen garanties zien voor een groot deel op de wijziging van de administratie van het valutarisico. Door deze wijziging wordt aangesloten bij de systematiek van andere internationale garanties. Zie ook de toelichting bij artikel 5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen.

Voor de totale exportkredietverzekeringenfaciliteit (waaronder 23. Regeling Investeringen en 24. MIGA-herverzekering) is er in 2014 een begrotingsreserve opgericht. Ultimo 2014 bedroeg deze reserve ruim € 186 mln. Daarnaast valt de Seno-Gom faciliteit onder de EKV. Deze faciliteit wordt afbeheerd en de middelen uit de bijbehorende begrotingsreserve vallen de komende jaren vrij. In 2014 is er ruim € 66 mln. vrijgevallen.

4. BELEIDSARTIKELEN

4.1 Belastingen

A: Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid. Solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Doeltreffende en doelmatige uitvoering van die wet- en regelgeving zorgen ervoor dat burgers en bedrijven bereid zijn hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering op het terrein van de belastingen. Het beleid is gericht op een eenvoudig, solide en fraudebestendig belastingstelsel. Een belastingstelsel dat begrijpelijk is en dat de administratieve lasten voor burgers en bedrijven en de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst waar mogelijk reduceert. Een belastingstelsel dat een solide belastingopbrengst oplevert, zonder willekeurige schommelingen. Een eerlijk belastingstelsel waarbij uitholling van de belastinggrondslag effectief kan worden bestreden, zodat ieder zijn deel bijdraagt.

C: Beleidsconclusies

De Belastingdienst richt zich op het vergroten van de mate van zekerheid over de belastingontvangsten en het terugbrengen van de nalevingstekorten. De Belastingdienst bevordert de naleving door passende dienstverlening te leveren, adequaat toezicht uit te oefenen en zo nodig de nakoming van de verplichtingen bestuurs- of strafrechtelijk af te dwingen. Compliance wordt afgemeten aan de mate waarin burgers en bedrijven tijdig, juist en volledig aangifte doen en tijdig betalen. Om het nalevingstekort te meten doet de Belastingdienst steekproeven in de segmenten Particulieren en Midden- en Kleinbedrijf. De uitkomsten van de steekproeven worden geëxtrapoleerd en geven een schatting van het macro correctiepotentieel bij de geregistreerde belastingplichtigen. De Belastingdienst wil met het zo verkregen inzicht (bijvoorbeeld in de achterliggende oorzaak van de fouten, de aard van de fouten, de belastingmiddelen waar de fouten zich manifesteren, de soort belastingplichtigen en branches), scherpere keuzen maken in de handhaving en inzet van zijn beschikbare capaciteit. De meest recente stand van de compliancefactoren zijn in de volgende tabel opgenomen:

Tabel Compliance
Realisatie meetbare gegevens (kengetal) bij de algemene doelstelling

Jaar1

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Percentage aangiften omzetbelasting tijdig ontvangen

95,0%

95,8%

n.v.t.

95,3%

95,1

Percentage aangiften loonheffingen tijdig ontvangen

97,9%

98,2%

n.v.t.

99,1%

99,2

Juist en volledig aangifte doen; percentage nalevingstekort op basis van de steekproef Particulieren (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment)2

1,5%

2,5%

n.v.t.

1,1%

n.v.t.

Juist en volledig aangifte doen; percentage nalevingstekort op basis van de steekproef Midden- en Kleinbedrijf (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment)

6,1%

5,8%

n.v.t.

4,4%

n.v.t.

Percentage aanslagen op tijd betaald

86%

86%

84%

83%3

82%

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Voor de tijdige ontvangst van de aangiften omzetbelasting en loonheffing en de tijdige betaling van de aanslagen hebben de percentages betrekking op de aangiften resp. aanslagen uit het voorgaande kalenderjaar.

De steekproef Particulieren 2010, 2011 en 2013 betreft de meting over het aangiftejaar 2006, 2008 resp. 2010.

De steekproef MKB 2010, 2011 en 2013 betreft de meting over het aangiftejaar 2007, 2008 resp. 2010.

X Noot
1

Het jaartal is het jaar waarin de uitkomsten van de metingen worden gerapporteerd.

X Noot
2

excl. IB aangiften van ondernemers en partners van ondernemers

X Noot
3

Cijfer 2013 gecorrigeerd in verband met gewijzigde definitie

Toelichting

De tijdigheid van aangifte gedrag laat over de afgelopen jaren geen bijzondere ontwikkeling zien.

De daling in het percentage op tijd betaalde aanslagen van de vier grote middelen IH, LB, OB en Vpb wordt met name veroorzaakt door een afname van het aantal tijdige betalingen op aanslagen IH.

De mate van compliance wordt verder jaarlijks getoetst door middel van een set enquêtevragen aan burgers en bedrijven in de Fiscale Monitor. Dit is een onderzoek naar een breed scala van onderwerpen onder de doelgroepen particulieren, toeslaggerechtigden, ondernemers, douaneklanten, fiscaal dienstverleners en de toeslagen intermediairs. De belastingmoraal is gemeten door middel van het voorleggen van een aantal stellingen, waarbij gevraagd is in hoeverre men het ermee eens of oneens is:

Tabel belastingmoraal

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Kengetal (in %)

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Belastingontduiking is onaanvaardbaar

93

93

93

92

92

Zelf belasting ontduiken is uitgesloten

90

88

88

88

87

Belasting betalen betekent iets bijdragen

35

34

37

35

37

Ervaren kans op ontdekking

86

84

81

80

82

Bron: Fiscale monitor

Toelichting

De cijfers van de belastingmoraal zijn over de jaren heen erg stabiel. In de webrapportage www.fiscalemonitor.nl zijn ook de overige resultaten van de Fiscale Monitor 2014 te bekijken.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 1 Belastingen
Bedragen x € 1.000
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

3.346.024

3.528.988

3.357.051

3.273.683

2.933.935

3.297.439

– 363.504

               

Uitgaven (1) + (2)

3.414.784

3.394.668

3.268.814

3.187.000

3.210.167

3.297.439

– 87.272

               

(1) Programma-uitgaven

470.975

592.293

445.016

241.860

229.451

406.614

– 177.163

waarvan:

             

Rente

             

Belasting- en invorderingsrente

466.035

587.867

440.182

236.375

223.783

395.700

– 171.917

Rentevergoeding depotstelsel

     

0

0

5.000

– 5.000

               

Bekostiging

   

4.834

5.485

5.668

5.914

– 246

Proceskosten

   

3.872

3.749

3.865

3.536

329

Overige programma-uitgaven

4.940

4.427

962

1.736

1.803

2.378

– 575

               

(2) Apparaatsuitgaven

2.943.809

2.802.374

2.823.798

2.945.140

2.980.716

2.890.825

89.891

waarvan uitvoering fiscale wet- en regelgeving en douanetaken Caribisch Nederland

       

13.211

9.502

3.709

               

Personele uitgaven

   

2.063.064

2.105.757

2.235.931

2.136.729

99.202

waarvan: Eigen Personeel

   

1.877.434

1.875.697

1.995.071

1.971.326

23.745

waarvan: Inhuur externen

   

185.630

230.060

240.860

165.403

75.457

               

Materiële uitgaven

   

760.734

839.382

744.785

754.096

– 9.311

waarvan: ICT

   

232.263

247.976

237.586

213.456

24.130

waarvan: Bijdrage SSO's

   

222.993

228.255

211.555

230.186

-18.631

               

Ontvangsten (3) + (4)

112.796.839

109.815.639

105.863.956

108.151.202

116.225.745

115.246.411

979.334

               

(3) Programma-ontvangsten

   

105.838.010

108.124.386

116.204.039

115.226.789

977.250

waarvan:

             

Belastingontvangsten

111.828.592

108.883.363

105.037.894

107.503.003

115.402.186

114.368.836

1.033.350

               

Rente

             

Belasting- en invorderingsrente

580.676

511.029

432.004

255.029

372.452

468.000

– 95.548

               

Boetes en schikkingen

             

Ontvangsten boetes en schikkingen

359.297

394.396

168.749

167.381

218.885

192.677

26.208

               

Bekostiging

             

Kosten vervolging

   

199.363

198.973

210.516

197.276

13.240

               

(4) Apparaatsontvangsten

28.274

26.851

25.946

26.816

21.706

19.622

2.084

Verplichtingen (– € 363,5 mln.)

Voor een toelichting op de verplichtingen wordt verwezen naar de toelichting op de uitgaven. Het verschil tussen het totaal van de gerealiseerde verplichtingen en de gerealiseerde uitgaven wordt verklaard door een lagere stand van de openstaande betalings- en garantieverplichtingen ultimo 2014.

Uitgaven (– € 87,3 mln.)

Uitgaven Belasting- en invorderingsrente (– € 171,9 mln.)

De uitgaven aan belasting- en invorderingsrente zijn € 171,9 mln. lager dan oorspronkelijk geraamd.

De belangrijkste oorzaak is dat bij de introductie van de belastingrente het budgettaire effect als één gesaldeerd bedrag in de raming is opgenomen. Er was toen nog weinig bekend over de werkelijke verdeling over ontvangsten en uitgaven. De raming van zowel de ontvangsten als de uitgaven is daarom (budgettair neutraal) met € 160 miljoen bijgesteld. Daarnaast zijn de rente-uitgaven, die voortvloeien uit het arrest van de Hoge Raad inzake het vergoeden van samengestelde rente, niet in 2014 gerealiseerd, maar worden deze in 2015 uitbetaald.

Apparaatsuitgaven Belastingdienst (+ € 89,9 mln.)

De apparaatsuitgaven van de Belastingdienst zijn € 89,9 mln. hoger dan oorspronkelijk geraamd. Deze middelen zijn verdeeld over de personele en materiële uitgaven. Het grootste deel hiervan is toegekend met de Voorjaarsnota, namelijk de volgende middelen:

  • extra uitvoeringskosten van fiscale wet- en regelgeving (+ € 24,5 mln.);

  • extra apparaatsuitgaven in verband met werkzaamheden voor derden die worden doorbelast (+ € 6 mln.);

  • Extra ICT uitgaven om systemen en processen robuuster te maken (+ € 35 mln.);

  • hogere uitgaven als gevolg van extra werkzaamheden die voortvloeien uit het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (+ € 5,9 mln.);

  • hogere uitgaven (+ € 12 mln.) als gevolg van maatregelen in het kader van één bankrekeningnummer, zoals opgenomen in de brief d.d. 3 maart 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 066, nr. 192);

Gedurende de uitvoering van het begrotingsjaar voorzag de Belastingdienst een tekort voor 2014. Bij Najaarsnota zijn vervolgens extra middelen toegekend (€ 14,7 mln.). Dit betreft de jaarlijkse loonbijstelling (€ 4,0 mln.) en extra middelen ten behoeve van extra uitvoeringskosten voor fiscale wet- en regelgeving en werkzaamheden in het primaire proces. De toekenning van de middelen was echter niet toereikend voor het voorziene tekort. De Belastingdienst is binnen de budgettaire kaders gebleven door een aantal uitgavenposten voor het jaar 2014 (€ 11 mln.) niet te realiseren in 2014, maar door te schuiven naar 2015.

Ontvangsten (+ € 979,3 mln.)

Belastingontvangsten (+ € 1.033 mln.)

De realisatie van de belastingontvangsten wordt toegelicht in het Financieel Jaarverslag Rijk.

Ontvangsten Belasting- en invorderingsrente (– € 95,5 mln.)

De ontvangsten aan belasting- en invorderingsrente zijn € 95,5 mln. lager dan oorspronkelijk geraamd. Zie de toelichting bij de Uitgaven Belasting- en invorderingsrente inzake de ramingsbijstelling van – € 160 mln. Daarnaast is, als gevolg van een hogere aanslagoplegging, voor ruim € 70 mln. meer rente ontvangen op Vpb-aanslagen.

Boetes en schikkingen (+ € 26,2 mln.)

De ontvangsten uit boetes en schikkingen zijn hoger dan geraamd. Dit is met name veroorzaakt door een toename van de geïnde verzuimboetes voor te laat betaalde aangiften motorrijtuigenbelasting en door een hoger rijksaandeel in de boetes inkomstenbelasting (als gevolg van het vaststellen van nieuwe verdeelsleutels met de sociale fondsen).

Kosten vervolging (+ € 13,2 mln.)

De raming kosten vervolging is in het voorjaar verhoogd met € 10 mln., op basis van het vermoedelijke beloop. Uiteindelijk is er nog een additionele meevaller ontstaan van € 3,2 mln.

Apparaatsontvangsten (+ € 2,1 mln.)

De realisatie ligt € 2,1 mln. hoger dan de oorspronkelijke raming. Tegenover deze ontvangsten staan extra uitgaven. Het betreft met name de vergoeding voor het verrichten van diensten aan derden.

E. Toelichting op de instrumenten

Fiscaal beleid en wetgeving

E.1: Genereren van inkomsten – fiscale wet- en regelgeving

Het genereren van inkomsten ten behoeve van uitgaven voor de rijksbegroting, de sociale fondsen en de zorgverzekeringen door middel van het ontwikkelen van solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving die ook in internationale context werkbaar is.

In de jaren 2012 en 2013 is het, onder druk van steeds nieuwe bezuinigingen, nodig gebleken naast reguliere jaarlijkse wetgevingstrajecten ook tussentijds aanvullende fiscale pakketten te maken (voortvloeiend uit bijv. het Lente-akkoord, het regeerakkoord en Herfstakkoord). In 2014 was geen sprake van tussentijdse aanvullende pakketten en daardoor was er meer ruimte voor andere beleidsbepalende fiscale trajecten.

Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen

In 2013 is het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen ingediend. Dit wetsvoorstel was gericht op de aanpassing van het Witteveenkader. In de Eerste Kamer is dit wetsvoorstel op verzoek van de Staatssecretarissen van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangehouden voor nader beraad. Het kabinet heeft besloten met wijzigingsvoorstellen te komen en daarvoor zo spoedig mogelijk een novelle in te dienen. Op 20 januari 2014 is de novelle op de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen ingediend. In het wetsvoorstel is onder meer geregeld dat per 1 januari 2015 de opbouwpercentages worden verlaagd, een aftoppingsgrens gaat gelden van € 100.000 per dienstbetrekking en voor het inkomen boven de aftoppingsgrens een nettolijfrente wordt geïntroduceerd. Daarnaast is uitvoering gegeven aan de wens van de Tweede Kamer om naast de nettolijfrente in de derde pijler ook nettopensioen in de tweede pijler mogelijk te maken. Op 27 mei 2014 is de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen aangenomen door de Eerste Kamer.

Brief Brede agenda Belastingdienst

In de brief Brede agenda Belastingdienst is aangegeven dat de afgelopen jaren, mede als gevolg van de diverse gesloten akkoorden, zeer veel fiscale wetgeving op de Belastingdienst is afgekomen. Dit is een van de zaken die heeft geleid tot problemen bij uitvoering op het gebied van belastingen en toeslagen. De Brede agenda voor de Belastingdienst dient om te komen tot een robuuste en toekomstvaste uitvoering van de belastingwetgeving. Vereenvoudiging van het fiscale stelsel (spoor A) is daarvoor cruciaal geworden. De andere sporen van de Brede agenda hebben betrekking op het robuuster maken van de werkprocessen van de Belastingdienst (spoor B) en het helder stellen van de verwachtingen en rapporteren over de prestaties (spoor C).

Brief Keuzes voor een beter belastingstelsel

In juni 2013 heeft de commissie inkomstenbelasting en toeslagen (ook wel de commissie Van Dijkhuizen) haar eindrapport uitgebracht. Daarin is een aantal aanbevelingen opgenomen voor de verbetering van het stelsel van de inkomstenbelasting en de toeslagen. De brief Keuzes voor een beter belastingstelsel is op Prinsjesdag 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd. In de brief worden de ambities toegelicht die het kabinet heeft met de herziening van het belastingstelsel en worden de inhoudelijke bewegingen naar een toekomstig stelsel geschetst. De voorstellen van de commissie Van Dijkhuizen komen daar voor een deel in terug. In de brief is bovendien aangegeven dat het kabinet wetgeving zal voorbereiden met daarin maatregelen die bijdragen aan vereenvoudiging.

Energie- en milieuwetgeving

Fiscale maatregelen die leiden tot energiebesparing en tot meer duurzame energie staan constant in de belangstelling en maakten onderdeel uit van het SER Energieakkoord. De uitwerking van dat akkoord heeft ook in 2014 de nodige aandacht gevraagd. Toegezegd was in 2014 nader onderzoek te doen naar de vraag of het mogelijk was dat ondernemers gebruik kunnen maken van het verlaagde tarief energiebelasting voor lokaal duurzaam opgewekte energie en of de huursector ook gebruik kon maken van de vrijstelling voor duurzame energie die zelf wordt opgewekt. Dit bleek mogelijk en de maatregelen zijn opgenomen in het Belastingplan 2015 dat in december 2014 is aanvaard. Daarnaast is in de Begrotingsafspraken 2014 de belasting op het storten van afval geherintroduceerd. Voorts is in de Begrotingsafspraken 2014 de belasting op leidingwater verhoogd en is het plafond van 300m3 losgelaten. Voor beide maatregelen is toegezegd dat in 2014 in overleg met de betrokken partijen de knelpunten in kaart zouden worden gebracht. De daaruit voortvloeiende noodzakelijke aanpassingen zijn meegenomen in het Belastingplan 2015. Tot slot is met Prinsjesdag 2014 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met een visie op fiscale vergroening. Deze brief heeft zich gericht op de relatie tussen de inzet van fiscale instrumenten en vergroening, maar ook hoe Nederland presteert op het gebied van fiscale vergroening.

Bouwstenennotitie schenk- en erfbelasting

Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014 in 2013 bleek in beide Kamers behoefte te bestaan aan inzicht in de budgettaire gevolgen van diverse in de Kamers levende wensen in de tariefsfeer in de schenk- en erfbelasting. Toegezegd is om te schetsen wat mogelijke bouwstenen in de schenk- en erfbelasting zouden kunnen zijn, zonder hierbij beleidsmatige keuzes te maken. Op Prinsjesdag 2014 is een notitie met deze bouwstenen – in de vorm van een spoorboekje met parameters – als bijlage bij de toezeggingenbrieven aan beide Kamers opgenomen.

Herziening fiscale regeling aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten

Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat de regering in de loop van 2015 met voorstellen komt om de fiscale regeling aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten fundamenteel te herzien. Aanvankelijk was het idee in 2014 met een voorstel hiervoor te komen. Besloten is echter eerst een (extern) evaluatieonderzoek in te stellen naar de werking van de huidige regeling. Het onderzoek moet nog worden gestart, het streven is om voor de zomer van 2015 te kunnen beschikken over de resultaten van het onderzoek.

Belastingplan 2015

In het Belastingplan 2015 is een groot deel van de noodzakelijke wijzigingen in fiscale wetten voor de te realiseren algemene beleidsdoelstellingen opgenomen en dit wetsvoorstel is op 1 januari 2015 in werking getreden. Het Belastingplan 2015 was bewust beperkter van omvang dan de pakketten Belastingplan in de afgelopen jaren, mede omdat de Belastingdienst gebaat is bij een jaar waarin uitvoering gegeven moet worden aan relatief weinig wetgeving. In het Belastingplan 2015 zijn de resterende fiscale maatregelen uit het regeerakkoord en de Begrotingsafspraken 2014 uitgewerkt, zoals de maatregel strekkende tot het aanpassen van de doelmatigheidsmarge van de gebruikelijkloonregeling opgenomen. Verder is in het Belastingplan 2015 onder meer opgenomen het vervallen van het keuzeregime in de werkkostenregeling, een aantal stimulerende woningmarktmaatregelen en aanpassingen van de autobelastingen. Voorts zijn in het Belastingplan een beperkt aantal maatregelen opgenomen die direct bijdragen aan vereenvoudiging en daardoor bijdragen aan het terugdringen van de uitvoeringskosten en de administratieve lasten.

Onderzoek ter voorbereiding van Autobrief II

Bij de behandeling van de Wet uitwerking Autobrief is toegezegd ruim voor 2015 een evaluatie te starten en te komen tot een periodieke herijking van de CO2-grenzen voor de periode 2016–2019. Een eerste evaluatie, in de vorm van een overzicht van de verkopen van zuinige, zeer zuinige en nulemissie auto’s, is tijdens de behandeling van het Belastingplan 2015 naar de Kamer gezonden. Het onderzoek ter voorbereiding van Autobrief 2.0 waarin voorstellen voor de maatregelen voor de periode 2016–2019 moeten worden opgenomen, is in 2013 gestart. Het kabinet heeft het afgelopen jaar echter aangegeven in het kader van de stelselherziening binnen het domein autobelastingen in te zetten op (onder andere) een vereenvoudiging van die belastingen. De autobelastingen worden daarom meegenomen in de bredere draagvlakpeiling rond de stelselherziening. Dat heeft tot gevolg gehad dat de Autobrief 2.0 niet, zoals eerder toegezegd, in 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd is, maar dat deze toezending medio 2015 zal plaatsvinden.

Modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

In de afgelopen jaren is verkend hoe overheidsondernemingen in de vennootschapsbelasting betrokken kunnen worden. In 2014 is het wetsvoorstel Modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen ingediend. Met dit wetsvoorstel neemt het kabinet maatregelen om een gelijk speelveld te creëren voor vennootschapsbelastingplichtige particuliere ondernemingen en overheidsbedrijven die niet aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Ook wordt in dit wetsvoorstel de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen gemoderniseerd. Het wetsvoorstel ligt inmiddels in de Eerste Kamer.

Beschikking Geen Loon

Op 22 september 2014 is een wetsvoorstel ingediend voor de vervanging van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) door de Beschikking Geen Loon (BGL). Met de invoering van de BGL is de opdrachtgever medeverantwoordelijk voor de vraag of feitelijk sprake is van een dienstbetrekking. Als gevolg van die medeverantwoordelijkheid kan ook de opdrachtgever aansprakelijk worden voor de afdracht van de loonheffingen. Het wetsvoorstel is op dit moment nog aanhangig in de Tweede Kamer.

Belastingverdragen

De Nederlandse overheid onderhandelt voortdurend met andere landen over (nieuwe) belastingverdragen. In 2014 is Nederland onder meer gesprekken aangegaan met België, Bulgarije, Duitsland, Ierland, Polen en Rusland. Doel van de onderhandelingen is een nieuw of gewijzigd belastingverdrag. Daarnaast heeft het kabinet reeds in 2013 aangekondigd om 23 ontwikkelingslanden waarmee Nederland een belastingverdrag heeft, of waarmee onderhandelingen lopen, aan te bieden om anti-misbruikmaatregelen in die verdragen op te nemen. In 2014 is met deze landen contact gelegd en zijn gesprekken gevoerd met enkele van deze landen, waaronder Ghana, Kenia en Zambia.

Fiscaal vestigingsklimaat

Nederland heeft een goed vestigingsklimaat. Het fiscale vestigingsklimaat is een belangrijk facet hiervan. Het fiscale vestigingsklimaat staat echter onder druk van andere landen die aantrekkelijke Nederlandse fiscale maatregelen kopiëren. Vanwege zijn aantrekkelijke fiscale vestigingsklimaat ligt Nederland ook extra onder het vergrootglas in de discussie over internationale belastingontwijking. Nederland is van mening dat dit een internationale problematiek betreft die alleen internationaal echt tot een oplossing kan worden gebracht. Nederland participeert actief in internationale initiatieven op het terrein van het tegengaan van internationale belastingontwijking door multinationals, zoals in het OESO BEPS-project (Base Erosion and Profit Shifting) en binnen de Europese Unie, waar maatregelen worden ontwikkeld die aan een dergelijke oplossing kunnen bijdragen op een wijze die alle landen op eenzelfde manier binden. In beide fora zijn het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet. Waar dat mogelijk is, loopt Nederland voorop. Dit is onder andere op het gebied van transparantie en uitwisseling van inlichtingen, waarbij de regering ook enkele eenzijdige maatregelen heeft getroffen.

BELASTINGDIENST

E.2: Dienstverlening

De Belastingdienst bevordert met passende dienstverlening dat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen nakomen.

Doelbereiking

De bereikbaarheid van de BelastingTelefoon over het jaar 2014 ligt onder de streefwaarde en de afhandeling van bezwaren en klachten is niet binnen de Awb-termijn gerealiseerd. De overige realisaties zijn op het gewenste niveau.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator (in %)

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Streefwaarde

20141

Realisatie

2014

Bereikbaarheid Belastingtelefoon (BT)

83

82

82

79

80–852

63

Kwaliteit beantwoording fiscale vragen BT

87

87

86

86

80–85

88

Afgehandelde bezwaren binnen Awb-termijn

87

94

94

93

95–100

87

Afgehandelde klachten binnen Awb-termijn

           

Klanttevredenheid3:

98

96

95

98

98–100

93

Internet

89

90

90

91

80–90

94

Balie

91

76

89

85

80–90

92

Telefonie

83

         

Algemeen

 

82

81

85

70–80

79

Intermediairs

 

82

87

89

80–90

83

Bron: Fiscale monitor en Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

De streefwaarden van de Belastingdienst worden weergegeven in bandbreedtes. Hiermee geeft de Belastingdienst per prestatie-indicator aan wat de onder- en de bovengrens is.

X Noot
2

De ervaring leert dat gedurende een aantal momenten in het jaar het aanbod zo groot is dat het de capaciteit van de BelastingTelefoon overtreft. Het vergroten van de capaciteit, gericht op het afvangen van dit piekaanbod, is niet doelmatig. Daarom wordt in deze periodes de bereikbaarheidsnorm niet volledig gerealiseerd. De doelstelling van 80–85% geldt als gemiddelde jaardoelstelling.

X Noot
3

De in de tabel opgenomen realisatie heeft betrekking op klanten die neutraal tot zeer positief scoren.

Toelichting

De belangrijkste oorzaken van het niet halen van de streefwaarde waren:

  • 1. Het hoge telefonieaanbod van 20,8 miljoen belpogingen, een stijging van 23% t.o.v. 2013, wat onder andere veroorzaakt werd door de grote hoeveelheid vragen over de invoering van 1 bankrekeningnummer, SEPA en de Oldtimer- en CO2-wetgeving bij de motorrijtuigenbelasting.

  • 2. Pieken in het telefonisch aanbod als gevolg van het gelijktijdig versturen van meerdere zendingen aan burgers en bedrijven (beschikkingen, aanslagen, brieven).

  • 3. Herhaalverkeer doordat mensen opnieuw bellen na een niet gelukt contact; dit uit zich in een langere wachttijd (145 seconden t.o.v. 125 seconden in 2013). Daarnaast werd de bereikbaarheid negatief beïnvloed als gevolg van verstoringen door uitval of het trager werken van IT-systemen.

In bovenstaande tabel staat het bereikbaarheidspercentage conform de definitie die ook in voorgaande jaren is gehanteerd (63%). Het gaat dan om het deel van de aangeboden telefonie (belpogingen) waarbij een informant het antwoord geeft en daarbij opgeteld het aantal telefoontjes waarbij een bestelling wordt geplaatst in het keuzemenu (bijvoorbeeld een formulier bestellen).

Als rekening wordt gehouden met bellers die in het keuzemenu zelf de telefoon neerleggen, is voor het jaar 2014 de bereikbaarheid 71%. Het gaat dan om bijvoorbeeld burgers die het BSN niet zo snel te kunnen vinden of om burgers en bedrijven die in het keuzemenu het antwoord op hun vraag al krijgen of die positief reageren op het advies in het keuzemenu om op de website het antwoord te vinden.

Bij bezwaren en klachten is het percentage tijdig afgedaan lager dan in 2013. De oorzaak houdt verband met een toename van het aantal bezwaren (12%) en klachten (38%) als gevolg van het massaal opkomen tegen een aantal wijzigingen van regelgeving, waaronder autobelastingen (opheffen vrijstelling CO2, oldtimers regeling, verhoging boetebedrag), erf- en schenkbelasting (art. 12 Successiewet), inkomstenbelasting (gebruik WOZ-waarde) en de belastingrente. Indieners van bezwaren zijn zoveel mogelijk gebeld en bij massale bezwaren zijn op ad hoc basis behandelteams samengesteld. Om de achterstand in de behandeling weg te werken is extra capaciteit geregeld. Voor de komende tijd wordt gewerkt aan verbetering van het behandelproces, waarbij het bezwaarproces wordt geconcentreerd van dertien naar vier locaties. Ook worden de mogelijkheden vergroot om bezwaar digitaal in te dienen en te verwerken.

De meest gebruikte kanalen om informatie te zoeken zijn het internet (websites belastingen, Douane en toeslagen) en de Belastingtelefoon. De mate van tevredenheid over de BelastingTelefoon en de telefonische helpdesk voor intermediairs laat een daling zien ten opzichte van 2013, maar de percentages liggen nog steeds binnen de bandbreedte van de streefwaarde. De daling houdt met name verband met een lagere score op het aspect snelheid waarmee bij het laatste contact een medewerker aan de lijn kwam.

E.3: Toezicht en opsporing

De Belastingdienst oefent adequaat toezicht uit en dwingt, zo nodig, naleving af zodat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen nakomen.

Doelbereiking

De doelstellingen voor fiscaal toezicht en toezicht Toeslagen zijn grotendeels gerealiseerd. De doelstellingen van de Douane en de FIOD zijn gerealiseerd.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

Belastingheffing en toeslagen zijn gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), omdat de hoogte van de heffing en de verplichting tot betalen afhankelijk zijn van gegevens die belastingplichtigen en toeslaggerechtigden zelf verstrekken. Dit kan van invloed zijn op de volledigheid van de belastingontvangsten en de juiste uitbetaling van toeslagen. Het tegengaan van M&O bij de uitvoering van wet- en regelgeving vormt derhalve een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid. Bij het beleidsverslag (3.3) wordt ingegaan op de resultaten van de fraudeaanpak.

Algemeen

Met horizontaal toezicht wil de Belastingdienst zicht krijgen op de mate waarin het bedrijf zelf fiscaal in control is. Periodiek wordt dit getoetst door het uitvoeren van steekproefsgewijze controles. De mate van control bepaalt de vorm en de intensiteit van het benodigde toezicht door de Belastingdienst. Waar horizontaal toezicht (nog) niet mogelijk is, voert de Belastingdienst toezicht achteraf uit.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator (x 1.000)

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Streefwaarde

2014

Realisatie

2014

Aantallen grote ondernemingen onder horizontaal toezicht

     

n.v.t.

3–3,5

2,7

Aantal MKB ondernemingen onder een horizontaal toezichtconvenant

     

89

75–100

109

Aantallen behandelde aangiften IH (betreft Particulieren en MKB)

     

n.v.t.

1.000–1.225

1.049

Aantallen behandelde aangiften Vpb

     

n.v.t.

29–37

34

Aantallen boekenonderzoeken

 

33

87

n.v.t.

35,75–38,75

38,27

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

Het aantal grote ondernemingen onder horizontaal toezicht ligt met 2.694 onder de streefwaarde (3.000–3.500). Dit houdt verband met een wijziging in de classificatie van ondernemingen door de Belastingdienst (grote ondernemingen respectievelijk MKB ondernemingen). Als gevolg daarvan wordt een kleiner aantal ondernemingen als grote onderneming beschouwd. De Belastingdienst richt zich bij groepsgewijze klantbehandeling in het segment MKB op de klantbehandeling via de fiscaal dienstverlener. De doelstelling voor 2014 is met 108.800 ondernemingen ruimschoots gerealiseerd.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Streefwaarde

2014

Realisatie

2014

Percentage contacten met starters; startersbezoeken en klantgesprekken (ten opzichte van het totaal aantal starters);

n.v.t.

20%

23%

22%

15–25%

20,6

Tijdigheid aangiften:

           

Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (OB)

n.v.t.

64%

69%

70%

50–60%

67%

Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (LH)

n.v.t.

93%

90%

93%

90–95%

94%

Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (IH niet-winst)

n.v.t.

87%

74%

77%

65–75%

78%

Achterstand invordering (in %)

2,5

2,4

2,3

2,4

2,5–3,0

2,2

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

De aanpak voor de contacten met starters is preventief en gericht op het voldoen aan aangifte- en betalingsverplichtingen. De doelstelling is gerealiseerd. De behandelstrategie MKB richt zich steeds meer op digitale ondersteuning van starters en ZZP-ers. Samen met marktpartijen is de Belastingdienst in 2014 betrokken geweest bij initiatieven als het keurmerk Zeker Online, gericht op certificeren van online administratieve diensten, en het keurmerk Betrouwbaar Afrekensysteem, gericht op betrouwbare kassasystemen.

Voor de tijdigheid van aangiften is evenals in vorige jaren een actief beleid gevoerd door zo snel mogelijk contact op te nemen met belastingplichtigen wanneer die verzuimen op tijd aangifte te doen. De doelstellingen voor bereikte belastingplichtigen na verzuim zijn gerealiseerd. In totaal bedraagt het aantal belastingplichtigen voor de IH niet-winst dat te laat aangifte heeft gedaan 432.000 (2013: 465.000). Voor aangiften die niet tijdig zijn binnengekomen heeft de Belastingdienst aanmaningen en ambtshalve aanslagen opgelegd. Ook zijn boetes opgelegd voor het niet tijdig aangifte doen.

Resultaten invordering

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Betalingsachterstand in bedragen (x € mln.)

4.285

4.280

4.201

4.503

4.321

Oninbare vorderingen (%)1

0,6

0,6

0,7

0,7

0,6

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

Cijfers gecorrigeerd in verband met gewijzigde definitie waarbij rekening wordt gehouden met de ontvangsten die alsnog binnenkomen op oninbaar geleden vorderingen.

Een deel van de burgers en bedrijven betaalt niet of niet tijdig zijn belastingen. De Belastingdienst neemt invorderingsmaatregelen om achterstallige vorderingen alsnog te innen. Het beleid van invordering is er op gericht zo actueel mogelijk te zijn om te voorkomen dat vorderingen oud worden en de inning lastiger wordt. In 2014 is de betalingsachterstand ten opzichte van 2013 licht gedaald. Ook het percentage oninbare vorderingen is gedaald:

Toeslagen

Prestatie-indicator

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Streefwaarde

2013

Realisatie

2014

Toezicht toeslagen

Deels behaald

Grotendeels behaald

Behaald

Aangepaste planning n.a.v. ontwikkelingen gedurende het jaar

Het toezicht wordt volgens plan uitgevoerd

Grotendeels behaald

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

Het toezicht op toeslagen vindt plaats op basis van een met de betrokken beleidsdepartementen afgestemd toezichtplan. De zorgtoeslag, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag berusten op grondslagen die zoveel mogelijk geverifieerd worden met gegevens uit onafhankelijke registraties op basis van contra-informatie. In 2014 was het toezicht voorafgaand aan de eerste uitbetaling vooral gericht op het controleren van risicoadressen en bewijsstukken van onbekende aanvragers en de monitoring van IP-adressen die door aanvragers zijn gebruikt om het toeslagenportaal te benaderen. Door het verlengen van de beslistermijn voor risicovolle aanvragen zijn voor alle vier de toeslagsoorten aanvragen gecorrigeerd, omdat er geen recht op toeslag was. In het Beleidsverslag wordt ingegaan op de resultaten van deze aanpak. Vooral bij de kinderopvangtoeslag en huurtoeslag zijn door de verlengde beslistermijn ook voorschotten en mutaties gecorrigeerd. Bij de controle van de status zorgverzekering heeft dit in de helft van de gecontroleerde uitbetalingen geleid tot correcties. In de fase van definitief toekennen is de controle in het bijzonder gericht op inkomensgegevens en de jaaropgave afgenomen uren kinderopvang.

Toezicht kinderopvangtoeslag

Voor de kinderopvangtoeslag is het deel (circa 16,4%) dat betrekking heeft op de gastouderopvang onzeker in verband met niet objectief vast te stellen uren. Deze onzekerheid bestond ook al vóór 2014 en is het gevolg van beperkingen in wet- en regelgeving en als gevolg daarvan beperkingen in de controlemogelijkheden voor B/Toeslagen.

Douane

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Streefwaarde

2014

Realisatie

2014

Controles op de goederenstromen

330.000

342.000

352.000

338.300

295.000 – 365.000

357.000

Gecertificeerde goederenstromen

 

51%

85%

91%

>85%

90,7%

Controles op passagiersvluchten

 

12.500

13.100

13.600

12.000 – 15.000

15.000

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

Op de niet-gecertificeerde goederenstroom (vracht, koeriers, ambulant) voert de Douane controles uit. Daarbij gaat het om scancontroles en fysieke controles. De doelstellingen zijn gerealiseerd. In het streven naar efficiënt toezicht wordt rekening gehouden met de mate waarin voor de betrouwbaarheid van de administratie kan worden gesteund op een stelsel van interne beheersingsmaatregelen. Dat kan resulteren in certificeringen of convenanten. Een bedrijf dat het certificaat van Authorized Economic Operator verkrijgt (gebaseerd op Europese wetgeving), voldoet aan een aantal gestelde eisen waardoor een lichter controleregime van toepassing is. Daardoor kan het logistieke proces sneller gaan.

De aantallen correcties en processen verbaal, die voortvloeien uit deze controles, zijn opgenomen in onderstaande tabel:

Aantal correcties en processen-verbaal VGEM en fiscaal (x 1.000)

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Correcties scan- en fysieke controles vracht

4,4

3,6

3,6

2,6

6,2

Correcties koeriers en postzendingen

16

15

14

15

14

Correcties passagiers

17

20

19

18

19,5

Correcties ambulante controles binnen/buitengrens

4,2

1,9

1,7

1,6

1,5

Correcties administratieve controles

0,7

0,7

0,6

0,5

0,7

Processen-verbaal

32

25

22

26

27

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

De doelstelling voor het percentage processen-verbaal dat leidt tot veroordeling/transactie is gerealiseerd. De keuze voor de te vervolgen zaken vindt plaats in het overleg tussen het Openbaar Ministerie, de financiële toezichthouders en de FIOD.

FIOD

Prestatie-indicator

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Streefwaarde

2014

Realisatie

2014

Percentage processen-verbaal dat leidt tot veroordeling/transactie

76

84

84

85

82–85

83

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

E.4: Massale processen

De Belastingdienst voert zijn massale processen efficiënt uit.

Doelbereiking

De doelstelling wordt afgemeten aan het aantal postzendingen zonder fouten. De doelstelling is gerealiseerd.

Volumeontwikkeling

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het aantal belastingplichtigen en toeslaggerechtigden over de afgelopen jaren weer:

Volumeontwikkeling belastingplichtigen en toeslaggerechtigden (belastingjaar t-1) (x 1.000)

Kengetal

2011

2012

2013

2014

Belastingplichtigen IB/IH

8.408

8.003

7.845

7.847

Belastingplichtigen Vpb

838

853

886

909

Inhoudingsplichtigen LB/LH

642

638

639

647

Inhoudingsplichtigen OB

1.558

1.571

1.637

1.754

Aanvragen toeslagen1

9.073

8.931

8.978

8.596

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

X Noot
1

De reeks is aangepast in verband met een andere definitie waarbij alle voorlopige toekenningen worden meegeteld.

Toelichting

Op verschillende plaatsen in het ontvangstproces zijn maatregelen getroffen om er op toe te zien dat belastingplichtigen de juiste berichten en gegevens ontvangen. Grote stromen beschikkingen (aanslagen, toeslagen, mailingen) zijn voor verzending systematisch gecontroleerd op juistheid, volledigheid en inhoudelijke (fiscale) kwaliteit. In 2014 zijn 9.645 partijen gecontroleerd. Deze partijen waren in totaal goed voor circa 128,4 miljoen poststukken.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Streefwaarde

2014

Realisatie

2014

Aantal postzendingen zonder fouten

100%

100%

100%

99,3%

≥ 99%

99,9

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Een damage is een verstoring in het primaire proces die leidt tot directe gevolgen voor burgers of bedrijven. Het aantal damages is ten opzichte van 2013 afgenomen (67 verstoringen in 2014 tegen 81 in 2013). Op verschillende plaatsen in het ontvangstproces zijn maatregelen getroffen om de goede ontvangst van berichten zeker te stellen. Per eind september is op de website van de Belastingdienst een aparte pagina ingericht waarop direct de verstoringen worden gemeld, inclusief instructie voor de burger wat te doen. De grotere procesverstoringen met maatschappelijke impact worden standaard in de halfjaarsrapportage gemeld.7

Steeds meer belastingplichtigen kiezen voor de digitale aangifte. Voor ondernemers is de score nagenoeg 100%, voor particulieren steeg deze van 96,0% vorig jaar naar 96,5% in 2014. Eén van de maatregelen om de aangifte makkelijker te maken is de vooringevulde aangifte (VIA). Het aantal mensen dat gebruik maakt van deze service steeg van 5,2 miljoen in 2013 naar 6,5 miljoen in 2014. Dit heeft geleid tot een verdere daling van het aantal aangiften op papier.

Aantal ingediende aangiften inkomstenbelasting (belastingjaar t-1) (x 1.000)

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Ontvangen aangiften

10.777

11.243

10.968

11.148

11.282

Waarvan digitaal

9.854

10.633

10.448

10.705

10.891

Waarvan papier

923

610

520

443

391

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Tijdige afhandeling aangiften (%)

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Tijdigheid afhandelen aangiften IB

99,9

99,3

98,5

99,9

99,4

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Als regel ontvangen degenen die vóór 1 april hun aangifte inkomstenbelasting doen, vóór 1 juli bericht van de Belastingdienst. De doelstelling voor tijdig afhandelen van aangiften IB bedraagt 98–100% en is met 99,4% ruimschoots gerealiseerd.

4.2 Financiële Markten

A: Algemene doelstelling

Beleid maken voor een stabiele werking van financiële markten, met betrouwbare dienstverlening van financiële instellingen aan burgers en bedrijven.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën bevordert het goed functioneren van het financiële stelsel en heeft een regisserende rol. De minister is verantwoordelijk voor de Nederlandse wetten en regels ten aanzien van de financiële markten en de institutionele structuur van het toezicht alsmede voor de onderhandelingen over nieuwe regelgeving in Brussel. Het daadwerkelijke toezicht op de financiële markten wordt uitgevoerd door de Nederlandsche Bank, waarbij de verantwoordelijkheid voor het prudentiële toezicht op de grootste banken bij de ECB berust, en de Autoriteit Financiële Markten.

De randvoorwaarden die de Minister stelt voor een integer en stabiel systeem hebben hun basis in de Wet op het financieel toezicht. Het gaat hierbij om (het toezicht op) regelgeving die financiële instellingen stimuleert en verplicht om op integere en transparante wijze te werk te gaan. Met deze regelgeving en dit toezicht wordt eraan bijgedragen dat consumenten en bedrijven met voldoende informatie en vertrouwen financiële producten kunnen afnemen.

De Minister bevordert de educatie van de burger op financieel gebied, streeft naar een integer financieel stelsel met passende regelgeving in de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme en is verantwoordelijk voor de ongestoorde voorziening van voldoende munten in circulatie.

C: Beleidsconclusies

In 2014 zijn verschillende stappen gezet om te komen tot een robuuster financieel stelsel. Verwezen wordt naar de beleidsprioriteiten waarin de Europese bankenunie, en daarbij ook de herziening van de kapitaaleisen, uitgebreid wordt toegelicht. Hieronder wordt ingegaan op andere belangrijke stappen die zijn gezet.

Zo zijn er in 2014 wetswijzigingen voorbereid die in 2015 in werking zijn getreden of naar verwachting in werking zullen treden en die als oogmerk hebben het terugdringen van risico’s en het versterken van cultuur en gedrag in de financiële sector. Deze wijzigingen betreffen onder andere de invoering van tuchtrecht bij banken en de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (o.a. bonusplafond van maximaal twintig procent van de vaste beloning). Ook is zowel de doelgroep voor de eed en belofte als die voor eisen van geschiktheid en betrouwbaarheid uitgebreid. Voorts is in 2014 de vereiste van kracht geworden dat financieel adviseurs permanent moeten beschikken over de meest actuele kennis. De eerste financieel adviseurs hebben, in meerderheid met goed gevolg, deelgenomen aan centrale-examens om uiterlijk in 2015 hun vakbekwaamheid via vernieuwde diploma’s aan te tonen. In 2014 zijn bovendien, in navolging van het eerdere verbod op provisies bij complexe en impactvolle producten, de provisies voor beleggingsdienstverlening afgeschaft om de kwaliteit en onafhankelijkheid daarvan te versterken.

In Europees verband zijn in 2014 richtlijnen en verordeningen vastgesteld ten aanzien van markten in financiële instrumenten, het tegengaan van marktmisbruik, hypothecair krediet, de onafhankelijkheid van accountantsorganisaties en de transparantie over consumentenproducten met een beleggingscomponent. Ook is vooruitgang geboekt bij de herziening van de richtlijn omtrent verzekeringsbemiddeling en verkoop en, in reactie op de Libor affaire, de regulering van benchmarks en indices. Verder is in 2014 een aanzet gegeven tot een kwaliteitsslag in de accountancysector. De wettelijke controleverklaring van accountants dient boven elke twijfel verheven te zijn. Daarom zijn, naast maatregelen van de sector en de hierboven genoemde Europese maatregelen, enkele wettelijke maatregelen aangekondigd die in 2015 nader worden uitgewerkt.

Tot slot heeft de crisis in Oekraïne en de opkomst van Islamitische Staat inclusief het fenomeen jihadreizigers ertoe geleid dat het instrument van financiële sancties in 2014 stevig is ingezet (bevriezing tegoeden Oekraïense oligarchen, kapitaalmarktrestricties Rusland, bestrijding terrorismefinanciering). Deze maatregelen zullen hun doorwerking in 2015 hebben.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 2 Financiële markten
Bedragen x € 1.000
       

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

– 7.888.426

– 5.707.805

– 15.864.348

– 7.291.534

– 9.827.776

57.004

– 9.884.780

waarvan garantieverpichtingen

– 8.124.708

– 5.841.128

– 15.932.412

– 7.349.358

– 9.893.042

0

– 9.893.042

Garantie verhoging plafond kredietfaciliteit AFM

– 15.000

– 18.000

0

0

0

0

0

Garantieregeling bancaire leningen

– 8.102.903

– 5.823.147

– 15.932.477

– 7.349.358

– 9.892.984

0

– 9.892.984

Garantie en waarborg NWB

– 6.769

0

0

0

0

0

0

Garantie stichting waarborgfonds

       

– 58

0

– 58

               

waarvan verplichting uit hoofde van het Depositogarantiestelsel/Voorfinanciering DNB

93.219

0

0

0

0

0

               

Uitgaven

228.478

128.238

71.169

60.866

58.451

57.004

1.447

               

Subsidies

1.029

1.150

1.467

2.870

4.584

964

3.620

Afwikkeling Geldmuseum en collectiebeheer

   

689

1.500

0

530

– 530

CDFD

   

778

1.370

4.584

434

4.150

               

Bekostiging

73.153

62.678

9.775

12.203

10.633

13.775

– 3.142

Rechtspraak Financiële Markten

580

1.245

687

1.092

988

1.250

– 262

Muntcirculatie

6.837

9.393

8.500

10.895

9.645

12.385

– 2.740

Afname munt in circulatie

65.736

52.040

0

0

0

0

0

Overig

   

588

216

0

140

– 140

               

Garanties

 

4.481

0

0

0

0

0

Terugbetaling fee garantie bancaire leningen

 

4.481

0

0

0

0

0

               

Leningen

93.219

0

0

0

0

0

0

Voorfinanciering DNB (DGS)

93.219

0

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

3.884

3.602

2.091

1.212

1.456

270

1.186

Wijzer in geldzaken

3.884

3.602

2.091

1.212

1.456

270

1.186

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

57.162

56.305

57.432

44.201

41.358

41.595

– 237

Bijdrage toezicht AFM

28.666

30.505

29.722

20.500

20.547

20.737

– 190

Bijdrage toezicht DNB

28.496

25.800

27.710

23.701

20.811

20.858

– 47

               

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

31

22

403

380

420

400

20

Caribbean Financial Action Taskforce

31

22

23

0

40

20

20

IASB

380

380

380

380

0

               

Ontvangsten

412.754

906.597

586.778

362.270

814.597

162.931

651.666

               

Garanties

407.210

365.893

230.242

164.972

99.636

155.554

– 55.918

Feeopbrengsten garantieregeling bancaire leningen

407.210

365.893

230.242

164.972

99.636

155.554

– 55.918

               

Leningen

0

534.007

293.150

77.107

623.085

0

623.085

Ontvangsten voorfinanciering DNB (DGS)

 

91.059

2.285

0

0

0

0

Ontvangsten (uit boedel) Icesave

 

442.948

290.865

77.107

623.085

0

623.085

               

Bekostiging

2.276

2.840

60.313

75.451

86.992

5.184

81.808

Ontvangsten muntwezen

2.276

2.840

1.767

10.937

3.288

5.184

– 1.896

Toename munten in circulatie

0

0

58.546

64.514

83.704

0

83.704

               

Overig

3.268

3.857

3.073

44.740

4.884

2.193

2.691

Overige programma-ontvangsten

3.268

3.857

3.073

44.740

4.884

2.193

2.691

Bij het opstellen van dit jaarverslag kon nog geen gebruik worden gemaakt van de definitieve, van een accountantsverklaring voorziene, jaarrekening van de KNM.

E: Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

Garantieregeling bancaire leningen (– € 9,9 mld.)

Per 1 januari 2011 is de garantieregeling bancaire leningen gesloten en konden er geen aanvragen meer worden ingediend. Ultimo 2013 stond er nog een kleine € 10 miljard aan gegarandeerde leningen uit. De laatste gegarandeerde lening is begin december 2014 afgelost. Hiermee is de garantieregeling definitief afgewikkeld. Over de gehele looptijd, 2008 t/m 2014, hebben er geen schade-uitkeringen plaatsgevonden.

Uitgaven

Geldmuseum (– € 0,5 mln.)

Nadat uit onderzoek is gebleken dat de continuïteit van het Geldmuseum niet meer was gegarandeerd zag het Ministerie van Financiën zich genoodzaakt de subsidierelatie met het Geldmuseum per 2014 te beëindigen. Het Geldmuseum sloot in november 2013 haar deuren. Inmiddels is het beheer van de collectie overgedragen aan DNB.

CDFD (+ € 4,2 mln.)

Per 1-1-2014 heeft het Ministerie van Financiën een Centrale Examenbank (CE) waarmee erkende exameninstituten Wft-examens voor financieel adviseurs kunnen afnemen. Het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) heeft het mandaat gekregen voor het inhoudelijke beheer van de CE. Voor deze extra taak is de subsidie met € 1 mln. verhoogd naar € 1,4 mln. De overige uitgaven hebben zowel betrekking op incidentele projectkosten als op structurele uitvoeringskosten, waaronder de uitvoering van het functionele – en technische beheer en gebruik van de CE-applicatie door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

Muntcirculatie: (– € 2,7 mln.)

Er zijn minder munten aangemaakt dan begroot waardoor er ook minder muntmetaal is aangekocht is

Wijzer in Geldzaken: (+ € 1,2 mln.)

De verhoging van de begroting voor Wijzer in geldzaken komt voort uit het feit dat de financiële sector – via de koepels van banken, verzekeraars en pensioenfondsen – bijdraagt aan het platform (zie ook toelichting Overig bij ontvangsten).

Ontvangsten

Feeopbrengsten interbancaire lening (– € 55,9 mln.)

ABN AMRO, NIBC, Achmea, leaseplan en ING hebben vervroegd een deel van hun gegarandeerde lening afgelost. Door het vervroegd aflossen van de garantie bancaire lening is er in 2014 minder fee ontvangen dan geraamd. Voor deze transactie is in eerdere jaren een closing out fee betaald aan de staat ter compensatie van de naar beneden bijgestelde meerjarige premie-inkomsten.

Boedel Icesave (+ € 623,1 mln.)

In 2008/2009 heeft De Nederlandsche Bank na het faillissement van Landsbanki een bedrag uitgekeerd van € 1,6 mld. aan de depositohouders. Hiervan namen de Nederlandse banken € 208 mln. voor hun rekening en de Nederlandse Staat € 1,4 mld. Door boedeluitkeringen is tot op heden € 811 mln. geïncasseerd. De resterende vordering is verkocht en voorziet in een opbrengst voor de Nederlandse Staat van circa € 623 mln.

Ontvangsten muntwezen (– € 1,9 mln.)

De lagere ontvangsten zijn te zien in samenhang met de lager dan begrote verkoop van munten aan verzamelaars.

Munten in circulatie (+ € 83,7 mln.)

Er zijn meer munten in omloop gebracht dan dat er uit omloop terugkwamen, waardoor het aantal munten in circulatie is toegenomen. Deze toename heeft geleid tot netto inkomsten, die gelijk zijn aan de nominale waarde van de munten.

Overig (+ € 2,7 mln.)

De overige ontvangsten zijn opwaarts bijgesteld door een technische mutatie (desaldering) voor Wijzer en Geldzaken (+ € 1,2 mln.) en door de ontvangsten van de centrale examenbank (+ € 1,4 mln.).

4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

A: Algemene doelstelling

Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de staat.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën stimuleert en regisseert een verantwoorde en doelmatige besteding van overheidsmiddelen. Bedrijfseconomische expertise wordt ingezet bij staatsdeelnemingen, politiek belangrijke investeringsprojecten en transacties van de rijksoverheid en publiek- private investeringen in Nederland.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor:

  • een optimaal financieel resultaat bij het beheren, aangaan en afstoten van staatsdeelnemingen met inachtneming van de betrokken publieke belangen;

  • het toetsen en adviseren op bedrijfseconomische doelmatigheid bij het realiseren van grote publieke investeringsprojecten van politiek belang die in samenwerking met de markt worden verwezenlijkt, zodat vakdepartementen in staat worden gesteld hun projecten binnen budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit te realiseren. Voorbeelden van deze projecten zijn Design-Build-Finance-Maintain-(Operate) [DBFM(O)] projecten, bedrijfsvoerings- en duurzaamheidsprojecten, en projecten waarbij exclusieve rechten in de markt worden gezet;

  • het overkoepelende DBFM(O) beleid en de regie van het «systeem» dat ervoor moet zorgen dat DBFM(O) in Nederland structureel goed verankerd is en toegepast wordt;

  • het beheren en afwikkelen van de tijdelijke overheidsinvesteringen in de gesteunde financiële instellingen;

  • het beheren van de Illiquid Asset Back-up Facility binnen de contractvoorwaarden;

  • zwaarwegende en/of principiële beslissingen (o.a. exitstrategie en beloningsbeleid) van, alsmede het houden van toezicht op NL Financial Investments (NLFI, de stichting die de aandelen in ABN Amro, ASR Nederland, SNS REAAL en Propertize (voorheen SNS Property Finance) beheert).

De Minister van Financiën heeft een aantal instrumenten tot zijn beschikking, die ingezet kunnen worden voor de invulling van zijn verantwoordelijkheid:

  • bevoegdheden die de Minister van Financiën heeft op basis van de Comptabiliteitswet en als aandeelhouder op basis van Boek 2 Burgerlijk Wetboek en de statuten van de onderneming;

  • de gedragsregels uit de Corporate Governance Code;

  • bedrijfseconomische, juridische en corporate governance-expertise en kennis en kunde op het gebied van projectfinanciering en risicomanagement;

  • structureel en incidenteel overleg met bestuurders en commissarissen van de staatsdeelnemingen;

  • overleg met betrokken vakdepartementen over de mate waarin en de wijze waarop de relevante publieke belangen worden geborgd;

  • besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, in het bijzonder artikel 6: huur-, huurkoop- en lease-overeenkomsten, zoals DBFM(O) en andere langjarige complexe projecten, mogen pas worden gesloten na overeenstemming met de Minister van Financiën;

  • PPS-code: de beheercode voor goede bedrijfsvoering binnen de rijksoverheid gericht op een doelmatige en rechtmatige inzet van het instrument van publiek-private samenwerking bij de realisatie en de exploitatie van (met name meerjarige) investeringsprojecten;

  • wet Stichting Administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI).

Bovenstaande instrumenten zijn verschillend van aard. De bevoegdheden die voortvloeien uit het Burgerlijk Wetboek en Comptabiliteitswet vormen de basis van de (formele) zeggenschap. De overige instrumenten hebben een meer informeel karakter, zijn richtinggevend (zoals de Corporate Governance Code) of dienen als randvoorwaarde om invulling te kunnen geven aan de beleidsdoelstelling (zoals de beschikbaarheid over en/of toegang tot de benodigde kennis).

De Minister beoogt jaarlijks de effecten van zijn aandeelhouderschap in de reguliere staatsdeelnemingen te meten. Om deze effecten te kunnen meten waren in de begroting vier meetbare indicatoren/streefwaarden opgenomen. In onderstaande tabel zijn de realisaties van de afgelopen vijf jaren inzichtelijk gemaakt, waarbij de realisatie van 2014 is afgezet tegen de streefwaarde, zoals deze in de begroting 2014 was opgenomen:

Realisatie meetbare gegevens

kengetal1

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

1.

% deelnemingen dat de Corporate Governance Code «comply or explain» toepast.

94%

88%

100%

100%

100%

100%

2.

% van deelnemingen dat minimaal een C-rating heeft conform de richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI).

n.v.t.

88%

100%

100%

100%

100%

3.

% van deelnemingen met dividend pay-out ratio 2 van ten minste 40%.

n.v.t.

47%

33%

46% (n=13)

90%

39% (n=13)

4.

% van deelnemingen dat minimaal de rendementsnorm haalt.

n.v.t.

47%

40%

46% (n=13)

80%

54% (n=13)

Bron: Jaarverslagen en statuten van de ondernemingen uit de huidige portefeuille staatsdeelnemingen waarvan het beheer is belegd bij het Ministerie van Financiën (exclusief verworven financiële deelnemingen naar aanleiding van de kredietcrisis)

X Noot
1

Thales en KLM worden gezien de beperkte invloed van de Staat als aandeelhouder bij alle indicatoren buiten beschouwing gelaten.

X Noot
2

Niet voor alle staatsdeelnemingen geldt een uitbetaling van dividend middels een vooraf vastgesteld dividend pay-out ratio. De ratio wordt berekend over deelnemingen waar de Staat als aandeelhouder invloed op heeft.

De meetbare indicatoren beogen zowel het publieke karakter van de deelnemingen te weerspiegelen als de bedrijfseconomische principes die gehanteerd worden bij het uitoefenen van het aandeelhouderschap. Ten behoeve van de realisatiecijfers over 2014 wordt gekeken naar de realisaties die samenhangen met het verslagjaar/boekjaar 2013 van de staatsdeelnemingen. Er kan immers niet op 2014 worden teruggeblikt zonder de officiële jaarrekeningen en jaarverslagen over 2014. Het merendeel van de door de aandeelhouder vastgestelde jaarrekeningen wordt pas verwacht, nadat het jaarverslag 2014 is opgesteld.

Bij twee indicatoren wordt de streefwaarde niet gehaald. Het minimum rendement op eigen vermogen dat als streefwaarde is opgenomen wordt niet door de beoogde 80% van de staatsdeelnemingen gerealiseerd, maar door 54% van de staatsdeelnemingen. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste heeft een aantal staatsdeelnemingen een grote investeringsagenda, waarbij de kosten voor de baten uitgaan en rendementen daarom pas later worden gerealiseerd. Ten tweede is er in sommige gevallen vanwege ongunstige marktomstandigheden sprake van tegenvallende bedrijfsresultaten. Als streefwaarde gold in het begrotingsjaar nog een portefeuillebrede norm van 8%. De portefeuille staatsdeelnemingen bestaat echter uit een verscheidenheid aan ondernemingen, ieder met hun eigen activiteiten en eigen karakteristieken. Daarvoor is één rendementsnorm te willekeurig. Daarom is in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 het voornemen aangekondigd om voor iedere staatsdeelneming een specifieke rendementsnorm vast te stellen, die op de langere termijn voor het individuele bedrijf realiseerbaar moet zijn. Momenteel worden deze normrendementen in overleg met de ondernemingen vastgesteld. In de begroting voor 2015 is dan ook als streefwaarde opgenomen het aantal staatsdeelnemingen dat zijn eigen, individuele rendementsnorm behaalt. Waar het normrendement nog niet is vastgesteld, wordt de portefeuillebrede norm van 8% gehanteerd.

Slechts 39% van de deelnemingen heeft een pay-out ratio van tenminste 40% weten te realiseren, terwijl de doelstelling 90% was. Ook hier is een aantal oorzaken voor aan te wijzen. Ten eerste zorgt regulering er bij bepaalde deelnemingen voor dat deze ondernemingen tijdelijk meer winst moeten reserveren, waardoor de pay-out ratio dus lager wordt (zie bijvoorbeeld de solvabiliteitseisen bij financiële instellingen). Ten tweede reserveren sommige deelnemingen een groter gedeelte van de winst om grote investeringen te kunnen financieren. Doorgaans vertaalt het reserveren van winst ten behoeve van investeringen zich in hogere winst en daarmee hogere dividenden in de toekomst.

De overige indicatoren werden wel behaald.

Om te meten in hoeverre publieke investeringsprojecten doelmatig worden gerealiseerd, is het aantal goed uitgevoerde Public Private Comparators (PPC) als indicator in de begroting opgenomen. Een PPC is een instrument om de voor- en nadelen van verschillende uitvoeringsvarianten van een project financieel inzichtelijk te maken en biedt de basis voor de besluitvorming over de DBFM(O)-variant van een project. In de PPS-code Rijksoverheid 2008 8 is vastgelegd dat voor alle voorgenomen investeringen in Rijksgebouwen (nieuwbouw of renovatie) boven € 25 mln. en Rijksinfrastructuur boven de € 60 mln. PPC’s worden uitgevoerd. Er is een drietal indicatoren/streefwaarden opgenomen om te meten in hoeverre publieke investeringsprojecten doelmatig worden gerealiseerd. In onderstaande tabel is de realisatie van 2014 afgezet tegen de streefwaarde, zoals deze in de begroting 2014 was opgenomen:

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

1.

Percentage van projecten binnen het Rijk (infrastructuur, Rijkshuisvesting, Defensie) waar een PPC voor is uitgevoerd zoals afspraken voorschrijven.

100%

100%

100%

100%

2.

Percentage PPC’s met meerwaarde voor DBFM(O) waarvoor «comply-or-explain» is toegepast.

100%

100%

100%

100%

3.

Aantal PPC’s met meerwaarde voor DBFM(O) waarvoor gekozen is voor DBFM(O).

67%

100%

90%

100%

Bron: Vakdepartementen. Vakdepartementen geven aan als ze een PPC hebben uitgevoerd en wat de uitkomst is. Op basis van deze informatie komt de tabel tot stand. De voortgang en prestaties op het gebied van DBFM(O) worden uitvoeriger beschreven in de tweejaarlijkse DBFM(O) voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer.

De gegevens uit de tabel zijn afkomstig van de vakdepartementen die periodiek rapporteren over ontwikkelingen op het gebied van DBFMO aan Financiën in het kader van haar toezichthoudende rol. Ingeval vakdepartementen voornemens zijn om af te wijken van het beleid voor PPC’s of van de uitkomst van een PPC dan geldt de afspraak dat zij dit voorafgaand ter goedkeuring dienen voor te leggen aan Financiën.

De verantwoordelijkheid voor de beslissing om volgens DBFM(O) aan te besteden ligt bij de vakdepartementen. Bij gebouwgebonden DBFMO ligt de verantwoordelijkheid tevens bij de cliënten van de Rijksgebouwendienst. De vakdepartementen dragen de primaire verantwoordelijkheid voor het welslagen van de projecten en dus voor het behalen van doelstellingen van bedrijfseconomische efficiëntie en doelmatigheid.

C: Beleidsconclusies

Deelnemingen

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het aandeelhouderschap van het overgrote deel van de staatsdeelnemingen.

Nota deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013

In oktober 2013 heeft de Minister van Financiën zijn nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 gepresenteerd. 9

De nieuw geformuleerde missie van de staat als aandeelhouder in de nota is: het verantwoord beheer van het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijk kapitaal. Daarvoor zal de staat als aandeelhouder:

  • Bijdragen aan de borging van publieke belangen;

  • Stuurt hij op behoud van de financiële waarde die staatsdeelnemingen vertegenwoordigen;

  • Levert hij een bijdrage aan goed ondernemingsbestuur.

Strategie

In 2014 heeft de staat als aandeelhouder met verschillende deelnemingen overleg gevoerd over de toekomstige strategie.

De medeaandeelhouders in Urenco, het Verenigd Koninkrijk en de Duitse bedrijven Eon en RWE hebben aangekondigd de verkoop van hun belang te willen onderzoeken. Deze ontwikkelingen dwongen Nederland tot reflectie op de gevolgen van een eventuele verkoop van de aandelen door de andere aandeelhouders op de borging van de publieke belangen en de toegevoegde waarde van het Nederlandse minderheidsaandeelhouderschap in deze situatie. Het kabinet kondigde in 2013 aan te overwegen de aandelen die de Staat der Nederlanden indirect houdt in URENCO Ltd. te vervreemden mits de publieke belangen inzake non-proliferatie, veiligheid en leveringszekerheid kunnen worden geborgd. Daarom is er door het kabinet een traject gestart om deze publieke belangen middels een adequaat instrumentarium te borgen. In 2013 is Nederland met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland in gesprek gegaan over de borging van de publieke belangen indien dat niet meer via een meerderheidsaandeelhouderschap van overheden zou geschieden. Deze gesprekken zijn voortgezet in 2014 en zullen ook in 2015 door lopen.

In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet voornemens is Holland Casino te verkopen, mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. In 2013 is een begin gemaakt met de uitwerking van een visie op ordening van de casinomarkt. Dit is afgerond in 2014 en heeft geleid tot een wetsvoorstel modernisering speelcasinoregime van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat momenteel ter consultatie voorligt.

Wanneer de Kamer akkoord is met de ordening van de casinomarkt kan de staat met Holland Casino een verkooptraject ingaan.

Gezien de financiële situatie van de onderneming heeft Holland Casino geen winst afgedragen in 2014. Holland Casino voert een omvangrijke herstructurering door om zo een financieel solide basis te creëren om zelfstandig in een gemoderniseerde kansspelmarkt te opereren. De eerste resultaten van deze herstructurering zijn inmiddels zichtbaar: de omzet stijgt en de kosten zijn fors teruggebracht. Ten aanzien van de staatsloterij (SENS) is gesproken over de teruglopende omzetten en de mogelijkheid om de online kansspelmarkt te betreden. Staatssecretaris Teeven heeft de Kamer in juli daarnaast geïnformeerd dat onderzoek wordt gedaan naar een nadere samenwerking tussen de Staatsloterij en Lotto. Hierover lopen gesprekken, die ook in 2015 zullen door lopen.

In 2014 is door het kabinet onderzocht of de mogelijkheid moet worden geopend om via kruislingse participatie strategische samenwerking aan te gaan met netwerkbedrijven in andere EU-landen. Hierover is in februari 2014 een brief naar de Kamer gestuurd, met daarin het voornemen om de mogelijkheid te openen voor beide bedrijven om via kruislingse aandelenparticipatie strategische samenwerkingsverbanden aan te gaan met buitenlandse netbeheerders die op grond van Europese regels gecertificeerd zijn. Na debat met de Kamer heeft het kabinet besloten dit onderwerp mee te nemen in de herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (STROOM). Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in het voorjaar van 2015 worden ingediend bij de Tweede Kamer.

Statuten

Zoals in de Nota Deelnemingenbeleid is aangekondigd, is het Ministerie van Financiën in 2014 met staatsdeelnemingen in gesprek gegaan over het doorvoeren van de aangescherpte standaardstatuten bij de staatsdeelnemingen. De aanscherping van de standaardstatuten zit onder andere in de herijking van de goedkeuringsdrempels voor investeringen door de betreffende staatsdeelneming. Door te kijken naar de waarde van de investeringen als gedaan in het verleden, de toekomstige investeringsagenda, alsmede door middel van een portefeuillebrede vergelijking is bekeken wat de nieuwe goedkeuringsdrempels dienen te zijn. Andere wijzigingen zitten met name op het gebied van de tijdige ontvangst van informatie en de mogelijkheid voor de aandeelhouder om met belangrijke onderwerpen, zoals de strategie van de onderneming, mee te praten. Naar verwachting zullen de standaardstatuten in 2015 doorgevoerd worden.

Investeringen en vermogenspositie

Op het gebied van investeringen zijn er in 2014 elf formele investeringen goedgekeurd en is bij vijf informele investeringen meegekeken. Het merendeel van de investeringen betrof investeringen van Tennet. Daarnaast heeft NS in 2014 de aanschaf van nieuwe Sprinters in gang gezet. NS koopt in totaal 180 nieuwe Sprinters bij de treinfabrikanten CAF en Stadler. Ook is het aanschaftraject van de Intercity nieuwe generatie van start gegaan. NS gaat een traject in waarbij geselecteerde leveranciers met biedingen gaan komen om de nieuwe Intercity te mogen produceren.

In 2014 is het belang van de staat in NV ALTMAA N.V. (Aangewezen Luchtvaartterrein Maastricht-Aachen Airport) afgewikkeld en daarnaast is de afwikkeling van Twinning Holding B.V. voltooid. Bij ALTMAA is het aan de staat toekomende resterende saldo van liquide middelen overgeboekt á € 0,8 mln. Bij Twinning was er sprake van een resterend saldo van € 3,3 mln.

Beloningsbeleid

In de Nota Deelnemingenbeleid is aangekondigd dat het huidige beoordelingskader voor beloningsbeleid van staatsdeelnemingen op twee punten wordt aangescherpt. Allereerst worden de variabele beloningen van de bestuurders voortaan gemaximeerd op 20%. Daarnaast wordt het beloningsbeleid van de staatsdeelnemingen in lijn gebracht met de nieuwe standaarden op het gebied van het arbeidsrecht. In 2014 is bij een aantal deelnemingen gestart met de uitrol hiervan. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt jaarlijks gerapporteerd over de voortgang.

Toekomstplannen voor de Financiële instellingen ABN AMRO, ASR en SNS REAAL.

Over ABN AMRO is aan de Kamer gemeld dat na de Asset Quality Reviews een besluit tot daadwerkelijke verkoop zal worden genomen. In 2015 zal de Minister de Kamer hierover informeren. Op 6 juni 2014 heeft het kabinet in een brief aan de Kamer de verkoopplannen voor ASR Nederland N.V. en SNS REAAL N.V. (thans Vivat) gepresenteerd. Vervolgens is, zoals in de brief was aangekondigd, REAAL N.V. gestart met het verkoopproces, waaraan ook ASR mocht deelnemen. Op maandag 16 februari 2015 heeft de Minister van Financiën bekend gemaakt dat SNS Reaal en Anbang op zaterdag 14 februari een overeenkomst tot koop van Reaal N.V. hebben getekend, nadat de Minister van Financiën heeft ingestemd met deze voorwaardelijke verkoop. In 2015 zullen nog verschillende vervolgstappen worden gezet die moeten uitwijzen of de verkoop definitief kan plaatsvinden.

Omdat de uitkomst van het verkoopproces van REAAL nog niet afgerond is, zal de Kamer in de loop van 2015 worden geïnformeerd over de verkoop van SNS Bank. Voor alle financiële instellingen geldt dat de Minister de Kamer vooraf zal informeren, voordat onomkeerbare stappen worden gezet.

Publiek Private Investeringen

Eind 2014 heeft de Minister van Financiën de tweejaarlijkse voortgangsrapportage over DBFM(O) naar de Kamer verstuurd. Hierin wordt benoemd dat in de afgelopen jaren de DBFM(O)-projecten van het Rijk zijn uitgevoerd binnen budget, op tijd en conform de gewenste output. Marktpartijen hebben waardering voor de kwaliteit en bestendige lijn van Nederlandse DBFM(O)-projecten en -beleid. De situatie op de markt voor financiering van DBFM(O) projecten was mede daarom al goed en is sinds medio 2013 sterk verbeterd. Alle DBFM(O)-projecten zijn succesvol met 100% gecommitteerde financiering aanbesteed. Om ook in de exploitatiefase de meerwaarde van DBFM(O)-contracten te kunnen realiseren is professioneel contractmanagement essentieel. Daarom heeft de ADR in opdracht van de Minister van Financiën onderzoek verricht naar de succesfactoren voor contractmanagement. Op basis van de resulterende aanbevelingen hebben de departementen in samenwerking met Financiën gewerkt aan het opzetten van een performancemodel voor contractmanagement. Dit geeft beter zicht op het contractbeheer bij bestaande contracten en borgt dat leerervaringen van eerdere contracten worden benut bij nieuwe aanbestedingen.

Nadat de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken in 2013 samen een kwartiermaker hebben aangesteld voor de oprichting van de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII), zijn afgelopen jaar de plannen verder uitgewerkt en is de instelling opgericht. Voor het realiseren van diverse beleidsdoelstellingen, zoals energiebesparing in woningen (RFE) en internationaal ondernemen in opkomende markten (DGGF), zijn door betreffende vakministers, met medewerking van Financiën, fondsen opgericht. De Minister van Financiën blijft monitoren of de oprichting van een fonds leidt tot het op een efficiënte manier bereiken van beleidsdoelstellingen.

Binnen zijn verantwoordelijkheid om te toetsen en adviseren op bedrijfseconomische doelmatigheid heeft de Minister van Financiën in 2014 bijgedragen aan het realiseren van een efficiëntere en effectieve bedrijfsvoering van het Rijk. Een voorbeeld van een traject waar dit is gebeurd is de Hervormingsagenda Rijksdienst, waarbij de Minister van Financiën heeft aangestuurd op het versterken van de governance op de ondersteunende bedrijfsvoeringdiensten (SGO project 5: Governance en Sourcing). Ook is Financiën in 2014 betrokken gebleven bij het sourcingprogramma Defensie 10 waarbij sourcingafwegingen en -trajecten zijn ondersteund. Een laatste voorbeeld is de advisering bij de privatisering van twee rijksinstellingen voor gesloten jeugdzorg, die verkocht zijn onder verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 11.

Ook is gewerkt aan een handleiding voor businesscases binnen de Rijksoverheid, om het toetsen op bedrijfseconomische doelmatigheid te kunnen faciliteren. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de handleiding zodat deze naar verwachting in de loop van 2015 gepubliceerd kan worden.

Illiquid Assets Back-up Faciliteit

De Illiquid Assets Back-up Faciliteit (IABF) was één van de maatregelen die de staat in 2008 en 2009 heeft getroffen om bij te dragen aan herstel van de stabiliteit van de financiële sector. De IABF had betrekking op de Amerikaanse gesecuritiseerde hypothekenportefeuille van ING (de Alt-A portefeuille). De staat heeft het economische eigendom van de Alt-A portefeuille overgenomen door middel van een lening van ING aan de staat. Daarnaast bestond de IABF uit verschillende fees die tussen de staat en ING werden voldaan 12.

In 2013 is overeenstemming bereikt met ING over de beëindiging van de IABF. De beëindiging heeft plaatsvinden door de Alt-A portefeuille te verkopen. De opbrengsten zijn gebruikt om de lening van ING aan de staat af te lossen 13.

In december 2013 heeft een eerste veiling van een deel van de Alt-A portefeuille plaatsgevonden. Begin 2014 hebben er nog twee veilingen plaatsgevonden en is de lening van ING aan de staat volledig afgelost. Per eind 2014 is het uiteindelijke resultaat op de IABF gelijk aan € 1.455 mln. (inclusief € 0,4 mld. die was ontvangen van ING ter compensatie van de toekomstige garantiefees)14.

Kasstromen overzicht en balans

Het kasstromen overzicht laat zien dat er in 2014 meer US dollars uit de portefeuille en door verkoop van de portefeuille binnengekomen zijn dan er nodig waren om het restant van de lening van ING aan de staat af te lossen. Hierdoor is er sprake van een uiteindelijk positief resultaat op de IABF. Het overzicht laat verder de resultaten van de laatste fee uitgaven en ontvangsten zien. Het uiteindelijke resultaat op de IABF bedraagt € 1.455 mln.

Tabel 1: kasstromen 2011, 2012, 2013 en 2014 (in € mln.)
 

2011

2012

2013

2014

Funding fee

3.242

2.644

4.808

2.778

Management fee

39

33

26

0

Incidentele uitgave

   

19

0

Totaal uitgaven

3.281

2.678

4.853

2.779

         

Portefeuille ontvangsten

3.012

2.434

4.275

4.231

Garantie fee

85

73

58

 

Additionele garantie fee

128

110

87

0

Additionele fee

55

46

35

1

Verhandelbaarheidsfee

 

15

18

1

Incidentele ontvangst

   

379

 

Totaal ontvangsten

3.281

2.678

4.853

4.233

         

Saldo

0

0

0

1.455

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector
Bedragen x € 1.000
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

– 27.770.244

1.027.232

68.581

13.595.835

– 1.435.070

303.866

– 1.738.936

Waarvan betalingsverplichting:

             

Verplichting kapitaalstorting Tennet

0

600.000

0

0

0

0

0

Verplichting Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

1.031.000

0

0

0

0

0

0

Verplichting Superdividend NS naar Prorail

1.400.000

0

0

0

0

0

0

Meerjarenverplichting aan ING

1.618.794

461.193

67.858

– 79.228

56.707

289.000

– 232.293

Overbruggingskrediet SNS

     

1.100.000

0

0

0

Kapitaalinjectie SNS

     

2.200.000

0

0

0

Kapitaalinjectie Propertize

     

500.000

0

0

0

               

Waarvan garantieverplichting:

             

Regeling BF

– 6.390

– 8.322

– 1.600

– 387

0

0

0

Voorwaardelijke verplichting Capital Relief Instrument

– 32.611.091

0

0

0

0

0

0

Garantie Counter Indemnity

950.000

0

0

0

– 950.000

0

– 950.000

Garanties en vrijwaringen staatsdeelnemingen

– 167.198

– 49.092

– 13.000

– 13.025

– 2.010

0

– 2.010

Garantie DNB winstafdracht

     

5.700.000

0

0

0

Garantie SNS Propertize

     

4.166.410

– 566.410

0

– 566.410

               

Waarvan overige verplichtingen

14.641

23.453

15.323

22.065

26.643

14.866

11.777

               

Uitgaven

6.833.292

3.599.367

2.993.758

8.674.220

2.805.899

5.400.866

– 2.594.967

               

Vermogensverschaffing

             

Kapitaalstorting Tennet

 

300.000

300.000

0

0

0

0

Uitkering superdividend NS naar Prorail

1.400.000

0

0

0

0

0

0

Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

928.000

0

0

0

0

0

0

Kapitaalstorting couponbetaling MCN

103.000

0

0

0

0

0

0

Kapitaalinjectie SNS REAAL

     

2.200.000

0

0

0

Kapitaalinjectie Propertize

     

500.000

0

0

0

               

Bekostiging

             

PPS

6

0

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan RWT

             

NLFI (voorheen STAK)

   

5.250

5.250

17.100

5.052

12.048

               

Lening

             

Management Fee IABF

46.592

38.756

33.206

26.457

272

24.000

– 23.728

Funding Fee IABF

4.345.040

3.242.213

2.644.371

4.807.961

2.778.201

5.362.000

– 2.583.799

Incidentele uitgaven IABF

     

18.960

246

0

246

Overbruggingskrediet SNS

     

1.100.000

0

0

0

               

Garantie

             

Regeling BF

0

0

0

6

6

100

– 94

Dotatie begrotingsreserve TenneT

1.644

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Uitbetalingen garanties en vrijwaringen

     

575

0

0

0

               

Opdrachten

             

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

9.011

13.598

6.131

10.211

5.274

4.914

360

               

Ontvangsten

7.970.200

9.925.613

5.131.796

9.603.301

8.858.957

8.611.748

247.209

               

Vermogensonttrekking

             

Opbrengst onttrekking vermogenstitels

154.600

9.000

12.441

0

0

0

0

Dividend staatsdeelnemingen

617.686

423.226

312.510

606.876

679.937

397.497

282.440

Winstuitkering DNB

1.658.738

544.278

749.494

1.974.773

1.118.639

1.166.000

– 47.361

waarvan Griekse inkomsten ANFA

     

43.882

27.427

45.000

-17.573

waarvan Griekse inkomsten SMP

     

163.852

134.897

138.000

-3.103

Afdracht Holland Casino

9.839

0

0

0

0

0

0

Afdrachten Staatsloterij

108.395

102.423

100.000

82.910

84.700

96.000

– 11.300

Opbrengst verkoop vermogenstitels

355

150

38

131.965

4.111

0

4.111

Dividend Financiële instellingen

6.410

216.244

121.302

488.400

423.900

400.000

23.900

Rijksbijdrage Landwinning Havenbedrijf Rotterdam

0

0

0

295.482

0

0

0

               

Bijdrage aan RWT

   

NLFI

   

2.419

4.134

15.417

4.300

11.117

               

Leningen

             

Verwachte portefeuille ontvangsten IABF

4.058.123

3.012.250

2.433.653

4.275.292

4.231.221

5.337.000

– 1.105.779

Garantie Fee IABF

102.502

85.262

73.054

58.205

0

0

0

Additionele fee IABF

77.068

55.409

46.350

35.319

1.229

34.000

– 32.771

Additionele garantie fee IABF

153.939

128.048

109.713

87.413

163

0

163

Verhandelbaarheidsfee

0

0

14.807

17.659

615

15.000

– 14.385

Incidentele ontvangst IABF

     

379.490

0

0

0

Rente SNS krediet

     

6.898

20.608

6.596

14.012

Rente en aflossing div. leningen

67.007

62.999

0

0

0

0

0

Aflossing kapitaalverstrekkingen ING, Aegon en SNS Reaal

500.000

3.500.000

750.000

750.000

1.500.000

750.000

750.000

Couponbetaling en/of boetebetaling kapitaalversterking ING, Aegon en SNS Reaal

154.715

1.750.472

375.000

375.000

750.000

375.000

375.000

Renteontvangsten Mandatory Convertible Note

103.000

0

0

0

0

0

0

               

Garantie

             

Garantie overig

258

658

210

278

916

0

916

Premie-ontvangsten garantie TenneT

1.644

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Premie-inkomsten Capital Relief Instrument

165.482

0

0

0

0

0

0

Premie-inkomsten Counter Indemnity

25.555

25.555

25.555

25.555

12.493

25.555

– 13.062

Garantie fee Propertize

       

1.920

0

1.920

               

Opdrachten

             

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

4.884

4.839

450

2.852

8.288

0

8.288

E: Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

Meerjarenverplichting IABF (– € 232,3 mln.)

Door verkopen van de IABF portefeuille eind 2013 en begin 2014 zijn de omvang van de rentevergoeding en de fee uitgaven onder de IABF in 2014 lager dan initieel geraamd. Hierdoor is de mutatie in de meerjarenverplichting aan ING eveneens lager dan geraamd.

Garantie Counter Indemnity (– € 950 mln.)

De openstaande garantieverplichting uit 2010 van € 950 mln. aan ABN AMRO is beëindigd per 27 september 2014.

Garantie SNS Propertize (– € 566,4 mln.)

De staat garandeert de door Propertize aangetrokken schuld. De maximale omvang van deze garantie was inclusief de verschuldigde rente, € 4,16 miljard. De maximale omvang is per jaareinde met € 566 miljoen afgenomen tot € 3,60 miljard.

Uitgaven

NLFI (+ € 12,0 mln.)

De begroting van NLFI is naar boven bijgesteld, omdat SNS REAAL en Property Finance aan NLFI zijn overgedragen en door de verwachte verkooptrajecten, waaraan advieskosten zijn verbonden. De kosten zijn voor het grootste deel aan de financiële instellingen doorbelast, hierdoor blijft naar verwachting het door de staat te betalen bedrag per saldo gelijk.

Funding fee en management fee (– € 2.583,8 mln. + – € 23,8 mln.)

De fees zijn lager dan geraamd. Dit is het gevolg van de verkoop van een deel van de Alt-A portefeuille eind 2013. Met de opbrengsten uit de verkoop is de lening aan ING volledig afgelost.

Ontvangsten

Dividend staatsdeelnemingen (+ € 282,4 mln.)

Er is een meevaller bij de dividenden door hoger dan verwachte dividenduitkeringen van TenneT, UCN, Gasunie en Schiphol. Daarnaast wordt op portefeuilleniveau rekening gehouden met risico’s bij de verschillende staatsdeelnemingen. Deze risico’s hebben zich niet voorgedaan waardoor de dividendontvangsten hoger zijn dan geraamd.

Winstafdracht DNB (– € 47,4 mln.)

De winstafdracht DNB voor 2014 (DNB boekjaar 2013) is lager dan geraamd. Dit leidt tot een bijstelling van € 47,4 mln. De winst valt lager uit door minder opbrengsten uit de crisismaatregelen en door lagere vermogenswinsten.

Afdracht Staatsloterij (– € 11,3 mln.)

De omzetten van SENS staan al enige tijd onder druk hierdoor is ook de afdracht aan de staat lager.

Opbrengst verkoop vermogenstitels (+ € 4,1mln.)

In 2014 is het belang van de staat in NV ALTMAA N.V. (Aangewezen Luchtvaartterrein Maastricht-Aachen Airport) afgewikkeld en daarnaast is de afwikkeling van Twinning Holding B.V. voltooid. Bij ALTMAA is het aan de staat toekomende resterende saldo van liquide middelen overgeboekt á € 0,8 mln. Bij Twinning was er sprake van een resterend saldo van € 3,3 mln.

Dividend financiële instellingen (+ € 23,9 mln.)

ASR heeft in 2014 meer dividend afgedragen dan verwacht. Dit heeft geresulteerd in een meevaller van € 23,9 mln.

NLFI (+ € 11,1 mln.)

Zie toelichting onder uitgaven.

Portefeuille ontvangsten (– € 1.105,8 mln.)

De ontvangsten uit de portefeuille zijn in 2014 lager dan geraamd door de opbrengsten als gevolg van verkoop van delen van de portefeuille eind 2013.

Additionele Fee en Verhandelbaarheidsfee (– € 32,8 mln. en – € 14,7 mln.)

De omvang van de fees zijn in 2014 allen lager dan geraamd. Dit is gevolg van de beëindiging van de IABF overeenkomst.

Renteontvangsten SNS krediet (+ € 14,0 mln.)

Het door de staat aan SNS Reaal N.V. bij de nationalisatie verstrekte overbruggingskrediet is in 2014 doorgerold. Vanwege het doorrollen heeft SNS Reaal een hogere vergoeding over het door de staat verstrekte overbruggingskrediet betaald dan verwacht.

Aflossingen kapitaalverstrekking en couponbetalingen / boeterentes (+ € 1,1 mld.)

De staat heeft de laatste aflossing van € 1,025 mld. van ING vervroegd ontvangen. Daarmee heeft ING de volledige kapitaalinjectie van € 10 mld. uit 2008 terugbetaald aan de Nederlandse Staat. In de begroting was rekening gehouden met terugbetaling in 2015.

Premie-inkomsten Counter Indemnity (– € 13,1 mln.)

Het beëindigen van de garantie van de staat aan ABN AMRO inzake HBU (counter indemnity) betekent een verlaging van de te ontvangen premies voor de staat.

Garantie fee Propertize (+ € 1,9 mln.)

Propertize heeft een vergoeding betaald over de door de staat verleende garantie, waarmee de schuld van Propertize wordt gegarandeerd.

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen (+ € 8,3 mln.)

In 2013 zijn niet alle ontvangsten van doorbelastingen van de kosten met betrekking tot SNS REAAL en de IABF-portefeuille gerealiseerd, de doorbelastingen zijn in 2014 ontvangen. Daarnaast zijn er kosten doorbelast aan de houdstermaatschappij van de Nederlandse aandelen in URENCO (UCN).

4.4 Internationale Financiële Betrekkingen

A: Algemene doelstelling

Een bijdrage leveren aan een financieel gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

B: Rol en verantwoordelijkheid

Om het bovenstaande doel te bereiken heeft de Minister van Financiën een regisserende rol in Nederland. De internationale inzet van de Minister is van belang omdat de Nederlandse economie door zijn openheid en relatief beperkte grootte sterk wordt beïnvloed door internationale financieel-economische ontwikkelingen. Een sterke Europese economie heeft een directe weerslag op de Nederlandse economie. Nederland is mede hierdoor gebaat bij een gezonde financieel economische ontwikkeling en een stabiele budgettaire en monetaire ontwikkeling in de Europese Unie en haar lidstaten, waarbij ook de financiële stabiliteit binnen de eurozone gewaarborgd is.

Ten behoeve van de bevordering van financiële stabiliteit in de toekomst neemt de Minister actief deel aan internationaal toezicht ter bevordering van de begrotingsdiscipline van lidstaten van de EU en een stabiele macro-economische omgeving in de EMU. Hieronder valt ook de economische beleidscoördinatie in de EU en de EMU, zoals door een nieuw verdrag voor begrotingsdiscipline tussen lidstaten van de EU en een procedure voor economische onevenwichtigheden. Verder neemt de Minister van Financiën besluiten over het Nederlandse oordeel over aanvragen voor het Exchange Rate Mechanism (ERM-II) en voor euro-invoering. Tevens draagt de Minister van Financiën het Nederlandse standpunt over de EU begroting uit.

De Minister van Financiën draagt bij aan het beheer van stabilisatiemechanismen zoals het EFSF en het ESM ten behoeve van het bewaken van de financiële stabiliteit, ook in financieel-economisch moeilijke tijden. Dit doet de Minister door actief deel te nemen aan Europese overleggen zoals de Eurogroep en Ecofin en regelmatig contact te onderhouden met Europese instellingen en Europese collega ministers. De Minister van Financiën is sinds januari 2013 voorzitter van de Eurogroep en daarmee ook voorzitter van de Board of Governors van het ESM voor een periode van 2,5 jaar. In de afgelopen jaren is een gezamenlijke Europese aanpak voor de crisis gekozen. Nederland heeft hierbij een actieve rol gespeeld. In de komende jaren is het van groot belang om vast te houden aan die aanpak en gemaakte afspraken te implementeren. De rol als voorzitter van de Eurogroep biedt bij uitstek de mogelijkheid om uitvoering te geven aan de gezamenlijke Europese inzet.

Internationale financiële instellingen beïnvloeden economische ontwikkelingen, als gevolg van hun rol bij het financieel-economische beleidstoezicht en als financieel vangnet in geval van een crisis. Goed beleid van deze instellingen draagt daarom bij aan een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling en de ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden. De Minister draagt hieraan bij door toezicht te houden op de uitvoering van de taken van de Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) en hun financiële soliditeit. Daarnaast levert de inbreng van de Minister bij discussies in internationale fora zoals de Ecofin, Eurogroep, Working Party 3 (van de OESO) en discussies bij het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en andere IFI’s een bijdrage aan de beïnvloeding van de internationale beleidsdiscussie en beleidsrespons.

C: Beleidsconclusies

In internationaal verband zijn de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen om de wereldeconomie minder gevoelig te maken voor financieel economische crises. In 2014 hebben de IFI’s, naast aandacht voor crisispreventie, ook focus gelegd op het creëren van inclusieve groei. Er zijn verschillende maatregelen genomen om groei wereldwijd een impuls te geven en IFI middelen en investeringen effectiever in te zetten. De Minister van Financiën heeft voor Nederland als bewaker van de financiële belangen van de Nederlandse overheid en burger een centrale rol in het beleid van de IFI’s.

Zo heeft het IMF onlangs haar schuldenlimietbeleid voor lage inkomens landen aangepast, om de grote behoeft aan investeringen in groei in deze landen tegemoet te komen. Landen met budgettaire ruimte krijgen meer mogelijkheden om naast concessionele financiering (met een schenkingselement) ook gebruik te maken van financiering tegen commerciële voorwaarden. In het oude beleid was hier slechts beperkt ruimte voor. Ook heeft het IMF de eerste stappen gezet om het leenraamwerk aan te passen voor landen met programma’s van een exceptionele omvang. Het IMF wil haar toolkit uitbreiden om adequater te kunnen reageren wanneer de schuldhoudbaarheid van een land in het geding komt en zodoende de groei en succesvolle implementatie van een programma bevorderen. De voorgestelde aanpassingen zouden ervoor zorgen dat private crediteuren gedurende de looptijd van een programma hun vorderingen niet kunnen aflossen, wat de mogelijkheden beperkt voor bail-outs van private crediteuren.

De Wereldbank heeft haar eigen financiële houdbaarheid en financiële capaciteit verhoogd. De Bank voert een grote bezuinigingsoperatie door. De uitgaven van de Bank worden nu getoetst op efficiëntie en effectiviteit. Daarnaast heeft de Raad van Bewindvoerders besloten om de prijzen van leningen verstrekt door de IBRD te verhogen om additionele inkomsten te genereren. Ook zal de IBRD efficiënter gebruik gaan maken van het bestaande aandeelhouderskapitaal door voor elke dollar aan kapitaal iets meer uit te lenen.

Daarnaast heeft de EIB belangrijke stappen gezet om een katalyserende rol op het gebied van investeringen te spelen. Met de introductie van het «Juncker-plan» in december 2014 is een eerste aanzet gegeven door de Europese Commissie om in 2015 met de EIB tot een instrument te komen om invulling te geven aan «An investment plan for Europe». Dit moet een impuls geven aan de Europese interne markt en private investeerders aantrekken.

Op Europees vlak was er in 2014 substantiële aandacht voor een verder herstel van de financiële stabiliteit van de eurozone. De Europese schuldencrisis heeft aanleiding gegeven tot wijziging en uitbreiding van afspraken omtrent economische beleidscoördinatie (onder andere versterkt Stabiliteits- en Groeipact). Gekoppeld hieraan was er aandacht voor de lopende steunprogramma’s voor Griekenland en Cyprus en het in 2014 aflopende programma voor Portugal. De Minister van Financiën nam namens Nederland deel aan discussies en besluitvorming op ministerieel niveau in Eurogroep en Ecofin verband en in de Raad van gouverneurs van het ESM over deze onderwerpen. Eurogroep en Ecofin vergaderingen vinden in beginsel iedere maand plaats.

Als sluitstuk van versterkte economische beleidscoördinatie in de Eurozone verstrekt het ESM, onder strikte beleidscondities en waar mogelijk in samenwerking met het IMF, financiële steun aan landen in nood. Sinds juli 2013 kunnen het EFSM en EFSF geen nieuwe leningen meer aangaan. Het EFSF en EFSM blijven bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost. Het ESM heeft in 2014 financiële steun verstrekt aan Cyprus. Portugal heeft in het eerste half jaar van 2014 nog steun ontvangen van het EFSM, EFSF en het IMF en heeft eind mei 2014 het leningenprogramma succesvol verlaten. Griekenland heeft in 2014 financiële steun van het EFSF en het IMF ontvangen. Daarnaast is in december 2014 door de Eurogroep besloten om het EFSF-programma van Griekenland met twee maanden te verlengen tot en met 28 februari 2015, zodat de Griekse regering meer tijd heeft om de nog openstaande maatregelen onder de vijfde voortgangsmissie af te ronden. Op 27 februari 2015 is, op verzoek van de nieuwe Griekse regering, het leningenprogramma van het EFSF nogmaals verlengd met vier maanden tot en met 30 juni 2015. Griekenland is ook begonnen met de aflossing van de IMF-leningen van het eerste leningenprogramma van het IMF. Eind december 2014 had Griekenland in totaal circa 9,2 miljard euro afgelost aan IMF-leningen. Spanje en Ierland hebben eind 2013 de leningenprogramma’s succesvol afgerond, er worden geen nieuwe leningen meer verstrekt. Zowel Spanje als Ierland hebben in 2014 al een deel van de leningen vervroegd afgelost. Spanje heeft in juli 2014 al 1,6 miljard euro vervroegd afgelost aan het ESM en Ierland heeft in december 2014 al 9,1 miljard euro vervroegd afgelost aan het IMF.

Op 8 december 2014 heeft de Raad van gouverneurs van het ESM ingestemd met de uitwerking van het ESM-instrument voor directe herkapitalisatie van banken. Hiermee is het instrument operationeel geworden. Met het instrument zullen banken directe steun kunnen ontvangen vanuit het ESM in plaats van via de overheden van aanvragende lidstaten. Hiermee wordt bijgedragen aan het verbreken van de vicieuze cirkel, door de link tussen kwetsbare overheden en kwetsbare banken af te zwakken. Tegelijkertijd houdt het akkoord rekening met de noodzaak om prikkels te houden voor aanvragende lidstaten om prudent beleid te voeren en om zorgvuldig om te gaan met de schaarse publieke middelen in het ESM.

Het jaar 2014 stond voor de Eurogroep ook in het teken van de toetreding van Letland tot de Eurozone per 1 januari en van de voorbereiding voor de toetreding van Litouwen als negentiende lid van de Eurozone. Litouwen heeft per 1 januari 2015 de Euro ingevoerd als munteenheid, daarvoor zijn de voorbereidingen in 2014 afgerond. Nadat Litouwen in januari 2014 aangaf niet later dan 1 januari 2015 de Euro te willen invoeren, concludeerde de Europese Centrale Bank en de Europese Commissie in juni 2014 in de convergentierapporten dat Litouwen voldeed aan de vereiste convergentiecriteria. In juli is daarop de derogatie op toetreding van Litouwen opgeheven. Om duurzame convergentie te waarborgen heeft Litouwen structurele hervorming gepresenteerd en deze opgenomen in onder andere het nationaal hervormingsplan.

De onderhandelingen in het kader van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020 van de EU zijn in 2013 afgerond. Vanaf 1 januari 2014 is daarmee het nieuwe MFK in werking getreden. In het nieuwe MFK, dat circa 34 miljard euro lager ligt dan het huidige MFK, hebben de budgetten voor onderzoek en innovatie aan relatief belang gewonnen ten opzichte van de klassieke posten als landbouw- en cohesiebeleid. Tevens heeft Nederland in deze onderhandelingen wederom een korting op de afdrachten bedongen van ruim 1 miljard euro15.

In 2014 zijn acht aanvullende begrotingen gepresenteerd, waarvoor met uitzondering van de eerste aanvullende begroting (technische wijzigingen, was reeds akkoord) in december een akkoord is bereikt. Nederland heeft ingestemd met alle aanvullende begrotingen, met uitzondering van de derde aanvullende begroting. In de derde aanvullende begroting stelde de Europese Commissie voor de betalingen in 2014 te verhogen door middel van de inzet van de zogenoemde contingency margin (het instrument om als laatste redmiddel op onvoorziene omstandigheden te kunnen reageren), ten overstaan van een cumulatief gelijkmatige verlaging van de betalingen in latere jaren van het MFK. Nederland heeft samen met gelijkgestemde lidstaten in de Begrotingsraad gezorgd voor een beperktere inzet van de contingency margin. Uiteindelijk heeft Nederland tegen de derde aanvullende begroting gestemd, omdat Nederland van mening was dat de Europese Commissie te snel en in te ruime mate naar dit instrument heeft gegrepen16.

De Europese Commissie heeft eind oktober de naheffing op basis van de grondslagen voor het bni en de btw gepresenteerd. De naheffing resulteerde in een bruto nabetaling van Nederland aan de Europese Unie, met een omvang van 1,1 miljard euro. Netto bedraagt de naheffing circa 650 miljoen euro omdat, Nederland in 2015 een teruggave van circa 450 miljoen zal ontvangen17. Het kabinet voelde zich verrast door de omvang van de naheffing en heeft daarom gepleit voor meer transparantie en harmonisatie van zowel het begrotingsproces als de berekeningswijze van dergelijke naheffingen. De Europese Commissie heeft hierop een evaluatie toegezegd, waarvan Nederland de resultaten nauwlettend zal volgen18.

Tot slot is de ratificatie van het Eigen Middelenbesluit niet voor het einde van 2014 afgerond. In het Eigen Middelenbesluit wordt de financiering van de Europese begroting vastgelegd; de Nederlandse korting op de afdrachten maakt deel uit van het Eigen Middelenbesluit. De korting op de Nederlandse afdrachten hangt samen met deze ratificatie. De korting op de Nederlandse afdrachten over het jaar 2014 blijft behouden, maar wordt doorgeschoven naar het jaar 2015.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 4 Internationale financiële betrekkingen
Bedragen x € 1.000
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

40.452.217

91.240.416

38.336.697

– 49.193.450

3.649.277

1.081.076

2.568.201

Waarvan betalingsverplichtingen

4.708.053

730.004

3.585.959

139.000

787.228

800.104

– 12.876

EIB

   

448.222

0

0

0

0

Lening Griekenland

   

– 1.505.643

0

0

0

0

Kapitaal ESM

   

4.573.600

0

0

0

0

               

Waarvan garantieverplichtingen:

35.744.164

90.510.412

34.750.738

– 49.332.450

2.862.049

280.972

2.581.077

Deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

277.118

304.524

120.110

26.588

725.439

167.527

557.912

Garantie aan DNB inzake IMF en BIS

5.416.546

18.518.207

– 825.772

– 1.140.268

2.158.610

113.445

2.045.165

Kredieten EU betalingssteun

1.232.500

– 102.500

5.000

– 35.000

– 10.000

0

– 10.000

EFSM

2.946.000

– 120.000

6.000

– 42.000

– 12.000

0

– 12.000

EFSF

25.872.000

71.910.181

0

– 48.141.770

0

0

0

ESM

   

35.445.400

0

0

0

0

               

Uitgaven

1.304.504

2.284.106

2.005.213

2.599.623

1.093.524

1.119.514

– 25.990

               

Deelneming multilaterale (ontwikkelings) banken en fondsen

             

Deelnemingen multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

55.897

337.276

158.227

631.183

52.864

79.753

– 26.889

EFSF

1.054

571

0

0

0

0

0

ESM

   

1.829.440

1.829.440

914.720

914.720

0

               

Leningen

             

Lening Griekenland

1.247.553

1.946.259

4.546

0

0

0

0

Uitkering rente aan Griekenland

   

13.000

139.000

125.000

125.041

– 41

               

Opdrachten

             

TA kiesgroeplanden

       

940

0

940

               

Ontvangsten

39.495

127.715

50.131

34.336

19.969

29.970

– 10.001

               

Deelneming multilaterale (ontwikkelings) banken en fondsen

             

Ontvangsten IFI's

9.611

13.081

9.454

8.630

5.951

4.418

1.533

               

Lening

             

Rente en servicefee ontvangsten lening Griekenland

29.884

114.634

40.677

25.706

14.018

25.552

– 11.534

E: Toelichting op de instrumenten

Betalingsverplichtingen (– € 12,9 mln.)

De verplichting voor technische assistentie valt lager uit en de geraamde kapitaal bijdrage aan de Wereldbank is ten laste gekomen van een eerder aangegane verplichting.

Deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen (+ € 557,9 mln.)

Garantie Wereldbank (+ € 468,8 mln.)

De aanpassing van de verplichting wordt voornamelijk veroorzaak door de wisselkoersaanpassing van de garanties afgegeven aan de Wereldbank.

Garantie Cotonou (+ € 89,1 mln.)

De Europese Investeringsbank (EIB) verricht activiteiten in landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen), alsmede de Europese landen en gebieden overzee (LGO). Dit in het kader van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst (Verdrag van Cotonou), en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee. Het Intern Akkoord betreft een periodieke financiële uitwerking van de genoemde overeenkomsten gedurende het MFK 2014–2020 en is aan de Kamer voorgelegd (Kamerstukken II 2013/14, 33 838, nr. 3.). Het Intern Akkoord bevat een garantie voor 75% van de politieke en soevereine risico’s die de EIB bij haar activiteiten in de ACS en LGO loopt. Deze is in de tweede suppletoire van de Financiën begroting opgenomen. Tevens is de vordering van het eerdere Cotonou programma met € 1,9 mln. toegenomen.

Garantie aan DNB inzake IMF en BIS (+ € 2,0 mld.)

– Aanpassing garantie DNB inzake IMF door wisselkoerswijziging (+ € 2.045,2 mln.)

De aanpassing van de verplichting wordt veroorzaakt door de wisselkoersaanpassing van de garanties afgegeven aan DNB inzake de deelnemingen van het IMF.

– Beëindiging garantie BIS

Deze garantieovereenkomsten tussen de staat en DNB betreffen het Nederlandse aandeel in de via de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) te verstrekken kredietfaciliteiten. Als verplichtingenraming (stelpost) wordt jaarlijks een garantieplafond van € 113 mln. in de ontwerpbegroting opgenomen. De laatste jaren is geen gebruik gemaakt van deze regeling en wordt deze niet meer noodzakelijk geacht. Daarom wordt de garantieverplichting niet meer opgenomen (zoals gemeld in de begroting IX 2015).

EU-betalingsbalanssteun (– € 10,0 mln.)

Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting bijgesteld.

EFSM (– € 12,0 mln.)

Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting bijgesteld

Uitgaven

Aanpassing betalingsritme International Development Agency (– € 26,9 mln.)

Om budgettechnische redenen is het betaalritme van de toezeggingen aan IDA aangepast. Hiermee wordt het zwaartepunt van de IDA betalingen verlegd naar de jaren 2016 en 2017.

Uitkering Rente aan Griekenland

Onderdeel van de afspraken van de Eurogroep van februari en november 2012 is dat de inkomsten van de ECB en de nationale centrale banken uit de Griekse staatsobligaties die niet zijn meegenomen in de obligatieomruil van februari 2012 worden doorgegeven aan Griekenland. Dit betreft de inkomsten uit de SMP-portefeuille en de ANFA-portefeuille. Nederland heeft in juli 2014 aan het ESM de SMP-inkomsten over 2014 van 112 miljoen euro overgemaakt. Het ESM heeft hiervoor een speciale rekening, waarop lidstaten de SMP-winsten kunnen overmaken. Deze inkomsten zullen door het ESM, na een positief oordeel van de voortgang van het programma (of na een positieve post-programme missie na afloop van het programma), naar Griekenland worden overgemaakt. Omdat de huidige voortgangsmissie nog niet is afgerond, zijn de SMP-inkomsten over 2014 nog niet naar Griekenland overgemaakt.

Ontvangsten

Ontvangsten IFI’s (+ € 1,5 mln.)

De terugbetalingen van leningen door de Europese Investeringsbank (EIB) en de Wereldbank zijn hoger dan geraamd. Bij de EIB gaat het om leningen aan landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen), en de Europese landen en gebieden overzee (LGO) onder het Europees Ontwikkelingsfonds in het kader van de verdragen van Lomé en Cotonou. Bij de Wereldbank gaat het om de EEC Special Action Account, waarbij in Europese Economische Gemeenschap verband via de Wereldbank speciale kredieten worden verstrekt op concessionele basis aan ontwikkelingslanden welke over langere periode worden terugbetaald.

Rente Griekenland (– € 11,5 mln.)

Door een lagere rente dan de geraamde CPB rekenrente en de retroactieve correctie van de renteverlaging (zoals door de Eurogroep in december 2012 overeengekomen) zijn de ontvangsten op de Griekse lening lager uitgevallen.

4.5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

A: Algemene doelstelling

Het bieden van mogelijkheden voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export en investeringen in het buitenland, in aanvulling op de markt, en het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven op het terrein van de exportkredietverzekeringsfaciliteit.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën heeft de rol van regisseur van de uitvoering van de exportkredietverzekeringsfaciliteit. De Minister stelt de randvoorwaarden vast waaronder de uitvoerder van de faciliteit verzekeringen mag afgeven. De staat treedt op als verzekeraar en Atradius Dutch State Business N.V. voert de EKV-faciliteit uit, op naam en voor rekening en risico van de staat. De Minister van Financiën is budgetverantwoordelijk. De Minister van Financiën is, samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, beleidsverantwoordelijk voor het verstrekken van de verzekeringen en het nastreven van een gelijkwaardig speelveld op het gebied van de exportondersteunende maatregelen.

Op basis van de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën biedt de Nederlandse Staat, ter aanvulling op de private markt, faciliteiten aan waarmee Nederlandse ondernemers en hun financiers betalingsrisico’s kunnen afdekken bij de staat. Met de verschillende producten binnen de exportkrediet- en investeringsverzekeringen (de EKV-faciliteit) kunnen Nederlandse bedrijven meer exportorders verwerven, hetgeen een positief effect heeft op de concurrentiekracht, industriële productie en werkgelegenheid in Nederland.

Het doel is om een kostendekkende faciliteit te handhaven. Daarom zijn niet alle risico’s voor de staat acceptabel. Het risicoprofiel van de bestaande EKV-portefeuille en van nieuwe aanvragen wordt nauwlettend gevolgd door middel van een uitgebreid risicokader.

Om zo veel mogelijk te voorkomen dat de staat risico’s in verzekering neemt die door de markt kunnen worden gedekt, is de «risicodracht» opgezet. Hierin staat vermeld op welke risico’s (landen, looptijd en omvang) de staat potentieel dekking aanbiedt. Voor de overige risico’s gaat de staat er in principe vanuit dat deze door de markt zelf in dekking kunnen worden genomen. De risicodracht wordt periodiek aangepast na overleg met de uitvoerder van de faciliteit of indien reacties van marktpartijen hiertoe aanleiding geven.

De overheid heeft een belangrijke rol ten aanzien van het bevorderen van een gelijkwaardig speelveld op het gebied van de exportondersteunende maatregelen. Om Nederlandse exporteurs en hun financiers internationaal onder gelijke voorwaarden te kunnen laten concurreren, wordt door Nederland in internationaal verband overlegd over de exportondersteunende maatregelen. Zo worden in OESO- en EU-verband afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder exportkredietverzekeringen mogen worden verstrekt, zoals kostendekkendheid, minimum premies, maximale looptijden, het gebruik van ontwikkelingshulpgelden, een verantwoord leenbeleid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook wordt er een actieve dialoog met de opkomende economieën die geen deel uitmaken van de OESO gevoerd. Het doel van deze besprekingen is om mogelijke verstoringen van het speelveld, door landen die niet aan de OESO-regels gebonden zijn, zoveel mogelijk te beperken.

C: Beleidsconclusies

De exportkredietverzekeringsfaciliteit bestond in 2014 uit de volgende onderdelen: de exportkredietverzekeringen en -garanties (EKV) en de regeling investeringsverzekeringen (RIV)19.

In 2014 zijn in totaal 145 nieuwe polissen en dekkingstoezeggingen uitgereikt. Dit is een lichte afname ten opzichte van 2013 toen er 147 nieuwe verzekeringspolissen en dekkingstoezeggingen zijn uitgereikt.

Onderstaande figuur geeft de ontwikkeling van de EKV en de RIV-portefeuille weer door middel van de uitstaande garantieverplichtingen.

Grafiek 1: uitstaande garantieverplichtingen in mln. EUR 2010–2014

Grafiek 1: uitstaande garantieverplichtingen in mln. EUR 2010–2014

In de grafiek is een onderscheid gemaakt tussen definitieve verzekeringen (polissen) en voorlopige verzekeringen (dekkingstoezeggingen). De garantieverplichtingen zijn aangepast op basis van de nieuwe berekeningsystematiek, zie ook de toelichting bij onderdeel E.

In Nederland beperkt de staat zich primair tot het verzekeren en garanderen en laat het daadwerkelijk financieren zoveel mogelijk over aan de markt. Er is de afgelopen jaren echter geconstateerd dat dit leidt tot een ongelijk speelveld als in andere landen wel financiering met publiek middelen mogelijk is terwijl banken geen concurrerende financiering kunnen aanbieden. Om het Nederlandse exporterende bedrijfsleven minder afhankelijk te maken van bancaire financiering is in 2009 de Exportkredietgarantie (EKG) ontwikkeld. Het doel van de EKG is om exportfinanciering laagdrempeliger te maken voor andere investeerders zoals pensioenfondsen. De staat geeft hierbij een 100% betalingsgarantie op de bank die de terugbetalingen moet doorzetten naar de kredietverstrekkende investeerder. Een EKG is uitsluitend mogelijk in combinatie met een EKV dekking. Het additionele risico dat de staat aangaat door afgifte van een EKG betreft daarom het risico dat de bank in betalingsproblemen komt gedurende de beperkte periode dat één betalingstermijn wel is gestort op de bank, maar nog niet is doorgezet naar de investeerder. Het additionele risico die aan de EKG is verbonden, is dusdanig beperkt dat het wordt meegenomen onder het bestaande garantieplafond van € 10 mld.

In 2014 is de doeltreffendheid en doelmatigheid van het instrument EKG door middel van een beleidsdoorlichting onderzocht.20 Hieruit blijkt dat door middel van de EKG export gefinancierd wordt door andere investeerders. Hierdoor worden Nederlandse exporteurs beter in staat gesteld om op concurrerende wijze mee te dingen op het internationale speelveld. Er is sinds de start van de EKG in 2009 geen schade geweest en daarnaast wordt er een kostendekkende premie in rekening gebracht. Hierdoor is het budgettaire effect van de EKG tot op heden licht positief.

Naar aanleiding van de uitkomsten van de beleidsdoorlichting is de EKG opgenomen in het reguliere productenaanbod van de EKV faciliteit. In de beleidsdoorlichting is echter ook geconstateerd dat er verbeteringspunten mogelijk zijn voor de EKG. In 2014 is samen met banken en de exportsector bekeken hoe binnen de bestaande randvoorwaarden het instrumentarium verder ontwikkeld kan worden. Dit heeft er mede toe geleidt dat er een basis is gelegd voor een nieuwe uitvoeringsvariant binnen de EKG. Deze zal verder worden uitgewerkt in 2015.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 5 Exportkredietverzekering en investeringsgaranties
Bedragen x € 1.000
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

1.161.667

1.099.920

2.934.821

3.590.788

– 7.294.439

10.616.386

– 17.910.825

waarvan betalingsverplichtingen:

16.672

12.032

12.412

14.299

198.043

12.606

185.437

waarvan kostenvergoeding Atradius DSB

10.212

10.557

12.126

12.490

11.678

12.606

– 928

               

waarvan garantieverplichtingen:

1.144.995

1.087.888

2.922.409

3.576.489

– 7.492.482

10.603.780

– 18.096.262

EKV

1.198.639

1.118.144

2.942.882

3.523.570

– 7.441.016

10.000.000

– 17.441.016

RIV

– 49.220

– 19.752

– 20.473

52.919

– 51.466

453.780

– 505.246

MIGA

0

0

0

0

0

150.000

– 150.000

Omzetpolissen

– 4.424

– 10.504

0

0

0

0

0

               

Uitgaven

92.479

28.657

70.109

103.647

241.419

110.006

131.413

Garanties

             

Schade-uitkering EKV

76.137

17.909

57.697

89.348

43.376

96.900

– 53.524

Storting begrotingsreserve EKV

       

186.365

0

186.365

Schade-uitkering RIV

0

0

0

0

0

500

– 500

Schade-uitkering Omzetpolissen

218

90

0

0

0

0

0

Uitgaven Seno-Gom

5.912

101

286

1.809

0

0

0

               

Opdrachten

             

Kostenvergoeding Atradius DSB

10.212

10.557

12.126

12.490

11.678

12.606

– 928

               

Ontvangsten

158.374

141.642

350.432

202.684

273.282

99.500

173.782

Garanties

             

Premies EKV

25.382

55.106

43.629

86.471

118.261

40.000

78.261

Premies RIV

723

563

537

675

789

1.250

– 461

Premies omzetpolissen

330

88

15

0

0

0

0

Schaderestituties EKV

125.769

84.834

97.911

80.287

86.736

28.000

58.736

Ontvangsten Seno-Gom

5.912

551

185

251

947

0

947

               

Ontrekking begrotingsreserve Seno-Gom

0

0

207.655

34.500

66.049

29.750

36.299

Overige ontvangsten

258

500

500

500

500

500

0

E: Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

In de ontwerpbegroting zijn stelpostramingen opgenomen ter hoogte van het maximaal te verstrekken jaarlijkse netto garantieplafond voor verplichtingen. De realisatie van de verplichtingen betreft het saldo van verleende en vervallen garanties.

Garantieverplichting exportkredietverzekering (– € 17,4 mld.)

Zoals reeds aangekondigd bij het Jaarverslag IX Financiën 2013 en in de Begroting IX 2015 zijn de uitstaande garanties in 2014 herijkt. Voorheen werden de garantieverplichtingen verantwoord inclusief het maximaal vreemd valutarisico21, dit zorgde voor een zeer prudente schatting van het uitstaande risico. Uit de inventarisatie van de garantieverplichtingen is naar voren gekomen dat deze berekeningswijze niet gebruikelijk is. Daarom wordt niet meer het maximale vreemd valuta risico meegenomen in de garantieverplichtingen, maar worden de uitstaande garanties in andere valuta dan de euro berekend op basis van de wisselkoersen aan het einde van het jaar. Dit is conform de berekeningswijze bij andere internationale garanties (bijvoorbeeld garantie aan het IMF en de Wereldbank) en geeft een realistischer beeld van de huidige risico’s.

In 2014 is er voor € 8,9 mld. aan nieuwe verplichtingen aangegaan en is € 16,3 mld. aan verplichtingen vervallen, waaronder 8,9 mld. vreemd valutarisico. Over 2014 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen garanties – € 7,4 mld. Ten opzichte van de gecorrigeerde stand 2013 (exclusief maximaal vreemd valutarisico) zijn de uitstaande garantieverplichtingen met ruim € 1,4 mld. gegroeid.

Garantieverplichting Regeling Investeringen (– € 505,2 mln.)

In 2014 is er voor € 5,7 mln. aan nieuwe verplichtingen aangegaan en is € 57,2 mln. aan verplichtingen vervallen. Over 2014 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen garanties – € 51,5 mln. Deze mutatie betreft het afboeken van het resterende deel van het verplichtingenplafond.

Garantieverplichting Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) (– € 150,0 mln.)

Het jaarlijkse plafond voor de MIGA bedraagt € 150,0 mln. In 2014 is er geen beroep gedaan op de MIGA faciliteit.

Uitgaven

Schade-uitkering EKV (– € 53,5 mln.)

De schade-uitkeringen zijn lager uitgevallen dan de raming. De schadedreigingen hebben zich in 2014 in mindere mate dan begroot gematerialiseerd. De structurele raming is in 2014 neerwaarts bijgesteld, echter gegeven de lage olieprijs en de complexe internationale context blijven de risico’s voor 2014 ook in de komende jaren aanwezig.

Begrotingsreserve (+ € 186,4 mln.)

Naar aanleiding van het vernieuwde garantiekader wordt voor de exportkredietverzekeringsfaciliteit een begrotingsreserve opgericht. In 2014 heeft een eerste storting in de begrotingsreserve plaats gevonden.

Ontvangsten

Premies EKV (+ € 78,3 mln.)

In 2014 zijn de premieontvangsten van de exportkredietverzekeringen hoger uitgevallen dan begroot. Er is een aantal omvangrijke verzekeringen afgesloten. Het gaat hierbij om een combinatie van exporttransacties die snel tot stand zijn gekomen en projecten die een langere voorbereiding kenden en in 2014 daadwerkelijk in gang zijn gezet.

Schaderestituties EKV (+ € 58,7 mln.)

Ondanks de moeilijke periode die de wereldeconomie doormaakt is de provenustroom boven verwachting goed op gang gebleven. Hierdoor zijn de schaderestituties hoger uitgekomen dan geraamd. Met name de terugbetalingsregeling met Argentinië, die in de Club van Parijs is gesloten, heeft hieraan een grote bijdrage geleverd.

Onttrekking begrotingsreserve Seno-Gom (+ € 36,3 mln.)

De Seno-Gom portefeuille wordt afbeheerd, er worden al een aantal jaar geen nieuwe polissen meer afgegeven. In 2014 is besloten om de Seno-Gom begrotingsreserve te laten vrijvallen. Hierdoor was de onttrekking uit de reserve € 36,3 mln. hoger dan geraamd. Er resteert nog 39 mln. in de begrotingsreserve, welke zal vrijvallen in de komende drie jaren. Mogelijk schade-uitgaven uit de Seno-Gom portefeuille kunnen worden opgevangen met de begrotingsreserve voor de EKV.

Meetbare gegevens

Binnen de EKV wordt gebruik gemaakt van twee kengetallen. Beide kengetallen, de benchmark en BERB, bieden informatie over het gelijkwaardige speelveld. De benchmark maakt een vergelijking tussen de producten en de voorwaarden waartegen die worden aangeboden binnen de EKV facilititeit en de BERB (de bedrijfseconomische resultaatbepaling) geeft het cumulatieve resultaat aan van alle polissen die per 1 januari 1999 zijn afgesloten. Door kostendekkend te opereren en dit ook transparant te presenteren wordt aangetoond dat er bij de Nederlandse EKV geen oneerlijke concurrentie plaatsvindt door middel van te lage verzekeringspremies. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van een internationale race to the bottom.

Uit de benchmark (2014) is naar voren gekomen dat de EKV-faciliteit, op de beleidsonderdelen landenbeleid, premies, dekkingsbeleid en milieu- en sociale beoordeling, goed bestand is tegen de concurrentiedruk van andere exportkredietverzekeraars.

Uit de bedrijfeconomische resultaatbepaling (BERB) over 2014 is naar voren gekomen dat er sinds 1999 een cumulatief resultaat van 293 mln. is behaald. In 2014 is hieraan een bijdrage van 62 mln. geleverd.

Prestatie indicator

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

BERB

> 0 mln.

293 mln.

benchmark

A

A

4.6 BTW-compensatiefonds

A: Algemene doelstelling

Gemeenten, provincies en Wgr-plusregio’s hebben de mogelijkheid om een evenwichtige keuze te maken tussen in- en uitbesteding. De BTW speelt hierin geen rol.

B: Rol en verantwoordelijkheid

Het btw-compensatiefonds is opgericht om een eind te maken aan de factor btw bij de afweging door decentrale overheden tussen het uitbesteden van werkzaamheden of het uitvoeren ervan door de eigen organisatie. De factor btw wordt weggenomen door het btw-compensatiefonds waaruit gemeenten, provincies en Wgr-plusregio’s de betaalde btw kunnen terugvragen. De betaalde btw moet daarvoor wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de btw betaald zijn over een niet-ondernemerstaak en mag geen sprake zijn van verstrekking aan een individuele derde. Voorbeelden van taken waarvoor gemeenten btw kunnen terugclaimen zijn de inzameling van huisvuil, het onderhoud aan gebouwen, het straatbeheer, schoonmaakactiviteiten, archivering, ingenieurswerkzaamheden en groenbeheer.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor:

  • verstrekken, verzamelen en controleren van de opgaafformulieren en het uitbetalen van de compensabele BTW;

  • beheer van het BTW-compensatiefonds.

C: Beleidsconclusies

In 2014 hebben zich qua uitvoering en beoogde resultaten geen bijzonderheden voorgedaan.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 6 BTW-compensatiefonds
Bedragen x € 1.000
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

2.789.430

2.788.318

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.816.420

137.416

               

Uitgaven

2.789.430

2.788.318

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.816.420

137.416

               

(1) Programma-uitgaven

2.789.430

2.788.318

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.816.420

137.416

               

w.v. gemeenten en Wgr-plusregio's

2.511.061

2.496.131

2.360.993

2.413.355

2.614.164

2.490.095

124.069

w.v. provincies

278.369

292.187

303.779

302.457

339.672

326.325

13.347

               

Ontvangsten

2.789.430

2.788.317

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.816.420

137.416

Uitgaven

Gemeenten declareren in absolute zin meer btw bij het btw-compensatiefonds dan provincies. In relatieve zin declareren de provincies echter meer bij het btw-compensatiefonds. De provincies zijn vooral actief op het gebied van verkeer en vervoer, een uitgavencategorie die veelal voor compensatie van btw-bedragen in aanmerking komt. Dit is een mogelijke verklaring voor het feit dat provincies in vergelijking tot gemeenten een relatief groot beroep doen op het btw-compensatiefonds. Het verschil tussen realisatie en begroting wordt met name veroorzaakt door een toename van investeringen in diverse projecten bij zowel gemeenten als provincies.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn gelijk aan de uitgaven omdat de terugbetaalde btw-bedragen tevens belastinginkomsten zijn.

E: Toelichting op de instrumenten

Compensatie

De Belastingdienst is belast met het verstrekken en verzamelen van opgaafformulieren en het compenseren van de BTW over niet-ondernemersactiviteiten.

Controle- en toezichtsbeleid

Bij de uitvoering van de Wet op het btw-compensatiefonds is een centrale rol toegekend aan de Belastingdienst. Dit vanwege de nauwe relatie tussen de heffing van de omzetbelasting op grond van de Wet op de Omzetbelasting en de compensatie van de omzetbelasting op grond van het btw-compensatiefonds. Uit het oogpunt van eenvoud en doelmatigheid is ervoor gekozen de Wet op het btw-compensatiefonds in belangrijke mate aan te laten sluiten bij het systeem van heffing van omzetbelasting in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit betekent onder meer dat de controle van het btw-compensatiefonds onderdeel uitmaakt van de reguliere controle bij gemeenten en provincies van de aangiften omzetbelasting. De handelwijze van de Belastingdienst met betrekking tot de opgaaf btw-compensatiefonds is, gezien de nauwe relatie met het systeem van heffing van omzetbelasting, niet anders dan die met betrekking tot de aangifte omzetbelasting. Dit betekent de mogelijkheid van controle achteraf gedurende een periode van vijf jaar. Inherent aan het systeem van heffing van omzetbelasting (voldoening op aangifte met slechts beperkte informatie) is dat de controle op de juistheid van de ingediende aangiften achteraf en op basis van risicoafweging plaatsvindt. Dit is ook het geval indien sprake is van een zogenoemde negatieve aangifte (de voorbelasting overtreft de verschuldigde belasting). Slechts in uitzonderingsgevallen vormt de aangifte omzetbelasting zelf aanleiding tot het instellen van een boekenonderzoek. Voornoemde handelswijze met betrekking tot het btw-compensatiefonds betekent dat de Belastingdienst niet per uitkeringsjaar vaststelt in welke mate de uitbetaalde bedragen rechtmatig zijn geweest, maar binnen het algemene handhavingsbeleid zich er op richt om in de actualiteit te beoordelen welke gemeenten en provincies op welke aspecten het meest voor nadere toezichtsactiviteiten in aanmerking komen.

De algemene beleidsdoelstelling van de Belastingdienst is het onderhouden en versterken van de compliance bij belastingplichtigen. Hierbij maakt de Belastingdienst gebruik van de mogelijkheden die Horizontaal Toezicht biedt. In horizontaal toezicht werkt een gemeente of provincie zichtbaar aan het onderhouden en versterken van de fiscale beheersing, met als doel het opstellen en indienen van aanvaardbare belastingaangiften en opgaven voor het btw-compensatiefonds. De Belastingdienst bespreekt met de gemeenten en provincies hoe zij hun verantwoordelijkheid voor naleving van fiscale wet- en regelgeving nemen en zorg dragen voor volledige en juiste aangiften en opgaven. Daarbij wordt door de Belastingdienst zicht verkregen op hoe de gemeenten en provincies omgaan met fiscaliteit en of de randvoorwaarden voor een adequate beheersing daarvan, zijn ingevuld. De gemeenten en provincies beoordelen vervolgens zelf de opzet, het bestaan en de werking van de interne beheersing van de (fiscaal relevante) bedrijfsprocessen (monitoring). De resultaten daarvan delen zij met de Belastingdienst. Met deze informatie bepaalt de Belastingdienst in welke mate gesteund kan worden op de interne beheersing en in hoeverre aanvullende eigen werkzaamheden noodzakelijk zijn. Wanneer daar aanleiding toe is kunnen ook boekenonderzoeken worden ingezet. Dit kunnen volledige boekenonderzoeken zijn waarvan het btw-compensatiefonds onderdeel uitmaakt of deelonderzoeken die specifiek zijn gericht op de juistheid van de door gemeenten en provincies ingediende opgaven btw-compensatiefonds. In 2014 zijn 11 specifieke boekenonderzoeken voor het btw-compensatiefonds bij gemeenten en provincies uitgevoerd.

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Streefwaarde

2014

Realisatie

2014

Aantal gemeenten en provincies onder HT

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

200–250

179

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Toelichting

De Belastingdienst heeft met de aangepaste Leidraad individuele klantbehandeling Grote Ondernemingen22 de voorwaarden voor horizontaal toezicht aangescherpt. Ultimo 2014 werd met 179 gemeenten en provincies gewerkt in horizontale toezicht. Met 141 van hen is een individueel convenant afgesloten. De lagere score ten opzichte van de streefwaarde houdt verband met deze aanscherping. Met de overige gemeenten en provincies worden de verdere stappen van het horizontaal toezichtstraject doorlopen.

4.7 Beheer Materiële Activa

A: Algemene doelstelling

Een optimaal financieel resultaat bij het beheren en afstoten van materiële activa van/voor het Rijk ten behoeve van de realisatie van rijksdoelstellingen.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën heeft een uitvoerende rol op het gebied van roerende materiële activa. De Minister is verantwoordelijk voor het vervoeren, bewaren, vernietigen en verkopen van overtollige en in beslaggenomen roerende zaken. Deze taken zijn opgedragen aan het baten-lastenagentschap Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Het Ministerie van Financiën is eigenaar van DRZ. Het aan Financiën toebehorende deel van de verkoopopbrengsten van in beslag genomen goederen staat geraamd in de tabel budgettaire gevolgen van beleid. De hoogte van de verkoopopbrengsten wordt voornamelijk bepaald door de te nemen (verkoop)beslissingen over in beslag genomen goederen door het Openbaar Ministerie. Om deze reden is bij dit artikel geen prestatie-indicator opgenomen. Voor de doelmatigheidsindicatoren wordt verwezen naar de paragraaf inzake het agentschap DRZ.

Het Rijk bezit materiële activa die nodig zijn voor de realisatie van rijksdoelstellingen. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol ligt in de Comptabiliteitswet. Daarin staat dat de Minister van Financiën belast is met de verantwoordelijkheid voor het (privaatrechtelijk) beheer van de roerende zaken die aan de staat toebehoren dan wel zijn toevertrouwd, een en ander voor zover de verantwoordelijkheid voor dat beheer niet bij of krachtens de Wet bij een of meer andere ministers is gelegd.

C: Beleidsconclusies

In 2014 is DRZ een grote opdracht voor de Belastingdienst gaan uitvoeren. Het betreft de hertaxatie van BPM auto’s voor de Belastingdienst. De verwachting is dat de inzet van DRZ op termijn zal leiden tot een afname van de bezwaar- en beroepsprocedures tegen de hertaxaties, onder andere door de neutraliteit van DRZ, de kwaliteit van de hertaxatierapporten en de toegenomen transparantie van het taxatieproces.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 7 Beheer materiële activa
Bedragen x € 1.000
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

0

383

500

– 1.550

350

306

44

               

Uitgaven

0

383

500

334

350

306

44

               

Beheerskosten DRZ

0

383

500

334

350

306

44

               

Ontvangsten

– 12.052

1.905

2.767

2.278

13.807

1.800

12.007

               

Programma-ontvangsten Baten-lastendiensten

Vervreemding DRZ

– 12.052

1.905

2.767

2.278

13.807

1.800

12.007

E: Toelichting op de instrumenten

Ontvangsten

Vervreemding DRZ (+ € 12,0 mln.)

De verkoopopbrengsten van roerende zaken zijn in 2014 hoger dan geraamd (€ 0,4 mln.) door meer verkopen van overtolligheden. Voorts heeft er een vrijval van een reservering op de saldibalans van Financiën plaatsgevonden van € 11,6 mln. omdat de opbrengstwaarde van in beslaggenomen goederen op basis van een verbeurdverklaring niet meer terugbetaald hoeft te worden aan de eigenaren.

Niet uit tabel blijkende budgettaire gevolgen

Middelenafspraken

De Minister van Financiën verzorgt behalve de vervreemding van de eigen (overtollige) roerende zaken ook de vervreemding van (overtollige) roerende zaken van andere ministers. Wanneer een middelenafspraak is gemaakt met een Minister, dan wordt de opbrengst uit vervreemding door deze Minister verantwoord op zijn eigen begroting.

Op basis van artikel 16 van het Besluit Inbeslaggenomen Voorwerpen zal een bedrag van tussen de 1 en 2 miljoen euro nog worden overgebracht naar de begroting van Veiligheid en Justitie. Als het bedrag over 2014 definitief is vastgesteld, zal het als verplichting jegens Veiligheid en Justitie worden opgenomen op de saldibalans van Financiën.

4.8 Financiering staatsschuld

A: Algemene doelstelling

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de financiering van de staatsschuld. Het doel is om de schuld tegen zo laag mogelijke kosten met een acceptabel risico voor de begroting te financieren. De wettelijke basis voor deze verantwoordelijkheid is geregeld in de Comptabiliteitswet 200123.

Het risico voor de begroting is laag wanneer de rentes op leningen zo lang mogelijk vast worden gezet. Als de rente langer vastgezet wordt, gaat dit echter over het algemeen gepaard met hogere kosten. Er is daarom sprake van een afruil tussen kosten en risico, waarbij de ene afruil niet per definitie beter of slechter is dan de andere. Het Agentschap financiert de staatsschuld aan de hand van een beleidskader dat voor een periode van vier jaar wordt vastgesteld. In het onderzoek in aanloop van de nieuwe beleidskaders is in 2007 en 2011 gekozen voor een afruil die hoort bij een portefeuille waarbij de rente steeds voor 7 jaar wordt vastgezet24. Als gevolg daarvan werkt het Agentschap van de Generale Thesaurie sinds 2008 met een renterisicokader voor de staatsschuld dat gelijk is aan dat van een 7-jaars gecentreerde portefeuille. Een dergelijke financiering is efficiënt in de zin dat er geen andere portefeuille mogelijk is met een gelijk risico en lagere kosten, of gelijke kosten en een lager risico.

Om het gewenste renterisico te bereiken gebruikt de Nederlandse Staat renteswaps. Met het gebruik van swaps worden renterisico en uitgiftebeleid losgekoppeld. Het is hierdoor mogelijk om leningen met gangbare looptijden en een voldoende omvang uit te geven en tegelijkertijd met renteswaps het renterisico te optimaliseren. In praktijk betekent dit dat de rente op elke kapitaalmarktuitgifte met een receiverswap wordt omgezet in een variabele rente die vervolgens met dagelijkse payerswaps weer wordt omgezet in de op dat moment geldende 7-jaarsrente.

Sinds 2012 is het onder voorwaarden mogelijk om van dit kader af te wijken en de rente op een kapitaalmarktuitgifte niet met renteswaps om te zetten naar de 7-jaarsrente. De voorwaarden zijn dat afwijkingen niet mogen leiden tot meer risico voor de begroting en inpasbaar zijn binnen de begroting. De eerste voorwaarde impliceert dat alleen afwijkingen die de portefeuille verlengen toegestaan zijn. De portefeuille wordt verlengd als leningen met een looptijd langer dan 7 jaar niet naar de 7-jaarsrente terug worden geswapt. Deze afwijkingen zijn bevorderlijk voor de stabiliteit van de begroting omdat ze zorgen voor minder risico. De tweede voorwaarde zorgt ervoor dat als gevolg van het afwijken van het risicokader de begroting niet overschreden wordt.

Om te meten hoe goed de 7-jaars gecentreerde portefeuille wordt benaderd, wordt sinds 2008 gewerkt met een benchmark. De benchmark is een theoretische financiering van de staatsschuld waarbij elke dag een deel van financieringsbehoefte wordt gefinancierd met de uitgifte van een 7-jarige lening. Ieder jaar wordt in het jaarverslag gerapporteerd in hoeverre de resultaten van de feitelijke portefeuille met leningen en renteswaps overeenkomt met de resultaten van de benchmark. De benchmark maakt het mogelijk om de gevolgen van bewuste afwijkingen van het renterisicokader transparant te rapporteren. Het gaat dan om zowel de kosten als het risico van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark. Het Agentschap rapporteert derhalve niet alleen over de gevolgen van het financieringsbeleid voor de rentekosten, maar biedt ook inzicht in de ontwikkeling van de marktwaarde van de portefeuille.

C: Beleidsconclusies

In deze paragraaf worden het risico en het resultaat van de feitelijke portefeuille afgezet tegen de benchmark. Deze paragraaf bevat een beknopt overzicht. In de bijlage is uitgebreide informatie te vinden en worden resultaten en verschillen in meer detail verklaard.

Het risico van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

De vergelijking van het risico van de feitelijke portefeuille met die van de benchmark gebeurt met (rente)risicoprofielen. Het risicoprofiel van een portefeuille geeft per jaar weer voor welk deel van de portefeuille (schuld en swaps) de rente opnieuw vastgesteld moet worden. Figuur 1 laat het risicoprofiel zien aan het eind van 2014 voor de benchmark portefeuille en de feitelijke portefeuille.

Figuur 1: De risicoprofielen ultimo 2014 van de benchmark en de feitelijke portefeuille (€ mld.)

Figuur 1: De risicoprofielen ultimo 2014 van de benchmark en de feitelijke portefeuille (€ mld.)

Het risicoprofiel van de feitelijke portefeuille sluit voor een groot deel van de jaren goed aan bij het risicoprofiel van de benchmark. Er zijn twee opvallende verschillen:

  • in de periode na 2021 is het risico hoger voor de feitelijke portefeuille met een duidelijke piek in 2030 en verder. Daarbij moet opgemerkt worden dat hoe verder in de toekomst het renterisico ligt, hoe lager dit risico is. De rente staat immers vast tot het moment dat het opnieuw moet worden vastgesteld;

  • in 2019, 2020 en 2021 is het herfinancieringrisico van de feitelijke portefeuille lager dan dat van de benchmark.

De verschillen zijn het gevolg van de bewuste afwijkingen van de benchmark. In de periode 2012–2014 is bij een aantal uitgiftes besloten om af te wijken van het risicokader door de rente van lange kapitaalmarktleningen te laten staan en niet door middel van renteswaps om te zetten naar de 7-jaarsrente. Dit verhoogt het renterisico in de jaren waarin deze leningen afgelost worden (2028, 2033, 2037, 2042 en 2047), omdat in die jaren over de herfinanciering van deze schuld de rente opnieuw wordt vastgesteld. Daar staat tegenover dat het renterisico juist lager is in de jaren 2019, 2020 en 2021: dit zijn de jaren waarin de 7-jaars renteswaps waren afgelopen als er voor gekozen was om niet af te wijken van het risicokader.

Gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

In het jaarverslag worden de gerealiseerde kosten voor staatsschuldfinanciering verantwoord. De gerealiseerde kosten omvatten rentelasten en kosten die verbonden zijn aan schulduitgifte, zoals bemiddelingskosten (fees). Het resultaat van de feitelijke portefeuille wordt afgezet tegen die van de benchmarkportefeuille. Door de rentekosten van beide portefeuilles te vergelijken, wordt nagegaan in hoeverre de gemiddelde 7-jaarsrente benaderd wordt.

Tabel 1 biedt een overzicht van de gerealiseerde kosten die vergeleken worden met de benchmark. Daarmee wordt het verband gelegd met de tabel in paragraaf 4.8.D, waarin alle budgettaire gevolgen van het beleid weergegeven worden. De gerealiseerde kosten worden in deze tabel als negatief bedrag weergegeven, als gevolg van de definitie van «het totale resultaat» op de feitelijke portefeuille en benchmark (zie verderop). Wanneer de financiering volgens de benchmark had plaatsgevonden, waren de gerealiseerde kosten in 2014 € 8.216 mln. geweest, terwijl deze in werkelijkheid € 8.624 mln. waren (€ 409 mln. hoger).

Tabel 1: Gerealiseerd resultaat benchmark en feitelijke portefeuille (x € mln.)
 

2014

Rentelasten vaste schuld

– 8.746

Rentelasten vlottende schuld

– 78

Rentelasten voortijdige beëindiging

– 202

Betaalde fees (onderdeel van overige kosten schulduitgifte)

– 14

Rentebaten vaste schuld

294

Rentebaten vlottende schuld – exclusief ABN AMRO

0

Rentebaten voortijdige beëindiging

22

Totaal netto rentelasten staatsschuld

– 8.723

Rentebaten vlottende schuld – ABN AMRO

98

Totaal netto rentelasten staatsschuld (inclusief ABN AMRO)

– 8.624

Totaal rentelasten benchmark

– 8.216

Totaal gerealiseerd resultaat t.o.v. benchmark (A-B)

– 409

Resultaat afwijkingen benchmark

Zoals reeds vermeld, is in 2012, 2013 en 2014 een aantal maal besloten de lange rente te laten «staan» en de uitgifte van een lening niet terug te swappen naar de voorgeschreven 7 jaar. De eerste 7 jaar van de looptijd van de niet geswapte uitgiftes zijn de rentekosten hoger dan wanneer wel geswapt zou zijn, omdat de lange rente doorgaans hoger is dan de 7-jaars swaprente. Als niet van de benchmark zou zijn afgeweken, dan zouden de gerealiseerde kosten in 2014 op de feitelijke portefeuille € 202 mln. lager zijn geweest (€ 8.423 mln. in plaats van € 8.624 mln.). De gerealiseerde kosten op de feitelijke portefeuille zouden dan € 207 mln. hoger zijn geweest dan de benchmark, in plaats van € 409 mln. hoger dan de benchmark. Het voordeel van het niet terug swappen van lange leningen zou in latere jaren moeten optreden als na 7 jaar de 7-jaarsrente voldoende gestegen is. Bovendien zijn deze afwijkingen bevorderlijk voor de stabiliteit van de begroting vanwege het lagere risico.

Totale resultaat van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

Het alleen vergelijken van de rentelasten levert geen volledig beeld op. In de feitelijke portefeuille en de benchmark verschillen de momenten waarop schuld wordt afgelost, herfinanciering plaatsvindt of renteswaps aflopen. De marktwaarde van de aangegane verplichtingen verschilt hierdoor in beide portefeuilles. Daarom wordt ook gekeken naar marktwaardeveranderingen, oftewel het ongerealiseerde resultaat. In feite worden alle toekomstige verplichtingen en vorderingen contant gemaakt naar het heden om ze met elkaar te vergelijken. Op zowel de feitelijke portefeuille als de benchmark was in 2014 het ongerealiseerde resultaat negatief. De stevige daling van de rente zorgt voor een toename in de marktwaarde van bestaande staatsobligaties. Deze obligaties, met een rente die hoger is dan de actuele rente, worden immers meer waard voor de investeerder. Voor de staat is het effect omgekeerd: als de leningen later waren uitgegeven dan zou dat tegen een lagere rente geweest zijn. Vanuit de staat bezien wordt de marktwaarde van een obligatie bij een dalende rente dus meer negatief.

Vanuit het perspectief van de staat heeft de marktwaarde van de feitelijke portefeuille zich minder gunstig ontwikkeld dan de benchmark portefeuille. Het ongerealiseerde resultaat is € 5.652 mln. lager dan de benchmark (zie tabel 2b). Nota bene: of het ongerealiseerde resultaat in de toekomst inderdaad gerealiseerd wordt, hangt in sterke mate af van toekomstige renteontwikkelingen. Het betreft derhalve de waarde van nog langlopende verplichtingen en vorderingen.

Tabel 2 geeft het resultaat op de feitelijke portefeuille en de benchmark in 2014. De ABN AMRO portefeuille is apart opgenomen in deze tabel. Het totale resultaat (gerealiseerd en ongerealiseerd) op de feitelijke portefeuille was € – 22.709 mln., terwijl het totale resultaat op de benchmark € – 16.648 mln. is. Het effect van de ongunstige marktwaardeverandering van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark in 2014 is groot. Het totale resultaat komt uit € – 6.060 mln. ten opzichte van de benchmark. Dit bedrag is opgebouwd uit het ongerealiseerde (€ 5.652 mln.) en het gerealiseerde resultaat (€ 409 mln., zie tabel 1 en 2b).Van deze € – 6.060 mln. is € – 4.110 mln. het gevolg van het afwijken van de benchmark. Zie de bijlage voor een toelichting op dit getal. Het resultaat van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark zou zonder afwijkingen € – 1.950 mln. geweest zijn.

Tabel 2a: Resultaat van de feitelijke portefeuille en de benchmark – 2014 (x € mln.)
 

Feitelijk

Benchmark

Verschil

Exclusief ABN AMRO

– 22.765

– 16.648

– 6.117

ABN AMRO

56

0

56

Totaal

– 22.709

– 16.648

– 6.060

Tabel 2b: Uitsplitsing totaal resultaat in gerealiseerd en ongerealiseerd resultaat – 2014 (x € mln.)
 

Verschil

Ongerealiseerd

– 5.652

Gerealiseeerd

– 409

Totaal

– 6.060

Tabel 3 geeft het cumulatieve resultaat van de feitelijke portefeuille weer ten opzichte van de benchmark sinds de invoering ervan in 2008. Het resultaat ten opzichte van de benchmark over de gehele periode 2008–2014 bedraagt – € 5.232 mln.

Tabel 3: Resultaat ten opzichte van de benchmark sinds 2008
 

2008–2013

2014

2008–2014

Exclusief ABN AMRO

895

– 6.117

– 5.221

ABN AMRO

– 67

56

– 11

Totaal

828

– 6.060

– 5.232

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 11 Financiering staatsschuld
Bedragen x € 1 mln.
       

Realisatie 1

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Uitgaven

37.230

49.609

53.467

46.230

59.639

41.563

18.076

               

Programma-uitgaven

37.205

49.588

53.437

46.214

59.622

41.537

18.085

               

Totaal rentelasten schuld

9.833

10.040

10.312

9.583

9.025

9.354

– 329

Rentelasten vaste schuld

9.377

9.332

10.088

9.520

8.746

9.153

– 407

Rentelasten vlottende schuld

456

705

199

55

78

202

– 124

Uitgaven voortijdige beëindiging

0

4

25

8

202

0

202

               

Aflossing vaste schuld

23.349

28.229

33.325

28.687

41.284

32.182

9.102

               

Mutatie vlottende schuld

4.023

11.319

9.799

7.943

9.313

0

9.313

               

Overige uitgaven

25

21

30

16

17

26

– 9

               

Ontvangsten

53.392

53.243

65.891

51.869

51.337

48.529

2.808

               

Programma-ontvangsten

53.392

53.243

65.891

51.869

51.337

48.529

2.808

               

Totaal rentebaten schuld

249

262

226

104

415

217

198

Rentebaten vaste schuld

0

0

0

0

294

106

188

Rentebaten vlottende schuld

249

262

223

104

98

110

– 12

Ontvangsten voortijdige beëindiging

0

0

3

0

22

0

22

               

Uitgifte vaste schuld

53.143

52.980

65.665

51.765

50.922

48.312

2.610

Mutatie vlottende schuld

0

0

0

0

0

0

0

               

Overige baten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Als gevolg van afronding in mln. kan de som der delen afwijken van het totaal

E. Toelichting op de instrumenten

Uitgaven

Rentelasten vaste schuld (– € 407 mln.)

De rentelasten op de vaste schuld zijn € 407 mln. lager uitgevallen dan in de ontwerpbegroting werd voorzien. Dit komt voornamelijk doordat de feitelijke rentetarieven waartegen nieuwe obligaties zijn uitgegeven lager zijn dan waarmee in de begroting werd gerekend. Op de nieuw uitgegeven staatsobligaties (vaste schuld) werd gemiddeld een rentetarief van 1,1 procent betaald, terwijl in de begroting 2014 nog werd gerekend met een tarief van 2,4 procent.

Rentelasten vlottende schuld (– € 124 mln.)

Ook voor de kortlopende schulden (korter dan een jaar) geldt dat de rentelasten lager zijn uitgevallen dan in de begroting werd voorzien (€ 124 mln.). Op de geldmarkt werd op nieuw uitgegeven kortlopend schuldpapier (vlottende schuld) gemiddeld 0,03 procent rente betaald terwijl in de begroting werd gerekend met een tarief van 0,2 procent.

Uitgaven bij voortijdige beëindiging (+ € 202 mln.)

In 2014 is er in totaal voor € 13 mld. aan staatsobligaties ingekocht. Daarvan betrof € 3,9 mld. obligaties die in 2014 afliepen en € 9,1 mld. obligaties die in 2015 aflopen. Het inkopen van staatsobligaties (zie ook aflossing vaste schuld) zorgt voor uitgaven bij voortijdige beëindiging. Doordat de rente de afgelopen jaren is gedaald is de prijs waartegen een obligatie wordt ingekocht meestal iets hoger dan de nominale waarde. Het verschil wordt geboekt als uitgave bij voortijdige beëindiging. Tegenover deze hogere uitgaven staan uiteraard wel lagere rentelasten: op ingekochte obligaties hoeft geen rente meer te worden betaald.

Aflossing vaste schuld (+ € 9,1 mld.)

De aflossing van vaste schuld is € 9,1 mld. hoger uitgevallen dan in de begroting werd verwacht. Sinds 2012 hanteert het Agentschap een permanente terugkoopfaciliteit voor staatsobligaties. Daarbij worden staatobligaties ingekocht die anders in het lopende jaar of in het volgende jaar zouden aflossen. Hierdoor worden aflossingspieken verminderd en daardoor verbetert het kasbeheer. In 2014 is er voor € 9,1 mld. aan obligaties ingekocht die anders in 2015 afgelost zouden worden. In 2014 is er ook voor € 3,9 mld. aan obligaties ingekocht die in 2014 afliepen. Dit heeft over het hele jaar geen effect op de uitgaven aan aflossing vaste schuld. Tot slot was in 2014 een tijdelijke inkoopregeling voor de grootboekleningen van kracht, waarbij de houders van deze eeuwigdurende leningen deze kunnen verkopen aan het Agentschap. In 2014 is er voor € 3,9 mln. aan grootboekleningen ingekocht.

Mutatie vlottende schuld (+ € 9,3 mld.)

De vlottende schuld is in 2014 met € 9,3 mld. afgenomen. Dit heeft meerdere oorzaken. Allereerst is in 2014 het bij de staat geplaatste onderpand uit hoofde van renteswaps met € 10,3 mld. toegenomen. Dit is opgevangen door minder vlottende schuld uit te geven. Daarnaast is het kaseffect van de uitgiften op de kapitaalmarkt € 4,1 mld. hoger geweest dan in de begroting werd geraamd, waardoor er minder behoefte was aan vlottende schuld. Deze € 4,1 mld. hogere kasopbrengst komt enerzijds doordat er € 2,6 mld. meer aan obligaties is uitgegeven dan geraamd (zie toelichting bij uitgifte vaste schuld) en anderzijds doordat er sprake was van € 1,5 mld. agio bij uitgifte doordat de uitgegeven staatsobligaties gemiddeld tegen meer dan de nominale waarde zijn verkocht. De vlottende schuld daalt ook doordat het kastekort uiteindelijk € 4,5 mld. lager is uitgevallen dan waar in de begroting rekening mee werd gehouden. Daar staat tegenover dat er € 9,1 mld. meer vaste schuld is afgelost dan begroot. Door deze extra uitgaven neemt de vlottende schuld toe. Vooral deze vier effecten zorgen er gezamenlijk voor dat de vlottende schuld in 2014 met € 9,3 mld. is afgenomen.

Ontvangsten

Rentebaten (+ € 188 mln.)

De rentebaten op de vaste schuld zijn € 188 mln. hoger uitgevallen dan geraamd. De rentebaten op de vaste schuld bestaan uit het verschil tussen de rente-uitgaven en de renteontvangsten uit hoofde van swaps. Omdat vanwege de gedaalde rentetarieven er minder rente is betaald op nieuw afgesloten payerswaps nemen per saldo de rentebaten toe. Netto zorgt de swapportefeuille hierdoor in 2014 voor rentebaten van € 0,3 mld. en dat is € 0,2 mld. meer dan in de begroting was geraamd.

Ontvangsten bij voortijdige beëindiging (+ € 22 mln.)

De ontvangsten bij voortijdige beëindiging bestaan uit gerealiseerd agio wegens het inkopen van staatsobligaties. Er is sprake van agio als een obligatie oorspronkelijk tegen meer dan de nominale waarde is verkocht. Dit agio wordt gedurende de looptijd van de obligatie geboekt als lagere rentelasten (door de hogere verkoopprijs zijn de effectieve rentelasten lager dan de couponrente van de obligatie). Bij het voortijdig inkopen van een obligatie wordt het nog te realiseren agio geboekt als ontvangsten bij voortijdige beëindiging. In 2014 bedroeg dit € 22 mln.

Uitgifte vaste schuld (+ € 2,6 mld.)

De uitgegeven vaste schuld (staatsobligaties) is € 2,6 mld. hoger uitgevallen dan in de begroting werd geraamd. Een deel van dit verschil wordt verklaard doordat bij het opstellen van de begroting het financieringsplan nog niet bekend was. In het eind 2013 gepubliceerde financieringsplan is een uitgifte van € 50 mld. aan obligaties opgenomen, € 1,7 mld. meer dan waar in de begroting van werd uitgegaan. Uiteindelijk is in 2014 voor € 50,9 mld. aan staatsobligaties geveild. Het verschil van € 0,9 mld. wordt veroorzaakt doordat bij het veilen van een staatsobligatie op voorhand niet exact kan worden voorspeld hoeveel de veiling oplevert.

4.9 Kasbeheer

A: Algemene doelstelling

Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het beheer van publieke middelen en de bijbehorende geldstromen. Het doel is dat publieke middelen doelmatig worden beheerd en financiële risico’s worden voorkomen. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol is geregeld in de Comptabiliteitswet 200125.

Het kasbeheer is onder te verdelen in het schatkistbankieren en het betalingsverkeer van de rijksoverheid.

Bij schatkistbankieren heeft de Minister van Financiën een uitvoerende rol. Schatkistbankieren houdt onder andere in dat instellingen met een publieke taak die hiervoor gelden van het Rijk ontvangen hun middelen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Publieke middelen verlaten de schatkist dan niet eerder dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de publieke taak. Hierdoor is de externe financieringbehoefte van het Rijk minder groot. Onder voorwaarden kunnen deelnemers aan schatkistbankieren ook leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën.

Ook bij het betalingsverkeer van de rijksoverheid heeft de Minister van Financiën een uitvoerende rol. Het betalingsverkeer is verdeeld in percelen die periodiek worden aanbesteed. Door de aanbesteding worden banken geprikkeld om hun diensten tegen een zo gunstig mogelijke prijs-kwaliteitverhouding aan te bieden. Het Ministerie van Financiën treedt in deze aanbestedingsprocedures op als opdrachtgever.

C: Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. In de uitvoering en beoogde resultaten heeft een enkele bijzonderheid plaatsgevonden.

In 2014 is een beleidsdoorlichting uitgevoerd van het schatkistbankieren26. De beleidsdoorlichting concludeert dat de met het schatkistbankieren beoogde doelen in de praktijk ook worden gerealiseerd. Door de bundeling van middelen in de schatkist wordt bereikt dat middelen niet langer bij marktpartijen hoeven te worden uitgezet. Iedere euro die in de schatkist wordt aangehouden vermindert per definitie de risico’s die zijn gemoeid met publiek geld. Daarnaast zou zonder schatkistbankieren de EMU-schuld ongeveer 2% van het BBP hoger zijn geweest en zouden veel instellingen die nu bij de schatkist lenen duurder (en risicovoller) zijn uitgeweest in de markt. De vraag of het beleid doelmatig is, wordt in het rapport beantwoord door te onderzoeken of er alternatieven voor schatkistbankieren zijn die zouden kunnen leiden tot dezelfde gewenste effecten (risicoreductie, doelmatig kasbeheer en schuldreductie) maar tegen lagere kosten. Doordat het schatkistbankieren in hoge mate geautomatiseerd is, luidt de conclusie dat ieder alternatief systeem zou leiden tot hogere uitvoeringskosten. Wanneer bijvoorbeeld gekozen zou worden voor voorfinanciering van RWT’s en sociale fondsen in plaats van de «just-in-time»-financiering die met schatkistbankieren wordt bereikt, wordt daarmee de doelmatigheid ondergraven.

In 2014 is geconstateerd dat in het kader van schatkistbankieren in de periode 2005–2014 bij gedeeltelijk vervroegd afgeloste leningen (in totaal 16 gevallen) een deel van de totaal verschuldigde rente abusievelijk niet is geïncasseerd. Dit is het gevolg van een ontwerpfout in de berekening van de marktwaarde van de leningen. Voor een aantal instellingen was de incassotermijn verjaard waardoor ongeveer € 950.000 is misgelopen. Er is besloten om bij de meeste instellingen het verschuldigde bedrag niet in te vorderen. Het gaat om een bedrag van ongeveer € 900.000.

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 12 Kasbeheer
Bedragen x € 1 mln.
       

Realisatie 1

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Uitgaven

6.020

8.598

7.353

2.733

6.248

7.178

– 930

               

Programma-uitgaven

6.019

8.597

7.353

2.733

6.248

7.178

– 930

               

Rentelasten

1.941

110

67

36

60

42

18

Verstrekte leningen

4.070

1.755

2.059

1.605

1.979

1.267

712

Mutaties in rekening-courant en depositio's

0

6.732

5.227

1.090

4.209

5.869

– 1.660

Uitgaven bij voortijdige beëindiging

8

0

0

3

0

0

0

               

Totaal apparaatsuitgaven

1

1

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

4.612

2.224

2.652

3.205

3.317

3.120

197

               

Programma-ontvangsten

4.612

2.224

2.652

3.205

3.317

3.120

197

               

Rentebaten

508

584

521

483

404

442

– 38

Ontvangen aflossingen

2.642

1.525

2.130

2.717

2.912

2.678

234

Mutaties in rekening-courant en deposito's

1.375

111

0

0

0

0

0

Ontvangsten bij voortijdige beëindiging

87

4

1

5

0

0

0

X Noot
1

Als gevolg van afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

De posten uitgaven mutaties in rekening-courant en deposito’s en ontvangsten mutaties in rekening-courant en deposito’s zijn gesaldeerd weergegeven

Uitgaven

Rentelasten (+ € 18 mln.)

De totale betaalde rente op de door deelnemers in de schatkist aangehouden middelen is hoger uitgevallen dan begroot. De rente is gedurende 2014 gedaald, waardoor het Rijk over rekening-courantsaldi en nieuwe deposito’s minder rente hoefde te betalen. Daar staat tegenover dat de daling van de aangehouden rekening-couranttegoeden en deposito’s lager is uitgevallen dan verwacht, waardoor er uiteindelijk € 18 mln. meer rente is betaald dan waar in de begroting rekening mee werd gehouden.

Verstrekte leningen (+ € 712 mln.)

Het bedrag aan verstrekte leningen is € 712 mln. hoger geweest dan in de begroting werd geraamd. Dit komt voornamelijk doordat Agentschappen meer leningen hebben afgesloten dan eerder verwacht.

Mutaties in rekening-courant en deposito’s (– € 1,7 mld.)

Het saldo van alle rekeningen-courant en deposito’s van de deelnemers aan het geïntegreerd middelenbeheer is in 2014 met € 4,2 mld. gedaald. Dit komt voornamelijk doordat de sociale fondsen gezamenlijk meer rood zijn gaan staan op hun rekening-courant. Deze daling van de in de schatkist aangehouden middelen is wel € 1,7 mld. lager dan de daling die in de begroting 2014 werd geraamd. De instroom van middelen van de decentrale overheden ter hoogte van € 7 mld. heeft een drukkend effect gehad op het tekort van deze post.

Ontvangsten

Rentebaten (– € 38 mln.)

De rentebaten vallen lager uit dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat het rentetarief op nieuw afgesloten leningen lager ligt dan geraamd. Hierdoor ontvangt het Rijk minder rente van de deelnemers die lenen bij de schatkist. Ook betalen deelnemers een lagere debetrente als ze rood staan op hun rekening-courant. Doordat de sociale fondsen gezamenlijk € 27 mld. rood staan zorgt de gedaalde debetrente voor lagere rente-ontvangsten voor het Rijk.

Ontvangen aflossingen (+ € 234 mln.)

Er is in 2014 voor € 234 mln. meer aan leningen afgelost dan in de begroting werd geraamd. Dit kan bijvoorbeeld als een deelnemer besluit om een lening (deels) vervroegd af te lossen, bijvoorbeeld bij verkoop van de activa (bijvoorbeeld een pand) waarvoor was geleend.

5. NIET BELEIDSARTIKELEN

5.1 Apparaat kerndepartement

A. Apparaat kerndepartement
Beleidsartikel 8 Apparaat Kerndepartement
Bedragen x € 1.000
     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

208.773

195.796

182.512

198.523

205.091

204.688

403

               

Uitgaven

208.773

195.796

189.009

198.490

202.238

204.688

– 2.450

               

Personeel Kerndepartement

   

123.624

136.284

140.023

131.714

8.309

Eigen personeel

   

118.331

126.960

130.878

127.895

2.983

Inhuur externen

   

4.990

9.127

8.844

3.293

5.551

Overig personeel

   

303

197

301

526

– 225

               

Materieel Kerndepartement

   

65.385

62.206

62.215

72.974

– 10.759

waarvan ICT

   

10.321

9.756

7.714

12.041

– 4.327

waarvan bijdrage aan SSO's

   

27.716

30.699

38.790

26.822

11.968

waarvan overig materieel

   

27.348

21.751

15.711

34.111

– 18.400

               

Ontvangsten

34.960

30.793

36.539

36.211

38.909

30.385

8.524

Uitgaven

Personeel kerndepartement (+ € 8,3 mln.)

Dit betreft alle personeelsuitgaven inclusief externe inhuur voor het kerndepartement. Bij ontwerpbegroting 2014 was bij de vorming van de Auditdienst Rijk nog geen rekening gehouden met de extra inhuur bij deze dienst als gevolg van vraag naar controlecapaciteit voor Europese middelen. Dit wordt doorbelast, zie de hogere ontvangsten van de Auditdienst Rijk.

Materieel kerndepartement (– € 10,8 mln.)

De uitgaven aan ICT zijn onder andere lager dan geraamd vanwege vertraging bij het ICT-project voor een departementsbreed uniform document management systeem. Dit systeem wordt later – in 2015 – ingevoerd. Bij de vorming van Shared Service Organisaties (SSO’s) is niet genoeg rekening gehouden met de overgang in 2014 van steeds meer diensten naar SSO’s, zoals FM Haaglanden. Daarom is er een overschrijding bij de raming SSO’s. Deze uitgaven waren nog geraamd op Overig Materieel. Bij Overig Materieel is daarnaast vooruitlopend op de taakstellingen alvast minder uitgegeven, bijvoorbeeld aan communicatie.

Ontvangsten

Ontvangsten (+ € 8,5 mln.)

De ontvangsten zijn hoger door het gedeeltelijk afromen van het (surplus aan) eigen vermogen van Domeinen Roerende Zaken. Daarnaast zijn er hogere ontvangsten door het uitvoeren van extra EU-gerelateerde opdrachten die de Auditdienst Rijk uitvoert.

B. Totaal overzicht Apparaat Financiën

Financiën is in 2014 verantwoordelijk voor het baten-lastenagentschap Domeinen Roerende Zaken. De Apparaatuitgaven en ontvangsten worden verder uitgesplitst en toegelicht in de baten-lastenparagraaf.

Voor de AFM, Waarderingskamer en DNB wordt de volledige overheidsbijdrage gebruikt voor apparaat. De onderstaande tabel geeft de totale apparaatuitgaven voor Financiën weer. Hierbij zijn de apparaatuitgaven (REALISATIES) voor het kerndepartement, de Belastingdienst, het baten-lastenagentschap en ZBO’s bij elkaar opgeteld.

Tabel 1: Totaaloverzicht apparaatsuitgaven en -kosten Financiën
(bedragen x € 1.000)

Totaal apparaat Financiën IX

3.224.531

3.070.653

3.093.674

3.212.145

3.266.228

Departement

3.152.582

2.998.170

3.012.807

3.143.630

3.182.954

Kerndepartement

Belastingdienst

208.773

2.943.809

195.796

2.802.374

189.009

2.823.798

198.490

2.945.140

202.238

2.980.716

           

Baten-lasten agentschap1

14.120

14.083

17.631

18.099

19.998

Domeinen Roerende Zaken

14.120

14.083

17.631

18.099

19.998

           

ZBO’s en RWT’s

57.829

58.400

63.236

50.416

63.276

AFM

28.666

30.505

29.721

20.500

24.552

DNB

28.496

25.800

27.710

23.701

20.443

Waarderingskamer

667

667

555

1.196

1.181

NLFI2

n.v.t.

1.428

5.250

5.019

17.100

Bron: financiële administratie

X Noot
1

Op 5 november 2012 is besloten tot een departementale herindeling met betrekking tot rijksvastgoed. De agentschap RVOB is opgenomen onder de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Tabel 1 is overeenkomstig gewijzigd.

X Noot
2

2011 t/m 2013 gecorrigeerd voor NLFI

In onderstaande tabel worden de apparaatuitgaven per Directoraat Generaal van het kerndepartement vermeld.

 

2010

2011

2012

2013

2014

Kerndepartement

208.773

195.796

189.009

198.490

202.233

           

GT

28.873

27.757

23.985

23.051

24.552

DGRB

28.978

20.949

22.390

20.384

20.443

SG cluster

136.211

132.884

128.294

141.251

143.613

DGFZ

14.711

14.206

14.340

13.804

13.625

Bron: financiële administratie

C. Taakstelling

De taakstelling die het kerndepartement opgelegd heeft gekregen voor de apparaatuitgaven, liep in 2014 volgens schema. De besparing door verdichting op huisvesting bij het kerndepartement is in 2014 gerealiseerd door verhuur aan derden.

Voor de Belastingdienst geldt de volgende tabel.

Taakstelling Belastingdienst vanaf Rutte I (* € 1.000)

Organisatie

2013

2014

Belastingdienst

   

Coalitieakkoord 2010 (Rutte I)

– 82.173

– 124.275

Coalitieakkoord 2012 (Rutte II)

   
     

Versterking Toezicht en Invordering

   

Intensiveringsmiddelen

108.000

169.000

Opbrengstentaakstelling

265.000

533.000

Invulling taakstelling Rutte II (* € mln.)
 

2016

2017

2018

structureel

Departementale taakstelling

50

112

136

136

Kerndepartement

3,5

7,7

9,4

9,4

Belastingdienst

46,2

103,6

125,7

125,7

Agentschap

0

0

0

0

ZBO’s

0

0

0

0

Met het Coalitieakkoord Rutte II, heeft de Belastingdienst extra apparaatbudget (€ 169 mln. in 2014, vanaf 2015 structureel € 157 mln.) ontvangen voor het aantrekken en inzetten van gekwalificeerde medewerkers voor de versterking op Toezicht en Invordering (ITI). Met deze extra financiële middelen heeft de Belastingdienst de taak gekregen om extra belastingontvangsten te realiseren.27 De meeropbrengsten over 2014 van deze ontvangstentaakstelling werden geraamd op € 533 miljoen. De realisatie in 2014 bedroeg circa € 413 miljoen. Dit bedrag kan nog oplopen doordat nog niet alle kasopbrengsten al bepaald zijn. In bovenstaande tabellen zijn alleen de taakstellingsreeksen uit de regeerakkoorden Rutte I en II opgenomen. De totale taakstelling op het budget van de Belastingdienst ligt fors hoger. Dit komt doordat aan Rutte I voorafgaande kabinetten ook taakstellingen hebben opgelegd en daarnaast zijn o.a. een aantal keren de loon- en prijscompensatie niet uitgekeerd hetgeen de facto als een taakstelling wordt beschouwd. De totale taakstelling bij de Belastingdienst loopt dan op tot structureel ca. € 540 mln. vanaf 201828.

De Belastingdienst heeft zijn deel bijgedragen aan de realisatie van de rijksbrede taakstellingen. Zoals met de Tweede Kamer afgesproken worden de taakstellingen vanuit Rutte I (en voorgaande kabinetten) en Rutte II – oplopend tot ruim € 540 miljoen vanaf 2018 – langs twee sporen ingevuld. Spoor 1 betreft efficiency/versobering waarmee € 360 miljoen wordt ingevuld. Spoor 2 betreft aanpassing van (fiscale) wetgeving die leidt tot vereenvoudiging in de uitvoering of taakvermindering bij de Belastingdienst. Spoor 2 draagt € 180 miljoen bij aan de invulling. De afgesproken efficiency en versobering is meerjarig ingevuld en belegd met maatregelen op het terrein van staf/overhead, procesverbeteringen en versoberingen op het gebied van huisvesting. Ten aanzien van Spoor 2 is inmiddels ook een belangrijk deel van de afgesproken besparingen gerealiseerd (€ 127 miljoen). Wat betreft de besparingen vanuit vereenvoudiging van fiscale wet- en regelgeving waren deze in 2014 onvoldoende om het deel van de taakstelling dat de Belastingdienst daarmee invult (spoor 2), te realiseren. Het betreft € 35 mln. Ambitie blijft voor de komende jaren om deze vereenvoudigingen alsnog te realiseren. Complexiteitsreductie is dan ook een belangrijk uitgangspunt van de voorgenomen stelselherziening.

5.2 Algemeen

Per ontwerpbegroting 2012 heeft IX geen budgetten meer op het niet-beleidsartikel Algemeen.

5.3 Nominaal en onvoorzien

D. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 10 Nominaal en onvoorzien
Tabel budgettaire gevolgen
Bedragen x € 1.000
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

0

– 7.300

0

0

0

3.425

– 3.425

               

Uitgaven

0

0

0

0

0

3.425

– 3.425

Onvoorzien

0

0

0

0

0

3.425

– 3.425

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Uitgaven

Onvoorzien (– 3,4 mln.)

De post onvoorzien in de ontwerpbegroting was bedoeld om onzekere ontwikkelingen op te vangen. Dit bedrag was dit jaar noodzakelijk voor specifieke problematiek binnen de begroting IXB.

6. BEDRIJFSVOERINGPARAGRAAF

1. Inleiding

Financiën besteedt op een gestructureerde wijze aandacht aan de bedrijfsvoering. Er is een planning- en controlcyclus en een interne governance, waaronder een Audit Committee met een externe voorzitter en een meerderheid aan externe leden. Op basis van de periodieke informatie over de beleids- en bedrijfsvoeringprocessen en de risico’s die daarbij aan het licht treden, wordt systematisch bewaakt of het ministerie zijn doelstellingen op doelmatige en rechtmatige wijze realiseert. Waar nodig wordt bijgestuurd.

Over het bereiken van de doelstellingen van Financiën over 2014 wordt in het jaarverslag bij de beleidsartikelen verantwoording afgelegd. In deze bedrijfsvoeringparagraaf wordt ingegaan op de bedrijfsvoeringvraagstukken die zich gedurende het begrotingsjaar hebben voorgedaan en waarvan informatieverstrekking voor het inzicht en de oordeelsvorming door de Staten Generaal van belang is.

2. Algemene Rekenkamer over jaarverslag IXB Financiën 2013

In 2014 is aandacht besteed aan de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering die door de Algemene Rekenkamer zijn geconstateerd in het Rapport bij het Jaarverslag IXB 2013.

Informatiebeveiliging bij de Belastingdienst

De Belastingdienst heeft in 2013 een nieuwe werkende applicatie gerealiseerd, dat het proces van toekenning en intrekking van autorisaties ondersteunt. De gevraagde toegangsrechten worden aan medewerkers toegekend op basis van zogenaamde rolmodellen. De koppeling van de software aan de primair processystemen, die gebruik maken van het mainframe, is in 2013 gerealiseerd. De automatische koppelingen voor de overige aan te sluiten primair processystemen zijn grotendeels gerealiseerd in 2014. Naast het aanbrengen van de laatste koppelingen worden in 2015 ook de oude autorisaties geschoond.

Teruggaven omzetbelasting aan EU-ondernemers

De Belastingdienst heeft eind 2012 voor het OB-teruggaafproces aan EU-ondernemers de applicatie VRCA en bijbehorende hardware gekocht. Alhoewel dit systeem beperkte functionaliteit en technische beperkingen kent is sprake van een functionerend proces dat geen bezwaren oproept bij de Europese Commissie. Voor de korte termijn zijn maatregelen voorzien ter versteviging van de continuïteit van de applicatie. Daarnaast worden de meest kritische risico’s in de uitvoering gevolgd. Voor de langere termijn zal de Belastingdienst naar een duurzamer oplossing toewerken.

Interne controle bij het Agentschap

In 2013 is een extern onderzoek naar het financieel beheer bij het Agentschap uitgevoerd. Het Agentschap heeft naar aanleiding daarvan in aanvulling op het eigen verbeterplan uit 2013 een plan van aanpak voor herinrichting van de financiële functie opgesteld. De Tweede Kamer is hier bij brief d.d. 21 februari 2014 over geïnformeerd (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 IX, nr. 15). In 2014 zijn de aanbevelingen van het externe onderzoek voortvarend opgepakt. Per 1 juli 2014 heeft het Agentschap een nieuwe organisatiestructuur geïmplementeerd, waarbij de controlfunctie is verstevigd en functiescheidingen scherper zijn gedefinieerd.

Daarnaast is gewerkt aan het in kaart brengen van bedrijfsprocessen, het identificeren van risico's en het definiëren van effectieve beheersmaatregelen. Dit zal in 2015 verder worden uitgewerkt in de implementatie van een consistente digitale AO. In 2014 is ook gewerkt aan het in kaart brengen en structureren van de management informatie. Verder zal een aantal van de (nu deels handmatige) processen verder worden geautomatiseerd. Na een testperiode zal dit in 2015 resulteren in een upgrade van het treasury management systeem. Na deze upgrade wordt de management informatie verder doorontwikkeld.

Inkoopbeheer Kerndepartement

Het overzetten van het contractregister naar DigiInkoop is in 2014 afgerond. Ten aanzien van de inhuurcontracten dient opgemerkt te worden dat alle raamcontracten in het contractregister zijn opgenomen, maar de nadere overeenkomsten die onder raamcontracten zijn afgesloten nog niet allemaal. In 2015 zullen ook de nadere overeenkomsten met betrekking tot inhuur via Digi-Inkoop worden afgesloten waardoor de contracten automatisch worden vastgelegd in het register. De HIS, in samenwerking met regie Inkoop, draagt er zorg voor dat het contractenregister ook up to date gehouden wordt.

Er zijn in 2014 vier spendanalyses uitgevoerd. Ook is een uitgebreide spendanalyse opgesteld kijkend naar een periode over vier jaar. De waiver-procedure heeft zich in de praktijk reeds bewezen.

Informatiebeveiliging bij het Kerndepartement

Er is voor de ICT van het Ministerie van Financiën een maandelijkse incidentenrapportage aanwezig, die in 2015 nog verder zal worden ontwikkeld. De controle op implementatie en uitvoering van informatiebeveiligingsplannen wordt uitgevoerd d.m.v. het doorlopen van de accreditatieprocedure en door tussentijdse controles op verzoek of n.a.v. risicoanalyses. De cruciale informatiesystemen zijn in kaart gebracht en de risicoanalyses zijn inmiddels geactualiseerd.

3. Claims

Fortis en ABN AMRO

Met betrekking tot de verwerving van de Nederlandse onderdelen van Fortis en ABN AMRO door de staat, is door een aantal (voormalige) aandeelhouders gesteld dat zij hierdoor schade hebben geleden. Zij hebben de staat aansprakelijk gesteld en gerechtelijke procedures opgestart. Deze procedures lopen op dit moment nog steeds. Het Ministerie van Financiën is van mening dat de staat een sterke positie heeft. In eerste aanleg hebben enkele rechters al claims afgewezen. Het ministerie acht de kans op toewijzing van de claims in de lopende hogerberoepsprocedures klein.

SNS REAAL

De Minister van Financiën heeft in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel op 1 februari 2013 besloten tot onteigening van bepaalde effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL en SNS Bank. Op grond van de Wet op het financieel toezicht hebben de onteigenden recht op schadeloosstelling. Op 4 maart 2013 heeft de Minister van Financiën de onteigenden een aanbod tot schadeloosstelling van nul euro gedaan en heeft hij de ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam verzocht de schadeloosstelling overeenkomstig zijn aanbod vast te stellen. Op 11 juli 2013 heeft de ondernemingskamer een tussenuitspraak gedaan. Op 9 oktober 2013 heeft de Nederlandse Staat hiertegen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Op dit moment heeft de Hoge Raad hierover nog geen uitspraak gedaan.

Het valt niet uit te sluiten dat er naast de voornoemde procedure over de hoogte van de schadeloosstelling (inter)nationale procedures (zullen) worden gevoerd tegen de staat, de toezichthouder, SNS REAAL of SNS Bank.

4. Rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering

Op basis van de mij beschikbare informatie bevatten:

  • de departementale verantwoordingsstaten over 2014 met de financiële toelichtingen daarbij;

  • de samenvattende verantwoordingsstaat over 2014 betreffende de dienst die een baten-lastenstelsel voert met de toelichting daarbij;

  • de departementale saldibalansen per 31 december 2014 met de toelichting daarbij;

geen zodanige onrechtmatigheden en/of onzekerheden, dat deze op grond van de rapporteringstoleranties of vanwege in het bijzonder te signaleren risico’s vermeld dienen te worden behoudens het onderstaande.

Naleving wet- en regelgeving huurtoeslag

De betalingen voor de huurtoeslag worden door de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoord op beleidsartikel 01 Woningmarkt van het begrotingshoofdstuk XVIII Wonen en Rijksdienst. De Rijksbegrotingsvoorschriften schrijven voor dat, indien bij statistische steekproeven de meest waarschijnlijke en/of maximale fout of onzekerheid de tolerantiegrens overschrijdt, in de bedrijfsvoeringparagraaf de meest waarschijnlijke fout of onzekerheid wordt gerapporteerd. Voor de toeslagregelingen geldt een tolerantiegrens van 3% behalve voor de huurtoeslag vanwege de geringe omvang van het desbetreffende begrotingshoofdstuk. Voor de huurtoeslag geldt voor 2014 een tolerantiegrens van 1,13%. Op basis van de meest waarschijnlijke fout voor de uitbetaalde voorschotten ad € 57,9 miljoen (1,50%) en de definitief toegekende huurtoeslagen ad € 79,7 miljoen (2,16%), wordt de – verhoudingsgewijze zeer lage – tolerantiegrens ad € 43,4 miljoen overschreden.

Verduisteringszaak

De Belastingdienst is eind mei 2014 geconfronteerd met een verduisteringszaak (Kamerstukken II 2013/14, 31 066, nr. 207). De Kamer is hierover nader geïnformeerd in de14e halfjaarsrapportage Belastingdienst (Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 215). Het overgrote deel van het betrokken bedrag is veiliggesteld door middel van beslaglegging.

5. Financieel- en materieel beheer IXA en IXB

Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen vermeldenswaardige bevindingen behoudens het onderstaande.

MenO en fraude

Voor het heffen en innen van belastingen en het betalen van toeslagen is de Belastingdienst afhankelijk van gegevens die belastingplichtigen en toeslaggerechtigden zelf verstrekken en van (al dan niet) beschikbare contra-informatie. Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik vraagt om een actief rechtshandhavingsbeleid. Het tegengaan van fraude bij de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving en de toeslagregelingen vormt een geïntegreerd onderdeel hiervan. Over de aanpak van fraude en de samenwerking tussen overheden en andere organisaties en de resultaten van de bestrijding van de verschillende vormen van fraude over 2014 is tussentijds aan de Tweede Kamer gerapporteerd in de 14e halfjaarsrapportage Belastingdienst (Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 215).

Eén van de toezichtmaatregelen bij definitief toekennen voor de kinderopvangtoeslag bestaat uit het ter controle opvragen van jaaropgaven bij de kinderopvanginstellingen of bij toeslagontvangers. In 2014 heeft Belastingdienst/Toeslagen besloten deze vorm van toezicht vanwege de hiervoor benodigde behandelcapaciteit niet in te zetten voor dat deel van de kinderopvangtoeslagen dat naar verwachting niet of nauwelijks onjuistheden bevat. Het hiermee gemoeide financieel belang bedraagt circa € 150 miljoen.

Het fraudebeleid van het kerndepartement is structureel verankerd in het risicomanagement. Om de risico’s te beheersen past het departement soft- en hardcontrols toe in de bedrijfsvoering. Voorbeelden van toegepaste softcontrols zijn het afleggen van een gedragscode, de eed en het bevorderen van gewenst gedrag. De integriteit wordt vooral geborgd door de insiderregeling en integriteitregels en -procedures. Integriteitsschendingen worden gemeld aan BZK. Hardcontrols zijn verankerd in de processen (de administratieve organisatie). Met de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) wordt de veiligheid van ICT-systemen gewaarborgd.

Jaarlijks wordt een letter of representation (LOR) opgesteld. Hierin wordt expliciet bevestigd dat het departement alle relevante zaken met betrekking tot fraudes heeft gemeld aan de accountant. Voor het kerndepartement en DRZ geldt dat er geen interne of externe frauduleuze handelingen over 2014 bekend zijn.

Frauderisico’s binnen het kerndepartement beperken zich vooral tot het inkoop-, declaratie- en betaalproces. Bij bepaalde organisatieonderdelen geldt een verhoogd inherent frauderisico welke voortvloeien uit de operationele activiteiten. Hiermee wordt rekening gehouden in de risicoanalyse en bij de beheersmaatregelen.

Naast de mitigerende maatregelen die het kerndepartement, Dienst Roerende Zaken en de Belastingsdienst zelf nemen voert de ADR werkzaamheden uit op grond van COS 240 (controle- en overige standaarden). Hierin zijn de verantwoordelijkheden van de accountant met betrekking tot fraude in het kader van een controle van financiële overzichten opgenomen.

ICT-voorwaarden voor open standaarden (KD)

Voldaan is aan de verplichting van artikel 3, eerste lid van de Instructie rijksdienst bij aanschaf ICT-diensten of ICT-producten.

Regeling kasbeheer (KD)

De regeling schrijft voor dat alle facturen worden voorzien van een prestatieverklaring. Vanuit efficiency-overwegingen stelt Financiën facturen < € 1.250 zonder controle vooraf op prestatieverklaring, betaalbaar. Achteraf worden facturen steekproefsgewijs geselecteerd om alsnog de prestatieverklaring op te vragen en vindt er een risico-analyse plaats om ongewenste ontwikkelingen te signaleren. Uit de uitgevoerde steekproeven zijn geen onrechtmatigheden gebleken.

In 2014 is de Regeling geëvalueerd en herzien. De werkwijze zoals Financiën die nu hanteert voldoet aan de herziene Regeling die per 1 januari 2015 is ingegaan.

Externe inhuur

Het percentage externe inhuur ligt met 10,7% boven de Roemer-norm (10%). Bij de herinrichting Belastingen en in de aanloop naar een structurele invulling van Intensivering Toezicht en Invordering bij Belastingen is in 2014 gebruik gemaakt van extra externe inhuur. Bij de Belastingtelefoon was sprake van extra externe inhuur in verband met een hoger telefoonaanbod als gevolg van ondermeer 1 bankrekeningnummer. Zonder deze inhuur zou het percentage onder de 10% zijn uitgekomen.

Er is één overschrijding van het maximumtarief van € 225 (motie De Pater). Het betreft inhuur van een adviseur met specialistische kennis van treasury systemen in verband met het lopende project upgrade huidige treasury systeem

6. Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie IXB

Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen geconstateerd die vermelding behoeven in de bedrijfsvoeringparagraaf met betrekking tot de totstandkoming van de niet-financiële beleidsinformatie.

7. Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Betaalgedrag

De betalingstermijn voor de Nederlandse overheid is op dertig dagen gesteld. De norm is om 90% van de nota’s op tijd te betalen.

In 2014 is 96,7% van de facturen van het Ministerie van Financiën op tijd (binnen 30 dagen) betaald. De betalingstermijn van het ministerie voldoet daarmee aan de norm.

Grote lopende ICT-projecten

Bij de Belastingdienst loopt een aantal grote ICT-projecten om beleidsambities te realiseren. Over de stand van zaken ten aanzien van deze projecten wordt in het Rijksdashboard gerapporteerd. De risico’s voor de uitvoering, waaronder eventuele privacyrisico’s, maken daar onderdeel van uit. De stand van zaken bij deze projecten geeft geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen.

Audit Committee (AC)

In 2014 is het AC vier keer onder leiding van een externe voorzitter en met een meerderheid aan externe leden bij elkaar geweest. Met name het laatste half jaar is bijzondere aandacht besteed aan de Belastingdienst die te kampen heeft met een grote complexiteit en daardoor overbelasting van de uitvoering en de ICT systemen. In combinatie met de brief van de Staatssecretaris over de «Brede Agenda Belastingdienst» aan de Tweede Kamer heeft het AC besloten een zeer substantieel deel van de tijd te besteden aan de Belastingdienst en een deel aan het kerndepartement. In de «Brede Agenda»zijn de belangrijke pijlers als complexiteitsvermindering, robuuster maken van de werkprocessen en inrichting van de governance verankerd. Het bovenstaande heeft tevens geleid tot een wijziging in de samenstelling van het AC waarbij de DG Belastingen lid is geworden van het AC.

Naast extra aandacht voor de ontwikkelingen bij de Belastingdienst zijn ook reguliere onderwerpen als uitkomsten audits, het risicomanagement en de uitkomsten van de planning & controlcyclus aan de orde geweest. Daarnaast heeft het AC gefocust op de risico’s in de bedrijfsvoering en actuele thema’s bij Financiën zoals de voortgang van het Agentschap om het financieel beheer op orde te krijgen.

Het AC heeft verder een zelfevaluatie uitgevoerd naar het eigen functioneren. Algemeen beeld is tevredenheid over het functioneren en het AC ziet geen aanleiding om drastische wijzigingen door te voeren. Wel zullen een aantal bedrijfsvoeringvraagstukken en onvolkomenheden geconstateerd door de AR nadrukkelijker aandacht krijgen. Van elke bijeenkomst wordt een verslag gemaakt en waar mogelijk voorzien van een advies aan de ambtelijke en politieke top.

Mobiliteitskaart

In 2014 is de mobiliteitskaart conform planning ingevoerd. Om de reisgegevens van medewerkers te kunnen controleren op rechtmatig gebruik is een rijksbreed interne controleplan opgezet. In 2014 zijn door het departement passende maatregelen van interne controle getroffen om de grootste financiële risico’s met betrekking tot het gebruik van de mobiliteitskaart te mitigeren. De interne controle zal in 2015 worden voortgezet conform de opgestelde planning.

BIR

Door Financiën is op 11 februari 2015 een ICV-BIR voor de verschillende organisatieonderdelen afgegeven. De Belastingdienst rapporteert hierbij vanwege de onderlinge afhankelijkheden en verwevenheid over het systeemlandschap als geheel en niet afzonderlijk over de 10 meest kritische systemen. De in de ICV-BIR opgenomen afwijkingen zijn verder niet van dien aard dat deze hier behoeven te worden gemeld.

Brede agenda Belastingdienst

De Belastingdienst staat, mede in het licht van de moeilijke economische situatie voor de opdracht meerdere fiscale maatregelen respectievelijk wetswijzigingen te verwerken, de continuïteit van de huidige bedrijfsvoering te waarborgen en daardoor de kasstroom te garanderen en tegelijkertijd de weg naar vernieuwing te vinden. De vernieuwing behelst onder meer het overeenkomstig de verwachtingen en eisen van burger en bedrijf digitaliseren van de dienstverlening en het vernieuwen van de technische infrastructuur, softwareprogramma’s en bijbehorende processen van de dienst. Daarnaast ligt er de opdracht bestaande taakstellingen in te vullen, gestegen volumes te verwerken en de intensivering van het toezicht waar te maken. De realisatie van dit alles is een grote opgave voor de Belastingdienst, die qua programmering nauw luistert. Door de frequentie en omvang van nieuwe wet- en regelgeving fiscaliteit en overige maatregelen is de belasting op de uitvoering, en daarmee de ICT, de afgelopen jaren fors toegenomen. Voor de toch al kwetsbare massale heffings- en inningsprocessen dreigt dat steeds meer damages optreden, welke veel ongemak voor burger en bedrijf opleveren en voor de Belastingdienst grote hersteloperaties en een overbelasting van de telefonische dienstverlening met zich meebrengen. Door de Staatssecretaris is in mei 2014 een samenhangend verbeterprogramma «de Brede Agenda Belastingdienst» opgesteld (Kamerstukken II 2013/14, 31 066, nr. 201). De leidende gedachte is dat de Belastingdienst beter gaat functioneren als hij niet aanhoudend voor ondoenlijke opgaven wordt gesteld, als de processen tegelijkertijd worden verbeterd om te voldoen aan de eisen die we er vandaag en morgen aan stellen, en als ten slotte de prestaties kunnen worden afgezet tegen die eisen. Op basis van een zelf-assesment onderzoek afbreukrisico’s klantprocessen is ondermeer besloten de rol van het managementteam Belastingdienst te versterken bij uitvoeringstoetsen, bij besluitvorming over in uitvoering te nemen programma’s en strategische projecten en op het bewaken van bedrijfsonderdeel overstijgende processen (onderlinge samenhang), waarbij effecten op burgers en bedrijven leidend zijn.

De Brede agenda kent voor elk terrein een afzonderlijk spoor: (1) verminderen van de complexiteit, (2) robuuster maken van de werkprocessen, en (3) het helder stellen van verwachtingen en rapporteren van de (beoogde en geleverde) prestaties, plus een spoor om de veranderingen als gevolg van de andere sporen in de organisatie te borgen. Voor de overall-besturing van de Brede agenda is het managementteam Belastingdienst verantwoordelijk. De verantwoordelijkheid voor programma’s, projecten en overige activiteiten zijn daarbij bij individuele leden van het managementteam Belastingdienst belegd. De bewaking van de uit de Brede agenda voortvloeiende programma’s, projecten en overige activiteiten is belegd bij een programmadirecteur Brede Agenda. In dit kader wordt intern tweemaandelijks gerapporteerd. Over de stand van zaken van de Brede Agenda wordt de Kamer gerapporteerd in de halfjaarsrapportages van de Belastingdienst, beginnend met de 14e halfjaarsrapportage (Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 215). Het waarmaken van alle opdrachten met de huidige instrumenten en middelen is een zeer lastige opgave. Op dit moment wordt bezien wat nodig is om alle opdrachten te kunnen waarmaken. Dit jaar volgen voorstellen hoe de plannen voor de Brede Agenda meer in detail kunnen worden uitgewerkt.

Herinrichting Belastingen

De Belastingdienst heeft in 2013 de regio’s vervangen door een segmentstructuur, waarvan de inrichting in volle gang is. De concentratiebeweging krijgt hierbij inhoud: zo is er goede voortgang geboekt bij het concentreren van de klantregistratie, de middelenadministratie, toezicht particulieren bijzondere invordering en bezwaar. In 2015 zal de herinrichting goeddeels worden voltooid.

Portfoliomanagement en oplossen legacy problematiek

De Belastingdienst heeft daarnaast in 2014 aanpassingen aangebracht in het portfoliomanagement. Sturing en beheersing voor de korte termijn zijn verbeterd. Op het terrein van verkrijgen van een meerjarig inzicht in het portfolio lopen verbeterinitiatieven. Met dit inzicht kan aan het meerjarig stabilisatieprogramma Rationalisatie van systemen, benodigd voor het robuust maken van massale processen, beter vorm gegeven worden. Tevens kan een betere aansluiting gevonden worden tussen ambities, tijd, mensen en middelen. Het fragiele ICT-landschap blijft risico opleveren voor productiestoringen. Dit geldt met name voor de systeemlandschappen rondom inning, inkomstenheffing, omzetbelasting en houderschapsbelasting. De Belastingdienst geeft daarom prioriteit aan continuïteit boven functionele vernieuwing. Inzake het oplossen van de legacyproblematiek is besloten om eerst de systeemlandschappen rondom inning en inkomensheffing aan te pakken. De systeemlandschappen rondom omzetbelasting en auto volgen later. De Staatssecretaris heeft de Kamer over deze keuzes in de ICT ontwikkelagenda geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 215).

Conclusie

Bij het Ministerie van Financiën is, afgezien van de hiervoor genoemde punten, sprake geweest van ordelijk en beheerst verlopen bedrijfsprocessen, welke tevens voorzien in waarborgen voor een rechtmatige begrotingsuitvoering, inclusief een toereikend beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. Wat betreft de genoemde uitzonderingen zijn maatregelen getroffen om de bedrijfsvoering te verbeteren.

C. JAARREKENING

7. VERANTWOORDINGSSTATEN

Departementale verantwoordingsstaat 2014 van het Ministerie van Financiën (IXB)
(x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

18.380.610

13.009.668

126.999.165

– 8.814.797

10.565.884

129.199.102

– 27.195.407

– 2.443.784

2.199.937

                     
 

Beleidsartikelen

18.172.497

12.801.555

126.968.780

– 9.019.888

10.363.646

129.160.193

– 27.192.385

– 2.437.909

2.191.413

01

Belastingen

3.297.439

3.297.439

115.246.411

2.933.935

3.210.167

116.225.745

– 363.504

– 87.272

979.334

02

Financiële markten

57.004

57.004

162.931

– 9.827.776

58.451

814.597

– 9.884.780

1.447

651.666

03

Financieringsactiviteiten

303.866

5.400.866

8.611.748

– 1.435.070

2.805.899

8.858.957

– 1.738.936

– 2.594.967

247.209

 

publiek-private sector

                 

04

Internationale financiële betrekkingen

1.081.076

1.119.514

29.970

3.649.277

1.093.524

19.969

2.568.201

– 25.990

– 10.001

05

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringverzekeringen

10.616.386

110.006

99.500

– 7.294.439

241.419

273.282

– 17.910.825

131.413

173.782

06

BTW-Compensatiefonds

2.816.420

2.816.420

2.816.420

2.953.836

2.953.836

2.953.836

137.416

137.416

137.416

07

Beheer materiële activa

306

306

1.800

350

350

13.807

44

44

12.007

                     
 

Niet-beleidsartikelen

208.113

208.113

30.385

205.091

202.238

38.909

– 3.022

– 5.875

8.524

08

Centraal Apparaat

204.688

204.688

30.385

205.091

202.238

38.909

403

– 2.450

8.524

09

Algemeen

0

0

0

0

0

0

0

0

0

10

Nominaal en onvoorzien

3.425

3.425

0

0

0

0

– 3.425

– 3.425

0

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.

Verantwoordingsstaat

Verantwoordingsstaat 2014 van De Nationale Schuld
(x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

48.741.322

48.741.322

51.649.014

65.887.383

65.887.383

54.654.124

17.146.061

17.146.061

3.005.110

                     
 

Beleidsartikelen

48.741.322

48.741.322

51.649.014

65.887.383

65.887.383

54.654.124

17.146.061

17.146.061

3.005.110

11

Financiering Staatsschuld

41.562.811

41.562.811

48.529.076

59.639.104

59.639.104

51.337.430

18.076.293

18.076.293

2.808.354

12

Kasbeheer

7.178.511

7.178.511

3.119.938

6.248.279

6.248.279

3.316.694

– 930.232

– 930.232

196.756

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.

Samenvattende verantwoordingsstaat 2014 inzake baten-lastenagentschap Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën

(x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Domeinen Roerende Zaken

       
         

Totale baten

21.849

26.405

4.556

24.201

Totale lasten

21.849

22.148

299

20.775

Saldo van baten en lasten

0

4.257

4.257

3.426

         

Totale kapitaalontvangsten

0

210

– 210

14

Totale kapitaaluitgaven

300

4.561

– 4.261

1.162

8. SALDIBALANS IXA en IXB

Saldibalans per 31 december 2014 van het Ministerie van Financiën – Nationale Schuld (IXA)
(Bedragen x € 1.000)

Activa

   

Passiva

   
   

31-12-2014

31-12-2013

   

31-12-2014

31-12-2013

               

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

65.887.382

48.963.257

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

54.654.123

55.074.594

               

3)

Liquide middelen

11

4

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

31.605.103

21.680.742

               

4)

Rekening-courant RHB

10.418.487

16.858.061

       
               

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

572.389

1.548.886

       
   

       

8)

Kas-transverschillen

9.380.957

9.385.128

       

subtotaal

86.259.226

76.755.336

subtotaal

86.259.226

76.755.336

               
               

10)

Extra-comptabele vorderingen

16.013.779

16.144.783

10a)

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

16.013.779

16.144.783

   

   

11a)

Tegenrekening extra-comptabele schulden

345.035.796

348.022.554

11)

Extra-comptabele schulden

345.035.796

348.022.554

           

12)

Voorschotten

0

0

12a)

Tegenrekening voorschotten

0

0

Totaal

447.308.801

440.922.673

Totaal

447.308.801

440.922.673

8.1 Toelichting bij de saldibalans per 31 december 2014

Algemene toelichting

Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders aangegeven. Relevante posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen.

Specifieke toelichting per saldibalanspost

1. Uitgaven ten laste van de begroting

Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2014. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2014. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3. Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de saldi op bank- en girorekeningen en bij de kasbeheerders aanwezige kasgelden.

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Er zijn drie rekening-courantverhoudingen nl. Geïntegreerd Middelen Beheer, het Partieel Schatkistbankieren en het Agentschap. De bedragen zijn per 31 december 2014 in overeenstemming met de opgaven van de Rijkshoofdboekhouding.

6. Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Te realiseren (dis)agio

– 4.222.485

– 3.258.245

Vooruitbetaalde rente onderhandse leningen

216

246

Te ontvangen rente swaps

4.567.579

4.594.586

Vooruitbetaalde disconto

– 1.884

4.393

Te ontvangen rente vlottende schuld

68.974

77.981

CO2-veiling

0

0

Te ontvangen rente m.b.t. GMB

159.989

129.925

Totaal

572.389

1.548.886

7. Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Te betalen rente onderhandse leningen

29.546

33.207

Te betalen rente openbare schuld

6.296.957

6.356.747

Te betalen rente swaps

4.334.113

4.500.933

Te betalen rente vlottende schuld

11.171

20.552

Derden van het Agentschap

20.917.815

10.750.890

Te betalen rente m.b.t. GMB

15.501

18.413

Totaal

31.605.103

21.680.742

8. Kas-transverschillen

Op deze rekening zijn de bedragen opgenomen welke zijn verantwoord in de uitgaven en ontvangsten, maar nog niet daadwerkelijk in de kas zijn uitgegeven en ontvangen. Deze verschillen ontstaan doordat rentebaten en rentelasten worden verantwoord op transactiebasis. Hierdoor worden transacties administratief verwerkt op het moment dat de transacties zich voordoen. Bij het kasstelsel is het moment van betaling en ontvangst leidend. Het verschil dat ontstaat tussen beide verantwoordingsmethoden wordt op deze rekening opgenomen. Met de registratie van rente op transactiebasis wordt aangesloten op Europese voorschriften. Sinds 2002 wordt deze werkwijze toegepast.

10. Extra-comptabele vorderingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Loans

3.550.000

3.750.000

Reverse Repo

1.000.000

0

Verstrekte leningen Agentschappen

6.821.980

7.255.227

Verstrekte leningen RWT’s en derden

4.641.799

5.139.556

Totaal

16.013.779

16.144.783

Instellingen die deelnemen aan het geïntegreerd middelenbeheer kunnen lenen. De afgesloten leningen zijn vorderingen van de staat op de deelnemers. De vorderingen bedragen ultimo 2014 € 11,5 mld. Aan de Agentschappen is € 6,8 mld. uitgeleend, een daling van € 0,4 mld. ten opzichte van de stand ultimo 2013. Aan Rechtspersonen met wettelijke taak en derden is € 4,6 mld. uitgeleend, een daling van € 0,5 mld. ten opzichte van 2013. De gewogen gemiddelde looptijd van de leningen bedraagt bij de Agentschappen circa 11,1 jaar en bij Rechtspersonen met wettelijke taak circa 16,1 jaar.

Opeisbaarheid van de vorderingen

Het volgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen.

Opeisbaarheid

Bedrag

Direct opeisbare vorderingen

0

Op termijn opeisbare vorderingen

16.013.779

Totaal

16.013.779

11. Extra-comptabele schulden

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Vaste schuld

   

– Staatsschuld

332.922.985

323.188.435

     

Vlottende schuld

   

– Dutch Treasury Certificates

22.200.000

24.880.000

– Callgeldleningen o/g

0

4.250.000

– Sell/Buy Back transacties

0

376.835

– European Commercial Paper (ECP)

0

1.206.390

– Onderhands Floating Rate Note (FRN)

3.000.000

3.000.000

– RC Agentschappen

1.982.644

1.622.476

– RC RWT’s en derden

3.015.459

2.509.679

– RC Decentrale Overheden

5.881.650

4.070.986

– RC Sociale Fondsen

– 27.048.073

– 21.807.970

     

Overige schuld

   

– Deposito’s Agentschappen

239.000

92.600

– Deposito’s RWT’s en derden

1.751.655

2.064.918

– Deposito’s Decentrale Overheden

1.090.476

2.568.205

Totaal

345.035.796

348.022.554

De extra-comptabele schulden hebben betrekking op in het verleden binnen begrotingsverband geboekte ontvangsten, waarvan op termijn nog verrekening met derden zal plaatsvinden. Deze post betreft voornamelijk de vaste staatsschuld (€ 332,9 mld.) en vlottende staatsschuld (€ 25,2 mld.) en daarnaast bevatten de extra-comptabele schulden ook de schulden die betrekking hebben op de verhoudingen tussen het Rijk en de deelnemers aan geïntegreerd middelenbeheer.

Deelnemers aan het geïntegreerd middelenbeheer houden middelen aan op hun rekening-courant bij de Schatkist. Deze tegoeden vallen onder de vlottende schuld omdat ze direct opvraagbaar zijn. Deelnemers kunnen echter ook deposito’s plaatsen. De uitstaande deposito’s zijn voor het overgrote deel kortlopend. De Agentschappen hielden eind 2014 € 2,0 mld. aan op hun rekeningen-courant en € 0,2 mld. in deposito’s. Rechtspersonen met een wettelijke taak en derden hielden € 3,0 mld. aan in rekening-courant en € 1,8 mld. in deposito’s. Het rekening-courantsaldo van de decentrale overheden steeg in 2014 met € 1,8 mld. naar € 5,9 mld. maar het bedrag aan uitstaande deposito’s daalde met € 1,5 mld. naar € 1,1 mld. De gewogen gemiddelde looptijd van de eind 2014 uitstaande deposito’s was voor de Agentschappen circa 1,2 jaar. Bij de Rechtspersonen met wettelijke taak bedroeg de gemiddelde looptijd circa 1,0 jaar en bij decentrale overheden 10 jaar.

Sociale Fondsen

De saldi van de sociale fondsen lopen sterk uiteen hetgeen met name toe te schrijven is aan de mate van onderdekking en overdekking van de desbetreffende premies. Het saldo van UWV bedraagt € 9,2 mld. negatief, het saldo van SVB € 2,6 mld. positief en het saldo van Zorginstituut Nederland € 20,4 mld. negatief. Gecumuleerd levert dit het saldo van € 27,0 mld. negatief op. Het saldo eind 2014 is € 5,2 mld. meer negatief dan de stand eind 2013.

Voor een specificatie naar uitgiftejaar van de stand van de vaste schuld per 31 december 2014 wordt verwezen naar het onderstaande overzicht.

Specificatie van de vaste schuld naar jaar van uitgifte1 per 31 december 2014 (bedragen x € 1 mln.)

Jaar van uitgifte

Openbaar

Onderhands

Totaal

Vóór 1991

19,0

37,0

56,0

1991

0

81,1

81,1

1992

0

394,9

394,9

1993

9.806,5

8,6

9.815,1

1994

0

44,8

44,8

1995

0

49,2

49,2

1996 / 1997

0

0

0

1998

13.028,8

18,2

13.047,0

1999 t/m 2004

0

0

0

2005

27.032,2

0

27.032,2

2006

18.991,5

0

18.991,5

2007

14.655,0

0

14.655,0

2008

15.081,0

0

15.081,0

2009

24.329,8

0

24.329,8

2010

30.401,5

812,92

31.214,4

2011

32.132,9

0

32.132,9

2012

58.966,2

0

58.966,2

2013

46.385,2

0

46.385,2

2014

40.646,5

0

40.646,5

Totaal3

331.476,2

1.446,8

332.923,0

X Noot
1

Jaar van eerste uitgifte betekent dat ingeval van een heropening van een lening, het bedrag wordt opgenomen bij het oorspronkelijke jaar van eerste uitgifte van de (heropende) lening.

X Noot
2

Verplichtingen uit hoofde van schuldtitels uitgegeven door het land Nederlandse Antillen en het eilandgebied Curaçao, overgenomen door de Nederlandse Staat per 10 oktober 2010.

X Noot
3

Door afronding kan de som van de componenten afwijken van het totaal

8. SALDIBALANS

Saldibalans per 31 december 2014 van het Ministerie van Financiën (IXB) (Bedragen x € 1.000)

Activa

   

Passiva

   
   

31-12-2014

31-12-2013

   

31-12-2014

31-12-2013

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

10.565.880

17.539.987

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

129.199.098

121.108.090

               

3)

Liquide middelen

3.227

3.160

5a)

Begrotingsreserves

246.209

121.092

               

4)

Rekening-courant RHB

119.150.494

103.912.367

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband

(=intra-comptabele schulden)

274.311

226.457

               

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband

(=intra-comptabele vorderingen)

17

125

       

subtotaal

129.719.618

121.455.639

subtotaal

129.719.618

121.455.639

               

9)

Openstaande rechten

18.976.575

17.848.761

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

18.976.575

17.848.761

               

10)

Extra-comptabele vorderingen

6.990.069

13.621.580

10a)

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

6.990.069

13.621.580

               

11a)

Tegenrekening extra-comptabele schulden

546.983

241.470

11)

Extra-comptabele schulden

546.983

241.470

               

12)

Voorschotten

14.633.274

18.611.177

12a)

Tegenrekening voorschotten

14.633.274

18.611.177

               

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

190.173.779

206.259.237

13)

Garantieverplichtingen

190.173.779

206.259.237

               

14a)

Tegenrekening openstaande verplichtingen

1.665.736

4.960.954

14)

Openstaande verplichtingen

1.665.736

4.960.954

               

15)

Deelnemingen

49.645.831

48.738.197

15a)

Tegenrekening deelnemingen

49.645.831

48.738.197

Totaal

412.351.865

431.737.015

Totaal

412.351.865

431.737.015

8.1 Toelichting bij de saldibalans per 31 december 2014

Algemene toelichting

Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen. In de tabellen zijn specificaties cursief weergegeven. Belangrijke posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden.

Specifieke toelichting per saldibalanspost

1. Uitgaven ten laste van de begroting

Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2014. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2014. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3. Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de saldi op bankrekeningen en de bij kasbeheerders aanwezige kasgelden.

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Het bedrag is per 31 december 2014 in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding.

5a. Begrotingsreserves

De interne begrotingsreserve Seno-Gom bedraagt ultimo 2014 ruim € 39 mln. De Seno-Gom portefeuille (onderdeel EKV) wordt afbeheerd.

In 2010 heeft Tennet de overname van het transportnet van E.ON (Transpower) definitief afgerond. Om deze overname te financieren heeft de staat een garantie van € 300 mln. aan de Stichting Beheer Doelgelden afgegeven. De premie die voortvloeit uit de garantie wordt jaarlijks in de per 1 januari 2010 opgerichte begrotingsreserve afgestort. De stand hiervan is 20,8 mln. ultimo 2014. Eventuele betalingen vloeien eveneens voort uit deze reserve.

In overeenstemming met het garantiekader voor risicoregelingen is er een begrotingsreserve voor de Exportkredietverzekering opgericht. Ultimo 2014 bedraagt de stand van deze reserve ruim 186 mln.

6. Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn posten opgenomen, die met derden moeten worden verrekend.

7. Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die aan derden moeten worden betaald. De stand ultimo 2014 heeft grotendeels betrekking op in het verleden ontvangen bedragen die nog verrekend moeten worden uit hoofde van provinciale opcenten, eurovignetten, afdrachten ABP en afdrachten loonheffing. Ultimo 2014 bevatte de consignatiekas ongeveer € 94,3 mln.

In 2006 en 2007 heeft DRZ in beslag genomen mobiele telefoons en central processing units, in verband met een vermeende BTW carrousel, verkocht om waardedaling te voorkomen. Justitie heeft in 2010 aangegeven dat de waarde van deze goederen uitgekeerd moet worden aan de rechtmatige eigenaren, omdat de BTW carrousel niet kan worden aangetoond. Zolang de rechthebbenden niet gevonden zijn, is het verschuldigde bedrag (€ 11,6 mln.) op de saldibalans van Financiën opgenomen. Justitie heeft nu aangegeven dat de rechthebbenden niet kunnen worden achterhaald en dat er sprake is van verbeurdverklaring. Dientengevolge is de € 11,6 mln. als ontvangst op de Financiënbegroting verwerkt.

9. Openstaande rechten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Belastingvorderingen

18.424.509

17.606.039

     

Vorderingen Domeinen Roerende Zaken

546.099

240.349

     

BTW-Compensatiefonds

5.942

2.348

Overige

25

25

Totaal

18.976.575

17.848.761

Toelichting openstaande rechten

Belastingvorderingen

De belangrijkste posten van de ultimo 2014 openstaande belastingvorderingen zijn vorderingen inzake:

(€ x 1 mld.)
 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Vennootschapsbelasting

4,5

4,5

Inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen

4,5

4,5

Omzetbelasting

2,3

2,5

Erf- en schenkbelasting

0,9

1,1

Loonbelasting/premies volksverzekeringen

1,9

0,6

Totaal

14,1

13,2

Het volgende overzicht geeft aan in welk jaar de belastingvorderingen zijn ontstaan.

Belastingvorderingen in procenten

Belastingvorderingen in procenten

Van het totale te vorderen bedrag zal uiteindelijk een aanzienlijk gedeelte niet inbaar zijn. Bij 43 % van de openstaande vorderingen is de betalingstermijn verstreken. Van deze achterstandsposten is 37% aan te merken als betwist, bijvoorbeeld omdat een bezwaarschrift is ingediend. Ook van de niet-betwiste rechten met een betalingsachterstand zal een gedeelte niet of moeilijk inbaar zijn, bijvoorbeeld als gevolg van faillissementen.

Verloop van de belastingvorderingen
 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Ultimo vorig jaar

17.606.039

19.142.596

Conserverende aanslagen en rechten BCN vorig jaar

– 3.465.541

– 3.641.682

Ontstane rechten

71.734.211

70.283.407

     

Vervallen rechten:

   

– ontvangsten en overloop

– 2.390.236

– 2.051.651

– verleende verminderingen en negatieve aanslagen

– 65.442.813

– 65.368.230

– oninbaarlijdingen en kwijtscheldingen

– 1.961.047

– 2.020.505

– overloop

– 1.016.904

– 2.203.437

– rechten Belastingdienst Caribisch Nederland

54.165

52.637

– conserverende aanslagen lopend jaar IB/PVV

3.156.180

3.212.556

– conserverende aanslagen Erf- en schenkbelasting

150.455

200.348

Totaal

18.424.509

17.606.039

Naast de niet direct invorderbare conserverende aanslagen (€ 3,3 mld.) zijn als rechten de openstaande belastingvorderingen (€ 15,1 mld.) opgenomen. Dit betreft het nominale bedrag van de in de debiteurenadministraties van de Belastingdienst geregistreerde openstaande invorderingsopdrachten. Deze zijn gecorrigeerd voor de betalingen die ultimo 2014 waren ontvangen maar nog niet waren verwerkt in de debiteurenadministraties.

Vorderingen Domeinen Roerende Zaken

De vorderingen van Domeinen bestaan voor 99,99% uit strategische verkopen roerende zaken.

De ouderdom van de vorderingen Domeinen is als volgt:

Ontstaan in 2014

379.224

Ontstaan in 2013

100.112

Ontstaan in 2012

4.195

Ontstaan in 2011

0

Ontstaan vóór 2011

62.568

Totaal

546.099

Niet uit de saldibalans blijkende vordering

Tot de voorwaardelijke vorderingen kan het saldo van de Maintenance Of Value (MOV) posities worden gerekend (betreft internationale instellingen). De stand van de MOV-posities bedroeg 30 november 2014 € 65,8 mln. Het saldo van de MOV-posities kan afhankelijk van wisselkoersfluctuaties een vordering dan wel een verplichting voorstellen. Door de aandeelhouders van de internationale instellingen is echter besloten dat er geen uitkering van de MOV-verplichtingen zal plaatsvinden. Zodoende zullen er geen financiële transacties op basis van de MOV plaatsvinden, tenzij de aandeelhouders besluiten deze bevriezing op te heffen.

10. Extra-comptabele vorderingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Geconsolideerde vorderingen exportkredietverzekering

605.750

646.104

Overige vorderingen exportkredietverzekering

271.519

273.629

Leningen

45.000

45.000

Diverse toeslagen Belastingdienst

1.520.617

1.386.148

Overige

90.038

65.659

Subtotaal

2.532.924

2.416.540

Ontstaan als gevolg van de kredietcrisis

   

Security ING

0

1.500.000

Overbruggingskrediet SNS REAAL N.V.

1.100.000

1.100.000

Vordering IJslandse DGS

158.765

720.903

Alt-A portefeuille

0

4.685.757

Lening Griekenland

3.198.380

3.198.380

Subtotaal

4.457.145

11.205.040

Totaal

6.990.069

13.621.580

Toelichting extra-comptabele vorderingen

Geconsolideerde vorderingen exportkredietverzekering

Verreweg het grootste deel van de geconsolideerde vorderingen (excl. consolidatierente) ad € 0,61 mld. is opgenomen in consolidatie-overeenkomsten in het kader van de Club van Parijs. Vorderingen begrepen in consolidatie-overeenkomsten zijn door landen erkende schulden waar een betalingsregeling voor geldt en kunnen derhalve worden beschouwd als recuperabel. Landen zijn echter niet altijd in staat de betalingsverplichtingen uit hoofde van zo’n regeling na te komen. In die gevallen worden doorgaans herconsolidaties afgesloten. Hierdoor verschuift de geplande ontvangst van provenu’s naar de toekomst. In de Club van Parijs wordt de kwijtschelding van schulden van de allerarmste landen vorm gegeven (in het kader van het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief). Als gevolg hiervan zullen deze landen in aanmerking komen voor verdergaande kwijtschelding van hun schulden uit hoofde van de exportkredietverzekering.

Leningen

Het bedrag van de leningen heeft betrekking op Kliq. Kliq is ontstaan uit het voormalige re-integratiebedrijf van Arbeidsvoorziening (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) dat in 2002 is verzelfstandigd. In december 2005 is Kliq failliet gegaan. De liquidatie is nog niet afgerond.

Diverse toeslagen Belastingdienst

Deze vorderingen hebben betrekking op terugvorderingen van verstrekte toeslagen (kindgebonden budget, huur-, kinderopvang- en zorgtoeslag). De Belastingdienst heeft in 2014 op deze vorderingen € 1.934 mln. ontvangen. Een gedeelte van de toeslagvorderingen zal uiteindelijk niet of moeilijk inbaar zijn. In 2014 is voor € 90 mln. aan toeslagvorderingen buiten invordering gesteld.

Ouderdomsoverzicht van de vorderingen

De ouderdom van de vorderingen exclusief de geconsolideerde en overige vorderingen exportkredietverzekeringen, is als volgt:

Ontstaan in 2014

270.434

Ontstaan in 2013

1.558.812

Ontstaan in 2012

339.717

Ontstaan in 2011

199.069

Ontstaan vóór 2011

3.744.768

Totaal

6.112.800

Security ING

In 2008 ontving ING een kapitaalinjectie van de staat van € 10 mld. De resterende € 1,5 mld. aan hoofdsom vergezeld van een vergoeding van € 750 mln. aan rente en premies is in 2014 ontvangen. Hiermee is de kapitaalinjectie in totaal afgelost.

Overbruggingskrediet SNS REAAL N.V.

Om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte van SNS REAAL N.V. heeft de Staat bij de nationalisatie een overbruggingskrediet van € 1,1 mld. aan de holding verstrekt. Het overbruggingskrediet is in 2014 doorgerold, omdat SNS REAAL Holding in 2014 niet in staat was om zelfstandig in de financiering te voorzien.

Vordering IJslandse DGS

In 2008/2009 heeft De Nederlandsche Bank na het faillissement van Landsbanki een bedrag uitgekeerd van € 1,6 mld. aan de depositohouders. Hiervan namen de Nederlandse banken € 208 mln. voor hun rekening en de Nederlandse Staat € 1,4 mld. Als gevolg hiervan is er een vordering ontstaan van DNB op de boedel van Landsbanki en op het IJslandse DGS. Door de verkoop van de resterende vordering op de boedel (€ 623 mln.) bestaat het bedrag op de balans alleen uit de opgebouwde rente € 158,7 mln. Dit bedrag is gebaseerd op het akkoord wat weliswaar in een referendum door IJsland is verworpen, maar dat tot nadere orde in de saldibalans als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van de rente. Bij de IJslandse rechter loopt momenteel een procedure tegen het IJslandse depositogarantiestelsel om zowel de rentekosten als de uitvoeringskosten vergoed te krijgen. In IJsland staat bovendien nog een bedrag van circa € 11 mln. aan al eerder ontvangen IJslandse Kronen.

Alt-A portefeuille

In december 2013 heeft een eerste veiling van een deel van de Alt-A portefeuille plaatsgevonden. Begin 2014 hebben de laatste twee veilingen van de Alt-A portefeuille plaatsgevonden en is de lening van ING aan de staat volledig afgelost. Per eind 2014 is het uiteindelijke resultaat op de IABF gelijk aan € 1,46 mld. (inclusief € 0,4 mld. die was ontvangen van ING ter compensatie van de toekomstige garantiefees)29.

Lening Griekenland

In 2010 had Griekenland als eerste land van de eurozone problemen om zichzelf te blijven financieren op de markt. Als gevolg besloten de lidstaten van de eurozone samen met het IMF tot het verlenen van financiële steun door het verstrekken van bilaterale leningen. Deze zogenaamde Greek Loan Facility (GLF) bestond oorspronkelijk uit € 80 mld. aan bilaterale leningen van de landen van de eurozone en € 30 mld. van het IMF. In juli 2011 is besloten om de nog niet uitgekeerde leningen uit de GLF over te hevelen naar het EFSF. Vanuit de GLF is € 52,9 mld. uitgekeerd aan Griekenland. In 2012 zijn geen nieuwe leningen meer verstrekt aan Griekenland. Het Nederlandse aandeel in de GLF is daarmee in totaal € 3,2 mld.

Opeisbaarheid van de vorderingen

Het volgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen.

Opeisbaarheid

Bedrag

Direct opeisbare vorderingen

938.407

Op termijn opeisbare vorderingen

6.051.662

Totaal

6.990.069

11. Extra-comptabele schulden

De schuld vloeit grotendeels voort uit verkopen van strategische goederen door Domeinen. Immers, de opbrengst moet worden doorbetaald aan het Ministerie van Defensie.

De ouderdom van de schulden is als volgt:

Ontstaan in 2014

380.109

Ontstaan in 2013

100.112

Ontstaan in 2012

4.195

Ontstaan in 2011

0

Ontstaan vóór 2011

62.567

Totaal

546.983

12. Voorschotten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Toeslagen

14.297.538

18.270.322

Personeel en Materieel

54.125

43.596

BTW-Compensatiefonds

160.232

177.306

Overige

121.379

119.953

Totaal

14.633.274

18.611.177

Toeslagen

Deze post bestaat uit kinderopvangtoeslag (€ 3.516 mln.), huurtoeslag (€ 3.846 mln.), zorgtoeslag (€ 5.485 mln.) en kindertoeslag / kindgebonden budget (€ 1.450 mln.).

De voorschotten toeslagen zijn als volgt opgebouwd.

(€ x 1 mln.)

Voorschotten Toeslagjaar

Kinderopvang

Huurtoeslag

Zorgtoeslag

Kindertoeslag / Kindgebonden budget

2010 e.o.

193

37

47

12

2011

197

256

336

89

2012

370

52

81

35

2013

796

279

611

206

2014

1.788

2.897

3.990

935

2015

172

325

420

173

Totaal

3.516

3.846

5.485

1.450

* De voorschotten m.b.t. toeslagjaar 2015 betreffen de eerste maandelijkse voorschottermijn, die in december 2014 is uitbetaald.

De uitkering van toeslagen is gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), omdat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van gegevens die toeslaggerechtigden zelf verstrekken. Het tegengaan van M&O bij de uitvoering van de wet- en regelgeving vormt een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid.

Personeel en Materieel

Deze post betreft diverse voorschotten aan personeel. Daarnaast hebben deze voorschotten betrekking op betalingen aan diverse crediteuren waarvan de goederen/diensten nog geleverd dienen te worden.

BTW-Compensatiefonds

Dit zijn voorschotten die betrekking hebben op bijdragen aan gemeenten, provincies en Wgr-plusregio’s.

Overige voorschotten

Voor € 121,4 mln. betreft het ambtshalve voorschotten uitbetaald op de evenredige bijdrage verdeling (EBV). Deze voorschotten zijn uitbetaald aan burgers bij wie meer dan het maximum aan inkomensafhankelijke bijdrage in het kader van de zorgverzekeringswet is ingehouden. Het gehele bedrag is ontstaan in 2014.

Overzicht van het verloop en de ouderdom van de voorschotten

Dit betreffen voorschotten, waarvan de uitgaven reeds in het jaar van verstrekking ten laste van de begroting zijn gebracht. Het overzicht geeft inzicht in de ouderdom van de voorschotten en tevens is aangeven welk deel in 2014 tot afrekening is gekomen.

 

Stand per 01-01-2014

Verstrekt 2014

Afgerekend 2014

Stand per 31-12-2014

vóór 2011

424.643

 

135.834

288.809

2011

1.467.621

 

589.039

878.582

2012

4.725.521

 

4.187.680

537.841

2013

11.993.392

 

10.078.777

1.914.615

2014

0

11.546.889

533.462

11.013.427

Totaal

18.611.177

11.546.889

15.524.792

14.633.274

13. Garantieverplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Deelnemingen

61.903.978

59.108.987

IMF

47.503.587

45.344.977

Ontwikkelingsbanken/NWB

14.400.391

13.764.010

     

Kernongevallen (WAKO)

14.023.000

14.023.000

     

Verzekeringen

13.548.687

21.084.543

Exportkredietverzekering

13.373.677

20.858.068

Investeringsverzekering

175.010

226.475

     

Stabiliteitsmechanisme EFSM

2.778.000

2.790.000

Stabiliteitsmechanisme EFSF

49.640.411

49.640.411

     

Garanties bancaire leningen

0

9.892.984

     

Counter Indemnity ABN AMRO

0

950.000

     

Garantie SNS Propertize B.V.

3.600.000

4.166.410

Garantie DNB winstafdracht

5.700.000

5.700.000

Garantie ESM

35.445.400

35.445.400

     

Overige

3.534.303

3.457.502

Totaal

190.173.779

206.259.237

Toelichting openstaande garantieverplichtingen

Deelnemingen

  • IMF: DNB draagt namens de staat, onder Staatsgarantie, bij aan de middelen van het Internationale Monetaire Fonds (IMF). Tijdens de Europese Raad van 9 december hebben de regeringsleiders en staatshoofden van de EU besloten de financiële slagkracht van het IMF te vergroten. Het IMF wordt hiermee in staat gesteld zijn rol in de schuldencrisis in Europa adequaat te vervullen. De landen van de eurozone hebben een totaal van € 150 mld. aan bilaterale leningen toegezegd om algemene middelen van het IMF te versterken. Het Nederlandse aandeel hierin is € 13,6 mld.

  • Ontwikkelingsbanken (Wereldbank, EIB, EBRD, MIGA) en NWB: dit betreft het garantiekapitaal (de niet volgestorte aandelen) inzake de deelneming van de staat in het kapitaal van de betreffende banken. Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen komen, kan om storting (vol- of bijstorting) van het garantiekapitaal worden gevraagd.

Kernongevallen (WAKO)

De staat dient, voor zover de vergoedingen uit anderen hoofde niet toereikend zijn om schade ten gevolge van een kernongeval te vergoeden, aanvullend openbare middelen beschikbaar te stellen. Momenteel zijn er in Nederland zeven kerninstallaties in de zin van de WAKO. Afhankelijk van het bedrag waarvoor de onderscheiden kerninstallaties aansprakelijk zijn, verschilt het door de staat maximaal beschikbaar te stellen bedrag tussen € 1.200 mln. en € 2.100 mln. per kernongeval.

Verzekeringen

De openstaande garantieverplichting betreft voornamelijk het risico (obligo) van de staat als verzekeraar van exportkredieten (€ 13,4 mld., is inclusief het uitstaande obligo van de oude Seno-Gom portefeuille van € 163,4 mln.) Daarnaast betreft de openstaande verplichting het risico uit hoofde Regeling Investeringsverzekeringen (RIV, € 175,0 mln.). In 2014 is bekeken of het valutarisico op een andere manier kon worden opgenomen in de saldibalans. Hier is uit voortgekomen dat het valutarisico vanaf 2014 wordt opgenomen tegen de koersen ultimo het verantwoordingsjaar. Dit was reeds gebruikelijk bij andere garanties met een valutarisico. Hierdoor is € 8,9 mld. aan vreemd valutarisico vervallen. Zie ook de toelichting bij de verplichtingenmutatie op artikel 5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen.

Stabiliteitsmechanisme EFSM

De lidstaten van de eurozone (en van de EU wat betreft EFSM) hebben in 2010 als onderdeel van een totaalpakket aan maatregelen ter borging van de financiële stabiliteit de tijdelijke stabiliteitsmechanismen EFSM en EFSF opgericht. Het EFSM is een tijdelijk noodfonds voor alle landen in de EU, waar alle EU-lidstaten via hun aandeel in de Europese begroting garant staan. Via het EFSM is maximaal € 60 mld. beschikbaar voor steun. Voor Nederland gaat het dan om een garantstelling van ongeveer € 2,8 mld. In november 2010 heeft Ierland en in april 2011 Portugal een beroep gedaan op het EFSM voor respectievelijk € 22,5 mld. en € 24,3 mld. voor een periode van drie jaar. Sinds juli 2013 kan het EFSM geen nieuwe leningen meer aangaan. Het EFSM verstrekt nog wel de reeds aangegane leningen van Portugal en Ierland. Het EFSM blijft bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost.

Stabiliteitsmechanisme EFSF

Het EFSF is een tijdelijk noodfonds voor alle lidstaten van de eurozone, waar alle lidstaten van de eurozone via hun aandeel garant staan. Het Nederlandse aandeel in het EFSF bedraagt circa 6,1%. Het tijdelijke noodfonds EFSF gaat sinds juli 2013 geen nieuwe leningenprogramma’s meer aan. Hierop is besloten eind 2013 om het garantieplafond neerwaarts bij te stellen tot de benodigde geraamde garanties aan het EFSF (garanties op de hoofdsom, overgaranties en rentegaranties) voor de huidige programma’s van Ierland, Portugal en Griekenland en de benodigde geraamde garantie voor het aanhouden van de kasreserve van het EFSF ten behoeve van het rente-uitstel van Griekenland aan het EFSF. Het garantieplafond bedraagt daarmee € 49,6 mld. Momenteel ontvangt alleen Griekenland nog leningen van het EFSF. Ierland en Portugal hebben het leningenprogramma van het EFSF afgesloten. Het EFSF blijft bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost. Dat betekent dat de garanties die Nederland afgeeft aan het EFSF ook nodig zijn totdat alle leningen zijn afgelost. In de raming van de garanties aan het EFSF wordt uitgegaan van een gemiddelde maximale looptijd van 32,5 jaar van de leningen aan Griekenland en een gemiddelde maximale looptijd van 30 jaar van de leningen aan Ierland en Portugal. Daarnaast wordt gerekend met een rente van 4% per jaar. Na het aflopen van het nog resterende EFSF-programma’s aan Griekenland zal bezien worden in hoeverre het garantieplafond kan worden bijgesteld.

Garanties bancaire leningen

In oktober 2008 is de garantieregeling van € 200 mld. voor de uitgifte van middellang schuldpapier in het leven geroepen voor banken vanwege een gebrekkig functioneren van de kapitaalmarkt voor middellange termijnfinanciering. Hierdoor konden financiële instellingen die problemen ondervonden bij het aantrekken van financiering op de kapitaalmarkt een beroep doen op de garantieregeling. De openstelling van het garantieloket is twee keer verlengd, voor het laatst op 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010. Per 1 januari 2011 is de garantieregeling bancaire leningen gesloten en kunnen er geen aanvragen meer worden ingediend. Ultimo 2013 stond er nog een kleine € 10 mld. aan gegarandeerde leningen uit. De laatste gegarandeerde lening is begin december 2014 afgelost. Hiermee is de garantieregeling definitief afgewikkeld. Over de gehele looptijd, 2008 t/m 2014, hebben er geen schade-uitkeringen plaatsgevonden. De staat heeft in totaal € 1,38 mld. aan premie ontvangen.

Counter indemnity ABN AMRO

ABN AMRO heeft met de Deutsche Bank, de eigenaar van HBU, een akkoord bereikt om de wederzijdse aansprakelijkheden, die tussen ABN AMRO en HBU waren ontstaan na de afsplitsing van HBU van ABN AMRO, tussen beide partijen te beëindigen. Hiermee is ook de garantie van de staat aan ABN AMRO van € 950 mln. beëindigd. ABN AMRO heeft de staat over de jaren 2010 t/m 2014 in totaal € 116 mln. aan premie betaald.

Garantie SNS Propertize B.V.

De staat garandeert de door SNS Propertize B.V. aangetrokken schuld. De maximale omvang van deze garantie was inclusief de verschuldigde rente, € 4,16 mld. De maximale omvang is per jaareinde met € 566 mln. afgenomen tot € 3,6 mld.

Garantie DNB winstafdracht

Aan de Nederlandsche Bank (DNB) is een garantie ter grootte van maximaal € 5,7 mld. verstrekt. Met de garantie wordt het buffervermogen van DNB versterkt. De langjarige afspraak leidt ertoe dat er (nu) geen noodzaak bestaat het buffervermogen van DNB te versterken via winstinhoudingen of voorzieningen. Anders dan in voorgaande jaar worden de crisisgerelateerde inkomsten uit hoofde van Europese steunoperaties als winst uitgekeerd30.

Stabiliteitsmechanisme ESM

In december 2010 is besloten tot oprichting van een permanent stabiliteitsmechanisme, het Europese Stabilisatie Mechanisme (ESM). In 2012 hebben de lidstaten van de Eurozone de ratificatie van het ESM-Verdrag voltooid en op 8 oktober 2012 is het ESM-Verdrag en daarmee het permanente noodfonds in werking getreden. Het ESM heeft een effectieve leencapaciteit van € 500 mld. en bestaat voor € 80 mld. uit volgestort kapitaal en € 620 mld. uit oproepbaar kapitaal. Het Nederlandse aandeel bestaat voor € 4,6 mld. uit volgestort kapitaal en € 35,4 mld. oproepbaar kapitaal. Sinds de inwerkingtreding van het ESM, is het ESM het voornaamste noodfonds. Het ESM heeft in 2013 financiële steun verstrekt aan Spanje en Cyprus. Op 25 maart 2013 bereikte de Eurogroep een akkoord over een leningenprogramma voor Cyprus. Het leningenpakket bedraagt in totaal maximaal € 10 mld., waarvan circa € 9 mld. afkomstig is van het ESM en circa € 1 mld. van het IMF. Spanje heeft inmiddels het leningenprogramma succesvol afgerond, er worden geen nieuwe leningen meer verstrekt.

Niet in de balans opgenomen garantieverplichting

De staat heeft op grond van haar overeenkomst met de FMO (overeenkomst Staat-FMO van 16 november 1998) instandhoudingsverplichtingen ten opzichte van de FMO na eventuele uitputting van haar Reserverekening Algemene Risico's (RAR Fonds) en bij onvoldoende dekking van bijzondere bedrijfsrisico’s. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 7 van de overeenkomst Staat-FMO. Daarnaast heeft de staat op grond van artikel 8 van haar overeenkomst met FMO nog andere financiële zekerheidsverplichtingen ten opzichte van FMO.

De staat heeft bij het verkopen van deelnemingen een aantal garanties en vrijwaringen afgegeven met betrekking tot de deelneming die verkocht zijn. Het betreft hier meer algemene garanties en vrijwaringen die niet kwantificeerbaar zijn.

14. Openstaande verplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Meerjaren verplichting aan ING

0

2.722.011

Deelnemingen ontwikkelingsbanken

1.331.974

723.550

Overige

333.762

1.515.393

Totaal

1.665.736

4.960.954

Meerjaren verplichting aan ING

Als gevolg van de overeenstemming die is bereikt met ING over de beëindiging van de Illiquid Assets Back-up Facility is de meerjaren betalingsverplichting aan ING volledig afgehandeld in 2014.

Niet in de balans opgenomen verplichting

Op basis van artikel 16 van het Besluit Inbeslaggenomen Voorwerpen zal een bedrag van tussen de € 1 mln. en € 2 mln. nog worden overgebracht naar de begroting van Veiligheid en Justitie. Als het bedrag over 2014 definitief is vastgesteld, zal het als verplichting jegens Veiligheid en Justitie worden opgenomen op de saldibalans van Financiën.

15. Deelnemingen

De post deelnemingen bestaat uit de aandelen in Nederlandse ondernemingen en de aandelen in internationale instellingen. De deelnemingen zijn als volgt gewaardeerd:

  • Nederlandse ondernemingen: op basis van de historische aanschafwaarde. Voor Tennet, DNB en N.V. Luchthaven Schiphol zijn de historische aanschafwaarden onbekend. Deze zijn dan ook opgenomen tegen de nominale waarde.

  • Internationale instellingen: op basis van het gestorte kapitaal (oorspronkelijke aankoopprijs) en nog te storten kapitaal uit hoofde van een betalingsverplichting (paid-in capital). Voor het restant dat niet als deelneming is opgenomen, is een garantieverplichting verstrekt (callable capital), die onder saldibalanspost 13 is opgenomen.

De deelnemingen kunnen als volgt gespecificeerd worden. In de laatste kolom van het overzicht is het deelnemingspercentage ultimo 2014 vermeld.

 

Ultimo 2014

Ultimo 2013

Aandeel in %

Nederlandse ondernemingen

     

Nederlandse Gasunie N.V.

10.067.312

10.067.312

100

NS N.V.

1.012.265

1.012.265

100

Tennet B.V.

700.000

700.000

100

De Nederlandsche Bank (DNB)

500.000

500.000

100

Bank Nederlandse Gemeenten (BNG)

69.613

69.613

50

N.V. Luchthaven Schiphol

58.937

58.937

69,7

Havenbedrijf Rotterdam

462.500

462.500

29,17

Overige

112.954

167.546

div.

Subtotaal

12.983.581

13.038.173

 

Na reorganisatie ABN AMRO en Fortis Bank Nederland

     

ABN AMRO Group N.V.

0

0

100

ASR Nederland N.V.

0

0

100

RFS Holdings B.V.

0

0

1,25 1

Onderverdeling na reorganisatie is onbekend

27.955.000

27.955.000

 
       

SNS REAAL N.V.

2.200.000

2.200.000

100

Propertize B.V.

500.000

500.000

100

Subtotaal

43.638.581

43.693.173

 

Internationale instellingen

     

Wereldbank (IBRD)

255.038

213.810

2,14

EFSF

1.623

1.623

5,7

ESM

4.573.600

3.658.880

5,7

Europese Investeringsbank (EIB)

969.040

969.040

4,48

Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD)

155.250

155.250

2,51

Internationale Financieringsmij. (IFC)

46.233

40.725

2,34

Multilateraal Agentschap van

     

Investeringsgaranties (MIGA)

6.466

5.696

2,16

Subtotaal

6.007.250

5.045.024

 

Totaal

49.645.831

48.738.197

 
X Noot
1

Na de uitplaatsing van het Nederlandse gedeelte van ABN AMRO is het bedrag van 33,8% terug gebracht naar 1,25%

Toelichting deelnemingen

Certificering aandelen na reorganisatie ABN AMRO N.V. en Fortis Bank Nederland, SNS REAAL N.V. en Propertize B.V.

In 2012 is het belang dat de staat houdt in RFS Holdings B.V. overgedragen aan de Stichting Administratiekantoor Beheer Financiële Instellingen (NLFI) tegen uitgifte van certificaten in het kapitaal van de onderneming. Daarnaast zijn de aandelen in SNS REAAL N.V. en Propertize B.V. per ultimo 2013 eveneens onder certificering overdragen aan de Stichting Administratiekantoor Beheer Financiële Instellingen (NLFI).

SNS REAAL N.V. en Propertize B.V.

Op 1 februari 2013 heeft de Minister van Financiën SNS REAAL N.V. genationaliseerd. Daarmee kreeg de staat er een nieuwe deelneming bij. Op 31 december 2013 is de vastgoedtak Property Finance afgesplitst van SNS Bank, waarmee dit een separate deelneming is geworden en hernoemd tot Propertize B.V. In SNS Bank en SNS REAAL N.V. (de holding) werd respectievelijk € 1,9 mld. en € 0,3 mld. aan kapitaal geïnjecteerd. Aan het afgesplitste Propertize B.V. werd een bedrag van 500 mln. gefourneerd.

Als onderdeel van de nationalisatie zijn alle aandelen SNS REAAL N.V., alle Stichting Beheer SNS REAAL N.V. Core Tier 1 capital securities, alle achtergestelde obligaties van SNS REAAL N.V. en SNS Bank, alle participatiecertificaten SNS Bank onteigend ten name van de Nederlandse Staat en zijn alle onderhandse achtergestelde schulden van SNS REAAL N.V. en SNS Bank onteigend ten name van de Stichting Afwikkeling Onderhandse Schulden SNS REAAL N.V. De Core Tier 1 capital securities van de Nederlandse Staat, de Stichting Beheer SNS REAAL N.V. Core Tier 1 capital securities, de achtergestelde obligaties en participatiecertificaten zijn als agio gestort op de gewone aandelen SNS REAAL N.V. De onderhandse achtergestelde schulden zijn als belastbaar resultaat aan het eigen vermogen van SNS REAAL N.V. toegevoegd.

ESM

Als onderdeel van de gemaakte afspraken volstort Nederland per 2014 voor € 914,7 mln. in het maatschappelijk aandelenkapitaal van ESM.

Niet in de saldibalans opgenomen «deelnemingen»

Zowel de Staatsloterij (SENS) als Holland Casino hebben de juridische status van stichting. Het kansspelbeleid met de daaraan gekoppelde vergunningen behoren toe aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het Ministerie van Financiën onderhoudt de financiële betrekkingen. Financiën ontvangt de opbrengsten en houdt toezicht conform de statuten.

9. AGENTSCHAP

9.1 Domeinen Roerende Zaken

Algemeen

Domeinen Roerende Zaken (DRZ) heeft in het boekjaar 2014 een netto-resultaat van € 4,3 mln. geboekt.

Per 1 januari 2015 gaat DRZ over van het batenlastenstelsel naar kasverplichtingenstelsel en wordt DRZ als reguliere dienst bij het Ministerie van Financiën gevoegd. In 2014 zijn de voorbereidingen van de overgang in gang gezet en in 2015 zal het agentschap worden beëindigd en conform de Regeling agentschappen afgewikkeld.

1. Staat van baten en lasten

Gespecificeerde verantwoordingsstaat 2014 (x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Baten

       

Omzet moederdepartement

50

885

835

64

Omzet overige departementen

17.977

21.484

3.507

20.994

Omzet derden

3.050

2.838

– 212

2.886

Rentebaten

30

57

27

40

Vrijval voorzieningen

742

1.141

399

217

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

21.849

26.405

4.556

24.201

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

Personele kosten

6.116

6.399

283

5.536

 

waarvan eigen personeel

5.881

6.113

232

5.238

 

waarvan externe inhuur

30

113

83

207

 

waarvan overige P-kosten

205

173

– 32

90

Materiële kosten

15.046

13.599

– 1.447

12.563

 

waarvan ICT

1.025

1.042

17

1.182

 

waarvan bijdrage aan SSO’s

3.250

3.164

-86

3.105

 

waarvan overige mat. kosten

10.771

9.392

– 1.379

8.276

Afschrijvingskosten

       

Materieel

460

381

– 79

404

Immaterieel

227

80

– 147

123

Overige lasten

       

Dotaties voorzieningen

0

337

337

1.952

Rentelasten

0

0

0

0

Bijzondere lasten

0

1.352

1.352

197

Totaal lasten

21.849

22.148

299

20.775

         

Saldo van baten en lasten

0

4.257

4.257

3.426

Toelichting saldo van baten en lasten ten opzichte van ontwerpbegroting 2014

Toelichting baten

Omzet moederdepartement (+ € 0,8 mln.)

De dienst Hertaxatie BPM voertuigen was niet begroot. DRZ is deze dienst in 2014 gaan uitvoeren voor de Belastingdienst en ontvangt daarvoor € 0,9 mln.

Omzet overige departementen (+ € 3,5 mln.)

De landelijke coördinatie van ontmantelingen van hennepkwekerijen draagt € 1,1 mln. meer bij. Dit wordt veroorzaakt door:

  • Het uitvoeren van Bestuurlijke ruimingen: DRZ is gestart met het uitvoeren van Bestuurlijke ruimingen in 2014. De opbrengst bedraagt € 0,5 mln., deze was niet begroot.

  • Opbrengst hennepafval: alleen de ontmantelbijdrage van de politie en OM was begroot. De meeropbrengst uit deze afvalstroom bedraagt € 0,6 mln.

Activiteiten voor het CJIB zoals opslag, taxatie en verkoop van voertuigen, dragen € 0,9 mln. meer bij dan oorspronkelijk begroot. Voornaamste oorzaak is een stijging van het volume met bijna 100% t.o.v. de begroting.

Het vernietigen van datadragers heeft € 1,3 mln. meer opgeleverd dan begroot; € 0,6 mln. hiervan is veroorzaakt door het wegwerken van oude partijen van voor 2014. Dienstverlening bij strategische verkopen en overtollige verkopen van meubilair via Rijksmarktplaats leveren € 0,2 mln. meer op.

Omzet derden (– € 0,2 mln.)

Oorzaak van de achterblijvende omzet derden zijn de lagere opgelden. De begroting was te hoog.

Vrijval Voorziening (+ € 0,4 mln.)

Voor de overgang naar het Kas Verplichtingen Stelsel heeft DRZ de debiteurenstand herzien. Hierdoor valt de voorziening dubieuze debiteuren vrij. Dit was niet begroot. Daarnaast is in 2014 een gedeelte van de reorganisatievoorziening uit 2011 vrijgevallen in verband met afname van de reistijdcompensatie. De vrijval van de voorziening voor RGD-huren van Bleiswijk is conform planning. Zie ook het voorzieningenoverzicht bij de toelichting op de balans.

Toelichting lasten

Personele Lasten (+ € 0,3 mln.)

De ontwerpbegroting van DRZ is gebaseerd op een formatie van 101,8 fte. De formatie bedraagt 131,8 fte per 31 december 2014. In de loop van 2014 is gedeeltelijk invulling gegeven aan de stijging van de fte’s voor bijvoorbeeld het proces Hertaxatie BPM-voertuigen, inrichting applicatiebeheer en het CJIB. Hierdoor overtreffen de P-uitgaven het budget. Daarnaast is voor € 0,1 mln. meer uitgegeven aan uitzendkrachten dan begroot.

Materiële lasten (– € 1,5 mln.)

Mutaties in de materiële lasten betreffen het resultaat van de volgende posten:

Lagere ontmantelingskosten hennepkwekerijen

– € 0,8 mln.

Lagere huurkosten

– € 0,1 mln.

Lagere vernietiging- en opslagkosten in beslaggenomen partijen

– € 0,3 mln.

Diverse lagere kosten

– € 0,1 mln.

Lagere vernietigingskosten vuurwerk

– € 0,2 mln.

Afschrijvingskosten (– € 0,2 mln.)

Lagere afschrijvingskosten ontstaan met name door een niet uitgevoerde maar wel begrote investeringen in Beslagportaal 2.0.

Dotaties voorziening (+ 0,3 mln.)

Oorzaak van de dotatie voorziening is de voorraad te vernietigen vuurwerk. Van een grote partij (207 ton) vuurwerk afkomstig van het ILT is pas eind november een beslissing gekomen voor vernietiging. Dit is niet meer gerealiseerd in 2014, waardoor de eindvoorraad per 31 december 247 ton vuurwerk bedraagt. De voorziening van de vernietigingskosten was niet begroot.

Bijzondere lasten (€ 1,4 mln.)

De bijzondere lasten bestaan uit:

  • De reservering van het efficiencyresultaat voor het OM ad € 1,2 mln. In het convenant met het OM is een efficiencyafspraak gemaakt. DRZ reserveert een percentage van het resultaat voor het OM. Bepalend voor het percentage is de hoogte van het aandeel van het OM in de omzet van DRZ, exclusief omzet Hennep, ICT en Rijksmarktplaats.

  • Boekverlies activa ad € 0,2 mln. In 2014 heeft een aanpassing van de activaprocedure plaatsgevonden die is doorgevoerd in SAP. Dit resulteert in een boekverlies van € 0,2 mln.

2. Balans per 31 december 2014

(x € 1.000)

Omschrijving

Balans per 31-12-2014

Balans per 31-12-2013

Activa

   

Immateriële activa

92

145

Materiële activa

   

Grond en gebouwen

943

736

Installaties en inventarissen

789

463

Overige materiële vaste activa

620

498

Voorraden

0

0

Debiteuren

307

295

Nog te ontvangen

385

524

Liquide middelen

8.621

10.930

Totaal activa

11.757

13.590

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

Exploitatie reserve

1.002

866

Verplichte reserves

0

0

Onverdeeld resultaat

4.257

3.426

Voorzieningen

3.697

4.437

Crediteuren

0

461

Nog te betalen

2.801

4.400

Totaal passiva

11.757

13.590

Toelichting activa

Vaste activa staan gewaardeerd tegen bestede kosten c.q. historische aanschafwaarde minus de afschrijvingen.

Immateriële activa (€ 0,1 mln.)

De immateriële activa betreffen de technische realisatie van het beslagportaal, de website van DRZ en upgrade van SAP-software.

Materiële vaste activa (€ 2,4 mln.)

In 2014 hebben diverse investeringen plaatsgevonden (zie kasstroomoverzicht). Verder bestaan de materiële vaste activa onder meer uit een gebouwbeheerssysteem te Bleiswijk, een verbouwing te Soesterberg, de installatie van de shredderruimte te Hoogeveen en bussen voor vervoer van goederen.

Debiteuren (€ 0,3 mln.)

Vorderingen op debiteuren betreffen handelsvorderingen. Deze bestaan uit de nominale waarde van openstaande vorderingen.

Overige vorderingen (€ 0,4 mln.)

De overige vorderingen bestaan voornamelijk uit:

Vordering op opbrengsten hennep

€ 0,3 mln.

Vordering op de programma rekening

€ 0,1 mln.

Liquide middelen (€ 8,6 mln.)

Onder de post liquide middelen staan opgenomen het banksaldo (tegoed aangehouden bij Rijkshoofdboekhouding) en het kassaldo.

Toelichting passiva

Ontwikkeling eigen vermogen per 31 december 2014 (€ 5,3 mln.)

De balans is een momentopname aan het einde van de rapportageperiode en is daarom gebaseerd op de situatie per 31 december 2014.

Eigen vermogen (x € 1.000)

2011

2012

2013

2014

Eigen vermogen per 1 januari

807

3.338

1.795

4.292

Saldo van baten en lasten

2.597

1.021

3.426

4.257

Uitkering aan het moederdepartement

– 66

– 2.564

– 929

– 3.290

Vrijval wettelijke reserve

       

Toename exploitatie reserve

       

Eigen vermogen per 31 december

3.338

1.795

4.292

5.259

Het eigen vermogen wordt door het moederdepartement in 2015 bij eerste suppletoire afgeroomd met € 4,1 mln.

Voorzieningen (€ 3,7 mln.)

Onder de post Voorzieningen staan opgenomen in rechte afdwingbare verplichtingen per rapportage datum waarbij uitstroom van middelen waarschijnlijk is en waarvan de waarde betrouwbaar is in te schatten.

Verloop en stand van de voorzieningen

Verloopoverzicht voorzieningen

2013

2014

Deb

Schade

Huis

Pers

 

V&W

Balans

V&W

Balans

117.001

117.002

117.003

117.004

Voorziening dubieuze debiteuren

Bedrijfsbureau

72.200

143.200

– 143.200

0

0

     

Voorziening jubilea

Personeel

700

157.200

– 10.800

168.000

     

168.000

Voorziening schadeclaims algemeen

Bedrijfsvoering

69.100

280.100

– 169.600

110.500

 

110.500

   

Voorziening salaris

Personeel

145.451

0

145.451

   

145.451

Voorziening vernietiging vuurwerk

Bedrijfsvoering

80.200

348.800

326.800

675.600

   

675.600

 

Voorziening herstel terrein Soesterberg

Huisvesting

30.000

30.000

30.000

0

   

0

 

Voorziening huisvesting

Huisvesting

1.400.000

1.400.000

0

1.400.000

   

1.400.000

 

Voorziening huurkosten Bleiswijk

Huisvesting

884.000

– 442.100

441.900

   

441.900

 

Personele voorziening

Personeel

300.000

300.000

0

300.000

     

300.000

Voorziening reorganisatie DRZ

Personeel

– 216.520

891.000

– 435.300

455.700

     

455.700

 

Totaal

1.735.680

4.579.751

– 882.600

3.697.181

0

110.500

2.517.500

1.069.151

       

Mutatie voorziening

– 127.300

– 87.700

– 110.300

– 112.700

Een toelichting bij de grootste posten:

Eind 2014 bedraagt de voorraad vuurwerk 247 ton. De vernietigingskosten hiervan zijn voorzien. DRZ heeft in 2011 een reorganisatie doorgevoerd. Werknemers zijn vanaf werklocaties in Hoogeveen, Soesterberg en Bleiswijk verhuisd naar één centrale werklocatie te Apeldoorn en er zijn mensen herplaatsing kandidaat geworden. In 2014 is € 435.000 van deze voorziening vrijgevallen. De voorziening voor de bevroren gebruiksvergoeding van Bleiswijk is met € 442.000 vrijgevallen.

Voor de overgang naar het Kas Verplichtingen Stelsel heeft DRZ de debiteurenstand herzien. Hierdoor valt de voorziening dubieuze debiteuren vrij.

Het saldo bestaat uit diverse posten, waaronder vooruit ontvangen bedragen en nog te betalen bedragen:

Nog te betalen bedragen (€ 2,8 mln.)

Reserveringen efficiency resultaten OM

€ 2,0 mln.

Vooruit ontvangen bijdrage hennep

€ 0,3 mln.

Te betalen transportkosten

€ 0,1 mln.

Te betalen bedragen aan Defensie voor bewaking en nutsvoorziening van regio Soesterberg

€ 0,2 mln.

Te betalen verlofuren

€ 0,1 mln.

Diverse overige bedragen

€ 0,1 mln.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Voor de huisvesting is Domeinen Roerende Zaken langdurige gebruiksovereenkomsten aangegaan met de Rijksgebouwendienst. De waarde van deze verplichting bedraagt per 31 december 2014 € 30,0 mln. De einddatum varieert van 31-12-2015 t/m 31-12-2028.

3. Kasstroomoverzicht

(x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1

Rekening-courant RHB

     
 

1 januari 2014 + stand depositorekeningen

5.518

5.518

0

2

Totaal kasstroom uit operationele activiteiten

502

7.456

6.954

         

3a

Totaal investeringen

– 300

– 1.259

– 959

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen

0

196

196

3

Totaal investeringskasstroom

– 300

– 1.063

– 763

         

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement

0

– 3.290

– 3.290

4b

Eenmalige storting door moederdepartement

0

0

0

4c

Aflossingen op leningen

0

0

0

4d

Beroep op leenfaciliteit

0

0

0

4

Totaal financieringskasstroom

0

– 3.290

– 3.290

         

5

Rekening-courant RHB 31 december 2014+ stand depositorekeningen (1+2+3+4)

5.720

8.621

2.901

Toelichting

De hoge R/C-positie bij de RHB wordt verklaard door de diverse nog te betalen en vooruit ontvangen bedragen (zie de toelichting op de balans) en het eigen vermogen.

In 2014 is geïnvesteerd in software (€ 31.000), verbouwingen (€ 342.000), heftrucks (€ 252.000), een messenset voor de shredder (€ 37.000), meubilair (€ 17.000), ICT-apparatuur (€ 125.000), autoklemmen (€ 36.000), voertuigen (€ 175.000), een kluis (€ 47.000), upgrade van een inbraakinstallatie (€ 42.000), botenbokken (€ 19.000) en diverse kleinere investeringen.

DRZ heeft de investeringen geïnvesteerd uit eigen middelen.

4. Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Kwantitatieve indicatoren

2011

2012

2013

begroting

2014

Kostendekkendheid totaal

119%

105%

117%

100%

121%

Bewaartaak

120%

96%

102%

100%

102%

Hennep

 

114%

146%

100%

133%

Verkooptaak

163%

98%

93%

100%

105%

Vernietiging datadragers

69%

208%

133%

100%

321%

Vernietiging vuurwerk

84%

86%

74%

100%

104%

Rijksmarktplaats

       

108%

 

FTE-totaal (excl. inhuur), bezetting

90

97,6

98,0

101,8

116,3

 

Omzet per productgroep (x € 1.000)

         

Bewaren

9.806

9.871

10.291

8.998

9.576

Hennep

 

5.554

8.493

7.119

8.264

Verkopen

3.955

2.781

2.886

3.050

2.838

Vernietiging datadragers

413

1.151

884

710

2.050

Verwerking vuurwerk

1.500

1.338

1.390

1.200

2.063

Rijksmarktplaats

     

323

416

           

Totaal omzet per productgroep

15.674

20.694

23.944

21.400

25.207

 

Saldo van baten en lasten (%)

15%

5%

17%

0%

16%

 

Betalingstermijn facturen binnen 30 dagen

92%

91%

93%

90%

93%

           

Gegrond aantal klachten DRZ

         

• Verkoop

• Opslag

• Art. 117 Sv schadeloosstelling

   

1,4%

0,4%

5,9%

<0,8%

<0,5%

<7%

1,5%

0,4%

7,9%

           

Uitvoering kwaliteitsprogramma

 

90%

90%

90%

99%

           

Klanttevredenheid

7,0

7,0

6,5

Kostendekkendheid / omzet per productgroep

In de staat van baten en lasten staan de elementen benoemd waardoor deze kostendekking tot stand is gekomen.

Algemeen:

Het dekkingspercentage bedraagt 121%. Dit is inclusief de reservering voor het OM. Zonder deze reservering bedraagt het dekkingspercentage 127%.

Bewaartaak

Het dekkingspercentage van de bewaartaak bedraagt 102%. De kostendekkendheid wordt negatief beïnvloed door de efficiency reservering voor het OM; deze gaat ten laste van de bewaartaak. Zonder deze reservering bedraagt het dekkingspercentage 117%.

Hennep

Het hoge dekkingspercentage (133%) ontstaat door:

  • Lagere P-kosten dan begroot

  • Niet begrote opbrengst voor Bestuurlijk Ruimen

  • Lagere ontmantelingskosten (door minder ontmantelingen) dan de ontvangen bijdrage van de Politie/OM.

Verkooptaak

Het dekkingspercentage van verkoop door derden bedraagt 94% en van verkoop door DRZ 109%. Het gezamenlijk percentage bedraagt 105%. Lagere overheadkosten compenseren lagere opbrengsten, waardoor het dekkingspercentage toch boven de 100% ligt.

Vernietiging datadragers

Het product «Vernietiging datadragers» bestaat naast het vershredderen van datadragers uit het aanbieden van gratis inzameling van kleine datadragers, zoals usb sticks, telefoons, palmtops etc.

In 2014 zijn extra inkomsten gegenereerd door het vernietigen van datadragers ontvangen in 2013, toen de shredder vanwege onderhoud tijdelijk buiten gebruik was. Dit verklaart het hoge dekkingspercentage.

Rijksmarktplaats

De omzet van afgekeurd Rijksmeubilair is voldoende om de kosten van Rijksmarktplaats te dekken. Het dekkingspercentage bedraagt 108%.

FTE-totaal

DRZ groeit, in 2014 zijn taken overgenomen van het CJIB en de Belastingdienst, die deze taken ook financieren. Het onderbrengen van de dienstverlening bij DRZ levert binnen het Ministerie van Financiën een besparing en efficiencywinst op. Daarom zijn in 2014 extra medewerkers aangetrokken en is de bezetting gegroeid naar 116,3 fte per 31 december 2014 (formatie per eind 2014 = 131,8 fte).

Saldo van baten en lasten

Het resultaat per 31-12-2014 bedraagt € 4.257.000. De mutaties ten opzichte van de ontwerpbegroting 2014 zijn opgenomen in hoofdstuk 4.

Gegrond aantal klachten verminderen:

Klachten worden geregistreerd per categorie; dit resulteert in de volgende normen en resultaten:

Klachten categorie

2014 norm

2014 realisatie

Verkoop

< 0 ,8%

1 ,5%

Opslag

< 0 ,5%

0 ,4%

Art. 117 schadeloosstelling

< 7%

7,9%

De klachten in de categorie Verkoop hebben met name betrekking op kleine interne fouten, waardoor na verkoop klachten ontstaan. Intern is dit als aandachtspunt opgemerkt.

De toename in klachten in de categorie schadeloosstelling hebben vooral betrekking op goederen die reeds vernietigd zijn en waarvan de rechthebbende in het gelijk is gesteld met betrekking tot de te lage taxatiewaarde. Intern worden hiervoor al beheersmaatregelen getroffen. Zo worden de klachten intern periodiek besproken, dit gebeurt op strategisch, tactisch en operationeel niveau. Op operationeel gebied wordt daar waar nodig actiepunten uitgezet.

Klanttevredenheid

Het klanttevredenheidsonderzoek heeft in augustus plaatsgevonden onder afnemers van Domeinen Roerende Zaken.

10. TOPINKOMENS

De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2014 € 230.474.

Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam

Instel-

ling

Naam

(gewezen)

topfunc-

tionaris

Functie

Aard

functie

Datum aanvang

dienstverband

(indien van

toepassing)

Datum einde

dienstverband

(indien van

Toepassing)

Omvang

dienst-

verband

(fte)

Op externe

inhuur-basis

(nee; <= 6mnd;

> 6 mnd)

beloning

Onkosten

vergoe-

dingen

(belast)

Voorzieningen

tbv beloningen

betaalbaar

op termijn

Totale

bezoldiging

2014

Motivering

(indien

overschrijding)

CEA

L.E.H.

Vredevoogd

Voorz.

Top

Fct.

1-1-2014

31-12-2014

0,18 fte

>6 mnd.

€ 34.778

€ 215

– 

€ 34.993

Niet van toep.

CEA

H. Moesbergen

AA

Vice

voorz.

Top

Fct.

1-1-2014

31-12-2014

0,07 fte

>6 mnd.

€ 8.766

€ 163

– 

€ 8.929

Niet van toep.

CEA

J.M.J. Leerentveld

RA RE

Secretaris

Top

Fct.

1-1-2014

31-12-2014

0,9036 fte

>6 mnd.

€ 100.090

€ 4.491

€ 26.8121

€ 131.393

Niet van toep.

CEA

Prof. dr. A. de Bos

RA

Comm.lid

Top

Fct.

1-1-2014

31-12-2014

0,04 fte

>6 mnd.

€ 5.346

€ 122

– 

€ 5.468

Niet van toep.

CEA

M. Cranendonk

RA

Comm.lid

Top

Fct.

1-1-2014

30-09-2014

0,04 fte

>6 mnd.

€ 4.725

€ 48

– 

€ 4.773

Niet van toep.

CEA

A.M. Janssen

AA MFSME

Comm.lid

Top

Fct.

1-1-2014

31-12-2014

0,06 fte

>6 mnd.

€ 8.316

€ 235

– 

€ 8.551

Niet van toep.

CEA

M. Koestering

AA

Comm.lid

Top

Fct.

1-1-2014

31-12-2014

0,05 fte

>6 mnd.

€ 6.534

€ 197

– 

€ 6.731

Niet van toep.

CEA

Prof. dr. R.G.A.

Vergoossen RA

Comm.lid

Top

Fct.

1-1-2014

31-12-2014

0,05 fte

>6 mnd.

€ 6.538

€ 96

– 

€ 6.634

Niet van toep.

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum

X Noot
1

Inclusief een eenmalige backserviceverplichting i.v.m. waardeoverdracht pensioen van € 10.832.

Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum

Naam

instelling

Functie

Datum aanvang

dienstverband

(indien van

Toepassing)

Datum einde

dienstverband

(indien van

Toepassing)

Omvang

dienstverband

(fte)

Beloning

Onkosten

vergoedingen

(belast)

Voorzieningen

tbv beloningen

betaalbaar

op termijn

Totale

bezoldiging

Motivering

(indien

overschrijding)

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum

Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband

De publicatieplicht heeft betrekking op de onderstaande topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen.

Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam

instelling

Naam

(gewezen)

topfunctionaris

Laatste

functie

Aard

functie

Eerdere

functie(s)

Datum

beëindiging

dienstverband

Op externe

inhuur-basis

(nee; < = 6mnd;

> 6 mnd)

Betaalde

uitkeringen

in 2014

Motivering

(indien

overschrijding)

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum

Uitkeringen boven het WNT-maximum aan niet-topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam

instelling

Laatste

functie

Eerdere

functie(s)

Datum

beëindiging

dienstverband

Betaalde

uitkeringen

In 2014

Motivering

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TOEZICHTRELATIES ZBO’s/RWT’s

Instelling

ZBO

RWT

Begr. art.

Financiering (x € 1.000)

Verwijzingen (website en toezichtvisie/

arrangement)

Het bestuur en/of acc. verklaart dat de rechtmatigheid op orde is

Begroting

Premies

Tarieven

Waarderingskamer

X

X

art. 1

1.1811

   

www.waarderingskamer.nl2

Ja

AFM

X

X

art. 2

20.547

 

56.680

www.afm.nl3

Ja

DNB

X

X

art. 2

20.811

 

127.350

www.dnb.nl4

Ja

Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

 

X

art. 2

0

 

75.304

www.wbf.nl5

Ja

Bureau der motorrijtuigen-verzekeraars

 

X

art. 2

0

 

77.763

www.wbf.nl6

Ja

Commissie Eindtermen Accountantsopleiding

X

 

art. 2

0

829*

 

www.ceaweb. nl7

Ja

Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI)

X

X

art. 3

17.100

   

www.nlfi.nl8

Ja

Stichting Afwikkeling Marorgelden Overheid (SAMO)

X

 

art. 8

0

   

www.maror.nl9

Ja

X Noot
1

Bijdrage 2014 = 1.227.100 -/- 46.160 (terugstorting exploitatieoverschot 2013)

X Noot
4

De toezichtarrangementen ingaande toezichthouders op de financiele markten is opgenomen in bovenstaande voetnoot.

X Noot
5

De toezichtsvisie is neergelegd in de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en/of in een afzonderlijke toezichtsvisie die beschikbaar is op het departement.

X Noot
6

De toezichtsvisie is beschikbaar op het departement.

X Noot
7

Gestart is met het traject van het opstellen van een toezichtsvisie.

X Noot
8

De toezichtsvisie is beschikbaar op het departement.

X Noot
9

Samo is een stichting in ontbinding. Er is geen toezichtsarrangement voor SAMO. SAMO heeft tot 2005 projecten gesubsidieerd op basis van een uitkeringsreglement dat is goedgekeurd door de Minister van Financiën.

Functie: de belangrijkste wettelijk geregelde taken.

Waarderingskamer: De Waarderingskamer heeft als belangrijkste taak het houden van toezicht op de waardering van onroerende zaken door de gemeenten in het kader van de Wet WOZ en het houden van toezicht op de basisregistratie WOZ, waaronder beheer van de Landelijk Voorziening WOZ. De reguliere apparaatskosten worden door de Waarderingskamer in rekening gebracht bij het Rijk (25%), de gemeenten (50%) en de waterschappen (25%). De kosten voor het beheer van de Landelijke Voorziening WOZ worden eveneens in rekening gebracht bij de genoemde partijen. Voor deze kosten gelden de verdelingspercentages Rijk (40%), gemeenten (45%) en waterschappen (15%).

Autoriteit Financiële Markten (AFM): Op grond van de Wet op het Financieel toezicht (Wft) is de AFM belast met de uitoefening van het gedragstoezicht. AFM is in 2014 gefinancierd door zowel de staat als de onder toezicht staande ondernemingen. Met ingang van 2015 wordt de overheidsbijdrage voor het financieel toezicht in Nederland afgeschaft.

De Nederlandsche Bank (DNB): Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) oefent DNB het prudentieel toezicht op financiële ondernemingen uit. DNB is in 2014 gefinancierd door zowel de staat als de onder toezicht staande ondernemingen. Met ingang van 2015 wordt de overheidsbijdrage voor het financieel toezicht in Nederland afgeschaft.

Stichting Waarborgfonds Motorverkeer: Het Waarborgfonds Motorverkeer vergoedt overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) schade aan benadeelden. Daarnaast is het Waarborgfonds Motorverkeer ingevolge de Wam aangewezen als Schadevergoedingsorgaan.

Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars (NBM): Het NBM is verantwoordelijk voor het regelen van schaden door buitenlandse motorrijtuigen in Nederland en staat garant voor betaling van schade als onverzekerde Nederlandse motorvoertuigen in andere bij het groenekaartsysteem aangesloten landen schade veroorzaken. Daarnaast is het NBM op grond van de Wam aangewezen als informatiecentrum waarbij personen die schade hebben geleden die is veroorzaakt door een motorrijtuig uit een EU-lidstaat, informatie kunnen verkrijgen die hen in staat kan stellen een vordering tot schadevergoeding in te dienen.

Commissie Eindtermen Accountantsopleiding: Op grond van Wet op het accountantsberoep is de Commissie belast met het vaststellen van de eindtermen, het aanwijzen van opleidingen die het theoretisch deel van de accountantsopleiding geheel of gedeeltelijk verzorgen, het toetsen van de praktijkstage en de afgifte van de verklaring van vakbekwaamheid.

De stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI): NLFI voert op grond van de Wet stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen het privaatrechtelijke beheer over de deelnemingen van de Staat der Nederlanden in de vennootschappen ABN AMRO Group N.V., ASR Nederland N.V., RFS Holding B.V., Propertize B.V., SNS Reaal N.V. en NLFI Financial Investment B.V. De Minister van Financiën brengt een groot deel van deze kosten in rekening bij de vennootschappen waarvan aandelen door de stichting worden beheerd.

Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid (SAMO): SAMO is belast met de afwikkeling van onder het publiekrechtelijke regime afgegeven beschikkingen. In 2015 zal SAMO opgeheven worden.

DNB31

Toezichttaak

Het prudentieel toezicht van DNB is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.

Doelstellingen

Als toezichthouder zet DNB zich in voor solide en integere financiële instellingen die hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. DNB behartigt hiermee mede het belang van depositohouders, polishouders en pensioenfondsdeelnemers en draagt bij aan de financiële stabiliteit en duurzame welvaart binnen Nederland. DNB kijkt daarbij zowel naar het heden als ook naar de toekomst. Een gezonde financiële sector is in staat om schokken op te vangen en te anticiperen op veranderende omstandigheden.

Geleverde prestaties

In alle sectoren is belangrijke voortgang geboekt in de (internationale) hervorming van het toezicht op de financiële sector. In het bankentoezicht vond afgelopen jaar een belangrijke verschuiving plaats. Vanaf 4 november 2014 is de Europese Centrale Bank (ECB) verantwoordelijk voor het gemeenschappelijke Europese bankentoezicht in het eurogebied: het Single Supervisory Mechanism (SSM). In de verzekeringssector zijn in 2014 belangrijke stappen gezet in de voorbereiding op Solvency II. Op het gebied van risicobeheer, governance en rapportageverplichtingen hebben verzekeraars verdere voortgang geboekt op weg naar een meer risicogebaseerd en toekomstgericht toezichtraamwerk. Ook in de pensioensector is in 2014 noodzakelijke voortgang geboekt om de financiële houdbaarheid van het Nederlandse aanvullend pensioen (tweede pijler) te vergroten. Meest in het oog springend was de overeenstemming over een nieuw financieel toetsingskader (FTK).

Net als de wet- en regelgeving is ook het toezicht van DNB voortdurend in ontwikkeling. In 2014 heeft DNB met de Visie op Toezicht 2014–2018 haar toezichtstrategie herijkt. Deze visie bouwt voort op de aanscherpingen in het toezicht van de afgelopen jaren. Op basis van recente ontwikkelingen en ervaringen zijn vier nieuwe ambities toegevoegd: i) DNB wordt een sterke speler binnen het SSM; ii) het toezicht is gebaseerd op scherpe analyse; iii) het toezicht legt meer nadruk op integriteit en iv) het toezicht is transparant waar mogelijk.

DNB heeft een monitoringsproces ontwikkeld op basis van zogenoemde prestatie-indicatoren om de effecten van het toezicht te kunnen meten. Deze effectmeting levert een bijdrage aan de voortdurende versterking van het toezicht. Deze indicatoren bieden een concreet beeld van beoogde resultaten.

Toezichtambities, prestatie-indicatoren, streefwaarden en prestaties 2014:

Toezichtambities:

Prestatie-indicatoren en streefwaarden:

Prestatie en toelichting:

Het toezicht slaagt erin de kans op deconfitures en instabiliteit te minimaliseren

Aantal deconfitures, in combinatie met het percentage geld dat is veilig gesteld in een jaar. DNB streeft naar afwezigheid van deconfitures en 100% veiliggestelde tegoeden.

Gerealiseerd. In 2014 hebben zich geen deconfitures voorgedaan.

 

Ontwikkeling toezichtregimes. DNB streeft ernaar dat midden-tot-laag-risico instellingen niet langer dan ½ jaar onder het urgent regime vallen en hoog-risico instellingen niet langer dan 1 jaar.

Grotendeels gerealiseerd, met enkele uitzonderingen als gevolg van instellingsspecifieke omstandigheden.

 

Ontwikkeling solvabiliteit en dekkingsgraden. DNB streeft ernaar dat 100% van de instellingen voldoet aan de minimumeisen.

Grotendeels gerealiseerd.

De kapitaalratio van de bancaire sector is verbeterd. De common equity tier-1 ratio bedraagt eind 2014 14,2%. Er zijn geen instellingen met kapitaaltekorten.

Verzekeraars bevinden zich boven de wettelijke minimumvereisten.

In 2014 hebben 30 pensioenfondsen een korting moeten doorvoeren van gemiddeld 0,84%. 32 pensioenfondsen hebben eind 2014 een dekkingraad lager dan 105%.

Het toezicht behoort internationaal tot de best practice

Score op het IMF Financial Sector Assessment Program (FSAP). DNB wil behoren tot de beste landen in de benchmark en een positieve ontwikkeling realiseren t.o.v. de vorige beoordeling.

Gerealiseerd. In navolging op de FSAP uit 2011, heeft de FSB een positieve beoordeling gegeven over de voortgang ten aanzien van de aanbevelingen.

Het toezicht bevordert het vertrouwen in de Nederlandse financiële sector

Poortwachtersfunctie (toetsingen en vergunningverlening). DNB streeft naar afwezigheid van probleemdossiers binnen 2 jaar na toetsing of verlening van een verklaring van geen bezwaar (vvgb).

Gerealiseerd. Er hebben zich geen probleemgevallen voorgedaan a.g.v. verstrekte vvgb’s in afgelopen twee jaar. Van de in totaal 1.737 getoetste beleidsbepalers is 1 persoon binnen twee jaar bij hertoetsing alsnog afgetoetst.

Het toezicht heeft gezag in de Nederlandse financiële sector

Ontwikkeling reputatie DNB in de financiële sector. DNB streeft naar een score hoger dan 70 in de jaarlijkse Erasmus reputatiemonitor onder primaire relaties (onder toezicht staande instellingen en medewerkers).

Grotendeels gerealiseerd. De reputatie van DNB (gemeten o.b.v. reguliere enquête onder financial citizens) is eind 2014 uitgekomen op 66,8.

De kosten voor het toezicht worden effectief beheerst

De kosten ten opzichte van het kostenkader. DNB ziet erop toe dat de kosten binnen het door het Ministerie van Financiën vastgestelde kostenkader blijven.

Gerealiseerd. De kosten voor het reguliere toezicht blijven binnen de begroting. De comprehensive assessment heeft tot extra kosten voor de betrokken instellingen geleid. DNB heeft dit onderzoek wel ruim binnen het vooraf geraamde budget uitgevoerd.

Toezichtkosten etc.
 

2013

20141

Som der lasten

€ 139,90 mln.

€ 136,41 mln.

Aan onder toezichtsgestelden toe te rekenen kosten

€ 120,32 mln.

€ 116,70 mln.

Gemiddeld aantal fte’s2

768,2

803,9

X Noot
1

De genoemde bedragen over 2014 betreffen enkel de reguliere toezichtkosten. Daarnaast heeft DNB, in opdracht van de ECB, € 45,89 mln. aan kosten gemaakt voor de comprehensive assessment. Dit bedrag zal in rekening worden gebracht bij de significante banken die deel uitmaakten van het onderzoek.

X Noot
2

Direct personeel plus toegerekende ondersteuning. Het genoemde aantal over 2014 is inclusief de ingeschakelde fte’s voor de Comprehensive Assessment.

AFM32

Toezichttaak

De AFM heeft tot taak het gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot die markten.

Doelstellingen

Het gedragstoezicht van de AFM is, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel, gericht op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.

Het vorenstaande vertaalt zich in drie strategische doelstellingen:

  • 1. De AFM bevordert eerlijke en zorgvuldige financiële dienstverlening

    Consumenten, particuliere beleggers en (semi-)professionele partijen moeten kunnen vertrouwen op eerlijke en zorgvuldige financiële dienstverlening. De AFM ziet toe op financiële instellingen op het gebied van sparen, lenen, beleggen en verzekeren. Het toezicht richt zich op financiële producten, financiële dienstverlening en integere bedrijfsvoering van financiële instellingen. De AFM draagt bij aan een omgeving waarin de consument, de particuliere belegger en de (semi-)professionele partij op basis van begrijpelijke informatie en passende dienstverlening weloverwogen keuzes kan maken over de eigen financiële situatie.

  • 2. De AFM bevordert eerlijke en efficiënte werking van kapitaalmarkten

    Beleggers, en andere partijen actief op de kapitaalmarkten, moeten kunnen vertrouwen op eerlijk en efficiënt functionerende kapitaalmarkten. De AFM ziet erop toe dat ondernemingen actief op de kapitaalmarkten tijdige en betrouwbare informatie verstrekken. Het toezicht richt zich ook op de accountant die de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving moet beoordelen. De AFM stelt vast of de financiële verslaggeving plaatsvindt volgens de juiste standaarden. De AFM draagt bij aan een omgeving waarin de belegger eerlijke en geïnformeerde keuzes kan maken.

  • 3. De AFM draagt bij aan de stabiliteit van het financiële stelsel

    De AFM creëert samen met DNB randvoorwaarden voor een financieel stelsel met beheersbare en transparante risico’s. De AFM ziet toe op de ordelijke werking en stabiliteit van de financiële infrastructuur. Het toezicht richt zich op de gedragingen van marktpartijen die de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen en op de transparantie van systeemrisico’s.

Geleverde prestaties

De AFM constateert dat de sector in een aantal opzichten verandering heeft doorgevoerd: financiële producten zijn aangepast, de informatie over producten en diensten is verbeterd en begrijpelijker en misschien wel het belangrijkste: het is duidelijk dat de financiële sector niet ongestraft een verdienmode kan hanteren dat ten koste van de klant gaat. Voor de consumenten is dat goed nieuws: zij hebben meer mogelijkheden om de financiële keuzes voor de toekomst te maken. Toch blijft oplettendheid geboden omdat er altijd een deel van de markt zal zijn dat meer risico’s neemt dan verantwoord is en dat zich niet gedraagt zoals gewenst. Consumenten hebben tegelijkertijd de eigen verantwoordelijkheid om voldoende tijd en kennis te steken in het maken van die keuzes.

In deze veranderende tijden wordt niet alleen kritisch naar de financiële sector gekeken, maar ook naar de AFM als toezichthouder. Het afgelopen jaar toont dat de samenleving verwacht dat de AFM meer verantwoording aflegt. Dat vindt de AFM belangrijk; de AFM blijft werken aan een nog betere en transparantere verantwoording. Hierbij staat de AFM open voor kritisch tegengeluid en de feedback van hun stakeholders. De onafhankelijkheid van de AFM als toezichthouder staat in al het handelen van de AFM voorop, maar de AFM staat hierbij altijd in verbinding met de stakeholders binnen het krachtenveld waarin zij opereert.

Toezichtthema’s, prestaties en belangrijkste effecten 2014

Thema

Prestaties met de belangrijkste effecten

Klantbelang centraal

• In het toezicht op het productontwikkelingsproces heeft de AFM in 2014 haar monitoringscapaciteiten verder geprofessionaliseerd, zodat er nu beter zicht is op welke producten mogelijk risico’s bevatten. Dit heeft bij meerdere ondernemingen geleid tot aanpassingen van producten en processen. Voorbeelden hiervan zijn uitvaartverzekeringen, woonlastenverzekeringen en pensioenproducten.

• De AFM heeft inspanningen verricht om verzekeraars en adviseurs te bewegen tot het activeren van al hun klanten met een beleggingsverzekering. Voor 52% van de niet opbouwende beleggingsverzekeringen is een oplossing gevonden en 36% van de klanten met een hypotheekgebonden beleggingsverzekering zijn geactiveerd per 30 juni 2014. Eind 2014 zijn deze resultaten verbeterd tot respectievelijk 79% en 55%.

Kwaliteit financiële dienstverlening

• De AFM monitort de invoering van het provisieverbod. Een brede invoering van het kostprijsmodel is gerealiseerd, de prijs van een hypotheekadvies is gedaald, er is een eerlijker speelveld gerealiseerd en de consument beseft dat financieel advies niet gratis is.

• De AFM doet onderzoek naar serviceabonnementen (die passend dienen te zijn en toegevoegde waarde dienen te hebben). Veel serviceabonnementen bieden nuttige en logische diensten maar bij 20% bestaat risico op dubbele kosten voor de consument. De AFM is opgetreden tegen schadelijke aanbieders.

Kwaliteit vermogensopbouw

• Het AFM onderzoek naar de kwaliteit van beleggingsdienstverlening uit februari 2014 toont aan dat de kwaliteit van beleggingsdienstverlening in veel gevallen nog onder de maat is. De sector is hierna een verbeteringstraject gestart om de kwaliteit te verbeteren. Daarnaast heeft de sector gewerkt aan een «Handreiking Beleggingsbeleid» om het eigen beleggingsbeleid te kunnen controleren. Ondernemingen met een voor consumenten schadelijk verdienmodel worden daarnaast waar mogelijk van de markt geweerd.

• De vergunningverlening aan beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFM) is een nieuwe taak voor de AFM. In 2014 zijn 101 vergunningen verleend, waarvan een deel aan ondernemingen die al vergunningplichtig waren onder het nationale regime. Voordat ondernemingen een vergunning krijgen worden zij getoetst op onder meer integere bedrijfsvoering, beloningsbeleid en de betrouwbaarheid en deskundigheid van bestuurders.

Passende dienstverlening aan zakelijke partijen

• Er stonden per 1 april 2014 zo’n 17.600 rentederivaten uit bij MKB-ondernemingen. Uit onderzoek van de AFM in 2013 bleek dat de dienstverlening van sommige banken op dit gebied aan het MKB mogelijk niet-passend of onzorgvuldig was. De AFM heeft de banken daarom opgeroepen alle uitstaande derivaten van het MKB opnieuw te beoordelen, en passende oplossingen te bieden als blijkt dat de dienstverlening tekort is geschoten. Dit proces is gaande.

• Verder heeft de AFM een leidraad met aanbevelingen voor een goede rentederivatendienstverlening gepubliceerd. De banken hebben toegezegd deze ter harte te zullen nemen.

Pensioenuitvoerders geven overzicht en inzicht in de hoogte en risico’s van pensioen

• De AFM heeft een belangrijke ondersteunende rol gespeeld bij de totstandkoming van het wetsvoorstel wet pensioencommunicatie. Hierin zijn tal van verbeteringen opgenomen die de communicatie voor deelnemers inzichtelijker en duidelijker zullen maken. Zo worden de mogelijkheden voor digitaal communiceren vergroot, wordt mijnpensioenoverzicht.nl uitgebreid en wordt in gelaagde vorm informatie gegeven over de inhoud van pensioenregelingen (de pensioen 123).

• De AFM onderzocht onder meer de informatie voor bijna-gepensioneerden, waaruit een divers beeld naar voren komt. De betrokken pensioenfondsen zijn aan de slag gegaan met verbetering van hun communicatie, en ook is de rest van de markt hier op aangesproken.

Kwaliteit governance, verslaggeving en accountantscontrole

• De AFM heeft bij alle Big 4 accountantsorganisaties tien wettelijke controles beoordeeld, waarvan 18 van de 40 als «onvoldoende» zijn aangemerkt. De kwaliteit van de wettelijke controles uitgevoerd door de Big 4 accountantsorganisaties is ten opzichte van 2010 gemiddeld slechts licht toegenomen. De AFM heeft de betrokken organisaties gevraagd een dieperliggende analyse uit te voeren naar de oorzaken van de kwaliteitsgebreken en verbeteringen door te voeren. Verder is de sector (NBA) op verzoek van de politiek met 53 voorstellen gekomen voor verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole.

• Ook bij de overige OOB-kantoren kan volgens de AFM de kwaliteitslat hoger worden gelegd. Bij de niet-OOB kantoren zijn als gevolg van een eerder AFM rapport strengere toetsingen uitgevoerd, die hebben geleid tot enkele vergunningintrekkingen en uitschrijvingen van accountants.

Eerlijke en efficiënte effectenmarkten, bestendige infrastructuur

• De AFM heeft het toezicht op de obligatiemarkt geïntensiveerd; het aantal meldingen op obligatiegebied is significant toegenomen. Veel handel in Nederlandse beursfondsen (zo’n 40%) vindt plaats buiten Nederland. Dankzij samenwerking met buitenlandse toezichthouders is in meerdere gevallen partijen de toegang tot de markt ontzegd, waardoor de manipulatie is gestopt. Vanwege overtredingen van het verbod op marktmanipulatie zijn vijf boetes opgelegd.

• Drie keer is handel stilgelegd om te zorgen dat er niet op basis van ongelijke informatie wordt gehandeld in een aandeel. De AFM nam zo’n 250 keer contact op met marktpartijen, wat in zo’n 30 gevallen leidde tot het naar buiten brengen van aanvullende of corrigerende informatie.

Gedragstoezicht draagt bij aan stabiliteit financiële stelsel

• In 2014 is de transparantie van banken over risicomanagement, kredietrisico’s en kapitaalpositie geagendeerd. De meeste Nederlandse grootbanken hebben de aanbevelingen overgenomen in hun jaarverslagen over 2013.

• Andere onderwerpen waaraan aandacht is besteed zijn cybercrime, securitisaties, en de loan-to-value (LTV) van hypotheken. In nationale en internationale beleidsvorming zijn stabiliteitsrisico’s ingebracht en besproken.

Afname schadelijke gedrag en financiële criminaliteit

• De AFM heeft in 2014 31 malafide geldaantrekkers aangepakt: 18 kregen een formele maatregel opgelegd, 13 kregen een waarschuwingsbrief. Het optreden van de AFM heeft het in veel gevallen makkelijker gemaakt voor consumenten om juridische stappen te ondernemen.

• Er is gewaarschuwd tegen 22 boiler rooms. De AFM heeft 680 consumenten gewaarschuwd dat zij op een lijst van potentiële klanten staan van een frauduleuze «beleggingsadviseur». Diverse illegale aanbieders van flitskredieten zijn van de markt geweerd. De AFM heeft hier ook tegen gewaarschuwd en zes boetes opgelegd. Zo’n 500 advertenties van illegale kredietaanbieders zijn op aandringen van de AFM verwijderd. In totaal zijn er 170 partijen benaderd die illegaal actief zijn op de financiële markt.Bij vergunninghouders werden drie boetes opgelegd en zes vergunningen ingetrokken.

Toezichtkosten etc.
 

2013

2014

Som der lasten

€ 80,4 mln.

€ 80,9 mln.

Aan onder toezichtsgestelden toe te rekenen kosten

€ 58,7 mln.

€ 60,4 mln.

Gemiddeld aantal fte’s1

541

560

X Noot
1

Direct personeel plus toegerekende ondersteuning.

BIJLAGE 2: OVERZICHT NIET-FINANCIËLE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (INHUUR EXTERNEN).

   

Programma- en apparaatskosten

(x € 1.000)

1

Interim management

63

2

Organisatie- en formatieadvies

2.459

3

Beleidsadvies

82

4

Communicatieadvisering

1.942

 

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

4.546

     

5

Juridisch advies/ondersteuning

153

6

Advisering/ondersteuning opdrachtgevers automatisering

96.555

7

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

13.078

 

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

109.786

     

8

Uitzendkrachten (formatie & piek)

135.490

 

Ondersteuning bedrijfsvoering

135.490

     
 

Totaal uitgaven inhuur externen

249.822

Toelichting33

De inhuur als percentage van de totale personele uitgaven is in 2014 uitgekomen op 10,7%, waarmee de Roemer-norm van 10% licht is overschreden. De oorzaak hiervan ligt bij extra externe inhuur door de Belastingdienst waar het percentage externe inhuur 11% bedraagt. Als gevolg van de concentratie bewegingen binnen Belastingen is in 2014 gebruik gemaakt van uitzendkrachten. Daarnaast is bij Belastingen voor de invulling van de Intensivering Toezicht en Invordering gebruik gemaakt van externe inhuur. Bij de Belastingtelefoon was sprake van extra telefoonaanbod als gevolg van ondermeer 1 bankrekeningnummer. Hiervoor zijn met name extra uitzendkrachten ingezet. Zonder deze extra inhuur zou het percentage onder de 10% zijn uitgekomen.

Bij de Generale Thesaurie was er begin 2014 sprake van 1 ingehuurde adviseur met een tarief boven € 225 per uur (motie De Pater). Inmiddels wordt van deze adviseur geen gebruik meer gemaakt.

BIJLAGE 3: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK.

 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

Artikel 1 Belastingen

Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

   
 

Effect uitvoering toezicht Toeslagen op doelstelling compliance

http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/brochures_en_publicaties/effectonderzoek_handhaving_toeslagen

2014

 

Verlaging lastendruk op arbeid: Afdrachtsvermindering Zeevaart

Kamerstukken II 2014/15, 31 409 nr. 67

2014

 

Verlaging lastendruk op ondernemingen: extra zelfstandigenaftrek starters; startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid; FOR niet omgezet in lijfrente; meewerkaftrek; willekeurige afschrijving Zeeschepen; Keuzeregime winst uit Zeeschepen(Tonnageregeling); landbouwvrijstelling inkomstenbelasting; Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek; willekeurige afschrijving starters

Kamerstukken II 2014/15, 31 409 nr. 67

2014

 

Omzetbelasting: Sierteelt en landbouwregeling

 

2014

       

Overig onderzoek

   
 

Fiscale Monitor

www.belastingdienst.nl

Jaarlijks

 

Evaluatie toezicht accountants

Kamerstukken 2012/13, 21 501-30, nr. 313

2015

       

Artikel 3 Financieringsactiviteiten Publiek-private sector

Overig onderzoek

   
 

DBFMO voortgangsrapportage 2013/2014

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/12/18/bijlage-dbfm-o-voortgangsrapportage-2014.html

2014

 

Onderzoek ARK naar Tennet en Beheer landelijk electriciteitsnet

http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2015/02/Investeringen_TenneT_in_Nederlands_hoogspanningsnet

2015

 

Onderzoek ARK naar Visie op staatsdeelnemingen

http://www.rekenkamer.nl/Nieuws/Werkprogramma/Lopend_onderzoek/2015/De_staat_als_aandeelhouder_Zicht_op_deelnemingen

2015

 

Onderzoek ARK naar Monitoring maatregelen kredietcrisis

http://kredietcrisis.rekenkamer.nl/

Doorlopend

       

Artikel 8 Apparaat kerndepartement

Overig onderzoek

   
 

jaarlijkse beoordeling Nederlands Stabiliteitsprogramma door EFC/Ecofin

http://www.europa-nu.nl/id/vj11473teazf/aanbeveling_van_de_raad_over_het

Jaarlijks

 

Jaarlijkse IMF-artikel IV consultatie

http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/03/19/concluding-statement-imf.html

Jaarlijks

Toelichting:

Belastingen:

Voor het jaar 2014 stonden een aantal evaluaties gepland met betrekking tot belastinguitgaven. Hiervan is inmiddels de zeevaartregelingen afgerond. De evaluatie van de agrarische regelingen bevindt zich in een afrondende fase. Voor de ondernemersfaciliteiten loopt een brede evaluatie bij EZ van art. 13. Voor de stand van zaken hiervan wordt dan ook verwezen naar de begroting van Economische zaken.

Bij Belastingen stond één evaluatie gepland. Het gaat om het effect uitvoering toezicht Toeslagen op doelstelling compliance afgerond. Dit onderzoek is afgerond.

Financieringsactiviteiten publieke-private sector:

Bij Financieringsactiviteiten publieke-private sector stonden een viertal onderzoeken gepland. Deze onderzoeken zijn allemaal in 2014 afgerond.

Exportkrediet- en investeringsverzekeringen

De beleidsdoorlichting over Exportkrediet en investeringsverzekeringen heeft betrekking op Exportkredietgaranties (EKG). Het resterende deel van het begrotingsartikel zal in 2016 worden doorgelicht.

BIJLAGE 4: STAATSSCHULDFINANCIERING VOLGENS DE BENCHMARK

In deze bijlage worden de verschillen tussen het risico en het resultaat van de feitelijke portefeuille en de benchmarkportefeuille nader toegelicht. Paragraaf 4.8.C bevat een korte samenvatting van deze bijlage.

Het risico van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

Het vergelijken van het risico van de feitelijke portefeuille met dat van de benchmark portefeuille gebeurt met (rente)risicoprofielen. Risico betekent in deze context fluctuaties in de rentekosten. In deze paragraaf wordt eerst uitgelegd wat een risicoprofiel is. Vervolgens worden de risicoprofielen van beide portefeuilles vergeleken.

Wat is een (rente)risicoprofiel?

Een risicoprofiel van een portefeuille geeft weer welk deel van de portefeuille elk jaar wordt geherfinancierd. De rente wordt dan opnieuw vastgesteld. Voor een portefeuille die alleen uit leningen bestaat is het risicoprofiel gelijk aan het aflossingsprofiel. Figuur 5.1. geeft het risicoprofiel weer van een «perfecte» 7-jaars gecentreerde portefeuille, waarin alleen 7-jaars leningen worden uitgegeven. Als de omvang van deze portefeuille eind 2014 € 350 mld. was, dan bestaat deze uit leningen met een resterende looptijd van 1 tot en met 7 jaar, en staat voor ieder jaar een bedrag van € 50 mld. uit. In 2015 moet dan dus € 50 mld. opnieuw gefinancierd worden door (wederom) de uitgifte van 7-jaars leningen. De staaf in het risicoprofiel bij het jaar 2015 verplaatst daardoor in zijn geheel naar 2022.

Figuur 5.1: Risicoprofiel van een 7-jaars gecentreerde portefeuille (in € mld.)

Figuur 5.1: Risicoprofiel van een 7-jaars gecentreerde portefeuille (in € mld.)

In de praktijk worden niet alleen 7-jaars leningen afgesloten. Om de leningen met verschillende looptijden bij te sturen naar de gewenste duur worden swaps afgesloten. Als een portefeuille daarnaast renteswaps bevat, dan verandert dit het risicoprofiel van de portefeuille. Het risicoprofiel is dan niet langer gelijk aan het aflossingsprofiel.

Figuur 5.2: Schematische weergave van het effect van swaps op het risicoprofiel per ultimo 2014

Figuur 5.2: Schematische weergave van het effect van swaps op het risicoprofiel per ultimo 2014

Stel dat in 2014 een 10-jaarslening wordt uitgegeven die afloopt in 2024 en een nominale omvang heeft van € 15 mld. Dit resulteert in een renterisico van € 15 mld. in het jaar 2024. Tegelijk met deze uitgifte wordt een receiverswap afgesloten met dezelfde omvang en looptijd als de lening. Met een receiverswap wordt een lening met een vaste rente omgezet naar een lening met een variabele rente. Oftewel, de 10-jaarslening is een lening geworden waarvoor elk jaar de rente opnieuw vastgesteld moet worden. Daarmee is het renterisico over 10 jaar overgeheveld naar het lopende jaar waardoor effectief variabele rente wordt betaald. Vervolgens wordt een payerswap afgesloten met dezelfde omvang van de lening, maar met een looptijd van 7 jaar. Deze payerswap loopt dus af in 2021. Deze swap zet de variabele rente om in een vaste 7-jaarsrente. In figuur 5.2, waarin het risico ultimo 2014 wordt weergegeven, vallen de risico’s in 2015 en 2024 tegen elkaar weg en blijft alleen het risico in 2021 over. De receiver- en payerswap hebben het renterisico van de 10-jaars lening dus effectief omgezet in een 7-jaars lening.

Risicoprofiel van de benchmark

In figuur 5.3 is het risicoprofiel van de benchmark per ultimo 2014 weergegeven. Aangezien de benchmark bestaat uit een 7-jaars gecentreerde portefeuille, zou in de periode 2015–2021 ieder jaar voor een zevende deel van de staatsschuld de rente opnieuw vastgesteld moeten worden. Dit is voor de jaren 2016–2021 duidelijk zichtbaar in figuur 5.3. Het risico is ongeveer € 52 mld. in elk jaar.

Figuur 5.3: Risicoprofiel van de benchmark ultimo 2014 (in € mld.)

Figuur 5.3: Risicoprofiel van de benchmark ultimo 2014 (in € mld.)

Het risico in 2015 wijkt af en is circa € 18 mld. hoger dan in de jaren 2016–2021. Dit deel van het risicoprofiel is gevoelig voor veranderingen in de variabele rente (o.a. de 6 maands Euribor en Eonia tarief). De omvang van de afwijking wordt bepaald door de kassaldi in voorgaande jaren.

Risicoprofiel feitelijke portefeuille

In praktijk wordt de benchmark benaderd door een combinatie van leningen en Euriborswaps. In figuur 5.4 is het risicoprofiel van de uitstaande leningen per ultimo 2014 weergegeven. In 2016 moet er bijvoorbeeld ongeveer € 30 mld. aan leningen worden afgelost, en dus ook worden geherfinancierd (tegen een nog onbekende rente). Uit de figuur blijkt duidelijk dat het risicoprofiel van alleen de uitstaande leningen niet aansluit bij het gewenste risicoprofiel van de benchmark.

Figuur 5.4: Risicoprofiel van de uitstaande leningen ultimo 2014 (in € mld.)

Figuur 5.4: Risicoprofiel van de uitstaande leningen ultimo 2014 (in € mld.)

Naast de kapitaalmarkt en de geldmarkt zijn in figuur 5.4 ook leningen aan ABN AMRO en de financiering daarvan (FRN) zichtbaar. Dit is het gevolg van het belang dat de Nederlandse Staat in 2008 heeft genomen in verschillende onderdelen van Fortis en indirect in het door Fortis gekochte deel van RFS Holdings (ABN AMRO). Onderdeel van het verwerven van de deelneming was de overname van korte en lange leningen van Fortis Bank SA/NV aan Fortis Bank Nederland (FBN) (Kamerstukken II, 2008/09, 31 371, nr. 12). Zowel de leningen aan (wat nu heet) ABN AMRO als de financiering hiervan wordt verantwoord op dit begrotingsartikel (art. 11). Dit maakt het mogelijk om voor dit deel van de staatsschuld een efficiëntere risicomanagementbenadering te hanteren34. Het deel van de benchmark waarmee de financiering van de leningen en de resterende leningen aan ABN AMRO vergeleken moeten worden, is ook verwerkt in figuur 5.3 in de jaarbucket 2015 en had per ultimo 2014 een omvang van € – 261 mln.

Om het risicoprofiel van de feitelijke portefeuille te laten aansluiten bij het risicoprofiel van de benchmark wordt de leningportefeuille aangevuld met receiverswaps en payerswaps. Deze renteswaps buigen het risicoprofiel van de uitstaande leningen om naar het 7-jaars risicoprofiel. Het risicoprofiel van alleen de renteswaps is weergegeven in figuur 5.5.

Payerswaps worden gebruikt om de variabele rente van de receiverswaps die bij kapitaalmarktleningen afgesloten worden om te zetten naar de 7-jaarsrente. Daarnaast wordt het kastekort van het voorgaande jaar met payerswaps rentetechnisch omgezet van de geldmarkt naar de kapitaalmarkt. Hierdoor staan per saldo meer payerswaps uit dan receiverswaps. In 2015 wordt voor het variabele deel van alle afgesloten swaps de rente opnieuw vastgesteld. Aangezien de omvang van de payerswaps groter is dan van de receiverswaps, wordt in 2015 effectief het risico verlaagd.

Figuur 5.5: Risicoprofiel van de afgesloten renteswaps ultimo 2014 (in € mld.)

Figuur 5.5: Risicoprofiel van de afgesloten renteswaps ultimo 2014 (in € mld.)

De risicoprofielen van figuren 5.4 (leningen) en 5.5 (renteswaps) kunnen gecombineerd worden om te komen tot het risicoprofiel van de gehele portefeuille (figuur 5.6). In deze figuur is bijvoorbeeld te zien dat het renterisico van ongeveer € 13 mld. op de leningen die aflopen in 2027–2030 (figuur 5.4) bijna teniet wordt gedaan door het tegengestelde risico van € – 12 mld. van de receiverswaps (figuur 5.5). Het in figuur 5.6 weergegeven risicoprofiel van de feitelijke portefeuille benadert het risicoprofiel van de benchmark in figuur 5.3. Desondanks zijn er enkele verschillen die hier worden toegelicht.

Figuur 5.6: Risicoprofiel van de feitelijke portefeuille ultimo 2014 (in € mld.)

Figuur 5.6: Risicoprofiel van de feitelijke portefeuille ultimo 2014 (in € mld.)

De verschillen tussen de risicoprofielen

In de periode na 2022 is een duidelijk piek in het risico zichtbaar in de feitelijke portefeuille in figuur 5.6, terwijl het risico in 2019, 2020 en 2021 lager is dan in de benchmark in figuur 5.3. De piek na 2030 komt doordat in de periode 2012–2014 bewust is afgeweken van de benchmark. Na de herijking van het risicokader is dit sinds 2012 onder strikte voorwaarden toegestaan. Afwijken betekent concreet dat enkele lange leningen niet meer zijn afgedekt met receiverswaps en 7-jaars payerswaps. Het niet afsluiten van de receiverswaps leidt tot een piek na 2030 en het niet afsluiten van de payerswaps leidt tot een lager risico in 2019, 2020 en 2021 dan in de jaren 2015–2018.

Daarnaast zijn er nog enkele kleine verschillen tussen beide risicoprofielen. Deze verschillen komen voort uit de manier waarop enkele langlopende swaps verwerkt zijn in de startportefeuille van de benchmark en de wijze waarop de schuldtitels van de voormalige Nederlandse Antillen die door de Nederlandse Staat zijn overgenomen35, zijn opgenomen in de schuldportefeuille. Eind 2014 staat nog € 813 mln. van deze schuld uit36. Het grootste gedeelte van de schuldtitels (€ 579 mln.) lost af in de periode 2015–2020. De afwijking van de benchmark is relatief klein.

Gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

In het jaarverslag worden de gerealiseerde kosten voor staatsschuldfinanciering verantwoord. De gerealiseerde kosten omvatten zowel de rentelasten en rentebaten en de kosten die verbonden zijn aan schulduitgifte, zoals bemiddelingskosten (fees). In deze paragraaf wordt het resultaat van de feitelijke portefeuille afgezet tegen dat van de benchmarkportefeuille. Door de rentekosten van beide portefeuilles te vergelijken, wordt nagegaan in hoeverre de gemiddelde 7-jaarsrente benaderd wordt.

De gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille zullen nooit exact overeenkomen met de gerealiseerde kosten volgens de benchmark. Dit heeft verschillende oorzaken. Ten eerste worden in de feitelijke portefeuille 7-jaars payerswaps afgesloten om de 7-jaars gecentreerde benchmarkportefeuille te benaderen. In de benchmark worden alleen fictieve 7-jaars staatsobligaties uitgegeven. De swaprente is meestal (maar niet per definitie) hoger dan de staatsrente, waardoor de feitelijke portefeuille in beginsel tegen hogere kosten wordt gefinancierd dan de benchmark. Het verschil tussen de swap- en staatsrente kan aan de andere kant ook een positief effect hebben op de gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark. Bij het afsluiten van een receiverswap na het uitgeven van een kapitaalmarktlening wordt gemiddeld genomen een hogere vaste (swap)rente ontvangen dan de vaste rente die op deze staatsobligatie betaald wordt. De staat «verdient» dit verschil.

Ten tweede ontstaat door de verschillende afsluitmomenten van de payer- en receiverswaps een verschil in de variabele rentes die ontvangen worden op de payerswaps en de variabele rentes die betaald worden op de receiverswaps.

Ten slotte is sinds 2012 afgeweken van de benchmark door enkele lange leningen niet terug te swappen naar de voorgeschreven 7 jaar. De eerste 7 jaar van de looptijd van deze uitgiftes zijn de rentekosten hoger dan wanneer wel geswapt zou zijn, omdat de rente van de betreffende lening doorgaans hoger is dan de 7-jaars swaprente. Deze bewuste afwijkingen hebben een negatieve invloed op de gerealiseerde kosten (ten opzichte van de benchmark): in de feitelijke portefeuille wordt meer rente betaald dan in de benchmark. Deze hogere kosten die het gevolg zijn van afwijkingen representeren de prijs die betaald wordt voor de risicoreductie. Het voordeel van het niet terug swappen van lange leningen zou in latere jaren moeten optreden.

Tabel 1 geeft een overzicht van de gerealiseerde kosten van de benchmark en de feitelijke portefeuille. Wanneer de financiering volgens de benchmark had plaatsgevonden, waren de gerealiseerde kosten in 2014 € 8.216 mln. geweest. De werkelijke kosten waren met € 8.624 mln. € 409 mln. hoger.

Tabel 1: Gerealiseerd resultaat benchmark en feitelijke portefeuille (x € mln.)
 

2014

Benchmarktransacties vóór 2008

– 966

Benchmarktransacties 2008 tot en met 2014

– 7.284

Benchmark geldmarkt

34

Benchmark geldmarkt ten behoeve van ABN AMRO

0

Resultaat op de benchmark

– 8.216

Staatsschuld kapitaalmarkt

– 8.939

Kapitaalmarkt euriborswaps

356

Staatsschuld geldmarkt

– 23

Geldmarkt eoniaswaps

0

Floating rate notes (FRN) voor financiering leningen aan ABN AMRO

– 54

Leningen aan ABN AMRO

98

Euriborswaps voor ABN AMRO portefeuille

– 62

Resultaat feitelijke portefeuille

– 8.624

Resultaat feitelijke portefeuille t.o.v. de benchmark

– 409

Als niet van de benchmark zou zijn afgeweken, dan zouden de gerealiseerde kosten in 2014 op de feitelijke portefeuille € 202 mln. lager zijn geweest (€ 8.423 mln. in plaats van € 8.624 mln.). De gerealiseerde kosten op de feitelijke portefeuille zouden dan niet € 409 mln. hoger zijn geweest dan de benchmark, maar € 207 mln. hoger dan de benchmark.

Tabel 2 geeft de relatie tussen het gerealiseerde resultaat uit tabel 1 en de tabel budgettaire gevolgen van beleid in beleidsartikel 11 (Financiering staatsschuld).

Tabel 2: Relatie met tabel budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (x € mln.)
   

2014

A1a

Rentelasten kapitaalmarktleningen

– 8.746

A1b

Rentelasten voortijdige beëindiging kapitaalmarktleningen

– 202

I

Rentelasten vaste schuld

– 8.948

A3a

Rentelasten staatsschuld geldmarkt

– 23

A4

Geldmarkt Eoniaswaps

0

A5

Rentelasten FRNs

– 54

II

Rentelasten vlottende schuld

– 78

A1c

Fees kapitaalmarkt

– 14

A3c

Fees geldmarkt

0

III

Fees (onderdeel van overige kosten schulduitgifte)

– 14

A2

Euriborswap (exclusief swaps vanwege ABN AMRO leningen)

356

A7

Euriborswaps voor ABN AMRO portefeuille

– 62

A1d

Rentebaten voortijdige beëindiging kapitaalmarktleningen

22

IV

Rentebaten vaste schuld

317

A3b

Rentebaten staatsschuld geldmarkt

0

A6

Rentebaten leningen aan ABN AMRO

98

V

Rentebaten vlottende schuld

98

 

Totaal rentelasten staatsschuld (I+II+III+IV+V-A6)

-8.723

 

Resultaat op leningen aan ABN AMRO (A6)

98

A

Totaal rentelasten staatsschuld (inclusief ABN AMRO)

– 8.624

B

Totaal rentelasten benchmark

– 8.216

 

Totaal gerealiseerd resultaat t.o.v. benchmark (A-B)

– 409

Het ongerealiseerde resultaat en het resultaat van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

Het alleen vergelijken van de gerealiseerde rentelasten levert geen volledig beeld op. Het aflossen en herfinancieren van schuld en afsluiten van swaps voltrekt zich op verschillende momenten in de feitelijke portefeuille en de benchmark. Daarom wordt ook gekeken naar de marktwaardeveranderingen in beide portefeuilles, oftewel het ongerealiseerde resultaat. De marktwaarde van de aangegane verplichtingen verschilt in beide portefeuilles. Op zowel de feitelijke portefeuille als de benchmark was het ongerealiseerde resultaat negatief. Dit betekent dat het verwachte toekomstige resultaat op beide portefeuilles zich in 2014 ongunstig ontwikkeld heeft. Het ongerealiseerde resultaat op de feitelijke portefeuille is € 5.652 mln. meer negatief dan het ongerealiseerde resultaat op de benchmark (zie tabel 3). Of dit verschil in de toekomst daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is niet zeker en hangt af van de uiteindelijke renteontwikkelingen.

Tabel 3: Uitsplitsing van het resultaat – 2014 (x € mln.)
   

Gerealiseerd

Ongerealiseerd

Totaalresultaat

A1

Staatsschuld kapitaalmarkt

– 8.939

– 19.133

– 28.073

A2

Kapitaalmarkt Euriborswaps

356

4.976

5.332

A3

Staatsschuld geldmarkt

– 23

– 4

– 27

A4

Geldmarkt Eoniaswaps

0

3

3

B1

Benchmark

– 8.216

– 8.432

– 16.648

X1

Resultaat feitelijke portefeuille t.o.v. benchmark (A -/- B)

– 390

– 5.726

– 6.117

A5

Floating rate notes (FRN) voor financiering leningen aan ABN AMRO

– 54

36

– 18

A6

Leningen aan ABN AMRO

98

105

203

A7

Euriborswaps voor ABN AMRO portefeuille

– 62

– 67

– 129

B2

Benchmark ABN AMRO portefeuille

0

0

0

X2

Resultaat ABN Amro portefeuille t.o.v. benchmark (A-/- B)

– 18

74

56

 

Resultaat feitelijke portefeuille t.o.v. de benchmark (X1+X2)

– 409

– 5.652

– 6.060

De bovenstaande tabel bestaat uit twee delen: de schuldportefeuille en de portefeuille met leningen aan ABN AMRO en de financiering daarvan. In 2014 is een resultaat van € – 6.060 mln. behaald ten opzichte van de benchmark. Het negatieve resultaat is opgebouwd uit een negatief resultaat van € 6.117 mln. op de schuldportefeuille (X1) en een positief resultaat van € 56 mln. op de ABN AMRO portefeuille (X2).

Resultaat op de schuldportefeuille

Op de kapitaalmarktleningen is een negatief resultaat geboekt (A1 in tabel 3). De oorzaak hiervan is een flinke daling van de staatscurve in 2014. In figuur 5.7 is te zien dat de curve vlakker is geworden. Bij een daling van de rente stijgt de prijs van obligaties. Deze obligaties worden meer waard voor de investeerders, maar zijn minder waard voor de staat. Als de leningen later uitgegeven zouden zijn, dan was de staat minder rente verschuldigd.

Figuur 5.7: De staatscurve op 1 januari en 31 december 2014 (in %)

Figuur 5.7: De staatscurve op 1 januari en 31 december 2014 (in %)

De swapcurve is in 2014 net als de staatscurve gedaald (figuur 5.8). De swapcurve geeft voor verschillende looptijden weer welk vast renteniveau geruild kan worden tegen de variabele rente. De daling van deze curve leidt tot een negatief resultaat op de payerswaps. De staat betaalt een hogere vaste rente dan wanneer de swaps later afgesloten zouden zijn. Ook staan meer payerswaps dan receiverswaps uit. Daarentegen is op de receiverswaps juist een positief resultaat behaald, omdat de te ontvangen lange vaste rente hoger is dan wanneer deze swaps later zouden zijn afgesloten. De payerswaps hebben looptijden tot en met 7 jaar, terwijl de receiverswaps over het algemeen langer lopen. De looptijden van de receiverswaps vallen in het segment waarin de swapcurve het sterkst gedaald is. Het netto effect is een positief resultaat op de Euriborswaps van € 5.332 mln (A2 in tabel 3).

Figuur 5.8: De swapcurve op 1 januari en 31 december 2014

Figuur 5.8: De swapcurve op 1 januari en 31 december 2014

De geldmarkt in de feitelijke portefeuille heeft tot een negatief resultaat van € – 27 mln. geleid. In de feitelijke portefeuille bestaat de geldmarkt uit verschillende instrumenten, die allemaal een looptijd korter dan een jaar hebben. De instrumenten die op 1 januari 2014 uitstonden zijn in de loop van het jaar geherfinancierd tegen een over het algemeen lagere rente. Op de Eoniaswaps is een positief resultaat geboekt van € 3 mln., aangezien de daggeldrente (eonia) die wordt betaald sterker gedaald is dan de vaste rente die wordt ontvangen.

Het totale resultaat op de feitelijke hoofdportefeuille komt uit op € – 22.765 mln. (som van A1 t/m A4 in tabel 3), terwijl het resultaat op de benchmark gelijk is aan € – 16.648 mln. (B1 in tabel 3). De huidige feitelijke portefeuille van leningen en swaps heeft in 2014 dus tot een € 6.117 mln. meer negatief resultaat geleid dan de benchmark portefeuille.

De omvang van dit resultaat zou anders geweest zijn, als er gedurende 2012–2014 niet van de benchmark afgeweken zou zijn. Dit is duidelijk zichtbaar in het risicoprofiel van de portefeuille (figuur 5.6). Wanneer niet afgeweken zou zijn, was het resultaat op de feitelijke portefeuille € 4.110 mln. minder negatief geweest. Gezien de daling van de swapcurve zou het, zuiver en alleen bekeken uit oogpunt van marktwaardeontwikkeling van renteswaps, gunstig zijn geweest om meer receiverswaps in portefeuille te hebben. Het resultaat van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark zou zonder afwijkingen € – 1.950 mln. geweest zijn.

Resultaat ABN AMRO portefeuille

Op de ABN AMRO portefeuille is een positief resultaat geboekt ten opzichte van de benchmark van € 56 mln. Het resultaat op de Floating Rate Notes (FRNs) is negatief, doordat de staatscurve is gedaald. Voor de waardering van de FRN wordt de Staatscurve (met een opslag van 10 bp) gebruikt.

De leningen aan ABN AMRO bestaan uit fixed en floating loans. De staat ontvangt hier rente over. Deze leningen worden gewaardeerd met de 6-maands Euriborswapcurve met een opslag van 200bp. Deze waarderingscurve is gedaald in 2014, waardoor een positief resultaat van € 203 mln. op de leningportefeuille is ontstaan.

De fixed loans zijn gehedged met 6-maands Euriborpayerswaps. De waarde van deze swaps is afhankelijk van de ontwikkelingen van de swapcurve. De daling van swapcurve leidt tot een negatief resultaat van € 129 mln.


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 380

X Noot
2

Het gaat dan om het (directe) prudentiële toezicht op de volgende banken: ING Bank, Rabobank, ABN Amro Bank, SNS Bank, Nederlandse Waterschapsbank, BNG Bank en Royal Bank of Scotland N.V.

X Noot
3

Brief van d.d. 26 oktober 2014, betreffende de «Resultaten Comprehensive Assessment».

X Noot
4

Kamerstukken II 2012/13, 31 066, nr. 149

X Noot
5

Kamerstukken II 2011/12, 31 066, nr. 117

X Noot
6

De garantie aan het EBRD valt onder HGIS non-ODA middelen.

X Noot
7

Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr 215

X Noot
9

Kamerstukken II 2013/2014, 28 165, nr. 148.

X Noot
10

Kamerstukken II 2011/12, 31 125, nr. 10

X Noot
11

Kamerstukken II 2013/14, 31 839, nr. 386

X Noot
12

Kamerstukken II 2010/2011, 31 371, nr. 362

X Noot
13

Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 377

X Noot
14

Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 380

X Noot
15

Kamerstukken II 2012/2013, 21 501-20, nr. 753

X Noot
17

Zie najaarsnoa 2015 (Kamerstukken II 2014/2015, 34 085, nr. 1)

X Noot
19

Hieronder vallen verschillende producten. Zie website Atradius Dutch State Business voor het volledige assortiment (www.atradiusdutchstatebusiness.nl).

X Noot
21

Dit risico materialiseert zich echter uitsluitend als de debiteur niet meer aan de betalingsverplichtingen kan voldoen en de koers zich maximaal negatief ontwikkelt (er is een maximale omrekenkoers afgesproken). Terwijl deze zich ook positief kan ontwikkelen en tot een lagere schade kan leiden.

X Noot
22

De leidraad is aangepast in april 2013

X Noot
23

Kamerstukken II 2001/02, 28 035, nr.A.

X Noot
24

Voor achtergronden wordt verwezen naar het rapport Risicomanagement van de Staatsschuld, evaluatie van het beleid 2008–2011 & beleid 2012–2015, Agentschap, Ministerie van Financiën, 2011 en de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer, 32 000 IXA, nr.5, vergaderjaar 2011–2012.

X Noot
25

Kamerstukken II 2001/02, 28 035, nr. A

X Noot
26

Kamerstukken II 2014/15, 31 935, nr. 13

X Noot
27

Kamerstukken II 2012/13, 31 066, nr 149.

X Noot
28

Kamerstukken II 2011/12, 31 066, nr. 117

X Noot
29

Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 380

X Noot
30

Kamerstukken 2012/13, 33 548

X Noot
31

Zie voor een meer uitgebreide beschrijving de ZBO-verantwoording van DNB over 2014.

X Noot
32

Zie voor een meer uitgebreide beschrijving het jaarverslag van de AFM over 2014.

X Noot
33

Bij de baten-lastendiensten is de inhuur bepaald op basis van kosten en niet op basis van uitgaven.

X Noot
34

Het betreft hier een ALM-benadering (asset & liability management), waarbij het renterisico van de financiering van de leningen is afgestemd op het renterisico van de leningen aan Fortis Bank Nederland. Deze benadering voor risicomanagement wijkt af van wat doorgaans gebruikelijk is bij staatsschuldfinanciering. De financieringsbehoefte wordt in de regel in totaliteit gedekt en niet afgestemd op het risico van de bezittingen die ermee zijn gefinancierd.

X Noot
35

Zie voor een uitgebreidere toelichting het jaarverslag over 2011.

X Noot
36

De verplichtingen in NAf is met de wisselkoers per 31-12-2012 omgerekend naar de verplichting in euro’s.

Naar boven