21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 313 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2013

In de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 mei jl. vond een oriënterend debat plaats over enkele aspecten van de voorstellen van de Europese Commissie voor de hervorming van de accountantsmarkt. In het verslag van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor deze Raad stelden de leden van de VVD-fractie een aantal vragen over dit agendapunt. In de reactie op dit verslag heeft de minister van Economische Zaken aangekondigd, dat ik uw Kamer voor het zomerreces een brief zou sturen waarin de uitkomsten van het oriënterend debat in de context van de Nederlandse positie worden geplaatst en een totaalbeeld van de onderhandelingen wordt gegeven, mede in het licht van de door de VVD-fractie gestelde vragen1. Met deze brief geef ik hieraan opvolging.

Verplichte kantoorroulatie

Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 mei jl. en ook in de daarop volgende vergaderingen van de Raadswerkgroep ondernemingsrecht is duidelijk geworden, dat een meerderheid van de lidstaten voorstander is van het principe van een verplichte roulatie voor accountantsorganisaties. De vraag is nog wel wat de precieze reikwijdte moet worden van deze verplichte roulatie. In het meest recente compromisvoorstel van het Ierse Voorzitterschap wordt uitgegaan van een maximale loopduur van een opdracht voor de wettelijke controle van tien jaar. Vervolgens kan de opdracht ofwel na een aanbesteding van de wettelijke controleopdracht dan wel wanneer er sprake is van een zogenaamde joint audit door twee of meer accountants(organisaties) met nog eens maximaal vijf jaar worden verlengd. Enkele lidstaten hebben aangegeven de in het compromisvoorstel opgenomen periodes te lang te vinden, terwijl andere lidstaten de verplichte roulatie alleen zouden willen toepassen in geval van grote organisaties van openbaar belang (OOB’s) of financiële instellingen. Het lijkt er in ieder geval op dat de uiteindelijke maximale duur van de initiële opdracht voor de wettelijke controle niet heel veel zal afwijken van de in de onlangs in werking getreden Wet op het accountantsberoep opgenomen maximale roulatietermijn van acht jaar. In het compromisvoorstel is de mogelijkheid voor lidstaten opgenomen om de maximale duur van de initiële opdracht naar beneden bij te stellen. Nederland zou op basis van dit compromisvoorstel de maximale roulatietermijn op acht jaar kunnen handhaven. Het kabinet is voorstander van een prominente rol van de auditcommissie bij de selectie en aansturing van de accountant zoals voorgesteld in de ontwerpverordening van de Europese Commissie. Deze prominente rol van de auditcommissie komt ook naar voren in het meest recente compromisvoorstel.

In het verslag van het Schriftelijk Overleg van uw Kamer naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen geven de leden van de VVD-fractie aan gelezen te hebben dat een meerderheid van de lidstaten zich lijkt te verzetten tegen het voorstel van verplichte kantoorroulatie en stellen zij de vraag waarom lidstaten zich hiertegen verzetten. Ook stellen de leden van de VVD-fractie de vraag wat de voor- en nadelen zijn van verplichte aanbesteding versus verplichte roulatie.

Zoals ik hierboven heb aangegeven, is inmiddels duidelijk geworden, dat een meerderheid van lidstaten voorstander is van een vorm van een verplichte roulatie voor accountantsorganisaties. Een voordeel van verplichte roulatie is dat de nieuwe accountantsorganisatie wordt gedwongen om met een frisse blik invulling te geven aan de wettelijke controle bij een onderneming. Een nadeel is dat het inwerken van een nieuwe accountantsorganisatie met kosten gepaard gaat. Een voordeel van verplichte aanbesteding is dat ondernemingen hiermee worden gedwongen tot het vergelijken van meerdere aanbieders van de wettelijke controle van de jaarrekening aan de hand van diverse selectiecriteria. Tegelijkertijd wordt hiermee niet per definitie uitgesloten dat een goed functionerende accountantsorganisatie de controleopdracht nog wat langer kan uitvoeren. Een nadeel van de aanbesteding is dat ook deze procedure gepaard gaat met kosten. De Europese Commissie heeft overigens aangegeven, dat een verplichte kantoorroulatie in combinatie met andere maatregelen, zoals een verplichte aanbesteding van de auditopdracht, een positief effect kan hebben op de concurrentieverhoudingen in de auditmarkt die momenteel nog wordt gedomineerd door de grote accountantsorganisaties.

Scheiding van controle en advies

Wat betreft de scheiding van controle en advies hebben alle lidstaten tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 mei ingestemd met het hanteren van een «zwarte» lijst met diensten die niet in combinatie met de wettelijke controle bij dezelfde controlecliënt mogen worden verricht. Wel is er nog discussie over de concrete inhoud van de zwarte lijst. In het meest recente compromisvoorstel van het Ierse Voorzitterschap zijn veel diensten op de zwarte lijst preciezer omschreven dan de in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie omschreven verboden diensten. De Europese Commissie kan vanuit een compromisgedachte meegaan in een meer specifieke lijst. Daar komt bij, dat in het compromisvoorstel de mogelijkheid voor lidstaten is opgenomen om ook andere diensten te verbieden die een mogelijke bedreiging voor de onafhankelijkheid van de controlerend accountant vormen. In het in de Wet op het accountantsberoep opgenomen door uw Kamer aangenomen amendement Plasterk c.s. is de regel dat een accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij een OOB, naast de in de toelichting bij het amendement genoemde controlediensten geen andere werkzaamheden voor die organisatie verricht2. Op grond van de hiervoor genoemde optionele bevoegdheid voor lidstaten, zou deze regel kunnen worden gecontinueerd.

In het verslag van het Schriftelijk Overleg van uw Kamer naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen geven de leden van de VVD-fractie aan begrepen te hebben dat het kabinet voorstander is van het instellen van een maximumplafond voor het leveren van non-auditdiensten in plaats van onder andere een verbod en een verplichte aanbesteding. Ook stellen de leden van de VVD-fractie de vraag wat de voor- en nadelen zijn van het instellen van een maximumplafond versus een verbod.

Het kabinet heeft in de reactie op het groenboek «Beleid inzake controle van financiële overzichten: lessen uit de crisis» van 22 november 2010 aangegeven dat gestreefd zou moeten worden naar duidelijke geboden en verboden, waarbij de beoordeling of bepaalde diensten in de gegeven omstandigheden zijn toegestaan niet meer uitsluitend bij de auditor zelf ligt3. Het kabinet heeft op 2 april 2012 in haar definitieve standpunt inzake de voorstellen van de Europese Commissie aangegeven dat overige dienstverlening, dat wil zeggen dienstverlening waarvan duidelijk is dat deze enkel ten behoeve van de controlecliënt zelf wordt verricht, moet worden verboden4. De aan controle gerelateerde diensten, waaronder in dit kader worden verstaan diensten die gericht zijn op het verschaffen van zekerheid aan externe gebruikers van informatie van de controlecliënt, zou wat betreft het kabinet niet hoeven te worden gelimiteerd. Dit is in lijn met het amendement Plasterk waarbij aan het verrichten van de in de toelichting bij het amendement genoemde toegestane controlediensten ook geen limiet is gesteld5.

Het hanteren van een verbod heeft als voordeel dat voor iedereen duidelijk is welke dienstverlening in ieder geval niet is toegestaan. Achterliggend doel is immers het zoveel mogelijk waarborgen van de onafhankelijkheid van de accountant die de wettelijke controle van de jaarrekening uitvoert. In de voorstellen van de Europese Commissie wordt een maximumplafond gehanteerd voor een aantal gespecificeerde aan de wettelijke controle gerelateerde diensten. Het kabinet heeft als uitgangspunt dat aan de controle gerelateerde diensten waarvan duidelijk is dat deze de onafhankelijkheid van de controlerend accountant niet in gevaar brengen, niet aan een maximumplafond gebonden hoeven te zijn. Een groot nadeel van het in dat geval wel hanteren van een maximumplafond is dat bepaalde controlegerelateerde werkzaamheden enkel vanwege het mogelijk overschrijden van het plafond moeten worden uitbesteed aan een andere accountantsorganisatie en dat voor de uitvoering van deze controlegerelateerde werkzaamheden niet meer kan worden gesteund op werkzaamheden die al zijn uitgevoerd bij de wettelijke controle.

In het meest recente compromisvoorstel van het Ierse Voorzitterschap wordt aan het verlenen van aan de controle gerelateerde diensten in het geval van OOB’s een maximumplafond gesteld, behalve wanneer deze aan de controle gerelateerde diensten in EU-regelgeving verplicht zijn gesteld. Hierboven heb ik al aangegeven dat wat het kabinet betreft de aan controle gerelateerde diensten, waaronder in dit kader worden verstaan diensten die gericht zijn op het verschaffen van zekerheid aan externe gebruikers van informatie van de controlecliënt, niet hoeven te worden gelimiteerd. Voor zover er wel een limiet wordt toegepast, lijkt het aangewezen ook de in nationale wetgeving verplicht gestelde aan de controle gerelateerde diensten uit te zonderen. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de waarmerking van staten ten behoeve van de toezichthouder zoals bedoeld in de Pensioenwet en de Wet op het financieel toezicht. Deze door externe accountants verleende diensten vallen volgens de toelichting bij het amendement Plasterk expliciet onder de controlediensten die wel bij dezelfde OOB-controlecliënt mogen worden verricht6.

Mkb

De leden van de VVD-fractie merken in het Schriftelijk Overleg van uw Kamer naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen op, dat de voorstellen van de Europese Commissie maatregelen bevatten om onnodige regeldruk voor het mkb te verminderen. De leden van de VVD-fractie stellen de vraag om welke maatregelen het gaat en hoe deze bijdragen aan een vermindering van de regeldruk voor het mkb.

De voorstellen van de Europese Commissie bevatten enerzijds een wijziging van de bestaande Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen7 en anderzijds een voorstel voor een verordening betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van OOB’s. In de verordening zijn onder meer de hierboven genoemde maatregelen betreffende de verplichte kantoorroulatie en de scheiding van controle en advies vervat. Lang niet alle mkb-ondernemingen kwalificeren als OOB. Dit betekent dat het mkb niet in alle gevallen de (belastende) gevolgen van de in de voorstellen van de Europese Commissie vervatte maatregelen ondervindt.

In het voorstel voor de gewijzigde richtlijn is neergelegd dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de toepassing van de controlestandaarden op de wettelijke controle van jaarrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van middelgrote en kleine ondernemingen evenredig is met de schaal en de complexiteit van de activiteiten van deze onderneming. Deze kalibratie van de controle op de omvang van de gecontroleerde entiteit zou volgens de Europese Commissie moeten resulteren in betere controlediensten ten behoeve van de betrokken kleine en middelgrote ondernemingen en mogelijk in lagere kosten. Voor de Nederlandse situatie heeft dit naar verwachting geen grote gevolgen, omdat bij de toepassing van de bedoelde controlestandaarden nu al rekening wordt gehouden met de omvang van de controlecliënt.

In de voorstellen van de Europese Commissie is overigens een bepaling opgenomen die clausules verbiedt waarin een derde partij de gecontroleerde entiteit suggereert, aanbeveelt of verplicht een bepaalde accountant, accountantsorganisatie of categorie van accountants(organisaties) te benoemen. Accountantsorganisaties die zelf tot het mkb-segment behoren zouden hierdoor minder hindernissen moeten ondervinden om door te dringen tot het topsegment van de accountancymarkt.

ESMA

De leden van de VVD-fractie stellen de vraag waarom toezicht op de accountancysector op Europees niveau belegd zou moeten worden en hoe het onderscheid eruit gaat zien in taken en verantwoordelijkheden tussen de Europese toezichthouder en de nationale toezichthouder. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de European Securities and Markets Authority (ESMA) in staat is om deze verantwoordelijkheid op zich te nemen en stellen de vraag hoe in de voorstellen is geborgd dat er straks geen sprake is van dubbel toezicht voor de sector en daarmee extra administratieve lasten.

De in de voorstellen van de Europese Commissie voorziene rol van ESMA ziet vooral op de samenwerking tussen de nationale toezichthouders op accountantsorganisaties. Zo kunnen door ESMA op verzoek van een of meer nationale toezichthouders colleges van bevoegde autoriteiten worden gevormd, om de uitoefening van bepaalde taken te vergemakkelijken. Daarnaast wordt voorgesteld dat ESMA met betrekking tot een aantal aspecten richtsnoeren vaststelt, bijvoorbeeld over de inhoud en de presentatie van de controleverklaring en over het uitvoeren van kwaliteitsbeoordelingen. In die zin lijkt er geen sprake van dubbel toezicht en daarmee gepaard gaande extra administratieve lasten, maar zorgt de rol van ESMA juist voor een betere samenwerking en daarmee effectiever toezicht.

Momenteel werken de nationale toezichthouders op accountantsorganisaties samen in het kader van de European Group of Auditors» Oversight Bodies (EGAOB), een groep van deskundigen onder voorzitterschap van de Europese Commissie. De bedoeling is dat binnen ESMA een vaste interne commissie wordt opgericht die ten minste bestaat uit de nationale bevoegde autoriteiten. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 mei en ook in de daarop volgende vergaderingen van de Raadswerkgroep ondernemingsrecht is echter duidelijk geworden, dat Nederland behoort tot een minderheid van lidstaten die voorstander is van een rol voor ESMA bij de samenwerking tussen de nationale toezichthouders op accountantsorganisaties. Veel lidstaten hebben bezwaar tegen een rol van ESMA op het terrein van auditing, onder meer omdat in deze lidstaten het toezicht op accountants bij een aparte toezichthouder is belegd, die (thans nog) niet binnen ESMA vertegenwoordigd wordt. Een groep lidstaten geeft de voorkeur aan het versterken van de bestaande EGAOB. De Europese Commissie houdt in ieder geval vast aan haar standpunt dat ESMA het beste is gepositioneerd om de betreffende samenwerking vorm te geven.

Accountants en OOB’s opereren steeds meer in internationaal verband. Met het oog hierop is het kabinet voorstander van het versterken van het toezicht op accountantsorganisaties op EU-niveau. In Nederland houdt de AFM zowel toezicht op de financiële markten als op accountantsorganisaties. Het lijkt daarom voor de hand te liggen om bevoegdheden op het terrein van auditing toe te delen aan ESMA, omdat deze op EU-niveau ook al toezicht houdt op de financiële markten. Ik acht ESMA in staat om deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Uw Vaste Kamercommissie voor Financiën heeft onlangs ingestemd met het voorstel van het lid De Vries om de voorzitter van ESMA uit te nodigen voor een openbaar gesprek over het recente bericht dat ESMA er mogelijk een nieuwe toezichttaak bij krijgt en over het functioneren van ESMA in het algemeen. Wellicht kunnen de leden van de VVD-fractie in dat kader nog een beter beeld krijgen van de wijze waarop ESMA invulling kan geven aan de verantwoordelijkheid op het terrein van accountantstoezicht.

Europees paspoort

De leden van de VVD-fractie stellen de vraag waarom de Europese Commissie voor het accountantsberoep een Europees paspoort wil instellen en wat hiervan de voor- en nadelen zijn. Daarnaast stellen de leden van de VVD-fractie de vraag wat hiervan de gevolgen zijn voor de regeldruk en de administratieve lasten en of hierbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen grote en kleine kantoren.

De voorstellen van de Europese Commissie moeten onder meer accountantskantoren in staat stellen wettelijke controles te verrichten in andere lidstaten dan die waar zij toegelaten zijn tot het uitvoeren van de wettelijke controle van jaarrekeningen, mits de voornaamste controlepartner die de controle leidt, in de desbetreffende lidstaat toegelaten is als externe accountant. Daardoor zou de last die verbonden is aan een veelheid aan toelatingsprocedures worden teruggedrongen en dit zou tegelijk het ontstaan van echte pan-Europese accountantskantoren mogelijk moeten maken. De verwachting is dat dit vooral de wat kleinere kantoren het nodige perspectief biedt. Hierdoor zou het bijvoorbeeld mogelijk moeten zijn voor een mkb-onderneming die in een andere lidstaat een dochtermaatschappij wil opzetten om daar dezelfde accountantsorganisatie aan te houden.

Daarnaast wil de Europese Commissie een in een lidstaat toegelaten externe accountant de mogelijkheid bieden om in een andere lidstaat wettelijke controles van jaarrekeningen te verrichten. Wanneer een externe accountant hier op permanente basis gebruik van wil maken, zal deze eerst een aanpassingsperiode of een bekwaamheidsproef moeten doorlopen. Dit laatste is volgens de voorstellen van de Europese Commissie niet vereist, wanneer een externe accountant op tijdelijke of occasionele basis grensoverschrijdende controlediensten wil verstrekken. Meerdere lidstaten willen echter in alle gevallen zeker stellen dat een externe accountant die grensoverschrijdend controlediensten verricht over de noodzakelijke kennis van de toepasselijke nationale wet- en regelgeving beschikt. In het meest recente compromisvoorstel van het Ierse Voorzitterschap is daarom de in de voorstellen van de Europese Commissie opgenomen bepaling die ziet op het grensoverschrijdend verrichten van diensten door externe accountants vervallen. Wel kan een externe accountant die in een lidstaat is toegelaten tot het uitvoeren van de wettelijke controle van jaarrekeningen ook in een andere lidstaat worden toegelaten tot het uitvoeren van de wettelijke controle van jaarrekening. Hiervoor is te allen tijde het doorlopen van een aanpassingsperiode of bekwaamheidsproef vereist. Ik vind het van belang dat alle accountants(organisaties) die in Nederland controlediensten verrichten aan de nodige kwaliteitseisen voldoen en kan me daarom vinden in dit compromis.

Afzwakken voorstellen door Europees Parlement

Volgens de leden van de VVD-fractie lijkt het Europees Parlement de voorstellen van de Europese Commissie voor de kantoorroulatie en de scheiding tussen controle en advies behoorlijk af te zwakken. De leden van de VVD-fractie stellen onder meer de vraag wat hiervan de reden is en welke gevolgen de opstelling van het Parlement heeft voor de positie van de Europese Raad en in het bijzonder de positie van Nederland. De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd dat, indien deze ontwikkelingen zich doorzetten, het gelijke speelveld en de concurrentiepositie van de Nederlandse accountancysector in het gedrang zal komen, aangezien de Nederlandse wet- en regelgeving verder gaat dan Europa voorstelt.

In de beantwoording van de op 3 mei jongstleden door het lid De Vries gestelde vragen over de verplichte roulatie voor accountants heb ik hierover het volgende aangegeven8. De juridische commissie in het Europees Parlement heeft onlangs gestemd over de door de Europese Commissie voorgestelde maatregelen. De uitkomst van deze stemmingen geeft de richting weer die het Europees Parlement op wil, maar voor het eindresultaat van de onderhandelingen over de voorstellen van de Europese Commissie zal de Raad eerst overeenstemming moeten bereiken en moeten er daarna nog onderhandelingen plaatsvinden tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Pas dan zullen de definitieve maatregelen op Europees niveau bekend zijn. En pas dan kan worden bezien in hoeverre de Nederlandse wet- en regelgeving verder gaat dan wat Europa voorstelt en in hoeverre het gelijke speelveld en de concurrentiepositie van de Nederlandse accountancysector in het gedrang zouden komen. Het kabinet vindt het in ieder geval belangrijk dat binnen de EU dezelfde minimumstandaarden voor de kwaliteit van accountancy gelden en is daarom voorstander van maatregelen die gericht zijn op het harmoniseren van materiële normen voor de accountantscontrole.

Actualisering Nederlandse positiebepaling

De leden van de VVD-fractie merken in het Schriftelijk Overleg van uw Kamer naar aanleiding van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen op, dat voor de Nederlandse positiebepaling ten aanzien van de overige voorgestelde maatregelen wordt verwezen naar Kamerbrieven uit eind 2011/begin 2012. De leden van de VVD-fractie geven aan behoefte te hebben aan een actualisering van de Nederlandse positiebepaling.

Hierboven ben ik al ingegaan op de actualisering van de Nederlandse positiebepaling wat betreft de elementen uit de voorstellen van de Europese Commissie die zien op respectievelijk de verplichte kantoorroulatie, scheiding van controle en advies, ESMA en het Europees paspoort. Hierna ga ik in op het actuele standpunt op enkele andere aspecten van de voorstellen.

In de voorstellen van de Europese Commissie ligt besloten dat wanneer een kleine onderneming vrijwillig besluit haar financiële overzichten te laten controleren, een dergelijke controle ook als een wettelijke controle van jaarrekeningen moet worden beschouwd. Ik ben geen voorstander van deze uitbreiding van de definitie van wettelijke controle, onder meer omdat dit leidt tot een disproportionele lastenverzwaring voor de desbetreffende kleine ondernemingen in verband met de aan de wettelijke controle verbonden wettelijke eisen.

In de voorstellen van de Europese Commissie is opgenomen dat elke lidstaat erop toeziet dat alle externe accountants en accountantsorganisaties onder een kwaliteitsborgingsstelsel vallen waarbij ten minste om de zes jaar een kwaliteitsbeoordeling plaatsvindt. Ik acht het meer efficiënt en effectief om, wanneer het gaat om niet-OOB-acccountantsorganisaties, uit te gaan van een meer risicogestuurde aanpak zoals de AFM die nu ook hanteert. De gestelde minimumtermijn van zes jaar kan dan dienen als richtlijn, maar wanneer de door de toezichthouder uitgevoerde risicoanalyse anders uitwijst kan hiervan worden afgeweken.

Waar in de bestaande Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen9 nog wordt gesproken over een kwaliteitsborggingsstelsel en een stelsel van publiek toezicht waarbinnen verschillende instanties of organisaties als bevoegde autoriteit kunnen worden aangewezen, waaronder ook beroepsorganisaties, legt de voorgestelde wijziging van deze richtlijn de volledige verantwoordelijkheid voor het gehele toezicht neer bij één bevoegde autoriteit (toezichthouder). In de Nederlandse situatie zou dit betekenen dat sommige activiteiten waarvoor nu de beroepsorganisaties respectievelijk ondergetekende verantwoordelijk zijn, de AFM verantwoordelijk zou worden, waaronder de permanente educatie en de goedkeuring van gedrags- en beroepsregels. Verder volgt uit de voorgestelde wijziging van de richtlijn dat het beheer en de organisatie van periodieke toezichtonderzoeken bij niet-OOB-accountantsorganisaties bij de toezichthouder ligt en niet (langer) bij een beroepsorganisatie.

Ik hecht er waarde aan dat de huidige Nederlandse situatie waarbij de beroepsorganisatie verantwoordelijk is voor de permanente educatie van accountants en ik de gedrags- en beroepsregels goedkeur die door de beroepsorganisatie zijn opgesteld, ook onder de nieuwe Europese regelgeving kan worden gecontinueerd. In de huidige Nederlandse situatie is de AFM al formeel (eind)verantwoordelijk voor het gehele toezicht op alle accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten. In de praktijk wordt een belangrijk deel van de werkzaamheden in het kader van periodieke toezichtonderzoeken bij niet-OOB-accountantsorganisaties op basis van met de AFM gesloten convenanten georganiseerd en uitgevoerd door respectievelijk de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en de Samenwerkende Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten (SRA). Indien de AFM het beheer en de organisatie van periodieke toezichtonderzoeken bij niet-OOB-accountantsorganisaties moet gaan uitvoeren, dan zal dit aanzienlijke middelen vergen.

In verband met het voorgaande punt kan ik u ten slotte nog het volgende melden. In overleg met de AFM ben ik voornemens de wettelijke evaluatie van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) plaats te laten vinden in 2015. In de Wta was deze evaluatie voorzien in het laatste kwartaal van 2011. De systematiek van de Wta waarbij onafhankelijk toezicht op accountantsorganisaties is ingevoerd was ten tijde van de introductie van die wet in 2006 nieuw. De wettelijke evaluatieopdracht richt zich specifiek op de kleinere kantoren, omdat de AFM ingevolge de Wta voor wat betreft dit toezicht samenwerkt en steunt op de beroepsorganisaties. Het zwaartepunt van de activiteiten en toezicht van de AFM heeft vanaf de introductie van de Wta gelegen bij het verlenen van alle vergunningen aan en het uitvoeren van toezichtonderzoeken bij de grotere kantoren. De focus van het toezicht van de AFM richt zich nu ook steeds meer op de kleinere kantoren. Bij een evaluatie in 2015 kunnen deze ervaringen van de AFM hierin worden meegenomen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Kamerstuk 21 501–30, nr. 310

X Noot
2

Kamerstuk 33 025, nr. 18

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 1095

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 1390

X Noot
5

Kamerstuk 33 025, nr. 18

X Noot
6

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 025, nr. 18

X Noot
7

Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad

X Noot
8

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel van de Handelingen 2440

X Noot
9

Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad

Naar boven