34 725 XII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2016

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU (XII)

Aangeboden 17 mei 2017

Gerealiseerde uitgaven naar beleidsterrein voor 2016 (in € 7.890,9 miljoen)

Gerealiseerde uitgaven naar beleidsterrein voor 2016 (in € 7.890,9 miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten naar beleidsterrein voor 2016 (in € 210,1 miljoen)

Gerealiseerde ontvangsten naar beleidsterrein voor 2016 (in € 210,1 miljoen)

INHOUDSOPGAVE

     

blz.

A.

ALGEMEEN

5

 

1.

Aanbieding en dechargeverlening

5

 

2.

Leeswijzer

7

     

B.

BELEIDSVERSLAG

10

 

3.

Beleidsprioriteiten

10

 

4.

Beleidsartikelen

27

   

Artikel 11 Integraal waterbeleid

27

   

Artikel 12 Waterkwaliteit

43

   

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

44

   

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

57

   

Artikel 15 OV-keten

66

   

Artikel 16 Spoor

71

   

Artikel 17 Luchtvaart

81

   

Artikel 18 Scheepvaart en havens

95

   

Artikel 19 Klimaat

104

   

Artikel 20 Lucht en geluid

115

   

Artikel 21 Duurzaamheid

124

   

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico’s

133

   

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

146

   

Artikel 24 Handhaving en toezicht

151

   

Artikel 25 Brede doeluitkering (BDU)

157

   

Artikel 26 Bijdrage Investeringsfondsen

159

 

5.

Niet-beleidsartikelen

165

   

Artikel 97 Algemeen departement

165

   

Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement

168

   

Artikel 99 Nominaal en Onvoorzien

171

 

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

172

       

C.

JAARREKENING

181

 

7.

Departementale verantwoordingsstaat

181

 

8.

Samenvattende verantwoordingsstaat baten-lasten agentschappen

183

 

9.

Jaarverantwoording baten-lastenagentschappen per 31 december 2016

185

   

Rijkswaterstaat

185

   

Inspectie Leefomgeving en Transport

199

   

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

208

   

Nederlandse Emissieautoriteit

218

 

10.

Saldibalans

228

 

11.

WNT-verantwoording 2016

236

       

D.

BIJLAGEN

238

   

Bijlage 1: Toezichtrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

238

   

Bijlage 2: Afgerond evaluatie en overig onderzoek

248

   

Bijlage 3: Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)

267

   

Bijlage 4: Rapportage correspondentie

269

   

Bijlage 5: Lijst van afkortingen

272

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) over het jaar 2016 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Infrastructuur en Milieu decharge te verlenen over het in het jaar 2016 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2016 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2016, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2016 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Algemeen

Voor u ligt het Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM), Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting. In dit Jaarverslag 2016 wordt verantwoording afgelegd over de gerealiseerde uitgaven, ontvangsten en aangegane verplichtingen ten opzichte van de begroting 2016.

Het Jaarverslag IenM 2016 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel: hierin is naast deze leeswijzer de officiële aanbieding van het Jaarverslag aan de Staten-Generaal en het verzoek tot dechargeverlening opgenomen.

  • B. Het beleidsverslag 2016 van IenM: hierin wordt ingegaan op de resultaten die in 2016 zijn geboekt. Het beleidsverslag bestaat uit vier onderdelen: het verslag over de beleidsprioriteiten, de beleidsartikelen, de niet-beleidsartikelen en de bedrijfsvoeringsparagraaf.

  • C. De Jaarrekening 2016 van IenM: deze bestaat uit de departementale verantwoordingstaat van IenM en de samenvattende verantwoordingsstaten van de agentschappen Rijkswaterstaat (RWS), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) en de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Tevens bevat dit deel de departementale saldibalans van IenM, de balansen van de agentschappen en de opgave van Topinkomens.

  • D. De bijlagen bestaan uit:

    • 1. het overzicht inzake het toezicht op de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en de rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s)

    • 2. het overzicht van afgerond evaluatie en overig onderzoek

    • 3. het overzicht van niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)

    • 4. de rapportage correspondentie

    • 5. de lijst van afkortingen

Naast dit Jaarverslag, Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting, kent IenM ook de Jaarverslagen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, respectievelijk Hoofdstuk A en J van de Rijksbegroting. In deze fondsen worden de concrete investeringsprojecten en programma’s van het Ministerie van IenM geraamd en verantwoord.

Met het Infrastructuurfonds wordt invulling gegeven aan de doelstellingen zoals genoemd in de Wet op het Infrastructuurfonds (Staatsblad 1993, nr. 319), te weten het bevorderen van een integrale afweging van prioriteiten en het bevorderen van continuïteit van middelen voor infrastructuur.

Het Deltafonds kent zijn oorsprong in de Waterwet (Staatsblad 2009, nr. 107). In de Waterwet is als doel van dit fonds opgenomen de bekostiging van maatregelen, voorzieningen en onderzoeken op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

De verantwoordingen van IenM zijn ook digitaal beschikbaar op www.rijksbegroting.nl.

Normering Jaarverslag

De financiële informatie in het beleidsverslag (onderdeel B) wordt gepresenteerd door middel van de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid». Hierin worden opmerkelijke verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar toegelicht. De opzet en structuur van de onderliggende begroting voor Hoofdstuk XII is gebaseerd op de Rijksbegrotingsvoorschriften van het Ministerie van Financiën. In de Rijksbegrotingsvoorschriften 2017 zijn onderstaande uniforme ondergrenzen opgenomen, welke worden gehanteerd bij het toelichten van begrotingsmutaties op het niveau van financiële instrumenten.

Omvang begrotingsartikel (stand ontwerpbegroting)

in € miljoen

Beleidsmatige mutaties

(ondergrens in € miljoen)

Technische mutaties

(ondergrens in € miljoen)

< 50

1

2

=> 50 en < 200

2

4

=> 200 < 1.000

5

10

=> 1.000

10

20

Betreffende de niet-financiële informatie moet worden vermeld dat IenM bij het verkrijgen van deze indicatoren voor een deel afhankelijk is van verzameling door externe partijen zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De praktijk is zodanig dat deze gegevens in een aantal gevallen later beschikbaar komen. Dit leidt ertoe dat niet in alle gevallen de gegevens over het verslagjaar ten tijde van het opstellen van het jaarverslag beschikbaar waren.

Kwaliteit informatievoorziening via de begrotingcyclus

Groeiparagraaf

Zoals besproken in het wetgevingsoverleg van 30 juni 2016 vind ik het belangrijk dat de Tweede Kamer en regering met elkaar discussiëren op welk niveau er informatie met elkaar wordt uitgewisseld. Het moet praktisch zijn voor de Kamer om haar controlerende rol waar te maken en ook praktisch voor ministeries om te zorgen dat we dingen efficiënt en effectief doen. In 2015 heeft de vaste Kamercommissie de leden mw. Visser en dhr. Hoogland als rapporteurs aangewezen voor de begrotingscyclus. De rapporteurs hebben met de medewerking van het ministerie een traject ingezet om de kwaliteit van de informatievoorziening richting het Jaarverslag 2016 en de Ontwerpbegroting 2018 te verbeteren. In de begroting 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijzigingen in de informatievoorziening die uit dit traject voortvloeien. Voor een deel van deze wijzigingen is aangekondigd dat deze volgen bij jaarverslag 2016 en/of Ontwerpbegroting 2018. Om aan deze aankondiging gevolg te geven treft uw Kamer in het Jaarverslag 2016 van het Infrastructuurfonds bij artikelonderdeel 12.04 (Hoofdwegennet) en artikelonderdeel 15.04 (Hoofdvaarwegennet) aanvullende informatie over DBFM.

Uitgesteld en achterstallig onderhoud

In dit jaarverslag wordt op de IF artikelen 12 Hoofdwegen en 15 Hoofdvaarwegen en op DF artikel 3 Beheer, Onderhoud en Vervanging inzicht geboden in het volume aan uitgesteld en eventueel achterstallig onderhoud aan het einde van 2016. Deze informatie zal met ingang van dit jaarverslag 2016, jaarlijks in de desbetreffende jaarverslagen worden vermeld.

Focusonderwerp beleidsdoorlichtingen

De Kamer heeft veel aandacht voor beleidsdoorlichtingen en de daar aan gerelateerde processen. In het departementale jaarverslag over 2016 krijgt het focusonderwerp « de kwaliteit Beleidsdoorlichtingen» extra aandacht. De vraag is hoe het inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid kan worden vergroot. Hieraan wordt invulling gegeven door in het beleidsverslag aanvullende informatie op te nemen in de tabel realisatie beleidsdoorlichtingen. Daarnaast is een paragraaf toegevoegd waarin wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies en beleidsacties van de beleidsdoorlichtingen die in 2014, 2015 en 2016 zijn afgerond.

Focusonderwerp NSL

Naast het onderwerp beleidsdoorlichtingen heeft de Kamercommissie een specifiek focusonderwerp benoemd. Voor IenM is dit het focusonderwerp Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De Kamer constateert dat het NSL is bedoeld om de luchtkwaliteit in Nederland ten behoeve van de volksgezondheid te verbeteren. Ze wil graag weten hoe effectief en doeltreffend het NSL in de afgelopen jaren is geweest. De invulling van het focusonderwerp is opgenomen bij het Beleidsverslag. En bij het beleidsartikel 20 Lucht en Geluid op de departementale begroting HXII bij het onderdeel beleidsconclusies.

Motie van Veldhoven

Bij het wetgevingsoverleg van het Jaarverslag 2015 is de motie van Veldhoven aangenomen (Kamerstukken II 2015–2016 34 475, nr. 10). Aangenomen is dat in het jaarverslag en het Infrastructuurfonds voortaan beter inzicht wordt geboden in de beoogde en gerealiseerde uitgaven en verplichtingen, en dat de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder duidelijker van elkaar gescheiden zijn. Hieraan is invulling gegeven in dit jaarverslag door bij artikel 20 Lucht en Geluid een extracomptabele tabel op te nemen waar de uitgaven die betrekking hebben op luchtkwaliteit en geluidshinder op het Infrastructuurfonds en HXII inzichtelijk worden gemaakt en duidelijker van elkaar gescheiden zijn.

Splitsing programma/apparaat niet-beleidsartikel 99 Nominaal en Onvoorzien

In dit jaarverslag is het niet-beleidsartikel 99 Nominaal en Onvoorzien gesplitst naar programma- en apparaatsuitgaven bij de verdieping loon- en prijsbijstelling.

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

EU-Voorzitterschap

Kabinetsbreed stonden voor het voorzitterschap drie uitgangspunten voorop: een Unie die zich richt op hoofdzaken (better regulation), een innovatieve Unie gericht op groei en banen, en een Unie die verbindt.

Voor wat betreft better regulation heeft IenM laten zien dat de EU méér is dan regelgeving, o.a. door de SG bijeenkomst over better regulation, het project Make it Work en de ondertekening van de eerste European Green Deal (de North Sea Resources Roundabout). Beeldbepalend voor de invulling van het thema innovatie, groei en banen, waren onder andere de Aviation Summit en de Informele Milieu- en transportraad. Tenslotte werd het thema verbinding vormgegeven in de actieve benadering van onze stakeholders. Hiertoe is bijvoorbeeld een grote stakeholderbijeenkomst circulaire economie gehouden in de Van Nelle fabriek in Rotterdam.

Transport en milieu- de highlights

Op het beleidsterrein van IenM is 100% van de doelen behaald en daarmee heeft IenM een groot aantal concrete resultaten geboekt op transport- en milieugebied.

Een belangrijke politieke mijlpaal is het akkoord dat Nederland heeft bereikt met het EP over het vierde Spoorpakket. Dit akkoord is in lijn met de Nederlandse inzet voor behoud van vrijheid van onderhands of openbaar aanbesteden. De discussie over de Europese havenverordening is in 2016, met grote inzet van Nederland tijdens het voorzitterschap, afgerond waardoor er meer transparantie ontstaat over de financiële verhoudingen van havenbeheerders.

Bij de informele Milieu- en Transportraad was het thema Green & Smart mobility leidend. Het onderwerp Connected en zelfrijdend vervoer is op de Europese agenda gezet. Samen met Europese collega’s is de Declaration of Amsterdam, een gezamenlijke agenda, opgesteld om deze innovatie de komende jaren te stimuleren en gezamenlijk te werken aan voorwaarden zoals privacy en security. Daarnaast is de European Truck Platoon challenge georganiseerd waarbij trucks van alle Europese truckfabrikanten vanuit zes verschillende landen in een platoon (trein van 2 of 3 trucks) naar de Rotterdamse Haven zijn gereden, de eerste grootschalige grensoverschrijdende proef!

Circulaire economie vormde een prioritair onderwerp voor het Nederlandse EU Voorzitterschap in de eerste helft van 2016. Op initiatief van Nederland heeft over het pakket «Closing the loop» in januari 2016 een goedbezochte EU-stakeholdersbijeenkomst in Rotterdam plaatsgevonden en in juni een ambtelijke high-level bijeenkomst. Tijdens de Milieuraad van juni is een set ambitieuze Raadsconclusies aangenomen waarin Commissie, lidstaten en stakeholders zijn opgeroepen tot concrete acties voor onder andere een langere levensduur van producten, het stimuleren van recycling, de juiste prikkels in regelgeving en de inzet van marktconforme instrumenten.

Op gebied van klimaat is een Raadsverklaring aangenomen waarin tot een spoedige ratificatie van het Parijs-akkoord door de EU en de Lidstaten wordt opgeroepen. Klimaatadaptatie werd stevig op de kaart gezet met de Adaptation Futures 2016-conferentie in Rotterdam, in aanwezigheid van Koningin Maxima. Bijna 1.800 deelnemers uit meer dan 100 landen namen deel. Een concrete stap op gebied van luchtkwaliteit was het akkoord dat Nederland namens de raad met het Europees Parlement heeft bereikt over de herziening van de NEC-richtlijn (nationale emissieplafonds luchtkwaliteit).

Verder heeft de Europese Commissie in de zomer van 2016 het Decarbonizing transportpakket uitgebracht met onder andere CO2- normering voor vrachtwagens en een continuering van de Richtlijn Hernieuwbare Energie in transport na 2020 (biobrandstoffen).

Onder Nederlands voorzitterschap zijn tijdens de TEN T conferentie van 21 juni ministersconclusies aanvaard over het verbeteren van de concurrentiekracht van het internationaal goederenvervoer per spoor middels het verder ontwikkelen van de spoorgoederencorridors en over verdergaande samenwerking bij de verbetering van grensoverschrijdend personenvervoer. Tevens werd er nog in juni 2016 tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad, in de Transportraad een gemeenschappelijk standpunt bereikt t.a.v. het Richtlijnvoorstel erkenning beroepskwalificaties in de binnenvaart.

Met betrekking tot luchtvaart zijn mandaten aan de commissie verleend voor luchtvaartonderhandelingen met Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Turkije en ASEAN (Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten). Tevens hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over de voorstellen voor een nieuwe EU verordening voor de luchtvaartveiligheid. De volgende stap in het proces is de triloog tussen Raad, Commissie en parlement. Conform het rapport over Conflict Zones van de European High Level Task Force is hierin ook het delen van informatie op basis van gezamenlijke risk assessments in Europa en een efficiënte informatieverspreiding door EASA over Conflict Zones vastgelegd.

Fondsverlenging

In 2016 is het IBO «Flexibiliteit in infrastructurele planning», afgerond. In de ontwerpbegroting 2017 is besloten het IF en DF tot en met 2030 te verlengen. Aanvullend hierop worden het IF en DF jaarlijks verlengd en wordt (met de ingang van begroting 2018) een flexnorm in de begroting geïntroduceerd zoals gemeld in de kabinetsreactie (Kamerstukken II 2015–2016 34 550-A nr. 5). Tevens wordt een onderzoek gedaan naar de voors en tegens van een «Bereikbaarheidsfonds».

Met de beschikbaar gekomen middelen is voor elk van de programma’s Amsterdam, Rotterdam – Den Haag en de Goederencorridor Oost € 200 miljoen gereserveerd. Ook is er nog eens € 100 miljoen gereserveerd voor andere maatregelen zoals onder andere de A4 en een vervolg op Meer Veilig. Al eerder (eind 2015) was samen met regio en bedrijfsleven gestart met het programma SmartwayZ.NL in Zuid-Nederland waar het rijk € 581 miljoen aan bijdraagt.

Bereikbaarheid

Wegen

In 2016 heeft het Kabinet belangrijke besluiten genomen over de ontbrekende schakels in het wegennet. Zo zijn de Tracébesluiten (TB’s) van de Blankenburgverbinding, Amsterdam Zuidas, A16 Rotterdam en de A27/A12 Ring Utrecht vastgesteld. Voor de A27 Houten – Hooipolder en A1/A6/A9 SAA A9 Amstelveen zijn in 2016 de Ontwerp Tracébesluiten (OTB’s) vastgesteld. Daarnaast zijn er startbeslissingen genomen over de A67 Leenderheide-Zaarderheiken en de A6 Almere – Lelystad. Hiermee blijft het kabinet stevig inzetten op infrastructuur en bereikbaarheid als voorwaarde voor economische groei.

In 2016 is de A12 Ede-Grijsoord en de A2 Passage Maastricht opengesteld, net als N50 Ens – Emmeloord en de A59 Brug Drongelens Kanaal. Daarmee is er voor de weggebruikers dit jaar 73 kilometer asfalt van de in totaal 717 kilometer asfalt die in deze kabinetsperiode worden opengesteld, beschikbaar gekomen.

Het Tracébesluit van de A12/A15 bij Zevenaar (ViA15) is uitgesteld naar het eerste kwartaal van 2017. Er is gekozen om het Tracébesluit vast te stellen nadat de provincie Gelderland de ontwerp provinciale inpassingsplannen t.b.v. maatregelen op het onderliggend wegennet heeft opgesteld. De planning van het Tracébesluit is hierop aangepast (Zie MIRT Overzicht 2017). Het OTB van A1 Apeldoorn – Azelo is uitgesteld naar het tweede kwartaal van 2017. Als gevolg van een juridisch geschil over de aanbesteding van de ingenieursdiensten bij de planuitwerking van dit project is een vertraging opgetreden die inmiddels weer gedeeltelijk is ingelopen (Zie brief TK Kamerstukken II 2015 -2016 34 300 A nr 17 van 13 november 2015). Begin 2017 worden de twee brede MIRT onderzoeken van de goederenvervoercorridors Oost en Zuid afgerond. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid heeft het Kabinet besloten om duurzame innovaties toe te passen in de infrastructuur. Zo wil de Minister dat de infrastructuur in beheer bij Rijkswaterstaat in 2030 volledig energieneutraal draait.

OV en Spoor

In september 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over voortgang en de belangrijkste uitgangspunten van de aanbesteding- en contracteringstrategie van het programma ERTMS alsmede de uitrolstrategie (Kamerstukken II 2016–2017 33 652, nr. 45, en 46). Tijdens het rondetafelgesprek ERTMS in september 2016 en het Algemeen Overleg Spoorveiligheid/ERTMS in november 2016 bleek hiervoor brede steun. Tevens is in juli 2016 aan de Kamer gemeld dat uit het oogpunt van de beheersing van het programma en de samenhang tussen infrastructuur en materieel, de losse projectbeslissingen voor infrastructuur en materieel worden gecombineerd tot één programmabeslissing.

Aan het project DoorstroomStation Utrecht (DSSU) is het afgelopen jaar hard gewerkt. Eind november jl. was de functionaliteit van het project gereed en is het project in dienst gesteld.

In 2016 hebben de OV-partijen (overheden, vervoerders, infrastructuurbeheerder) onder regie van IenM in het programma Toekomstbeeld OV gezamenlijk een visie ontwikkeld op de toekomst van het OV richting 2040 genaamd Overstappen naar 2040. Flexibel en slim OV. Afgesproken is om op basis hiervan in 2017 de ontwikkelagenda verder uit te werken. Naast de inhoudelijke verdieping die binnen het programma Toekomstbeeld OV is gerealiseerd, heeft het project ook sterk bijgedragen aan de samenwerking binnen de OV-sector en de bereidheid om de komende tijd meer gezamenlijk op te trekken.

In april 2016 is de kabinetsreactie op het eindrapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Fyra naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2016–2017 33 678, nr. 16). Hierin is toegezegd te werken aan een verbetering van het vervoersaanbod op de HSL en het uitwerken van een aantal marktordeningsscenario’s voor de periode na 2024.

In april 2016 is de Tweede Kamer ook geïnformeerd over het voornemen van ProRail een publiekrechtelijke organisatie te maken. Daartoe zijn diverse analyses uitgevoerd waarbij verschillende varianten voor de herpositionering zijn onderzocht. Eind oktober 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom de analyses en de voorlopige keuze ten aanzien van de positionering van ProRail. In december is de Tweede Kamer geïnformeerd over de definitieve keuze van het kabinet voor een zelfstandig bestuursorgaan met eigen rechtspersoonlijkheid (zbo) en heeft de parlementaire behandeling plaatsgevonden.

Maritiem

Het Breeddiep in de Rotterdamse haven is in 2016 geopend en de bouw van de grootste zeesluis ter wereld in IJmuiden is begonnen. Ook is de verdieping van de Eemsgeul in Groningen gestart. Verder zijn de ligplaatsen Amsterdam-Rijnkanaal Zuid en Rijn-Scheldeverbinding opgeleverd. Binnen de Quick Win regeling Binnenhavens zijn de projecten Kooyhaven in Hollandse Kroon, bochtafsnijding van de Schie en de Multimodale terminal De Kempen in Weert opgeleverd.

In 2016 is de eerste voortgangsrapportage over de Maritieme Stategie aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2015–2016 31 409, nr.121). De Rijksoverheid en de betrokken partijen uit de maritieme cluster werken constructief samen aan de uitwerking van de rijksbrede beleidsagenda. In 2016 is besloten om voor het actualiseren van de IenM werkprogramma’s een werkconferentie te organiseren met de maritieme sector.

Luchtvaart

Het wetsvoorstel dat het Nieuwe Normen- en Handhavingstelsel voor de luchthaven Schiphol (NNHS) bevat is aangenomen door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. De wet is op 30 maart 2016 gepubliceerd in het Staatsblad, maar nog niet in werking getreden. Het bij de nieuwe wet behorende Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) is in voorbereiding. Wanneer het LVB in werking is getreden, is het nieuwe stelsel formeel van kracht. Het LVB zal in 2017 aan de Kamers worden aangeboden voor de voorhangprocedure. Op dit moment wordt op basis van een experimenteerregeling wel conform het nieuwe stelsel gevlogen.

Voor Eindhoven is per 1 januari 2016 aan Eindhoven Airport een vergunning burgermedegebruik verleend voor de periode 2016 tot en met 2019. Voor Lelystad is eind 2016 geconcludeerd dat de planning van openstelling op 1 april 2018 naar verwachting niet gehaald wordt. Dit in verband met de complexe luchtruimsituatie rond Lelystad. De Tweede Kamer is in februari 2017 geïnformeerd over een nieuwe planning voor openstelling van de luchthaven.

Beter benutten

De eerste fase van het Beter Benutten programma heeft geleid tot 19% minder vertraging in de spits op specifieke corridors in de drukste gebieden van het land ten opzichte van een situatie zonder het programma.

In de 12 regio’s van het vervolgprogramma zijn in totaal ruim 160 plannen van aanpak in uitvoering genomen, onderverdeeld in ruim 400 projecten. Deze projecten op het gebied van infrastructurele wegaanpassingen (9%), logistiek (12%), ITS/incidentmanagement (9%), fiets (33%) en OV (17%) worden waar mogelijk in samenhang geïmplementeerd. Daarnaast zijn er ook multimodale maatregelen die bestaan uit diverse, gecombineerde en op elkaar afgestemde deelprojecten binnen een gebiedsaanpak (20%).

Op het gebied van regionaal spoor wordt binnen het programma samengewerkt met meerdere decentrale overheden en vervoerders in Noord en Oost Nederland en in Limburg. Het doel is om bestaande of te verwachten problemen met de capaciteit in de spits of met de punctualiteit op diverse gedecentraliseerde spoorlijnen op te lossen.

Voor de activiteiten op het gebied van ITS en Smart Mobility is uitgegaan van een «Learning by doing» aanpak. Diverse proeven zijn succesvol uitgevoerd en producten opgeleverd.In deze projecten is ook gewerkt aan het ontwikkelen, valideren en toepassen van standaarden ten behoeve van interoperabiliteit (tussen landen en tussen fabrikanten). Reisinformatiediensten, Data Ontsluiting en Coöperatieve-ITS (snellere dataoverdracht voor communicatie in verkeer) worden als onderdelen van het innovatiepartnership Talking Traffic uitgevoerd.

Klimaat

Op 12 december 2015 is in Parijs een nieuw VN-klimaatakkoord afgesloten, het Parijs Akkoord. Doel van het akkoord is klimaatverandering te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius temperatuurstijging, met het streven deze stijging tot anderhalve graad te beperken. Op 4 november 2016 trad het Parijs Akkoord in werking, mede door ratificatie van de EU en enkele lidstaten. Ook in Nederland is het ratificatieproces in volle gang.

De in het klimaatakkoord aangescherpte mondiale ambitie onderstreept het belang om binnen de EU de reeds in gang gezette trajecten voortvarend te behandelen, waaronder: (i) de aanpassing van het emissiehandelssysteem (EU ETS) voor de periode 2021–2030 en (ii) de Europese Commissie heeft in juli 2016 het voorstel voor de Effort Sharing Regulation uitgebracht, waarmee de niet-ETS opgave verdeeld wordt over de lidstaten. Gelijktijdig heeft de Commissie een voorstel uitgebracht over de wijze waarop emissies en opname van broeikasgassen in de landgebruik- en bosbouwsectoren (LULUCF) worden opgenomen in het EU 2030 klimaat- en energieraamwerk.

In december 2016 is de Nationale klimaatadaptatiestrategie 2016 «Aanpassen met ambitie» gepubliceerd, die de effecten van de verwachte klimaatverandering voor Nederland systematisch in beeld brengt voor alle belangrijke economische sectoren. In de strategie worden risico’s benoemd en acties aangekondigd die op korte termijn opgepakt gaan worden, ondermeer op het terrein van het verhogen van het bewustzijn en het stimuleren van het in de praktijk brengen van klimaatadaptatie.

NSL

De Tweede Kamer heeft gekozen bij de verantwoording over 2016 de focus op beleidstoetsing te leggen.1 De effectiviteit en doeltreffendheid van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)2 op de met dit programma beoogde doelstellingen heeft de Kamer benoemd als nader focusonderwerp voor de verantwoordingsstukken voor Infrastructuur en Milieu over 2016.3 Het NSL valt onder beleidsartikel 20 Lucht en Geluid en beleidsartikel 14 Wegen en verkeersveiligheid.

Sinds de start van het NSL op 1 augustus 2009 is de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk verbeterd en is het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijdingen gedaald. In 2009 was langs bijna 1.100 kilometer weg nog sprake van concentraties boven de grenswaarde. In 2015 was dit nog slechts 9,9 km. Ook voor fijn stof (PM10) is sprake van een daling. Voor 2015 zijn overschrijdingen van de fijn stof (PM10) grenswaarde berekend in 10 gemeenten. In 2014 betrof dit 19 gemeenten. Overigens zijn er jaarlijks schommelingen in de voorspelde concentraties en daarmee in het aantal knelpunten. Die doen zich vooral voor op de locaties met concentraties rond de Europese grenswaarde.4 Zolang er nog overschrijdingen bestaan is het op grond van de Europese richtlijn luchtkwaliteit noodzakelijk om een luchtkwaliteitsplan te hebben dat passende maatregelen bevat om de termijn van overschrijding zo kort mogelijk te gehouden. Het NSL voorziet hierin en is op 7 december 2016 verlengd tot het moment waarop de Omgevingswet inwerking treedt.5

De locaties waar niet wordt voldaan aan de norm voor stikstofdioxide betreffen met name binnenstedelijke ontsluitingswegen. Samen met zeven gemeenten is het Actieplan Luchtkwaliteit opgesteld om de hardnekkige binnenstedelijke knelpunten aan te pakken. Specifiek voor de aanpak van de meerdere, hardnekkige over de stad verspreide knelpunten in Amsterdam en Rotterdam is € 16 miljoen ter beschikking gesteld.6

Via de NSL-monitoring wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in de steden gevolgd. Amsterdam gebruikt de middelen als co-financiering voor de aanschaf van uitstootvrije OV-bussen die gaan rijden op de routes met luchtkwaliteitsknelpunten. Rotterdam zet de rijksmiddelen in als co-financiering voor het doorzetten van sloopregeling voor personen- en bestelauto’s, het verschonen van het eigen wagenpark en het plaatsen van e-laadpalen.

Aantal km rijrichting waarbij jaargemiddelde concentratie NO2 > 40,5 ug/m3

Aantal km rijrichting waarbij jaargemiddelde concentratie NO > 40,5 ug/m

De evaluatie van het NSL start in 2018 en de geplande afronding is in 2019.7 Voor Prinsjesdag 2017 ontvangt de Tweede Kamer een toelichting op de onderzoeksopzet voor de evaluatie van het NL.

Circulaire Economie (Van Afval Naar Grondstof)

Om de transitie naar een circulaire economie vorm te geven is op 14 september 2016 het Rijksbrede programma Circulaire Economie: «Nederland Circulair in 2050»8 naar de Kamer verzonden. Het VANG-programma (doelen en acties) is in dit Rijksbrede programma CE geïncorporeerd waarmee dit programma is afgesloten.

De Atlas Natuurlijk Kapitaal is in 2016 op twee fronten doorontwikkeld. Enerzijds is ingezet op inhoudelijke verbetering. Zo zijn er kaarten ontwikkeld met een hogere resolutie, zodat ze ook op lokale schaal goed bruikbaar zijn. Ook zijn diverse nieuwe kaarten toegevoegd, en zijn alle bestaande kaarten geëvalueerd op actualiteit, bruikbaarheid en relevantie.

Anderzijds is er ingezet op gebruiksvriendelijkheid. Hiertoe is er o.a. een nieuwe kaartviewer ontwikkeld, waardoor het voor gebruikers makkelijker is om kaarten te raadplegen.

Het programma CIRCO is begin 2015 gestart als onderdeel van het programma Nederland Circulair! (voormalige RACE coalitie). Eind 2016 hebben 90 bedrijven geparticipeerd in de CIRCO Business Tracks en hebben 120 creatieve professionals deelgenomen aan de Circular Design Classes.

In het programma Nederland Circulair! is onder meer gewerkt aan transitie ketenprogramma’s. In drie ketens (ondergrondse infrastructuur, installaties in gebouwen en in de zorg) wordt met meer dan 50 bedrijven en organisaties gewerkt aan 15 pilotprojecten.

Het Landelijk AfvalbeheersPlan (LAP) is één van de instrumenten van het programma CE. In LAP3 zijn inzichten hoe er hoogwaardiger recyclet kan worden meegenomen.

Het programma Ruimte in Regels ondersteunt ondernemers door concrete belemmeringen weg te nemen en structurele belemmeringen op te sporen en aan te pakken. Tot nu toe zijn er al meer dan tachtig belemmeringen weggenomen waardoor bedrijven makkelijker circulair kunnen ondernemen. Zo kan het karton van drankverpakkingen nu makkelijker worden hergebruikt en is het aantrekkelijker gemaakt om oude scheepsmotoren op te knappen in plaats van te slopen. In de periode tot 2020 streeft het kabinet ernaar om minimaal nog eens tachtig belemmeringen weg te nemen.

Leefomgeving

Stelselherziening Omgevingsrecht

De Omgevingswet is op 22 maart 2016 vastgesteld door de Eerste Kamer. Verder is begin 2016 benut om de resultaten uit de preconsultatie van de vier Algemene Maatregelen van Bestuur en de botsproeven te verwerken. Op 19 december heeft in de Tweede Kamer de voorhang van de vier AMvB’s plaatsgevonden. De hier gedane toezeggingen en aangenomen moties worden in de AMvB’s verwerkt die in 2017 voor toetsing aan de Raad van State zal worden aangeboden, na de voorhang in de Eerste Kamer. Naast de AMvB’s is gewerkt aan de Invoeringswet van de Omgevingswet. Verder wordt gewerkt aan een aantal aanvullingswetten: grondeigendom, bodem, geluid, en natuur. Deze wetten zullen bij inwerkingtreding van de Omgevingswet aan de Omgevingswet toe worden gevoegd In 2016 zijn de 11e, 12e, 13e en 14e tranches AMvB van de Crisis- en herstelwet in werking getreden. In juni 2016 is een belangrijke mijlpaal gehaald, namelijk de ondertekening door de bestuurlijke koepels IPO, VNG, UvW en het Rijk waarin afspraken zijn vastgelegd over de gezamenlijke financiering van de implementatie van de Omgevingswet.

NOVI

Ter voorbereiding van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is in 2016 door de betrokken departementen, in samenspraak met gemeenten, waterschappen, provincies, maatschappelijke organisaties en burgers verder gewerkt aan het in kaart brengen van toekomstige trends en ontwikkelingen en daaruit voortkomende opgaven in de fysieke leefomgeving. Daarmee worden de opgaven voor de NOVI geagendeerd in de startnota die begin 2017 aan de Kamer is toegezonden.

Veiligheid

In het kader van de vernieuwing van het biotechnologiebeleid is op 12 december 2016 de reactie op de Trendanalyse Biotechnologie naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2016–2017 27 428, nr. 335), waarin nader wordt ingegaan op de actuele nationale en internationale ontwikkelingen op het gebied van de veiligheid van de biotechnologie.

In 2016 is de programma-aanpak sanering asbestdaken gestart (Kamerstukken II, 25 834, nr. 116), waar een subsidieregeling bijgedragen heeft aan het vroegtijdig aanjagen van de saneringen (Kamerstukken II 2015–2016 25 834, nr. 115). Op Europees niveau is in 2016 werk gemaakt van het komen tot criteria voor hormoonverstorende stoffen (Kamerstukken II 2015–2016 34 510 nrs. 2 en 3), hetgeen naar verwachting in 2017 tot conclusie zal komen.

De toegezegde voortgangsrapportage «Bewust Omgaan met Veiligheid: Rode Draden» heeft vertraging opgelopen en zal samen met de toegezegde handreiking voor het omgaan met nieuwe en onzekere risico’s in het voorjaar 2017 in plaats van eind 2016 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Voorts heeft in 2016 de toegezegde alternatieve invulling van het groepsrisico een plek gekregen in de concept AMvB’s van de Omgevingswet. Door te werken met aandachtsgebieden voor brand, explosie en/of gifwolk, wordt omgevingsveiligheid nu vanaf het begin van het ruimtelijke proces in de belangenafweging betrokken.

Gezondheid

Met inzet van het RIVM zijn workshops georganiseerd om het signaleren van nieuwe risico’s te verbeteren en om de signalen operationeel te duiden. In 2017 wordt daarover de eindrapportage verwacht. Het advies van de Gezondheidsraad met betrekking tot een afwegingskader «gezondheid in het omgevingsbeleid» is in 2016 gereed gekomen. Een reactie daarop zal in 2017 volgen (Kamerstukken II 2014–2015 28 663, nrs. 63 en 66).

Slimme en gezonde stad

In 2016 heeft IenM in het kader van Agenda Stad meegewerkt aan de totstandkoming en uitvoering van diverse city deals en zijn tevens een drietal living labs gerealiseerd op de terreinen slimme en gezonde stad, circulaire stad en klimaatadaptatie.

In het kader van Slimme en Gezonde Stad is een netwerk gevormd met de steden Groningen, Eindhoven, Rotterdam, Nijmegen, Utrecht, Schiedam en Maastricht en zijn afspraken gemaakt over gezamenlijke acties die deels in 2016 in gang zijn gezet en ook in 2017 en 2018 doorlopen. Een overzicht van de intentieovereenkomsten en de projecten is te vinden op de website van de community https://www.slimmeengezondestad.nl

In Utrecht is een living lab gestart waarbij de gebiedsontwikkeling rondom het station van Utrecht centraal staat. Samen met de gemeente Utrecht, de provincie Utrecht en andere stakeholders is een fysieke ruimte in het station ingericht waar samengewerkt wordt aan plan- en ideevorming. Een van de concrete resultaten die in 2016 is gerealiseerd is een drietal ontwerpende onderzoeken langs verschillende beleidslijnen (klimaatbestendige en klimaatrobuuste stad, circulaire economie en duurzame en schone mobiliteit).

In 2016 is het bestuursakkoord zero-emissie bussen afgesloten met de decentrale overheden. In elf steden zijn living labs gestart op basis van de green deal zero emissie staddistributie.

Al deze initiatieven geven een extra impuls aan verduurzaming van het transport in de steden.

Bodem en ondergrond

De aanvullingswet bodem voor de Omgevingswet is voor de zomer in consultatie gegaan en in december naar de Raad van State gestuurd voor advies. Het wetsvoorstel zal medio 2017 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De voorbereidingen voor het aanvullingsbesluit bodem zijn gestart.

De aanpassing van het besluit financiële bepalingen bodemsanering («bedrijvenregeling») is in 2016 in consultatie gegaan en ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. De resultaten zijn inmiddels verwerkt en het besluit zal 1 juli 2017 in werking treden. De twee Bodemconvenanten – één met IPO, VNG en UVw en de ander met VNO-NCW/MKB-NL – zijn begin 2016 in uitvoering gegaan. De convenanten kennen twee belangrijke lijnen; de afronding van de aanpak van de meest vervuilde locaties en de vormgeving van de beheerfase. Deze ontwikkeling sluit aan bij de komst van de Omgevingswet en de Structuurvisie Ondergrond. De activiteiten van de Stichting Bodemsanering NS zijn eind 2016 beëindigd. De meeste locaties zijn aangepakt, voor enkele resterende gevallen zijn overeenkomsten gesloten tussen IenM, NS en ProRail.

In het najaar is de Ontwerp Structuurvisie Ondergrond afgerond en naar de Tweede Kamer verzonden. De Structuurvisie Ondergrond biedt na vaststelling het ruimtelijk afwegingskader voor activiteiten in de ondergrond die van nationaal belang zijn, zoals mijnbouwactiviteiten en de drinkwatervoorziening. In de Ontwerp Structuurvisie is ook de besluitvorming en het vervolgtraject omtrent schaliegas opgenomen. Ook is in 2016 het Kennis- en innovatieprogramma Bodem en Ondergrond (KIBO) formeel van start gegaan. In het kader van het KIBO – dat een looptijd kent van 5 jaar (2016–2020) – is gestart met de uitvoering van vijf business cases: WaterNexus, BIDON, WKO-plus, Monitoring Nazorg Stortplaatsen en Lumbricus.

Waterkwaliteit

In 2016 is met de Delta-aanpak waterkwaliteit en Zoetwater een extra beleidsimpuls waterkwaliteit vorm gegeven. Met de op 16 november ondertekende intentieverklaring hebben overheden, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten de gezamenlijke ambitie voor schoon water onderschreven. De prioriteiten zijn daarbij nutriënten en mest, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten in water. De intentieverklaring bevat een actietabel met ruim 120 acties die de komende jaren uitgevoerd worden. De intentieverklaring is stap 1 op weg naar stap 2: een nieuw Bestuursakkoord Water (BAW).

Met de waterschappen is de hotspot analyse gestart om te bepalen welke rioolwaterzuiveringsinstallaties een extra zuiveringstrap nodig hebben. Het RIVM bevestigde de noodzaak voor maatregelen vanwege effecten op het waterleven en voor de drinkwaterbereiding. Ook is onderzoek ingezet naar innovatieve zuivering. Tenslotte is gewerkt aan het oplossen van de impasse tussen sommige gemeenten en apothekers over de inzameling van overtollige medicijnen.

In 2016 is het inzicht vergroot in de regionale en nationale opgaven en mogelijke maatregelen voor nutriënten en mest. Daarbij is nadrukkelijk de verbinding gelegd met de evaluatie van de mestwetgeving en het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn onder aansturing van het Ministerie van EZ. Op het gebied van gewasbescherming is in 2016 veel aandacht besteed aan de (collectieve) zuivering van afvalwater bij de glastuinbouw.

Waterveiligheid

De herziening van de Waterwet, waarin het nieuwe waterveiligheidsbeleid wordt verankerd is in werking getreden per 1 januari 2017 nadat zowel de Tweede als Eerste Kamer de herziening met algemene stemmen heeft aangenomen. Hiermee is er een wettelijke basis om te starten met de eerste beoordelingsronde van de primaire waterkeringen in Nederland volgens het nieuwe beleid. Ten behoeve van deze beoordelingsronde is ook een nieuwe ministeriële regeling voor het Wettelijk Beoordelingsinstrumentarium opgesteld. Deze is tegelijk met de herziening van de Waterwet in werking getreden. Met dit instrumentarium kunnen de keringbeheerders de keringen beoordelen. Dit instrumentarium zal de aankomende twee jaar nog verbeterd worden. Het draaiboek voor de eerste beoordeling is opgeleverd in samenwerking tussen de waterschappen en IenM. Vooruitlopend op de herziening van de Waterwet is in het Hoogwaterbeschermingsprogramma al geanticipeerd hierop. In het programma 2017–2023 zijn projecten die naar alle waarschijnlijkheid het meest urgent moeten worden aangepakt al opgenomen in préverkenningen. Verstrekking van subsidies voor versterkingsprojecten van de waterschappen vindt vanaf 1 januari 2017 plaats op basis van de Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 die in 2016 ook is gewijzigd. Om te leren werken met het nieuwe waterveiligheidsbeleid en het nieuwe beoordelingsinstrumentarium vindt er een groot opleidingsprogramma plaats dat goed wordt gefrequenteerd.

Waterveiligheid voor rivieren

Het aangekondigde onderzoek met Nordrhein Westfalen naar de waterveiligheid van rivieren en mogelijke maatregelen in de grensoverschrijdende dijkringen is van start gegaan. Dit is een veelomvattend onderzoek waarvan resultaten worden verwacht in 2018.

Ruimte voor de Rivier

Bij het uitvoeringsprogramma Ruimte voor de Rivier zijn in 2016 een zestal projecten opgeleverd ten behoeve de dubbeldoelstelling uit de PKB, namelijk verbetering van de waterveiligheid en het creëren van ruimtelijke kwaliteit. In 2017 zijn alle projecten afgerond.

Water internationaal

Begin 2016 is de Internationale Water Ambitie (IWA) 2016–2021) ondertekend door ministers Ploumen, Kamp en Schultz van Haegen en naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Interdepartementaal Water Cluster is nu operationeel. Ook is in 2016 het nieuwe Programma Partners voor Water 2016–2021 van start gegaan als het financiële uitvoeringsinstrument van de IWA. Het Dutch Disaster Risk Reduction Team is in 2016 succesvol ingezet en de positieve (externe) evaluatie heeft ertoe geleid dat het programma verlengd wordt in 2017. Medio 2016 is de Delta Coalitie officieel van start gegaan; een samenwerking van 12 landen op terrein van delta’s. Daarnaast heeft Nederland bijgedragen aan de vormgeving van de Sustainable Development Goals die in 2016 zijn vastgesteld (met extra accent op water). Tot slot is meegewerkt aan het «High Level Panel on Water» waarbij Nederland specifieke invulling geeft aan het deel «Valuing Water». Bilaterale en multilaterale relaties zijn aangehaald in de vorm van uitgaande missies van de Minister naar Vietnam, Washington, Iran, China en Indonesië.

Terugblik beleidsdoorlichtingen 2014–2016 (in het kader van het focusonderwerp)

Artikel 11 Integraal waterbeleid (beleidsdoorlichting Waterkwaliteit)

Geconstateerd is dat een groot aantal beleidsterreinen van belang is om de gewenste waterkwaliteit te realiseren. Om die reden is de samenwerking tussen de betrokken partijen geïntensiveerd. Aanpalende departementen zijn betrokken in de Stuurgroep Water en er is een overkoepelend programma ingesteld. Dit is in 2015 begonnen als Werkprogramma Schoon Water (Kamerstukken II 2015–2016 31 710, nr. 44) en overgegaan in de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoet water (Kamerstukken II 2015–2016 27 625, nr. 352). In dat kader hebben in 2016 vele partijen, overheden en maatschappelijke organisaties, een gezamenlijke Intentieverklaring (bijlage bij Kamerstukken II 2016–2017 27 625, nr. 379) ondertekend. Om de voortgang van maatregelen in het hoofdwatersysteem beter te bepalen zijn aanvullende indicatoren opgesteld. Hiermee is bijvoorbeeld inzichtelijk welk deel van de vismigratie-knelpunten is opgelost en wat er nog moet gebeuren. Enkele indicatoren zijn nog in ontwikkeling door het beter op elkaar laten aansluiten van verschillende informatiesystemen binnen RWS. Uiteindelijk komt hiermee ook zicht op de mate waarin oevers van meren en rivieren natuurlijker zijn of nog worden ingericht.

Artikel 12 Waterkwaliteit

Belangrijke conclusie uit de beleidsdoorlichting Waterkwaliteit is dat de voortgang van beleid heel goed wordt gemonitord, maar dat in veel mindere mate geëvalueerd wordt op doelmatigheid en doeltreffendheid. De Minister heeft toegezegd doeltreffendheid en doelmatigheid bij evaluaties de benodigde aandacht zal krijgen en er is in 2016 onderzocht op welke wijze doelmatigheid kan worden onderzocht in ex post evaluaties voor de grote projecten waterveiligheid (RvR, HWBP en Maaswerken). Dit heeft geresulteerd in een eerste methode voor ex post evaluatie doelmatigheid voor waterveiligheid. Deze methode zal in 2017 worden toegepast op een aantal pilotevaluaties en kan op basis daarvan nog worden aangepast.

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

In de beleidsreactie zijn een zevental aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn in de beleidsreactie vertaald in twee verbeterlijnen.

  • 1 Het vormgeven van gezamenlijke evaluaties met andere overheden, waarbij expliciet aandacht wordt gegeven aan de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid.

    Met de invoering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het rijk een onderscheid gemaakt tussen nationale en decentrale bevoegdheden wat betreft het ruimtelijk beleid. Inmiddels zijn de evaluaties van de SVIR en van het bodembeleid uitgevoerd. Bij de evaluaties is uitgegaan van een integrale beschouwing van het onderwerp en zijn zoveel mogelijk andere overheden en actoren betrokken in de uitvoering. De evaluatie van de SVIR richt zich hierbij op de sturingskracht, de evaluaties van het bodembeleid gaan in op de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid. De resultaten van de evaluaties van het bodembeleid zijn verwerkt in het Convenant Bodem en Ondergrond 2016 – 2020 (stcrt.2015, 14854) en het wijzigingsvoorstel voor het Besluit financiële bepalingen bodemsanering (Kamerstukken II 2015–2016 30 015, nr. 52).

  • 2 Het verbeteren van de structuur van artikel 13.

    De Minister heeft aangegeven de structuur van het beleidsartikel, conform de aanbeveling van het de beleidsdoorlichting, aan te passen. De structuur van artikel 13 is in de begroting 2017 in overeenstemming met deze toezegging aangepast, waarbij er een expliciet onderscheid gemaakt is in onderwerpen die betrekking hebben op de systeemverantwoordelijkheid van het rijk en onderwerpen waar het rijk een resultaatsverantwoordelijkheid kent.

Artikel 16 Spoor (beleidsdoorlichting Regionaal Openbaar Vervoer)

Steeds meer vindt de uitvoering van zowel regionaal OV-beleid als nationaal OV-beleid plaats door middel van samenwerking in de gehele OV-keten. Het Rijk stimuleert en faciliteert deze samenwerking. Zo vinden er tweemaal per jaar landelijke en regionale OV en Spoortafels plaats waarop de afstemming tussen de verschillende onderdelen van de OV-keten worden besproken. Dit heeft er o.a. toe geleid dat in 2016 de OV-partijen (overheden, vervoerders, infrastructuurbeheerder) onder regie van IenM onder de noemer Toekomstbeeld OV gezamenlijk een visie ontwikkeld hebben op de toekomst van het OV richting 2040. Het gezamenlijk ontwikkelen van dit beeld heeft sterk bijgedragen aan de samenwerking binnen de OV-sector en de bereidheid om de komende tijd nog meer gezamenlijk op te trekken.

De overheveling van de BDU naar het Provinciefonds heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit past in de decentralisatieontwikkeling, zoals die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Aanvankelijk stond de BDU nog als decentralisatie uitkering geboekt in het provinciefonds. Als gevolg van de toekomstige wijziging van de Financiële verhoudingswet zal de decentralisatie-uitkering verkeer en vervoer (voorheen BDU) geheel in het fonds worden versleuteld. Voor de twee vervoerregio’s Amsterdam en MRDH geschiedt het overhevelen van de BDU voorlopig nog door IenM. Steeds meer worden data m.b.t. het gebruik van het OV beschikbaar gesteld. Dat heeft er toe geleid dat in 2016 in het Mobiliteitsbeeld van het KiM weer de vervoerprestaties in het regionaal Openbaar Vervoer getoond konden worden. Daarnaast is op OV en Spoortafels afgesproken dat er een dashboard wordt ontwikkeld, waarin o.a. de ketenprestaties op het gebied van de deur-tot-deurreis zijn opgenomen. De prestaties van de bus, tram en metro maken daar onderdeel vanuit. Specifiek per landsdeel wordt o.a. voor een 10-tal representatieve vitale aansluitingen tussen trein-bus-tram-metro de prestaties gemeten. Tot slot kan in dit verband nog genoemd worden dat vanaf 2017 ook de klanttevredenheid NS onderdeel uitmaakt van de OV-klantenbarometer van KpVV, om zodoende een uniform beeld te verkrijgen van het gehele OV.

Artikel 18 Scheepvaart en Havens

Deze doorlichting is op 5 december 2016 aan de Kamer verstrekt (Kamerstukken II 2016–2017, 32 861, nr. 22). Het is nog te vroeg om op de stand van zaken rond de aanbevelingen in te gaan.

Vastgesteld is dat het merendeel van de beleidsinstrumenten doeltreffend is ingezet. Niettemin is het wenselijk dat het inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleidsinstrumentarium, inclusief de inzet van het Infrastructuurfonds, verder wordt vergroot. In de beleidsdoorlichting is voorts geconcludeerd dat bekendheid met en sturing op de wijze waarop Rijkswaterstaat omgaat met de middelen uit het Infrastructuurfonds bij IenM verbeterd kan worden.

Toegezegd is tevens dat zal worden nagegaan hoe de inrichting van het beleidsproces verder versterkt kan worden en of het wenselijk is om het huidige aantal indicatoren en kengetallen uit de begroting uit te breiden c.q. aan te scherpen.

In het kader van beheer en onderhoud (Service Level Agreement) wordt verder met Rijkswaterstaat gewerkt aan versterking van prestatiesturing. De afspraken zullen in de Ontwerpbegroting van 2018 worden meegenomen.

De aanbeveling uit de beleidsdoorlichting om de sector te betrekken bij het bepalen van de inzet van instrumenten en middelen wordt overgenomen. De begin 2015 uitgebrachte «Nederlandse Maritieme Strategie 2015 – 2025 is een geslaagd voorbeeld van cocreatie van het Rijk en de maritieme sector op dit vlak.

Artikel 20 Lucht en Geluid (beleidsdoorlichting Geluid)

Voor wat betreft de aanbeveling «eind- en tussendoelen te stellen voor de resterende sanering op basis van de resterende saneringsopgave en nader inzicht in de kosten» worden in het kader van uitwerking van regelgeving voor geluid onder de Omgevingswet de uitgangspunten voor de geluidsanering herijkt. In dat verband wordt thans onderzoek verricht naar de omvang van de saneringsoperatie en de daarmee gepaard gaande kosten, om onderbouwd nieuwe (tussen)doelen voor de sanering vast te kunnen stellen. Het streven is er op gericht om nog voor de zomer duidelijkheid te hebben over de vormgeving en planning van de toekomstige saneringsoperatie, zodat de uitgangspunten daarvan in het Aanvullingsbesluit geluid (aanvulling op het concept Besluit kwaliteit leefomgeving)vastgelegd kunnen worden. De tweede aanbeveling was om nader onderzoek te doen naar de effecten van interventies (saneringsmaatregelen) op de geluidhinder en/of andere gezondheidseffecten. Dit onderwerp maakt nu deel uit van de werkzaamheden van het Expertise Centrum Geluid (ECG) van het RIVM. Als gevolg van de budgettaire noodzaak tot prioritering van werkzaamheden van het RIVM kan in 2017 geen nadere uitwerking hieraan gegeven worden. Dit komt echter in latere jaren terug in het ECG-werkprogramma.

Artikel 21 Duurzaamheid

Zoals in de aanbiedingsbrief van de IenM beleidsdoorlichtingen staat beschreven streeft de Minister ernaar om in overleg met de decentrale overheden en private partijen een gezamenlijk evaluatieprogramma op te stellen waarin expliciet aandacht wordt gegeven aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van de ingezette financiële instrumenten. Bijvoorbeeld de Monitor Duurzaam Nederland bevat een groot aantal prestatie-indicatoren over de doelen van het duurzaamheidbeleid op artikel 21 en Rijkswaterstaat rapporteert jaarlijks over afvalproductie en -verwerking in de publicatie «Nederlands afval in cijfers». Met het Ministerie van EZ, RIVM, TenderNed en de koepels van decentrale overheden wordt gewerkt aan de benchmark en monitor voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen. Voor het rijksbrede programma Circulaire Economie wordt een monitor en nulmeting ontwikkeld door IenM samen met EZ, PBL, TNO en de Universiteit van Utrecht. Zo wordt ook voor nieuw beleid verkend welke aanvullende prestatie-indicatoren zinvol zijn.

In EU-verband wordt gewerkt aan indicatoren voor circulaire economie bijvoorbeeld t.a.v. grondstofafhankelijkheid, milieuvoetafdruk en ontkoppeling van milieubelasting en economische ontwikkeling.

De Monitor Duurzaam Nederland besteedt al (sinds de eerste editie in 2009) aandacht aan onze ecologische voetafdruk, de effecten «elders en later» van productie en consumptie in Nederland. De vierde editie zal in het voorjaar van 2017 verschijnen. Inmiddels heeft het CBS eind 2016 de eerste rapportage uitgebracht over de «Sustainable Development Goals».

Vanaf 2018 is -voorzien in een jaarlijkse Monitor Brede Welvaart waaraan CBS en planbureaus samenwerken en die op een internationaal vergelijkbare wijze (vergelijkbaar met de Better Life Index van de OESO) inzicht geeft in economische ontwikkelingen gerelateerd aan duurzaamheid, gezondheid en sociale aspecten. Samen met het CBS wordt gewerkt aan het verbreden van de Monitor Materiaalstromen. De huidige monitor wordt uitgebreid met nieuwe thema’s, bijvoorbeeld: reparatie en hergebruik van producten, dematerialisatie van goederen en diensten en recycling, substitutie en verduurzaming van grondstoffen.

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico’s (beleidsdoorlichting besluit externe veiligheid inrichtingen)

In de Nota «Bewust omgaan met veiligheid: rode draden» van juli 2014 is ingegaan op de samenhang van ingezette instrumenten inzake het IenM veiligheidsbeleid en op de beleidsindicatoren. Eind 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het uitvoeringsprogramma modernisering omgevingsveiligheid, waarvan het Besluit en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi) onderdeel uitmaken. De beleidsvernieuwing van het uitvoeringsprogramma hebben inmiddels een plaats gekregen in het kader van de Omgevingswet. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt bezien in hoeverre de ambities, die worden verwoord in de omgevingsvisies en -programma’s van Rijk, provincies en gemeenten, ook worden gehaald.

Vanaf 2012 zijn de Bevi-saneringssituaties onderzocht. Het aantal geregistreerde saneringssituaties is tot een viertal teruggebracht. Via www.risicokaart.nl worden de belangrijkste risicobronnen, waaronder het vervoer van gevaarlijke stoffen via het basisnet, transparant gemaakt. Borging van kennis en ervaring bij de zes Omgevingsdiensten die zich hebben gespecialiseerd op de complexe bedrijven is onderdeel van het Programma Impuls Omgevingsveiligheid 2015–2018. Daarmee zal naar verwachting binnen de programmaperiode een stabiele beheerssituatie vorm krijgen.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

In onderstaande tabel is de realisatie van de beleidsdoorlichtingen opgenomen.

Artikel

Naam artikel(onderdeel)

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Wanneer gepland? (jaartal)

Geheel artikel? Vindplaats

Behandeling in Tweede Kamer

Vindplaats

11

Integraal waterbeleid

       

X

     

2014

Ja

4

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442254

12

Waterkwaliteit

 

X

     

X

   

2015

Ja

4

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-1.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-16.html

13

Ruimtelijke ontwikkeling

       

X

     

2014

Ja

4

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442256

14

Wegen en verkeersveiligheid: leefomgeving

X

             

2017

 

1

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-3.html

15

OV-keten

       

X

     

2014

Ja

4

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442259

16

Spoor: railveiligheid

X

             

2018

 

1

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29893-106.html

17

Luchtvaart

               

2017

     

18

Scheepvaart en havens: zeehavens

   

X

     

X

 

2016

Ja

6

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-2.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-22.html

19

Klimaat: sloopregeling, vrachtautozonering

X

             

2018

 

4

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305-188.html

20

Lucht en Geluid: verzuringsbeleid

X

               

Nee

4

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28663-54.html

 

:geluid

           

X

 

2015

Nee

1

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-17.html

 

:lucht

               

2019

     

21

Duurzaamheid

       

X

     

2014

Ja

2

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442260

22

Omgevingsveiligheid en Milieurisico's: besluit externe veiligheid inrichtingen

               

2011

2018

Nee

4

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-4.html

23

Meteorologie, Seismologie en aardobservatie

             

2019

     

24

Handhaving en toezicht

               

2019

     

Voor het meest recente overzicht van de programmering van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link: http://www.rijksbegroting.nl/2017/voorbereiding/begroting,kst225647_4.html. Voor de realisatie van andere onderzoeken zie de bijlage «afgerond evaluatie- en overig onderzoek» (bijlage 2).

Toelichting: De beleidsdoorlichting van het complete beleidsartikel 14 is geprogrammeerd voor 2017. Klik op deze link naar het plan van aanpak https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-19.html. De beleidsdoorlichtingen van de complete beleidsartikelen 16 en 17 zijn geprogrammeerd voor 2018 en 2017. Klik op deze link naar het plan van aanpak luchtvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-18.html. De beleidsdoorlichting van het complete beleidsartikel 19 is geprogrammeerd voor 2018. De beleidsdoorlichting van het resterende deel van beleidsartikel 22 Externe veiligheid en risico’s is geprogrammeerd voor 2018. De beleidsdoorlichting van het artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie en het artikel 24 Handhaving en toezicht is geprogrammeerd voor 2019. De beleidsdoorlichting luchtkwaliteit (artikel 20) is geprogrammeerd voor 2019. Het concept plan van aanpak van deze beleidsdoorlichting is een bijlage bij dit jaarverslag in het kader van het door de Commissie Infrastructuur en Milieu voorgedragen focusonderwerp Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Overzicht garanties en achterborgstellingen

In het overzicht van risicoregelingen worden garanties en/of achterborgstellingen opgenomen die een departement verstrekt aan derden buiten de sector Overheid. Het ministerie van IenM heeft één dergelijke garantieregeling, te weten het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB. Het betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering.

Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van de overheid aan een derde buiten de overheid, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet.

Invulling aangescherpte garantiekader

Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is in 2016 beëindigd. In de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Risicoregelingen is het garantiekader aangescherpt (Kamerstukken II 2013–2014 33 750, nr. 13). Eén van de doelen is het afbouwen van niet-gebruikte plafonds en het stopzetten van slapende regelingen. Het verplichtingenplafond van het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is in lijn met de kabinetsreactie bij eerste suppletoire begroting 2014 verlaagd van € 65,3 miljoen naar € 15 miljoen. Overeenkomstig de aankondiging in de Begroting 2016 heeft er in 2016 een evaluatie plaatsgevonden naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling bijzondere financiering Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB. De conclusie van de evaluatie, uitgevoerd door EY, is dat hoewel de regeling bodemsaneringsborgstellingskrediet complementair is aan andere regelingen op het gebied van bodemsaneringen, de relevantie van de regeling gering is. In het MKB is beperkt behoefte aan een borgstellingskrediet voor bodemsanering. Wijzigingen in het bodembeleid en de komst van subsidieregelingen in 2006 (waaronder de bedrijvenregeling en cofinanciering), hebben ertoe geleid dat de relevantie van de regeling is afgenomen. Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is mede naar aanleiding van deze evaluatie in 2016 beëindigd.

Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2015

Verleend 2016

Vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantieplafond

Totaal plafond

Totaalstand risicovoorziening

Artikel 13

MKB Krediet

436

0

39

397

0

0

0

 

Totaal

436

0

39

397

0

0

0

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Inkomsten 2016

Saldo 2016

Totaalstand mutatie volume risicovoorziening t en t-1

Artikel 13

MKB Krediet

0

0

0

0

0

0

 
 

Totaal

0

0

0

0

0

0

 

4. BELEIDSARTIKELEN

Beleidsartikel 11: Integraal waterbeleid

Algemene Doelstelling

Het op orde houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland droge voeten heeft, over voldoende zoetwater beschikt en schoon (drink)water heeft.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Vanuit de begroting Hoofdstuk XII wordt bijgedragen aan het Deltafonds (zie extracomptabele verwijzingen). Vanuit het Deltafonds worden maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterveiligheid (artikel 1), zoetwatervoorziening (artikel 2), beheer, onderhoud en vervanging (artikel 3) en waterkwaliteit (artikel 7) bekostigd. De rol (doen) uitvoeren heeft betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterveiligheid, zoetwatervoorziening, waterkwaliteit en waterkwantiteit:

  • Waterveiligheid. Het waarborgen van de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en de rivieren volgens het wettelijk niveau; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau 2012, conform herziene basiskustlijn 2012 en handhaving kustfundament.

  • Waterveiligheid en Zoetwatervoorziening. Het (doen) uitvoeren van verkenningen en planuitwerkingen.

  • Waterveiligheid en Waterkwaliteit. Het (doen) uitvoeren van uitvoeringsprogramma’s in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) Ruimte voor de Rivier, de Maaswerken (waterveiligheid), het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren en overige aanlegprojecten.

  • Waterveiligheid, Waterkwantiteit en Waterkwaliteit. Het (doen) uitvoeren van beheer, onderhoud en vervanging.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid, voor het Deltaprogramma en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid.

De rol «regisseren» heeft in dit artikel betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterkwantiteit, zoetwatervoorziening, waterkwaliteit en innovatie en exportbevordering.

  • Waterkwantiteit en Zoetwatervoorziening.

  • Het zorgen voor het ontwikkelen en implementeren van integraal waterbeleid in een aanpak gericht op de gebieden met grote Rijkswateren. Het realiseren van een maatschappelijk afgewogen verdeling van water en het daartoe zo te beheren hoofdwatersysteem dat wateroverlast en -tekort worden voorkomen. Het zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 4 «Waterbeleid in thema’s»), de Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 2 Zoetwater) en het Beheer- en Ontwikkelprogramma voor de Rijkswateren 2010–2015.

  • Waterkwaliteit. Het ontwikkelen van beleid ten behoeve van het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand in de Rijkswateren van de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems, conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW).

  • Voorts gaat het om het ontwikkelen van beleid ten behoeve van het nemen van de nodige maatregelen om een goede milieutoestand te bereiken en te behouden in het Nederlandse deel van de Noordzee, in samenwerking en samenhang met de andere Noordzeelanden, conform de vereisten zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Daarnaast geldt ten aanzien van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) dat de coördinerende verantwoordelijkheid ligt bij de Minister van IenM, tezamen met de Minister van EZ voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren.

  • Innovatie en exportbevordering. Het ontwikkelen van beleid, onder andere ten behoeve van de Topsector Water, gericht op het ontwikkelen van kennis, het bevorderen van innovatie en het versterken van de samenwerking tussen het bedrijfsleven, de kennisinstellingen en de overheid (de gouden driehoek) om de internationale concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven te versterken. Hierbij wordt een sterke thuismarkt (kennis en innovatie) gekoppeld aan een concurrerend Nederland in het buitenland. Voor dit laatste gaat het daarbij onder meer om het ontvangen van buitenlandse delegaties en het organiseren en uitvoeren van bilaterale handelsmissies.

  • Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer met de buurlanden rondom de Noordzee en met de landen bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.

  • Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op de beleidsterreinen waterkwantiteit en waterkwaliteit (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Waterkwantiteit

Hieronder zijn de beleidsmatige kengetallen voor waterkwantiteit opgenomen. In productartikelen 1, 2 en 3 van het Deltafonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Indicator één en twee: waterveiligheid: (droge voeten)

Ongeveer 60% van ons land zou regelmatig onder water staan als er geen dijken en duinen zouden zijn. In dit gebied wonen negen miljoen mensen en wordt 70% van ons BNP verdiend. Maatschappelijk gezien is aandacht voor de waterveiligheid dus van cruciaal belang voor de leefbaarheid en de economie van Nederland (Kamerstukken II 2012–2013 33 400, nr. 19).

Kengetal één en twee geven weer hoe het is gesteld met het aantal kilometers dijken en duinen en het aantal kunstwerken, die zorgen voor waterveiligheid in Nederland en dat Nederland droge voeten heeft. De cijfers zijn gebaseerd op de toetsronden uit 2001, 2006, 2011 en de verlengde derde toetsing uit 2014. Conform de Waterwet wordt periodiek beoordeeld of de primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. Deze beoordeling wordt door de beheerder uitgevoerd volgens het door de Minister vastgestelde wettelijk beoordelingsinstrumentarium instrumentarium. Indien een kering niet aan de norm voldoet, worden maatregelen getroffen. In 2014 is naar aanleiding van de laatst uitgevoerde toetsing aan de Tweede Kamer gerapporteerd (Kamerstukken II 2013–2014 31 710, nr. 32) dat 1.302 km keringen niet aan de wettelijke norm voldoet. Ongeveer de helft hiervan is opgenomen in lopende verbeterprogramma’s, zoals HWBP-2, Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. De keringen die volgens de laatste (de derde en verlengde derde) toetsing niet voldoen krijgen een plek in het Hoogwaterbeschermingsprogramma, mits wordt voldaan aan de subsidiecriteria. In totaal zijn 748 km dijk en 275 kunstwerken uit deze laatste toetsing aangemeld bij het Hoogwaterbeschermingsprogramma.

In de programmering 2016–2021 van het hoogwaterbeschermingsprogramma zijn 480 km dijken, dammen en duinen opgenomen en 179 kunstwerken. In 2016 waren hiervan 320 km dijk en 70 kunstwerken in een verkenning, planstudie of realisatie. Afgerond en veilig verklaard zijn 8 km dijken, dammen en duinen en 8 kunstwerken. Het totaal t/m 2016 voor het hoogwaterbeschermingsprogramma komt hiermee op 31 km veilige dijken, dammen en duinen; 11 kunstwerken zijn veilig verklaard.

Voor het HWBP-2 geldt dat in 2016 er 28 km aan dijken, dammen en duinen veilig verklaard is; er zijn in 2016 geen kunstwerken toegevoegd. Dit brengt het totaal voor het HWBP-2 t/m 2016 op 204 km veilige dijken, dammen en duinen (totale opgave: 362 km); het aantal kunstwerken dat t/m 2016 veilig is bedraagt 16 (totale opgave: 18 kunstwerken).

In 2017 start een nieuwe ronde beoordelen op veiligheid. Over de resultaten van deze beoordeling wordt in 2023 gerapporteerd aan de Eerste- en Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/2014 33 750 J, nr. 20). Dijktrajecten waarvan vastgesteld wordt dat deze niet aan de normen voldoen, zullen opgenomen worden in het Hoogwaterbeschermingsprogramma.

De totale opgave, inclusief de nieuwe instroom uit de komende beoordelingsronde, dient in 2050 gerealiseerd te zijn.

Kengetal: Dijken en duinen (in kilometers)

Kengetal: Dijken en duinen (in kilometers)

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014

Kengetal: Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)

Kengetal: Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014

Ten behoeve van een goede verdeling van water zodat Nederland over voldoende zoetwater kan beschikken wordt peilbeheer op het hoofdwatersysteem toegepast. Hiervoor dienen de streefpeilen van drie belangrijke watersystemen (het IJsselmeer, Amsterdam-Rijnkanaal/ Noordzeekanaal en het Haringvliet) op het afgesproken niveau te worden gehouden. Stuwen en spuien/gemalen zijn nodig om dit peil te beïnvloeden.

Kengetal: Beschikbaarheid streefpeilen voor Noordzeekanaal/ Amsterdam-Rijnkanaal, IJsselmeer en Haringvliet
   

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Kengetal

Eenheid

2014

2015

2016

Beschikbaarheid streefpeilen voor Noordzeekanaal/ Amsterdam-Rijnkanaal, IJsselmeer en Haringvliet

%

100%

100%

100%

Bron: Rijkswaterstaat, 2016

De norm is dat 90% van de tijd (24-uursgemiddelde) de afgesproken (streef)peilen, onder normale omstandigheden, binnen de operationele marge worden gerealiseerd. De streefpeilen van het Haringvliet, Amsterdam-Rijnkanaal, Noordzeekanaal en IJsselmeer (alleen zomerpeil telt mee) waren in 2016 de gehele periode binnen de marge (kengetal drie).

Waterkwaliteit (schoon (drink)water)

Over de ecologische en chemische toestand van de waterlichamen in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en de Eems, alsook de goede milieutoestand van de Noordzee, wordt de Tweede Kamer vanaf 2016 jaarlijks geïnformeerd via «De Staat van Ons Water» (www.staatvanonswater.nl) (Kamerstukken II 2015–2016 27 625 nr. 350). Omdat de Kaderrichtlijn Water en Kaderrichtlijn Mariene Strategie werken met planperiodes, is een volledige beschrijving van de toestand alleen om de zes jaar mogelijk. De Minister van IenM heeft het PBL gevraagd om in het Compendium voor de Leefomgeving jaarlijks op basis van de beschikbare gegevens over waterkwaliteit te rapporteren.

Integraal waterbeleid

Over de voortgang in de uitvoering van het waterbeleid – ook voor de grote rijkswateren – wordt jaarlijks gerapporteerd in «De Staat van Ons Water» (www.staatvanonswater.nl). Dat geldt bijvoorbeeld voor waterveiligheid, waterkwaliteit en zoetwatervoorziening. Meer specifieke informatie over de wateren die in beheer zijn bij de waterschappen wordt jaarlijks gepubliceerd op (www.waterschapsspiegel.nl).

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen, zoals vermeld in de begroting. In 2016 hebben alle zoetwaterregio’s en RWS de eerste stappen van het nieuwe instrument waterbeschikbaarheid ingevuld. Daarmee wordt het zoetwaterbeleid gebaseerd op de beschikbaarheid van zoetwater en de kans op watertekorten in een bepaald gebied, in normale en droge situaties en ontstaat er helderheid over de verantwoordelijkheidsverdeling. Hierop worden de maatregelen gebaseerd in het hoofdwatersysteem en het regionale watersysteem én bij gebruikers (zoals landbouw, industrie, natuur, scheepvaart en drinkwater). In 2016 is het uitvoeringsprogramma, het Deltaplan Zoetwater, weer geactualiseerd. Daarin staan de maatregelen om het watersysteem op korte termijn robuuster en minder kwetsbaar te maken.

Met de uitvoeringsprogramma’s Maaswerken, het tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma en het (nieuwe) Hoogwaterbeschermingsprogramma is goede voortgang geboekt. Bij de laatste twee gaat het met name om de verbetering van dijken en kunstwerken die bij de toetsrondes van 2006 en 2013 niet aan de wettelijke norm voldeden. De dijken en kunstwerken die zijn verbeterd binnen HWBP-2 en HWBP voldoen aan de wettelijke norm. Bij het uitvoeringsprogramma Ruimte voor de Rivier is een groot aantal projecten afgerond (30 projecten hebben medio 2016 de mijlpaal waterveiligheid gehaald). Dit draagt bij aan een veiliger rivierengebied en een aantrekkelijke leefomgeving. Dankzij deze inzet is de begroting van het Deltafonds in 2016 grotendeels gerealiseerd. Met het oog op toekomstige grote waterveiligheidprojecten is een methode in ontwikkeling om de ex-post doelmatigheid daarvan goed te kunnen beoordelen. Voor een nadere toelichting over de uitvoeringsprogramma’s wordt verwezen naar het jaarverslag van het Deltafonds.

In 2016 is de nieuwe normering van de primaire waterkeringen zoals omschreven in de Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan 2009–2015 via een wijziging van de Waterwet wettelijk verankerd (Stb. 2016, 431). De gewijzigde Waterwet trad per 1 januari 2017 in werking. De wijziging van de wet heeft als doel om iedereen in Nederland minimaal even goed te beschermen tegen overstromingen. Gebieden waar veel slachtoffers kunnen vallen of waar de economische schade groot zou zijn worden extra beschermd.

Evaluaties

Evaluatie Deltawet (Kamerstukken II 2016–2017, 34 513, nr. 1 en 2)

Met het predicaat «zeer goed» is het evaluatierapport «Op Peil» over het stelsel deltaprogramma en Deltawet met een kabinetsreactie op hoofdlijnen op 1 juli 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd. De evaluatiecommissie heeft in het rapport nog aandachtspunten meegegeven. Aansluitend op de laatste ministerraad van 2016 is op 23 december de uitgebreide reactie op de evaluatie van de Deltawet naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze kabinetsreactie geeft invulling aan de gezamenlijke opdracht voor de bestuurlijke partners hoe de aandachtspunten de komende jaren worden opgepakt en wat we daarbij van de deltacommissaris vragen.

HGIS Partners voor Water 3

Het HGIS Partners voor Water 3 programma is door een extern bureau positief geëvalueerd (Kamerstukken II 2016–2017 27 625, nr. 378). De evaluatie stelt dat er brede consensus is over het feit dat de focus op een beperkt aantal deltalanden vruchten afwerpt. De delta-aanpak met deltateams zorgt voor coördinatie van initiatieven, kennis delen en inbreng van de kennis van de ambassades en is essentieel voor het bereiken van focus en afstemming. Het is aannemelijk dat PvW met verschillende projecten en activiteiten een bijdrage heeft geleverd aan het bieden van oplossingen voor de «wereldwaterproblematiek».

Structuurvisie Waddenzee

In de brief van 20 januari 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 29 684, nr. 124) is het evaluatierapport van de Structuurvisie Waddenzee aangeboden aan de Kamer. In deze brief is aangekondigd dat in 2016 zal worden gestart met de «Beleidsverkenning Toekomstige Rol en Ambitie van Rijk en Regio voor het Waddengebied» (beleidsverkenning). Deze beleidsverkenning loopt op dit moment. Hierin worden de contouren van het gewenste toekomstige beleid onderzocht en beschreven. In de beleidsverkenning wordt onder meer gekeken naar de mogelijke handelingsperspectieven naar aanleiding van de bevindingen van het Evaluatierapport en de aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer van november 2013. De beleidsverkenning Waddengebied zal in de loop van 2017 aan de kamer worden gezonden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

11

Integraal waterbeleid

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

37.457

40.756

32.289

54.638

41.900

12.738

1)

Uitgaven

 

41.021

40.075

34.852

48.869

45.973

2.896

 

11.01

Algemeen waterbeleid

 

35.591

34.016

29.857

36.167

33.872

2.295

 

11.01.01

Opdrachten

 

1.812

1.527

2.147

6.629

3.932

2.697

2)

11.01.02

Subsidies

 

12.259

11.809

8.722

11.358

10.360

998

3)

 

– Partners voor Water (HGIS)

 

11.615

11.788

8.597

11.308

10.360

948

 
 

– Overige subsidies

 

644

21

125

50

0

50

 

11.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

20.993

19.908

18.169

17.325

17.545

– 220

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

20.265

19.350

17.643

16.801

17.144

– 343

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

 

728

558

526

524

401

123

 

11.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

527

772

819

855

2.035

– 1.180

4)

11.02

Waterveiligheid

 

3.338

3.225

2.788

3.001

2.802

199

 

11.02.01

Opdrachten

 

3.338

3.225

2.788

3.001

2.802

199

 

11.03

Grote oppervlaktewateren

 

2.092

2.834

2.207

2.575

2.008

567

 

11.03.01

Opdrachten

 

2.092

2.834

2.207

2.575

2.008

567

 

11.03.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

0

0

0

0

0

0

 

11.04

Waterkwaliteit

 

0

0

0

7.126

7.291

– 165

 

11.04.01

Opdrachten

 

0

0

0

4.002

3.993

9

 

11.04.02

Subsidies

 

0

0

0

478

0

478

 

11.04.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

0

0

0

972

1.531

– 559

 

11.04.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

0

0

0

1.674

1.767

– 93

 
 

Ontvangsten

 

78

73

24.357

248

0

248

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Het verschil in verplichtingen op dit artikel wordt met name veroorzaakt door enerzijds de versnelde vastlegging van meerjarige verplichtingen in het kader van het project Icoon Afsluitdijk, Partners voor Water deel 4 alsmede het project Lumbricus en anderzijds de als nieuw opgenomen verplichtingen voor waterkwaliteit die vanuit het opgeheven artikel 12 zijn geconverteerd naar artikel 11.

11.01 Algemeen waterbeleid
11.01.01 Opdrachten (ad 2)

De activiteiten op het gebied van de Watercoalitie zijn gericht op het ontwikkelen van een nieuw sturingsinstrument voor het waterdomein. In 2016 heeft er een evaluatie van de werkzaamheden plaatsgevonden. De conclusie is dat de werkwijze van de watercoalitie kansrijk is en dat het voor de doorwerking van belang is om op te schalen naar heel Nederland. Daarom is besloten om aan te sturen op een meerjarige landelijke coalitie tussen overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties rond het thema klimaatbestendige tuinen. In 2016 hebben de eerste verkennende gesprekken plaatsgevonden. De verwachting is dat in de loop van 2017 deze coalitie vorm kan worden gegeven.

Rond het onderwerp «Water in en om het huis» is in het programma «de Watercoalitie» ervaring opgedaan met de vraag of met een meer adaptieve en responsonsieve rolinvulling door IenM bijgedragen kan worden aan de beleidsdoelen van water met als doel om huishoudens daarbij meer te activeren. Uit de «Reflectie op Watercoalitie» door het Watergovernance Center, juni 2016 is gebleken dat de adaptieve sturing en de faciliterende rol van IenM bij de Watercoalitie een wezenlijke versneller is. Vooral rond het cluster water, klimaat en tuinen zijn coalities tot stand gekomen gericht op het activeren van burgers bij de wateropgave. De coalities zorgen voor sociale innovatie, gemeenten en waterschappen leren op deze manier op een andere manier samenwerken met bedrijven en burgers binnen hun gemeente of beheersgebied. Deze onderwerpen sluiten naadloos aan bij de doelstellingen van het Bestuursakkoord Water en met name de afspraken over de waterketen.

In 2016 is de Human Capital Agenda van de Topsector Water verder uitgebouwd onder leiding van de dijkgraaf van het waterschap Waterschap Rijn en IJssel als nieuwe voorzitter. Op basis van een nieuwe strategie en actieplan is 2016 benut om de doelstellingen bij te stellen en vorm te geven langs 4 hoofdlijnen, nl. 1) onderwijs en innovatie, waar de beurzen voor talentvolle studenten belangrijk zijn, in 2016 zijn 16 beurzen uitgereikt. De beurzen dienen om studenten als ambassadeur op te laten treden binnen de watersector om zo richting scholen (gastlessen) de belangstelling (awareness) voor de watersector bij jongeren te vergroten; 2) een leven lang leren, waar een opdracht is gegeven aan de waterkennisbank voor een analyse van het arbeidsmarktbeleid; 3) imago en instroom, waar grote bijeenkomsten zoals het Wereld Watercollege, de Battle of Beaches en de bodem en waterweek van het KNAG zijn ondersteund of georganiseerd alsmede het ontwerpen van een nieuwe site en communicatiebeleid; 4) internationaal, waar andere programma’s zoals Wetskills zijn ondersteund. In 2016 is o.a. de reis naar Iran en het uitwisselen over het Iraanse waterbeleid ondersteund, in samenhang met de reis van de Minister naar Iran.

Het Ministerie van IenM is politiek verantwoordelijk voor Topsector Water. IenM ondersteunt het topteam van de Topsector. Daarnaast stimuleert IenM kennisontwikkeling en innovaties en maakt innovaties in het waterdomein zichtbaar. In 2016 is o.a. een brochure over waterinnovaties uitgebracht, is gestart met de voorbereiding van een groot innovatie-event in 2017, zijn middelen besteed voor communicatie over het Nationaal Kennis- en Innovatieprogramma Water en Klimaat (NKWK) en is gewerkt aan de versterking van de Nederlandse kennisbasis door het bevorderen van de verbinding met de Europese R&D programma’s.

In 2016 zijn nieuwe beleidsaccenten op het terrein van internationaal waterbeleid zijn vastgelegd in de Internationale Waterambitie (Kamerstukken II 2015–2016 32 605, nr. 177) om het verdienvermogen in het buitenland te vergroten, met specifieke aandacht voor delta-, water- en maritieme technologie. De beleidsaccenten zijn verder geoperationaliseerd in concrete inzet in zeven deltalanden en andere kansrijke landen voor samenwerking met Nederland. Ondersteunde activiteiten hebben plaatsgevonden met betrekking tot diverse handelsmissies, politieke missies en activiteiten van de Watergezant. De inzet richtte zich in 2016 op het versterken van de strategische positie van Nederland op het gebied van water en klimaatadaptatie. Nederland heeft hiervoor kennis over water en klimaat beschikbaar gesteld en heeft gestimuleerd om planvormingsprocessen effectiever te laten uitmonden in uitvoeringsprocessen. Dit had tot doel de weerbaarheid in de wereld tegen waterproblemen en klimaatverandering in concrete acties te vertalen waarbij overheden, bedrijfsleven, kennisinstituten en maatschappelijke organisaties samenwerken. Innovatie is gestimuleerd vanuit het Nationaal Kennis- en Innovatieprogramma voor Water en Klimaat waar overheid, bedrijfsleven en kennisinstituten actief samenwerken op het verbinden van thuismarkt en buitenlandse markt. Buitenlandse handelsmissies zijn uitgevoerd naar Indonesië, Australië, China, Italië, Filippijnen, Argentinië, Vietnam, Cuba en Iran. Ook is een breed spectrum aan inkomende handelsmissies ontvangen. Evaluaties zijn uitgevoerd met betrekking tot het programma Partners voor Water 3 en de Disaster Risk Reduction faciliteit (DRR).

Ad 2) De hogere realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door de uitgaven voor het project Icoon Afsluitdijk. Dit project was niet in de begroting 2016 opgenomen. Het project was gereserveerd op het Deltafonds, maar is in 2016 verantwoord op de begroting HXII, omdat het project niet binnen de scope van het Deltafonds valt. Dit betreft een bedrag van € 3,3 miljoen.

11.01.02 Subsidies (ad 3)

HGIS Partners voor Water

Het HGIS Partners voor Water 3 programma is in 2016 ten einde gekomen. Dit programma was het centrale uitvoeringsprogramma van de interdepartementale Internationale Water Aanpak en ondersteunde de realisatie van de internationale waterambities van de ministeries Buza, EZ en IenM door nieuwe initiatieven te stimuleren en verbindingen te leggen met het instrumentarium en financieringsmogelijkheden die voor activiteiten op het terrein van water internationaal beschikbaar zijn binnen de rijksoverheid, bij internationale financiële instellingen en bij de private sector. Met de subsidieregeling «Wereldwijd werken met water» binnen PvW3 zijn in totaal 74 projecten in 21 doellanden gesubsidieerd. Over de gehele periode (2010 t/m 2016) is in totaal 34% van het budget besteed aan projecten in deltalanden, 65% aan projecten in de overige PvW3 doellanden en 1% aan projecten die in meerdere landen zijn uitgevoerd. Bij de regeling zijn 88 bedrijven betrokken geweest, in totaal 16 kennisinstellingen en 14 NGO’s. Het budget is geheel uitgeput en wordt als effectief en doelmatig gezien.

De doorlopende verplichtingen van PvW1 naar PvW2 en uiteindelijk PvW3 hebben geleid tot een totale overbesteding van € 2,2 miljoen. Het betreft project- en uitvoeringskosten (RVO en NWP). Deze kosten worden gedekt vanuit het budget van het nieuwe programma PvW2016–2021 waar een onderbesteding is gerealiseerd van € 1,3 miljoen in 2016 door een vertraagde opstart van het programma in 2016. Het totaal van de Partners voor Water programma’s komt hiermee op een tekort van € 0,9 miljoen.

In 2016 is de nieuwe subsidieregeling «Waterveiligheid en Waterzekerheid Stedelijke Delta’s» geformaliseerd. De regeling betreft HGIS middelen die gekoppeld zijn aan het nieuwe Programma Partners voor Water 2016–2021 als centraal financieringsinstrument van de Internationale Waterambitie. RVO is gemandateerd om de regeling uit te voeren. In juli 2016 heeft een succesvolle eerste tenderronde plaatsgevonden ten aanzien van het vergroten van waterveiligheid en waterzekerheid in de wereld.

Overige subsidies

LiveDijk projecten

De op 16 december 2013 verstrekte subsidiebeschikking inzake de realisatie LiveDijk projecten aan de stichting FloodControl IJkdijk is in 2016 met 1 jaar verlengd tot 31 december 2017. Betaling van de subsidie heeft al voor 2016 plaatsgevonden, maar vanwege het later dan gepland inbrengen van het verticaal zanddicht geotextiel, is een vertraging opgelopen van circa 1,5 jaar bij het onderdeel Livedijk Rivierenland. Dit betekent dat deze subsidiebeschikking – na de verlenging – eindigt op 31 december 2017 en zal op dat moment vastgesteld worden.

Water en Evacuatie

Voor de uitvoering van het project Water en Evacuatie is op 9 december 2015 een subsidie verstrekt aan het Instituut fysieke veiligheid (IFV) van € 150.000 die in de periode 2015–2017 voor het ontwikkelen van een structurele aanpak waarmee de veiligheidsregio’s kunnen zorgen voor een adequate rampenbeheersing bij overstromingen. Het uitgekeerde subsidiebedrag in 2016 bedraagt € 50.000. De laatste termijn van deze subsidie bedraagt € 50.000 en zal in 2017 uitgekeerd worden.

Het saldo van het financiële instrument subsidies wordt voornamelijk veroorzaakt door hogere uitgaven bij de afronding van het programma Partners voor Water deel 3 dat in uitvoering is bij de de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland.

11.01.03 Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan RWS heeft betrekking op de beleidsondersteunende en beleidsadviserende activiteiten (BOA) in 2016. Hiervoor wordt jaarlijks een opdracht aan RWS verstrekt. Tot deze opdracht behoren onder andere de bijdragen aan de uitwerking van de MIRT-onderzoeken waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

In 2016 zijn aan het KNMI diverse onderzoeken en analyses gevraagd omtrent neerslagpatronen, het gedrag van extreme stormen, verbeterde windmodellen, het weer in de toekomst en risico-analyses ten aanzien van het samenvallen van extreme weerssituaties. De resultaten van deze analyses hebben bijgedragen aan de onderbouwing van het wettelijke beoordelingsinstrumentarium voor de primaire waterkeringen en het waterveiligheidsbeleid in het algemeen.

11.01.04 Bijdragen aan medeoverheden (ad 4)

Er zijn door IenM afspraken gemaakt met het Ministerie van SZW over compensaties in relatie tot de kinderopvang voor de waterschappen. Die afspraak behelst het laten meelopen van deze compensaties met de geldstroom van IenM richting de waterschappen. Daartoe zijn budgetten (voor de duur van de subsidieregeling tot en met 2017) van SZW overgeboekt naar IenM. Tot op heden hebben zes waterschappen van deze regeling gebruik gemaakt. In 2016 zijn geen aanvullende subsidies verleend. De niet gebruikte middelen zijn teruggeboekt naar het Ministerie van SZW (€ 1,3 miljoen).

Op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) van BZK is een commissie BBV ingesteld. Deze commissie draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het besluit, en voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring van gemeenten, gemeenschappelijke regelingen, waterschappen en provincies. Sinds 2014 draagt het Ministerie van IenM de helft van de kosten voor het secretariaat van de commissie BBV bij vanwege de betrokkenheid van de commissie met de waterschappen. De bijdrage bedraagt € 35.695 per jaar. De laatste betaling heeft dit jaar plaatsgevonden. De bijdrage vanuit IenM is structureel overgeheveld naar BZK.

11.02 Waterveiligheid
11.02.01 Opdrachten

De definitieve overstromingsrisicobeheerplannen voor de vier stroomgebieden Eems, Rijn, Maas en de Schelde zijn in 2016 aan de Europese Commissie gerapporteerd. Voor zowel de risicokaarten als de plannen zijn opdrachten gegeven voor ondersteuning, ontwikkeling en het beheer.

Op basis van de Derde Toetsronde Primaire Waterkeringen is in 2016 gewerkt aan het voorbereiden van de programmering van hoogwaterbeschermingsmaatregelen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Tevens is al zoveel mogelijk geanticipeerd op de opgave die volgt uit de komende beoordelingsronde. Met behulp van de overstromingskansen uit Veiligheid Nederland in Kaart (VNK2) (Kamerstukken II 2014–2015 27 625, nr. 335) is een inschatting gemaakt van de dijktrajecten die op grond van de nieuwe normering het meest urgent zullen zijn. Deze trajecten zijn onder voorbehoud van het veiligheidsoordeel van de beheerder en het oordeel van de ILT al toegevoegd aan het hoogwaterbeschermingsprogramma 2017 – 2022.

Daarnaast is de eerste landelijke beoordelingsronde overstromingsrisico’s met het nieuwe wettelijke beoordelingsinstrumentarium (start in 2017) voorbereid.

Het wettelijk beoordelingsinstrumentarium, te weten de beoordelingsvoorschriften en bijbehorende voorschriften voor het afleiden van hydraulische belastingen, is op basis van met name de nieuwe normering geactualiseerd. Hiervoor zijn opdrachten gegeven voor onderzoek, kwaliteitsborging en het organiseren van kennisuitwisseling.

In 2016 is gewerkt aan de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid (Kamerstukken II 2014–2015 34 000 J, nr. 4) en de aanpassing van de Waterwet en onderliggende regelgeving. In deze Deltabeslissing is de overstap gemaakt naar de overstromingsrisicobenadering. De doelen van het waterveiligheidsbeleid zijn via normspecificaties voor primaire waterkeringen wettelijk verankerd door een aanpassing van de Waterwet. Ook is de regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 http://wetten.overheid.nl/BWBR0034922/2017-01-01 gewijzigd en is het beoordelings- en ontwerpinstrumentarium aangepast aan de nieuwe normering.

11.03 Grote oppervlaktewateren
11.03.01 Opdrachten

De Beleidsnota Noordzee 2016–2021 geldt als het maritieme ruimtelijke plan conform de eisen van de EU Richtlijn maritieme ruimtelijke planning. De richtlijn is omgezet in Nederlands recht bij Besluit van 19 februari 2016 (Staatsblad 2016, 99) tot wijziging van de Waterwet in verband met de implementatie van de richtlijn Maritime Ruimtelijke Planning en trad inwerking op 1 juli 2016. Vanaf 2016 worden de acties uit de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 in uitvoering gebracht (Kamerstukken II 2014–2015 31 710, nr. 35 blg-427951).

Om de duurzame energiedoelstellingen voor 2023 te halen is in 2016 met het Ministerie van EZ verder gewerkt aan de uitrol van windenergieparken op zee. Op 7 december 2016 is de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee – aanvulling Hollandse Kust vastgesteld.

De Minister heeft in december 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 33 450, nr. 52) de Kamer laten weten dat zij via een participatief proces wil komen tot een Noordzeestrategie 2030, samen met het bedrijfsleven, kennisinstituten, natuur- en milieuorganisaties en andere overheden. Dit initiatief is breed omarmd tijdens het in het door IDON georganiseerde Noordzeedialoog.

Als invulling van de politieke verklaring van de Noordzeelanden over duurzame energie op de Noordzee van 6 juni coördineert IenM samen met de Europese Commissie de internationale werkgroep over ruimtelijke ordening en milieueffecten. Het eerder ontwikkelde Kader Ecologie en Cumulatie dat gebruikt is in de vergunningverlening van windparken op zee wordt daar internationaal ingebracht.

Het Nederlands EU-voorzitterschap is aangegrepen om bij te dragen aan het Europees geïntegreerd maritiem beleid. Voor de «trio-prioriteit» water is tijdens het voorzitterschap de basis gelegd voor een dialoog op EU-niveau tussen de landbouw- en water- respectievelijk de mariene- en visserijadministraties. Samen met Malta heeft Nederland het Europees geïntegreerd maritiem beleid een nieuwe impuls gegeven, waar Malta tijdens hun voorzitterschap op voort kan bouwen.

In de ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer schetst het kabinet een ontwikkelrichting voor een verbeterde waterkwaliteit die goed is voor de natuur, recreatie en toerisme, landbouw, schelpdierteelt en de kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft een actieve rol in het zorgen voor de bekostiging en uitvoering van de plannen uit de ontwerp-rijksstructuurvisie. In 2016 is een gefaseerde aanpak uitgewerkt en zijn financieringsconstructies verder in kaart gebracht, mede op verzoek van de Kamer met de motie Jacobi c.s. (Kamerstukken II 2015–2016 27 625 nr. 356). Deze inspanningen hebben vooralsnog niet tot het gewenste resultaat geleid.

11.04 Waterkwaliteit
11.04.01 Opdrachten

In 2016 is het Programma van Maatregelen van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie, geïmplementeerd. Dit programma maakt onderdeel uit van het Nationaal Waterplan 2016–2021 en bestaat uit maatregelen die genomen moeten worden om de goede milieutoestand te bereiken. Dit betreft grotendeels vigerend beleid op terreinen als KRW, Natura 2000, Gemeenschappelijk Visserijbeleid, scheepvaart (IMO) en bestaande EU-milieurichtlijnen. Aanvullende maatregelen zijn genomen of worden ontwikkeld op het terrein van terugdringen van zwerfvuil in zee (plastic soep en microplastics) en bescherming van gebieden (voorstel aan Tweede Kamer over bescherming van Friese Front en Centrale Oestergronden). Daarnaast heeft het kabinet onder meer door green deals en het mogelijk maken van pilots op zee meer invulling gegeven aan haar faciliterende rol ten aanzien van «kansen benutten» voor het samengaan van een duurzame economische groei en gebruik met een gezond systeem, en voor eventueel ecosysteemherstel. In het Programma van Maatregelen is maximaal ingezet op internationale afstemming en samenwerking (Noordzeeregio, OSPAR, EU-programmering) en op samenwerking met kennisinstituten en belanghebbenden.

11.04.02 Subsidies

In het Bestuursakkoord Water (BAW) is afgesproken om in de regio samen te werken bij de uitvoering van de beheertaken van het stedelijk watersysteem en de waterketen. Dit programma dat in december 2011 is gestart liep tot en met 2016 werd uitgevoerd door stichting RIONED en werd financieel ondersteund door het Ministerie van IenM. In het programma zijn kenniscoaches aangesteld en getraind in het coachen van het bevorderen van samenwerking in de waterketen. De inzet van kenniscoaches heeft ertoe bijgedragen dat de samenwerking bij de uitvoering van de beheertaken van het stedelijk watersysteem en de waterketen is verbeterd. Er zijn inmiddels 21 trajecten afgerond waarbij kenniscoaches samenwerkingsregio’s (waterschap en gemeenten) hebben geholpen bij het opzetten van gezamenlijke investeringsprogramma’s, planvorming, databeheer en assetmanagement maar ook bij het opzetten van een gezamenlijk meet- en monitoringssyteem.

Ervaringen in de regio’s met kenniscoaches zijn te vinden op http://www.riool.net/-/hoe-ervaren-regios-de-ondersteuning-van-kenniscoaches. Verder zijn er regionale themabijeenkomsten georganiseerd om specifieke vraagstukken op het gebied van de waterketen met de betrokken overheden uit te diepen. Daarnaast hebben 20 ambtelijke coördinatoren van regionale samenwerkingsverbanden een leer- en ontwikkeltraject gevolgd, waarmee de kennis en ervaring die in het programma kenniscoaches is opgedaan wordt overgedragen.

De subsidie aan Stichting de Noordzee voor de periode 2015–2017 heeft tot doel bij te dragen aan de versterking van de rol van de stichting als dialoogpartner en verbinder tussen NGO’s en andere stakeholderpartijen, en het daarbij aandragen van oplossingen en handelingsperspectief. In 2016 heeft Stichting de Noordzee bij energiebedrijven een keuzemenu gepresenteerd van natuurversterkende maatregelen die in windparken kunnen worden toegepast. Samen met stichting Natuur en Milieu is een symposium over de toekomst van wind op zee georganiseerd tijdens de Internationale Architectuur Biennale Rotterdam. Voorts heeft Stichting de Noordzee ingezet op het opbouwen van kennis en het vergroten van het netwerk in de maritieme sector en haar contacten met grote verladers en investeerders via bestaande netwerken zoals het Platform Schone Scheepvaart. De stichting draagt als partner van de Green Deal Scheepsafvalketen, de Green deal Visserij voor een Schone Zee en de Greendeal Schone Stranden actief bij aan het behalen van de doelstellingen voor een schone zee en schone stranden. De 2016 editie van de Boskalis Beach Cleanup Tour was een groot succes: 2320 vrijwilligers hielpen mee om meer dan 19 ton afval van de Noordzeestranden te halen.

In het proces naar besluitvorming over bodembescherming van delen van het Friese Front en Centrale Oestergronden trad Stichting de Noordzee coördinerend op namens de NGO’s.

Met de subsidie voor Kunst & Wunderkammer is een TV serie gemaakt over de mooie onderwater natuur in Nederland getiteld: «Wildernis onder water». De serie wordt in 2017 uitgezonden. De serie vertelt het landelijke verhaal aan de hand van zowel nationale als regionale voorbeelden. De financiële bijdrage van IenM van € 15.000 is gebruikt om nationale projecten in beeld te brengen die innovatief zijn en een (inter)nationale voorbeeldfunctie hebben zoals het project Getijdenpark Rotterdam, het kierbesluit en de uiterwaarden projecten langs de grote rivieren. Deze projecten dragen niet enkel bij aan een verbetering van de waterkwaliteit, zij vertegenwoordigen ook de wending in het denken over water en waternatuur.

11.04.04 Bijdragen aan medeoverheden

Het Synergieprogramma KRW omvatte onder andere ruim tachtig projecten in het landelijk gebied. Ingevolge het Bestuursakkoord natuur zijn deze projecten gedecentraliseerd. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de circa veertig synergieprojecten in het stedelijk gebied. Het Rijk was middels het Synergieprogramma KRW medeverantwoordelijk voor de financiering van de synergieprojecten in het stedelijk gebied tot en met 2016. De meeste projecten zijn volledig uitgevoerd. Redenen voor mindere uitvoering waren: mindere relevantie voor het doelbereik bij voortschrijdend inzicht, lokale of regionale veranderingen in prioriteiten of onvoldoende grondpositie bij de betrokken overheden om tot (tijdige) uitvoering te kunnen komen. Consequenties voor het bereik van de doelstellingen zijn globaal gezien beperkt tot vertraging in de realisatie. De meeste projecten worden alsnog, zij het later dan voorzien en zonder de rijksbijdrage, uitgevoerd. Een aantal is vervangen door gelijkwaardige andere projecten. Het programma is nu afgerond.

In 2016 is een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met Waterschap Vechtstromen als initiatiefnemer en coördinerende partij namens een consortium van waterschappen, universiteiten en kennisinstellingen over het Kennisprogramma Lumbricus 2016–2020. Met deze samenwerkingsovereenkomst draagt het Ministerie van IenM in totaal twee miljoen euro bij aan dit programma (voor de achtereenvolgende jaren 2016 t/m 2020 respectievelijk € 0,3 miljoen, € 0,3 miljoen, € 0,3 miljoen, € 0,5 miljoen en € 0,5 miljoen).

Lumbricus is een integraal samenwerkingsprogramma met regionale partijen waarin doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, zoetwatervoorziening, bodembeheer, klimaatadaptatie en waterveiligheid samenkomen. Het programma focust op beekdalen in oost en zuid Nederland: met twee proeftuinen in Brabant-Limburg en Overijssel worden innovatieve maatregelen op het gebied van bodem en water in de praktijk gebracht. Nieuwe kennis wordt opgedaan en maatregelen en instrumenten worden gebundeld in een integrale aanpak. Lumbricus onderzoekt daarnaast hoe in het waterbeheer beter gebruik kan worden gemaakt van natuurlijke processen. Door te «bouwen met de natuur» verbetert het natuurlijke karakter van beken en rivieren – en tegelijk de waterkwaliteit. Met het programma werken de samenwerkende partijen aan een klimaatrobuust bodem- en watersysteem.

11.04.05 Bijdragen aan internationale organisaties

De bijdragen aan internationale organisaties in 2016 betroffen de jaarlijkse contributie voor de internationale riviercommissies van de Rijn, Maas, Schelde en Eems/ Niedersachsen. Daarnaast betrof het de en de bijdragen aan VN organisaties, die onder andere het gevolg zijn van een tweetal Memoranda of Understanding.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds
(bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

379.162

Andere ontvangsten van artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

208.776

Totale uitgaven op artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

587.938

waarvan

   

1.01

Grote projecten waterveiligheid

432.091

1.02

Overige aanlegprojecten waterveiligheid

147.808

1.03

Studiekosten

8.039

Extracomptabele verwijzing naar artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds
(bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

27.202

Andere ontvangsten van artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

6.716

Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

33.918

waarvan

   

2.01

Aanleg waterkwantiteit

 

2.02

Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

31.830

2.03

Studiekosten

2.088

Extracomptabele verwijzing naar artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds
(bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

210.854

Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

0

     

Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

210.854

waarvan

   

3.01

Watermanagement

7.047

3.02

Beheer, onderhoud en vervanging

203.807

Extracomptabele verwijzing naar artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds
(bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds

19.090

Andere ontvangsten van artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds

0

Totale uitgaven op artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds

19.090

waarvan

   

7.01

Realisatieprogramma Kaderrichtlijn water

16.317

7.02

Overige aanlegprojecten waterkwaliteit

2.493

7.03

Studiekosten waterkwaliteit

280

Artikel 12 Waterkwaliteit

In het verlengde van de overheveling van KRW middelen van artikel 12 Waterkwaliteit naar artikel 7 van het Deltafonds, heeft IenM bij Begroting 2015 aangekondigd om bij Begroting 2016 de artikelen 11 Waterkwantiteit en 12 Waterkwaliteit samen te voegen tot één integraal waterartikel, met behoud van het onderscheid tussen waterkwantiteit en waterkwaliteit. Hiertoe wordt de naam en algemene doelstelling van artikel 11 aangepast van «Waterkwantiteit» naar «Integraal waterbeleid». Artikel 12 Waterkwaliteit wordt geschrapt en zal deel uitmaken van het nieuwe artikel 11 Integraal waterbeleid als artikelonderdeel 11.04 Waterkwaliteit. Met dit integrale waterartikel wordt beoogd de samenhang tussen de artikelen te benadrukken, zonder af te doen aan de transparantie van de begroting.

Hieronder is de budgettaire tabel van artikel 12 Waterkwaliteit opgenomen. Door de samenvoeging van de beleidsartikelen 11 en 12 heeft deze alleen nog betrekking op de jaren 2015 en daarvoor. Voor de jaren 2016 en verder wordt verwezen naar artikel 11 Integraal waterbeleid.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

12

Waterkwaliteit

       

Realisatie

Begroting

Verschil

   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

 

70.389

85.651

4.193

0

0

0

Uitgaven

 

78.565

84.827

5.915

0

0

0

12.01

Waterkwaliteit

 

78.565

84.827

5.915

0

0

0

12.01.01

Opdrachten

 

4.729

3.978

4.076

0

0

0

12.01.02

Subsidies

 

94

277

261

0

0

0

12.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

65.861

78.946

0

0

0

0

 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

65.861

78.946

0

0

0

0

 

* Verbeterprogramma Waterkwaliteit rijkswateren

 

52.791

67.970

0

0

0

0

 

* Natuurcompensatie Perkpolder

 

7.325

7.372

0

0

0

0

 

* Natuurlijker Markermeer/IJ'meer

 

4.485

3.153

0

0

0

0

 

* Verruiming vaargeul Westerschelde

 

1.260

451

0

0

0

0

12.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

6.557

0

460

0

0

0

12.01.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

1.324

1.626

1.118

0

0

0

 

Ontvangsten

 

0

0

0

0

0

0

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

Algemene Doelstelling

Een ruimtelijk beleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, waarin sprake is van regionaal maatwerk, waarin de gebruiker voorop staat, waarin investeringen scherp geprioriteerd worden en waarin ruimtelijke ontwikkelingen, milieu en mobiliteit met elkaar zijn verbonden.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; Kamerstukken II 2011–2012 32 660, nr. 50). In dit rijksbeleid is het Rijk verantwoordelijk voor dertien nationale belangen. Het Rijk is verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. In dit kader werkt het Rijk aan eenvoudigere regelgeving, evenals de medeoverheden. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Om dit doel te bereiken is goede samenwerking met en inzet door medeoverheden van groot belang.

De Minister van IenM is vanuit deze rol verantwoordelijk dan wel coördinerend voor:

  • Het opstellen, onderhouden en coördineren van nationale en EU kaders en wet- en regelgeving op ruimtelijk gebied en ten aanzien van interbestuurlijke geo-informatie en de daarbij behorende informatievoorziening. Het vertalen en implementeren van relevante Europese beleidskaders. Samenwerken met bedrijfsleven en wetenschap in een topteam geo-informatie om de gezamenlijke opgestelde toekomstvisie GeoSamen te realiseren.

  • De stelselherziening van het omgevingsrecht en de implementatie samen met de andere overheden (invoeringsbegeleiding, digitale ondersteuning en infodesk).

  • De duurzame kwaliteit van de ruimtelijke inrichting en doelmatig gebruik van het bodem- en watersysteem.

  • Het ontwikkelen van nationale ruimtelijke visies, zoals de Structuurvisie Ondergrond en een Visie op de ruimtelijke kansen voor duurzame energie-opwekking, -opslag en -transport in 2050.

  • Verdere ontwikkeling van kennis van de fysieke leefomgeving ten behoeve van beleid in relatie tot maatschappelijke opgaven en het faciliteren van de toepassing daarvan door de andere overheden.

  • De structurele verankering van het ruimtelijk ontwerp in de beleidsprocessen en projecten van de ruimtelijke ontwikkeling.

  • Via de gebiedsagenda’s in kaart brengen van de inhoudelijke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het ruimtelijk-fysieke domein (onder andere woningbouw, bereikbaarheid, economie, energie, natuur en waterveiligheid).

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

De monitor Infrastructuur en Ruimte onderzoekt de realisatie van de dertien nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), afgezet tegen de gestelde ambities. In de meeste gevallen is er daarbij sprake van een gewenste ontwikkelingsrichting en niet altijd van een kwantitatieve doelstelling. In 2016 is de tweede vervolgmeting verschenen.

Nationaal belang SVIR1

Doel SVIR

Voorlopige kengetallen Monitor Infrastructuur en Ruimte

Meting 2016

Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren

Versterken concurrentiekracht stedelijke regio’s

Internationale concurrentie Nederlandse regio’s

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2150-economische-ontwikkeling-in-regios-met-concentratie-topsectoren?ond=20912

Doelrealisatie: Volgens het PBL doen de stedelijke regio's het economisch over het algemeen beter dan de overige delen van het land. Het bruto binnenlands product (bbp) per inwoner is het hoogst in de

COROP-plusgebieden Haarlemmermeer en omgeving, Amsterdam en Stadsgewest Utrecht. Daarnaast heeft Overig Groningen vanwege de aardgaswinning een hoog bbp per inwoner. De regio's Amsterdam en Utrecht hebben naar verhouding veel arbeidsplaatsen.

       
 

Bereikbaarheid

Nabijheid wonen-werken

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2134-nabijheid-wonen---werken?ond=20912

Doelrealisatie:. De onderlinge nabijheid van wonen en werken in Nederland is voor de gemiddelde inwoner tussen 1996 en 2015 met circa 2,5% toegenomen. De regionale verschillen in nabijheid zijn groot

 

Vestigingsklimaat

Fysiek vestigingsklimaat

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2133-regionale-quality-of-living?ond=2091

Doelrealisatie: De Quality of Living van Nederland is bovengemiddeld goed in vergelijking met andere Europese regio's. Dat geldt zelfs in vergelijking met de 25 Europese regio's met het hoogste Bruto Regionaal Product. Ten opzichte van twee jaar geleden zijn er weinig veranderingen opgetreden.

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor(duurzame) energievoorzieningende energietransitie

Realisering netwerk SEV-III

Toename netlengte hoogspanningslijnen met spanning 220 kV en hoger

2.800 km (2008), 2.890 km (2012), 2890 (2015)

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2135-hoogspanningsleidingen?ond=20912

De toename van het aantal woningen in zones langs hoogspanningsleidingen waar beperkingen gelden (indicatieve vrijwaringszones) is tussen 2000 en 2015 ongeveer 9.500 woningen

 

Transitie duurzame energie

Verbruik hernieuwbare energie

http://www.clo.nl/indicatoren/nl0385-verbruik-van-hernieuwbare-energie?ond=20912

Doelrealisatie: Het aandeel hernieuwbare energie van het totale energieverbruik is in 2015 gestegen met een kwart procentpunt naar 5,8 procent (CBS, 2016a).

 

Doelstelling windenergie

Opgesteld vermogen windenergie op land en op zee

http://www.clo.nl/indicatoren/nl0386-windvermogen-in-nederland?ond=20912

Doelrealisatie: De elektriciteitsproductie van windmolens nam in 2015 met 19 procent toe, vooral door uitbreiding van de capaciteit. In 2015 kwam 52 procent van de productie van hernieuwbare elektriciteit uit windenergie (CBS, 2016).

2 009 MW (2010) 2 205 MW op land (2012), 3031 MW (2015)

228 MW op zee (2012), 357 MW (2015)

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen

Buisleidingen in gereserveerde stroken

Toename rode ontwikkelingen buisleidingstroken

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2136-hoofdnetwerk-buisleidingen?ond=20912

Netlengte 18.406 km (2008),

Aantal woningen binnen gereserveerde buisleidingstroken 251(2000), 250 (2012) 250 (2016)

Doelrealisatie: Het aantal woningen binnen buisleidingstroken ligt in de periode 2000 – 2012 rond de 250 en is in de periode 2000 – 2015 vrijwel onveranderd

In 2008 bedraagt de lengte aan buisleidingen voor aardgas, olie en olieproducten en overige gevaarlijke stoffen, binnen de gereserveerde leidingstroken, in totaal 18.406 km. Daarnaast ligt er ongeveer 124.000 km aan gasleidingen voor lokale distributie. Sinds 2008 zijn geen gegevens beschikbaar over de ontwikkeling van het leidingennetwerk binnen de buisleidingstroken.

Efficiënt gebruik van de ondergrond

Winning opper-vlaktedelfstoffen verbinden met andere functies

Nog uit te werken op basis van structuurvisie ondergrond

Realisatiecijfers worden verwacht wanneer structuurvisie beschikbaar is.

Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten

Ladder voor duurzame verstedelijking

Ladder voor duurzame verstedelijking

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2173-toepassing-ladder-duurzame-verstedelijking?ond=20912

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2172-naleving-ladder-duurzame-verstedelijking?ond=20912

Aandeel Ladderplichtige bestemmingsplannen waarbij de Ladder volledig is toegepast 8% (nulmeting 2013) 43% (2016)

Doelrealisatie: Volledige toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in ladderplichtige bestemmingsplannen nam de afgelopen twee jaar ten opzichte van de vorige periode toe van 8 naar 43 procent. Inclusief summiere of gebrekkige toepassingen is dat zelfs bij twee derde van de plannen het geval.

Bron: De kengetallen zijn afkomstig uit de Monitor Infrastructuur en Ruimte 2016, Planbureau voor de Leefomgeving (www.clo.nl)

X Noot
1

Met betrekking tot artikel 13 zijn vijf belangen uit de Monitor SVIR van belang (Kamerstukken II 2011–2012 32 660, nr. A/50). Aangegeven wordt in hoeverre er sprake is van een gewenste ontwikkelingsrichting dan wel in hoeverre de doelstelling wordt gerealiseerd.

Kengetallen: Geo-informatie
 

Basiswaarde

Oude streefwaarde

Realisatie 2013

Nieuwe streefwaarde

Te behalen in jaar

Realisatie 2016

Gebruik Nationaal GeoRegister

Index: 100

>100%

85%

Gebruik relevante overheidsbestanden 100%

2015

99%

Implementatie Inspire

Inspire-monitor indicatoren

Beter dan 2013

99%

Volledig Inspire Compliant

2016

100%

Basisregistraties

           

BAG gebruik

100%

>50%

85%

>90%

2014

100%

BRT gebruik

100%

>75%

100%

100%

n.v.t.

100%

BGT opbouw registratie

100%

>75%

>65%

100%

2016

80%

BRK gebruik

100%

100%

100%

100%

n.v.t.

100%

BRO opbouw registratie

100%

>50%

<35%

>90%

2016

<50%

Bron: Kadaster, stichting SVB-BGT en TNO (2016)

Afkortingen

BAG: Basisregistratie Adressen en Gebouwen

BRT: Basisregistratie Topografie

BGT: Basisregistratie Grootschalige Topografie

BRK: Basisregistratie Kadaster

BRO: Basisregistratie Ondergrond

Toelichting

  • Aan de vulling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie is in 2016 hard gewerkt. De vulling is tot ongeveer 80% gerealiseerd. In 2017 wordt de vulling naar 100% afgerond. De vooruitzichten zijn goed.

  • De opzet van de Basisregistratie Ondergrond (BRO) strekt zich uit over meerdere domeinen en is daarmee complex. De betrokken partners zitten wel op de goede koers om de registratie te realiseren. In 2016 is een nieuw samengesteld programmateam aan de slag gegaan. Het realisatietempo voor de BRO gaat hiermee aanmerkelijk omhoog.

Voor het Meerjarenprogramma Bodem wordt verwezen naar het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020 (stcrt. 2015, 14854).

Beleidsconclusies

In 2016 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) tussentijds geëvalueerd. In de aanbiedingsbrief van de evaluatie aan de Tweede Kamer is een beleidsreactie opgenomen (Kamerstukken II 2015–2016 32 660, nr. 66) waarbij is aangegeven dat de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) het richtinggevende nationale ontwikkelingsperspectief wordt waaraan, volgens de evaluatie, behoefte bestaat.

De bij de kengetallen en indicatoren gepresenteerde monitor Infrastructuur en Ruimte onderzoekt de realisatie van de dertien nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Een vijftal hiervan zijn van belang voor het doelbereik van artikel 13: ruimtelijke ontwikkeling. In 2016 is de tweede vervolgmeting van deze monitor verschenen. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) constateert hierin dat de resultaten grotendeels vergelijkbaar zijn met de meting in 2014. Volgens het PBL doen de stedelijke regio's het economisch in het algemeen beter dan de overige delen van het land. De nabijheid van wonen en werken is sinds 1996 licht verbeterd, met name vanwege de groei van bevolking en werkgelegenheid in steden. De afstemming van maatregelen op het gebied van verstedelijking en infrastructuur is echter nog niet optimaal. Zo kwamen nieuwe arbeidsplaatsen voor een belangrijk deel terecht op autosnelweglocaties; deze locaties zijn met openbaar vervoer minder goed bereikbaar. De Quality of Living van Nederland is bovengemiddeld goed in vergelijking met andere Europese regio's. Verder is de toepassing van de Ladder voor Duurzame verstedelijking in ladderplichtige bestemmingsplannen de afgelopen twee jaar sterk toegenomen. In 2016 is de Ladder voor Duurzame verstedelijking aangepast en ligt – na consultatie – voor bij de Raad van State.

In relatie tot de Geo-informatie zijn de streefcijfers met betrekking tot het gebruik van het Nationaal GeoRegister praktisch volledig en in het geval van Inspire zelfs een jaar eerder gehaald. Met betrekking tot de basisregistraties loopt realisatie iets achter bij streefwaardes. Dat komt voornamelijk door de complexe opbouw van de Basisregistratie Ondergrond (BRO). Het gebruik van Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) stijgt conform de verwachtingen en ook bij de opbouw van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) is in 2016 een dusdanige versnelling opgetreden dat de streefwaarde van 100% in 2016 nagenoeg is gerealiseerd en 100% in de eerste helft van 2017 wordt gehaald.

Evaluaties

Overeenkomstig de aankondiging in de begroting 2016 heeft er in 2016 een evaluatie plaatsgevonden naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling bijzondere financiering Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB. De conclusie van de evaluatie, uitgevoerd door EY, is dat hoewel de regeling bodemsaneringsborgstellingskrediet complementair is aan andere regelingen op het gebied van bodemsaneringen, de relevantie van de regeling gering is. In het MKB is beperkt behoefte aan een borgstellingskrediet voor bodemsanering. Wijzigingen in het bodembeleid en de komst van subsidieregelingen in 2006 (waaronder de bedrijvenregeling en cofinanciering), hebben ertoe geleid dat de relevantie van de regeling is afgenomen. Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is beëindigd. Met ingang van 2017 wordt garant gestaan voor een lopende garantie ter grootte van € 436.000.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

13

Ruimtelijke ontwikkeling

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

35.851

101.410

69.162

119.401

111.358

8.043

1)

Uitgaven

 

112.483

98.154

112.043

114.623

112.233

2.390

 

13.01

Ruimtelijk instrumentarium

 

12.920

7.728

12.065

8.261

6.849

1.412

 

13.01.01

Opdrachten

 

5.651

4.469

4.665

7.472

4.672

2.800

2)

 

– Wabo

 

187

25

2

0

1.463

– 1.463

 
 

– Architectonisch beleid

 

1.543

1.800

1.744

1.933

1.728

205

 
 

– Overige opdrachten

 

3.921

2.644

2.919

5.539

1.481

4.058

 

13.01.02

Subsidies

 

4.868

1.770

4.472

789

966

– 177

 

13.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

1.948

1.451

2.436

0

1.211

– 1.211

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

1.948

1.451

2.436

0

1.211

– 1.211

 

13.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

453

38

492

0

0

0

 

13.02

Geo-informatie

 

36.184

42.613

51.639

47.809

38.806

9.003

 

13.02.01

Opdrachten

 

2.554

2.676

2.385

3.087

4.788

– 1.701

 

13.02.02

Subsidies

 

5.060

11.494

12.532

10.571

1.999

8.572

 
 

– Basisregistraties

 

5.060

11.494

12.532

10.571

1.999

8.572

3)

13.02.06

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

 

28.570

28.443

36.722

34.151

32.019

2.132

4)

 

– Kadaster

 

28.570

28.443

36.722

34.151

32.019

2.132

 

13.03

Gebiedsontwikkeling

 

16.345

13.603

3.422

7.671

8.069

– 398

 

13.03.01

Opdrachten

 

5.341

1.733

932

1.160

1.111

49

 

13.03.02

Subsidies

 

48

194

134

72

90

– 18

 

13.03.03

Bijdrage aan agentschappen

 

86

0

0

0

0

0

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

86

0

0

0

0

0

 

13.03.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

10.870

11.676

2.356

6.439

6.868

– 429

 
 

– Projecten BIRK

 

4.823

11.676

2.288

3.889

4.318

– 429

 
 

– Projecten Nota Ruimte

 

6.047

0

68

0

0

0

 
 

– Projecten Bestaand Rotterdams Gebied

 

0

0

0

2.550

2.550

0

 

13.04

Ruimtegebruik bodem

 

42.609

28.438

32.367

25.737

43.748

– 18.011

 

13.04.01

Opdrachten

 

2.756

1.846

1.784

5.531

3.350

2.181

5)

13.04.02

Subsidies

 

22.047

19.447

17.654

13.380

12.000

1.380

 
 

– Bedrijvenregeling

 

6.912

6.924

10.746

6.977

10.000

– 3.023

6)

 

– Bodemsanering NS

 

4.538

4.538

4.538

0

0

0

 
 

– Caribisch Nederland

 

0

0

0

4.372

0

4.372

 
 

– Overige subsidies

 

10.597

7.985

2.370

2.031

2.000

31

 

13.04.03

Bijdrage aan agentschappen

 

7.938

6.862

8.709

6.826

7.523

– 697

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

7.938

6.862

8.709

6.826

7.523

– 697

 

13.04.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

1.500

283

1.900

0

20.875

– 20.875

7)

 

– Meerjarenprogramma Bodem

 

0

0

1.900

0

20.225

– 20.225

 
 

– Programma Gebiedsgericht instrumentarium

 

1.500

283

0

0

650

– 650

 

13.04.07

Bekostiging

 

8.368

0

2.320

0

0

0

 
 

– Uitvoering klimaatadaptie

 

8.368

0

2.320

0

0

0

 

13.05

Eenvoudig Beter

 

4.425

5.772

12.550

25.145

14.761

10.384

 

13.05.01

Opdrachten

 

2.357

3.700

4.158

10.582

8.281

2.301

8)

 

– Eenvoudig Beter

 

2.357

3.511

4.019

10.582

8.281

2.301

 
 

– OLO 3

 

0

189

139

0

0

0

 

13.05.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.068

2.072

8.392

14.563

6.480

8.083

9)

 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.068

2.072

8.392

14.563

6.480

8.083

 
                   
 

Ontvangsten

 

6.938

2.901

6.371

23.057

934

22.123

10)

Garanties

Toelichting op de financiële instrumenten

Op artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling zijn garanties verstrekt aan het Kadaster en voor de garantieregeling MKB krediet. Ultimo 2016 bedragen de uitstaande garanties € 25,4 miljoen.

Verplichtingen (ad 1)

De mutatie in het verplichtingensaldo wordt met name veroorzaakt door overhevelingen in het Gemeentefonds en Provinciefonds in het kader van het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020.

13.01 Ruimtelijke Instrumentarium
13.01.01 Opdrachten (ad 2)

Uitvoering Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2016 zijn de financiële middelen voor een belangrijk deel ingezet ter voorbereiding van de Nationale Omgevingsvisie. Daarnaast is verder gewerkt aan de realisatie van de SVIR en de kennisontwikkeling ten behoeve van de uitvoering (door derden) van de SVIR. Meer concreet is bijgedragen aan de evaluatie van de SVIR, zijn beleidsverkenningen uitgevoerd en is vakkennis op peil gehouden. Bovendien zijn in 2016 wederom provincies en gemeenten in krimp- en anticipeerregio’s ondersteund door middel van het vergaren van kennis en het doen van experimenten.

Architectonisch beleid

De Actieagenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp (AAARO) 2013–2016 was ook in 2016 het kader voor de beleidsinzet om de positie van ontwerpend onderzoek te versterken. Met uiteenlopende programma’s is invulling gegeven aan deze beleidsdoelstelling. In 2016 is een succesvol begin gemaakt met de inzet van het zogenaamde «O-team» om lokale publieke opdrachtgevers te ondersteunen bij gebiedsopgaven en te adviseren over de inzet van ontwerp. Samen met het Ministerie van OCW is in 2016 de programmering voor de periode 2017–2020 vastgesteld (Kamerstukken II 2016–2017, 31 535, nr. 11).

Overige opdrachten (ondermeer Ruimtelijke Adaptatie)

In het nieuwe programma Ruimtelijke Adaptatie, als uitwerking van de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is in 2016, als onderdeel van de Klimaatagenda ondermeer gewerkt aan de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS). Deze is begin december 2016 aan de TK aangeboden. De NAS geeft een overzicht van de risico’s van klimaatverandering over de volle breedte van alle domeinen en sectoren, geeft extra aandacht aan een aantal urgente risico’s die zich met name het komende decennium voordoen, beschrijft het staand beleid op deze onderwerpen en benoemt een aantal concrete acties. Eveneens heeft in 2016 in Den Haag de succesvolle internationale klimaatconferentie PROVIA in mei plaatsgevonden.

De hogere realisatie van de uitgaven is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Ter financiering hiervan is een kasschuif van ca. € 2,0 miljoen uit latere jaren uitgevoerd. Tevens is het beheer en onderhoud van het Omgevingsloket Online (OLO) 2, circa € 1,2 miljoen overgeheveld van het financieel instrument «Bijdrage aan agentschappen» naar het reguliere opdrachtenbudget van RO.

13.01.02 Subsidies

Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO)

De in 2016 toegezegde subsidies aan de activiteiten, die door het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Architectuur Lokaal, De TU Delft, de Academies van Bouwkunst en de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam in het kader van de Actieagenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp 2013–2016 zijn uitgevoerd.

13.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Sinds 2016 wordt de jaarlijkse opdracht aan het agentschap RWS m.b.t. het OLO2 beheer en onderhoud niet meer via dit budget verstrekt, maar via het reguliere opdrachtenbudget van Ruimtelijke Ontwikkeling.

De lage realisatie (nihil) is daar een logisch gevolg van. De voor het beheer en onderhoud van OLO2 benodigde € 1,2 miljoen is overgeboekt naar het RWS uitvoeringsbudget als onderdeel van opdrachtenbudget RO.

13.02 Geo informatie
13.02.01 Opdrachten

De structurele middelen zijn bestemd voor de exploitatie, beheer en onderhoud van de voorzieningen op basis van Europese verplichtingen, waaronder de implementatie van de Europese richtlijn Inspire, gericht op ontsluiting en harmonisatie van ruimtelijke gegevens. Verder zijn hier opgenomen de opdrachten aan onder meer Geonovum, SAGEO en Geofort in het licht van de beleidsuitvoering portefeuille geo- informatie. Bovendien zijn in het kader van het programma Basisregistratie grootschalige topografie en de Basisregistratie Adressen en Geo gebouwen in 2016 diverse opdrachten verstrekt.

13.02.02 Subsidies (ad 3)

In 2016 is verder gewerkt aan de vulling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT). De transitie van de oude Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) naar de nieuwe BGT is in 2016 nog niet geheel afgerond, hetgeen nu in 2017 zijn beslag zal moeten krijgen. Deze werkzaamheden worden gecoördineerd en uitgevoerd door de stichtingen Landelijk Samenwerkingsverband GBKN (LSV-GBKN) en het Samenwerkingsverband van Bronhouders BGT (SVB-BGT). Ook in 2016 zijn daartoe subsidies aan beide stichtingen toegekend. Tevens is wederom de structurele basissubsidie aan de stichting Geonovum uitgekeerd. Deze middelen zijn besteed aan het uitvoeren van de basisprogramma’s op het terrein van geo-informatie en de geo- basisregistraties.

De hogere realisatie heeft te maken met de afronding van de transitie van de oude Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) naar de nieuwe BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie). In dat kader zijn subsidies verstrekt aan bovengenoemde stichtingen. Hiervoor zijn middelen (€ 4,7 miljoen) overgeheveld van de financiële instrumenten «Opdrachten» en «Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s» naar «Subsidies». Hiernaast is € 3,8 miljoen terug ontvangen op eerder verstrekte subsidies. Deze middelen zijn vervolgens opnieuw ingezet ten behoeve van de afronding van de transitie van de BGT.

13.02.06 Bijdragen aan ZBO/RWT (ad 4)

Meer specifiek betreft dit de structurele opdracht aan het Kadaster. De bijdrage was ook in 2016 bestemd voor ontwikkeling, beheer en realisatie van de landelijke voorziening van basisregistraties. Dit omvat tevens de brede verspreiding van aansluitingen op en gebruik van het gezamenlijke loket PDOK (Publieke Dienstverlening op de Kaart), het Nationaal GeoRegister (NGR) in relatie tot Europese richtlijn Inspire en de beheerkosten van Ruimtelijkeplannen.nl.

De hogere realisatie op dit onderdeel is het gevolg van een hoger dan geraamde voorschotbetaling in 2016 op de Kadasteropdracht van 2017.

13.03 Gebiedsontwikkeling
13.03.01 Opdrachten

De middelen uit dit budget zijn in 2016 ingezet als opdrachten in relatie tot de gebiedsontwikkelingen en hadden veelal een relatie met het MIRT. Het Rijk doet dit – voor onderwerpen in het ruimtelijk fysieke domein – samen met de regio’s en andere partijen aan de hand van de gezamenlijke gebiedsagenda’s.

13.03.02 Subsidies

Er is onder deze titel in 2016 de jaarlijkse subsidie aan het Regiecollege Waddengebied (RCW) verstrekt.

13.03.04 Bijdragen aan medeoverheden

Projecten BIRK

Het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) is ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in stedelijke centra of stedelijke gebieden. In 2016 is de slotbetaling uitgekeerd aan het project in Sittard.

Bestaand Rotterdams Gebied (BRG)

Deze middelen betreffen de Rijksbijdrage voor het project Bestaand Rotterdams Gebied (BRG) als onderdeel van het Project Mainport Rotterdam. Ook in 2016 is daartoe een bijdrage aan Rotterdam uitgekeerd.

13.04 Ruimtegebruik bodem
13.04.01 Opdrachten (ad 5)

Het beleidsonderbouwend onderzoek betreft onder meer onderzoek ten behoeve van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Ondergrond, de fundamentele herziening van de Wet bodembescherming, de voorbereiding van de overgang naar de Omgevingswet, de Basisregistratie Ondergrond en het uitvoeringsprogramma van de Drinkwaternota 2014. De ontwerp Structuurvisie Ondergrond is in november 2016 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2015–2016 33 136, nr. 14). De hogere realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door een kennisopdracht behorende bij het bodemconvenant 2016–2020 en de financiering van de basisregistratie ondergrond in 2016.

13.04.02 Subsidies (ad 6)

Bedrijvenregeling

Op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit financiële bepalingen bodemsanering, zijn subsidies ten behoeve van saneringsmaatregelen van bedrijven vastgelegd. Jaarlijks kunnen bedrijven via lokale overheden verzoeken tot subsidievaststelling indienen. Het totaalbedrag aan ontvangen verzoeken tot subsidievastelling was in 2016 lager dan voorzien.

Bodemsanering NS

Er zijn geen subsidies begroot en gerealiseerd in 2016.

Caribisch Nederland

In 2016 zijn subsidies verstrekt ten behoeve van investeringen in drinkwater- en afvalwatervoorzieningen van in totaal € 4,4 miljoen. Hiervan was € 93.000 bestemd voor transport op Saba, € 1,2 miljoen voor transport op Bonaire, € 2,2 miljoen voor de RWZI op Bonaire, € 0,7 miljoen voor drinkwater Saba en € 0,2 miljoen voor transport op Sint Eustatius.

De hogere realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door een combinatie van overheveling van budget voor drink- en afvalwater Caribisch NL van het financiële instrument bijdrage aan medeoverheden naar het financiële instrument subsidie in 2016, alsmede door lagere subsidievaststelling op de Bedrijvenregeling.

Overige subsidies

Dit betreft het programma commissie Milieu EffectenRapportage (MER) en GGD Nederland.

Programma Commissie MER

Sinds 1 juli 2014 brengt de Commissie voor de milieueffectrapportage de kosten van haar advies in rekening bij het bevoegd gezag dat het advies heeft gevraagd. Om de continuïteit van de bij wet ingestelde Commissie m.e.r. niet in gevaar te brengen wordt door het Rijk in de jaren 2014–2017 een overbruggingsbudget van jaarlijks € 2 miljoen beschikbaar gesteld (Kamerstukken II 2013–2014 33 686, nr. 6).

GGD Nederland

In 2016 is € 31.000 beschikbaar gesteld aan de GGD Nederland voor de update van de Gezondheids Effect Screening (GES). Met dit bedrag wordt het instrument up to date gebracht aan de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op gebied van milieu en gezondheid. Een periodieke update is noodzakelijk voor behoudt van de goede kwaliteit van het instrument.

13.04.03 Bijdragen aan agentschappen

Uitvoeringsorganisatie bodem en ondergrond: dit betreft een opdracht aan het agentschap RWS in het kader van Bodem+. Concreet gaat het om het verrichten van uitvoerende wettelijke taken, om ondersteuning van de beleidsontwikkeling en om het organiseren van een kennis en expertise-netwerk. Hiermee zijn medeoverheden gefaciliteerd door RWS bij het werken aan de thema’s Bodem en Ondergrond.

13.04.04 Bijdragen aan medeoverheden (ad 7)

Het saldo van € 20,9 miljoen op dit financiële instrument wordt veroorzaakt door budgetoverheveling van het financiële instrument bijdrage aan medeoverheden naar het financiële instrument subsidies Caribisch NL voor een subsidiebijdrage van € 0,7 miljoen ten behoeve van het op orde brengen van de drinkwaterkwaliteit op Saba. Het restant van het saldo is veroorzaakt door budgetoverhevelingen van bodemsaneringgelden inzake het Bodemconvenant 2016–2020 naar het Ministerie van BZK voor uitkering via het Gemeente- en provinciefonds.

Meerjarenprogramma bodem

Bij Ontwerpbegroting 2015 is besloten om in het jaar 2016 € 60 miljoen vrij te maken op de budgetten voor bodemsanering ten behoeve van het rijksbrede beeld. Om te voorkomen dat de uitvoering hierdoor vertraagt (met name in 2016) is de kasreeks door middel van een kasschuif aangepast aan de uitvoeringspraktijk. Deze kasschuif verloopt via het Deltafonds.

De uitvoering van het bodembeleid voor de periode 2016–2020 is opgenomen in het convenant «Bodem en Ondergrond 2016–2020». Dit convenant is ondertekend door het Rijk, het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen. Met de ondertekening van het convenant is de definitieve stap gezet naar de decentralisatie. Tevens is hiermee geregeld dat de betaling van bestaande toezeggingen plaatsvindt. Dit betreft de rijksbijdragen aan het Rotterdamse gasfabriekprogramma, aan het Amsterdamse gasfabriekenprogramma, aan de aanpak van de Volgermeerpolder en aan de aanpak van de asbestverontreiniging in het Gijmink in Overijssel. Zoals aangekondigd in de meicirculaires, zijn de middelen voor in totaal € 20,2 miljoen via het Gemeente- en Provinciefonds overgeboekt.

Het resterende budget voor 2016 was voorzien voor knelpunten (art 11.4 Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020) en voor benodigde aanvullende financiële middelen voor individuele Bevoegde overheden Wbb in verband met de uitvoering van het convenant (art 11.3 Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020). In het kader van het Convenant bodem en ondergrond 2016–2020 is aan de Unie van Waterschap een eenmalige bijdrage van € 2 miljoen beschikbaar gesteld. De slotbetaling hiervan (€ 0,1 miljoen) vindt plaats in 2017.

Programma Gebiedsgericht instrumentarium

Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba openbare lichamen binnen het Nederlandse staatsbestel. Met het uitvoeren van drinkwater- en afvalwaterprogramma’s zijn ook de bijdragen aan investeringen in drinkwatervoorzieningen en de exploitatiekosten drink- en afvalwater in Caribisch Nederland gestegen. In de IenM begroting is in een bijdrage voorzien aan het drinkwaterprogramma in Caribisch Nederland en aan het afvalwaterprogramma op Bonaire. De slotbetaling op de afbouw van de RWZI Bonaire van € 144.000 heeft niet meer plaatsgevonden in 2016 en zal doorschuiven naar 2017.

13.05 Eenvoudig Beter
13.05.01 Opdrachten (ad 8)

Binnen de interdepartementale programmadirectie Eenvoudig Beter (EB) wordt gewerkt aan de stelselherziening van het omgevingsrecht en de implementatie van de Crisis- en herstelwet (Chw). De financiële middelen zijn ingezet voor het nader uitwerken van de AMvB’s, voor de consultatie en toetsing van de AMvB’s onder de Omgevingswet, het opstellen van de invoeringswet en voor het omgevingsmanagement.

Implementatie van de Omgevingswet

Voor de inwerkingtreding van de wet is een tijdige en zorgvuldige implementatie essentieel. Het gaat hier om de invoeringsbegeleiding, het oprichten van een infopunt en de digitale ondersteuning van het wetsvoorstel (Digitaal Stelsel Omgevingswet). Samen met de bestuurlijke koepels Vereniging Nederlandse Gemeenten, Het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen wordt de implementatie verder vormgegeven. Over de voortgang is uw Kamer bij brief van 7-10-2016 (Kamerstukken II 2016–2017 33 118, nr. 35) geïnformeerd.

Bij de Ontwerpbegroting 2017 zijn op het Infrastructuurfonds en Deltafonds middelen vrijgemaakt voor Eenvoudig Beter. De vrijgemaakte middelen staan gereserveerd op artikelonderdeel 18.16 Reservering Omgevingswet van het Infrastructuurfonds en worden tranchegewijs naar begroting Hoofdstuk XII overgeheveld waar de uitgaven voor de stelselherziening van het omgevingsrecht worden verantwoord.

De reservering op het Infrastructuurfonds is in de periode vanaf 2017 getroffen. In 2016 was echter nog ongeveer € 10 miljoen (€ 2 miljoen opdrachten en € 8 miljoen bijdrage agentschappen) op begroting Hoofdstuk XII benodigd voor het programma Eenvoudig Beter. Deze boekingen zijn bij Najaarsnota 2016 geëffectueerd om te waarborgen dat in 2016 voldoende kasbudget voor het programma beschikbaar was.

13.05.03 Bijdrage aan Agentschappen (ad 9)

Dit betreft de agentschapbijdrage voor de inzet van RWS voor de implementatie van de Omgevingswet. Daarnaast levert RWS capaciteit voor de uitwerking van de uitvoeringsregelgeving van de Omgevingswet en de implementatie van de Crisis- en herstelwet. Daarnaast wordt een agentschapsbijdrage verleend aan het RIVM voor hun in inzet ten bate van de implementatie van de Omgevingswet.

De hogere realisatie wordt veroorzaakt door de bij Najaarsnota doorgevoerde overboekingen vanuit het Infrastructuurfonds naar Hoofdstuk XII om de opdracht aan RWS te kunnen financieren (zie ook de toelichting bij 13.05.01).

Ontvangsten (ad 10)

De hogere realisatie van ontvangsten houdt hoofdzakelijk verband met de opbrengsten uit grondverkopen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (€ 10,0 miljoen) en de resterende middelen bij beëindiging van de rekening-courantfaciliteit van het Groenfonds (€ 5,0 miljoen), welke conform bestuurlijke afspraken wederom zijn ingezet ten behoeve van de uit te voeren hydrologische maatregelen door provincies. Tevens is € 3,8 miljoen ontvangen in het kader van de afwikkeling van subsidies BGT en zijn bijdrages ontvangen van de Unie van Waterschappen en het Ministerie van EZ voor de reguliere opdracht aan het Kadaster.

Artikel 14: Wegen en verkeersveiligheid

Algemene Doelstelling

Om weggebruikers zo snel, verkeersveilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen ontwikkelt, beheert en benut IenM het hoofdwegennet. Daartoe zet IenM in op een hoofdwegennet dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en voldoet aan milieunormen. Daarnaast wordt ingezet op een afname van het aantal verkeersslachtoffers op alle Nederlandse wegen. Om deze doelen te bereiken werkt IenM samen met medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikelen 15 OV-keten en 16 Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de Minister zorgt voor:

  • De besluitvorming over en uitvoering van infrastructuur in relatie tot gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De bijdragen zijn gerelateerd aan het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen).

  • De financiering (via het Infrastructuurfonds) van het programma Beter Benutten.

  • De uitvoering van het beheer, onderhoud, verkeersmanagement en het oplossen van veiligheidsknelpunten door RWS als beheerder van het hoofdwegennet. Deze activiteiten zijn terug te vinden op het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen).

  • Het bevorderen van de bereikbaarheid en veiligheid en beperken van de kosten door verbetering van de reisinformatie en het verkeersmanagement: via inzet op de laatste technologieën en samenwerking tussen bedrijfsleven en wegbeheerders verbetert de reisinformatie voor de reiziger, die zich daardoor zowel beter kan voorbereiden op de reis, als de reis kan aanpassen.

  • Het vormgeven (in saneringsplannen) en uitvoeren van de aanpak van hoge geluidbelastingen langs rijkswegen door middel van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG).

  • Het oplossen van de knelpunten voor luchtkwaliteit langs het hoofdwegennet door middel van maatregelen (zowel generiek en locatiespecifiek) in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Via wet- en regelgeving, aansturing van RWS in het beheer van het wegennet en afspraken met het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties, zorgt IenM voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur. Deze regierol wordt concreet ingevuld door:

  • Regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, snelheden, doorstroming en duurzaamheid.

  • Voor het vervolg van Beter Benutten is landelijk de volgende programma-ambitie afgesproken: tenminste 10% vermindering van de reistijd van deur tot deur op de belangrijkste gesignaleerde knelpunten in de spits op de weg in de periode 2015 tot en met 2017. Dit ten opzichte van een situatie zonder het vervolgprogramma Beter Benutten. Voor het lopende programma Beter Benutten worden in de gebiedsprogramma’s de laatste maatregelen afgerond en loopt het programma Decentraal Spoor tot en met 2020.

  • De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de gebiedsagenda’s vormen de kaders voor de bereikbaarheidsopgaven. Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen maken een andere aanpak van deze bereikbaarheidsopgaven op (middel)lange termijn nodig én mogelijk. Onder de vlag van het programma Meer Bereiken wordt deze andere aanpak in de praktijk vorm gegeven. Uitgangspunten hierbij zijn een gelijkwaardige samenwerking tussen Rijk, medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen, het in samenhang bezien van bereikbaarheid met andere ruimtelijke opgaven (bijvoorbeeld wonen, natuur, leefbaarheid, veiligheid) en het onderzoeken van een brede set oplossingsrichtingen (innoveren, informeren, in stand houden, inrichten en investeren).

  • De inzet van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid. De plannen richten zich op verbetering van infrastructuur, voertuigen en gedrag van weggebruikers ter vermindering van het aantal verkeersdoden en ernstige verkeersgewonden. Samen met medeoverheden en maatschappelijke partners is met name aandacht voor de groeiende risicogroepen onder de verkeersdeelnemers: ouderen, fietsers, notoire overtreders en beginnende bestuurders.

  • Samen met (internationale) overheden en marktpartijen te werken aan de marktcondities ten behoeve van veiligheid, bereikbaarheid en economie in het wegvervoer. Denk daarbij aan regelgeving over opleidingseisen, cabotage en maten en gewichten van het vrachtverkeer in Europa.

  • In samenwerking met sociale partners, de transportsector en maatschappelijke organisaties wordt ingezet op verbeterde duurzaamheid van mobiliteit.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie artikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Wegen en verkeersveiligheid opgenomen. In productartikel 12 van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Indicator: acceptabele reistijd
 

Basis waarde 2001

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Streefwaarde 2020

Percentage trajecten waar de streefwaarde wordt gehaald.

86%

84%

83%

88%

92%

94%

93%

87%

83%

100%

Bron: RWS/WVL, 2016

Toelichting:

De reistijd op een traject is acceptabel als de streefwaarde voor de reistijd wordt gehaald. De streefwaarde voor trajecten op het hoofdwegennet tussen steden is een reistijd in de spits van maximaal 1,5 keer de reistijd buiten de spits (referentiesnelheid 100 kilometer/uur). Op trajecten rond de vijf grote steden en trajecten op niet-autosnelwegen van het hoofdwegennet is de streefwaarde maximaal 2,0. Er zijn 188 trajecten (alle autosnelwegen binnen het hoofdwegennet). Hiervan zijn er 82 trajecten onbemeten. Aangenomen is dat deze onbemeten trajecten voldoen aan de gewenste reistijd in de spits omdat dit de minst drukke trajecten zijn.

De voertuigverliesuren zijn in 2016 met 12,5 procent toegenomen tot 61,4 miljoen uur. Het percentage trajecten met acceptabele reistijden is in 2016 gedaald tot 83%.

Indicator: lokale luchtkwaliteit NO2 en geluidsknelpunten langs hoofdwegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden opgesteld
 

2012

2013

2014

2015

2016

Streefwaarde peildatum

Lokale luchtkwaliteit NO2

         

0 knelpunten langs rijkswegen 2015

Geluidsknelpunten langs rijkswegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden vastgesteld

8.700

8.650

8.600

8.300

8.300

0 knelpunten in 2020

Bron: RWS/WVL, 2016

Toelichting:

Voor lokale luchtkwaliteit zijn geen tussenliggende waarden vastgesteld. Op basis van de monitoring 2016 kan worden vastgesteld, dat in 2015 op nagenoeg alle locaties langs rijkswegen is voldaan aan de per 1 januari 2015 geldende grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2). De doelstelling van 0 knelpunten in 2011 voor fijn stof (PM10) is destijds gehaald. Uit de in 2016 uitgevoerde monitoring blijkt dat over het gepasseerde jaar (2015) dit nog steeds voor 99,9% het geval is. Het zeer beperkte aantal kilometers met een overschrijding van de grenswaarde voor stikstofdioxide (0,6 kilometer per rijrichting) en fijn stof (0,1 kilometer per rijrichting) blijkt in veruit het merendeel van de gevallen, na volledig gebruik van de wettelijke beginselen van blootstelling en toepasbaarheid, geen knelpunt of is slechts tijdelijk van aard vanwege een wegombouw dan wel het gevolg van andere bronnen dan verkeer.

Het Meerjaren Programma Geluidsanering (MJPG) is in 2011 van start gegaan. Het MJPG is gericht op het realiseren van geluidreducerende maatregelen bij geluidsknelpunten (woningen met een geluidbelasting van meer dan 65 dB als gevolg van een rijksweg) en bij woningen langs die infrastructuur die in het kader van de saneringsoperatie onder de Wet geluidhinder tijdig zijn gemeld. Daarnaast zijn woningen, die als gevolg van verkeersgroei onder de Wet geluidhinder een toename van meer dan 5 dB hebben ondergaan, onderdeel van de saneringsoperatie. De Tweede Kamer is op 20 november 2015 (Kamerstukken II 2015–2016 32 252, nr. 56) respectievelijk 1 september 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 32 252, nr. 58) geïnformeerd over de financiële stand van zaken van het MJPG en de te nemen vervolgstappen. Het totale aantal knelpunten zal worden herijkt op basis van nieuw beschikbaar landelijk onderzoek dat, als gevolg van het voortschrijdende onderzoek, steeds gedetailleerder is dan de eerder beschikbare informatie. In 2016 is de sanering van 27 geluidsknelpunten boven de 65dB formeel afgehandeld in aanlegprojecten en parallel daaraan vastgestelde saneringsplannen. Het totaal aantal te saneren woningen is daarmee volgens de huidige inzichten teruggebracht van 8.308 naar 8.281. In de tabel worden de aantallen afgerond weergegeven om recht te doen aan de onzekerheid rond de aantallen van de nog te saneren woningen.

Indicator: Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers
 

basiswaarde

       

realisatie

realisatie

doelstelling

 

2002

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2020

aantal verkeersdoden

1.066

661

650

570

570

621

n.n.b

500

ernstig verkeersgewonden

16.100

20.100

19.200

18.800

20.700

21.300

n.n.b.

10.600

Bron: Rijkswaterstaat/WVL, 2013, 2014, 2015

Toelichting:

De gegevens over 2016 waren nog niet beschikbaar ten tijde van het drukken van dit jaarverslag. De cijfers omtrent het aantal verkeersdoden komen in mei beschikbaar en het aantal verkeersgewonden in december. Deze cijfers zullen apart worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar deels conform de verwachtingen, zoals vermeld in de begroting.

Streefwaarde acceptabele reistijd

Door aantrekkende gunstige economische omstandigheden is de congestie op het hoofdwegennet toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren. De voertuigverliesuren zijn in 2016 met 12,5 procent toegenomen tot 61,4 miljoen uur. Het percentage trajecten met acceptabele reistijden is in 2016 gedaald tot 83%.

Het afgelopen jaar konden weggebruikers gebruik maken van 73 km extra rijstroken.

Geluid en Luchtkwaliteit

De in de begroting voorgenomen inspanningen om luchtknelpunten langs rijkswegen op te lossen (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) zijn conform verwachtingen verlopen.

In 2016 is de sanering van 27 geluidknelpunten formeel afgehandeld. Hiermee is verder uitvoering gegeven aan de geluidsanering.

Verkeersveiligheid

Zowel het aantal doden als het aantal ernstig verkeersgewonden is toegenomen in 2015. Er is sprake van negatieve ontwikkelingen op het gebied van verkeersveiligheid. De toename is ondermeer te verklaren door de toename van het aantal fietsers en oudere verkeersdeelnemers. In 2016 is verder ingezet op een meer systematische risicogestuurde aanpak samen met de decentrale overheden.

Beter Benutten

De eerste fase van het Beter Benutten programma heeft geleid tot 19% minder vertraging in de spits op specifieke corridors in de drukste gebieden van het land ten opzichte van een situatie zonder het programma. Zie voor een toelichting op de resultaten van de 12 samenhangende gebiedspakketten met in totaal 354 maatregelen het «Programmaboek Beter Benutten». Dit boek is als bijlage bij de Beter Benutten-brief van 2 juni 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 34 300 A, nr. 66) naar de Tweede Kamer is verzonden. Hiermee is Beter Benutten I officieel afgerond.

ITS en Smart Mobility

Tijdens het Nederlandse EU voorzitterschap heeft Nederland het onderwerp connected and zelfrijdend vervoer op de Europese agenda gezet. De Tweede Kamer is geïnformeerd over wat nodig is om de regelgeving en infrastructuur toekomstproef te maken en over de voortgang van de (inter)nationale activiteit (motie Visser -Hoogland van 29 oktober 2015 (Kamerstukken II 2015–2016, 34 300-XII, nr. 16).

Snelhedenbeleid

In 2016 zijn verkeersbesluiten genomen om de snelheid op verschillende autosnelwegen te verhogen naar 130 km/u gedurende de hele dag of gedurende de avond- en nachturen. Na realisatie van deze besluiten is het aandeel snelwegen met een limiet van 130 km/u van 49% naar 62% gestegen.

Beleidsdoorlichting beleidsartikel 14: Wegen en Verkeersveiligheid

Voor het jaar 2017 is een beleidsdoorlichting van dit beleidsartikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid voorzien. In 2016 is gestart met de voorbereidingen hiervan. De Kamer is middels een brief geïnformeerd over de opzet van de beleidsdoorlichting (Kamerstukken II 2015–2016 32 861 nr. 19)

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

14

Wegen en verkeersveiligheid

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

31.318

26.712

40.149

63.115

28.702

34.413

1)

Uitgaven

 

32.729

33.866

40.064

34.635

33.414

1.221

 

14.01

Netwerk

 

11.884

15.581

21.538

15.367

16.033

– 666

 

14.01.01

Opdrachten

 

8.332

11.494

16.980

11.025

12.742

– 1.717

2)

 

– Beter Benutten

 

4.697

8.101

10.165

7.245

6.560

685

 
 

– BOA wegverkeersbeleid

 

0

0

0

1.320

2.312

– 992

 
 

– Wegverkeersbeleid

 

0

0

0

1.434

2.236

– 802

 
 

– Overige opdrachten

 

2.044

3.393

6.815

1.026

1.634

– 608

 

14.01.02

Subsidies

 

1.229

1.412

1.229

1.126

722

404

 

14.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.323

2.675

3.329

3.216

2.569

647

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.323

2.675

3.329

3.216

2.569

647

 

14.02

Veiligheid

 

20.845

18.285

18.526

19.268

17.381

1.887

 

14.02.01

Opdrachten

 

7.054

5.541

6.774

7.598

5.629

1.969

3)

14.02.02

Subsidies

 

13.121

12.107

11.329

8.063

8.736

– 673

 
 

– VVN

 

3.523

3.620

3.619

3.660

3.660

0

 
 

– SWOV

 

3.879

3.729

3.737

3.781

3.958

– 177

 
 

– Overige subsidies

 

5.719

4.758

3.973

622

1.118

– 496

 

14.02.03

Bijdrage aan agentschappen

 

670

637

393

585

389

196

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

670

637

393

585

389

196

 

14.02.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

0

0

0

30

0

30

 

14.02.06

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

 

0

0

30

2.992

2.627

365

 
 

– CBR

 

0

0

30

2.992

2.627

365

 
 

Ontvangsten

 

5.236

4.253

2.504

3.149

6.782

– 3.633

4)

Garanties

Toelichting op de financiële instrumenten

Op artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid zijn garanties verstrekt aan de RDW, het CBR en de Dienst Zuid-as. Ultimo 2016 bedragen de uitstaande garanties € 61,5 miljoen.

Verplichtingen (ad 1)

De hogere verplichtingen realisatie zijn met name veroorzaakt door uitgaven van het project Beter Benutten. Het gaat hierbij om ITS uitgaven van € 31,1 miljoen die vanuit het Infrastructuurfonds zijn overgebracht naar Hoofdstuk XII, omdat op Hoofdstuk XII de verantwoording van deze uitgaven plaats vindt.

14.01 Netwerk
14.01.01 Opdrachten (ad 2)

De hogere uitgaven voor Beter Benutten betreffen diverse onderzoeken op het gebied van communicatie, monitoring en evaluatie, gedrag- en vraagbeïnvloeding, fietsbeleid en ITS (Intelligente Transport Systemen). Het budget voor Beter Benutten staat op het Infrastructuurfonds. Voor de bovenstaande uitgaven is een budget overgeboekt van het Infrastructuurfonds. Dit verklaart het verschil tussen de stand begroting en realisatie 2016 voor Beter Benutten.

De lagere uitgaven voor het (BOA) wegverkeersbeleid is veroorzaakt door minder inzet van RWS voor de beleidsonderseuning en advisering. De lagere uitgaven op wegverkeersbeleid is met name veroorzaakt door minder aanvragen voor wijziging geluidproductieplafonds.

De minder uitgaven op de overige opdrachten is veroorzaakt door minder beleidsvoorbereidend onderzoek programmering Rijkswegen.

14.01.02 Subsidies Beter Benutten

De uitgaven hebben betrekking op de Fietsersbond, een subsidie voor het NHTV (leerstoel mobiliteitsmanagement) en twee subsidies voor het Wandelnet en Fietsplatform conform amendement Hoogland (Kamerstukken II 2014–2015 34 000 nr. 58).

14.01.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.

14.02 Veiligheid
14.02.01 Opdrachten (ad 3)

Het verbeteren van de positie van kwetsbare verkeersdeelnemers gebeurt onder meer door onderzoeken op het gebied van fietsveiligheid, onderzoek cat. III medicijnen, slaaponderzoek en onderzoek medicijnen in het verkeer.

Het stimuleren van de verkoop van veilige voertuigen gebeurt door onderzoeken door Euro NCAP (New Car Assessment Programme). Euro NCAP beoordeelt onafhankelijk de veiligheidsprestaties van Europa’s best verkochte auto’s. Om gedragsbeïnvloeding te bereiken wordt ondermeer het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid uitgevoerd. Daarnaast zijn uitgaven verricht voor: invoering EU richtlijn herziening coderingen op het rijbewijs, voor de juridische afhandeling van geconstateerde fraude bij een beperkt aantal praktijkexamens, de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State over het af moeten bouwen van het alcoholslotprogramma (asp) in het bestuursrecht. Dit betreft onder andere het vergoeden van de feitelijke kosten van het asp aan de personen waarvan het besluit tot oplegging van het asp nog niet onherroepelijk was en het inwinnen van juridisch adviezen. Tot slot zijn nog uitgaven gedaan voor de omkentekening van speed-pedelecs en vergoedingen commissie rijgeschiktheid van de Gezondheidsraad.

De hogere uitgaven voor opdrachten veiligheid houden verband met

  • Uitgaven afbouw alcoholslotprogramma; De afbouw is een gevolg van gerechtelijke uitspraken.

  • Omkentekening Speedpedelec; volgens nieuwe EU regels vallen Speedpedelecs onder bromfietsen. Omdat twee verschillende regimes onwenselijk wordt geacht is gekozen om de huidige pedelecs (nu snorfietsen) ook als bromfietsen te registreren. Daarom is omkentekening nodig.

  • Herziening richtlijn coderingen rijbewijzen; deze uitgaven waren noodzakelijk vanwege wijzigingen van het Reglement rijbewijzen resp. de WVW 1994.

Fraude rijschoolhouder; Het CBR heeft geconstateerd dat een examinator heeft gefraudeerd in samenwerking met een rijschoolhouder. De betreffende rijbewijzen zijn door het CBR ongeldig verklaard waartegen rechtszaken zijn aangespannen. IenM heeft de externe aanvullende juridische ondersteuning ter verdediging gefinancierd zodat dit niet ten koste van de tarieven van CBR-klanten komt.

14.02.02 Subsidies

De uitgaven hebben betrekking op de aan maatschappelijke organisaties verstrekte subsidies Veilig Verkeer Nederland (VVN), Team Alert en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). Daarnaast hebben eindafrekeningen plaatsgevonden van eerder verstrekte subsidies voor de projecten «Vrijwillig helmgebruik onder 4 tot 8 jarigen», «Vergevingsgezinde fietspad», «Blijf veilig mobiel voor senioren», «Veilig en bewust op de fiets» en het «Nationaal Verkeersveiligheid Congres (NVVC)».

14.02.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.

14.02.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Dit betreft de jaarlijkse lidmaatschapsbijdrage aan EuroNCAP (New Car Assessment Programme).

14.02.06 Bijdrage aan ZBO's en RWT's

Aan het CBR is in 2016 een vergoeding verstrekt voor de onderzoeken naar de rijvaardigheid en de geestelijke en lichamelijke geschiktheid die zij uitvoeren en waarvan de kosten ingevolge de Regeling maatregelen Rijvaardigheid en Geschiktheid (RMRG) voor rekening van het Rijk komen.

Ontvangsten (ad 4)

Ontvangsten Buisleidingen

Nieuwe toetreders van de buisleidingenstraat betalen een entreevergoeding ter compensatie van een begin jaren 70 gedane Rijksinvestering. In 2016 zijn onvoldoende nieuwe gebruikers toegetreden die netto hebben geleid tot de afdracht van ontvangsten aan IenM van € 2,0 miljoen.

Ontvangsten Bestuurlijke boetes

De lagere ontvangsten van € 1,6 miljoen zijn met name veroorzaakt door een wijziging van de beleidsregel ATBV (wegvervoer) in 2016. Op basis van deze wijziging moeten boetes bij een eerste bedrijfsinspectie worden gematigd. Daarnaast zorgt de kwaliteit van de boeterapporten voor minder ontvangsten. Het gaat hierbij met name om onvoldoende bewijslast en onjuiste tenlasteleggingen.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds
(bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

2.017.497

Andere ontvangsten van artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

71.523

     

Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

2.089.020

waarvan

   

12.01

Verkeersmanagement

10.502

12.02

Beheer, onderhoud en vervanging

636.513

12.03

Aanleg

528.355

12.04

GIV/PPS

333.509

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

580.141

12.07

Investeringsruimte

0

Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds
(bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds

1.034

Andere ontvangsten van artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds

32.849

     

Totale uitgaven op artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds

33.883

waarvan

   

17.08

Zuidasdok

33.883

Artikel 15: OV-keten

Algemene Doelstelling

Reizigers veilig, betrouwbaar en met een voorspelbare reistijd vervoeren door de OV-keten, waarbij verschillende modaliteiten optimaal op elkaar aangesloten zijn. De verantwoordelijkheid van de Minister inzake spoor wordt verantwoord op artikel 16 Spoor.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het beleid inzake regionaal openbaar vervoer (onder andere regionaal openbaar vervoer, taxi, waddenveren). De uitvoering vindt grotendeels plaats door middel van samenwerking in de gehele OV-keten. Het beleid stimuleert en faciliteert deze samenwerking.

Ook het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. De rol «regisseren» heeft specifiek betrekking op de volgende onderdelen:

  • Het stellen van regels en kaders (wetgeving) voor het openbaar vervoer (overheden, marktpartijen en reizigers). De regels en kaders hebben betrekking op het openbaar vervoer per bus, tram, metro, het CVV (Regiotaxi) en het openbaar vervoer over water.

  • Het faciliteren (waar nodig) van de medeoverheden om hen in staat te stellen hun regionale OV-systeem beter te laten aansluiten op het landelijke spoorsysteem met het oog op het optimaliseren van de deur-tot-deur-reis. Hiertoe wordt samenwerking tussen alle betrokken partijen zoveel mogelijk gestimuleerd.

  • Het monitoren van sociale veiligheid door het ministerie. De uitvoering vindt plaats door medeoverheden en OV-bedrijven.

  • Het ontwikkelen van beleid voor toegankelijkheid in de OV-keten. Dit gebeurt door initiatieven bij elkaar te brengen, maar ook door maatregelen te testen waarbij organisaties zijn betrokken van reizigers met functiebeperkingen. Bij deze acties wordt samengewerkt met de vervoersbranche en de medeoverheden.

  • Het financieren van grote regionale en lokale projecten, vanuit artikel 14 op het Infrastructuurfonds: Regionaal, lokale infrastructuur. Via artikel 25 Brede doeluitkering (op de begroting Hoofdstuk XII) wordt het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken gefinancierd.

  • Het implementeren van de concessiesystematiek voor de Waddenveren (met uitzondering van Texel), waarbij extra aandacht wordt besteed aan de rol van de gebruikers van het vervoer en de belanghebbenden bij de eilanden.

  • Het opstellen en handhaven van wet- en regelgeving voor het taxivervoer over de vakbekwaamheid, maximumtarieven en de toegang tot de markt ter verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer.

  • Het inpassen in nationale wetgeving van Europese en internationale wetgeving omtrent busvervoer.

  • Samen met medeoverheden deelnemen in de Nationale Data Openbaar Vervoer (NDOV) organisatie met als doel (actuele) brongegevens voor reisinformatie beschikbaar te stellen voor afnemers.

  • Het aanpassen van de governance structuur rond de OV-chipkaart ten einde o.a. het belang van de concessiegrensoverschrijdende reiziger beter te dienen en toezicht op de OV-betaalmarkt te introduceren. Daarom wordt samen met medeoverheden, vervoerders en consumentenorganisaties via de werkagenda van het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) gewerkt aan het verder verbeteren van het OV-chipkaartsysteem.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

In 2016 zijn in bus, tram en metro ongeveer 5,4 miljard reizigerskilometers gemaakt. Dit is een stijging ten opzichte van 2014, waarin 5,2 miljard reizigerskilometers zijn gemaakt. Deze kengetallen zijn gebaseerd op OV-chipkaartdata9.

In de Lange Termijn Spooragenda (LTSA) is in actie 43 aangegeven dat gezamenlijk een dashboard wordt ontwikkeld waarmee de verbetering van de reis van deur tot deur in beeld kan worden gebracht. Op basis van het dashboard wordt de deur-tot-deur ambitie gemonitord aan de landsdelige en landelijke OV&Spoortafels en vindt eventueel sturing via respectievelijk de concessies plaats. Over de uitvoering van deze actie wordt de Tweede Kamer geïnformeerd via de voortgangsrapportages over de uitvoeringsagenda van de LTSA.

Kengetal: Klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer

Kengetal: klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer

           
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Algemeen oordeel

7,2

7,4

7,4

7,5

7,5

7,6

Informatie en veiligheid

7,5

7,6

7,6

7,6

7,7

7,8

Rijcomfort

7,3

7,4

7,5

7,5

7,6

7,6

Tijd en doorstroming

6,6

6,8

6,8

6,9

7,0

7,0

Prijs

5,9

6,2

6,3

6,4

6,6

6,7

Bron: CROW/KpVV – Klantenbarometer 2016

Toelichting:

De OV Klantenbarometer is het klanttevredenheidsonderzoek voor het regionaal openbaar vervoer. Het is een landelijk onderzoek naar de mening van reizigers in het stads- en streekvervoer. Het onderzoek wordt jaarlijks gehouden in de periode van eind oktober tot begin december. Voor het vijfde jaar op rij is het klantoordeel over de rit met bus, tram, metro, regionale trein en boot licht gestegen. In 2016 was het rapportcijfer afgerond een 7,6 (om precies te zijn een 7,57); In 2015 was het een 7,5 (7,53).

Kengetal: Sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer

Kengetal Sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

 

Waardering veiligheidsgevoel in het voertuig als rapportcijfer

             

– Reizigers

7,9

7,9

7,9

8

8

8

1)

– Personeel

nb

6,9

nb

7

nb

6,8

2)

Onveiligheidsincidenten in en rond het OV in %

             

– Reizigers

nb

15

15

16

14

14

3)

– Personeel

nb

60

nb

60

nb

62

4)

Bron: CROW-KpVV Personeelsmonitor stads- en streekvervoer 2016 en CROW-KpVV OV-Klantenbarometer 2016

Toelichting: rapportages staan op www.crow.nl

Toelichting:

  • Ad 1) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van de reizigers tijdens de rit. Dit cijfer is gelijk gebleven ten opzichte van 2014 en 2015.

  • Ad 2) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van het personeel zowel in als rond het openbaar vervoer. Dit cijfer is iets gedaald ten opzichte van 2014.

  • Ad 3) Dit betreft het percentage reizigers dat slachtoffer is geworden van een incident. Het percentage in 2012 is niet vergelijkbaar met voorgaande jaren omdat een andere vraagstelling heeft plaatsgevonden. Het percentage is gelijk gebleven ten opzichte van 2015.

  • Ad 4) Dit is het percentage van het personeel dat één of meerdere keren slachtoffer is geweest van een incident. Dit is een lichte stijging ten opzichte van 2014.

    Bij (2) en (4); Voor personeel wordt tweejaarlijks gemeten.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Dit blijkt met name uit de gelijk gebleven en/of gestegen klanttevredenheid en het nagenoeg gelijk gebleven kengetal sociale veiligheid ten opzichte van 2014 en 2015.

In 2016 zijn acties uitgevoerd om het Openbaar Vervoer beter op de toekomst voor te bereiden en om urgente issues aan te pakken. Eind 2016 is het toekomstbeeld Openbaar Vervoer 2040 samen met de gehele sector vastgesteld. Daarmee is een aantal vertrekpunten geformuleerd voor het OV. De herziening van de regelgeving voor de Taxisector is voortgezet met de start van de evaluatie naar de Boord Computer Taxi en de evaluatie van de tariefstructuur. Het aanpakken van de taxironselaars bij Schiphol is een voorbeeld van de urgente issues die in 2016 zijn opgepakt. Met het convenant Fietsparkeren wordt het tekort voor fietsparkeerplaatsen op de korte termijn aangepakt en gekeken naar mogelijkheden om het in de toekomst efficiënter te maken. De sociale veiligheid wordt verbeterd met het integrale actieprogramma, dat samen met het Ministerie van VenJ en de sector is opgesteld en nu wordt uitgevoerd (Kamerstukken II 2016–2017 28 642, nr. 94).

In de Kamerstukken II 2015–2016 29 984, nr. 663, en Kamerstukken II 2015–2016 29 984, nr. 687) zijn de uitkomsten weergegeven van de 5e en 6e OV en Spoortafel. Hierin wordt melding gemaakt van constructieve discussies over onderwerpen die het OV en Spoor aangaan.

In 2016 is ten behoeve van de Begroting 2017 artikel 15 OV-keten samengevoegd met artikel 16 Spoor tot één nieuw artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor. Dit in lijn met het IenM beleid waarin de reiziger en een optimale reis van deur tot deur centraal staat.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

15

OV-keten

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

3.018

15.322

4.712

5.566

5.171

395

 

Uitgaven

 

8.200

15.528

5.673

4.745

6.135

– 1.390

 

15.01

OV-keten

 

8.200

15.528

5.673

4.745

6.135

– 1.390

 

15.01.01

Opdrachten

 

5.406

13.778

3.838

3.165

4.652

– 1.487

1)

15.01.02

Subsidies

 

1.799

736

1.036

782

485

297

 

15.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

995

1.014

799

798

998

– 200

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

995

1.014

799

798

998

– 200

 
 

Ontvangsten

 

10

123

0

6.207

0

6.207

2)

15.01 Openbaar Vervoer

Toelichting op de financiële instrumenten

15.01.01 Opdrachten (ad 1)

Opdrachten betreffen voornamelijk (onderzoeks) opdrachten voor het project Nationale Data Openbaar Vervoer (NDOV), Beheer en Implementatie van Standaarden voor het OV (BISON), indicatiestelling OV-begeleiderskaart, Quick Scan OV-Chipkaart, evaluatie tariefstructuur taxivervoer, continue screening taxi, evaluatie van de Boord Computer Taxi, het samenwerkingsinitiatief Samen op Reis, verkenning kennis- en testlocatie Hyperloop en het Onderzoek Verplaatsingen in Nederland (OVIN).

De lagere realisatie is met name veroorzaakt door budgetoverboekingen naar artikel 16 Spoor. Bij het ramen van de opdrachtenbudgetten bleek het onderscheid tussen de verschillende OV-modaliteiten (artikel 15 OV-keten en artikel 16 Spoor) lastig te maken. Reden waarom met ingang van het begrotingsjaar 2017 beiden artikelen zijn samengevoegd tot het nieuwe artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor.

15.01.02 Subsidies

Er zijn subsidie-uitgaven gedaan voor:

  • het OV-loket (ROVER)

  • beleidsondersteuning ROVER

  • het Landelijk Klachtenmeldpunt Taxi (Stichting LKT)

  • OV Klantenbarometer regionaal- en stads- en streekvervoer (Kennisplatform CROW)

  • Consumentenplatform Friese Waddenveren (Stichting ROCOV)

Doel van deze subsidies is het ondersteunen van het geluid van de reiziger en het organiseren van een loket waar zij terecht kunnen.

15.01.03 Bijdragen aan agentschappen

RWS ontvangt een jaarlijkse agentschapbijdrage voor de beleidsondersteunende en adviserende taken voor het openbaar vervoer.

15.01.09 Ontvangsten (ad 2)

Dit betreft de resterende middelen van de tijdelijke regeling subsidie boordcomputer taxi welke door de ILT zijn overgemaakt naar artikel 15 Openbaar Vervoer in verband met beëindiging van de regeling.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds (bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds

141.369

Andere ontvangsten van artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds

175

Totale uitgaven op artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds

141.544

waarvan

   

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

100.603

14.02

Regionale mobiliteitsfondsen

0

14.03

RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid

40.941

Artikel 16: Spoor

Algemene Doelstelling

De kwaliteit van het spoorproduct verbeteren zodat de reiziger en de verlader de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie beschouwen. Het goed functioneren van de gehele keten is hierbij van belang. In artikel 15 wordt hier verder op ingegaan. Specifiek voor het spoordeel gaat het met name om betrouwbaarheid en veiligheid.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor aanleg en beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur. Om hier invulling aan te geven wordt ProRail als uitvoerder ingeschakeld. De andere wijze van aansturen die voortkomt uit de Lange Termijn Spooragenda heeft ook gevolgen voor de rol van ProRail als uitvoerder van het Rijksbeleid. De rol «uitvoeren» heeft betrekking op:

  • Verkenningen en planuitwerkingen;

  • Aanleg van projecten;

  • Beheer waaronder onderhoud van infrastructuur, verkeersleiding en capaciteitsmanagement.

De Minister is ook verantwoordelijk voor het aanbod van reizigersvervoer op het hoofdrailnet. Invulling gebeurt door een concessie te verlenen aan vervoerder NS.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het spoorbeleid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving.

Het beleid is vastgelegd in de Lange Termijn Spooragenda. Deze heeft tot doel het verbeteren van de kwaliteit van het spoor zodat reizigers en verladers de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie zien en gebruiken. In de Lange Termijn Spooragenda deel 2 is de wijze van aansturing van de spoorsector voor de periode tot 2028 weergegeven. De overheid gaat langs 5 lijnen haar aansturing van de spoorsector aanscherpen. Dit zijn:

  • 1. Aanscherpen wet- en regelgeving;

  • 2. Scherpere sturing met concessies op ProRail en NS;

  • 3. Betere sturing met aandeelhouderschap;

  • 4. Verbeteren sturing op financiële bijdrage ProRail;

  • 5. Beter sturen op samenwerking.

Daarnaast heeft de Lange Termijn Spooragenda invloed op de wijze waarop de uitvoering plaatsvindt.

De verantwoordelijkheid van IenM heeft betrekking op de volgende onderdelen:

  • Het aansturen van het beheer van en vervoer over het hoofdrailnet. Dit verloopt via concessies. Per 1 januari 2015 is de nieuwe beheerconcessie wederom voor 10 jaar aan ProRail gegund. Conform het Regeerakkoord is ook het vervoer op het hoofdrailnet de komende 10 jaar onderhands gegund aan de Nederlandse Spoorwegen. Met ingang van de nieuwe vervoerconcessie per 1 januari 2015 zijn ook de treindiensten op de Hogesnelheidslijn (HSL) onder de hoofdrailnetconcessie gebracht. IenM werkt verder aan het uitwerken en uitvoeren van concrete acties en afspraken uit de Lange Termijn Spooragenda middels de uitvoeringsagenda. Hieronder valt het vastleggen van wetgeving ter bevordering van een gelijk speelveld (waaronder implementatie Herschikkingsrichtlijn) en het faciliteren van samenwerking in de Spoorsector middels de OV&Spoortafels en de goederenvervoertafel.

  • Het stellen van wettelijke kaders voor veilige aanleg, beheer en gebruik van lokale spoorwegen (met name tram en metro) en het eenduidig regelen van de verantwoordelijkheden.

  • Het verbeteren van de ketenregie op de logistieke processen in het goederenvervoer. Daarnaast wordt wet- en regelgeving voor de one-stop-shop verbeterd en wordt gestuurd op het verbeteren van de kwaliteit en benutting van de goederenpaden.

  • Het samen met medeoverheden en infrastructuurbeheerders werken aan de drie Europese spoorgoederencorridors (naar Frankrijk, Italië en Polen/Tsjechië) die in ons land beginnen, waarbij de regelgeving zoveel mogelijk wordt afgestemd op de Nederlandse situatie.

  • De zorg voor de veiligheid van het spoorvervoer en van de omgeving. Onderdeel van de veiligheidsaanpak zijn het STS verbeterplan (reductie stoptonend sein passages), de veiligheidscultuur, veilig werken aan het spoor, aanpak overwegen, suïcide preventie en sociale veiligheid, maar ook externe veiligheid langs het spoor en bij emplacementen. In 2015 heeft een tussenevaluatie en actualisatie plaatsgevonden van de Derde Kadernota Spoorveiligheid. Om onder meer de veiligheid verder te verhogen wordt het European Railway Traffic Management System (ERTMS) ingevoerd.

  • De verdere invulling en uitvoering van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen langs de volgende lijn: een integrale vernieuwende aanpak van overwegproblemen door middel van bij voorkeur generieke maatregelen voor meerdere overwegen en waar nodig specifieke maatregelen.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Indicator: Reizigerspunctualiteit en Algemeen klantoordeel

Indicator: Reizigerspunctualiteit en Algemeen klantoordeel

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Bodemwaarde

Progressiewaarde

Streefwaarde

 
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2015–2019

2016

2019

1)

Reizigerspunctualiteit

91,50%

91,50%

90,00%

90,50%

91,00%

91,30%

90,00%

91,0%

92,30%

2)

Algemeen klantoordeel

74%

74%

75%

75%

74%

77,00%

74%

75%

80%

3)

Bron: NS Jaarverantwoording 2016

Toelichting:

  • Ad 1) Met ingang van de nieuwe vervoerconcessie is de systematiek van jaarlijks veranderende grenswaarden gewijzigd in een systematiek van bodem- en streefwaarden. De bodemwaarde is de waarde waaronder NS niet mag presteren op straffe van een boete. De streefwaarde voor 2019 werkt met een bonus/malus-regime, waardoor er zowel een positieve als een negatieve prikkel is om de gewenste verbetering van de prestaties te realiseren. Voor elke prestatie-indicator geeft NS in het vervoerplan een zogeheten progressiewaarde voor het betreffende jaar waar de ambitie in zit. Progressiewaarden en realisaties moeten tezamen over het geheel gezien progressie tonen richting de streefwaarden voor 2019.

  • Ad 2) De indicator Reizigerspunctualiteit laat het percentage reizigers zien voor wie de treinreis qua reistijd is geslaagd. Dat wil zeggen dat de trein daadwerkelijk gereden heeft, bij aankomst minder dan 5 minuten vertraging had en de voor de overstappers geplande aansluiting is gehaald.

  • Ad 3) Het Algemeen klantoordeel geeft het percentage reizigers dat het reizen per trein op het hoofdrailnet met een zeven of hoger waardeert.

De reizigerspunctualiteit en het algemeen klantoordeel zijn verbeterd ten opzichte van vorig jaar. Een toelichting op en een beoordeling van de jaarcijfers volgt in het voorjaar van 2017.

Spoorveiligheid (naar risicodrager)

Hieronder staan de indicatoren voor spoorveiligheid. Dit betreft de ontwikkeling van de verschillende veiligheidsdoelstellingen voor de diverse risicodragers conform de Europese systematiek, zoals die ook wordt toegepast in de Derde Kadernota Railveiligheid. Risicodragers zijn actoren met verschillende rollen die binnen het spoorsysteem veiligheidsrisico’s lopen.

Voor de ontwikkelingen rondom deze spoorveiligheidsindicatoren geldt het beleid van de Derde Kadernota Railveiligheid, namelijk dat we de veiligheid op alle fronten, dus bij elk van deze acht veiligheidsindicatoren, continu willen verbeteren. In 2016 is de Beleidsimpuls Railveiligheid aan de Tweede Kamer aangeboden10. Deze bevat de geactualiseerde beleidsagenda ten aanzien van railveiligheid. Hierin is aangekondigd voortaan te rapporteren op basis van een andere selectie indicatoren. Vanaf de begroting van 2018 zal deze in lijn worden gebracht met de Beleidsimpuls Railveiligheid en de nieuwe systematiek.

Indicator: spoorveiligheid (naar risicodrager)

Indicator: spoorveiligheid (naar risicodrager)

       
     

Beoordelingsjaar

 

verbetering in 2015 t.o.v. 2014?

Nr.

Risicodrager

Omschrijving indicator

NRV

MWA 2015

MWA 2014

MWA 2013

1.1

Reiziger

FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigerstreinkm’s

7,43

3,55

3,87

4,22

ja

1.2

Reiziger

FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigerskm’s

0,09

0,03

0,03

0,03

gelijk

2

Personeel

FWSI onder spoorpersoneel / jaar / mld treinkm’s

5,97

2,11

1,83

3,37

nee

3.1

Overweggebruiker

FWSI onder overweggebruikers / jaar / mld treinkm's

127

80,43

71,6

85,22

nee

3.2

Overweggebruiker

FWSI onder overweggebruikers / jaar / ((treinkm’s*aantal overwegen)/ lijnkm’s)

100,79

86,27

100,3

nee

4

Onbevoegden

FWSI onder onbevoegden op het spoor / jaar / mld treinkm’s

15,9

8,9

7,66

7,92

nee

5

Anderen

FWSI onder «anderen (derden)« / jaar / mld treinkm»

4,7

6,79

6,58

5,74

nee

6

Overall

Totaal FWSI / jaar / mld treinkm’s

148

106,89

91,351

110

nee

Bron: Jaarverslag Spoorveiligheid 2015, Kamerstukken II, 29 893, nr. 207, Jaarverslag Spoorveiligheid 2014, Kamerstukken II, 29 893, nr. 200

Gebruikte afkortingen in de tabel:

FWSI = Fatalities and Weighted Serious Injuries (het aantal doden en gewogen zwaargewonden)

NRV = National Reference Value, de in Europees kader vastgestelde referentiewaarde per lidstaat voor de betreffende indicator

MWA = Moving Weighted Average (voortschrijdend gewogen gemiddelde)

X Noot
1

Abusievelijk is in het op 8 december 2015 naar de Tweede Kamer gestuurde Jaarverslag Spoorveiligheid 2015 (Kamerstukken II, 29 893 nr. 200) aangegeven dat het voortschrijdend gewogen gemiddelde voor deze risicodrager 90,09 in plaats van 91,35 FWSI per jaar per miljard treinkilometers bedraagt.

Zoals in bovenstaande tabel te zien is het MWA in 2015 bij 6 railveiligheidsindicatoren lager dan het NRV. Alleen bij de risicodrager «Anderen» is het MWA van 2015 hoger dan de NRV. Dit is onder andere veroorzaakt door twee dodelijke ongevallen in 2015, in 2014 was dit één dodelijk ongeval.

Ten opzichte van 2014 is de MWA van zes indicatoren in 2015 hoger dan in 2014. Omdat in 2014 beduidend minder ongevallen plaatsvonden en omdat er veranderingen zijn in de wijze van registratie11 is er op jaarbasis sprake van een stijging. In de langjarige trend is 2015 een gemiddeld jaar.12

Kengetal: aantal treinbewegingen goederentreinen per week

Kengetal aantal treinbewegingen per week op A 15-tracé van Betuwelijn

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Betuweroute (Meteren – Valburg)1

420

430

410

480

440

390

Zevenaar grens

480

490

490

540

470

400

 

Waarvan Betuweroute1

420

430

410

480

440

380

Oldenzaal grens

60

60

70

60

100

130

Venlo grens

230

220

240

190

270

310

Maastricht grens

20

20

30

30

30

40

Roosendaal grens

120

110

110

110

130

140

Bron: ProRail Operatie, VL/PAB en ProRail Vervoer en Dienstregeling PV/POV

X Noot
1

Omdat eind 2015 de verbindingsboog bij Elst in gebruik is genomen, is er een verschil tussen het aantal goederentreinen op het drukste deel van de Betuweroute (Meteren-Valburg) en het aantal goederentreinen dat via de Betuweroute (Valburg-Zevenaar) en Zevenaar grens heeft gereden.

Toelichting:

Betreft het aantal goederentreinen (excl. losse locomotieven) op de grensbaanvakken en op de Betuweroute (A15 tracé, gemeten tussen Meteren en Valburg). De eenheid is het aantal goederentreinen per week in beide richtingen samen (reeds bij elkaar opgeteld; afgerond op 10-tallen), gebaseerd op het jaartotaal, gedeeld door 52 weken.

De meest opvallende verandering in 2016 t.o.v. eerdere jaren is de afname van het aantal goederentreinen via Zevenaar grens (en de Betuweroute), wat een gevolg is van de werkzaamheden t.b.v. het 3e spoor Zevenaar – Oberhausen. De periode waar de capaciteit beperkt was, was langer dan in voorgaande jaren. NB: omdat het jaartotaal gedeeld is door 52 weken, wordt het effect van de omleidingen gedempt: in de weken met omleidingen is het drukker geweest in (bijvoorbeeld) Venlo dan het weektotaal in de tabel suggereert. En, omgekeerd, is het aantal treinen in weken zonder omleidingen 3e spoor juist wat lager dan in deze tabel opgenomen.

Kengetal: sociale veiligheid NS

Kengetal sociale veiligheid NS

2011

2012

2013

2014

2015

2016

 

Klantoordeel sociale veiligheid

79,1%

78,3%

79,5%

80,2%

80,1%

87,1%

1)

Bron: NS Verantwoording 2016

Toelichting:

In 2016 heeft 87,1% van de reizigers sociale veiligheid met het cijfer zeven of hoger beoordeeld. In het Vervoerplan van NS wordt voor sociale veiligheid, net als voor diverse andere zorggebieden, het klantoordeel gebruikt. Het klantoordeel veiligheid geeft een percentage en niet een cijfer. Het klantoordeel is het gewogen gemiddelde van de klantoordelen overdag en ’s avonds in de trein en overdag en ’s avonds op stations.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

Dit kan o.a. worden afgeleid uit de scores op de indicator Reizigerspunctualiteit en Klantoordeel en het kengetal sociale veiligheid NS die allen een verbetering laten zien ten opzichte van het vorige jaar. Daarnaast laat de indicator Spoorveiligheid 2015 als een gemiddeld jaar zien. Weliswaar scoren de meeste risicodragers qua voortschrijdend gewogen gemiddelde (MWA) minder dan 2014, maar zijn ze lager dan de in Europees kader vastgestelde referentiewaarde per lidstaat (NRV). Alleen bij de risicodrager «Anderen» is het MWA van 2015 hoger dan de NRV. Dit is onder andere veroorzaakt door twee dodelijke ongevallen in 2015, waar dit in 2014 één dodelijk ongeval betrof.

Medio 2016 is de Kabinetsreactie Parlementaire Enquête Fyra naar de Kamer gestuurd. De regering heeft de aanbevelingen om te komen tot verbeteringen in het aanbod en betrouwbaarheid van het vervoer en het toezicht overgenomen. Ook is een onderzoek naar de ordening op het spoor gestart. Daarnaast is het besluit genomen van ProRail een publiekrechtelijke organisatie te maken. De belangrijkste reden voor deze omvorming is dat het kabinet beter wil sturen op ProRail en rechtstreeks aan de Kamer verantwoording over de prestaties van ProRail wil kunnen afleggen. Er is gekozen voor een publiekrechtelijke zbo met eigen rechtspersoonlijkheid, omdat dit geen gevolgen heeft voor de rechtspositie van het personeel en de vereiste onafhankelijkheid bij de uitvoering van de taken geborgd kan worden.

In 2016 is ten behoeve van de Begroting 2017 artikel 15 OV keten samengevoegd met artikel 16 Spoor tot een nieuw artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor. Dit in lijn met het IenM beleid waarin de reiziger en een optimale reis van deur tot deur centraal staat.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

16

Spoor

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

10.051

8.453

49.388

28.104

4.573

23.531

1)

Uitgaven

 

60.350

39.471

24.603

18.896

23.996

– 5.100

 

16.01

Spoor

 

60.350

39.471

24.603

18.896

23.996

– 5.100

2)

16.01.01

Opdrachten

 

17.651

16.687

12.042

986

2.250

– 1.264

 
 

– ERTMS

 

0

0

10.417

0

0

0

 
 

– Overige opdrachten

 

17.651

16.687

1.625

985

2.250

– 1.265

 

16.01.02

Subsidies

 

42.493

22.710

12.388

15.543

21.646

– 6.103

3)

 

– GSM-R

 

32.491

12.805

1.092

2.014

10.300

– 8.286

 
 

– Bodemsanering NS percelen

 

9.076

9.076

9.076

9.076

9.076

0

 
 

– Overige subsidies

 

926

829

2.220

4.453

2.270

2.183

 

16.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

137

74

44

44

0

44

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

 

74

74

44

44

0

44

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

63

0

0

0

0

0

 

16.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

0

0

0

2.252

0

2.252

4)

 

– CLU Betuweroute en HSL

 

0

0

0

2.252

0

2.252

 

16.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

69

0

129

71

100

– 29

 
 

Ontvangsten

 

0

0

152

3

0

3

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De hogere verplichtingen zijn met name veroorzaakt door het aangaan van meerjarige verplichtingen voor de tijdelijke subsidieregeling spoorgoederenvervoer voor bijzondere omleidingskosten (+ € 12,4 miljoen) en voor de eenmalige subsidiebijdrage aan de NS voor het nemen van extra maatregelen voor sociale veiligheid in de periode 2016 t/m 2018 (+ € 10,0 miljoen).

16.01 Spoor
16.01.01 Opdrachten (ad 2)

Opdrachten betreffen voornamelijk (onderzoeks) opdrachten voor adviezen en audit ter ondersteuning van de beheer- en vervoerconcessie, review IC-Direct (HSL) en railveiligheid. Daarnaast maakt de jaarlijkse vergoeding aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderdeel uit van deze middelen, welke een vergoeding is voor haar werk (het vervullen van toezichtstaken in het kader van de Spoorwegwet). De Vervoerkamer reguleert vooral de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het spoor.

De lagere realisatie komt voornamelijk door een budgetoverheveling bij najaarsnota 2016 van € 1,4 miljoen naar het Ministerie van Economische Zaken ten behoeve van de toezichtstaken die de ACM uitvoert.

16.01.02 Subsidies (ad 3)

Er zijn subsidie-uitgaven gedaan voor:

  • Bodemsanering NS-percelen: sinds 1996 dragen het Ministerie van IenM (en haar voorganger) en de Nederlandse Spoorwegen jaarlijks geld bij voor de landelijke aanpak van bodemverontreiniging in NS-percelen aan de Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen (SBNS).

  • De subsidieregeling beheersing GSM-Rail interferentie.

  • De tijdelijke subsidieregeling spoorgoederenvervoer voor bijzondere omleidingskosten. Deze regeling heeft tot doel de marktpositie van het spoorgoederenvervoer ten opzichte van het meer vervuilende goederenvervoer over de weg te behouden gedurende de periode dat de Betuweroute door de aanleg van een derde spoor in Duitsland tussen Emmerich en Oberhausen verminderd beschikbaar is en spoorwegondernemingen daardoor geconfronteerd worden met extra kosten door omleiding (ProRail).

  • Extra maatregelen voor sociale veiligheid. Met name voor de uitbreiding van flexibele veiligheidsteams bij NS. Dit naar aanleiding van een ernstig agressie-incident bij Landgraaf in februari 2016 (NS Reizigers B.V.).

De lagere realisatie op het instrument subsidies komt voornamelijk door lagere uitgaven voor de subsidieregeling GSM-Rail interferentie door een lager aantal subsidieaanvragen (– € 8,3 miljoen), uitgaven voor de tijdelijke subsidieregeling spoorgoederenvervoer voor bijzondere omleidingskosten (+ € 1,9 miljoen), extra maatregelen voor sociale veiligheid (+ € 2,3 miljoen) en het overboeken van het geraamde budget voor uitgaven ten behoeve van de uitvoering van de Complete Lijn Uitschakeling en de inzet van de 25kV Spanningstester (CLU+) naar het instrument bijdrage aan medeoverheden (– € 2,3 miljoen).

16.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Aan het KNMI is een agentschapbijdrage verstrekt voor adviserende taken bij de besluitvorming van de inzet van een landelijk aangepaste dienstregeling bij extreem weer ten behoeve van het «in control» houden van de treindienst.

16.01.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 4)

De uitgaven zijn ten behoeve van de uitvoering van de Complete Lijn Uitschakeling en de inzet van de 25kV Spanningstester (CLU+) op basis van de bestuurlijke overeenkomst tussen de Staat en Veiligheidsregio’s. Het budget hiervoor was ten onrechte geraamd onder het instrument subsidies en is overgeboekt naar het instrument bijdragen aan medeoverheden.

16.01.05 Bijdrage aan internationale organisaties

Deze uitgave betreft de contributie 2016 voor de Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires (OTIF).

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds
(bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

1.725.872

Andere ontvangsten van artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

348.132

Totale uitgaven op artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

2.074.004

waarvan

   

13.02

Beheer, onderhoud en vervanging

1.214.109

13.03

Aanleg

708.115

13.04

GIV/PPS

134.760

13.07

Rente en aflossing

17.020

13.08

Investeringsruimte

0

Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds (bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds

21.585

Andere ontvangsten van artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds

7.275

     

Totale uitgaven op artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds

28.860

waarvan

   

17.02

Betuweroute

1.689

17.03

HSL

416

17.07

ERTMS

26.755

Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds
(bedragen x € 1.000)
 

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds

1.034

Andere ontvangsten van artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds

32.849

     

Totale uitgaven op artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds

33.883

waarvan

   

17.08

Zuidasdok

33.883

Artikel 17: Luchtvaart

Algemene Doelstelling

Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse luchtvaartsector en het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam luchtvaartbestel voor goederen, passagiers en omwonenden.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van de kaders en voor het binnen deze kaders (doen) realiseren van de gewenste ontwikkeling van de Nederlandse luchtvaart. De rol «regisseren» heeft betrekking op de volgende taken:

  • Voor een veilig en duurzaam gebruik van netwerken heeft de Minister het veiligheidsmanagement in Nederland beschreven (State Safety Programme 2015–2019) en een actieplan opgesteld (SSP Actieplan 2015). De veiligheid van de luchtvaart en andere modaliteiten wordt gemonitord in de Staat van de Veiligheid van de Inspectie Leefomgeving en Transport (Kamerstukken II, 2014–2015, 28 089, nr. 28). Om de concurrentiekracht van de luchtvaart te versterken streeft de Minister naar een internationaal level playing field. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap in de International Civil Aviation Organization (ICAO) en een gerichte bijdrage in de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als de European Aviation Safety Agency (EASA).

  • Voor het in stand houden en versterken van het luchtvaartnetwerk van verbindingen van Nederland met de rest van de wereld zijn internationale overeenkomsten van cruciaal belang, zowel multilateraal als bilateraal. De Minister sluit hiertoe overeenkomsten met de vanuit de Nederlandse luchtvaartpolitiek belangrijke landen.

  • Daarnaast wordt mede vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving de innovatie en de transitie naar een duurzame luchtvaart bevorderd.

  • IenM zorgt voor de implementatie van regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, veiligheid, milieu en security. Veel van deze regelgeving komt in internationaal of Europees kader tot stand. In deze kaders levert Nederland een actieve bijdrage gericht op de Nederlandse belangen.

  • De Minister richt zich nationaal en internationaal op het veiligstellen en efficiënter gebruiken van de capaciteit in het luchtruim en op verbetering van de prestaties van de Luchtverkeersleiding Nederland en het Maastricht Upper Area Control Centre, intensievere samenwerking tussen civiele en militaire luchtverkeersleidingsorganisaties en betere samenwerking van internationale luchtverkeersleidingsorganisaties binnen het Functional Airspace Block Europe Central (FABEC) en bilateraal met de landen in onze omgeving.

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor duurzaamheid en voor een permanente verbetering van de veiligheid middels introductie van veiligheidsmanagement en toezicht gebaseerd op risico’s en veiligheidsprestatie.

  • De Minister richt zich op het veilig stellen van voldoende nationale luchthavencapaciteit en geeft invulling aan de wettelijke taken en verplichtingen ten aanzien van inrichting en gebruik van luchthavens en de omgeving.

  • De Minister zet in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

  • Tevens draagt de Minister zorg voor een actieve inzet van Nederland in internationale gremia waar discussies worden gevoerd en besluiten worden genomen die van invloed zijn op het Nederlandse (mainport)beleid, zoals in de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van de EU en in andere internationale organisaties.

  • Het behalen van de doelstelling hangt ten eerste af van de betrokkenheid van en samenwerking met andere overheden en het bedrijfsleven. Daarnaast spelen het innovatieve vermogen van de luchtvaartsector, technologische ontwikkelingen, ontwikkelingen in internationale organisaties (EU, Eurocontrol, EASA, ICAO) en de economische ontwikkelingen in Nederland een rol.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Indicator: Creëren van luchthavencapaciteit Schiphol
 

Basiswaarde 2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Gerealiseerd 2016

Streefwaarde 2020

Gerealiseerde vliegtuigbewegingen tov plafond 500.000

390.000

386.000

420.000

423.000

426.000

438.300

450.679

479.000

500.000

 

78%

77%

84%

84%

85%

88%

90%

96%

100%

Bron realisatie: Schiphol Amsterdam Airport, februari 2017

Toelichting:

Voor de luchthaven Schiphol is in 2008 tot en met 2020 een plafond aan het aantal vliegtuigbewegingen afgesproken van 500.000. Met het oog op de netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. Het Rijk heeft hierbij de verantwoordelijkheid voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. In 2012 is het convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol» tussen Schiphol en het Rijk bijgesteld en is afgesproken de inspanning er op te richten al bij 90% van de destijds gehanteerde 510.000 vliegtuigbewegingen extra regionale luchthavencapaciteit te kunnen inzetten ter ontlasting van Schiphol (Kamerstukken II 2011–2012, 29 665, nr. 181).

Bij brief d.d. 29 april 2016 (Kamerstukken II, 2016–2017 29 665, nr. 224) heeft het kabinet de Kamer de Actieagenda Schiphol doen toekomen. Daarin heeft het als doel gesteld dat de mainport Schiphol ook de komende jaren een speler van formaat blijft in de luchtvaart. De verdere groei van Schiphol op een innovatieve, duurzame en veilige manier is daarbij uitgangspunt. Dit vraagt van alle partijen een slimme en toekomstbestendige aanpak, in balans met de omgeving.

Er is gewerkt aan het wettelijk verankeren van het Nieuwe Normen- en Handhavingstelsel voor de luchthaven Schiphol (NNHS). De wet waarin dit stelsel is opgenomen, is op 30 maart 2016 gepubliceerd in het Staatsblad, maar nog niet formeel in werking getreden. Het bij de nieuwe wet behorende Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) is nog in voorbereiding. Totdat het in voorbereiding zijnde LVB in werking is getreden, is het nieuwe stelsel nog formeel niet van kracht.

Indicator: Creëren extra luchthavencapaciteit Eindhoven en Lelystad
 

Basiswaarde 2009

Gerealiseerd t/m 2015

Gerealiseerd t/m 2016

Streefwaarde 2016

Streefwaarde 2020

Luchthaven capaciteit Eindhoven

0

25.000

25.000

25.000

25.000

Luchthaven capaciteit Lelystad

0

45.000

45.000

45.000

45.000

Bron Eindhoven: Luchthavenbesluit Eindhoven 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 936, nr. 187), Vergunning burgermedegebruik exploitant militaire luchthaven Eindhoven ten behoeve van Eindhoven Airport N.V. (gebruiksjaren 2016 tot en met 2019) (Stcrt, 47829, nr. 28).

Bron Lelystad: Ontwerp Luchthavenbesluit Lelystad

Toelichting:

De ontwikkeling van Eindhoven en Lelystad (met in totaal 70.000 extra vliegtuigbewegingen op jaarbasis) vindt plaats in een zodanig tempo dat Schiphol meer ruimte overhoudt voor mainportverkeer en de concurrentiepositie van Schiphol wordt versterkt, conform het Convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol».

Op 17 december 2015 is aan de Eindhoven Airport NV voor de jaren 2016 tot en met 2019 een vergunning verleend voor burgermedegebruik van de militaire luchthaven Eindhoven voor de volledige ruimte van 25.000 extra vliegtuigbewegingen (Stcrt. 2015, 47829).

Ten behoeve van de uitbreiding van Lelystad Airport heeft het kabinet een Luchthavenbesluit vastgesteld dat op 1 april 2015 in werking is getreden met een voorziene uitbreiding van de luchthaven voor groot commercieel verkeer: eerst naar 10.000 vliegbewegingen in fase 1 en vervolgens gefaseerd naar maximaal 45.000 vliegbewegingen in fase 3. Alle betrokken overheden en marktpartijen werken met volle inzet aan een tijdige ingebruikname van de luchthaven in 2019. Op 29 november 2016 is de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de mogelijk vertraagde ingebruikname van de luchthaven Lelystad voor groot commercieel verkeer. Bij brief d.d. 17 februari 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat per 1 april 2019 de luchthaven opengesteld wordt voor groot commercieel verkeer. Deze nieuwe planning wordt door LVNL haalbaar en realistisch geacht.

Indicator: Luchthavengelden, ATC-heffingen en overheidsheffingen (aeronautical kosten)

Ranglijst kostenniveau (van hoog naar laag)

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde 2016 e.v.

London Heathrow (LHR)

1

1

1

1

 

Parijs (CDG)

3

3

3

4

 

Frankfurt (FRA)

2

2

2

2

 

Gatwick

4

4

4

3

 

Schiphol

8

8

9

9

< LHR, FRA, CDG

Zürich

5

5

6

4

 

München

6

6

5

6

 

Brussel

9

9

8

8

 

Madrid

7

7

7

7

 

Bron: Benchmark Luchthavengelen en Overheidsheffingen van verschillende jaren.

Toelichting:

Onder andere in de Actieagenda Schiphol (Kamerstukken II 2015–2016 29 665, nr.224) staat dat het belangrijk is dat Schiphol een concurrerend kostenniveau behoudt. Om dit te kunnen vaststellen, vindt jaarlijks een vergelijking plaats van de luchthavengelden, de ATC-heffingen en de overheidsheffingen op Schiphol en tien concurrerende luchthavens. In deze benchmark wordt berekend wat op de verschillende luchthavens voor een vergelijkbaar pakket vluchten betaald zou moeten worden. De resultaten van de laatste benchmark laten zien dat Schiphol medio 2016 op dit vlak de goedkoopste is van de negen onderzochte West-Europese luchthavens in de benchmark. In de benchmark wordt Schiphol ook met de luchthavens Dubai en Istanbul vergeleken. Deze luchthavens waren in voorgaande jaren altijd fors goedkoper. Dat geldt voor Istanbul nog steeds, maar in 2016 is Schiphol voor het eerst even goedkoop als Dubai.

Kengetal: Geluidsbelasting rond Schiphol

Periode

2012

2013

2014

2015

grenswaarde TVG

Gedurende het gehele etmaal (Lden)

62,71

62,45

62,55

62,67

63.46 dB(A)

Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight)

52,47

52,09

52,14

52,53

54.44 dB(A)

Bron: Handhavingsrapportage Schiphol (ILT, 2015)

Bron grenswaarde: Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (2004)

De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.

Toelichting:

In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol zijn voor de luchthaven Schiphol de grenzen gesteld aan de totale hoeveelheid geluid (Totaal Volume Geluid, TVG) dat het vliegverkeer in een jaar mag produceren. De geluidsbelasting van het vliegverkeer moet worden begrensd met op handhavingpunten vastgestelde grenswaarden (aan de baankoppen en bij aanpalende bebouwde kom).

In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol is vastgelegd dat de totale hoeveelheid geluid van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar overdag (de Lden) niet meer dan 63,46 dB(A) en voor de nacht (de Lnight) niet meer dan 54,44 dB(A) mag bedragen. IenM stelt de grenswaarden vast maar heeft geen directe invloed op de daadwerkelijk gerealiseerde geluidsbelasting, dat is de verantwoordelijkheid van de sector. Bij dreigende overschrijding wordt door de ILT handhavend opgetreden. De Handhavingsrapportage Schiphol 2015 van de ILT is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2015–2016 29 665, nr. 223).

Ook heeft het kabinet de Tweede Kamer op 1 april 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 29 665, nr. 222) geïnformeerd over de aanpak van wonen en vliegen in de regio Schiphol. Een aanpak waarmee op evenwichtige en zorgvuldige wijze ruimte kan worden geboden voor toekomstige groei van de luchthaven Schiphol, alsmede het mogelijk maken van woningbouw in de metropoolregio Amsterdam. Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is op 24 oktober 2016 aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden in het kader van voorhang. Parallel hieraan ontwikkelen regio en luchtvaartsector een gedegen aanpak voor informatievoorziening van nieuwe bewoners, klachtafhandeling en de (financiële) vrijwaring van de sector voor extra kosten als gevolg van de ruimte voor planvorming.

Voor de jaarlijkse totale risicogewicht score (TRG-score) voor Schiphol in relatie tot de TRG-grenswaarde in het Luchthavenverkeerbesluit wordt verwezen naar de handhavingsrapportage Schiphol, ILT, 2016.

Kengetal: Aantal bestemmingen waarnaar (> 2 x per jaar) met vnl. geregelde vluchten wordt gevlogen per luchthaven

Luchthaven

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Amsterdam

258

246

253

263

271

266

261

264

263

262

Frankfurt

288

291

284

283

288

301

286

286

287

290

London Heathrow

181

177

171

165

174

176

176

179

180

186

Parijs Charles de Gaulle

260

273

272

271

268

256

258

278

274

290

Brussel

158

190

183

188

200

190

181

192

190

193

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), op basis van APGdat

Toelichting:

In deze tabel is het aantal bestemmingen per luchthaven opgenomen waarvoor geldt dat deze meer dan twee keer per jaar worden aangevlogen.

Kengetal: Aantal vliegtuigbewegingen, passagiers en vrachttonnage per luchthaven
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Vliegbewegingen (bedragen x 1.000)

                   

Amsterdam

436

428

391

386

420

423

426

438

451

479

Frankfurt

485

480

458

458

481

476

466

463

457

453

London Heathrow

476

473

460

449

476

471

470

471

472

473

Parijs Charles de Gaulle

544

551

518

492

507

491

472

465

469

473

Brussel

241

236

212

205

214

206

199

214

221

207

Passagiers (in miljoenen)

                   

Amsterdam

48

47

44

45

50

51

53

55

58

64

Frankfurt

54

53

51

53

56

57

58

59

61

61

London Heathrow

68

67

66

66

69

70

72

73

75

76

Parijs Charles de Gaulle

60

61

58

58

61

61

62

64

66

66

Brussel

18

19

17

17

19

19

19

22

23

22

Vracht (x 1.000 ton)

                   

Amsterdam

1.610

1.568

1.286

1.512

1.524

1.483

1.531

1.633

1.621

1.662

Frankfurt

2.074

2.021

1.808

2.199

2.133

1.986

2.016

2.051

1.993

2.029

London Heathrow

1.314

1.401

1.278

1.473

1.484

1.465

1.423

1.499

1.497

1.541

Parijs Charles de Gaulle

2.053

2.039

1.819

2.177

2.088

1.950

1.876

1.896

1.861

1.953

Brussel

762

659

449

476

475

459

430

454

463

464

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS / ACI)

Toelichting:

Inzet van het beleid is het optimaliseren van de netwerkkwaliteit in combinatie met een concurrerende en duurzame luchtvaart. De netwerkkwaliteit wordt mede bepaald door overheidstarieven en -maatregelen, maar is voor een groot deel niet direct beïnvloedbaar. Bovenstaande kengetallen geven de omvang van het netwerk in aantallen bestemmingen en het verkeer en vervoer op Schiphol weer in vergelijking met andere grote Noordwest-Europese luchthavens. Schiphol heeft in 2016 van deze luchthavens de meeste vliegtuigbewegingen en staat qua passagiers en vracht op de derde plaats.

De jaarlijkse Monitor Netwerkkwaliteit en Staatsgaranties geeft een beeld van de ontwikkeling van de netwerkkwaliteit op Schiphol ten opzichte van enkele concurrerende luchthavens. Daarnaast wordt in de monitor het netwerk van Air France KLM vanaf Schiphol vergeleken met dat vanaf Parijs Charles de Gaulle. Zo wordt de naleving van de staatsgaranties gevolgd die in het kader van de fusie van KLM met Air France zijn afgesproken. De monitor richt zich op de kwaliteit van de directe verbindingen vanaf luchthavens (directe connectiviteit), de verbindingen vanaf luchthavens met een overstap onderweg (indirecte connectiviteit) en de huboperatie op luchthavens (hubconnectiviteit). Uit het onderzoek blijkt dat het netwerk van Schiphol zich in 2016 in het algemeen positiever heeft ontwikkeld dan die van concurrerende luchthavens. Schiphols directe connectiviteit en hubconnectiviteit ontwikkelen zich sterker dan op alle andere onderzochte luchthaven. De indirecte connectiviteit is gedaald, maar Schiphol blijft wat dat betreft op een vierde positie staan. De afgelopen jaren heeft het Air France-KLM-netwerk op Schiphol zich beter ontwikkeld dan op Parijs Charles de Gaulle. Dit houdt in dat Air France KLM zich wat netwerkkwaliteit betreft steeds goed heeft gehouden aan het naleven van de staatsgaranties die destijds met Air France KLM zijn afgesproken.

Kengetal: Gemiddelde vertraging per vlucht toe te rekenen aan Air Traffic Management (in minuten)
 

2012

2013

2014

2015

Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006

0,7

0,6

0,5

0,5

Gerealiseerd

0,63

0,54

0,61

0,76

Bron: Performance Review Body

De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.

Toelichting:

Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim. Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning, human resource management, weersomstandigheden en stakingen. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel.

Kengetal: Gemiddelde ATFM-vertraging per vlucht
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Grenswaarde

2,8

1

1

1

1

2

Gemiddelde ATFM-vertraging (en route en airport) per vlucht in minuten per vlucht

Gerealiseerd

0,94

0,9

0,78

0,68

0,94

 

Gemiddelde ATFM-vertraging (en route en airport) per vlucht in minuten per vlucht

Gerealiseerd

1,85

1,81

1,41

1,34

1,89

2,91

Gemiddelde ATFM-vertraging (airport) per vlucht in minuten per aankomende vlucht volgens PRB methode

Bron: Luchtverkeersleiding Nederland 2016

De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.

Toelichting:

Dit kengetal heeft betrekking op de gemiddelde vertraging op Nederlandse luchthavens. Het merendeel van de vertragingen treedt op in de terminalfase van een vlucht en wordt veroorzaakt door weersomstandigheden (storm, mist, sneeuw) die een direct negatief effect hebben op de afhandeling van de starts en landingen in de vluchtfase beneden een hoogte van een kilometer. Beperkte aantallen vliegtuigopstelplaatsen kunnen ook vertragingen veroorzaken. Zo is de toename in 2015 van de gemiddelde vertraging met name veroorzaakt door een toename in de vertraging als gevolg van stormen en mist.

LVNL hanteert met ingang van 2015 dezelfde systematiek als de Performance Review Body om vertragingen te meten. Verder heeft LVNL in 2015 de vertragingswaarden vanaf 2010 herberekend volgens de PRB systematiek om de effecten van de wijziging van de meetsystematiek transparant weer te geven. Er is uitsluitend sprake van een technische wijziging in de meetsystematiek zonder een beleidsmatige impact.

Beleidsconclusies

Het op artikel 17 uitgevoerde beleid en de resultaten zijn in 2016 conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen opgetreden en er was geen noodzaak tot bijstelling.

EU-Voorzitterschap

Onder Nederlands EU Voorzitterschap (1 januari – 30 juni 2016) hebben de lidstaten aan de Commissie mandaten verleend voor luchtvaartonderhandelingen met Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Turkije en ASEAN (Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten).

Ook is onder Nederlands voorzitterschap grote voortgang geboekt bij de behandeling van het voorstel voor een nieuwe EU verordening voor de luchtvaartveiligheid. In de Transportraad van 1 december 2016 hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over de voorstellen. De volgende stap in het proces is de triloog tussen Raad, Commissie en parlement.

Conform het rapport over Conflict Zones van de European High Level Task Force is hierin ook het delen van informatie op basis van gezamenlijke risk assessments in Europa en een efficiënte informatieverspreiding door EASA over Conflict Zones vastgelegd. De Europese Commissie heeft geen Witboek Transport gepubliceerd; wel de beloofde luchtvaartstrategie. Op de Transportraad van 7 juni zijn voorzitterschapsconclusies gepresenteerd over deze luchtvaartstrategie zoals besproken op de Aviation Summit (Kamerstukken II 2015–2016 34139, nr. 18).

Vliegen boven conflictgebieden

Het beleid heeft zich gericht op de aanbevelingen over Vliegen boven conflictgebieden uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over vlucht MH17 (rapport gepubliceerd op13 oktober 2015). De inzet richting de International Civil Aviation Organisation (ICAO), het luchtvaart agentschap van de Verenigde Naties, om de wereldwijd geldende regels aan te scherpen heeft zich met name gericht op de 3-jaarlijkse algemene ledenvergadering van eind september/ begin oktober 2016 in Montreal. Het document met voorstellen, dat Nederland met steun van 44 Europese landen, Australië en Maleisië had ingediend, werd breed gesteund (Kamerstukken II 2016–2017, 24 804, nr. 92). Het wordt thans verder uitgewerkt.

Samen met het Ministerie van VenJ is het «Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart» van de betrokken overheidsinstanties en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen opgesteld, getekend en op 30 juni 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2015–2016, 24 804, nr. 90). Op grond hiervan vindt regelmatig overleg plaats om beschikbare informatie over conflictgebieden uit te wisselen. Dat wordt ook afgestemd op Europees niveau. Ook heeft de EU (EASA) actie genomen op dat terrein en thans een wijziging van de EU-regels besproken tussen de Raad, Commissie en Europees parlement.

CO2-reductie in de internationale luchtvaart

In 2016 heeft de internationale luchtvaart twee belangrijke mijlpalen bereikt. Voor het eerst is er een CO2-standaard voor vliegtuigen vastgesteld. Deze technologische eis aan het ontwerp van nieuwe en bestaande vliegtuigen wordt vanaf 2020 van kracht. Na jaren onderhandelen is tijdens de 39ste Assemblee van ICAO overeenstemming bereikt over een mondiaal systeem voor de compensatie en reductie van de groei van de CO2-emissies in de luchtvaart vanaf 2020 (CORSIA) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24804–92.html.

Tariefregulering

Het wetsvoorstel «exploitatie van de luchthaven Schiphol» is na een plenaire behandeling in de Tweede Kamer in het tweede kwartaal van 2016 door de Tweede en Eerste Kamer ongewijzigd aangenomen. Deze regelgeving regelt hoofdzakelijk de totstandkoming van de tarieven en voorwaarden voor de luchthaven Schiphol en het toezicht hierop door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De wetswijziging zorgt voor een verbetering van de bestaande systematiek. De verbeteringen zorgen voor een vergroting van de transparantie, een beperking van tariefschommelingen, een versterking van de concurrentiepositie van Schiphol en een afname van de lasten voor de sector.

Luchthaven Lelystad

Voor Lelystad Airport is eind 2016 geconcludeerd dat een latere openstelling dan 1 april 2018 onvermijdelijk lijkt. Gebleken is dat het ontwerpen en vervolgens realiseren van een robuuste aansluiting van de in het Luchthavenbesluit vastgelegde vertrek- en naderingsroutes op de routes in het hogere luchtruim een nog taaiere opgave is dan gedacht. De Staatssecretaris heeft bij Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) er op aangedrongen om begin 2017 een nieuwe planning te presenteren, en deze door een externe partij op haalbaarheid te laten toetsen. Daarnaast is aan een externe partij gevraagd kritisch te kijken naar de redenen van de vertraging en te toetsen of in de vervolgaanpak voldoende waarborgen zijn ingebouwd (Kamerstukken II 2016–2017, 31 936, nr. 367).

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

17

Luchtvaart

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

27.313

17.542

19.220

30.324

25.355

4.969

1)

Uitgaven

 

21.796

20.201

21.288

27.440

24.985

2.455

 

17.01

Luchtvaart

 

21.796

20.201

21.288

27.440

24.985

2.455

 

17.01.01

Opdrachten

 

17.536

6.727

5.651

8.587

13.916

– 5.329

 
 

– Opdrachten GIS

 

10.604

1.598

1.401

3.170

3.023

147

2) en 3)

 

– Leefbaarheidsfonds

 

0

0

0

0

5.900

– 5.900

 
 

– Overige opdrachten

 

2.229

5.129

4.250

5.417

4.993

424

 

17.01.02

Subsidies

 

2.862

2.284

2.423

8.455

910

7.545

 

17.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

64

10.071

12.068

9.040

8.979

61

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS (Caribisch Nederland)

 

48

10.048

12.010

8.955

8.931

24

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

0

10.000

35

71

48

23

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

 

16

23

23

14

0

14

 

17.01.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

1.334

1.119

1.146

1.281

1.180

101

 

17.01.06

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

 

0

0

0

77

0

77

 
 

– LVNL

 

0

0

0

77

0

77

 
 

Ontvangsten

 

38.863

38.168

31.354

8.392

9.311

– 919

 

Garanties

Toelichting op de financiële instrumenten

Op artikel 17 Luchtvaart zijn garanties verstrekt aan het LVNL. Ultimo 2016 bedragen de uitstaande garanties € 61,7 miljoen.

Verplichtingen (ad 1)

De verhoging van het verplichtingenbudget is voornamelijk veroorzaakt door de subsidie versneld onderwerken graanresten ten behoeve van reduceren risico vogelaanvaringen en de ophoging van het verplichtingenbudget ten behoeve van het vastleggen van de subsidie ten behoeve van de tweede tranche van het leefbaarheidsfonds.

17.01 Luchtvaart
17.01.01 Opdrachten

Opdrachten geluidsisolatie Schiphol (GIS) en Schadeschap

De derde fase van het geluidsisolatieprogramma is in 2012 afgerond. De beleidsevaluatie GIS is in 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden. (Kamerstukken II 2013–2014, 26 959, nr. 140). De resultaten van de beleidsevaluatie GIS worden betrokken bij de brede beleidsdoorlichting luchtvaart in 2017. Doel van het project GIS is het verminderen van de geluidshinder voor omwonenden van Schiphol door middel van geluidsisolatie van woningen.

Het grootste deel van de uitgaven die in 2016 zijn gedaan hadden betrekking op de behandeling en uitbetaling van schadeclaims. In de Najaarsnota 2016 heeft een budgetcorrectie plaatsgevonden. Hierdoor is de begroting meer in lijn gebracht met de voorziene uitgaven voor 2016 als gevolg van de uitkomsten van de gerechtelijke uitspraken van beroepsprocedures.

Voor het programma gevelisolatie voor woningen rond de luchthaven Rotterdam The Hague Airport worden woningen binnen de 40 Ke-contour geïsoleerd voor geluid. Hieraan is in 2016 € 0,77 miljoen uitgegeven.

Overige opdrachten

Luchtvaartnota en de overlegstructuren van belanghebbenden in de luchthavenregio’s

De overlegstructuren van belanghebbenden in de luchthavenregio’s vormen voor het kabinet een waardevolle basis voor beleidskeuzes ten aanzien van de ontwikkeling van luchthavens in relatie tot de effecten op de leefomgeving. Voor Lelystad was in 2016 de Alderstafel actief. (Kamerstukken II 2015–2016 31 936 nr. 338). De Alderstafel Eindhoven is in 2016 omgezet in de uitvoeringstafel Eindhoven. (Kamerstukken II 2015–2016 31 936, nr. 298). De uitvoeringstafel Eindhoven ziet toe op de uitvoering van de aan de Alderstafel gemaakte afspraken met betrekking tot de groei van de Eindhovense luchthaven. Op Schiphol is de Alderstafel inmiddels samen met de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (CROS) overgegaan in de Omgevingsraad (ORS) Schiphol (Kamerstukken II 2014–2015 29 665, nr. 215).

Normen en handhavingsstelsel

De ontwikkeling van Schiphol tot en met 2020 vindt plaats binnen de ORS afgesproken kaders. De uitgaven in 2016 zijn gedaan voor opdrachten ten behoeve van de implementatie van het nieuwe normen- en handhavingstelsel voor Schiphol en aanpassing van de wet- en regelgeving en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)/ Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) (Kamerstukken II 2016–2017, 29 665, nr. 235).

Verminderen risico op vogelaanvaringen

In 2016 is een nieuw «Convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol 2016–2018» getekend en aan de Kamer aangeboden op 23 mei 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 31 936, nr. 338). Er is opnieuw gewerkt aan het uitvoeren van de maatregelen om het risico te verminderen.

Beleidsonderzoek vliegveiligheid

Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de verkenning informatievoorziening ten behoeve van de kaart voor dronevliegers. De verkenning heeft een rapportage opgeleverd, op basis waarvan de dynamisering van de informatievoorziening voor drones in 2017 een vervolg krijgt. Het doel is dat dit leidt tot betrouwbare brondata die aan belanghebbenden in de luchtvaartsector beschikbaar wordt gesteld, alsmede een droneskaart 2.0.

Nadere uitwerking luchtruimvisie en civiel-militaire samenwerking

In het kader van de uitvoeringsagenda van de Luchtruimvisie is een studie uitgevoerd naar een mogelijke herijking van de planning van luchtruimwijzigingen en aanpassingen van het luchtverkeersleidingsconcept. In het SG overleg civiel-militaire samenwerking van 12 oktober 2016 is besloten tot een herijking van de uitvoeringsagenda. Een extern bureau voert deze herijking uit, in opdracht van IenM en Defensie en in nauwe samenwerking met de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) en het Maastricht Upper Area Control Centre (MUAC). De nieuwe uitdagingen op het gebied van capaciteit van onder meer Schiphol en de mogelijkheden van verdergaande civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening zijn daarbij belangrijke aspecten. (Kamerbrief Voortgang uitvoering luchtruimvisie – Kamerstukken II 2016–2017, 31 936, nr. 363)

Aviation Summit

Onder Nederlands EU Voorzitterschap (1 januari – 30 juni 2016) hebben de lidstaten aan de Commissie mandaten verleend voor luchtvaartonderhandelingen met Quatar, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Turkije en ASEAN (Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten). Over de regelgeving over luchtvaartveiligheid waaronder drones is op basis van voortgang onder ons voorzitterschap op 1 december 2016 een akkoord bereikt. Conform het rapport over Conflict Zones van de European High Level Task Force is hierin ook vastgelegd het delen van informatie en gezamenlijke risk assessments in Europa en een efficiënte informatieverspreiding door EASA over Conflict Zones. Op de Transportraad van 7 juni zijn voorzitterschapsconclusies gepresenteerd over de Europese luchtvaartstrategie zoals besproken op de Aviation Summit. (Kamerstukken II 2015–2016, 34 139, nr. 18).

KDC

In 2016 heeft De Stichting Knowledge & Development Center (KDC) een reeks projecten gerealiseerd om de grond- en luchtoperaties van de luchthaven Schiphol te innoveren. De innovaties zijn gericht op de verbetering van het functioneren van de luchthaven in termen van efficiency, betrouwbaarheid van de operatie, flexibiliteit van operaties, omgang met verstoringen, veiligheid en vermindering van milieuhinder.

Opdrachten Caribisch Nederland

Het betreft opdrachten ter bevordering van het veilig gebruik van de luchthavens en het luchtruim in Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) en ter verbetering van de bedrijfsvoering van deze luchthavens en de luchtverkeersdienstverlening. Hiervoor is ondermeer apparatuur aangeschaft ter bevordering van het veilig gebruik van de luchthavens en ter verbetering van de bedrijfsvoering.

17.01.02 Subsidies

Versneld onderwerken graanresten ten behoeve van reduceren risico vogelaanvaringen (ad 3)

Eén van de uitvoeringsmaatregelen van het «Convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol 2016–2018» (bijlage bij Kamerstukken II 2015–2016 31 936, nr. 338 van 23 mei 2016) is een vergoedingsregeling voor agrarische ondernemers die de oogstresten op hun percelen in de noordelijke Haarlemmermeer na de graanoogst versneld onderwerken. Hiervoor is bij Miljoenennota 2017 € 2,0 miljoen aan het subsidiebudget toegevoegd.

Doel van deze maatregel is dat ganzen niet meer op de resterende graankorrels gaan foerageren, zodat het aantal ganzenbewegingen op en rond Schiphol afneemt. De betreffende agrarische ondernemers ontvangen hiervoor een vergoeding per hectare versneld ondergewerkte graanakker.

In 2016 is de regeling geëvalueerd. De belangrijkste conclusies uit de evaluatie zijn dat door het versneld onderwerken van de graanresten na de oogst de resterende hoeveelheid voedsel voor vogels zeer sterk kan worden gereduceerd. Voor de ondergewerkte percelen met winter- en zomertarwe leidt dit ertoe dat er na de oogst nog hooguit sprake is van een lichte stijging van het aantal ganzen.

Omgevingsraad Schiphol en commissies regionaal overleg

IenM draagt financieel bij aan de activiteiten van de Omgevingsraad Schiphol (ORS). Dit onafhankelijke overleg- en adviesorgaan verenigt bewoners, regionale en lokale overheden en luchtvaartpartijen met als doel om de hinder van Schiphol zoveel mogelijk te beperken en een optimaal gebruik van de luchthaven te bevorderen.

De luchthavens van nationale betekenis Eelde, Lelystad, Maastricht en Rotterdam kennen in 2016 eveneens commissies voor regionaal overleg.

Leefbaarheidsfonds Schiphol (ad 2 en ad 3)

Ten behoeve van de betaling van de tweede tranche van het leefbaarheidfonds zijn bij Voorjaarsnota 2016 middelen overgeheveld van het financieel instrument «Opdrachten» naar het financieel instrument «Subsidies»(Kamerstukken II 2015–2016, 34 485 XII, nr. 2). Deze overheveling vond plaats omdat het beleid via een ander financieel instrument wordt gerealiseerd. Ook de tweede tranche wordt uitgevoerd door Stichting Leefomgeving Schiphol en richt zich op het verbeteren van de kwaliteit van de leef- en woonsituatie voor bewoners in gemeenten rondom de luchthaven Schiphol.

De partijen Schiphol, de provincie Noord-Holland en het Rijk afgesproken om in totaal € 30 miljoen voor een tweede fase ter beschikking te stellen. In 2016 is door IenM een bijdrage van € 5,3 miljoen verstrekt. (Kamerstukken II 2013–2014, 29 665, nr. 190)

Incidentele subsidies

IenM is in 2016 toegetreden tot het KLM Corporate Biofuel Programme. De bijdrage van € 0,2 miljoen aan het programma wordt door KLM voor 100% geïnvesteerd om duurzame biokerosine in te kopen en draagt daarmee bij aan de vergroening van de luchtvaartsector.

Er is een bijdrage van € 0,2 miljoen verstrekt ten behoeve van het leefbaarheidsfonds Eindhoven Airport. Uit het fonds kunnen projecten worden gefinancierd die gericht zijn op het verbeteren van het woon- en leefklimaat in de omgeving van Eindhoven Airport.

17.01.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft voornamelijk de bijdrage die aan Rijkswaterstaat ter beschikking wordt gesteld voor de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland gericht op het wegwerken van de tekortkomingen ten aanzien van de internationale regelgeving.

17.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Voor de jaarlijkse contributie aan de International Civil Aviation Organization, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS (de ABIS-groep vertegenwoordigt de burgerlijke luchtvaartautoriteiten van Oostenrijk, België, Nederland, Luxemburg, Ierland, Zwitserland en Portugal), en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) is in 2016 een bedrag uitgegeven van € 1,3 miljoen, waarvan € 1,1 miljoen via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

17.01.06 Bijdragen aan ZBO’s (LVNL)

Ten behoeve van het geschikt maken van de Soesterbergradar voor burgermedegebruik is een bijdrage van € 0,077 miljoen verstrekt aan de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL).

Ontvangsten

De zogenaamde «Governmental Planning Compensation Levy» (hoofdzakelijk bestemd voor het Schadeschap Luchthaven Schiphol) is in 2016 stopgezet. De totale kosten zoals die door het Rijk zijn voorgefinancierd, zijn inmiddels terugbetaald door de luchtvaartmaatschappijen middels deze heffing.

Artikel 18: Scheepvaart en Havens

Algemene Doelstelling

Het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam goederenvervoersysteem, waarbinnen de internationale concurrentiekracht van de mainport en van de Nederlandse maritieme sector wordt versterkt.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het in stand houden van een robuust hoofdnetwerk van vaarwegen. Vanuit de begroting Hoofdstuk XII (artikel 26.01) wordt een bijdrage gedaan aan het Infrastructuurfonds. Via het Infrastructuurfonds (artikel 15, 17 en 18) investeert de Minister door middel van aanleg en benutting in dit netwerk, in binnenhavens en in de maritieme toegang van zeehavens om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden te realiseren. Aanleg- en benuttingsprojecten worden in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) vastgelegd. De Minister is verantwoordelijk voor toezicht en nautisch beheer. Rijkswaterstaat voert als beheerder het beheer, onderhoud en vervanging uit. De uitgaven aan beheer, onderhoud en vervanging worden verantwoord op het Infrastructuurfonds (artikel 15).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het maritiem beleid. Hieronder valt ook het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving (zowel de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)). De rol «regisseren» heeft ook betrekking op de volgende taken:

  • De Minister stelt normen en handhaaft deze om het veilige en duurzame gebruik van netwerken te waarborgen. De Minister ijvert regionaal en internationaal voor deze normen, bijvoorbeeld in de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van de EU en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), ook omdat een internationaal level playing field goed is voor de Nederlandse concurrentiepositie. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van IMO, Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en IALA en een gerichte bijdrage aan de totstandkoming van Europese regelgeving, inclusief een actieve rol in agentschappen als het Europese Maritieme Veiligheidsagentschap (EMSA) en andere organisaties.

  • De in 2015 vastgestelde maritieme strategie en de daaronder hangende werkprogramma’s voor de zeehavens, zeevaart en binnenvaart geven de leidende principes aan: meerwaarde door samenwerking, ruimte voor ondernemerschap en oog voor de stad en leefomgeving.

  • Vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving in de zeehavengebieden wordt de innovatie en de transitie naar een duurzame scheepvaart bevorderd.

  • IenM zorgt voor «state of the art» regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, bemanningszaken en security.

  • Met het programma Beter Benutten stimuleert de Minister een slim, efficiënt en veilig gebruik van de vaarwegen. Samen met de inspanningen van de vervoerders en verladers kan daarmee de capaciteit van de vaarwegen beter worden benut.

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor een permanente verbetering van de veiligheid en duurzaamheid met betrekking tot maritiem beleid.

  • IenM draagt, binnen het kabinetsbrede bedrijvenbeleid onder coördinatie van het Ministerie van Economische Zaken, als vakdepartement verantwoordelijkheid voor de overheidsinbreng op de Topsector Logistiek en het maritieme cluster binnen de Topsector Water.

  • Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Indicator: Passeertijd sluizen
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Hoofdtransportas

68%

67%

68%

69%

70%

68%

66%

Hoofdvaarweg

81%

79%

78%

80%

80%

80%

80%

Overige vaarweg

88%

92%

93%

92%

92%

91%

91%

Bron: RWS, 2016

Toelichting

Voor elk type vaarweg (Hoofdtransportas, Hoofdvaarweg en Overige vaarwegen) wordt een te realiseren percentage schepen dat binnen de normtijd de sluis passeert nagestreefd (streefwaarde). De «passeertijd sluizen» is een absolute normtijd die voor elke sluis afzonderlijk is bepaald. De gerealiseerde passeertijden op de hoofdtransportassen voldoen nog niet aan de streefwaarden. Dit speelt al langere tijd en wordt voornamelijk veroorzaakt door gebrek aan capaciteit op de corridors tussen Zeeland en Rotterdam. Voor de sluizen op die corridors lopen dan ook MIRT-projecten, gericht op het verbeteren van deze capaciteit. De passeertijden voor de hoofd- en overige vaarwegen scoren wel ruim voldoende.

Kengetal: Ontwikkeling van het procentuele marktaandeel (in tonnen) van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest Europese havenrange (de «Hamburg-Le Havre range»)
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Totaal Nederlandse Zeehavens

44,4

44,9

44,9

44,2

44,5

45

46,9

47,8

47,2

47,9

47,5

47,2

48,1

Mainport Rotterdam

34,5

34,6

34,9

33,8

34,2

34,4

36

37

36,3

37

36,6

36,2

37,3

Overige Nederlandse Zeehavens

9,9

10,3

10

10,4

10,4

10,6

10,9

10,8

10,9

10,9

10,9

11

10,8

Bron: 2002–2010 Nationale Havenraad, 2011–2015 IenM

De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.

Toelichting

Dit kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens binnen de concurrerende Noordwest-Europese havenrange (de zogenaamde «Hamburg-Le Havre range»). Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden binnen de Noordwest-Europese havenrange (de «Hamburg-Le Havre range») tenminste te handhaven.

Kengetal: Ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van schepen > 100 GT en pontons > 1.000 GT
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

van de vloot van in Nederland geregistreerde zeeschepen onder Nederlandse vlag

   

Aantallen

                     

Handelsvaart

570

574

566

640

688

725

769

800

822

808

790

Zeesleepvaart

164

174

212

222

222

249

235

247

260

258

275

Waterbouw

151

148

139

118

121

120

156

169

168

167

171

Totaal

885

896

917

980

1.031

1.094

1.160

1.216

1.250

1.233

1.236

Bruto tonnage

                     

Handelsvaart

4.932

5.031

5.114

5.980

6.313

6.075

6.883

6.740

7.045

6.978

6.572

Zeesleepvaart

178

181

243

264

237

310

290

362

347

360

409

Waterbouw

498

509

477

375

441

450

513

531

533

537

531

Totaal

5.608

5.721

5.834

6.619

6.991

6.835

7.686

7.633

7.925

7.875

7.512

van de vloot onder buitenlandse vlag in Nederlands eigendom of beheer

   

Aantallen

                     

Handelsvaart

375

434

462

395

410

433

422

408

403

403

432

Zeesleepvaart

329

284

332

358

406

459

456

477

498

519

512

Waterbouw

37

39

45

52

66

63

55

55

52

52

62

Totaal

741

757

839

805

882

955

933

940

953

974

1.006

Bruto tonnage

                     

Handelsvaart

4.692

5.566

6.278

4.542

5.057

5.259

5.232

5.072

5.517

5.987

6.500

Zeesleepvaart

2.704

2.782

1.903

1.423

1.217

1.011

1.298

1.640

1.612

1.643

1.740

Waterbouw

99

102

122

184

225

251

210

264

248

285

312

Totaal

7.495

8.450

8.303

6.149

6.499

6.521

6.740

6.976

7.377

7.915

8.552

Bron: Zeeschepen onder Nederlandse vlag: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2016. Zeeschepen onder buitenlandse vlag: cijfers 2005 Ecorys (december 2008); cijfers van 2006–2009 Policy Research Corporation (april 2010); cijfers 2010–2015 Inspectie Leefomgeving en Transport, 2016. Cijfers van zeeschepen onder buitenlandse vlag op basis van IHS.

De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.

Toelichting

Bovenstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse en buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei c.q. krimp van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar ook van externe factoren, zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod, het investeringsklimaat, het zeevaartbeleid van andere landen (waaronder het fiscale klimaat) en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de economische toegevoegde waarde van de zeevaartsector.

Kengetal: veiligheid scheepvaart

Aantal scheepvaartongevallen (inclusief visservaartuigen en recreatievaart) op het Nederlandse deel van de Noordzee (Nederlandse en buitenlandse vlag)

 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Zeer ernstige scheepvaartongevallen (ZESO)

1

1

0

0

1

1

0

4

2

0

0

Ernstige scheepvaartongevallen

4

2

6

3

7

9

4

15

13

12

11

Totaal (ESO)

5

3

6

3

8

10

4

19

15

12

11

Aantal significante ongevallen met schepen op de Nederlandse binnenwateren1

Aantal significante scheepsongevallen

96

123

150

127

121

164

159

161

136

138

158

Aantal doden en gewonden op schepen op de Nederlandse binnenwateren (ook onder niet Nederlandse vlag)

Aantal doden

7

3

4

4

4

4

8

4

9

4

6

Aantal gewonden

49

54

30

51

56

45

63

58

27

44

35

Bron: RWS, 2015

X Noot
1

Voor de beoordeling van de ontwikkeling van de veiligheid op de Nederlandse binnenwateren wordt gebruik gemaakt van het begrip «significant scheepsongeval». Significante scheepsongevallen zijn scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren met schepen (ook onder niet Nederlandse vlag) waarbij schade is ontstaan die als ernstig wordt geclassificeerd in de vorm van slachtoffers (doden/gewonden), stremming van de vaarweg of schade aan de vaarweg, schip, lading of milieu.

De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2018.

Toelichting

In 2015 zijn op het Nederlandse deel van de Noordzee elf ESO’s (ernstige scheepvaartongevallen) geregistreerd. Er hebben in 2015 geen ZESO’s plaatsgevonden. De elf ESO’s zijn als volgt verdeeld: koopvaardij (vijf), visserij (vier) en recreatievaart (twee).Sinds 2012 is de registratie en classificatie van scheepsongevallen op de Noordzee aanzienlijk verbeterd en verfijnd. Dit heeft tot het inzicht geleid dat de historische reeks 2004–2011 waarschijnlijk een onderschatting van het aantal ESO’s geeft dat in werkelijkheid is opgetreden. Om een goede uitspraak te kunnen doen over de ontwikkeling van de veiligheid van scheepvaart op de Noordzee moet vanaf 2012 een nieuwe historische reeks van ESO’s worden opgebouwd. De historische reeks van ZESO’s wordt wel betrouwbaar geacht.

Voor de beoordeling van de ontwikkeling van de veiligheid op de Nederlandse binnenwateren wordt gebruik gemaakt van het begrip «significant scheepsongeval». Dit zijn scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren met schepen (ook onder niet Nederlandse vlag) waarbij schade is ontstaan die als ernstig wordt geclassificeerd in de vorm van slachtoffers (doden/gewonden), stremming van de vaarweg of schade aan vaarweg, schip, lading of milieu.

Het aantal geregistreerde significante scheepsongevallen op de binnenwateren lag in 2015 op 158. Dit aantal is hoger dan het aantal dat in 2013 en 2014 is gerapporteerd en ligt op het niveau van de getallen gerapporteerd in 2010, 2011 en 2012. Jaarlijks varieert het aantal ongevallen. Fluctuaties in het aantal scheepsongevallen moet daarom over een langere periode gevolgd worden om uitspraken te kunnen doen over trends in de veiligheid op het water. De variatie in aantal ongevallen ontstaat doordat het optreden van ongevallen deels door toeval wordt bepaald. Ook is de registratiegraad van scheepsongevallen niet altijd constant. In 2015 vielen zes doden bij scheepsongevallen. Vijf doden vielen in de recreatievaart, één in de beroepsvaart. Om het risico op ongevallen in beroeps- en recreatievaart te verkleinen, heeft IenM een speciaal maatregelenpakket in het beheer van de vaarwegen opgenomen.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar in lijn met de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Wel bevindt de maritieme sector zich in economisch moeilijke tijden in een omgeving met veel mondiale concurrentie. Dit vraagt aandacht van alle betrokken partijen in de sector.

In 2016 is uitvoering gegeven aan de in 2015 opgestelde Maritieme Strategie13 en de daaronder hangende werkprogramma’s zeevaart, zeehavens en binnenvaart. In juni 2016 is een uitgebreide voortgangsbrief aan de Tweede Kamer verzonden14. Hierin wordt geconstateerd dat de samenwerking met de maritieme cluster goed verloopt en dat veel van de in gang gezette acties de komende periode tot resultaat zullen leiden. Als onderdeel van de uitwerking van de maritieme strategie is in 2016 ook een werkprogramma voor de maritieme maakindustrie opgesteld.

Eind 2016 zijn de Maritieme Monitor15 en de Havenmonitor16 gepubliceerd. Deze geven een compleet beeld van de maritieme cluster en de havens. De cijfers laten zien dat de toegevoegde waarde en export nog stegen, maar de totale werkgelegenheid daalde met 0,5%. Hiermee deed de arbeidsmarkt binnen de maritieme cluster het slechter dan de Nederlandse economie, waar het aantal werkzame personen in dezelfde periode steeg met 1%. De offshore, scheepsbouw en maritieme toeleveranciers werden negatief beïnvloed door de lage olieprijs. Voor de zeevaart, binnenvaart en visserij leidden de dalende olieprijzen juist tot lagere brandstofkosten met een positief effect op de toegevoegde waarde, maar deze sectoren ondervonden nog problemen van de lage vrachttarieven ten gevolge van de overcapaciteit en een onvoldoende groeiende wereldhandel.

Beleidsdoorlichting beleidsartikel 18: Scheepvaart en Havens

De beleidsdoorlichting van beleidsartikel 18 Scheepvaart en Havens is uitgevoerd en aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 32 861 2016–2017, nr. 22). In de beleidsdoorlichting, die betrekking heeft op de periode 2007 – 2014, zijn naast artikel 18 ook relevante artikelen uit het Infrastructuurfonds doorgelicht evenals het belastingregime voor de zeescheepvaart. Conclusie van het externe onderzoeksbureau, is dat het merendeel van de beleidsinstrumenten doeltreffend is ingezet, maar dat doelmatigheid lastiger is vast te stellen. Daarom zal worden nagegaan waar de inrichting van het beleidsproces nog versterkt kan worden, om in de toekomst beter onderbouwde uitspraken te kunnen doen over de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het scheepvaart- en havenbeleid.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

18

Scheepvaart en Havens

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

5.077

18.793

30.508

21.489

33.737

– 12.248

1)

Uitgaven

 

5.361

4.801

10.932

22.733

24.997

– 2.264

 

18.01

Scheepvaart en havens

 

5.361

4.801

10.932

22.733

24.997

– 2.264

 

18.01.01

Opdrachten

 

2.317

1.956

6.278

14.562

17.966

– 3.404

2)

 

– Topsector logistiek

 

0

0

4.909

11.954

16.013

– 4.059

 
 

– Overige opdrachten

 

0

0

1.369

2.608

1.953

655

 

18.01.02

Subsidies

 

467

543

2.200

5.926

4.587

1.339

3)

 

– Topsector logistiek

 

0

0

1.750

5.102

4.337

765

 
 

– Overige subsidies

 

0

0

450

824

250

574

 

18.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

1.705

1.404

1.283

1.290

1.408

– 118

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

1.705

1.404

1.283

1.290

1.408

– 118

 

18.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

872

898

1.171

955

1.036

– 81

 
 

Ontvangsten

 

97

465

450

254

0

254

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De beschikbare middelen van Topsector Logistiek zijn dit jaar niet volledig verplicht. De oorzaak ligt in de vertraging van de totstandkoming van projecten. Daarnaast heeft de totstandkoming van de subsidieregeling Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek/Topconsortium Kennis en Innovatie (NWO/TKI) vertraging opgelopen.

Ten behoeve van vergroening binnenvaart, onderdeel van de Brandstofvisie, is in maart extra budget toegevoegd aan het programmabudget. Dit geld is benut voor de totstandkoming van de Green Deal Cobald en onderzoek naar de instrumentering van het vergroeningsbeleid.

18.01 Scheepvaart en Havens
18.01.01 Opdrachten (ad 2)

Het verschil voor de Topsector Logistiek wordt met name verklaard door de trage totstandkoming van projecten door de complexe governance-structuur en besluitvormingsprocessen van het programma Topsector Logistiek, zoals 50% cofinanciering, en het aantal aanbestedingsprocedures.

Voor zeescheepvaart is in 2016 onderzoek gedaan naar de werkwijze van het scheepsregister, met als doel te bepalen waar verbeteringen in het register mogelijk zijn. Ook zijn beleidsondersteunende technische onderzoeken uitgevoerd naar de veiligheid en duurzaamheid van schepen.

In het kader van het werkprogramma zeehavens zijn diverse beleidsondersteunende onderzoeken uitgevoerd zoals een onderzoek naar de potentie van natuurlijk vestigingsplaatsvoordelen van Nederland. Ook is een bijdrage geleverd aan verdere professionalisering van het havenbedrijf op Bonaire. Daarnaast is de ACM betaald voor de uitvoering van het toezicht op het Loodswezen.

18.01.02 Subsidies (ad 3)

Vanuit de Topsector Logistiek is aandacht besteed aan de verduurzaming van de logistieke ketens. Vanwege de aard van de uitgaven is hiertoe een subsidie verstrekt, waarvoor ruimte is gevonden binnen het opdrachtenbudget van de Topsector Logistiek.

Aan het Openbaar Lichaam Saba is een incidentele subsidie verstrekt ter bevordering van verbetering van de veiligheid van de haven op Saba vanuit de investeringsimpuls voor de BES eilanden. Ook zijn subsidies verstrekt in het kader van programma innovaties duurzame binnenvaart en onder de regeling kennismakingsstages scheepvaart.

18.01.03 Bijdragen aan agentschappen

In het kader van het Beleidsondersteuning en Advies (BOA) protocol met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleids-DG’s. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt hiervoor capaciteit gereserveerd bij RWS. In totaal heeft de directie Maritieme Zaken een beroep gedaan op 10,8 fte van RWS voor deze taken. Het betreft voornamelijk taken op het gebied van de binnenvaart.

18.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

In 2016 zijn conform verdragsverplichtingen contributies betaald. Het betreft circa € 0,4 miljoen aan contributie aan de International Maritime Organization (IMO), circa € 0,5 miljoen aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Deze bijdragen lopen via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Daarnaast zijn er bijdragen betaald aan de Regional Cooperation Agreement on Combating Piracy and Armed Robbery against Ships in Asia (ReCAAP), de International Association of Lighthouse Authorities (IALA) en de Donaukommission.

Ontvangsten

Het verschil in ontvangsten wordt verklaard door ontvangsten van de ACM, die de kosten van haar toezichtstaken deels aan de sector doorbelast.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds (bedragen x € 1.000)
   

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds

767.849

Andere ontvangsten van artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds

94.081

     

Totale uitgaven op artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds

861.930

waarvan

   

15.01

Verkeersmanagement

8.428

15.02

Beheer, onderhoud en vervanging

410.159

15.03

Aanleg

124.309

15.04

GIV/PPS

11.565

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

307.469

15.07

Investeringsruimte

0

Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds
(bedragen x € 1.000)
   

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

6.687

Andere ontvangsten van artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

 
     

Totale uitgaven op artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

6.687

waarvan

   

17.06

PMR

6.687

     
Extracomptabele verwijzing naar artikel 18.03 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds (bedragen x € 1.000)
   

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds

192

Andere ontvangsten van artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds

 
     

Totale uitgaven op artikel 18.03 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

192

waarvan

   

18.03

Intermodaal vervoer

192

Artikel 19 Klimaat

Algemene doelstelling

Klimaatverandering door menselijk handelen tegengaan. Door uitstoot van CO2 en overige broeikasgassen stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel. Nederland heeft internationale afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en zo de klimaatverandering te beperken. Vermindering van CO2-uitstoot biedt bovendien economische kansen, stimuleert slimme groene investeringen, creëert daarmee banen, en bevordert zo Nederlandse innovaties die ook buiten de landsgrenzen kunnen worden ingezet.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister van IenM regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:

  • Het door Nederland nakomen van de (onder andere) in UNFCCC17 en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten.

  • De regie op de internationale aspecten van het IenM-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten.

  • De opdracht aan de NEa voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van biobrandstoffen en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van.

  • De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies, op brandstofkwaliteit, op productie en inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2-emissierechten (Emissions Trading System/ETS).

Het internationale IenM-beleid vindt niet alleen haar grondslag in dit artikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenM zijn bij de betreffende artikelen vermeld.

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:

  • Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Klimaatagenda, de afspraken in het SER-energieakkoord waar de Minister voor verantwoordelijk is en de Lokale Klimaatagenda tot succesvolle uitvoering te brengen.

  • Via de Lokale Klimaatagenda, Green Deals en initiatieven voor reductie van CO2-emissies. Ondernemers, burgers en andere overheden brengt zij beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie.

  • Zuinigere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de voorlopers in de sector te stimuleren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.

  • Het verduurzamen van brandstoffen in de sectoren mobiliteit en transport door afspraken te maken over de rijksbijdrage aan de Actieagenda duurzame brandstofvisie voor het doelbereik van 15 tot 20 petajoule energiebesparing voor 2020 en een maximumuitstoot van 25 megaton CO2 in 2030. Dit vanuit het SER-energieakkoord, pijler zeven transport en mobiliteit. Het bereiken van de jaardoelstelling voor hernieuwbare energie stimuleren door ontwikkeling en toepassing van alternatieve energiedragers zoals elektrisch rijden en rijden op waterstof en het faciliteren van de aanleg van tankinfrastructuur voor alternatieve energiedragers.

Tenslotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Kengetallen en indicatoren

Kengetal: Sectorale niet-ETS emissieplafonds voor 2020 (in megaton CO2 equivalenten)

Verantwoordelijk ministerie

Nieuwe raming (Mton)

 

Emissieplafond (Mton)

CO2 industrie en energie

EZ

6,5

11

CO2 verkeer en vervoer

IenM

33,1

36

CO2 gebouwde omgeving

BZK

23,0

22,5

CO2 land- en tuinbouw

EZ

5,3

6

Overige CO2 broeikasgassen landbouw

EZ

18,7

16

Resterende overige broeikasgassen

IenM

8,8

9

Bron: Nationale Energieverkenning 2016, tabel 3.12op blz. 106 www.pbl.nl;

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-597873

Toelichting:

In deze tabel zijn de sectorale emissieplafonds en de raming weergegeven. De raming geeft aan in welke mate het doelbereik in zicht is. In deze raming is het effect van het begrotingsakkoord, het SER-energieakkoord en de Klimaatagenda «weerbaar, welvarend en groen» verwerkt.

In de kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 heeft het kabinet afgesproken dat indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (de uitvoering van) het beleid van het ministerie, de verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen neemt. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, zal het kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen – binnen de beschikbare middelen – in andere sectoren. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen en de Tweede Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niets van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat naar verwachting het overschot in andere sectoren om deze tegenvaller op te vangen.

Kengetal: Ontwikkeling verplichting aandeel hernieuwbare energie in het vervoer (in %)

Verplichtingen

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Besluit Hernieuwbare energie vervoer 2015

2

3,25

3,75

4

4,25

4,5

5

5,5

6,25

7

7,75

8,5

9,25

10

Realisatie

2

3,26

3,75

4,01

4,31

4,54

5,05

5,54

6,25

         

Bron: Besluit Hernieuwbare energie vervoer 2015 (Stb. 2014, 460)

Bron realisatie 2015: Rapportage hernieuwbare energie 2015 van de Nederlandse Emissieautoriteit (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-782293)

Toelichting:

In artikel 2.1 van het Besluit Hernieuwbare Energie vervoer 2015 dat op 1 januari 2015 van kracht is geworden, is de ontwikkeling van de jaarverplichting hernieuwbare energie in het vervoer tot en met 2020 vastgelegd.

Kengetal: Ontwikkeling CO2 -emissie nieuwe personenauto’s in gram CO2 per kilometer
 

2005

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2021

EU norm

130,0

95,0

Realisatie EU

162,6

145,7

140,3

135,7

132,2

127,0

123,4

119,5

Realisatie NL

169,9

146,9

135,8

126,2

118,6

109,1

107,3

101,2

Bron definitieve cijfers 2015: European Environment Agency; EEA Technical report No 27/2016. Monitoring CO2 emissions from new passenger cars and vans in 2015

Toelichting:

Nadat vrijwillige afspraken over CO2-reductie met de Europese autofabrikanten niet tot gewenste resultaten hebben geleid, heeft de Europese Commissie in december 2007 een voorstel gedaan voor verplichte reductiedoelstellingen. Dat voorstel is in 2009 aangenomen en bevatte een verplichte norm van gemiddeld 130 g CO2/km in 2015. Daarnaast is in november 2013 overeenstemming bereikt dat een verplichte norm van gemiddeld 95 g CO2/km in 2021 zal gelden.

Alleen voor 2015 en 2021 zijn er EU-normen (voor fabrikanten). De CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen in Nederland wordt jaarlijks gemonitord.

Met name fiscaal beleid, waaronder de korting op de bijtelling voor het privé gebruik van zakelijke auto’s, heeft ervoor gezorgd dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte voertuigen in Nederland veel sterker is gedaald, dan in de rest van Europa. Daarmee onderstreept Nederland het belang van de reductie van broeikasgassen in het verkeer.

De gegevens over 2016 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de Ontwerpbegroting 2018.

Beleidsconclusies

Uit de voortgangsrapportage 2016 van het Energieakkoord voor duurzame groei blijkt dat de doelen voor het SER Energieakkoord binnen bereik zijn (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 503). Het feit dat alle partijen opnieuw afspraken met elkaar hebben kunnen maken over een pakket intensiveringen, toont aan dat de aanpak van het Energieakkoord goed werkt. Dit blijkt ook uit de evaluatie van het Energieakkoord (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 479). Daarnaast laat de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 zien dat Nederland naar verwachting ruimschoots voldoet aan zijn Europese doel voor reductie van uitstoot van broeikasgassen in 2020. De jaarlijkse niet-ETS emissie daalt bij zowel vastgesteld als voorgenomen beleid van 102 megaton CO2-equivalenten in 2015 naar 95 [92–99] megaton in 2020. De cumulatieve uitstoot komt op ongeveer 800 megaton CO2-equivalenten (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 479). Het kabinet heeft in juni 2015 (Kamerstukken II 2015–2016 31 793, nr. 116) aangekondigd dat eventuele overschotten aan emissierechten geannuleerd zullen worden en dus niet meegenomen zullen worden naar de periode na 2020. In de brief over de voortgangsrapportage 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 30196, nr. 503) wordt ook aangegeven dat Nederland in 2020 ten opzichte van 1990 25% of meer broeikasgasreductie zal bereiken. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het Urgenda-vonnis.

Op 4 november 2016 trad het Parijs Akkoord in werking. Meer dan 100 partijen hebben het Parijs Akkoord inmiddels geratificeerd. Ook in Nederland is het ratificatieproces in volle gang. In Marrakesh is in november 2016 bij COP22 een aanvang gemaakt met de uitwerking en uitvoering van het Parijs Akkoord. Voor Nederland zijn de Europese afspraken leidend en heeft het uitvoeren van de bestaande 2030-afspraken prioriteit. Deze afspraken vormen de basis voor de klimaatbijdrage van de EU aan het Parijs Akkoord. De Europese Unie heeft zich gecommitteerd aan een broeikasgasreductie van ten minste 40% in 2030 ten opzichte van 1990.

De in het klimaatakkoord aangescherpte mondiale ambitie onderstreept het belang om binnen de EU de reeds in gang gezette trajecten voortvarend te behandelen, waaronder:

  • 1. De aanpassing van het emissiehandelssysteem (EU-ETS) voor de periode 2021–2030. Het kabinet heeft zich gedurende 2016 hard gemaakt voor verdere versterking van het EU-ETS, aangezien dit een belangrijk en onmisbaar onderdeel vormt van het klimaatbeleid. Het ETS moet een effectieve prijsprikkel geven, waardoor nu de investeringen worden gedaan in schone technieken, die nodig zijn om op de lange termijn kosteneffectief CO2 te blijven reduceren. De onderhandelingen over herziening van de ETS-richtlijn hebben in het eerste halfjaar van 2016 onder Nederlands voorzitterschap plaatsgevonden en worden naar verwachting in 2017 afgerond. Belangrijke elementen in de herziening van de richtlijn zijn het verhogen van de jaarlijkse emissiereductie, de wijze van bescherming van de internationaal concurrerende industrie en de vereenvoudiging van de ETS-regelgeving.

  • 2. De Europese Commissie heeft in juli 2016 het voorstel voor de Effort Sharing Regulation uitgebracht, waarmee de niet-ETS opgave verdeeld wordt over de lidstaten. De Commissie stelt een bindend nationaal reductiedoel voor dat per lidstaat verschilt en dat wordt vertaald in een cumulatief emissiebudget voor de periode 2021–2030. Het voorstel voor het Nederlandse reductiedoel van 36% ten opzichte van 2005 is vergelijkbaar met de inspanningen van omringende landen. Lidstaten mogen zelf bepalen met welke maatregelen het gestelde doel zal worden behaald. Het jaarlijks dalend emissiebudget gaat daarbij uit van de meest recente emissies die bekend zijn; het gemiddelde over 2016–2018. Het voorstel bevat verder op meerdere punten flexibiliteit, die lidstaten kan helpen aan de verplichtingen te voldoen. Zo wordt in het voorstel bijvoorbeeld de mogelijkheid gecreëerd om ETS-rechten of rechten van de landgebruik- en bosbouwsectoren (LULUCF) in te zetten om opgave in de niet-ETS sectoren te verkleinen.

  • 3. Gelijktijdig heeft de Commissie een voorstel uitgebracht over de wijze waarop emissies en opname van broeikasgassen in de LULUCF worden opgenomen in het EU 2030 klimaat- en energieraamwerk.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

19

Klimaat

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

27.629

63.217

32.414

71.954

54.747

17.207

1)

Uitgaven

 

95.080

65.813

81.400

72.006

57.761

14.245

 

19.01

Tegengaan klimaatverandering

 

11.749

16.934

21.582

15.190

14.026

1.164

 

19.01.01

Opdrachten

 

876

3.243

3.327

2.681

2.352

329

 

19.01.02

Subsidies

 

1.667

1.696

4.697

992

102

890

2)

19.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

9.206

11.995

13.558

11.517

11.572

– 55

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

 

411

906

716

809

220

589

 
 

– Waarvan bijdrage aan RWS

 

5.187

4.146

5.522

2.691

4.178

– 1.487

 
 

– Waarvan bijdrage aan Nea

 

3.608

6.943

7.320

8.017

7.174

843

 

19.02

Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking

 

83.331

48.879

59.818

56.815

43.735

13.080

 

19.02.01

Opdrachten

 

76.931

4.715

8.868

3.314

6.649

– 3.335

3)

 

– Uitvoering CDM

 

29.905

2.863

5.114

68

0

68

 
 

– Overige opdrachten

 

29.613

0

0

0

0

0

 
 

– RVO

 

8.096

34

0

0

0

0

 
 

– Interreg

 

8.097

344

1.671

108

1.805

– 1.697

 
 

– Overige opdrachten

 

1.220

1.474

2.083

3.206

4.844

– 1.638

 

19.02.02

Subsidies

 

0

0

913

1.437

500

937

 
 

– Interreg

 

0

0

913

638

500

138

 
 

– Overige subsidies

 

0

0

0

800

0

800

 

19.02.03

Bijdrage aan agentschappen

 

3.258

40.311

46.222

43.024

34.212

8.812

4)

 

– waarvan bijdrage aan RIVM

 

3.258

29.647

35.181

33.194

29.802

3.392

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

0

449

319

338

354

– 16

 
 

– waarvan bijdrage aan AgNL

 

0

10.215

0

0

0

0

 
 

– waarvan bijdrage aan RVO

 

0

0

10.722

9.492

4.056

5.436

 

19.02.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

3.142

3.853

3.815

9.040

2.374

6.666

5)

 

Ontvangsten

 

134.567

134.089

188.286

145.474

189.000

– 43.526

6)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De hogere verplichtingen hebben met name te maken met de overboeking van middelen naar artikel 19 Klimaat voor de gecoördineerde opdrachtverlening RVO en RIVM (€ 7,9 miljoen) en de programma’s Partnership for Market Readiness en Carbon Pricing Leadership Coalition (€ 5,9 miljoen). Dit is bij 1e suppletoire begroting 2016 verantwoord.

19.01 Klimaat
19.01.01 Opdrachten

In 2016 zijn opdrachten verstrekt en betalingen gedaan in het kader van de beleidsterreinen:

  • Klimaat (onder andere de uitwerking van de Lokale Klimaatagenda, alsmede de Roadmap/Klimaatagenda 2050 en de uitwerking van de Klimaattop in Parijs);

  • SER-Energieakkoord;

  • Duurzame mobiliteit (onder andere in verband met de duurzame brandstoffenvisie).

19.01.02 Subsidies (ad 2)

In 2016 zijn er een drietal incidentele subsidies verstrekt. Het betreffen subsidies in het kader van de uitvoering van het SER-Energieakkoord, de Nederlandse Klimaatcoalitie en de nieuwe Omgevingswet.

19.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI)

Aan het KNMI zijn middelen ter beschikking gesteld voor diverse werkzaamheden in het kader van klimaatonderzoek en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC).

Rijkswaterstaat (RWS)

Aan RWS Leefomgeving zijn voor 2016 middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de klimaat- en energiegerelateerde onderdelen van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), alsmede voor programma’s in het kader van onder andere lokale klimaatinitiatieven, overige broeikasgassen, rijden op waterstof en monitoring duurzame mobiliteit.

Nederlandse Emissieautoriteit (NEA)

Aan de NEa zijn via de jaarlijkse opdrachtverlening middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van alle (grotendeels wettelijk vereiste) werkzaamheden in het kader van emissiehandel, alsmede het register voor biobrandstoffen.

19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
19.02.01 Opdrachten (ad 3)

Interreg

Interreg is een Europese subsidieregeling waarin partijen uit meerdere landen samenwerken op het terrein van innovatie, duurzaamheid, bereikbaarheid en regionale gebiedsontwikkeling. De deelname van Nederlandse organisaties aan de transnationale en interregionale programma’s van Interreg wordt bevorderd. Met de beschikbare middelen wordt de Nederlandse bijdrage voor de kosten van de internationale uitvoering en de uitvoering in Nederland (waaronder begrepen de stimulering van de deelname door Nederlandse partners) gefinancierd. Deze subsidiëring gebeurt via de PSR-regeling (projectstimulering) en via de CETSI-regeling (cofinanciering). Beide worden hieronder bij 19.02.02 vermeld.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie wordt met name verklaard door de bij 1e suppletoire begroting 2016 toegelichte overheveling van € 1,3 miljoen van het opdrachtenbudget naar het subsidiebudget op artikel 19.02 en door de storting van Interreg middelen in het Provinciefonds, Gemeentefonds en het BTW-compensatiefonds (€ 0,6 miljoen).

Overige opdrachten

In 2016 zijn opdrachten verleend in het kader van internationale diplomatie waaronder het uitvoeren van bedrijfslevenmissies en voor het ondersteunen en faciliteren van de delegaties bij internationale bijeenkomsten. Tevens is in 2016 de opdracht voor de bouw van het Gallileo Reference Centre (GRC) in Noordwijk verstrekt.

Het verschil tussen begroting en realisatie wordt met name verklaard door de bij 2e suppletoire begroting 2016 toegelichte overheveling van € 0,8 miljoen van het opdrachtenbudget naar het financieel instrument subsidies op artikel 19.02. Daarnaast wordt het verklaard door de (als gevolg van de latere start van de bouw) circa € 0,3 miljoen lager uitgevallen betalingen 2016 voor het GRC en tenslotte zijn ook de begrote uitgaven voor het EU-voorzitterschap en de kosten van enkele andere opdrachten lager uitgevallen.

19.02.02 Subsidies

Interreg

Op 18 november 2015 is in de Staatscourant het subsidieplafond 2016 voor de Projectstimuleringregeling Interreg V (PSR-regeling) gepubliceerd (Stcrt. 2015, nr. 43029). In 2016 is in totaal € 1,2 miljoen betaald voor de PSR-regeling, waarvan € 0,6 miljoen ten laste van dit instrument en € 0,6 miljoen via een decentralisatie-uitkering (overboeking naar het Gemeentefonds, Provinciefonds en BTW-compensatiefonds). In de Staatscourant van 24 september 2015 is het subsidieplafond 2015/2016 gepubliceerd voor de Cofinancieringsregeling Interreg V (CETSI-regeling, Stcrt. 2015, nr. 30863). Op deze regeling hebben in 2016 geen betalingen plaatsgevonden.

Overige subsidies

In 2016 is een subsidie aan Duurzaam Doen van € 0,8 miljoen verstrekt. Duurzaam Doen is een gezamenlijk initiatief van het Ministerie van IenM, Milieu Centraal en Stichting Natuur & Milieu en heeft als doel duurzame keuzes voor de consument eenvoudiger te maken.

19.02.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 4)

RIVM

IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals het RIVM (uitvoering van wettelijke taken en beleidsonderbouwend onderzoek). IenM heeft ervoor gekozen om de gecoördineerde opdrachtverlening voor de capaciteitsinzet van RIVM via het artikelonderdeel 19.02.03 te laten plaatsvinden. Daartoe zijn bij suppletoire begrotingen vanuit de beleidsartikelen middelen naar dit onderdeel overgeheveld. Dit verklaart het verschil tussen de begroting en de realisatie.

RWS

RWS voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit die verband houden met de uitvoering van de Wet bescherming Antarctica. Daarnaast zijn aan RWS voor een aantal overige activiteiten, waaronder Horizon 2020, EU handboek en voor de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieuwet- en regelgeving) middelen toegekend.

RVO

IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals RVO Nederland (uitvoering van subsidieregelingen en beleidsonderbouwend onderzoek). IenM heeft ervoor gekozen om de gecoördineerde opdrachtverlening voor de capaciteitsinzet RVO via het artikelonderdeel 19.02.03 te laten plaatsvinden. Daartoe zijn bij suppletoire begrotingen vanuit de beleidsartikelen middelen naar dit onderdeel overgeheveld. Dit verklaart het verschil tussen de begroting en de realisatie.

19.02.05 Bijdrage aan internationale organisaties (ad 5)

Op grond van internationale verdragen, internationale afspraken, contributieverplichtingen en aanvragen, zijn aan internationale organisaties in 2016 de volgende bijdragen van € 0,1 miljoen of meer betaald.

Organisatie

Onderwerp

Bedrag x € 1.000

International Bank for Reconstruction and Development (IRBD – Wereldbank)

Bijdrage ten behoeve van de activiteiten op het gebied van carbon pricing en meer in het bijzonder van de Carbon Pricing Leadership Coalition (CPLC). Carbon pricing is een van de speerpunten voor het internationale klimaatbeleid en de Wereldbank is daarin een onmisbare schakel. Door de deelname van de bewindspersoon van IenM aan de High Level Assembly kan jaarlijks politiek mede richting worden geven aan de CPLC en het werkprogramma.

NB: deze bijdrage werd reeds toegezegd tijdens COP 21 van december 2015 in Parijs en is geformaliseerd in 2016.

2.000

International Bank for Reconstruction and Development (IRBD – Wereldbank)

Bijdrage ten behoeve van vervolgactiviteiten door de Wereldbank op het gebied van carbon pricing. Het betreft het in landen en sectoren starten met concrete initiatieven die bijdragen aan het introduceren, verbreden/verdiepen en aan elkaar verbinden van systemen van carbon pricing. Bij de toekenning van de bijdrage is bewust gekozen voor een prioriteitstelling en focus op Azië en Latijns-Amerika en op een dialoog met de financiële sector. Al deze activiteiten dragen concreet bij aan de implementatie van systemen voor carbon pricing.

1.900

Global Environment Facility (GEF); via Wereldbank

Bijdrage aan het Capacity-Building Initiative for Transparency Fund (CBIT). Uit dit fonds worden activiteiten gefinancierd die als doel hebben om te zorgen dat in ontwikkelingslanden voldoende kennis en capaciteit beschikbaar is voor het registreren en rapporteren van hun emissies. Dat is van groot belang, zodat duidelijk is wat er in de verschillende landen daadwerkelijk gebeurt. Transparantie en verantwoording vormen immers de ruggengraat van alle systemen van carbon pricing en deze zaken moeten op orde zijn om de kans op fraude en «windhandel» zo klein mogelijk te houden.

1.000

International Civil Aviation Organization (ICAO)

Bijdrage aan het Voluntary Environment Fund van de ICAO (de burgerluchtvaartorganisatie), ten behoeve van de invoering van het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA). Een snelle opzet van dit systeem is van groot belang in verband met de in ICAO-verband gemaakte afspraken dat de emissies van de luchtvaart onder een systeem van carbon pricing gaan vallen.

509

Bogor Agricultural University (Indonesië)

Bijdrage aan het project van het Center for Climate Risk and Opportunity Management (CCROM) van de universiteit van Bogor, betreffende de opzet van een systeem van emissieregistratie in Indonesië. De totale bijdrage bedraagt € 0,5 miljoen, waarmee de eerste twee jaren van dit vierjarige project kunnen worden gefinancierd. De betaling van € 0,224 miljoen in 2016 betreft het eerste jaar.

224

UNEP

Het aandeel van IenM in de Nederlandse bijdrage aan het United Nations Environment Programme (UNEP).

615

Dutch Cycling Embassy

Bijdrage voor het promoten van Nederlandse fietscultuur in het buitenland. Het betreft kennis, innovatie, mobiliteit, infrastructuur, exportbevordering en «Holland Branding» en past in de modernisering van het milieubeleid (smart / healthy cities).

190

International Transport Forum (ITF)

Van deze mondiale organisatie op vervoersgebied (een dochterorganisatie van de OESO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling), zijn 54 landen lid: alle Europese landen en bijvoorbeeld ook de VS, China en Rusland. Het ITF is hét internationale publiek/private platform dat ontwikkelingen op vervoersgebied bespreekt, zoals de globalisering en de verduurzaming.

176

World Resources Institute (WRI)

Bijdrage aan de operationalisering van het online instrument Aqueduct. Bij het plannen van besluiten over klimaatadaptatie is inzicht nodig in bestaande en toekomstige risico's en in de effecten van maatregelen voor het verlagen van risico's. Met dat doel wordt het instrument Aqueduct ontwikkeld door een consortium van WRI, Deltares, VU-Amsterdam en PBL, gericht op Flood Risk and Intervention Assessment for Global Cities.

150

UNEP

Bijdrage aan het International Resource Panel, de pendant van het klimaatpanel IPCC. Het bestaat uit vooraanstaande wetenschappers en verschaft onafhankelijke informatie over het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Net als bij klimaat is het op dat gebied van belang te beschikken over onafhankelijke beleidsrelevante gegevens. De bijdrage verzekert invloed door middel van het lidmaatschap van de stuurgroep.

100

China Council

Nederland, in de persoon van de secretaris-generaal van IenM, neemt (op uitnodiging van China) deel aan deze adviesraad op hoog niveau op het gebied van duurzame ontwikkeling. De contributies worden gebruikt voor het laten doen van studies. Nederland heeft veel ervaring en kennis op het voor China relevante thema steden en wil dit thema de komende jaren beter onder de aandacht brengen.

100

UNEP

Bijdrage aan de Climate and Clean Air Coalition. Dit in 2012 opgerichte vrijwillige partnerschap van landen, wetenschappelijke instellingen, internationale organisaties en NGO’s wil via gerichte initiatieven en projecten een lagere uitstoot van short lived climate pollutants bewerkstelligen: kortlevende stoffen als roet en ozon die zorgen voor klimaatopwarming en een slechtere luchtkwaliteit. Nederland is eind 2012 toegetreden.

100

UNEP

Bijdrage aan het Climate Initiatives Platform: een internationale coalitie, gericht op het dichten van het emissiegat («Wedging the Gap»). De bijdrage 2016 voorziet in voortzetting van de ondersteuning hiervan, de verdere ontwikkeling van de initiatievendatabase, het opzetten van nieuwe initiatieven en het produceren van rapportages over de bijdragen van niet-statelijke actoren.

100

UNEP

Bijdrage aan de Division of Technology, Industry and Economics (DTIE) van UNEP, bestemd voor samenwerkingsprojecten op het gebied van afvalbeheer. Prioriteit daarbij is het thema afval op «smal island developing states» (SIDS), met een deelproject waarbij Aruba, Curacao en Sint Maarten met de BES-eilanden overleggen over gezamenlijke aanpak (publiek/privaat) van de afvalproblematiek op de eilanden.

100

UNFCCC

Bijdrage aan het Trust fund for supplementary activities. Het fonds is bestemd voor aanvullende activiteiten, waartoe landen in gezamenlijkheid hebben besloten tijdens klimaatconferenties.

100

     

Diverse organisaties

Bijdragen van minder dan € 0,1 miljoen.

1.676

Totaal

 

9.040

Bij 1e suppletoire begroting 2016 is het opdrachtenbudget met € 5,9 miljoen opgehoogd. Het betrof resterende Clean Development Mechanism (CDM)-middelen die door de CDM-uitvoeringsorganisaties naar de IenM-begroting zijn teruggestort. Binnen de klimaatbeleidsdoelstellingen zijn deze middelen herbestemd voor activiteiten op het gebied van Carbon Pricing. Deze activiteiten zijn echter via het financieel instrument Bijdragen aan (inter)nationale organisaties gerealiseerd. Vandaar dat bij 2e suppletoire begroting 2016 het bedrag naar dat instrument is overgeheveld. Vanuit deze middelen zijn de eerste vijf bijdragen in bovenstaande tabel gefinancierd.

Ontvangsten (ad 6)

Dit betreft de ontvangsten in het kader van de Emission Trade System (ETS) veilingopbrengsten. Uiteindelijk is de veilingopbrengst in 2016 op € 145,5 miljoen uitgekomen, hetgeen € 43,5 miljoen minder is dan de oorspronkelijke raming. De lagere ETS-ontvangsten komen doordat de veilingopbrengst per emissierecht lager zijn dan vooraf was ingeschat.

Artikel 20 Lucht en geluid

Algemene doelstelling

Bevorderen van een solide en gezonde leefomgeving door de luchtkwaliteit te verbeteren en door geluidhinder te voorkomen of te beperken.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

Om qua luchtkwaliteit een solide en gezonde leefomgeving te bereiken, regisseert de Minister van IenM de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese luchtkwaliteits- en geluidbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:

  • De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van grenswaarden en plafonds voor emissies van luchtverontreinigende stoffen, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen, grenswaarden en normen hebben betrekking op verbetering van de luchtkwaliteit, op bronbeleid voor geluid- en industriële emissies en op bronbeleid om schadelijke luchtemissies door de verkeersector (auto’s, lucht- en scheepvaart) tegen te gaan.

  • De ondersteuning van gemeenten en provincies bij het opstellen van algemene regels en bij de vergunningverlening ter vermindering van luchtemissies bij de industrie en bij een juiste toepassing van de geluidregelgeving.

  • De reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven door vereenvoudiging van de monitoring- en rapportagestructuur voor emissies.

  • Met de implementatie van de vernieuwde geluidregelgeving (wet SWUNG18) wordt een optimale gezondheidsbescherming van burgers en flexibiliteit voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen beoogd. SWUNG-2 zal de aanpak van geluidhinder op gemeentelijk en provinciaal niveau beter uitvoerbaar maken. Aan lagere overheden worden subsidiemiddelen ter beschikking gesteld om aan de voorschriften van deze regelgeving te kunnen voldoen en geluidsgevoelige locaties langs infrastructuur aan te pakken.

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van luchtkwaliteit en geluid te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:

  • Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en SWUNG (geluid) tot een succesvolle uitvoering te brengen.

  • Schonere, zuiniger en stillere voertuigen. Dit gebeurt door samen met de verkeerssector een strategie te ontwikkelen, een internationale normering van voertuigen tot stand te brengen, een stabiel beleid gericht op de klimaatdoelen van 2050 te voeren, de voorlopers in de sector te subsidiëren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.

  • Medeoverheden tot uitvoering van maatregelpakketten in het NSL om daarmee de Europese normen voor luchtkwaliteit (voor fijnstof in 2011 en voor NO2 in 2015) te halen. Dit is belangrijk voor de gezondheid van burgers en hiermee schept de Minister tevens ruimte voor nieuwe infrastructuur, woningbouw en bedrijvigheid.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Kengetallen en indicatoren

Algemeen

Jaarlijks ontvangt de Tweede Kamer een monitoringsrapportage over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De monitoring dient om de voortgang van de uitvoering van het NSL te volgen en biedt een basis om het programma waar nodig bij te sturen. De monitoring betreft de ontwikkeling van de luchtkwaliteit en de uitvoering van projecten en maatregelen. Op 9 november 2016 is de zevende rapportage aan de Kamer verzonden (Kamerstukken II 2016–2017 30 175, nr. 247)

Kengetal: Tegengaan geluidhinder (kengetallen sanering verkeerslawaai, aantal woningen)
 

t.g.v. Rijksinfrastructuur

t.g.v. andere infrastructuur

Totaal

Aantal woningen

Rijkswegen inclusief betreffende A-lijst woningen

Spoorwegen

A-lijst

Overig

 

Totaal

109.800

70.650

77.355

335.800

593.605

Uitgevoerd 1980–1990 (schatting)

40.000

7.450

40.000

87.450

Uitgevoerd 1990–2011

58.302

16.238

48.650

36.721

159.911

Uitgevoerd 2012

549

3.031

1.125

4.705

Uitgevoerd 2013

831

3.000

2.784

6.615

Uitgevoerd 2014

56

704

3.000

397

4.157

Uitgevoerd 2015

22

2.311

2.000

434

4.767

Uitgevoerd 2016

 

740

1.600

1.832

4.172

Planning 2016

1.400

1.600

1.940

4.940

Planning 2017

600

200

1.675

2.475

Gepland restant per eind 2017

11.420

40.567

15.874

250.724

318.585

Aangepast restant per eind 2017

11.420

41.227

15.874

250.832

319.353

Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV), 20 december 2016

Toelichting:

De hier gepresenteerde realisatiecijfers voor Rijksinfrastructuur hebben betrekking op de sanering die door Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV) onder de Wet geluidhinder wordt afgehandeld. Deze sanering kent een ander normenkader dan de sanering zoals die nu door RWS en ProRail wordt uitgevoerd onder de (meer recente) Wet milieubeheer. Hierdoor wijken de hier gepresenteerde aantallen af van de aantallen bij beleidsartikel 14, die zijn gebaseerd op sanering onder de Wet milieubeheer.

De gerealiseerde en geplande uitvoering van de A-lijst betreft een aanname op basis van de beschikbare budgetten en gemiddelde kosten per woning. Voortgangsgegevens zijn niet centraal beschikbaar. Het verschil tussen «Planning 2016» en «Uitgevoerd 2016» wordt veroorzaakt doordat de projecten Eindhoven en Haren (sanering spoorwegen) niet zoals gepland in 2016, maar pas in 2017 gereed zullen komen.

Kengetal: Emissies luchtverontreinigende stoffen 1990, 2000, 2005, 2010 en 2014, doelstellingen en prognoses 2020 en 2030 in kton/jr.1
 

1990

2000

2005

2010

2010

2014

2020

20202

2030

2030

         

NEC- richt lijn

Reali satie

Raming

Vastgesteld 8 december 2016

Raming

Vastgesteld 8 december 2016

SO2

193

73

64

34

50

29

30

46

30

30

NOx

603

419

367

300

260

235

172

202

125

143

NH3

372

182

160

140

128

134

127

139

118

126

NM VOS3

489

243

180

165

185

143

146

166

149

153

PM2,5

50

28

21

16

 

13

10,4

13

9,6

12

Bronnen: de informatie over de gerealiseerde emissies is afkomstig uit «Informative Inventory Report 2016» (RIVM Rapport 2015_0210). De geraamde emissies komen uit de «Nationale Energieverkenning 2015» (ECN, PBL, CBS, RVO.nl, Petten, 2015). De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid.

X Noot
1

Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast. Zie ook toelichting.

X Noot
2

Plafonds voor 2020 en 2030 zijn afgeleid van het akkoord dat op 30 juni 2016 gesloten is en op 8 december 2016 door de Europese Raad is aangenomen, waarin reductiepercentages zijn opgenomen ten opzichte van basisjaar 2005. De voorstellen voor 2020 zijn gelijk aan de waarden in het herziene Gotenburgprotocol, dat binnenkort zal worden geratificeerd.

X Noot
3

NMVOS: Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan.

Toelichting:

In mei 2012 zijn in Genève de nieuwe doelstellingen voor luchtverontreinigende stoffen vastgesteld. Het betreft aanpassing van het zogenaamde Gothenburg Protocol. Enigszins complicerend is dat er, in tegenstelling tot het bestaande protocol alsook de National Emission Ceiling (NEC) richtlijn, geen emissieplafonds zijn opgenomen, maar reductiepercentages. Het referentiejaar voor die reducties is 2005 en de doelstellingen betreffen reductiepercentages die in 2020 dienen te zijn gerealiseerd. In bovenstaande tabel zijn de reductiepercentages omgerekend naar vrachten. Naast voorgaande verandering geldt dat aan de bestaande stoffenlijst (NOx, SO2, NH3 en VOS) ook fijnstof PM2,5 is toegevoegd. Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast.

In de laatste kolom zijn de plafonds opgenomen die afgeleid kunnen worden uit het akkoord dat Raad en Europees Parlement op 30 juni 2016 bereikt hebben. In dit akkoord zijn ook de voorgestelde reductiepercentages uit het herziene Gothenburg Protocol opgenomen. Op 8 december 2016 is het voorstel door de Raad bekrachtigd.

Kengetal: Emissies luchtverontreinigende stoffen en broeikasgas door verkeer en vervoer1 in kton/jr.
 

1990

2000

2005

2010

2012

2013

2014

2020

2030

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Raming

Raming

NOx

367

270

233

192

174

166

149

100

62

SO2

21

10

6

1

0,5

0,2

0,2

0,4

0,5

PM2,5

24

15

12

8

7

6

5

3

2

NH3

0,9

4,3

5,3

4,8

4,4

4,2

3,8

3,8

4,2

NMVOS2

202

81

52

41

36

34

31

32

29

Bronnen: Emission of trans boundary pollutants in the Netherlands 1990–2014 Informative Inventory Report 2016 (chapter 4, Transport page 45–84). De geraamde emissies NMVOS komen uit het «Erratum bij de Nationale energieverkenning 2015 voor de paragraaf 3.5 »Emissies van luchtverontreinigende stoffen», maart 2016 (Bijlage A). De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid. De geraamde emissies NOx, SO2, PM2,5 en NH3 komen uit de Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2016, Bijlage 1 Tabellen B1.1 tot en met B1.6. De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid (Beleid bovenraming = GCN = GDN).

X Noot
1

Betreft mobiele bronnen totaal, dus transportmiddelen en mobiele werktuigen, exclusief zeevaart.

X Noot
2

NMVOS: Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan.

Toelichting:

De getallen worden jaarlijks aan de hand van nieuwe inzichten voor emissieregistratie door het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met het RIVM, TNO e.d. bepaald, waarna doorrekening plaatsvindt voor de hele reeks. Dit laatste betekent dat daarmee ook realisaties uit voorgaande jaren eventueel worden bijgesteld.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

Jaarlijkse monitoring van de luchtkwaliteit laat zien dat de luchtkwaliteit in Nederland ieder jaar verbetert (Kamerstukken II 2016–2017 30 175, nr. 247). De normen worden bijna overal gehaald. Er resteren alleen nog enkele hardnekkige knelpunten in gebieden met intensieve veehouderij (fijnstof) en langs drukke binnenstedelijke wegen (Stikstofdioxide).

Focusonderwerp: Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De Kamercommissie heefteen specifiek focusonderwerp benoemd. Dit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).19 Het NSL valt onder beleidsartikel 20 Lucht en Geluid en beleidsartikel 14 Wegen en verkeersveiligheid.

1. Doelen en wettelijk kader20

Om een voldoende kwaliteit van de buitenlucht in de leefomgeving te waarborgen zijn er:

  • regels om de uitstoot bij de bron te beperken: verontreinigende stoffen door de industriële en agrarische bedrijven en het gemotoriseerde verkeer en

  • luchtkwaliteitsnormen (grenswaarden) voor een aanvaardbare luchtkwaliteit op leefniveau.

Luchtkwaliteitregels hebben gevolgen voor het uitvoeren van (ruimtelijke) projecten. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De belangrijkste nationale regelgeving is de Wet milieubeheer (titel 5.2: luchtkwaliteitseisen). De kern bestaat uit luchtkwaliteitsnormen, gebaseerd op EU Luchtkwaliteitsrichtlijn. Verder bevat titel 5.2 van de Wet milieubeheer verplichtingen uit de Europese luchtkwaliteitregelgeving, namelijk: het beoordelen van luchtkwaliteit, jaarlijkse rapportage en de maatregelenplicht.

Het NSL is in 2009 vastgesteld om te zorgen dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen en bevat daartoe een pakket aan maatregelen. Het NSL heeft twee doelen:

  • het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de volksgezondheid;

  • het bieden van ruimte voor en bijdragen aan de onderbouwing van ruimtelijke projecten.

Beide doelen kunnen worden verwezenlijkt door ervoor te zorgen dat overal in Nederland aan de Europese normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan.21

Het NSL vormde de basis voor het verzoek om uitstel aan de Europese Commissie, het zogenaamde derogatieverzoek. Op 7 april 2009 gaf de Europese Commissie het gevraagde uitstel, waardoor Nederland vanaf juni 2011 dient te voldoen aan de EU norm voor fijn stof en vanaf 2015 aan de norm voor stikstofdioxide.

2. Organisatie22

Binnen het NSL werken het rijk, acht provincies en een groot aantal gemeenten samen aan het verbeteren van de luchtkwaliteit. Het NSL bevat landelijke, regionale en lokale maatregelen om te voldoen aan de normen. Daarbij is rekening gehouden met gewenste en geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Het NSL zet tegenover voorgenomen grote projecten die de luchtkwaliteit verslechteren maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het pakket van maatregelen is zo opgesteld dat het de negatieve effecten van de ruimtelijke projecten ruimschoots compenseert.

Om het NSL actueel te houden, vindt jaarlijks de NSL-monitoring plaats. De monitoring is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten, provincies en het rijk. IenM is opdrachtgever en eindverantwoordelijke. Monitoring bewaakt de doelen van het NSL: op tijd de luchtkwaliteitsnormen halen. Daarmee blijft het NSL een rechtsgeldige en goede onderbouwing voor luchtkwaliteit van (bouw-)projecten.

3. Stand van zaken 2016

Zie hiervoor ook het Beleidsverslag en het onderdeel Budgettaire consequenties hierna.

De rijksoverheid heeft oorspronkelijk € 1,551 miljard begroot voor uitvoering van het NSL23:

  • Generieke maatregelen: € 524 miljoen, onder meer het versneld schoner maken van het dieselwegverkeer en stimuleringsmaatregelen in de landbouw en de binnenvaart.

  • Locatiespecifieke maatregelen door gemeenten en provincies: € 372 miljoen.

    • Voor lokale maatregelen in de sfeer van woningbouw, wegen en bedrijventerreinen is € 340 miljoen beschikbaar gesteld. Voor een deel van deze gelden geldt de cofinancieringeis, dat wil zeggen dat tegenover de verleende NSL-subsidies tenminste een zelfde bedrag aan cofinanciering (uit de eigen middelen van provincie resp. gemeente) is ingezet. In 2017 zal Overijssel als eerste provincie de eindafrekening van de NSL-subsidies indienen bij het rijk. De overige provincies volgen in 2018.

    • Hiernaast is binnen het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) € 32 miljoen gereserveerd voor luchtkwaliteit. Dit budget is per 2011 gedecentraliseerd en de middelen zijn overgeheveld naar het gemeentefonds.

  • Maatregelen rondom het hoofdwegennet: € 625 miljoen. Deze uitgaven vallen onder begrotingsartikel 14 Wegen en verkeersveiligheid. Door het stoppen van het programma Anders Betalen voor Mobiliteit in oktober 2010 is het maatregelenpakket aangepast. Verder zijn locatiespecifieke maatregelen steeds herijkt op basis van actuele inzichten.

  • Innovatief onderzoeksspoor: € 30 miljoen. In totaal is € 30 miljoen euro uitgetrokken voor innovatief onderzoek naar maatregelen voor luchtkwaliteit rondom snelwegen (innovatieprogramma Luchtkwaliteit (IPL)) en voor onderzoek naar luchtwassystemen en andere maatregelen in de landbouw.

De locaties waar niet wordt voldaan aan de norm voor stikstofdioxide betreffen met name binnenstedelijke ontsluitingswegen. Samen met zeven gemeenten heeft IenM het Actieplan Luchtkwaliteit opgesteld om de hardnekkige binnenstedelijke knelpunten aan te pakken. Specifiek voor de aanpak van de meerdere, hardnekkige over de stad verspreide knelpunten in Amsterdam en Rotterdam is € 16 miljoen ter beschikking gesteld.24

Met Amsterdam en Rotterdam is afgesproken dat de middelen worden ingezet ter ondersteuning van gemeentelijke maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. De verantwoording van de middelen geschiedt via het Gemeentefonds. Daarnaast informeren Rotterdam en Amsterdam het Rijk jaarlijks over de voortgang van de maatregelen. Via de NSL-monitoring wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in de steden gevolgd. Amsterdam gebruikt de middelen als co-financiering voor de aanschaf van uitstootvrije OV-bussen die gaan rijden op de routes met luchtkwaliteitsknelpunten. Rotterdam zet de rijksmiddelen in als co-financiering voor het doorzetten van sloopregeling voor personen- en bestelauto’s, het verschonen van het eigen wagenpark en het plaatsen van e-laadpalen.

4. Doorkijk 2017–2019

De Europese normen voor luchtkwaliteit hebben de afgelopen jaren richting gegeven aan het luchtkwaliteitbeleid. Met het NSL wordt toegewerkt naar het halen van de normen. Ondanks deze voortgang doen zich nog steeds gezondheidsrisico’s voor. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert daarom scherpere advieswaarden om de gezondheidsrisico’s vanwege luchtverontreiniging verder terug te dringen. De Gezondheidsraad zal naar verwachting eind 2017 adviseren over hoe gezondheid meer centraal te stellen in het luchtkwaliteitsbeleid. Dit advies is een relevante bron voor de evaluatie die beoogt aanbevelingen te geven om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het luchtkwaliteitsbeleid te verbeteren.25

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

20

Lucht en Geluid

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

84.084

36.076

31.227

16.205

25.758

– 9.553

1)

Uitgaven

 

90.946

47.294

31.867

28.869

30.983

– 2.114

 

20.01

Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder

 

90.946

47.294

31.867

28.869

30.983

– 2.114

 

20.01.01

Opdrachten

 

7.054

6.195

6.431

7.231

4.697

2.534

2)

 

– Verkeersemissies

 

2.923

2.218

3.061

3.163

2.038

1.125

 
 

– Geluid- en luchtsanering

 

4.131

3.977

3.370

4.068

2.659

1.409

3)

20.01.02

Subsidies

 

16.819

11.661

3.544

50

2.000

– 1.950

 
 

– Euro 6 en Euro-VI

 

16.701

11.661

3.544

0

2.000

– 2.000

 
 

– Overige subsidies

 

118

0

0

50

0

50

 

20.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.205

1.028

2.477

2.315

2.127

188

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.205

1.028

2.477

2.315

2.127

188

 

20.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

63.732

27.517

18.095

18.010

21.285

– 3.275

4)

 

– NSL

 

42.000

0

0

0

0

0

 
 

– Wegverkeerlawaai

 

20.080

27.385

18.074

18.010

21.285

– 3.275

 
 

– Overige bijdrage medeoverheden

 

1.652

132

21

0

0

0

 

20.01.07

Bekostiging

 

1.136

893

1.320

1.263

874

389

 
 

Ontvangsten

 

337

427

0

236

0

236

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De lagere verplichtingen hebben voornamelijk te maken met het niet publiceren van de subsidie in het kader van de compensatieregeling milieuzonering (€ 3,8 miljoen) en het lager uitvallen van de programmering voor het uitvoeren van de saneringsmaatregelen in het kader van geluidhinder (€ 3,3 miljoen).

20.01 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder

Zowel op Hoofdstuk XII als op het Infrastructuurfonds vinden uitgaven plaats voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder. Bij de behandeling van het Jaarverslag 2015 op 30 juni 2016 is de motie Van Veldhoven aangenomen (Kamerstukken II 2015–2016 34 475, nr. 10). De motie verzoekt de uitgaven voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder beter inzichtelijk te maken. Om de Kamer inzicht te verschaffen in de gerealiseerde uitgaven voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder is onderstaande extracomptabele tabel opgenomen.

Extracomptabele tabel uitgaven voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

Hoofdstuk XII

 

90.946

47.294

31.867

28.870

 

Luchtkwaliteit

Artikelonderdeel 20.01

65.276

15.754

10.046

7.250

   

Waarvan NSL

 

42.000

0

0

0

 

Geluidshinder

Artikelonderdeel 20.01

25.670

31.540

21.821

21.620

               

Infrastructuurfonds

 

21.693

19.746

24.387

13.098

 

Luchtkwaliteit

Artikelonderdeel 12.03

4.929

82

334

0

   

Waarvan NSL1

 

4.929

82

334

0

 

Geluidshinder

Artikelonderdeel 12.03

8.011

11.778

20.758

5.503

     

Artikelonderdeel 13.03

8.753

7.886

3.295

7.595

X Noot
1

Doordat de verantwoording van de uitgaven van NSL voornamelijk op de begroting Hoofdstuk XII plaatsvindt, zijn de uitgaven op het Infrastructuurfonds in de periode 2013 tot en met 2016 gering.

20.01.01 Opdrachten (ad 2)

In 2016 zijn opdrachten verstrekt en betalingen op lopende opdrachten gedaan in het kader van zowel beleidsonderbouwend onderzoek als uitvoeringswerkzaamheden op onderstaande beleidsterreinen:

  • Verkeersemissies (onder andere de steekproefcontrolepropgramma’s door TNO);

  • Geluid- en luchtsanering (onder andere de opdracht aan BSV (Bureau Sanering Verkeerslawaai) voor de uitvoering van het subsidieprogramma Sanering Wegverkeerslawaai en opdrachten samenhangend met Slimme en Gezonde Stad).

De hogere uitgaven op het opdrachtenbudget van artikelonderdeel 20.01.01 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder worden veroorzaakt door de opdrachten aan TNO mede naar aanleiding van de dieselfraude.

20.01.02 Subsidies (ad 3)

In 2016 is er een incidentele subsidie verstrekt in het kader van het project Slimme en Gezonde Stad. De subsidie in het kader van de compensatieregeling milieuzonering zal definitief niet worden gepubliceerd en leidt tot de onderuitputting van het subsidiebudget van artikelonderdeel 20.01.

20.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving voert in opdracht van het Ministerie IenM werkzaamheden voor de uitvoering van de onderdelen Luchtkwaliteit/Monitoring NSL en Geluid van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), alsmede voor het programma Stiller op weg en het Expertisecentrum Milieuzones uit.

De budgetten voor de uitvoering van de bijdragen aan agentschappen waren voor een deel geraamd bij de opdrachtenbudgetten binnen dit artikel.

20.01.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 4)

NSL

In 2016 zijn geen betalingen in het kader van de NSL gedaan omdat de afrekeningen van de derde en vierde tranches van bijdragen aan de betreffende provincies in 2017 en 2018 plaatsvinden. Dit betreft financiële ondersteuning van luchtkwaliteitmaatregelen aan de gemeenten Amsterdam en Rotterdam.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de bestrijding van geluidhinder zijn in 2016 bijdragen aan provincies en gemeenten verstrekt voor de kosten van geluidwerende maatregelen tegen wegverkeerslawaai aan woningen. Het gaat hierbij om de uitvoering van Subsidieregeling sanering verkeerslawaai en de Tijdelijke overgangsregeling Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) geluid.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie komt door een vertraging waardoor de bijdragen aan provincies en gemeenten voor het uitvoeren van de saneringsmaatregelen in het kader van geluidhinder lager waren dan oorspronkelijk geraamd. Bij minder woningen zijn de saneringsmaatregelen gereed gekomen dan oorspronkelijk was geraamd. Het verschil tussen het aantal geplande woningen en de gerealiseerde woningen wordt veroorzaakt doordat de projecten Eindhoven en Haren (sanering spoorwegen) niet zoals gepland in 2016, maar pas in 2017 gereed zullen komen.

20.01.07 Bekostiging

In 2016 zijn in het kader van de bekostiging van het jaarlijkse programma van milieu gerelateerd onderzoek, bijdragen verstrekt aan het Energie Onderzoek Centrum Nederland (ECN).

Artikel 21 Duurzaamheid

Algemene doelstelling

Bevorderen van de circulaire economie met als doelen het behouden van onze natuurlijke hulpbronnen, het verbeteren van de voorzieningszekerheid van grondstoffen en het versterken van de Nederlandse economie.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

Duurzaamheid moet expliciet onderdeel uit gaan maken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen in Nederland. Om dit te bereiken worden belemmeringen weggenomen, instrumenten ontwikkeld en samenwerkingsverbanden georganiseerd met de maatschappelijke partners. De Minister is hierbij verantwoordelijk voor:

  • Een transitie naar een circulaire economie, door het vitaal houden van ons natuurlijk kapitaal, het verbeteren van de voorzieningszekerheid en het versterken van het verdienvermogen van de Nederlandse economie;

  • Samen met het Ministerie van Economische Zaken het ontwikkelen van instrumenten om de waarde van natuurlijk kapitaal tot uitdrukking te brengen in het economisch verkeer;

  • Het borgen van verduurzaming via wetgeving op nationaal en op internationaal niveau, bijvoorbeeld om ongewenste emissies van stoffen te kunnen voorkomen of door het marktaandeel van circulaire producten te verhogen;

  • Het met behulp van de minimumstandaarden in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) verder realiseren van hoogwaardige afvalverwerking;

  • Het coördineren van beleid in Europees en in mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken;

  • Stellen van grenzen aan de uitputting en de aantasting van natuurlijke hulpbronnen. Dit gebeurt via generieke en brongerichte maatregelen ter versterking van de veerkracht van het natuurlijk kapitaal.

Stimuleren

Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen kunnen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken steunt IenM duurzame initiatieven in de samenleving. Daarom stimuleert de Minister in samenwerking met andere departementen door:

  • De verduurzaming van productketens waarbij bedrijven worden gestimuleerd om efficiënter om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meer waarde uit afval te halen. Hiertoe worden partijen gefaciliteerd via bijvoorbeeld aanpassing van regelgeving, Green Deals en ketenprojecten;

  • Het stimuleren van ketenpartijen om duurzaamheidscriteria te hanteren. Door het bieden van meer transparantie en vergelijkingsmogelijkheden kan duurzaamheid een integraal onderdeel uitmaken van ieders afwegingen en besluiten;

  • Samenwerking met andere organisaties om begrippen als «duurzaam consumeren» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» concreet en hanteerbaar maken voor (kleine) bedrijven en burgers;

  • De aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen, zoals de productie van groen gas en van energie op daken en in kassen, wordt onder andere door middel van financiële stimulering (MIA/VAMIL en Groen Beleggen) aantrekkelijk gemaakt;

  • Het stimuleren van duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem door concrete projecten op het gebied van groene functiecombinaties mogelijk te maken. Hiervoor wordt kennis en informatie over het duurzaam gebruik ter beschikking gesteld door ondermeer het ontwikkelen van de «Digitale Atlas van het Natuurlijk Kapitaal», worden beslissingsondersteunende instrumenten aangeboden aan bedrijven en overheden en worden voorbeeldprojecten ondersteund.

Tenslotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Kengetallen en indicatoren

De beleidsdoelstellingen in de rijksbegroting 2016 waren gebaseerd op het Landelijk Afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP). In dit LAP was de doelstelling opgenomen dat in 2015 het totaal afvalaanbod in 2015 niet groter mag zijn dan 68 miljoen ton (Mton) en dat de ontkoppeling tussen de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en de ontwikkeling van het totale afvalaanbod wordt versterkt. Verder zou het aandeel «nuttige toepassing» van het totaal aan afvalstoffen moeten worden verhoogd naar tenminste 85% in 2015.

De actuele beleidsdoelstelling uit het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) is de hoeveelheid afval die de economische keten verlaat en niet nuttig wordt hergebruikt (dus de portie die wordt gestort of verbrand anders dan voor recycling of energieopwekking) van 9,18 MTon in 2012 in 10 jaar te halveren. We blijven ernaar streven de totale hoeveelheid afval te beperken zowel in absoluut volume als ten opzichte van de economische ontwikkeling.

Ten opzichte van het basisjaar 2012 is het indexcijfer voor de portie die niet nuttig wordt hergebruikt in 2015 op 0,86 gebleven, hetzelfde als in 2014 (zie grafiek 1; bron: RWS).

Het aandeel «nuttige toepassing» (recycling of energieopwekking) bedroeg in 2015 92%. Het volume gerecycled afval is met 0,3% naar 45,75 Mton gegroeid en het volume overige nuttige toepassing is vrijwel gelijk gebleven op 9,8 Mton (zie grafiek 2; bron: RWS).

Het kwantitatieve doel voor 2015 uit het LAP is bereikt. In 2015 is de totale hoeveelheid afval ten opzichte van 2014 met 0,4% toegenomen naar 59,75 Mton, terwijl het BBP met 1,8% groeide. Er was dus in dit jaar wel een relatieve afname, maar geen absolute afname. Over een langere termijn is er wel sprake van een absolute ontkoppeling (zie grafiek 3; bron: RWS).

Kengetal: Ontwikkeling in aanbod en toepassing van afval uitgesplitst in drie grafieken, waarbij grafiek 1 de realisatie laat zien van Nederlands afval die de keten verlaat versus doelstelling. Grafiek 2 geeft de omvang storten, recyclen en verbranden weer. Grafiek 3 toont de hoeveelheid afval (aanbod) afgezet tegen de ontwikkeling van de groei van het BBP.

Tabel 1: De «hoeveelheid Nederlands afval die de keten verlaat» en doelstelling die van 2012 tot 2022 te halveren (cf. Uitvoeringsagenda VANG) (Mton)

Tabel 1: De «hoeveelheid Nederlands afval die de keten verlaat» en doelstelling die van 2012 tot 2022 te halveren (cf. Uitvoeringsagenda VANG) (Mton)

Tabel 2: Afvalverwerking (Kton)

Tabel 2: Afvalverwerking (Kton)

Tabel 3: Werkelijke afvalaanbod versus ontwikkeling BBP (Kton)

Tabel 3: Werkelijke afvalaanbod versus ontwikkeling BBP (Kton)

Bron: RWS leefomgeving

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren in het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting 2016. Er zijn daarom op artikel 21 Duurzaamheid geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen die leiden tot een aanpassing van het beleid.

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren in de afgelopen jaren – uitgezonderd 2015 – conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting 2016. Er zijn op artikel 21 Duurzaamheid met het derde Landelijk Afvalplan (LAP3) en het Rijksbrede Programma Circulaire Economie (RBPCE) bijstellingen in gang gezet die leiden tot een intensivering van het beleid om de doelstelling voor 2022 te behalen.

Circulaire economie vormde een prioritair onderwerp voor het Nederlandse EU Voorzitterschap in de eerste helft van 2016. Om de transitie naar een circulaire economie vorm te geven is op 14 september 2016 het Rijksbrede programma Circulaire Economie: «Nederland Circulair in 2050» (Kamerstukken II 2016–2017 32 852, nr. 33) door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Economische Zaken naar de Kamer verzonden, mede namens de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

Het Landelijk Afvalplan (LAP) is één van de instrumenten om de ambities en resultaten van het Circulaire Economie (CE) programma en de uitvoeringsprogramma’s beleidsmatig vast te leggen, naar een brede praktijk te vertalen en af te dwingen. Het programma Van Afval naar Grondstof (VANG) met (doelen en acties) werd binnen dit Rijksbrede programma CE voortgezet en zal als zelfstandig programma niet meer terugkomen. De laatste voortgangsrapportage VANG (Kamerstukken II 2016–2017 32 852, nr. 34) is op 26 september jongstleden naar de Kamer gestuurd.

Bij brief van 7 juli 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 466) is de Kamer geïnformeerd over Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) en de voortgang en uitvoering van het Plan van Aanpak. Daarbij werd ingegaan op de gezamenlijke ambities en doelstellingen, op monitoring en benchmarking en op kennis, instrumenten en opleidingen.

De Tweede Kamer is op 19 december 2016 geïnformeerd over de resultaten van een onderzoek naar het samengaan van de MIA en VAMIL (Kamerstukken II 2016–2017 34 552, nr. 75). De conclusie luidt dat de samenvoeging leidt tot een minder beleidseffectieve regeling zonder significante besparingen. Het onderzoek geeft daarom geen aanleiding om beide regelingen te wijzigen.

De Tweede Kamer is op 29 februari 2016 geïnformeerd over de evaluatie Milieu Centraal (Kamerstukken II 2016–2017 30 196, nr. 402). De aanbevolen financiering wordt in 2017 vormgegeven.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

21

Duurzaamheid

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

8.880

18.650

17.656

18.986

21.842

– 2.856

1)

Uitgaven

 

11.596

18.420

18.530

19.059

23.564

– 4.505

 

21.01

Afval en duurzaamheidagenda

 

6.045

           

21.01.01

Opdrachten

 

1.762

           
 

– Uitvoering AgNL

 

0

           
 

– Overige opdrachten

 

1.762

           

21.01.02

Subsidies

 

1.393

           
 

– Afvalfonds

 

1.393

           
 

– Overige subsidies

 

0

           

21.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.890

           
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.890

           

21.02

Preventie en milieugebruiksruimte

 

2 839

           

21.02.01

Opdrachten

 

2.469

           

21.02.03

Bijdrage aan agentschappen

 

370

           
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

370

           

21.03

Ecosystemen en landbouw

 

2 712

           

21.03.01

Opdrachten

 

1.274

           

21.03.02

Subsidies

 

934

           

21.03.03

Bijdrage aan agentschappen

 

504

           
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

504

           

21.03.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

0

           

21.04

Duurzaamheidsinstrumentarium

 

0

753

1.310

736

1.164

– 428

 

21.04.01

Opdrachten

 

0

559

1.120

736

969

– 233

 

21.04.03

Bijdrage aan agentschappen

 

0

194

190

0

195

– 195

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

0

194

190

0

195

– 195

 

21.05

Duurzame Productketens

 

0

12.522

13.531

16.178

18.118

– 1.940

 

21.05.01

Opdrachten

 

0

5.818

4.818

9.033

12.418

– 3.385

2)

 

– Uitvoering Duurzame productketens

 

0

5.818

4.818

9.032

12.418

– 3.386

 
 

– Caribisch Nederland afvalbeheer

 

0

0

0

0

0

0

 

21.05.02

Subsidies

 

0

1.660

1.494

1.749

582

1.167

3)

21.05.03

Bijdrage aan agentschappen

 

0

5.044

7.219

5.396

5.118

278

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

0

5.044

7.219

5.396

5.118

278

 

21.06

Natuurlijk kapitaal

 

0

5.145

3.689

2.145

4.282

– 2.137

 

21.06.01

Opdrachten

 

0

3.217

1.322

1.331

1.975

– 644

 

21.06.02

Subsidies

 

0

631

138

0

359

– 359

 

21.06.03

Bijdrage aan agentschappen

 

0

1.297

2.229

814

1.948

– 1.134

4)

 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

0

1.297

2.229

814

1.948

– 1.134

 
 

Ontvangsten

 

125

72

6

2.198

0

2.198

5)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De lagere realisatie wordt met name veroorzaakt door een combinatie van mutaties. Er is voor € 1,0 miljoen overgeboekt naar EZ voor ondermeer het beleid met betrekking tot stalemissies, en € 2,5 miljoen is overgeboekt naar de budgetten voor RVO en het RIVM op artikel 19 Klimaat in het kader van de gecoördineerde opdrachtverlening aan die agentschappen.

21.04 Duurzaamheidsinstrumentarium

Ontwikkelen van duurzaamheidsinstrumentarium en het verbeteren van het economisch functioneren van de huidige verdienmodellen, zodat alle (maatschappelijke) kosten een rol gaan spelen bij de afwegingen van consumenten.

21.04.01 Opdrachten

In 2016 zijn onder deze titel opdrachten verstrekt voor de ontwikkeling en implementatie van duurzaamheidsinstrumentarium, zoals groene business cases, afwegingskaders op het gebied van verduurzaming en financiële instrumenten.

21.04.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit budget is in 2016 besteed als bijdrage aan RWS, de Unit Leefomgeving voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid. De verantwoording van de uitgaven heeft plaatsgevonden op artikel 19.

21.05 Duurzame Productketens

Productketens worden onderzocht met het oog op de gevolgen van de winning, verwerking en het (her)gebruik van grondstoffen. Actie- en resultaatgerichte samenwerking in ketens en in de «gouden driehoek» (onderzoekers, ondernemers en overheid) wordt ondersteund om te komen tot een circulaire economie gericht op het maximaliseren van de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het minimaliseren van waardevernietiging.

21.05.01 Opdrachten (ad 2)

Een belangrijk deel van het budget is besteed aan opdrachten in de sfeer van het afvalbeleid zoals bijvoorbeeld de aanpak van zwerfafval. Daarnaast is budget besteed aan opdrachten voor de uitvoering van VANG (van afval naar grondstof) en projecten ter verduurzaming van ketens in het kader van de circulaire economie. Dit betreft vooral de ketens: fosfaat, kunststof, voedsel, textiel, beton, hout en elektronica, alsmede sectoren met een grote milieudruk zoals landbouw en bouw.

In 2016 zijn de volgende Green Deals afgesloten: Het Nieuwe Draaien, Infranatuur en On Board Analyse and Diagnostics Binnenvaart. De looptijd van de Green Deals AEC-Bodemassen, Circulair Inkopen, Cirkelstad, Geleiderail en Grondstoffen wordt verlengd en voor de Green Deal Duurzame Spoor-, Grond-, Water en Wegenbouw is een vervolg deal in ontwikkeling. De Green Deal Duurzame Betonketen heeft een vervolg gekregen in het Nationaal Beton Akkoord. De volgende Green Deals zijn uitgebreid met nieuwe partijen: Zero emission stadslogistiek, Autodelen, Schone Stranden.

Bovendien zijn middelen besteed in de sfeer van het maatschappelijk verantwoorde inkopen (MVI).

Verder zijn er opdrachten verstrekt rondom fiscale stimulering, ten behoeve van de uitvoering van de regelingen MIA, VAMIL en Groen Beleggen, die allen bijdragen aan het vergroenen van het belastingstelsel.

De lagere realisatie is het gevolg van een combinatie van mutaties. Er is voor € 1,0 miljoen overgeboekt naar EZ met betrekking stalemissies, en er is voor € 2,5 miljoen overgeboekt naar de budgetten voor RVO en het RIVM op artikel 19 in het kader van de gecoördineerde opdrachtverlening aan die agentschappen.

21.05.02 Subsidies (ad 3)

Dit budget is in 2016 besteed aan subsidies in het kader van voorlichting aan burgers over duurzame handelingsperspectieven en ondersteuning van verduurzaming van productieprocessen. Daarnaast is zijn er middelen ingezet voor subsidieverlening in het kader van het ontwikkelen, beheren en toetsen van transparante duurzaamheidscriteria. De hogere realisatie op dit onderdeel wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de bij 1e suppletoire begroting 2016 overgeboekte € 0,9 miljoen met betrekking tot subsidies aan stichting Milieukeur en Milieu Centraal.

21.05.03 Bijdragen aan agentschappen

Deze middelen zijn ingezet voor de capaciteitsinzet van RWS voor werkzaamheden in het kader van de uitvoering op het terrein van afval, grondstoffen en productketens.

21.06 Natuurlijk kapitaal

Ecosystemen zijn van groot belang voor het voortbestaan van de mens, onder andere door de levering van voedsel, van water en een schone leefomgeving. In stand houden en verbeteren van de vitaliteit van het «natuurlijk kapitaal» maakt het mogelijk om goederen, diensten of ecosysteemfuncties duurzaam te kunnen benutten.

21.06.01 Opdrachten

Ook is in 2016 de relatie tussen het natuurlijk kapitaal en de circulaire economie geïnstrumenteerd in een aantal overeenkomsten en initiatieven, zoals die voor Verified Conservation Area’s (VCA), de City Deal groen en blauw in de stad en de Green Deal Infranatuur.

In deze sfeer is het beschikbare budget in 2016 besteed aan het geven van opdrachten voor het ontwikkelen van criteria voor duurzaamheid van onder andere biomassa en voor de waardering van ecosystemen. Verder is de Atlas Natuurlijk Kapitaal, waarin het natuurlijk kapitaal en de potenties daarvan zichtbaar worden gemaakt, verder doorontwikkeld en versterkt.

Met het CBS is een start gemaakt met de ontwikkeling van de nationale natuurlijk kapitaalrekening. Deze zal in aanvulling op de nationale rekeningen inzicht kunnen bieden in de kwaliteit, beschikbaarheid en (economische) waarde van natuurlijk kapitaal in Nederland. Tenslotte is actief met het Ministerie van EZ en het Ministerie van BuZa samengewerkt aan het invullen van de rijksbrede agenda voor het Natuurlijk Kapitaal.

21.06.02 Subsidies

Deze subsidiemiddelen zijn bedoeld voor het geven van incidentele subsidies, met het oogmerk op initiatieven die voor de ontwikkeling van het beleid van het duurzaam gebruik van ecosystemen bevorderlijk waren. In 2016 is hiervan geen sprake geweest.

21.06.03 Bijdragen aan agentschappen (ad 4)

Evenals op de andere artikelonderdelen is in 2016 dit type middelen ingezet ter dekking van de RWS inspanningen voor de uitvoering van het beleid op het gebied van natuurlijk kapitaal. De lagere realisatie op dit budget wordt voor € 0,7 miljoen veroorzaakt door overboekingen naar artikel 19 Klimaat in het kader van de gecoördineerde opdrachtverlening aan de agentschappen RVO en RIVM. En voor circa € 0,3 miljoen aan een bijdrage voor de RWS uitgaven met betrekking tot het afvalwaterbeleid op artikel 13.

Ontvangsten (ad 5)

De hogere realisatie op het ontvangstenbudget wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een positief resultaat bij het afrekenen van de opdracht aan RWS uit 2015.

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico's

Algemene doelstelling

Mens en milieu beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte milieu- en gezondheidsrisico’s.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de integrale kaderstelling rond activiteiten die risico’s kunnen veroorzaken voor het milieu en de gezondheid van de mens. Deze regisserende rol komt naar voren in:

  • De normstelling en regels waaraan bedrijven en overheden zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden. Dit beschermingsniveau wordt bij voorkeur op Europees of internationaal niveau vastgelegd en zonder «nationale kop» geïmplementeerd, waardoor een level playing field bereikt wordt. De veiligheid van mens en milieu bij handelingen met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s), bij de ontwikkeling en implementatie van regelgeving op het gebied van chemische stoffen (REACH) en bestrijdingsmiddelen (Biocideverordening, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden), bij risicovolle bedrijven en bij het transport van gevaarlijke stoffen (water, rail, buisleidingen en weg) zijn voorbeelden waarbij dit in de vorm van wet- en regelgeving gebeurt. Voor deze dossiers geldt dat Nederland een actieve bijdrage levert aan de Europese processen die leiden tot verdere verbetering van deze internationale (voornamelijk Europese) regels.

  • Waar Europese regels (deels) ontbreken, of lidstaatspecifieke implementatie vereisen, of waar specifieke omstandigheden in Nederland het stellen van regels voor de veiligheid van de omgeving noodzakelijk maken, wordt in dialoog met stakeholders gezocht naar een optimum tussen de te bereiken doelen (en dus baten in termen van milieu en gezondheidswinst) en de lasten die deze regels veroorzaken. Dit is onder meer aan de orde bij de regelgeving rond buisleidingen, risicovolle bedrijven en basisnet vervoer gevaarlijke stoffen waarmee een balans wordt gezocht tussen de belangen van vervoer, ruimte en veiligheid. Voorts is dit aan de orde bij de beleidsontwikkeling ten behoeve van de veilige toepassing voor mens en milieu van nieuwe technologieën, zoals nanotechnologie en synthetische biologie. Het is ook aan de orde bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Hier wordt, binnen de grenzen van Europese regelgeving, een balans gezocht tussen bescherming van mensen in de openbare ruimte en de wens overlast door onkruid te bestrijden. Een ander voorbeeld is het verbod op asbestdaken dat in 2016 in werking is getreden en in 2024 van kracht zal zijn. In Nederland vormen asbestdaken de belangrijkste bron van verspreiding van asbestvezels in de leefomgeving.

  • De reductie van administratieve lasten voor bedrijven en het terugdringen van het aantal regels door de vereenvoudiging van de bestaande wet- en regelgeving. Het Activiteitenbesluit, dat bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet daarin opgaat, is hiervan het belangrijkste voorbeeld. Dit besluit is er onder meer op gericht de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Reductie van de regeldruk wordt ook nagestreefd door een betere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze taken worden door 29 Omgevingsdiensten (OD’s) uitgevoerd, waarbij zes OD’s een specialisatie in BRZO12-taken hebben. Tegengaan van lastendruk is ook een centrale invalshoek bij het transport van gevaarlijke stoffen. Om die reden stelt Nederland in principe geen hogere eisen aan verpakkingen en voer- of vaartuigen dan in de relevante internationale verdragen is vastgelegd, conform de EU-Kaderrichtlijn Transport Gevaarlijke Stoffen.

  • Het ontwikkelen van een integraal afwegingskader veiligheid dat behulpzaam is bij besluitvorming inzake activiteiten die veiligheid-, milieu- en gezondheidsrisico’s met zich mee kunnen brengen;

  • Het verlenen van vergunningen met als doel bescherming van mens en milieu voor activiteiten met GGO’s;

  • Het verlenen van vergunningen voor een beperkt aantal bedrijven met een verhoogd risico voor de externe veiligheid in Caribisch Nederland.

Stimuleren

Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die risico’s voor mens en milieu veroorzaken om deze risico’s te identificeren en te voorkomen of te beperken. Dit geldt ook voor overheden die, bijvoorbeeld in de ruimtelijke ordening, keuzes maken die invloed hebben op veiligheid en risico’s. De Minister stimuleert:

  • Het in beeld (doen) brengen van bestaande of nieuwe risicosituaties en het vermijden of beperken hiervan. Dit geschiedt door inventarisaties van deze risico’s en het stimuleren van de aanpak daarvan, door het in beeld brengen van de risico’s van nieuwe technologieën zoals het gebruik van nanomaterialen en synthetische biologie, het volgen van nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van hormoonverstoring en gecombineerde blootstelling aan stoffen en door het ontwikkelen van beleid ten aanzien van onzekere risico’s zoals bij elektromagnetische velden. De eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en andere overheden is daarbij een belangrijk anker, onder andere door openheid te geven ten aanzien van feitelijke risico’s. De Risicokaart (in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontwikkeld) en de Atlas Leefomgeving zijn hiervan voorbeelden. Op basis van deze informatie kunnen burgers nagaan hoe het is gesteld met de kwaliteit van hun directe leefomgeving. Het landelijk asbestvolgsysteem voorziet alle ketenpartijen van de nodige informatie. Het verbod op asbestdaken gaat per 2024 in. Om de sanering tijdig op gang te brengen wordt dit verbod begeleid door een subsidieregeling die in 2016 is in gegaan. Tevens is in 2016 een strategisch samenwerkingsverband met alle betrokken partijen opgericht om onder meer met behulp van een meerjarig uitvoeringsprogramma de sanering van de asbestdaken te begeleiden. Hiermee moet worden voorkomen dat er rond 2023 een capaciteitsprobleem ontstaat bij de inventarisatie- en verwijderingsbedrijven en dat er een handhavingprobleem ontstaat in 2024.

  • Het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en maatschappij tegen moedwillige verstoring van onderdelen van de vitale infrastructuur door te bevorderen dat de risico’s op moedwillige verstoring (bijvoorbeeld terroristische aanslagen) worden geïdentificeerd en waar mogelijk beperkt. Het betreft hier onder andere chemische bedrijven en buisleidingen.

  • Het bevorderen van een continue verbetering van de omgevingsveiligheid bijvoorbeeld met behulp van het instrument van de Safety Deals.

Verder is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Kengetallen en indicatoren

Veiligheid en veiligheidsbeleving zijn niet eenvoudig objectief te meten. Het streven is gericht op het voorkomen van onveiligheid: vermeden onveilige situaties laten zich niet meten. Op dit terrein worden daarom kwantitatieve kengetallen gehanteerd:

REACH

In het kader van de Europese stoffenregelgeving (REACH) worden stoffen beoordeeld en waar nodig van maatregelen voorzien (geharmoniseerde classificatie en labelling, autorisatie, restrictie). Nederland levert een bijdrage aan dat proces, waarbij de Nederlandse inzet bepaald wordt door de ontwikkelde beleidsprioriteringscriteria en de mate waarin de betreffende stof voor Nederland zorgen oplevert, of hier geproduceerd of gebruikt wordt. Onderstaande tabel geeft aan wat de Nederlandse inbreng in 2016 is geweest bij deze producten van het Europese systeem, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen door Nederland ingebrachte dossiers en dossiers door andere lidstaten ingebracht waar Nederland veelal actief input op levert.

Tabel resultaten EU REACH in 2016
   

Geraamd 2016

Gerealiseerd 2016

 
   

NL inbreng

Hele EU

NL inbreng

Hele EU

 

1

Beoordelingen ontwerpbesluiten ECHA t.a.v. registratiedossiers en testvoorstellen van Europese bedrijven

100

430

168

260

 

2

Door Nederland uitgevoerde en (becommentarieerde) stofevaluaties

2 (30)

45

2 (32)

37

1)

3

Door Nederland ingediende en (becommentarieerde) RMO-analyses

6 (12)

n.v.t.

0 (7)

n.v.t.

2)

4a

Door Nederland ingebrachte en (becommentarieerde) Annex XV dossiers t.a.v. zeer ernstige zorgstoffen

3 (20)

20

1 (9)

9

3)

4b

Door Nederland gerapporteerde en (becommentarieerde) autorisatieverzoeken

 

60

4 (36)

70

4)

5

Door Nederland gerapporteerde en (becommentarieerde) restrictiedossiers

1 (6)

10

1 (5)

5

5)

6

Door Nederlandse ingebrachte en (becommentarieerde) voorstellen voor geharmoniseerde classificatie & labelling

7 (40)

60

5 (47)

36

6)

7

Behandelde vragen door de REACH & CLP helpdesk

400–500

n.v.t.

580

n.v.t.

7)

Bronnen: ECHA, Work Programme 2016; RIVM, Jaarverslag Bureau REACH 2016: Grip op chemische stoffen; Het aantal dossiers dat in de Europese Unie is ingebracht (ECHA).

Toelichting:

Het beoordelings- en besluitvormingstraject met betrekking tot de REACH-werkprocessen stofevaluatie, autorisatieverzoeken en restrictiedossiers beperkt zich veelal niet tot één kalenderjaar waarmee de daarmee samenhangende werklast over meerdere jaren wordt verspreid. De getallen voor de haakjes betreffen door NL ingebrachte dossiers en (co)-rapporteurschappen. De aantallen door Nederland becommentarieerde dossiers staan steeds tussen haakjes.

  • Ad 1) In 2016 zijn twee stofevaluaties op het conto van IenM uitgevoerd. Na de stofevaluatie volgt een besluitvormingstraject en, in fase follow-up van de eerdere stofevaluaties (van 2012 tot en met 2015). In 2016 zijn 32 van de in totaal 37 door ECHA voorgelegde ontwerpbesluiten (waarvan twee Nederlandse besluiten) met betrekking tot stofevaluaties van andere lidstaten bekeken en indien nodig becommentarieerd. In 2016 zijn voor de gehele EU 39 stofevaluaties van start gegaan, waarvan twee door Nederland. In deze rij is niet verwerkt het screeningswerk om tot de selectie te komen voor de kandidaten voor stofevaluatie in de komende jaren. In 2016 zijn veertien stoffen uitvoerig gescreend om daarmee vast te stellen welke vervolgacties nodig zijn voor adequate beheersing van risico’s.

  • Ad 2) Er zijn zeven RMO-analyses van andere lidstaten becommentarieerd. Nederland heeft in 2016 geen nieuwe RMO-analyses ingediend, wel zijn er drie nieuwe opgestart en staan er nog 6 open.

  • Ad 3) Hier is de Europese inbreng veel beperkter dan oorspronkelijk gepland (negen in plaats van 20). Op alle negen door andere lidstaten en ECHA ingediende dossiers voor zeer zorgwekkende stoffen (SVHC’s) is input geleverd. Nederland heeft één SVHC dossier ingediend, waarvan de besluitvormingsprocedure nog loopt. De kandidaatslijst is in 2016 uitgebreid met één stof en telt per 1 januari 2017 169 SVHC’s.

  • Ad 4) Er zijn in 2016 circa 70 autorisatieverzoeken door het RAC en SEAC in behandeling genomen. De Nederlandse RAC/SEAC-leden zijn vier (co-)rapporteurschappen aangegaan, in totaal ging het om 27 opinies voor negen stoffen. Daarnaast is op 36 autorisatieverzoeken input geleverd.

  • Ad 5) Op alle vijf lopende restrictiedossiers is in 2016 input geleverd. De Nederlandse RAC-leden zijn een rapporteurschap voor een restrictiedossier aangegaan.

  • Ad 6) In de tabel is het totale aantal door Nederlandse ingediende en becommentarieerde CLH dossiers opgenomen. Onder becommentariëring vallen zowel de reacties op publieke consultatie (17), reacties op ontwerpopinies (28) van het RAC, als rapporteurschappen (2) van de Nederlandse RAC-leden. Reacties op publieke consultatie en ontwerpopinie kunnen volgtijdelijk voor hetzelfde dossier ingediend worden (vandaar dat deze aantallen die van EU overstijgen).

  • Ad 7) Sinds 2015 heeft Bureau REACH ook de taak voor de beantwoording van helpdeskvragen met betrekking tot CLP erbij gekregen, waarmee het totaal in 2016 op 580 vragen is uitgekomen.

Bevt en Bevi:

Voor het oplossen van knelpunten veroorzaakt door het Basisnet is een milde saneringsregeling gestart. Het aantal knelpunten is in 2014 gereduceerd van 42 naar 34 woningen omdat door extra veiligheidsmaatregelen aan de infrastructuur (snelheidsverlaging bij omrijdroute tunnel «de Noord») acht woningen niet meer binnen de risicozone vallen. Verder zijn voorafgaand aan de in werking treding op 1 april 2015 van de Aankoopregeling Basisnet zeven woningen aangekocht. Na 1 april 2015 is aan de eigenaren van de resterende 27 woningen een aanbod tot aankoop gedaan. Hierop zijn in 2015 drie woningen en in 2016 één aangekocht. Per 1 januari zijn er nog 23 woningen over waarvoor de regeling loopt tot en met 2020 (bron: RWS).

Bij de inwerkingtreding van de saneringsregeling Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) in 2004 was er sprake van 65 saneringssituaties. Ultimo 2015 was de stand van zaken dat er in acht gevallen sprake is van een achterstand bij de sanering. In vier van deze acht gevallen is er sprake van een latente situatie (bron: ILT). Dat wil zeggen dat er geen kwetsbaar object binnen de risicocontour van het bedrijf aanwezig is, maar dat het bestemmingsplan het wel toelaat. De monitoring van de overgebleven saneringssituaties is door de ILT overgedragen aan het bevoegd gezag (provincie en gemeente).

Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s):

In het Jaarverslag 2016 wordt er, evenals in 2015, voor gekozen om niet alleen kengetallen te vermelden maar ook indicatoren. Immers, kengetallen geven uitsluitend een beeld van wat de bestede middelen voor vergunningverlening aan resultaten hebben opgeleverd, maar zij bieden geen inzicht in de mate waarin vergunningverlening aan het bereiken van het beleidsdoel heeft bijgedragen.

De GGO-regelgeving is op 1 maart 2015 gewijzigd26 waarbij naast vergunningen ook algemene regels, de mogelijkheid tot het doen van kennisgevingen, en verzoeken ingevolge art. 2.8 van het Besluit ggo milieubeheer 2013 geïntroduceerd en de structuur van de vergunningverlening is gewijzigd. Daardoor zijn de kengetallen over 2016 alleen vergelijkbaar met die van na 1 maart 2015. Om de mate van doelbereik in beeld te brengen zijn naast de kengetallen ook indicatoren toegevoegd.

Voor 2016 zijn de kengetallen de aantallen ontvangen vergunningaanvragen, aanvragen voor wijziging van vergunningen, kennisgevingen, wijzigingen op kennisgevingen en art. 2.8-verzoeken. De indicatoren zijn het percentage van het aantal vergunningaanvragen, kennisgevingen of art. 2.8 verzoeken voor handelingen waarbij het risico voor mens en milieu gelijk of lager is dan een verwaarloosbaar risico.

 

Kengetal

Indicator

Ingeperkt gebruik

   
 

Vergunningenaanvragen

86

100%

 

Kennisgevingen1

316

100%

 

Meldingen2

32

 
 

Verzoeken ex art. 2.8 Besluit ggo

147

100%

Introductie in het milieu, landbouw (incl. marktaanvragen)

3

100%

Introductie in het milieu, medisch, veterinair

15 +

100%

 

Totaal

599

100%

Bron: RIVM Bureau Genetisch Gemodificeerde Organismen

X Noot
1

Het betreft kennisgeving op niveau I, II-k, II-v, en III, inclusief de wijzigingen op de respectievelijke niveau’s

X Noot
2

Tussen 7 september 2016 en 31 december 2017 kan voor beperkte wijzigingen op een vergunning die voor 1 maart 2015 is verleend volstaan worden met een melding in plaats van een vergunningwijziging.

Majeure risicobedrijven

Op 4 juli 2016 is de Staat van de Veiligheid majeure risicobedrijven van 2015 aan de Kamer gezonden (Kamerstukken II 2015–2016 29 956, nr. 209). Dit is de derde rapportage over de veiligheidssituatie bij de BRZO-bedrijven in Nederland (Bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen).

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren in 2016 conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot neerwaartse bijstelling aan het licht gekomen. Onderstaand is per beleidsterrein aangegeven welke activiteiten in 2016 hebben plaatsgevonden.

Omgevingsveiligheid

In 2016 is verder ingezet op het bevorderen van een verbetering van de omgevingsveiligheid. Naast het stimuleren van de kwaliteit bij de uitvoering van het omgevingsveiligheidsbeleid is in 2016 voortvarend gestart met het omzetten van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) in een PGS Nieuwe Stijl (duidelijker governance gebaseerd op risicomethodiek). De omzetting naar PGS Nieuwe Stijl ligt op schema en zal conform planning voor in werking treden van de Omgevingswet met het BAL (Besluit Activiteiten Leefomgeving) worden afgerond.

In 2016 heeft de aan de Eerste en Tweede Kamer toegezegde alternatieve invulling van het groepsrisico een plek gekregen in de concept AMvB’s van de Omgevingswet. Door te werken met aandachtsgebieden voor brand, explosie en/of gifwolk, wordt omgevingsveiligheid nu vanaf het begin van het ruimtelijke proces in de belangenafweging betrokken. Daarnaast is in 2016 ook de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven (over 2015) opgesteld en aan de Kamer (Kamerstukken II 2015–2016 26 956, nr. 209) aangeboden. Dit is de 3e rapportage in deze vorm over de veiligheidssituatie bij de majeure risicobedrijven in Nederland. Met de Staat van de Veiligheid wordt een beeld gegeven van de inspanningen voor de veiligheid door zowel toezichthouders als bedrijven.

Op 1 oktober 2016 is de Subsidieregeling Versterking omgevingsveiligheid BRZO-sector (voor 2016 was het budget maximaal € 2 miljoen) opengesteld, gericht op initiatieven die bijdragen aan het versterken van de omgevingsveiligheid ten aanzien van industriële activiteiten met gevaarlijke stoffen, zoals de versterking van de veiligheidscultuur. Door het late in werking treden van de regeling zijn in 2016 geen subsidies toegekend. Tot slot is in het najaar een High Level bijeenkomst georganiseerd met beleidsbepalers vanuit industrie, wetenschap en overheden, die zich richtte op het vaststellen van de lange termijn doelen en ambities tot 2030 op het gebied van duurzame veiligheid bij majeure risicobedrijven in een gezamenlijke agenda. Geconcludeerd kan worden dat de samenwerking vorm heeft gekregen in vijf roadmaps («Veilig investeren en desinvesteren», «Naar een integrale uitvoering van het beleid voor de chemie», «Naar een transparante en beveiligde sector», «Ruimte voor (petro)chemieclusters» en «Naar een hoogwaardig kennissysteem voor de chemie»).

Europees beleid nieuwe risico’s

Het (Europese) beleid ten aanzien van nieuwe risico’s, bijvoorbeeld op het vlak van nanotechnologie, hormoonverstorende stoffen en synthetische biologie is nog in ontwikkeling. In 2016 is gewerkt aan het beter in kaart brengen welke aspecten ervoor zorgen dat de aanpak van bekende risico’s niet voldoende is voor de aanpak van nieuwe risico’s. Een ander aspect voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving, is de stapeling van risico’s. In 2016 is gewerkt een rapport over die stapeling van gezondheidsbedreigende en veiligheidsbedreigende factoren. De resultaten daarvan zullen in 2017 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd.

GGO

In 2016 is de Europese aanpassing van de GGO-regelgeving, ten aanzien van de vrijheid voor lidstaten om het gebruik van tot de Europese Unie toegelaten genetisch gemodificeerde gewassen al dan niet op het eigen grondgebied alsnog op andere gronden dan veiligheid voor mens, dier en milieu te beperken dan wel te verbieden, gerealiseerd. In 2016 is ook de discussie gestart over de Europese evaluatie van het EU veiligheidsbeleid ten aanzien van biotechnologie. Voorts is de Trendanalyse Biotechnologie verschenen. Op 12 december 2016 is conform planning de kabinetsreactie op deze trendanalyse aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2016–2017 27 428, nr. 335) waarin nader wordt ingegaan op de actuele nationale en internationale ontwikkelingen op het gebied van de veiligheid van de biotechnologie en welke acties in gang worden gezet.

Beperking van de risico’s van stoffen

Bij brief van 31 oktober 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 28 663, nr. 66) is een integrale doorkijk gegeven op het beleid inzake chemische stoffen. Daarbij is onder meer aangegeven dat Europees en nationaal stappen zijn voorgenomen en gezet om risico’s verbonden aan blootstelling aan zeer zorgwekkende stoffen verder terug te dringen. Kwalitatieve verbeteringen op Europees niveau zijn, dankzij de voorbereidende inspanningen gedurende Nederlands voorzitterschap, in Raadsconclusies vastgelegd door de Milieuraad van 19 december 2016. Die gaan, ten behoeve van de evaluatie van REACH in 2017, in op onder meer de completering van de beoordeling van de meest relevante zeer zorgwekkende stoffen uiterlijk in 2020 en het eenduidig vastleggen van een beoordelingsmethode voor nanomaterialen. Ook is in 2016 werk gemaakt van het komen tot criteria voor hormoonverstorende stoffen (Kamerstukken II 2016–2017 34 510, nr. 2 en 3), wat naar verwachting in 2017 tot conclusie zal leiden. Om het Europese beoordelingskader voor blootstelling aan chemicaliën langs meerdere sporen (cumulatie- en combinatie-effecten) op weg te helpen, heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in mijn opdracht net na de jaarwisseling een rapport uitgebracht over combinatie-effecten dat ik als input in het Europese proces zal inbrengen.

Praktische implementatie REACH, biobased economy

De ondersteuning voor bedrijven is in 2016 verder verbeterd door samenvoeging van de helpdesks voor REACH en de aanpalende CLP-verordening, een nieuwe gebruiksvriendelijke website over REACH en CLP (www.chemischestoffengoedgeregeld.nl), een gerichte voorlichtingscampagne over de REACH-registratie in 2018, en specifieke tools voor het werken met veiligheidsinformatiebladen (VIB’s). Brancheorganisaties hebben afspraken gemaakt over de invoering van het concept «veilige werkwijze» om eenvoudiger aan verplichtingen voor REACH en arbeidsomstandigheden te voldoen, en diverse branches hebben zelf tools ontwikkeld voor hun leden. In 2015 en 2016 heeft de WUR (Wageningen Universiteit & Research) in opdracht van het Ministerie van IenM verder onderzoek gedaan naar de omvang van het gebruik van schadelijke oplosmiddelen bij de productie van biobased stoffen. Conclusie is dat de omvang zo gering bleek dat verdere actie op dit punt achterwege kon blijven. Ook de Europese Commissie heeft in 2016 enkele vereenvoudigingen doorgevoerd op EU-niveau, in de procedure voor aanvraag van de zogenoemde autorisatie van substances of very high concern (SVHC). Nederland heeft daar actief aan bijgedragen. Nederland heeft in 2016 ook ingezet op verbetering van REACH op diverse punten, waaronder een afwegingskader voor het omgaan met SVHC-stoffen in gerecycled materiaal. Geconcludeerd is dat dit werk in 2017 door moet lopen en tevens onderdeel wordt van de Europese evaluatie van REACH.

Blootstellingonderzoek

In 2015 is het RIVM gestart met het driejarig blootstellingonderzoek rond omwonenden van teelten met een intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (bollenteelt). Dit onderzoek moet kennis opleveren over de vraag in hoeverre omwonenden blootgesteld worden aan (toegelaten) gewasbeschermingsmiddelen. Het onderzoek ligt op schema. In 2016 zijn conform planning diverse metingen op verschillende locaties uitgevoerd. Er zijn echter, zoals gepland, nu nog geen resultaten te melden (Kamerstukken II 2015–2016 27 858, nr. 370).

Verbod per 2024 op asbestdaken

Het voorgenomen verbod vraagt een forse inspanning van dakenbezitters en de asbestbranche; dat komt niet «vanzelf» voor elkaar. Daarom is in 2016 een versnellingsaanpak gelanceerd. Doel is met alle betrokken partijen te zorgen voor een verhoogd tempo van de sanering. Met de brief van 6 december 2016 is de Kamer geïnformeerd over het Programmatische Aanpak Asbestdaken (Kamerstukken II 2016–2017 25 834, nr. 116). Deze aanpak is tot stand gekomen in goede samenwerking met verschillende partijen, zoals de asbestsaneringsbranche, de provincies Overijssel en Limburg, LTO en enkele gemeentes. De subsidieregeling verwijderen asbestdaken, die bedoeld is om het tempo van sanering in de jaren dat het verbod nog niet geldt omhoog te krijgen, verloopt succesvol. In het derde kwartaal van 2016 bleek het oorspronkelijke voor 2016 beschikbare budget van € 10 miljoen uitgeput. Om aan de vraag tegemoet te komen is middels aanpassing van het kasritme van de subsidie het budget van 2016 met € 5 miljoen opgehoogd (stcrt. 2016, 45527 en Kamerstukken II 2015–2016 25 834, nr. 115). In 2016 zijn uiteindelijk ruim vijfduizend subsidies toegekend, waarmee het volledige budget van € 15 miljoen is uitgeput.

Vuurwerk

In de brief van 30 mei 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 28 684, nr. 467) is de Kamer geïnformeerd over de effecten van de maatregelen die genomen zijn om bepaalde vuurwerkproducten (babypijltjes en Romeinse kaarsen) te verbieden. In deze brief is ook gemeld dat op verzoek van de Kamer gesprekken hebben plaatsgevonden met de Vuurwerkbranche over de gevolgen van de verbodsmaatregel. Deze gesprekken hebben er toe geleid dat met de branche een Safety Deal Vuurwerk met als doel het bevorderen van veiliger vuurwerk en vuurwerkgebruik en daardoor verminderen van letstel, schade en overlast is afgesloten. Tevens is afgesproken dat de branche zorg draagt voor een veilige afvoer en vernietiging van de babypijltjes en Romeinse kaarsen. In 2016 is uiteindelijk iets minder dan 102.000 kg vuurwerk vernietigd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

22

Omgevingsveiligheid en Milieurisico's

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

34.184

15.965

30.217

55.234

33.309

21.925

1)

Uitgaven

 

29.451

18.549

25.225

34.663

34.012

651

 

22.01

Veiligheid chemische stoffen

 

12.470

6.784

11.802

6.742

7.620

– 878

 

22.01.01

Opdrachten

 

6.510

5.313

3.576

3.976

4.574

– 598

 
 

– Veiligheid en gezondheid

 

4.758

3.675

2.156

0

557

– 557

 
 

– Overige opdrachten

 

1.752

1.638

1.420

3.976

4.017

– 41

 

22.01.02

Subsidies

 

4.882

370

5.646

1.436

973

463

 
 

– NANoREG

   

270

5.266

1.100

698

402

 
 

– Overige subsidies

   

100

380

336

275

61

 

22.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

779

1.101

2.580

1.330

2.073

– 743

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

779

1.101

2.580

1.330

2.073

– 743

 

22.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

299

0

0

0

0

0

 

22.02

Veiligheid biotechnologie

 

1.877

509

1.516

1.621

3.602

– 1.981

 

22.02.01

Opdrachten

 

1.779

509

1.516

1.621

3.602

– 1.981

2)

22.02.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

98

0

0

0

0

0

 

22.03

Veiligheid bedrijven en transport

 

15.104

11.256

11.907

26.300

22.790

3.510

 

22.03.01

Opdrachten

 

4.601

4.030

3.422

3.448

5.587

– 2.139

3)

 

– Omgevingsveiligheid

 

518

506

799

868

1.537

– 669

 
 

– Uitvoering veiligheid inrichtingen en basisnetten

 

3.327

272

362

345

2.263

– 1.918

 
 

– Overige opdrachten

 

756

3.252

2.261

2.235

1.787

448

 

22.03.02

Subsidies

 

4.160

3.506

3.479

17.173

10.490

6.683

4)

 

– Asbest en safety deals

 

0

0

0

15.196

10.000

5.196

 
 

– Overige subsidies

 

0

0

0

1.977

490

1.487

 

22.03.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.438

3.085

4.059

2.629

3.707

– 1.078

5)

 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.438

3.085

4.059

2.629

3.707

– 1.078

 

22.03.04

Bijdragen aan medeoverheden

 

3.870

635

75

60

0

60

 
 

– Bijdragen asbestsanering

 

570

0

0

0

0

0

 
 

– Bijdragen programma Externe Veiligheid

   

635

75

60

0

60

 
 

– Overige bijdrage aan medeoverheden

 

3.300

0

0

0

0

0

 

22.03.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

35

0

0

0

0

0

 

22.03.09

Inkomensoverdracht

 

0

0

872

2.990

3.006

– 16

 
 

Ontvangsten

 

16.919

1.543

11.607

272

928

– 656

6)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Het verschil tussen begroting en realisatie wordt met name verklaard door de bij 2e suppletoire begroting 2016 toegelichte overheveling van verplichtingenbudget van 2017 naar 2016. Deze overheveling was nodig omdat de verplichtingen in het kader van de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken 2017 (€ 15 miljoen) en de Subsidieregeling versterking omgevingsveiligheid chemische sector 2017 (€ 2 miljoen) in het jaar voorafgaand aan de uitgaven worden vastgelegd. Daarnaast is het verplichtingenbudget voor de uitvoering van de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken 2016 met € 5 miljoen verhoogd (zie ook ad 4).

22.01 Veiligheid chemische stoffen
22.01.01 Opdrachten

De opdrachten die in 2016 zijn verstrekt en betaald betreffen onder andere de jaarlijkse opdracht aan de Gezondheidsraad voor de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van asbest, chemische stoffen en externe veiligheid, uitgaven in het kader van de atlas leefomgeving en de kosten die RWS heeft gemaakt voor de ontwikkeling en het beheer van het Landelijks Asbestvolgsysteem.

22.01.02 Subsidies

De subsidies hebben betrekking op de bijdrage van de Europese Commissie (EC) voor de coördinatie door het RIVM van het EU-projecten NaNoREG en ProSafe (€ 1,1 miljoen) en de bijdrage aan het Kennisplatform Elektrisch Magnetische Velden (EMV) (€ 0,3 miljoen).

22.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Rijkswaterstaat voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit in het kader van de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op het beleidsonderwerp «asbest». Daarnaast is veel inzet geleverd voor de implementatie en verdere ontwikkeling van het Landelijk Asbestvolgsysteem. Ten laste van dit artikelonderdeel komen de kosten voor de capaciteitsinzet. De overige kosten van RWS worden verantwoord bij de opdrachtenbudgetten.

22.02 Veiligheid biotechnologie
22.02.01 Opdrachten (ad 2)

Vergunningen voor werkzaamheden met Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s) worden verleend indien het risico van die werkzaamheden voor mens en milieu verwaarloosbaar klein is. Ter uitvoering van deze wettelijke taak wordt jaarlijks een opdracht verstrekt aan de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) ten behoeve de vergunningverlening, het maken van beoordelingen inzake risico’s verbonden aan werkzaamheden aan GGO’s en het adviseren over maatregelen risicobeheersing en monitoring die bij het uitvoeren van werkzaamheden met GGO’s kunnen worden toegepast. In 2016 is € 1,5 miljoen betaald.

Bij 2e suppletoire begroting 2016 is het budget met € 2,0 miljoen verlaagd. Dit was mogelijk als gevolg van vertraging in de uitvoering van het meerjarig onderzoeksprogramma Modernisering Biotechnologie. Deze verlaging is ingezet voor de verhoging van het Subsidiebudget verwijderen asbesdaken.

22.03 Veiligheid bedrijven en transport
22.03.01 Opdrachten (ad 3)

De middelen zijn ingezet voor verschillende opdrachten zoals het vuurwerkbeleid en de -voorlichtingscampagnes, modellenbeheer buisleidingen (Bevb), NOK producten omgevingsveiligheid en het beheer van standaarden voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarnaast zijn vanuit dit onderdeel gefinancierd de kosten die RWS heeft gemaakt voor onder andere het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, het activiteitenbesluit en het Bureau BRZO+.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie wordt met name verklaard door de overheveling van € 1,6 miljoen naar artikel 21 Duurzaamheid voor de opdrachtverstrekking aan het Nederlandse Normalisatie Instituut (NNI). De opdrachtverstrekking aan het NNI vindt gecoördineerd plaats vanuit artikel 21 (€ 0,2 miljoen). Daarnaast is een deel van het kasbudget in verband met vertragingen in de uitvoering van een aantal activiteiten in 2016 niet aangewend. Bij 2e suppletoire begroting 2016 zijn deze middelen overgeheveld naar het financieel instrument subsidies voor de dekking van de budget Subsidieregeling verwijderen asbestdaken (zie ad 4).

22.03.02 Subsidies (ad 4)

De subsidies hebben voornamelijk te maken met de uitkeringen in het kader van de Subsidieregeling verwijderen asbestdaken (€ 15 miljoen). Tevens zijn er subsidies uitgekeerd in het kader van de Safety Deal Vuurwerkbranche en de Safety Deal met NuStar voor een veilige brandstofoverslag op St. Eustatius.

Het verschil tussen de Ontwerpbegroting 2016 en de uiteindelijke realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt doordat in 2016 hogere uitgaven hebben plaatsgevonden in het kader van de Subsidieregeling verwijderen asbestdaken (€ 5 miljoen). Het meerjarig subsidieplafond van de subsidieregeling is niet gewijzigd. Daarnaast is ten behoeve van de Safety Deal Vuurwerk bij de Eerste suppletoire begroting 2016 € 1,2 miljoen toegevoegd aan 22.03.02 Subsidies.

22.03.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 5)

Rijkswaterstaat voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit in het kader van de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op de beleidsonderwerpen «kennisoverdracht externe veiligheid» en «vergunningverlening (activiteitenbesluit)». Daarnaast worden hier verantwoord de uitgaven voor werkzaamheden van de Dienst Verkeer en Scheepvaart van RWS in het kader van basisnet, vervoer gevaarlijke stoffen en de vergunningverlening olieterminals Caribisch Nederland. De budgetten voor de uitvoering van de bijdragen aan agentschappen waren voor een deel geraamd bij de opdrachtenbudgetten binnen dit artikel. Bij 1e suppletoire begroting zijn de benodigde middelen voor de opdracht aan RWS (€ 1,1 miljoen) hiernaar overgeheveld.

22.03.09 Inkomensoverdracht

De inkomensoverdrachten hebben betrekking op de uitgaven in het kader van TNS-regeling. In 2016 is voor de uitkeringen die de Sociale verzekeringbank (SVB) heeft uitgekeerd in totaal € 2,6 miljoen betaald, daarnaast zijn ten laste van dit onderdeel de uitvoeringskosten van de SVB (€ 0,4 miljoen) betaald.

Ontvangsten (ad 6)

De ontvangsten hebben met name betrekking op de afrekening uitvoering TNS-regeling 2015 door SVB (€ 0,1 miljoen) en de afwikkeling werkzaamheden DCMR in het kader van de vergunningverlening defensieinrichtingen (€ 0,1 miljoen).

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds (bedragen x € 1.000)
   

2016

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

1.485

Andere ontvangsten van artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

 
     

Totale uitgaven op artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

1.485

waarvan

   

18.06

Externe veiligheid

1.485

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

Algemene doelstelling

Het KNMI garandeert als onafhankelijke autoriteit aan Nederland de best beschikbare informatie op het gebied van meteorologie, klimatologie en seismologie als bijdrage aan de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van Nederland, inclusief de openbare lichamen Saba, Sint Eustatius en Bonaire.

Financieren

Rollen en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het faciliteren van een internationaal systeem van organisaties waarin Nederland vertegenwoordigd wordt door het KNMI. Dit doet zij door haar rol van financier in de vorm van bijdragen en contributies. Met name te noemen zijn EUMETSAT, ECMWF en WMO.

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap KNMI zoals vastgelegd in de Wet op het KNMI (2002). De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op de volgende taken:

  • het kosteloos verstrekken van algemene weerberichten omtrent de toestand van het huidige weer en het te verwachten weer;

  • waarschuwingen aan het algemeen publiek bij verwacht of werkelijk gevaarlijk of maatschappij-ontwrichtend weer of waarschuwingen bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt;

  • het onverwijld informeren van het algemeen publiek bij een significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit;

  • het kosteloos ondersteunen van bestuursorganen in gedefinieerde gevallen;

  • het voortbrengen of verzamelen van meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens in het kader van de uitvoering van de taken zoals opgenomen in de Wet meteorologie en seismologie;

  • het beheer en onderhoud van de voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijke technische infrastructuur;

  • het overeenkomstig ministeriële regeling desgevraagd ondersteunen van bestuursorganen, de rechterlijke organisatie, overheidsbedrijven of openbare lichamen op het terrein van meteorologie, seismologie of andere geofysische terreinen bij de uitvoering van aan hen bij of krachtens wet opgedragen taken;

  • onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling met betrekking tot meteorologie, seismologie en andere geofysische terreinen;

  • meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens of het onderzoek, bedoeld in onderdeel h, op verzoek van internationale organisaties voortbrengen, verzamelen of beschikbaar stellen;

  • het voor hergebruik als bedoeld in de Wet hergebruik van overheidsinformatie, zonder dat daartoe een verzoek is gedaan op grond van die wet, beschikbaar stellen van meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens of onderzoeksresultaten, of de opzet daarvan, voor zover intellectuele eigendomsrechten van anderen dat niet beperken, waarbij er op basis van een overeenkomst aanvullende dienstverlening kan worden verleend;

  • internationale samenwerking op het gebied van meteorologie en seismologie en andere geofysische terreinen; en

  • het verlenen van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.

  • De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het Kernstopverdrag en de Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het kader van de Mijnbouwwet.

  • Per 1 januari 2016 is de Wet taken Meteorologie en Seismologie (WtMS) in werking getreden.

Indicatoren en kengetallen
   

Realisatie

Streefwaarde/ norm

Realisatie

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2016

Algemene weersverwachtingen en adviezen

               

afwijking min.temperatuur (°C)

– 0,24

– 0,06

– 0,17

– 0,01

– 0,18

0,45

ABS1 (<0,5)

0,44

afwijking max.temperatuur (°C)

– 0,21

– 0,33

– 0,37

– 0,25

– 0,52

– 0,31

ABS (<0,5)

– 0,36

gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s)

0,04

– 0,03

– 0,06

0,26

0

0

ABS (<1,0)

0,26

Maritieme verwachtingen

               

tijdigheid marifoonbericht (%)

99,3

99

98,6

99,3

99,9

99,5

> 99

98,9

Gereviewde publicaties

120

97

103

105

105

120

> 80

113

Kengetallen

               

Aantal uitgegeven weeralarmen (code rood)

4

0

1

2

1

1

 

2

Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten (Bron: EUMETSAT)

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,52

Bron: KNMI, 2016

X Noot
1

ABS betekent absolute waarden.

X Noot
2

Betreft gegevens over de periode januari t/m 2016

Toelichting

Evaluatie weeralarm:

In de periode 4 tot 7 januari 2016 is voor de provincies Drenthe, Friesland en Groningen code rood uitgegeven in verband met grootschalige gladheid ten gevolge van ijzel. Gedurende de gehele periode was er in deze provincies inderdaad sprake van wijdverbreide lokale gladheid en daarmee samenhangende incidenten. De inschatting die het Weeralarm Impact Team onder leiding van het departementale coördinatie crisiscentrum van I&M maakte ten aanzien van het maatschappij ontwrichtend karakter van deze weersituatie werd ingegeven door de onmogelijkheid doorgaande wegen ijsvrij te houden. De conclusie is daarom dat de code rood terecht is uitgegeven.

Tijdigheid marifoonberichten:

Als gevolg van twee technische storingen is de norm voor de tijdigheid van het marifoonbericht net niet gehaald. De technische storingen zijn geëvalueerd. Er zijn geen aanvullende verbetermaatregelen noodzakelijk.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid, en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar voor het grootste deel conform verwachting. Het aantal gereviewde publicaties lag net als de afgelopen jaren ruim boven het streefcijfer. De tijdigheid van de marifoonberichten was marginaal lager dan het streefcijfer. Na een analyse zijn geen verbetermaatregelen noodzakelijk gebleken.

Op 1 januari 2016 is de Wet meteorologie en seismologie (Wtms) in werking getreden, evenals de bijbehorende Ministeriele Regeling. Het KNMI laat in beginsel dienstverlening over aan de markt, uitzonderingen daarop zijn in de Wtms en de regeling beschreven. Over het algemeen kan gesteld worden dat zowel de Wtms als de Regeling conform de verwachtingen werken. Om over de beschreven uitzonderingen geen misverstanden te laten ontstaan, is onder regie van het Overleg Infrastructuur en Milieu (OIM) en in overleg met het bedrijfsleven een protocol unieke kennis ontwikkeld. Deze wordt naar verwachting binnenkort vastgesteld.

Onder leiding van het doorlichtingsteam van Ministerie van Financiën heeft in de zomer van 2015 de periodieke doorlichting Agentschap, conform Regeling Agentschappen, bij het KNMI plaatsgevonden. De uitkomst van de doorlichting was positief. De baten-lastenstatus van het KNMI staat niet ter discussie. Er werden in totaal zeven aanbevelingen ten aanzien van opdrachtgeverschap, doelmatigheidsindicatoren, het kostprijsmodel en de verantwoording van de programma-uitgaven aardobservatie gedaan. Ten aanzien van alle zeven aanbevelingen zijn acties ingezet en in 2016 afgerond. Er zal worden gemonitord of de ingezette acties voldoende effectief zijn en indien nodig zullen aanvullende acties worden ingezet.

Ook heeft het KNMI sinds 1 januari 2016 de verantwoordelijkheid gekregen voor de meteorologische en seismische dienstverlening op Caribisch Nederland.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

23

Meteorologie, Seismologie en Aardobservatie

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

42.042

37.645

42.200

35.956

32.566

3.390

1)

Uitgaven

 

43.001

36.760

41.030

36.981

33.433

3.548

 

23.01

Meteorologie en seismologie

 

26.911

26.078

28.824

28.564

25.059

3.505

 

23.01.03

Bijdrage aan het agentschap KNMI

 

25.952

25.204

27.795

27.535

24.192

3.343

 
 

– Meteorologie

 

24.363

24.630

27.292

26.645

23.726

2.919

2)

 

– Seismologie

 

1.589

574

503

890

466

424

3)

23.01.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

959

874

1.029

1.029

867

162

 
 

– Contributie WMO (HGIS)

 

959

874

1.029

1.029

867

162

4)

23.02

Aardobservatie

 

16.090

10.682

12.206

8.417

8.374

43

 

23.02.03

Bijdrage aan het agentschap KNMI

 

16.090

10.682

12.206

8.417

8.374

43

 
 

– Aardobservatie

 

16.090

10.682

12.206

8.417

8.374

43

 
 

Ontvangsten

 

0

0

0

0

0

0

 

Verplichtingen

Toelichting op de financiële instrumenten

De mutaties op de verplichtingen hangen samen met de mutaties op de uitgaven die hierna worden toegelicht (ad 1).

23.01 Meteorologie en seismologie
23.01.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI

Meteorologie (ad. 2)

De verschillen worden vooral veroorzaakt door het toevoegen van extra middelen voor specifieke activiteiten en projecten. Dit betreft aanvullende dienstverlening Wet taken Meteorologie en Seismologie (€ 0,4 miljoen), Sm@rtwork (€ 0,3 miljoen), compensatie arbeidsgehandicapten (€ 0,2 miljoen) en incidentele compensatie van tegenvallende opbrengsten voor maatwerk (€ 1,1 miljoen). Tenslotte is ter financiering van gestegen lonen en prijzen voor € 0,4 miljoen aan middelen toegevoegd.

Seismologie (ad. 3)

De bijdrage IenM neemt toe als gevolg van compensatie voor stijgende kosten van de contributie aan het European Centre for Medium-Range Weather Forecast (€ 0,3 miljoen) en de kennisopbouw seismologie in het kader van de wettelijke taakuitoefening op de BES (€ 0,1 miljoen).

23.01.04 Bijdragen aan internationale organisatie

Contributie WMO (ad. 4)

De beschikbare middelen worden gebruikt om de Nederlandse contributie aan de WMO te voldoen. Deelname aan de activiteiten van de WMO wordt gefinancierd uit HGIS.

23.02 Aardobservatie
23.02.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI

Het verzorgen van de waarnemingen vanuit polaire en geostationaire weersatellieten in Europees verband (EUMETSAT).

Artikel 24 Handhaving en toezicht

Algemene doelstelling

Het stimuleren en bewaken van veilige vervoers- en watersystemen en een duurzame leefomgeving.

Financieren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in het transport en de leefomgeving. De Minister voor WenR heeft een medeverantwoordelijkheid inzake wonen en bouwen. De Minister heeft een nationale coördinatie- c.q. verantwoordingsverplichting richting de EU ten aanzien van internationale milieuregelgeving.

Bij de totstandkoming van wet- en regelgeving beoogt de wetgever een door haar gewenst niveau van veiligheid en duurzaamheid te bewerkstelligen. Daarbij worden de rechtsbeginselen van rechtvaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gehanteerd, met oog voor de nalevingseisen die van de ondertoezichtstaanden worden gevraagd. Zij streeft daarbij samenwerking met andere overheidspartners na.

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap ILT. De Minister voor WenR is mede verantwoordelijk op het terrein van wonen en bouwen.

De rol uitvoeren heeft betrekking op:

  • vergunningverlening;

  • toezicht door middel van objectinspecties, administratie controles, audits, convenanten en digitale inspecties;

  • het verrichten van opsporing in geval van ernstige overtreding of fraude (onder aansturing van het OM);

  • incidentafhandeling en onderzoek. Een uitgebreidere toelichting op de producten is te vinden in de agentschapsparagraaf van de inspectie.

Een gedetailleerde beschrijving van het uitvoeringsprogramma van de inspectie is te vinden in het Meerjarenplan 2016–2020 dat samen met het jaarverslag ILT 2015 begin 2016 aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2015–2016 34 300, nr. 71).

Indicatoren en kengetallen

Indicatoren en kengetallen

Vergunningen

Realisatie 2016

Adm. Contr.

Realisatie 2016

Audits

Realisatie 2016

Convenanten

Realisatie 2016

Digitale inspecties

Realisatie 2016

Objectinspecties

Realisatie 2016

Incidentafhandeling

Realisatie 2016

Onderzoek

Realisatie 2016

Afval, Industrie en bedrijven

3.252

3.312

354

430

133

121

17

1.399

1.250

38

13

15

Rail- en wegvervoer

707

801

1.050

822

185

157

98

78

3.000

20.100

14.023

Scheepvaart

7.000

6.400

167

289

25

17

14

6

6.470

4.888

350

171

250

223

Luchtvaart

5.200

6.115

430

450

25

11

1.379

1.175

Water, wonen en producten

290

208

4.335

7.746

33

27

26

16

4.355

64.343

Transport gevaarlijke stoffen

280

179

315

198

72

45

5

1

4.650

5.113

157

2.313

25

Bron: ILT 2017

Toelichting:

In de tabel bij indicatoren en kengetallen staan de verschillen tussen geplande en gerealiseerde productie weergegeven. In de tijdsspanne tussen het opstellen van de begroting en de uiteindelijke verantwoording in het financieel jaarverslag hebben nieuwe inzichten, andere toezichtvormen en organisatieveranderingen geleid tot voortschrijdend inzicht in de planning en de realisatie. Hierdoor zijn geplande aantallen niet altijd realistisch meer en zijn verklaarbare afwijkingen tussen planning en realisatie zichtbaar.

In 2016 is het domein Water, wonen en producten gewijzigd in Water, producten en stoffen. In dit nieuwe domein zijn ook een aantal producten opgegaan die voorheen onderdeel waren van Afval, industrie en bedrijven. In de tabel is het domein Water, wonen en producten zichtbaar maar de oorspronkelijk bij dit domein geraamde en gerealiseerde aantallen zijn door de genoemde wijzigingen aangepast.

Vergunningen algemeen

Het proces van vergunningverlening is vraaggestuurd. De inspectie heeft geen invloed op het volume van de totale aanvragen. Uiteindelijk is in 2016 voor de gehele inspectie de realisatie vrijwel gelijk aan de raming.

Convenanten algemeen

De inspectie is terughoudender met nieuwe convenanten omdat het doel – goede nalevers minder inspecteren en slechte nalevers meer inspecteren – efficiënter kan worden bereikt door het verbeteren van informatiegestuurd toezicht en uitwisseling van informatie met andere toezichthouders. Bovendien is de interesse vanuit het bedrijfsleven voor het afsluiten van handhavingsconvenanten afgenomen.

Productiegegevens domeinen Afval, industrie en bedrijven, Water, wonen en producten

In 2016 is gestart met het nieuwe domein Water, producten en stoffen. Dat was in de begroting 2016 nog Water, wonen en producten. In dit nieuwe domein zijn ook activiteiten opgenomen die eerder in het domein Afval, industrie en bedrijven werden uitgevoerd. Door de organisatiewijziging is ook de productindeling en de inzet voor de verschillende productgroepen opnieuw bezien. Om deze redenen zijn de productieaantallen zoals geraamd in 2016 lastig te vergelijken met de uiteindelijke realisatie in de gewijzigde domeinstructuren. De aantallen uitgevoerde administratiecontroles en objectinspecties zijn ver boven de geplande aantallen omdat als gevolg van de nieuwe taak energielabels en – maatregelen inspecties zijn uitgevoerd die niet in de planning waren opgenomen.

Digitale inspecties Wegvervoer

In verband met technische problemen (onbetrouwbare datagegevens) is het onmogelijk gebleken in 2016 digitale inspecties uit te voeren.

Objectinspecties Rail- en wegvervoer

De lagere realisatie van objectinspecties wordt veroorzaakt door een aanzienlijk lager aantal controles voor inspecties ATB-V (Arbeidstijdenbesluit – Vervoer).

Administratiecontroles en audits Rail- en wegvervoer

De lagere realisatie houdt verband met beperktere capaciteit dan aanvankelijk was voorzien.

Administratiecontroles Scheepvaart

De inspectie heeft in de visserij meer dan gepland gebruik gemaakt van effectief en efficiënt gebleken mogelijkheden om op basis van haar administraties schepen te selecteren die niet beschikken over alle vereiste certificaten, wat heeft geleid tot een hoger aantal uitgevoerde controles.

Audits Scheepvaart

Er zijn minder audits uitgevoerd dan gepland. Belangrijkste oorzaak is een lagere beschikbaarheid van capaciteit van medewerkers met specifieke deskundigheid.

Objectinspecties Scheepvaart

De lagere realisatie van objectinspecties komt doordat minder capaciteit beschikbaar was dan verwacht. Daarnaast was bij de visserijinspecties het kustwachtvaartuig beperkt inzetbaar.

Incidentafhandeling Scheepvaart

In tegenstelling tot eerdere jaren en de Ontwerpbegroting 2016 zijn in de realisatiecijfers alleen de incidentafhandeling rond binnenvaartschepen opgenomen; niet rond bijvoorbeeld zeeschepen op binnenwateren of in havens. De inspectie is bezig het registratieproces van de incidentafhandeling te uniformeren. Hierdoor is de realisatie lager uitgevallen.

Vergunningen Luchtvaart

De realisatie van vergunningen is ver boven de planning uitgekomen, omdat in de raming niet de vergunningen waren inbegrepen waarvoor geen tarief in rekening wordt gebracht. Dit aantal bleek veel groter dan gedacht. Door een nieuw vergunningensysteem is deze groep in beeld gebracht.

Objectinspecties luchtvaart

De objectinspecties zijn lager uitgekomen dan de planning. Een van de oorzaken is een te ruime planning voor een deel van de inspecties. Daarnaast is een deel van de objectinspecties vraaggestuurd, bijvoorbeeld de zogenoemde airspace infringements. Ook deze waren iets lager dan verwacht.

Beleidsconclusies

ILT baseerde haar optreden steeds meer op een risicoselectie. Risicogestuurd toezicht houdt in dat de ondertoezichtstaande de toezichtvorm krijgt die past bij de mate van naleving en de veiligheids- of financiële risico’s die zich kunnen voordoen. Goedpresterende ondertoezichtstaanden werden minder onderworpen aan inspecties; de vrijkomende capaciteit werd meer gericht op bedrijven waar de naleving (eerder) te wensen overliet.

De ILT is in 2016 gestart met het traject Koers 2021. Met dit traject bereidt de ILT zich voor op de op veranderende omgeving waarin zij haar taken verricht: digitalisering, samenwerkende overheidsinspecties, versterking internationale samenwerking, transparantie en de effecten van rijksbrede programma’s zoals de compacte rijksdienst en de steeds groter wordende betekenis van grote hoeveelheden data.

In 2016 heeft de inspectie de samenwerking met andere toezichthouders – als de inspectie SZW, de NVWA, Rijkswaterstaat, de politie en de douane – gecontinueerd en versterkt. Door deze ontwikkelingen inspecteert de inspectie vanuit een betere informatiepositie waarbij de administratieve lasten voor de ondertoezichtstaanden steeds vaker beperkt blijven tot de minder presterenden. Tegelijkertijd werkt de inspectie hierdoor effectiever en efficiënter.

In 2012 was bij de evaluatie van voormalig Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) afgesproken om vanwege de vorming van de ILT in een later stadium te toetsen of voldaan wordt aan de eisen die gelden voor een agentschap (Kamerstukken II 2012–2013 30 873, nr. 4). In 2016 is de groenlichtmeting van ILT afgerond. De conclusie luidt dat uiterlijk in 2019 onderzocht wordt of de ILT beter als reguliere kas verplichtingendienst binnen IenM gepositioneerd kan worden.27

Overzicht budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

24

Handhaving en Toezicht

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

130.230

116.481

119.051

118.970

110.655

8.315

1)

Uitgaven

 

130.230

116.481

119.051

118.970

110.655

8.315

 

24.01

Handhaving en toezicht

 

130.230

116.481

119.051

118.970

110.655

8.315

 

24.01.03

Bijdrage aan het agentschap ILT

 

130.230

116.481

119.051

118.970

110.655

8.315

2)

 

– Afval, Industrie en bedrijven

 

9.251

13.304

27.706

27.141

25.264

1.877

 
 

– Rail en wegvervoer

 

29.330

25.636

24.691

27.897

23.167

4.730

 
 

– Scheepvaart

 

17.985

15.149

23.063

22.372

21.640

732

 
 

– Luchtvaart

 

15.799

13.168

19.166

18.415

17.983

432

 
 

– Risicovolle stoffen en producten

 

39.492

33.826

         
 

– Water, producten en stoffen

 

18.373

15.398

24.425

23.145

22.601

544

 
 

Ontvangsten

 

0

0

0

0

0

0

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op financiële instrumenten

Zie toelichting hieronder bij Bijdrage aan het agentschap ILT.

24.01 Handhaving en toezicht
24.01.03 Bijdrage aan het agentschap ILT (ad 2)

De bijdrage aan de ILT is verhoogd vanwege verhuiskosten (€ 2,2 miljoen) en nieuwe werkzaamheden op het gebied van het verbod van gratis plastic tassen, de Zwavelrichtlijn en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (€ 0,8 miljoen). Daarnaast is de bijdrage aan ILT verhoogd vanwege de verwerking van de loon- en prijsbijstelling, het loonruimteakkoord en de premieverhoging van het ABP (€ 2,2 miljoen). Tot slot houdt ILT toezicht op overbelading van wegverkeer. Hiervoor werd de ILT jaarlijks middels facturering door Rijkswaterstaat gecompenseerd. Deze samenwerking is in de Eerste suppletoire begroting van 2016 structureel verwerkt door desbetreffende middelen over te boeken van het Infrastructuurfonds naar de ILT (€ 2,5 miljoen).

Artikel 25: Brede Doeluitkering

Algemene Doelstelling

Het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken door de twee krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen openbare lichamen die verkeer- en vervoertaken verrichten (vervoerregio’s). Dit betreffen thans de Stadsregio Amsterdam en het samenwerkingsverband van gemeenten in de zuidelijke Randstad, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Financieren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is systeemverantwoordelijk voor de bijdrage aan de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU), die het mogelijk maakt dat er in de gebieden waar de vervoerregio’s actief zijn maatwerkoplossingen kunnen worden geboden voor verkeers- en vervoervraagstukken. Dit artikel hangt samen met artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid en artikel 15 OV-keten waarin het bredere beleidsveld wordt geschetst.

De samenwerkingsverbanden Stadsregio Amsterdam en Metropoolregio Rotterdam Den Haag zijn verantwoordelijk voor de beleidsinhoudelijke beslissingen over hun verkeer- en vervoeraangelegenheden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

25

Brede Doeluitkering

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

2.000.820

1.872.801

884.538

923.409

854.242

69.167

1)

Uitgaven

2.113.821

2.046.018

1.989.790

1.878.691

893.936

852.688

41.248

2)

25.01

Brede Doeluitkering

2.113.821

2.046.018

1.989.790

1.878.691

893.936

852.688

41.248

 
 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Dit betreft hogere verplichtingen vanuit het Infrastructuurfonds welke samen met de jaarlijkse BDU in 2017 tot betaling zullen komen ten behoeve van het programma Beter Benutten (€ 13,7 miljoen), voor de uitvoering van het vervoersknooppunt BleiZo (€ 3,4 miljoen) en voor een bijdrage aan de metropoolregio Amsterdam voor het maatregelenpakket Regionet (Cuyperstrap en PEAT) (€ 5,5 miljoen), het programma OV SAAL middellange termijn (overweg Diemen) (€ 7,5 miljoen) en het project Amsterdam CS Fietsenstalling (€ 19,5 miljoen). Verder is een technische verplichtingencorrectie doorgevoerd (– € 4,2 miljoen). Daarnaast zijn de verplichtingen verhoogd door de verwerking van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016 (€ 23,8 miljoen).

25.01 Brede Doeluitkering (ad 2)

De hogere uitgaven worden veroorzaakt door de uitgaven in het kader van het programma Beter Benutten (€ 24,1 miljoen) en voor de uitvoering van het vervoersknooppunt BleiZo (€ 5,2 miljoen). Deze middelen zijn overgeboekt vanuit het Infrastructuurfonds en worden om begrotingstechnische redenen verantwoord op Hoofdstuk XII. Daarnaast zijn de uitgaven verhoogd door de verwerking van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016 (€ 12,0 miljoen)

Conform de wet BDU wordt jaarlijks voorafgaand aan het uitkeringsjaar de brede doeluitkering ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het regionaal verkeer- en vervoersbeleid geheel als betalingsverplichting vastgelegd.

Jaarlijks wordt een beschikking verstrekt voor de Brede Doeluitkering aan de Stadsregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Deze beschikking wordt berekend op basis van de in de Wet BDU Verkeer en Vervoer opgenomen methodiek. Uitbetaling vindt plaats in vijf termijnen, waarvan de tweede termijn een dubbele is.

De Stadsregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag zijn vrij in de afweging aan welke verkeer- en vervoertaken zij de BDU-middelen besteden. Zij bepalen dat aan de hand van de doelen die zij willen bereiken op hun verkeer- en vervoersterrein. Daarbij hebben zij veel ruimte voor een eigen invulling, rekeninghoudend met de specifieke kenmerken van hun regio.

IenM financiert vanuit de BDU en op verzoek van de medeoverheden tot en met 2017 het CROW/KpVV-programma. Het CROW/KpVV-programma is een integraal pakket aan activiteiten op gebied van verkeer en vervoer, dat het CROW/KpVV in opdracht van decentrale overheden uitvoert. De middelen hiervoor zijn door deze medeoverheden vanuit de BDU beschikbaar gesteld.

Artikel 26 Bijdragen aan investeringsfondsen

Algemene doelstelling

Op dit artikel worden de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

Financieren

Rol en verantwoordelijkheden

De rollen en verantwoordelijkheden voor zaken die op het Infrastructuurfonds en Deltafonds worden verantwoord zijn terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen.

Voor de indicatoren en kengetallen wordt verwezen naar de betreffende beleidsartikelen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1.000)

26

Bijdrage Investeringsfondsen

       

Realisatie

Begroting

Verschil

   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

7.163.030

6.696.616

6.910.205

5.874.315

6.026.299

6.375.221

– 348.922

Uitgaven

7.163.030

6.696.616

6.910.205

5.874.315

6.026.299

6.375.221

– 348.922

26.01

Bijdrage aan het Infrastructuurfonds

7.163.030

5.722.871

5.834.916

4.821.159

5.026.766

5.355.569

– 328.803

26.02

Bijdrage aan het Deltafonds

 

973.745

1.075.289

1.053.156

999.533

1.019.652

– 20.119

 

Ontvangsten

 

0

0

0

0

0

0

26.01 Bijdrage aan het Infrastructuurfonds (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Het betreft hier de bijdrage vanuit de beleidsbegroting van Hoofdstuk XII aan het Infrastructuurfonds ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord (zie onderstaande specificatie). Voor een toelichting op de verschillen wordt verwezen naar het Jaarverslag over 2016 van het Infrastructuurfonds.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is het gevolg van een groot aantal mutaties die in het verslagjaar op de in de oorspronkelijke begroting opgenomen raming zijn aangebracht. De belangrijkste oorzaken hebben betrekking op de hieronder vermelde oorzaken. Een volledig inzicht is verstrekt in de verschillende suppletoire begrotingen over 2016.

  • Overboekingen naar het Provinciefonds, het Gemeentefonds en het BTW-compensatiefonds in het kader van het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn (RSP) (€ 147,8 miljoen), het programma Beter Benutten (€ 71,8 miljoen), OV-SAAL middellange termijn (€ 11,3 miljoen), Aansluiting Lelystad Airport (€ 6,7 miljoen), A12/A20 Parallelstructuur Gouwe (€ 6,6 miljoen), Vleuten-Geldermalsen (€ 5,0 miljoen), A58 Aansluiting Goes (€ 4,5 miljoen) en Actieplan Groei op het Spoor: P+R locaties (€ 4,0 miljoen).

  • Omzetting van de budgettaire reeksen van de DBFM-projecten Zeetoegang IJmond (€ 40,0 miljoen) en Derde Kolk Beatrixsluis (€ 3,7 miljoen) om aan de beschikbaarheidsvergoedingen te kunnen voldoen.

  • Overboekingen naar de BDU in het kader van het programma Beter Benutten (€ 24,1 miljoen) en voor de uitvoering van het vervoersknooppunt BleiZo (€ 5,2 miljoen).

Specificatie van de bijdragen uit de begroting van hoofdstuk XII aan de begroting van het Infrastructuurfonds (bedragen x € 1.000)

INFRAFONDS

 

Realisatie

Begroting

Verschil

12

Hoofdwegen

Uitgaven

2.089.020

2.011.120

77.900

12.01

Verkeersmanagement

 

10.502

9.691

811

12.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

636.513

678.756

– 42.243

12.03

Aanleg

 

528.355

443.676

84.679

12.04

GIV/PPS

 

333.509

371.932

– 38.423

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

 

580.141

567.712

12.429

12.07

Investeringsruimte

 

0

– 60.647

60.647

           

12.09

Ontvangsten

Ontvangsten

71.523

55.525

15.998

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

2.017.497

1.955.595

61.902

           

13

Spoorwegen

Uitgaven

2.074.004

2.447.262

– 373.258

13.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

1.214.109

1.291.436

– 77.327

13.03

Aanleg

 

708.115

963.385

– 255.270

13.04

GIV/PPS

 

134.760

157.384

– 22.624

13.07

Rente en aflossing

 

17.020

17.020

0

13.08

Investeringsruimte

 

0

18.037

– 18.037

           

13.09

Ontvangsten

Ontvangsten

348.132

299.796

48.336

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

1.725.872

2.147.466

– 421.594

           

14

Regionaal, lokale infrastructuur

Uitgaven

141.544

278.714

– 137.170

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

 

100.603

133.159

– 32.556

14.02

Regionale mobiliteitsfondsen

 

0

0

0

14.03

RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid

 

40.941

145.555

– 104.614

           

14.09

Ontvangsten

 

175

0

175

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

141.369

278.714

– 137.170

           

15

Vaarwegen

Uitgaven

861.930

854.411

7.519

15.01

Verkeersmanagement

 

8.428

8.412

16

15.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

410.159

411.347

– 1.188

15.03

Aanleg

 

124.309

141.226

– 16.917

15.04

GIV/PPS

 

11.565

6.184

5.381

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

 

307.469

301.578

5.891

15.07

Investeringsruimte

 

0

– 14.336

14.336

           

15.09

Ontvangsten

Ontvangsten

94.081

32.620

61.461

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

767.849

821.791

– 53.942

           

17

Megaprojecten

Uitgaven

69.430

98.963

– 35.133

17.01

Westerscheldetunnel

 

0

0

0

17.02

Betuweroute

 

1.689

4.555

– 2.866

17.03

HSL

 

416

20.183

– 19.767

17.06

PMR

 

6.687

4.604

2.083

17.07

ERTMS

 

26.755

41.338

– 14.583

17.08

Zuidasdok

 

33.883

28.283

5.600

           

17.09

Ontvangsten

 

40.124

40.441

– 317

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

29.306

58.522

– 34.816

           

18

Overige uitgaven

Uitgaven

1.677

93.481

– 91.804

18.01

Saldo afgesloten rekeningen

 

0

0

0

18.02

Beter benutten

 

0

128.431

– 128.431

18.03

Intermodaal vervoer

 

192

3.045

– 2.853

18.04

Gebiedsgerichte aanpak (UPR)

 

0

0

0

18.06

Externe veiligheid

 

1.485

2.005

– 520

18.07

Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise

 

0

0

0

18.08

Netwerkoverstijgende kosten

 

0

0

0

18.11

Investeringsruimte

 

0

0

0

18.12

Reservering beheer, onderhoud en vervanging

 

0

0

0

18.13

Tol gefinancierde uitgaven

 

0

0

0

18.14

Minregel: rentevrijval

 

0

0

0

18.15

Ramingsbijstelling en kasschuif

 

0

– 40.000

40.000

18.16

Reservering Omgevingswet

 

0

0

0

           

18.10

Saldo afgesloten rekeningen

Ontvangsten

207.606

0

207.606

18.11

Tolopgave

Ontvangsten

0

0

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

– 205.929

93.481

– 299.410

           

19

Bijdragen andere begrotingen Rijk

       

19.09

Ontvangsten

Ontvangsten

5.026.766

5.355.569

– 328.803

           
 

Totaal uitgaven

 

5.237.605

5.783.951

– 546.346

 

Totaal ontvangsten

 

761.641

428.382

333.259

 

Totaal Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

5.026.766

5.355.569

– 328.803

26.02 Bijdragen aan het Deltafonds (ad 2)

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is het gevolg van een groot aantal mutaties die in het verslagjaar op de in de oorspronkelijke begroting opgenomen raming zijn aangebracht. De belangrijkste betreft een overboeking naar het Provinciefonds ad € 20,601 miljoen in verband met een bijdrage aan de provincie Limburg ten behoeve van het project Ooijen-wanssum. De bijdrage van het Rijk aan Ooijen Wanssum is voor het realiseren van de prioritaire maatregelen van de waterveiligheidsdoelstelling 1/250ste van de Maaswerken.

Een volledig inzicht van de mutaties is verstrekt in de verschillende suppletoire begrotingen over 2016.

Specificatie van de bijdragen uit de begroting van hoofdstuk XII aan de begroting van het Deltafonds (bedragen x € 1.000)

DELTAFONDS

 

Realisatie

Begroting

Verschil

1

Investeren in waterveiligheid

Uitgaven

587.938

661.112

– 73.174

1.01

Grote projecten waterveiligheid

 

432.091

567.349

– 135.258

1.02

Overige aanlegprojecten waterveiligheid

 

147.808

84.808

63.000

1.03

Studiekosten

 

8.039

8.955

– 916

1.04

GIV/PPS

       
           

1.09

Ontvangsten investeren in waterveiligheid

Ontvangsten

208.776

186.950

21.826

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

379.162

474.162

– 95.000

           

2

Investeren in zoetwatervoorziening

Uitgaven

33.918

49.603

– 15.685

2.01

Aanleg waterkwantiteit

     

0

2.02

Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

 

31.830

47.293

– 15.463

2.03

Studiekosten

 

2.088

2.310

– 222

           

2.09

Ontvangsten investeren in waterkwantiteit en

       
 

zoetwatervoorziening

Ontvangsten

6.716

4.859

1.857

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

27.202

44.744

– 17.542

           

3

Beheer, onderhoud en vervanging

Uitgaven

210.854

206.336

4.518

3.01

Watermanagement

 

7.047

6.991

56

3.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

203.807

199.345

4.462

           

3.09

Ontvangsten Beheer, onderhoud en vervanging

Ontvangsten

   

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

210.854

206.336

4.518

           

4

Experimenteren cf. art. III Deltawet

Uitgaven

0

0

0

4.01

Experimenteerprojecten

     

0

           

4.09

Ontvangsten Experimenteerartikel

Ontvangsten

 

0

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

0

0

0

           

5

Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven

Uitgaven

295.574

270.063

25.511

5.01

Apparaat

 

222.368

214.647

7.721

5.02

Overige uitgaven

 

73.206

73.279

– 73

5.03

Investeringsruimte

   

– 17.863

17.863

           

5.09

Netwerkgebonden kosten en overige ontvangsten

Ontvangsten

 

0

0

5.10

Saldo van afgesloten rekeningen

 

59.384

 

59.384

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

236.190

270.063

25.511

           

6

Bijdragen andere begrotingen Rijk

Uitgaven

     

6.09

Ten laste van begroting van IenM

Ontvangsten

999.533

1.019.652

– 20.119

           

7

Investeren in waterkwaliteit

Uitgaven

19.090

24.347

– 5.257

7.01

Realisatieprogramma Kaderrichtlijn water

 

16.317

22.217

– 5.900

7.02

Overige aanlegprojecten waterkwaliteit

 

2.493

2.130

363

7.03

Studiekosten waterkwaliteit

 

280

 

280

         

0

7.09

Ontvangsten Investeren in waterkwaliteit

Ontvangsten

   

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

19.090

24.347

– 5.257

           
 

Totaal uitgaven

 

1.147.374

1.211.461

– 64.087

 

Totaal ontvangsten

 

274.876

191.809

83.067

 

Totaal Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

999.533

1.019.652

– 20.119

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

Artikel 97 Algemeen departement

Algemene doelstelling

Op dit artikel worden de IenM brede programma uitgaven verantwoord.

Budgettaire gevolgen van beleid

Artikel 97 Algemeen departement (bedragen x € 1.000)

97

Algemeen Departement

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

27.276

42.119

63.614

50.181

47.952

44.730

3.222

1)

Uitgaven

23.222

25.740

55.677

50.901

59.524

45.738

13.786

 

97.01

IenM-brede programmamiddelen

23.222

25.740

55.677

50.901

59.524

45.738

13.786

 

97.01.01

Opdrachten

14.906

18.057

30.159

30.907

28.770

26.667

2.103

 
 

– Onderzoeken ANVS

 

0

0

3.217

3.162

4.032

– 870

 
 

– Regeringsvliegtuig

7.405

6.190

10.044

8.692

8.731

6.644

2.087

2)

 

– Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing

2.608

3.704

4.264

4.844

3.902

2.892

1.010

3)

 

– Overige opdrachten

4.893

8.163

15.851

14.154

12.973

13.099

– 126

 

97.01.02

Subsidies

1.800

1.700

1.119

2.167

1.790

1.250

540

 
 

– Subsidies ANVS

0

0

0

1.167

500

0

500

 
 

– Overige subsidies

1.800

0

0

1.000

1.290

1.250

40

 

97.01.03

Bijdrage aan agentschappen

615

606

19.022

12.600

23.837

12.594

11.243

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

0

606

2.400

0

2.672

0

2.672

4)

 

– waarvan bijdrage aan ILT

0

 

16.000

11.986

12.209

11.985

224

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

615

 

622

614

2.574

609

1.965

5)

 

– waarvan bijdrage aan RIVM

0

     

6.382

0

6.382

6)

97.01.04

Bijdragen aan internationale organisaties

500

0

0

0

0

0

0

 

97.01.06

Bijdrage aan ZBO en RWT

5.400

5.377

5.377

5.227

5.127

5.227

– 100

 
 

– StAB

5.400

5.377

5.377

5.227

5.127

5.227

– 100

 
 

Ontvangsten

2.580

4.271

18.503

3.646

1.259

1.994

– 735

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De verplichtingen zijn gerelateerd aan de uitgaven. De mutatie in verplichtingen ten opzichte van de kasmutatie vindt met name plaats door beëindiging van het contract met de beheerder van het Regeringsvliegtuig vanwege de uitfasering van de KBX.

97.01 IenM-brede programmamiddelen
97.01.01 Opdrachten

Regeringsvliegtuig (ad 2)

De KBX wordt uitgefaseerd. Omdat de KBX tot medio 2017 operationeel dient te blijven, nemen de kosten van onderhoud en bemanning toe. Daarnaast is ook het gebruik van de KBX toegenomen. Dit leidt tot een verhoging van € 1,3 miljoen ten opzichte van de meerjarig beschikbaar gestelde middelen. Daarnaast zijn er kosten voor marktverkenning en begeleiding vervanging van de KBX gemaakt ter hoogte van € 0,9 miljoen.

Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (ad 3)

De hogere uitgaven voor het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC) bestaan uit een vermindering aan programmamiddelen van € 1,5 miljoen vanwege het splitsen van programma- en apparaatsbudgetten conform besluitvorming in de ministerraad en regelgeving vanuit het Ministerie van WenR. Daarnaast zijn € 2,5 miljoen extra uitgaven gedaan voor: het programma Opleiden, Trainen en Ontwikkelen, uitgaven voor het crisissysteem ICAWEB, betalingen voor werkzaamheden op het gebied van nucleair en de financiering van de evaluatie Pyrazool in de Maas. Uitgaven voor crisisevaluaties, grote oefeningen en de inzet van noodpompen zijn fluctuerend van aard en worden daarom op ad hoc basis met de opdrachtgever van het DCC verrekend.

97.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Bijdrage aan KNMI (ad 4)

Dit betreft met name de bijdrage aan het KNMI van RWS voor afname van meteorologische producten en diensten met betrekking tot werkzaamheden op het gebied van wegen-, vaarwegen- en waterprojecten. De bijdrage is in 2016 beschikbaar gesteld.

Bijdrage aan RWS (ad 5)

De hogere uitgaven op «bijdrage aan RWS» van € 2,0 miljoen betreft een overheveling van € 1,5 miljoen vanuit het financieel instrument opdrachten naar het financieel instrument bijdrage aan agentschappen waarop de apparaatsuitgaven van DCC worden verantwoord. Daarnaast is er extra apparaatsbudget toegekend voor personele inzet op het gebied van nucleaire crisisbeheersing. Hiermee wordt meer ingezet op samenwerking in de keten, planvorming en internationale samenwerking. Tot slot zijn er kleine verhogende mutaties samenhangende met loon- en prijsbijstelling.

Bijdrage aan RIVM (ad 6)

De opdrachtverlening aan het agentschap RIVM werd in voorgaande jaren op het materiële apparaatartikel van de ANVS verantwoord. De regelgeving stelt dat bijdragen aan agentschappen moeten worden verantwoord op programma. Bij de Miljoenennota 2017 is dit gecorrigeerd.

Ontvangsten

In de begroting van IenM is een structurele ontvangstenreeks opgenomen waar geen ontvangsten op binnen komen. Vermoedelijk is dit ontstaan bij conversies tijdens de fusie van VenW en VROM tot IenM. Deze mutatie betreft de afboeking van de ontvangsten, waarmee de ontvangsten worden gecorrigeerd.

Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement

Algemene doelstelling

Op dit artikel staan alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu met uitzondering van de agentschappen Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut en de Nederlandse Emissieautoriteit. Het omvat de verplichtingen en uitgaven voor ambtelijk personeel, inhuur externen en materieel voor het kerndepartement.

Budgettaire gevolgen van beleid

Artikel 98 Apparaat van het kerndepartement (bedragen x € 1.000)

98

Apparaatsuitgaven Kerndepartement

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

327.162

336.847

292.085

325.007

339.812

332.770

7.042

1)

Uitgaven

372.668

336.238

303.576

326.186

328.743

340.148

– 11.405

 

98.01

Personele uitgaven

238.046

221.509

207.098

218.813

226.918

218.672

8.246

 
 

– waarvan eigen personeel

224.133

206.492

186.627

197.627

196.323

192.130

4.193

2)

 

– waarvan externe inhuur

13.913

15.017

9.699

12.071

20.962

15.929

5.033

3)

 

– waarvan overige personele uitgaven

   

10.772

9.115

9.633

10.613

– 980

 

98.02

Materiele uitgaven

134.622

114.729

96.478

107.373

101.825

121.476

– 19.651

 
 

– waarvan ICT

53.908

48.548

43.910

25.542

21.454

23.248

– 1.794

4)

 

– waarvan bijdrage aan SSO's

54.509

46.859

37.950

60.839

60.872

51.024

9.848

5)

 

– waarvan overige materiële uitgaven

   

14.618

20.992

19.499

47.204

– 27.705

6)

 

Ontvangsten

9.732

13.138

14.203

37.258

19.323

3.530

15.793

7)

Verplichtingen (ad 1)

De toename is voornamelijk het gevolg van het (eerder) aangaan van contracten voor externe inhuur en huur van kantoorruimte, met name voor de projecten ERTMS en Eenvoudig Beter. Een deel van het surplus eigen vermogen van het Rijksvastgoedbedrijf vanuit BZK is overgeboekt naar IenM als klant van de oud-RVB. Tevens heeft (met instemming van WenR) een correctie plaatsgevonden vanuit programmabudgetten, naar aanleiding van de controle Auditdienst Rijk.

98.01 Personele uitgaven (ad 2, ad 3)

De hogere kosten Eigen personeel zijn overwegend het gevolg van de toedeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2016 en de structurele verwerking van het Loonruimteakkoord (Kamerstukken II 2015–2016 34 300 nr. 9) en extra pensioenpremie om de financiële positie van het Pensioenfonds ABP te verbeteren.

Met instemming van WenR heeft een overboeking vanuit het Infrastructuurfonds plaatsgevonden ten behoeve van extra benodigd budget voor externe inhuur voor het project ERTMS. Daarnaast is, middels de toebedeling van de eindejaarsmarge voor overlopende kas/verplichtingen uit 2015, aanvullend budget beschikbaar gesteld ten behoeve van de invoering van de Stelselherziening Omgevingswet en heeft een correctie plaatsgevonden vanuit programmabudgetten, naar aanleiding van de controle Auditdienst Rijk.

98.02 Materiële uitgaven (ad 4, ad 5, ad 6)

De uitgaven ICT zijn lager dan begroot. Dit betreft een optische verlaging omdat dit het gevolg is van de overboeking van de budgetten ten behoeve van ICT naar Bijdrage aan SSO’s.

De hogere Bijdrage aan SSO’s is deels optisch als gevolg van de overboeking van budgetten vanuit ICT en Materieel van de bijdragen aan SSO SSC-ITC. Daarnaast zijn, als gevolg van de uitgestelde verhuizing naar de Rijnstraat, de gereserveerde kosten hiervoor doorgeschoven naar 2017 en is een deel van het surplus eigen vermogen van het Rijksvastgoedbedrijf (fusie van de voormalige RVB, RVOB en DVD per 1-1-2016) als eindafrekening overgeboekt naar IenM. Tot slot werden uitgaven voor ICT- en facilitaire dienstverlening aan de baten-lasten agentschappen van IenM gedaan waarvan de vergoeding hiervoor van de baten-lasten agentschappen niet meer in 2016 is ontvangen.

De lagere materiële uitgaven zijn voornamelijk het gevolg van de uitgestelde verhuizing naar de Rijnstraat, de gereserveerde kosten hiervoor zijn doorgeschoven naar 2017, de correctie van het materieel budget naar bijdragen aan SSO's. Daarnaast hebben correcties plaatsgevonden vanuit het materiële budget van ANVS. Hierop stonden gebudgetteerde (programma) uitgaven voor de agentschappen RIVM en KNMI (in het kader van Verantwoord Begroten moeten deze worden verantwoord als agentschapsbijdrage en gesplitst naar programma en apparaat) en was sprake van een extra bijdrage aan BZK, ten behoeve van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI), voor de periode 2017–2018.

Ontvangsten (ad 7)

Dit betreft hogere ontvangsten als gevolg van de ontvangen vergoeding van baten-lasten agentschappen voor centraal betaalde dienstverlening ten behoeve van die diensten.

Apparaatskosten agentschappen en ZBO’s en RWT’s

Extracomptabele verwijzingen

IenM is verantwoordelijk voor vier agentschappen: de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, de Nederlandse Emissieautoriteit en Rijkswaterstaat. De apparaatskosten en ontvangsten worden verder uitgesplitst en toegelicht in de agentschapsparagrafen.

IenM verstrekt bijdragen aan drie begrotingsgefinancierde ZBO’s en RWT’s: Prorail, Kadaster en StAB. Zie voor meer informatie over de ZBO’s en RWT’s van IenM de bijlage ZBO’s en RWT’s van dit Jaarverslag (Bijlage 1).

De apparaatskosten van de Staf van de Deltacommissaris worden in lijn met de Waterwet op het Deltafonds begroot en verantwoord (zie artikel 5 Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven van het Jaarverslag van het Deltafonds).

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO's/RWT's (bedragen x € 1.000)
   

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

372.668

336.238

303.576

326.186

328.743

340.148

– 11.405

Kerndepartement

372.668

336.238

303.576

326.186

328.743

340.148

– 11.405

Totaal apparaatskosten batenlastendiensten

1.248.880

1.043.312

1.243.847

1.200.851

1.200.686

1.175.079

25.607

ILT

136.672

140.220

147.032

141.572

148.136

144.014

4.122

KNMI

58.487

53.890

44.598

50.376

54.581

50.788

3.793

NEa

6.485

6.351

5.675

7.085

6.681

6.491

190

RWS

1.047.236

842.851

1.046.542

1.001.818

991.288

973.786

17.502

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

590.300

593.400

585.805

652.991

599.814

606.227

– 6.413

ProRail

415.000

422.000

412.000

483.000

426.000

436.000

– 10.000

Kadaster

170.000

166.000

169.000

165.000

169.000

165.000

4.000

StAB

5.300

5.400

4.805

4.991

4.814

5.227

– 413

Artikel 99 Nominaal en Onvoorzien

Algemene beleidsdoelstelling

Niet van toepassing op dit artikel.

Dit artikel is een administratief begrotingstechnisch artikel. Dit houdt in dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van artikel 99 worden gedaan. Het artikel dient hoofdzakelijk als tussenstation voor de overboeking van middelen naar de andere artikelen op de IenM begroting, zoals loon- en prijsbijstelling. Ook taakstellingen die nog niet direct kunnen worden doorgeboekt worden tijdelijk op dit artikel geadministreerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien (bedragen x € 1.000)

99

Nominaal en Onvoorzien

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

 

Verplichtingen

 

0

0

0

0

25

– 25

 

Loonbijstelling

 

0

0

0

0

0

0

 
 

– waarvan programma

 

0

0

0

0

0

0

 
 

– waarvan apparaat

 

0

0

0

0

0

0

 

Prijsbijstelling

 

0

0

0

0

0

0

 
 

– waarvan programma

 

0

0

0

0

0

0

 
 

– waarvan apparaat

 

0

0

0

0

0

0

 

Onvoorzien

 

0

0

0

0

25

25

1)

Uitgaven

 

0

0

0

0

25

– 25

 
99.01 Nominaal en Onvoorzien (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De budgettaire wijzigingen binnen dit artikel zijn kleiner dan de gehanteerde norm en worden daarom niet uiteengezet (zie de leeswijzer).

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Scope

De scope van deze bedrijfsvoeringparagraaf is de bedrijfsvoering waarvoor de Minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk is. (begrotingshoofdstuk 12 Infrastructuur en Milieu, begrotingshoofdstuk IF en begrotingshoofdstuk DF). Deze bedrijfsvoeringparagraaf omvat drie onderdelen. De Minister van Financiën heeft de rapportage-items van de eerste twee onderdelen voorgeschreven. IenM rapporteert in onderdeel drie, na advisering door het Audit Committee, over de belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de IenM bedrijfsvoering in het verslagjaar.

Onderdeel 1. Uitzonderingsrapportage

Dit is een uitzonderingsrapportage. Algemeen beeld van de financiële bedrijfsvoering is dat deze op orde is ultimo 2016. Voor zover elementen van de financiële bedrijfsvoering op orde zijn worden deze hier niet behandeld. De volgende onderwerpen komen aan de orde:

  • A. comptabele rechtmatigheid,

  • B. totstandkoming van de niet financiële verantwoordingsinformatie,

  • C. financieel en materieel beheer en

  • D. overige aspecten van de bedrijfsvoering;

A. Comptabele Rechtmatigheid

Door de agentschappen Rijkswaterstaat, KNMI, ILT, NEa en bestuurskern van Infrastructuur en Milieu zijn geen overschrijdingen van door de Rijksbegrotingsvoorschriften voorgeschreven rapportagetoleranties vastgesteld.

Bij deze vaststelling is voor de bestuurskern gebruik gemaakt van een statistische steekproef. Bij gebruik van het instrument steekproef is er slechts een bepaalde mate van zekerheid dat de rapportage overeenkomt met de werkelijkheid. Daarom schrijven de rijksbegrotingsvoorschriften voor om in de onderstaande tabellen te rapporteren als de maximale fouten en onzekerheden wel de rapporteringstolerantiegrenzen overschrijden De meest waarschijnlijke uitkomsten staan vermeld in kolom 4 en vallen binnen de rapporteringstoleranties.

Hoofdstuk XII Rapporteringstolerantie fouten betalingen

Rapporteringstolerantie (1)

Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis 2)

Rapporteringstolerantie voor fouten in € (3)

Bedrag aan fouten in € (4)

Percentage aan fouten t.o.v. verantwoord bedrag (5)=(4)/(2)*100%

Artikel 13 uitgaven/ontvangsten

137.678.478

13.767.848

7.119.187

 

Artikel 97

Uitgaven/ontvangsten

60.781.927

6.078.193

3.697.101

 

Alleen de maximale fout overschrijdt de rapporteringstolerantie en daarom worden de meest waarschijnlijke fouten vermeld.

Rapporteringstolerantie onzekerheden betalingen

Rapporteringstolerantie (1)

Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis 2)

Rapporteringstolerantie voor onzekerheden in € (3)

Bedrag aan onzekerheden in € (4)

Percentage aan onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag (5)=(4)/(2)*100%

Artikel 20 uitgaven/ontvangsten

29.104.173

2.910.417

2.151.712

 

Artikel 22 uitgaven/ontvangsten

34.933.975

3.493.398

978.558

 

Artikel 98 uitgaven/ontvangsten

348.065.794

15.000.000

10.845.635

 

Alleen de maximale onzekerheid overschrijdt de rapporteringstolerantie en daarom worden de meest waarschijnlijke onzekerheden vermeld.

MenO beleid

In de bedrijfsvoeringsparagraaf 2015 is gerapporteerd over het MenO beleid voor subsidies. Het geformuleerde beleid kan sturender en/of kaderstellender worden geformuleerd voor het MenO beleid van specifieke subsidieregelingen door aandacht te schenken aan aspecten als risicobereidheid departement, controlebeleid, rest MenO, reviewbeleid, sanctiebeleid en formele vaststelling van het MenO beleid van het departement. Een verbeteractie daartoe is in onderdeel twee van deze paragraaf opgenomen.

B. Totstandkoming van de niet financiële verantwoordingsinformatie (nfi)

De niet financiële verantwoordingsinformatie betreft de indicatoren en kengetallen die beogen inzicht te bieden in de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de beleidsuitvoering en de doelmatigheid van de bedrijfsvoering. Deze niet-financiële verantwoordingsinformatie dient op een deugdelijke wijze (d.w.z. ordelijk en controleerbaar) tot stand te komen. Dat wil zeggen dat: de verantwoordelijkheden en bevoegdheden goed in het totstandkomingsproces zijn belegd en het proces achteraf reconstrueerbaar is. Ordelijk en controleerbaar betekenen voorts dat de informatie die als uitkomst van het proces wordt opgeleverd op volledige en juiste wijze wordt opgenomen en dat in het jaarverslag duidelijk de informatiebron wordt aangegeven. Indien de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie tekortkomingen vertoont, worden deze tekortkomingen hieronder expliciet vermeld.

Voor veel indicatoren en kengetallen uit het jaarverslag van IenM over 2015 was de betrouwbaarheid niet aantoonbaar geborgd. Dit is ook geconstateerd door de Auditdienst Rijk.

Naar aanleiding hiervan is in 2016 de opzet van het systeem om de betrouwbaarheid aantoonbaar te borgen aangepast en is dit systeem ook in werking gesteld. Zo is de aanschrijving aangepast, zijn er voorlichtingsessies gehouden en zijn checklists ontwikkeld en in gebruik genomen.

Dit heeft ertoe geleid dat het aantal dossiers die actueel en volledig zijn is toegenomen. De decentrale controllers van IenM en de agentschappen hebben op alle dossiers een controle uitgevoerd. Bevindingen en verbeterpunten zijn teruggekoppeld aan de betrokken diensten en er wordt gemonitord dat de verbeterpunten daadwerkelijk worden gerealiseerd. Ondanks deze verbeteringen blijft de dossiervorming een aandachtspunt waar verder op zal worden gestuurd.

C. Financieel en materieel beheer

In dit onderdeel wordt gerapporteerd over:

  • majeure knelpunten in de processen financieel en materieel beheer (referentie baseline financieel en materieel beheer) ultimo 2016

  • onvolkomenheden zoals benoemd door de Algemene Rekenkamer inclusief de getroffen/te treffen maatregelen.

Daarnaast is de afweging gemaakt om te rapporteren over de voortgang op de getroffen maatregelen naar aanleiding van de aandachtspunten verantwoordingsonderzoek 2015 van de Algemene Rekenkamer en toegezegde maatregelen.

Voortgang op onvolkomenheden Algemene Rekenkamer

In het verslagjaar is door het management aan het Audit Committee gerapporteerd over de voortgang op de getroffen maatregelen om de ultimo 2015 geconstateerde onvolkomenheden op te lossen. Met behulp van de onderstaande tabel wordt de voortgang zichtbaar gemaakt per onderwerp.

Onderwerp

Oordeel AR ultimo 2015

Oordeel IenM ultimo 2016

Sap systeem

Beheer verbeterd maar nog niet op orde

In 2016 zijn veel maatregelen uitgevoerd. Zo is het contract met de externe dienstverlener geëvalueerd en is een rapportage ontwikkeld om als leidinggevende vast te kunnen stellen dat autorisaties juist en rechtmatig zijn toegekend. Incidenten en kwetsbaarheden worden besproken en gewogen met de externe dienstverlener. Kwetsbaarhedenanalyses zullen periodiek worden opgesteld. Dit alles leidt tot het oordeel van IenM dat dit onderwerp in control is, met uitzondering van het testen van de uitwijkvoorziening.

Inkoopbeheer KNMI

Verbeterd maar nog niet op orde

Belangrijke maatregelen waren o.a. het aansluiten op raamovereenkomsten en het rapporteren aan de ambtelijke leiding over onrechtmatigheden. Er is sprake van een verbeterde naleving waardoor nu de rapporteringstoleranties niet meer worden overschreden.

Inkoopbeheer ILT

Schiet tekort

Over onrechtmatigheden wordt gerapporteerd aan de ambtelijke leiding. Er is sprake van een verbeterde naleving waardoor de rapporteringstoleranties niet meer worden overschreden.

Inkoopbeheer kerndepartement

Functioneert onvoldoende

Over onrechtmatigheden wordt gerapporteerd aan de ambtelijke leiding. Door structurele managementaandacht zijn verbeteringen inzake rechtmatig verplichten zichtbaar. Het verbeterplan financieel beheer heeft een looptijd tot en met 2017. In 2017 zal een evaluatie uitgevoerd worden op het pakket van getroffen maatregelen uit het verbeterplan financieel beheer.

Naleving wet en regelgeving inkopen

Onvoldoende

FMC heeft gerapporteerd aan de ambtelijke leiding over de werking van de getroffen en de te ondernemen acties financieel beheer. Er wordt nu gewerkt binnen de rapporteringstoleranties.

D. Overige aspecten van de bedrijfsvoering

In dit onderdeel rapporteren agentschappen en bestuurskern over majeure aandachtspunten in overige processen zoals informatiebeveiliging.

Informatiebeveiliging

Rijkswaterstaat heeft zijn managementsysteem voor informatiebeveiliging op basis van risicobeheer, waarmee in voldoende mate op de maatregelen ter borging van de vertrouwelijkheid, integriteit en de beschikbaarheid van de informatie wordt gestuurd op orde. Onderdeel daarvan is dat er gerapporteerd wordt over de borging van de resultaten van het programma Beveiligd werken in de RWS organisatie.

Onderdeel 2. Voorgeschreven Rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen op verzoek van de Tweede Kamer of die door de Minister van Financiën zijn toegezegd in onder andere debatten, Algemene Overleggen en overige overleggen.

Voor 2016 wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan de volgende rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen:

A. MenO-beleid en MenO-risico's

Bij subsidieverlening is meegewerkt aan de evaluatie van het uniforme subsidiekader en wordt meegewerkt aan het IBO subsidies. IenM gaat onderzoeken hoe het MenO beleid sturender en/of kaderstellender kan worden geformuleerd, binnen het rijksbreed afgesproken raamwerk voor subsidies en uniform subsidiekader, voor specifieke subsidieregelingen door aandacht te schenken aan aspecten als risicobereidheid departement, controlebeleid, rest MenO, reviewbeleid, sanctiebeleid en formele vaststelling van het MenO beleid van het departement.

B. Grote (>5 miljoen) lopende ICT-projecten

Bij de ontwikkeling van nieuwe systemen en functionaliteiten vanaf vijf miljoen euro wordt gerapporteerd via het rijksictdashboard. Bij de beheersing van ICT projecten wordt gebruik gemaakt van maatregelen zoals onder andere verwoordt in het handboek projectportfoliomanagement (opgesteld door BZK). Deze zijn onder meer CIO oordelen, reviews, Privacy Impact Assesments en de toetsing door BIT. Voor de beveiliging van kritieke systemen zijn processen ingericht en is over het verslagjaar de onderstaande in-control verklaring met betrekking tot het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst VIR 2007 aan Wonen en Rijksdienst verstrekt.

Het ministerie is, op grond van de ontvangen onderliggende ICV’s, in control met betrekking tot het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR 2007) behoudens:

  • de dienstverlening door derden als SSC-ICT en DCI ten aanzien van de kritieke systemen van ANVS;

  • de borging van de applicatieve maatregelen van ILT;

  • de informatiebeveiligingaspecten van PBL.

Het ministerie heeft echter hierdoor geen zeer hoge risico’s conform de eerder afgesproken werkdefinities. Tevens zijn of worden er verbeterplannen ontwikkeld om ook op bovengenoemde aspecten in control te komen.

C. Betaalgedrag

In 2016 heeft IenM 186.882 facturen betaald. Daarvan zijn er 177.402 (=94,9%) betaald binnen 30 dagen. IenM voldoet hiermee net niet aan de rijksbrede norm van 95% voor tijdig betalen.

In 2016 heeft de directie Integrale Bedrijfsvoering IenM IBI totaal 36.623 facturen betaald waarbij het percentage betaalde facturen binnen 30 dagen 86,4% bedroeg. De directie Integrale Bedrijfsvoering IenM IBI gaat nader onderzoek verrichten hoe de tijdigheid van betalen dit jaar kan worden verbeterd. Door Rijkswaterstaat is in 2016 97% van de circa 150.000 facturen op tijd – binnen dertig dagen – betaald. Hiermee voldoet Rijkswaterstaat ruimschoots aan de rijksbreed afgesproken norm van 95%.

D. Audit Committees

Naar aanleiding van de zelfevaluatie van 2015 is de agenda van de vergaderingen in 2016 uitgebreid met strategische en inhoudelijke onderwerpen. Zo is onder andere gesproken over de Omgevingswet en de marktvisie van Rijkswaterstaat. Daarnaast is de aandacht voor risicomanagement versterkt, mede in relatie tot het auditbeleid. In 2016 is dhr. J.A.M. Stael RA aangetreden als extern lid, waardoor het audit committee nu weer twee externe leden kent.

In het audit committee van 9 december is gesproken over de financiële functie. De wens is om te komen tot meer samenhang en samenwerking binnen de financiële functie. FMC stelt hiertoe in 2017 een plan op, in samenwerking met de dienstonderdelen. Dit plan heeft betrekking op de samenhang tussen FMC, IBI en de dienstonderdelen, inclusief agentschappen, als ook de regierol van FMC. Met dit plan wordt tevens invulling gegeven aan diverse actielijnen uit de agenda controlebestel van het SGO en de strategische agenda IOFEZ (bijv. ontwikkelingen zoals de digitale begroting).

Onderdeel 3. Belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de IenM bedrijfsvoering

Strengere regelgeving aanbesteden

Per 1 juli van dit jaar is de aanbestedingsregelgeving op onderdelen gewijzigd. Het management en de betrokken medewerkers zijn vooruitlopend op 1 juli over de wijzigingen geïnformeerd en hoe er praktisch mee wordt omgegaan. De veranderingen ten aanzien van de procedurekeuze in de nieuwe aanbestedingswet zijn het grootst bij de inhuur. Dit heeft als gevolg gehad dat Marktplaats – het systeem dat het inhuurproces faciliteert – is vervangen door een Dynamisch Aankoop Systeem (DAS). Dit systeem is op 1 augustus operationeel geworden bij RWS. In de overgangsperiode is een aantal aanvullende maatregelen getroffen.

N.a.v. de ontstane discussie over interpretatie van de Europese aanbestedingswet aangaande het aspect «Objectieve Leveranciersselectie», heeft gedurende 2016 een langdurig bestuurlijk afstemmingstraject tussen enerzijds BZK en EZ met anderzijds de AR en ADR plaatsgevonden. Het daaruit resulterende afsprakenpakket is uiteindelijk pas eind november in het SGO geaccordeerd. Implementatie binnen de IenM inkoopdiensten is op onderdelen al gaandeweg 2016 gestart, zodat men zoveel mogelijk tijdig gesteld staat voor juiste uitvoering. FMC zal waar nog nodig de regie houden op de resterende kaderstelling en invoering en vanuit haar regierol de monitoring daarop. Vanaf 2017 zullen de aspecten uit het afsprakenpakket in ADR-controles worden meegenomen.

Beoogd wordt om op de lange termijn het eigenaarschap van en procedure m.b.t. wijzigingen van de Gids proportionaliteit (die van toepassing is voor alle aanbestedende diensten -niet alleen de centrale overheid-) anders in te gaan vullen. Het wijzigen van de Gids verloopt via de ministerraad, Raad van State en via een voorhangprocedure. Daardoor zal deze niet eerder dan op 1 juli 2017 met het beoogde gewijzigde grensbedrag van € 50.000 voor de procedurekeuze in werking kunnen treden. Per die datum zal DGOO als kadersteller vervolgens ook door middel van een herziene circulaire grensbedragen dit bedrag formaliseren.

Koers/taakstelling en uitvoeringsregels

De ambities van IenM vinden plaats binnen strakker aangehaalde bedrijfsvoeringskaders. Als gevolg van de in werking getreden wet modernisering vennootschapbelastingplicht overheidsondernemingen zal IenM over kalenderjaar 2016 aangifte gaan doen van de vennootschapsbelasting.

Koers IenM 2020

Met de Koers 2020 zet IenM in op een organisatie die snel en passend kan reageren op maatschappelijke en politieke onderwerpen. Een organisatie die meer opgavengericht werkt, wendbaar is en inspeelt op de eisen die de energieke samenleving stelt. Daarbij hoort een andere manier van leidinggeven. De bedrijfsvoering geeft daarbij op een slimme en efficiënte wijze ondersteuning. IenM sluit aan op het rijksbeleid en concentreert waar mogelijk bedrijfsvoeringstaken rijksbreed. IenM werkt ook actief mee aan het ontwikkelen en realiseren van rijksbreed beleid op het terrein van flexibele inzet, mobiliteit en duurzame inzetbaarheid van medewerkers. IenM wil ook in vakgebieden waar de arbeidsmarkt schaars is een meer diverse instroom genereren en behouden. Investeren in het vakmanschap van zowel leidinggevenden als medewerkers is essentieel. Een belangrijk speerpunt hierin is omgaan met technologische ontwikkelingen en het gebruik van data op de werkterreinen van IenM.

Aanpak personele mobiliteit binnen IenM

Het realiseren van meer flexibele inzet en mobiliteit is essentieel voor een toekomstbestendig IenM en zowel in het belang van de organisatie als van haar werknemers. Wanneer hier niet of onvoldoende aandacht aan wordt besteed en/of in wordt geïnvesteerd levert dit risico’s op voor de wendbaarheid en slagvaardigheid van IenM als werkgever, voor de inzetbaarheid van medewerkers nu en op termijn en de tevredenheid van medewerkers over hun baan. IenM heeft deze koers al enige tijd ingezet en hiervoor gebruik gemaakt van bestaande instrumenten zoals onder andere de gesprekscyclus van IenM. In de gesprekken met medewerkers krijgen loopbaan, inzetbaarheid, mobiliteit en persoonlijke ontwikkeling ruime aandacht en zijn faciliteiten beschikbaar om dit te ondersteunen. De visie voor IenM is in lijn met de ontwikkelrichting die geschetst is in de Mobiliteitsbrief van de Minister van Wonen en Rijksdienst. Die mobiliteitsbrief bevat de afspraak dat alle organisaties binnen het Rijk eind 2016 over een meerjarig personeelsplan (MPP) beschikken, inclusief de daaraan gestelde eisen. IenM voldoet daaraan met haar Meerjarig Personeelsperspectief 2016–2020 dd 5 december jl., waarin de opgaven uit de ingezette koers zijn verbonden aan de gestelde kaders en verwachte organisatie om de benodigde acties in te zetten.

Integriteit

Het nieuwe integriteitsbeleid van IenM gaat uit van de vakbekwaamheid en professionaliteit van medewerkers. Integriteit is integraal verbonden met kernbegrippen zoals:«goed ambtenaarschap, zelfmanagement, eigen verantwoordelijkheid en omgevingsbewustheid». In samenwerking met andere partijen geholpen door moderne ICT middelen en Sociale Media en op een wijze zoals door de ambtenaar grotendeels zelf vormgegeven werkt IenM en past het integriteitsbeleid zich op deze ontwikkelingen aan. Rond de zomer 2017 wordt de vervanging van de departementale gedragscode Bewust Integer door de Gedragscode Integriteit Rijk afgerond. In het najaar van 2016 is de procedure voor het melden van integriteitsschendingen geactualiseerd en opnieuw aan de organisatie kenbaar gemaakt. Voor medewerkers is de factsheet «Eerste hulp bij ongewenst en niet integer gedrag» gepubliceerd. Een en ander kan bijdragen aan een grotere meldingsbereidheid. De integriteitsenquete waarmee het integriteitsklimaat binnen de organisatie gemeten wordt en inzicht geeft in de integriteitsrisico’s voor de IenM organisatie wordt in 2017 in gebruik genomen.

Versterking IV functie

Het belang van informatievoorziening voor IenM is toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 29 juni 2016 (Kamerstukken II 2015–2016 34 300 XII, nr. 72). In deze brief heb ik aangegeven dat informatievoorziening (IV) steeds meer een kernelement in de primaire processen van beleid, uitvoering en toezicht is. Zo wordt aan het begin van het beleidsproces al nagegaan hoe IV kan worden ingezet. Niet alleen de primaire processen en relaties met partners, bedrijven en burgers krijgen in toenemende mate een digitale vorm, ook de ondersteunende (bedrijfvoerings)processen worden verder gedigitaliseerd. De brief geeft ook inzicht in een aantal beleidsprioriteiten die leidend zijn voor de ICT-projectenportfolio van IenM, zoals de digitalisering van de Omgevingswet, smart mobility en de basisregistraties. Tenslotte wordt er binnen de organisatie gewerkt aan een versterking van de IV-functie via onder meer de aansturing en beheersing van IV-projecten, het investeren in kennis en kunde van het personeel en het aanstellen van CIO’s bij grote projecten.

ProRail

In het AO Spoor van 27 oktober (Kamerstukken II 2016–2017 29 984, nr. 692) heeft de Staatssecretaris aangegeven dat het kabinet beter wil sturen op ProRail en rechtstreeks aan de Tweede Kamer verantwoording over de prestaties van ProRail wil kunnen afleggen. Door middel van de brief van 9 december (Kamerstukken II 2016–2017 29 984, nr. 139) heeft het kabinet de definitieve keuze kenbaar gemaakt voor een zelfstandig bestuursorgaan. In kalenderjaar 2017 wordt de formele besluitvorming verder voorbereid. Ook zal worden gestart met de ontwikkeling van een toezichtarrangement waarin de IenM werkwijze voor sturing en toezicht worden beschreven. Ook zaken zoals de inrichting van een gebruikersraad zullen hierin worden uitgewerkt.

Doorlichting Rijkswaterstaat

In juni 2016 is het doorlichtingsrapport van het agentschap RWS uitgevoerd door het Ministerie van Financiën met medewerking van IenM ambtenaren naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2015–2016, 34 300A, nr 68). RWS is ingesteld als agentschap in 2006. De belangrijkste conclusies van deze doorlichting zijn:

  • Sinds de vorige evaluatie (2010) is er door RWS gewerkt aan professionalisering van de governance.

  • Het financieel beheer bij RWS is op orde en goed geborgd.

  • Het huidige hybride stelsel volstaat voor een gezonde toekomst van RWS, mits een aantal verbeteringen wordt doorgevoerd.

  • Op het vlak van bekostiging valt op dat er ten opzichte van de vorige evaluatie de nodige stappen zijn gezet.

  • Er zijn signalen dat RWS doelmatiger is gaan werken. Zo neemt het aantal FTE van RWS structureel af, terwijl het takenpakket gelijk blijft.

De conclusies en aanbevelingen uit het doorlichtingsrapport bevestigen het beeld dat RWS functioneert conform de intentie van de Regeling agentschappen. Uit de doorlichting volgt een zevental aanbevelingen op het gebied van het financieel beheer, governance, doelmatigheidsbevordering en bekostiging. In de brief aan de TK geeft de Minister aan op welke wijze zij met deze aanbevelingen omgaat.

Duurzame bedrijfsvoering

Het programma Duurzaamheid binnen IBI heeft in 2016 na het behalen van de Lean and Green award (20% CO2 – reductie binnen de bedrijfsvoering) als volgende stap, samen met RWS, de C02 – prestatieladder geïmplementeerd binnen IenM. IenM is per eind 2016 gecertificeerd op trede 3, het bijhorende certificaat wordt uitgereikt aan de Stas; hiermee laat IenM zien structureel te sturen op het verduurzamen van de eigen organisatie. Certificering op het hoogste niveau, trede 5, is voorzien in 2018/2019. Ook heeft programma Duurzaamheid een actieve bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse Klimaattop, waarin is afgesproken in 2030 als rijksbedrijfsvoering klimaatneutraal te zijn, IBI neemt deel aan het interdepartementaal projectteam, het projectplan is goedgekeurd door de ICBR. In mei 2017 brengt IBI/RWS voor het derde jaar het IenM duurzaamheidverslag uit, waarin ook onderwerpen als de Fairphone – pilot, bio based koffiebekers en afvalscheiding opgenomen zijn.

Toezicht ZBO’s

In 2016 is naar aanleiding van een interne evaluatie (2015) van het Toezichtmodel IenM een ontwikkelplan opgesteld. Eind 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van het ontwikkelplan (Kamerstukken II 2015–2016 25 268 nr 130). De belangrijkste conclusie van de evaluatie was dat het toezichtmodel functioneert, maar dat verdere verbetering mogelijk is. De implementatie van het ontwikkelplan heeft een doorlooptijd van 2 jaar.

In 2017 zal aandacht worden besteed aan het bepalen van beleid voor gatewayreviews en audits, het meer risicogestuurd uitvoeren van het toezicht, de actualisatie van het handboek toezicht en de herijking van de toezichtsvisie. Daarnaast loopt de discussie over de normering van het eigen vermogen, de rolverdeling tussen eigenaar en opdrachtgever en het doelmatigheidskader door in 2017.

Bij brief van 21 september 2016 heeft de Minister de Kamer geïnformeerd over de Toezichtvisie IenM-ANVS. In de toezichtvisie worden de verdeling van de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de eigenaar (SG), opdrachtgever/liaison (dgMI) en opdrachtnemer (ANVS) beschreven. De verwachting is dat de ANVS per 1 juli 2017 een zbo zal worden.

Rijnstraat 2017

Medio 2017 zal rijkskantoor Rijnstraat door IenM in gebruik genomen worden. In totaal komen er 4.400 werkplekken voor meer dan 6.000 gebruikers. Voor de energievoorziening en de klimaatbeheersing wordt gebruik gemaakt van de nieuwe duurzame technieken en materialen. In het verslagjaar is gewerkt om de verhuizing ordelijk te laten verlopen.

C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Departementale verantwoordingsstaat 2016 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (HXII) (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

8.136.661

8.175.961

212.479

7.977.415

7.890.991

210.072

– 159.246

– 284.970

– 2.407

                     
 

Beleidsartikelen

                 

11

Integraal Waterbeleid

41.900

45.973

0

54.638

48.869

248

12.738

2.896

248

12

Waterkwaliteit

0

0

0

0

0

0

0

0

0

13

Ruimtelijke Ontwikkeling

111.358

112.233

934

119.402

114.623

23.057

8.044

2.390

22.123

14

Wegen en Verkeersveiligheid

28.702

33.414

6.782

63.115

34.635

3.149

34.413

1.221

– 3.633

15

OV-keten

5.171

6.135

0

5.566

4.745

6.207

395

– 1.390

6.207

16

Spoor

4.573

23.996

0

28.104

18.896

3

23.531

– 5.100

3

17

Luchtvaart

25.355

24.985

9.311

30.324

27.440

8.392

4.969

2.455

– 919

18

Scheepvaart en Havens

33.737

24.997

0

21.489

22.733

254

– 12.248

– 2.264

254

19

Klimaat

54.747

57.761

189.000

71.954

72.006

145.474

17.207

14.245

– 43.526

20

Lucht en Geluid

25.758

30.983

0

16.205

28.869

236

– 9.553

– 2.114

236

21

Duurzaamheid

21.842

23.564

0

18.986

19.059

2.198

– 2.856

– 4.505

2.198

22

Omgevingsveiligheid en Milieurisico's

33.309

34.012

928

55.234

34.663

272

21.925

651

– 656

23

Meteorologie, Seismologie en Aardobservatie

32.566

33.433

0

35.956

36.981

0

3.390

3.548

0

24

Handhaving en Toezicht

110.655

110.655

0

118.970

118.970

0

8.315

8.315

0

25

Brede Doeluitkering

854.242

852.688

0

923.409

893.936

0

69.167

41.248

0

26

Bijdrage Investeringsfondsen

6.375.221

6.375.221

0

6.026.299

6.026.299

0

– 348.922

– 348.922

0

                     
 

Niet-beleidsartikelen

                 

97

Algemeen Departement

44.730

45.738

1.994

47.952

59.524

1.259

3.222

13.786

– 735

98

Apparaatsuitgaven Kerndepartement

332.770

340.148

3.530

339.812

328.743

19.323

7.042

– 11.405

15.793

99

Nominaal en Onvoorzien

25

25

0

0

0

0

– 25

– 25

0

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond (EUR 1.000)

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN

Samenvattende verantwoordingstaat 2016 inzake de agentschappen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (bedragen x € 1.000)

Bedragen x € 1.000

Omschrijving

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3)=(2)–(1) Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting (+ of –)

(4) Realisatie 2015

Baten-lastenagentschap RWS

       

Totale baten

2.426.868

2.456.489

29.621

2.470.477

Totale lasten

2.417.868

2.382.132

– 35.736

2.469.142

Saldo van baten en lasten

9.000

74.357

65.357

1.335

         

Totale kapitaalontvangsten

39.300

38.338

– 962

26.234

Totale kapitaaluitgaven

64.600

49.382

– 15.218

65.867

         

Baten-lastenagentschap ILT

       

Totale baten

146.214

156.957

10.743

147.615

Totale lasten

146.214

152.166

5.952

146.089

Saldo van baten en lasten

0

4.791

4.791

1.526

         

Totale kapitaalontvangsten

0

36

36

161

Totale kapitaaluitgaven

2.000

1.768

– 232

923

         

Baten-lastenagentschap KNMI

       

Totale baten

61.208

73.960

12.752

66.742

Totale lasten

61.208

73.827

12.619

66.402

Saldo van baten en lasten

0

133

133

340

         

Totale kapitaalontvangsten

3.970

232

– 3.738

1.943

Totale kapitaaluitgaven

4.230

2.194

– 2.036

2.918

         

Baten-lastenagentschap NEa

       

Totale baten

7.229

8.149

920

7.641

Totale lasten

7.229

7.428

199

7.706

Saldo van baten en lasten

0

721

721

– 65

         

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

700

Totale kapitaaluitgaven

680

782

102

2.229

9. JAARVERANTWOORDING BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN PER 31 DECEMBER 2016

Rijkswaterstaat (RWS)

Gespecificeerde verantwoordingsstaat 2016 (bedragen in € 1.000)
 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Verschil t.o.v. begroting

Realisatie 2015

Baten

       

Opbrengst moederdepartement

2.250.830

2.235.181

– 15.649

2.224.488

Opbrengst overige departementen

24.925

40.224

15.299

61.005

Opbrengst derden

147.313

155.069

7.756

159.464

Rentebaten

800

– 800

156

Vrijval voorzieningen

22.608

22.608

21.880

Bijzondere baten

3.000

3.407

407

3.484

Totaal baten

2.426.868

2.456.489

29.621

2.470.477

             

Lasten

       

Apparaatskosten

973.786

991.288

17.502

1.001.818

*

personele kosten

714.543

786.627

72.084

775.035

 

waarvan eigen personeel

663.760

705.997

42.237

701.290

 

waarvan externe inhuur

49.283

80.630

31.347

73.745

 

waarvan overige personele kosten

1.500

– 1.500

*

materiële kosten

259.243

204.661

– 54.582

226.783

 

waarvan apparaat ICT

45.000

28.650

– 16.350

24.628

 

waarvan bijdrage aan SSO's

56.000

53.283

– 2.717

54.683

 

waarvan overige materiële kosten

158.243

122.728

– 35.515

147.471

             

Beheer en onderhoud

1.395.359

1.349.063

– 46.296

1.362.290

             

Afschrijvingskosten

39.975

30.411

– 9.564

34.811

*

materieel

38.500

29.246

– 9.254

33.769

 

waarvan apparaat ICT

6.000

2.223

– 3.777

3.856

*

immaterieel

1.475

1.165

– 310

1.042

             

Rentelasten

8.748

4.041

– 4.707

4.562

             

Overige Lasten

       

*

Dotaties voorzieningen

7.112

7.112

64.310

*

Bijzondere lasten

217

217

1.351

Totaal lasten

2.417.868

2.382.132

– 35.736

2.469.142

             

Saldo van baten en lasten

9.000

74.357

65.357

1.335

             

Dotatie aan reserve Rijksrederij

9.000

10.269

1.269

10.416

             

Nog te verdelen resultaat

64.088

64.088

9.081-

Toelichting op de verantwoordingsstaat

Baten

Opbrengst Moederdepartement

Opbrengsten beheer en onderhoud

De opbrengsten beheer en onderhoud betreffen het deel van de agentschapsbijdrage dat dient ter dekking van de kosten voor beheer, onderhoud en verkeersmanagement van de infrastructurele netwerken (externe productiekosten, baten en lasten stelsel).

Opbrengsten apparaat

De opbrengsten apparaat is het deel van de agentschapsbijdrage dat dient ter dekking van de apparaatskosten die nodig zijn voor de voorbereiding en uitvoering van het beheer en onderhoud en aanlegprogramma (interne kosten, baten en lastenstelsel).

Specificatie opbrengst moederdepartement

Programma

IF/DF artikel

Begroting 2016

Realisatie 2016

Hoofdwatersysteem Programma

DF

242.937

248.880

Hoofdwegen Programma

Art. 12 IF

658.365

678.154

Hoofdvaarwegen Programma

Art. 15 IF

351.692

374.211

Hoofdstuk 12 Programma

Diversen

17.665

8.955

   

1.270.659

1.310.200

       

Hoofdwatersysteem Apparaat

DF

212.821

220.713

Hoofdwegen Apparaat

Art. 12 IF

446.542

459.269

Hoofdvaarwegen Apparaat

Art. 15 IF

271.463

278.244

Hoofdstuk 12 Apparaat

Diversen

49.345

62.237

   

980.171

1.020.463

Totaal

 

2.250.830

2.330.663

Opbrengst overige departementen

De opbrengst overige departementen heeft betrekking op van andere departementen ontvangen vergoedingen voor activiteiten die door Rijkswaterstaat voor die andere departementen zijn uitgevoerd.

Opbrengst overige departementen (bedragen x € 1 mln)
 

2016

2015

Ministerie

   

Ministerie van Defensie

16,3

16,7

Ministerie van Economische Zaken

10,8

11,1

Ministerie van Financiën

5,5

21,4

Ministerie van Veiligheid en Justitie

3,6

2,1

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

3,3

0,2

Overig

0.7

9,5

Totaal opbrengst overige departementen

40,2

61,0

Realisatie 2016 ten opzichte van 2015

De opbrengsten van de Rijksrederij zijn ten opzichte van 2015 afgenomen met € 4,9 miljoen. Deze mutatie is voornamelijk het gevolg van relatief hoge opbrengsten over 2015 als gevolg van lagere tarieven voor brandstof en extra opbrengsten als gevolg van verrichte werkzaamheden voor de berging van de Flinterstar. De Flinterstar is in 2015 voor de Belgische kust gezonken en in 2016 heeft de Rijksrederij ondersteund bij de berging van dit schip.

De opbrengsten WVO (ca € 16 miljoen) zijn in 2016 gepresenteerd onder opbrengst derden.

Opbrengst derden (bedragen x € 1.000.000)
 

2016

2015

Opbrengsten schades

28,0

37,2

Opbrengsten RVOB (middelenbesluit)

34,2

32,8

Opbrengsten NBd

15,1

14,1

Opbrengsten personeel (IF, uitlenen, inbesteden e.d.)

15,2

12,5

Opbrengsten gladheidsbestrijding en verkoop zout

1,0

3,5

Opbrengsten Waterwet (Wvo)

17,0

 

Overige opbrengsten derden

44,7

59,4

     

Totaal opbrengst derden

155,2

159,5

Rentebaten

Deze baten hebben voornamelijk betrekking op vergoedingen over de rekening courant en korte termijndeposito’s die door Rijkswaterstaat worden aangehouden.

Omdat er vanwege de relatief lagere rentestanden gedurende 2016 geen korte termijndeposito’s zijn aangehouden, zijn er over 2016 geen rentebaten gerealiseerd.

Vrijval voorzieningen

De voorzieningen die op balans zijn opgenomen worden jaarlijks geactualiseerd. Ultimo 2016 heeft deze actualisatie ertoe geleid dat een totaal van € 22,6 miljoen uit de voorzieningen is vrijgevallen. De vrijval is als baten in de exploitatierekening verwerkt en bestaat uit:

  • Vrijval reorganisatie voorziening (totaal € 10 miljoen).

  • Vrijval milieuvoorziening van € 12,4 miljoen naar aanleiding van de gedetailleerde inventarisatie in 2016 en de lagere verwachte kosten van de sanering.

  • Vrijval voorziening dubieuze debiteuren van € 0,2 miljoen.

Lasten

Personele kosten (bedragen x € 1.000)

Specificatie

Begroting 2016

Realisatie 2016

Aantal fte

8.643

8.618

Eigen personeelskosten

665.260

705.997

kosten inhuur

49.283

80.630

Totale kosten

714.543

786.627

De personele kosten bestaan uit de kosten van het eigen personeel en de kosten van de ingehuurde capaciteit voor de uitvoering van kerntaken. De hogere kosten ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting bestaan grotendeels uit de CAO bijstelling ter hoogte van € 22 miljoen, extra taken ten behoeve van de implementatie Omgevingswet € 13,5 miljoen en € 12 miljoen voor opleidingen vanuit het Corporate Learning Centre RWS die ten onrechte onder materiële kosten waren begroot.

Kosten inhuur (bedragen x € 1.000)

Specificatie

Realisatie 2015

Begroting 2016

Realisatie 2016

% tov 2015

Inhuur apparaat

73.745

49.283

80.630

109%

Inhuur programma

146.983

127.380

137.499

93%

Totaal

220.728

176.663

218.129

 

Door krapte op de arbeidsmarkt voor specialistische functies bleek het niet mogelijk om de benodigde capaciteit op kerntaken, nodig door grote uitstroom, volledig te kunnen invullen met eigen personeel.

Om de door opdrachtgevers gevraagde productie in 2016 te kunnen leveren was het noodzakelijk om extra inhuur in te schakelen.

Afschrijvingskosten

Dit betreft de reguliere afschrijvingskosten van zowel materiële als immateriële vaste activa. De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot, omdat in 2016 en eerdere jaren minder is geïnvesteerd dan van tevoren gepland.

Rentelasten

Dit betreft kosten van rentedragende leningen die bij het Ministerie van Financiën zijn afgesloten. De rentekosten zijn lager dan begroot, omdat in 2016 en eerdere jaren minder is geïnvesteerd dan van tevoren gepland en er sprake is van een lager rentepercentage.

Overige lasten

De dotaties voorzieningen zijn als volgt opgebouwd:

  • Een dotatie van € 6,9 miljoen aan de reorganisatievoorziening;

  • Een dotatie van € 0,2 miljoen aan de voorziening dubieuze debiteuren.

Bijzondere lasten

De bijzondere lasten betreffen grotendeels een boekverlies van € 0,2 miljoen op het afstoten van activa.

Dotatie Rijksrederij

Deze dotatie bestaat uit het verschil bij de Rijksrederij tussen afschrijvingen op vervangingswaarde (waarop de tarieven zijn gewaardeerd) en historische uitgaafprijs (waarop de vaartuigen worden gewaardeerd). Dit bedrag wordt toegevoegd aan de reserver Rijksrederij, waar dit gereserveerd wordt voor de aanschaf van nieuwe vaartuigen en levenduurverlengend onderhoud.

Nog te verdelen resultaat

Het nog te verdelen resultaat 2016 van € 64.088 miljoen wordt in zijn geheel toegevoegd aan de exploitatiereserve.

Balans per 31 december 2016 van agentschap RWS (bedragen x € 1.000)
   

31/12/2016

 

31/12/2015

Vaste Activa

       

Immateriële vaste activa

 

5.551

 

4.488

Materiële vaste activa

 

179.471

 

186.028

* grond en gebouwen

110.758

 

105.118

 

* Installaties en inventarissen

10.682

 

9.673

 

*Overige Materiele vaste activa

58.031

 

71.237

 

Financiële vaste activa

 

48.800

 

63.000

Voorraden

       

Debiteuren

 

36.478

 

47.179

Nog te ontvangen

 

39.107

 

37.394

Liquide Middelen

 

601.934

 

462.945

         

MIRT-projecten

       

Projecten in uitvoering (onderhanden werk)

 

8.190.543

 

8.614.189

         

Totaal activa

 

9.101.884

 

9.415.223

         

Passiva

 

31/12/2016

 

31/12/2015

Eigen vermogen

       

Reserve Rijksrederij

41.147

 

39.191

 

Exploitatiereserve

48.413

 

57.494

 

Nog te verdelen resultaat

64.088

 

– 9.081

 
   

153.648

 

87.604

Voorzieningen

       

Voorziening personeel

39.921

 

63.646

 

Voorziening materieel

4.213

 

16.600

 
   

44.134

 

80.246

         

Opgenomen leningen Ministerie van Financiën

 

124.502

 

130.335

Crediteuren

 

53.254

 

41.745

Nog te betalen

 

535.803

 

461.104

         
         

MIRT-projecten

       

Op te leveren projecten

 

8.190.543

 

8.614.189

         

Totaal passiva

 

9.101.884

 

9.415.223

Toelichting op de balans

Activa

Immateriële activa

De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen het bedrag van de bij derden bestede kosten, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen. De stijging van de immateriële activa betreft vooral activering van licenties voor software ten behoeve van smartphones.

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen. Door terughoudendheid in het investeren in materiële vaste activa is de waarde van de materiële vaste activa gedaald.

Financiële vaste activa

Onder de financiële vaste activa is het langlopende deel van de vordering op het Ministerie van IenM opgenomen, die ontstaan is bij de vorming van het agentschap in 2006. In 2008 zijn er afspraken gemaakt over de afwikkeling van deze vordering. Resultaat hiervan is dat het restant van de vordering ultimo 2008 in 15 jaar wordt afgebouwd. Het kortlopende deel van deze vordering (aflossing 2016) is opgenomen onder debiteuren.

Onderhanden werk

Onder de post onderhanden werk is de som van de uitgaven op lopende MIRT-projecten tot en met de balansdatum opgenomen. Hier tegenover staat aan passivazijde eveneens de post «op te leveren projecten» voor hetzelfde bedrag. Voor een specifieke toelichting van de infrastructurele aanlegprojecten van RWS, wordt verwezen naar de jaarverslagen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.

Debiteuren

De waardering van de post debiteuren vindt plaats tegen nominale (factuur)waarde of lagere waarde als gevolg van mogelijke oninbaarheid. De debiteuren woorden voorzien; ouder dan 2 jaar volledig en overige debiteuren zijn afhankelijk van hun ouderdom procentueel, tenzij aannemelijk is gemaakt dat met een lagere voorziening kan worden volstaan. Het hogere debiteurensaldo wordt onder meer veroorzaakt doordat het kortlopende deel van de vordering moederdepartement hoger is dan in voorgaand jaar.

Nog te ontvangen

De post nog te ontvangen bestaat uit nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen. Deze ontvangsten bestaan voor een belangrijk deel uit de nog te ontvangen bedragen als gevolg van schades en nog te ontvangen betalingen in het kader van beheeropbrengsten uit het areaal (onder meer huren, pachten).

Passiva

Eigen Vermogen

Het eigen vermogen bestaat naast een exploitatiereserve en een nog onverdeeld resultaat uit de bestemmingsreserve Rijksrederij. Deze bestemmingsreserve Rijksrederij wordt opgebouwd vanuit het tarief voor het gebruik van de schepen van de Rijksrederij, dat gebaseerd is op vervangingswaarde, en is bestemd voor de aanschaf van nieuwe vaartuigen en voor levensduurverlengend onderhoud.

 

Reserve Rijksrederij

Exploitatie-reserve

Nog te verdelen resultaat

Totaal eigen vermogen

Stand per 31/12/2015

39.191

57.494

– 9.081

87.604

           

Mutaties 2016

       
 

Toevoeging

10.269

0

9.081

19.350

 

Onttrekking

– 8.313

– 9.081

 

– 17.394

 

Resultaat boekjaar

0

0

64.088

64.088

Totaal mutaties 2016

1.956

– 9.081

73.169

64.044

           

Stand per 31/12/2016

41.147

48.413

64.088

153.648

De dotatie aan de Reserve Rijksrederij betreft het verschil tussen de doorbelaste rente en afschrijvingskosten voor de schepen van de Rijksrederij op basis van vervangingswaarde én de afschrijvings- en rentekosten op basis van de historische kostprijs in 2016. Deze dotatie is als directe resultaatbestemming opgenomen in de staat van baten en lasten.

In 2016 is € 8,3 miljoen van de Reserve Rijksrederij aangewend voor:

  • Investeringen (aanschaf) in 3 KLPD vaartuigen voor € 2,2 miljoen;

  • Investeringen in levensduur verlengend onderhoud (refit) van de Tridens van € 4,1 miljoen;

  • Investeringen (aanschaf en verbouwing) in de Luctor € 0,8 miljoen;

  • Inhuur van vervangende vaartuigen, € 0,4 miljoen;

  • Investeringen in Rigid-hulled inflatable boats (RHIB’s) ten behoeve van de Barend Biesheuvel van € 0,4 miljoen;

  • Overige investeringen in levensduur verlengend onderhoud schepen van € 0,4 miljoen.

Het nog te verdelen resultaat 2016 van € 64.088 miljoen wordt in zijn geheel toegevoegd aan de exploitatiereserve.

Voor het eigen vermogen geldt een grens van 5% van de totale gemiddelde jaaromzet van de afgelopen drie jaren. Het eigen vermogen per 31 december 2016 is 6,34% van die gemiddelde jaaromzet over de afgelopen drie jaren. Hierdoor is een surplus ontstaan van € 32,5 miljoen, welk bedrag aan het Ministerie van IenM wordt afgestort. Overeenkomstig de regeling Agentschappen zal bij de eerstvolgende suppletoire begrotingswet worden aangegeven hoe deze overschrijding is hersteld.

Voorzieningen
   

Reorganisativoorziening

Voorziening Arbeidsvoorwaardenverschil

Voorziening Milieusanering

Totaal

Stand per 31/12/2015

62.730

916

16.600

80.246

           

Mutaties 2016

       
 

Dotatie 2016

6.931

6.931

 

Onttrekking 2016

– 20.337

– 295

– 20.632

 

Vrijval 2016

– 10.024

– 12.387

– 22.411

Totaal mutaties 2016

– 23.430

– 295

– 12.387

– 36.112

           

Stand per 31/12/2016

39.300

621

4.213

44.134

Reorganisatievoorziening personeel

Ultimo 2016 valt de reorganisatievoorziening uiteen in drie gedeelten:

  • Verwachte toekomstige wachtgeldkosten ad € 10,0 miljoen (verwachte looptijd tot 2027)

  • Verwachte toekomstige maatwerkkosten ad € 10,3 miljoen (verwachte looptijd tot en met 2018)

  • Verwachte toekomstige salariskosten VWNW-kandidaten ad € 19 miljoen (verwachte looptijd tot 2021)

Voorziening arbeidsvoorwaardenverschillen

Bij de vorming van de Rijksrederij in 2009 is de voorziening arbeidsvoorwaardenverschillen gevormd als gevolg van de afkoop door de partners ter dekking van de arbeidsvoorwaardenverschillen voor het personeel dat naar Rijkswaterstaat is overgekomen. In 2016 is er € 0,3 miljoen aan de voorziening onttrokken. De looptijd van deze voorziening is uiterlijk tot en met 2023.

Voorziening milieusanering

Ultimo 2014 is wettelijk geregeld dat asbest(daken) in Nederland vanaf 2024 zijn verboden. Het verbod beschermt mens en milieu tegen de gevaren van blootstelling aan asbest. Rijkswaterstaat heeft een groot aantal gebouwen in eigendom welke nog niet aan deze strengere milieueisen voldoen. Tot uiterlijk 2024 zullen voor al deze gebouwen – indien van toepassing – de daarop aanwezige asbestdaken en daarin aanwezige overige gevaarlijke asbesttoepassingen fasegewijs worden gesaneerd.

Een eerste inschatting aan verwachte saneringskosten is in 2015 gedoteerd aan een daartoe gevormde voorziening milieusanering. In 2016 heeft Rijkswaterstaat uitvoering gegeven aan een meer gedetailleerde inventarisatie van het aantal te saneren m2 aan asbestdaken in de gebouwen van Rijkswaterstaat en de kosten van de sanering. Hiervoor zijn middels deskreview 660 gebouwen in een risicoanalyse bekeken.

Naar aanleiding daarvan zijn 198 gebouwen met vermoedelijke asbestdaken onderzocht. Een aantal van 180 gebouwen, met risico op mogelijke aanwezigheid van overig asbest, zal met ingang van 2017 verder worden onderzocht. De inventarisatie leverde op dat de verwachte kosten van asbestsanering van de daken aanzienlijk lager zijn dan eind 2015 geschat. Op basis hiervan is ultimo 2016 € 12,4 miljoen van de in 2015 gevormde voorziening vrijgevallen ten gunste van het resultaat. Het restant van de voorziening per eind 2016 ad € 4,2 miljoen heeft voor het reeds geïnventariseerde deel betrekking op het sarneren van asbestdaken (€ 2,5 miljoen), overige asbest op voor eigen en extern personeel gevaarlijke plaatsten (€ 0,8 miljoen) en voor de nog te onderzoeken overige gebouwen, gebouwd na 1985 (€ 0,9 miljoen).

In «Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen» is de milieusanering aan de infrastructuur-objecten (niet zijnde de bovengenoemde gebouwen) opgenomen. Hier is wellicht sprake van een verplichting, maar hiervoor kan geen betrouwbare schatting worden gegeven.

Crediteuren

Het complete crediteurensaldo is jonger dan een halfjaar. In 2016 is 97% van de facturen binnen 28 dagen na ontvangst betaald. In voorgaande jaar is de crediteurenafhandeling (betaalproces) in verband met de jaarafsluiting van de financiële administratie tijdelijk stil gelegd. Bij de jaarafsluiting 2016 is de financiële administratie langer doorgegaan met de crediteurenafhandeling. Als gevolg hiervan is een post met «betalingen onderweg» ontstaan van ad € 29 miljoen, deze is als schuld onder de crediteuren lagere overheden/ derden verantwoord.

Nog te betalen

Onder «nog te betalen» zijn de nog uit te voeren werkzaamheden (€ 348 miljoen) en overige schulden en overlopende passiva (€ 187 miljoen) opgenomen. De «nog uit te voeren werkzaamheden» zijn op de balans gepassiveerd. Het bedrag aan nog uit te voeren werkzaamheden wordt comptabel bepaald en is bestemd voor werkzaamheden die in 2017 en verder worden uitgevoerd. De overige schulden en overlopende passiva hebben voornamelijk betrekking op derden (leveranciers) en op personeel als het gaat om het nog niet opgenomen verlofsaldo.

Tabel specificatie vorderingen en schulden

Specificatie vorderingen/schulden (x 1.000)

RWS-IenM

overige departementen/agentschappen

Overige derden

Totaal

Debiteuren1

16.028

1.495

21.558

39.081

Nog te ontvangen bedragen

9.791

7.785

21.531

39.107

Liquide middelen

 

601.934

 

601.934

Crediteuren

997

1.619

50.638

53.254

Nog te betalen bedragen

7.898

27.278

500.628

535.803

Waarvan Nog uit te voeren werkzaamheden

   

347.976

347.976

Waarvan Overige schulden en overlopende passiva

7.898

27.278

152.652

187.827

X Noot
1

exclusief de voorziening voor dubieuze debiteuren

Kasstroomoverzicht voor het jaar 2016 (bedragen x € 1.000) agentschap Rijkswaterstaat
 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB + stand deposito-rekeningen 1 januari 2016

195.365

462.945

267.580

2a

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

2.537.306

 

2b

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

 

2.387.273

 

2.

Totaal operationele kasstroom

48.975

150.033

101.058

3a

Totaal investeringen (–/–)

– 33.600

– 26.062

7.538

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

4.338

4.338

3.

Totaal investeringskasstroom

– 33.600

– 21.724

11.876

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

0

0

4b

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

7.300

15.800

8.500

4c

Aflossingen op leningen (–/–)

– 31.000

– 23.320

7.680

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

32.000

18.200

– 13.800

4.

Totaal financieringskasstroom

8.300

10.680

2.380

5.

Rekening-courant RHB + stand depositorekeningen 31 december 2016 (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln. euro)

219.040

601.934

382.894

Toelichting op het Kasstroomoverzicht

Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode.

Operationele kasstroom

Hieronder vallen de inkomsten (operationele inkomsten) en uitgaven (operationele uitgaven) gedurende 2016 uit de reguliere bedrijfsvoering.

Investeringskasstroom

Hieronder vallen de boekwaarden van de verkochte activa (€ 4,3 miljoen) en de investeringen in nieuwe en bestaande activa (€ 26 miljoen). De boekwinsten en -verliezen op desinvesteringen zijn opgenomen onder de operationele kasstroom. De investeringen hebben voornamelijk betrekking op:

  • Immateriële vaste activa (in ontwikkeling), € 2 miljoen (Content Management en MARS 2 monitoringsysteem baggerwerkzaamheden).

  • Materiële vaste activa van € 11,5 miljoen (gebouwen, inventaris, vaar- en voortuigen, hardware).

  • Materiële vaste activa in ontwikkeling, € 12,3 miljoen (voornamelijk nieuwbouw steunpunten Houten en Baarn (€ 11,5 miljoen).

Financieringskasstroom

Hieronder vallen alle geldstromen die te relateren zijn aan de financiering van Rijkswaterstaat, te weten:

  • Storting van moederdepartement van € 15,8 miljoen, dit is de aflossing van de vordering op het moederdepartement;

  • Beroep op de leenfaciliteit ten behoeve van investeringen in activa van € 18,2 miljoen;

  • Aflossingen op leningen ten behoeve van investeringen in activa van € 23,3 miljoen.

Doelmatigheidsindicatoren

Een doelstelling van de agentschapvorming van Rijkswaterstaat is het verhogen van de doelmatigheid. Om te kunnen beoordelen hoe de doelmatigheid zich ontwikkelt, wordt gebruik gemaakt van een aantal indicatoren.

Apparaatskosten per eenheid areaal
 

2012

2013

2014

2015

2016

Begroting 2016

Hoofdwegennet

27,41

27,68

25,38

24,50

26,58

26,09

Hoofdvaarwegennet

25,39

27,44

25,74

24,56

25,92

25,38

Hoofdwatersystemen

1,16

1,14

1,06

1,05

1,15

1,11

 

2012

2013

2014

2015

2016

Begroting 2016

% tov omzet

23%

23%

21%

21%

24%

23%

 

2012

2013

2014

2015

2016

Begroting 2016

Kosten per FTE

121.920

120.534

125.440

119.967

114.544

119.343

Met prijspeilcorrectie

119.374

116.967

121.987

116.283

113.929

 

2012

2013

2014

2015

2016

Begroting 2016

Hoofdwatersystemen

367.956

443.405

393.322

486.318

486.599

455.758

Hoofdwegen

1.003.693

1.028.266

974.671

963.322

1.104.007

1.104.906

Hoofdvaarwegen

555.948

539.986

560.165

554.384

601.597

623.156

Overig

302.766

258.385

254.228

220.464

42.978

67.010

TOTAAL

2.230.363

2.270.042

2.182.386

2.224.488

2.235.181

2.250.830

 

2012

2013

2014

2015

2016

Begroting 2016

FTE formatie

9.068

9.278

8.672

8.679

8.685

8.643

FTE bezetting

8.640

8.506

8.430

8.368

8.618

% overhead

15,10%

1

1

1

14,76%

13%

X Noot
1

Dit percentage is door een nieuwe manier van administreren als gevolg van de reorganisatie niet meer vergelijkbaar meetbaar.

 

2012

2013

2014

2015

2016

Begroting 2016

Exploitatiesaldo

0,6%

– 0,1%

– 0,5%

0,1%

3,0%

0%

 

2012

2013

2014

2015

2016

Begroting 2016

publieksgerichtheid

49%

44%

41%

38%

41%

70%

gebruikerstevredenheid HWS

1

1

1

1

1

70%

gebruikerstevredenheid HWN

76%

79%

81%

80%

81%

80%

gebruikerstevredenheid HVWN

63%

65%

72%

69%

69%

75%

X Noot
1

niet gemeten

 

2012

2013

2014

2015

2016

Begroting 2016

HWS

 

108

98

93

100

100

HWN

 

97

100

102

100

98

HVWN

 

101

100

101

100

100

Toelichting op het overzicht doelmatigheidsindicatoren

Apparaatskosten per eenheid areaal

Deze indicator geeft informatie over hoe de kosten die het apparaat van Rijkswaterstaat maakt voor verkeer- en watermanagement en beheer en onderhoud zich ontwikkelen ten opzichte van het areaal. Een dalende trend van de kosten per eenheid areaal geeft een indicatie van een toename in de efficiëntie van de organisatie op het gebied van Beheer en Onderhoud en Verkeer- en watermanagement.

De cao aanpassing is in 2016 verwerkt en door bijdragen van Min. EZ aan diverse projecten o.a. Wind op Zee stijgen de gemiddelde loonkosten.

% Apparaatskosten tov omzet

Deze indicator geeft de verhouding weer tussen de kosten van het apparaat en de totale opbrengst (inclusief GVKA-gelden) van Rijkswaterstaat. Een daling van dit percentage is een indicatie van een toenemende efficiëntie van de organisatie. Door de daling van de omzet neemt het percentage toe, er is zodoende geen sprake van een afnemende efficiency.

Tarieven per FTE

Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de kosten (loonkosten, materiële kosten, rentekosten en afschrijvingskosten) per formatieve ambtelijke FTE. Het betreft daarbij zowel de werkelijke kosten per FTE als de kosten gecorrigeerd voor prijsstijgingen. Er is een daling waar te nemen als gevolg van de stijging van het aantal medewerkers ten opzichte van 2015 in vergelijking met de totale apparaatskosten.

Opbrengst agentschap per product

In de bovenstaande tabel is de Opbrengst Moederdepartement uitgesplitst naar de verschillende netwerken. De verlaging van de post overig komt door de herschikking van de begrotingsartikelen per 1 januari 2016. Begrotingsartikel 18 is toen toegedeeld aan de netwerken.

Bezetting

Deze voorgeschreven indicator geeft aan hoe de ambtelijke formatie van Rijkswaterstaat zich ontwikkelt. De bezetting versus formatie is ongeveer gelijk. De doelstelling is om een volledige bezetting te hebben zodat de afgesproken producten geleverd kunnen worden.

Exploitatiesaldo (% van de opbrengst)

Deze voorgeschreven indicator toont de ontwikkeling van het exploitatiesaldo als percentage van de opbrengst over de afgelopen 4 jaar. Een positief percentage duidt op een positief exploitatiesaldo.

Gebruikerstevredenheid

Jaarlijks laat Rijkswaterstaat de gebruikerstevredenheid toetsen bij gebruikers van de netwerken. De waardering van de gebruikers is opgenomen als een percentage van de ondervraagden dat tevreden is.

Het lage percentage voor de tevredenheid over publieksgerichtheid wordt volgens de ondervraagden met name veroorzaakt door de onbekendheid met Rijkswaterstaat en wat allemaal gebeurt op het gebied van publieksgerichtheid. De waardering is lager dan in 2012, wat samenhangt met verminderde externe communicatie vanuit RWS wat onderdeel is van het programma «Versobering en Efficiëntie» van het beheer en onderhoud van de rijksinfrastructuur.

Vanwege vertraging bij eerdere onderzoeken vindt de nieuwe meting op de gebruikerstevredenheid HWVN (onderdeel Zeevaart en Loods) plaats in 2017, in 2016 wordt daarom het meest actuele percentage aangehouden (69%).

Ontwikkeling PINwaarden

Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de pinwaarde per netwerk. In de berekening van de pinwaardes wordt het verslagjaar als basisjaargenomen en worden de voorgaande jaren hierop aangepast.

Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap ILT (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3)=(2)–(1) Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie

2015

Baten

       

Omzet IenM

122.641

130.828

8.187

132.694

Omzet overige departementen

373

373

460

Omzet derden

23.523

22.550

– 973

13.602

Rentebaten

50

14

– 36

60

Vrijval voorzieningen

1.813

18.13

247

Bijzondere baten

1.379

1.379

552

Totaal baten

146.214

156.957

10.743

147.615

             

Lasten

       

Apparaatskosten

144.014

148.136

4.122

141.572

 

Personele kosten

109.840

111.191

1.351

104.190

   

Waarvan eigen personeel

100.796

101.429

633

96.023

   

Waarvan externe inhuur

9.044

9.510

466

8.167

   

Waarvan overige personele kosten

251

251

 

Materiële kosten

34.174

36.945

2.771

37.382

   

Waarvan apparaat ICT

7.158

245

– 6.913

4.828

   

Waarvan bijdrage aan SSO's

12.370

18.767

6.397

13.891

   

Waarvan overige materiële kosten

14.646

17.933

3.287

18.663

Rentelasten

100

– 100

Afschrijvingskosten

2.100

2.370

270

2.620

 

Immaterieel

 

Materieel

2.100

2.370

270

2.620

   

Waarvan apparaat ICT

Overige lasten

1.660

1.660

1.897

 

Dotaties voorzieningen

6

6

1.455

 

Bijzondere lasten

1.654

1.654

442

Totaal lasten

146.214

152.166

5.952

146.089

             

Saldo van baten en lasten

4.791

4.791

1.526

Baten

Omzet IenM

De omzet IenM betreft de omzet uit hoofde van activiteiten die de Inspectie Leefomgeving en Transport verricht voor het moederdepartement. De omzet IenM is grotendeels een vergoeding voor het hoofdproduct Handhaving.

De gerealiseerde omzet IenM over 2016 wijkt af van de betaalde bijdrage (in kastermen) doordat er middelen, die in voorgaande jaren op de balans zijn gereserveerd, in 2016 zijn gerealiseerd. Daarnaast is sprake van mutaties die tijdens de verschillende begrotingsmomenten zijn doorgevoerd. Tevens zijn er middelen ontvangen in 2016 waar de benodigde prestaties nog niet volledig van zijn geleverd. Deze zijn derhalve onder «nog uit te voeren werkzaamheden» opgenomen.

De belangrijkste begrotingsmutatie was de structureel doorgevoerde dekking voor de handhavingstaken op overbelading in het wegtransport.

Omzet overige departementen

De realisatie opbrengsten overige departementen betreft bijdragen van het Ministerie van BZK ter dekking van aanvullende taken van de Autoriteit woningcorporaties (Aw).

Omzet derden

De omzet van derden hebben betrekking op de aan afnemers van producten op het gebied van vergunningverlening in rekening gebrachte tarieven. Deze opbrengsten zijn vraaggestuurd en vielen in 2016 € 0,6 miljoen hoger uit dan begroot. De opbrengsten van de dienstverleningsovereenkomst met de ANVS en de ontvangen bijdragen van deelnemers aan het Inspectieloket zijn ook onder opbrengst derden verantwoord. Tevens is hier de opbrengst voor het toezicht op de woningcorporaties verantwoord voor zover deze uit de heffing op de wooncorporaties is gefinancierd. De heffing over 2016 bedroeg € 14,6 miljoen. Omdat de Aw over 2016 een positief resultaat van € 1,6 miljoen heeft behaald, is € 13,0 miljoen als opbrengst 2016 verantwoord. Het surplus wordt verrekend met de corporaties via de heffing voor 2017.

Rentebaten

De rentebaten betreffen rentes over de uitstaande deposito’s bij de Rijkshoofdboekhouding. Door de lage rentestand zijn de rentebaten, in verhouding tot de liquiditeit en het begrote bedrag, ook laag gebleven.

Vrijval voorzieningen

De vrijval van de voorzieningen bestaat voornamelijk uit de vrijval op de reorganisatievoorzieningen Aw (€ 1,6 miljoen). Deze vrijval komt niet ten gunste van het ILT-resultaat maar wordt verrekend met de heffingen voor 2017 van Woningcorporaties (zie ook bijzondere lasten).Daarnaast is er een beperkte vrijval op de voorziening SBF/FLO (€ 0,1 miljoen).

Overige bijzondere baten

Dit betreft grotendeels een correctie over 2015 in verband met lager uitvallende transitoria. In 2016 bleek dat de overlopende posten op de kostensoorten «uitbesteding overige, onderhoud en exploitatie software, exploitatie gebouwen en opleidingen» te hoog te zijn ingeschat of dat facturen niet zijn ontvangen (€ 1,1 miljoen). Het restant betreft verrekeningen uit het boekjaar 2015 (€ 0,2 miljoen).

Lasten

De apparaatskosten betreffen de personele en materiële kosten over 2016.

Personele kosten

De gerealiseerde personele kosten wijken beperkt af van de begroting. Op basis van de taakuitbreiding en gerelateerde begrotingsmutaties hadden de personele kosten hoger moeten zijn. Het personele verloop heeft echter een dempend effect gehad op de uiteindelijke realisatie van kosten en is daarmee een van de redenen dat de inspectie een positief resultaat heeft behaald. De externe inhuur betreft voornamelijk inhuur op ICT-gebied.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn hoger dan begroot. De oorzaak hiervan is met name te vinden in de gestegen ICT-beheerkosten. Ook is de begrote daling van huisvestingskosten achtergebleven.

De eenmalige kosten als gevolg van verhuizingen vielen lager uit dan begroot. De tussentijds hiervoor beschikbaar gestelde middelen blijven voor een groot deel over. De begrote ICT-apparaatkosten wijken af van de begroting omdat deze zijn gerealiseerd onder de rubriek bijdrage rijksbrede SSO’s.

Rentelasten

De inspectie heeft geen lopende leningen en daardoor ook geen rentelasten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn iets hoger dan begroot als gevolg van eerdere investeringen vanwege taakuitbreiding.

Dotaties voorzieningen

De dotaties aan voorzieningen beperkingen zich tot € 6.498 voor de voorziening dubieuze debiteuren.

Bijzondere lasten

De bijzondere lasten betreffen voornamelijk het bedrag van de vrijval van de voorzieningen van het voormalig CFV (€ 1,6 miljoen), dat is opgenomen als bijzondere last en dat, evenals het resultaat Aw 2016, wordt verrekend met de Woningcorporaties in de heffing over 2017.

Saldo van baten en lasten

De inspectie heeft over 2016 een positief resultaat behaald van € 4,8 miljoen. De belangrijkste redenen voor dit overschot zijn de laag uitgevallen verhuiskosten (circa € 0,3 miljoen) waarvoor wel € 2,2 miljoen extra bijdrage is ontvangen en het niet volledig aanwenden van de extra toegekende middelen voor personele kosten als gevolg van het dempende effect van uitstroom van personeel, waardoor extra middelen onbenut zijn gebleven. De opbrengsten uit vergunningverlening zijn ook hoger dan geraamd (€ 0,6 miljoen).

Balans per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)
   

31-12-2016

31-12-2015

Activa

   

Immateriële vaste activa

Materiële vaste activa

3.787

6.114

 

Grond en gebouwen

 

Installaties en inventarissen

 

Overige materiële vaste activa

3.787

6.114

Materiële vaste activa in aanbouw

Onderhanden werk

Debiteuren

937

316

Overige vorderingen en overlopende activa

1.242

1.200

Liquide middelen

40.775

40.672

Totaal activa

46.741

48.302

       

Passiva

   

Eigen vermogen

12.320

9.128

 

Exploitatiereserve

7.439

7.602

 

Onverdeeld resultaat

4.791

1.526

Voorzieningen

2.138

5.836

Leningen bij het MvF

Crediteuren

294

226

Overige schulden en overlopende passiva

32.079

33.112

Totaal passiva

46.741

48.302

Activa

Materiële vaste activa

De inspectie heeft dertien auto’s afgevoerd in 2016 en vooralsnog niet vervangen. Bij toekomstige vervanging van het wagenpark worden de ILT-voertuigen geleased en daarmee geen eigendom van de ILT.

Debiteuren

De debiteurenstand is gestegen ten opzichte van 2015. Dit met name vanwege een aantal vorderingen op andere onderdelen van het Rijk.

Overige vorderingen en overlopende activa

Deze post betreft grotendeels nog te factureren werkzaamheden vergunningverlening.

Liquide middelen

Voor de ruim € 40 miljoen die de ILT per 31 december op de rekening-courant heeft staan, is geen deposito geplaatst bij de Rijkshoofdboekhouding. Dit vanwege het ontbreken van een rentevergoeding voor korte en middellange deposito-looptijden. Tegenover de liquide middelen staan een aantal voorzieningen, reserveringen en schuldposities op de balans en heeft de ILT de beschikking over een eigen vermogen.

Passiva

Eigen vermogen

Door het positieve resultaat van € 4,8 miljoen over 2016 overstijgt de inspectie het maximale eigen vermogen. Overeenkomstig de Regeling agentschappen zal bij de Eerste suppletoire begroting 2017 dit overschot worden afgeroomd door de eigenaar van de ILT.

Verloopstaat eigen vermogen t/m 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)
 

Exploitatie reserve

Onverdeeld resultaat

Totale vermogen

Stand begin boekjaar

7.602

1.526

9.128

Resultaatverdeling

1.526

– 1.526

Afdracht overschot aan moederdep.

– 1.689

 

– 1.689

Resultaat boekjaar

 

4.791

4.791

Stand eind boekjaar

7.439

4.791

12.230

Voorzieningen

Voorziening functioneel leeftijdsontslag:

Voor werknemers die werkzaam zijn in een zogenoemde substantieel bezwarende functie is, op basis van de SBF/FLO-regeling, in het verleden een voorziening getroffen omdat deze werknemers recht hebben om vervroegd uit te treden. Hoewel de uitvoering van de regeling is gewijzigd, is er geen reden geweest om de aannames aan te passen. De voorziening is gewaardeerd tegen contante waarde. Deze contante waarde is berekend met behulp van de 10 jaar depositorente bij de Rijkshoofdboekhouding. Deze rente is verder gedaald. Tegelijkertijd is er voor een aantal rechthebbenden een correctie doorgevoerd op hun rechten. Per saldo leidt dit tot een vrijval van € 0,1 miljoen.

Reorganisatievoorziening:

Deze voorziening bestond uit drie delen:

  • 1. Een in 2012 getroffen reorganisatievoorziening. Verloop bestond voornamelijk uit onttrekkingen. Voor 2016 ging het nog om één maand onttrekking waarna de voorziening is beëindigd (€ 0,1 miljoen vrijval).

Bij de overgang van het CFV naar ILT, per 01-07-2015, zijn er twee reorganisatievoorzieningsdelen overgekomen:

  • 2. Ontslagregeling CFV. Voor een aantal oud-medewerkers is in het verleden een ontslagregeling getroffen. Gedurende het jaar is het aantal onttrekkingen beperkt gebleven waardoor er vrijval (€ 0,5 miljoen) is opgetreden.

  • 3. Transitiekosten CFV. Het huurcontract van het voormalig CFV in Baarn is in 2016 overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Daarmee is de noodzaak om de voorziening aan te houden verdwenen en is het restant bedrag vrijgevallen (€ 1,1 miljoen).

De vrijgevallen middelen uit de laatste twee voorzieningen worden met corporaties verrekend via de heffing 2017.

Voorziening claims derden:

De lopende rechtszaak is afgewikkeld met volledige onttrekking van de voorziening als gevolg.

Verloopstaat voorzieningen t/m 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)
 

SBF

Reorganisatie

Claims derden

Totaal

Dub. Deb.

Stand begin boekjaar

2.767

2.318

750

5.836

925

Dotatie ten laste van het resultaat

       

6

Vrijval ten gunste van het resultaat

– 121

– 1.688

 

– 1.808

– 5

Onttrekking voorziening

– 688

– 451

– 750

– 1.889

– 441

Stand eind boekjaar

1.959

179

2.138

485

Crediteuren

De crediteurenstand is relatief laag; grote crediteuren staan niet open.

Overige schulden en overlopende passiva.

Hieronder vallen vele verschillende schuldposities van de inspectie.

Belangrijkste daarbij zijn de verplichtingen aan het personeel (€ 7,8 miljoen) en transitorische posten (€ 9,5 miljoen). Het resultaat van de Autoriteit woningcorporaties (€ 3,2 miljoen) dat in 2017 in mindering wordt gebracht op de heffing 2017, is ook verantwoord onder deze post.

Apart onder nog te betalen staat nog de projectsteun wijkenaanpak. In 2008 heeft CFV een taak gekregen in het innen en verstrekken van bijzondere projectsteun voor de 40 aandachtswijken van jaarlijks € 75 miljoen. Op grond van de eindverantwoordingen (tussenstand) over de verstrekte subsidies 2008 tot en met 2012 is tot en met 2015 € 3,5 miljoen teruggevorderd bij diverse corporaties. Naar verwachting vinden de laatste eindafrekening in 2019 plaats. Het uiteindelijke saldo staat ter beschikking aan de Minister voor WenR.

De verhoudingen vorderingen en schulden ten opzichte van het moederdepartement, overige departementen en agentschappen en derden zijn als volgt:

Specificatie vorderingen/schulden (bedragen x € 1.000)
 

Moederdepartement

Overige Ministeries en Agentschappen

Derden

Debiteuren1

 

281

1.141

Nog te onvangen bedragen

 

139

1.103

Liquide middelen

2

40.773

 

Crediteuren

 

– 20

– 274

Nog te betalen bedragen

– 6.308

– 4.550

– 21.220

X Noot
1

Exclusief de voorziening voor dubieuze debiteuren.

Kasstroomoverzicht over 2016 (bedragen x € 1.000)
 

Omschrijving

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3)=(2)–(1) Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB

1 januari 2016

31.374

40.672

9.298

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

 

2.800

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

 

– 965

 

2.

Totaal operationele kasstroom

– 4.000

1.835

5.836

 

Totaal investeringen (–/–)

– 2.000

– 79

1.921

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

36

36

3.

Totaal investeringskasstroom

– 2.000

– 43

1.957

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

– 1.689

– 1.689

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

 

Aflossingen op leningen (–/–)

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

   

4.

Totaal financieringskasstroom

– 1.689

– 1.689

5.

Rekening-courant RHB

31 december 2016

25.374

40.775

15.401

  • 1. Rekening-courant RHB per 1 januari 2016

    De rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding stond per 1 januari 2016 op € 40,7 miljoen.

  • 2. Operationele kasstroom

    De operationele kasstroom geeft de kasstromen weer die voortvloeien uit de bedrijfsvoering. Bij het bepalen van de operationele kasstroom is uitgegaan van het saldo van baten en lasten, dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingen en de mutaties in de balansposten kortlopende activa en passiva. De positieve operationele kasstroom over 2016 is vooral ontstaan door het positieve resultaat per 31 december (€ 4,8 miljoen) en een afname van de voorzieningen.

  • 3. Totaal investeringskasstroom

    Er is enkel geïnvesteerd in inspectie-apparatuur. Vervangingen van het wagenpark zijn uitgesteld vanwege de herijking van het wagenparkbeleid. Hierdoor blijft de daadwerkelijke investeringsstroom achter bij de begroting.

  • 4. Totaal financieringskasstroom

    De financieringskasstroom bestond in 2016 voornamelijk uit de afdracht aan het moederdepartement van het overschot aan eigen vermogen. Voor de geactiveerde kosten over 2016 is geen lening aangevraagd gezien de huidige liquiditeitspositie.

  • 5. Rekening-courant RHB per 31 december 2016

    Per 31 december 2016 staat er € 40,8 miljoen op de rekening-courant bij de Rijkshoofdboekhouding. Het positieve saldo wordt verklaard doordat er tegenover de liquide middelen schuldposities zijn in de vorm van voorzieningen, eigen vermogen, transitorische posten en overige posten met een structureel karakter (ontvangen waarborgsommen, reservering vakantiegeld). Gezien de nulstand van de rente op deposito’s zijn er geen middelen vastgezet op korte of middellange deposito’s. Het saldo op de rekening-courant is daarmee ter vrije beschikking.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2016

Omschrijving Generiek Deel

t-3

t-2

t-1

t

Oorspronkelijke begroting t

1. Kostprijzen per productgroep (x € 1.000)

         

– Handhaving

120.201

125.677

126.080

117.865

110.669

– Vergunningverlening

23.832

24.103

19.750

25.363

18.198

           

2. Tarieven/uur (x € 1)

         

– Handhaving

131,3

134,1

129,7

145,5

115,80

– Vergunningverlening

132,8

137,5

132,5

134,8

119,50

           

3. Omzet per productgroep (x € 1.000)

         

– Handhaving

143.309

139.898

133.154

140.082

94.669

– Vergunningverlening

8.810

7.525

13.832

12.068

7.584

           

4. Fte-totaal

1.119

1.171

1.135

1.152

1.047

(excl. externe inhuur)

         
           

5. Saldo van baten en lasten

7,56%

0,25%

1,02%

2,08%

0

           

6. Kwaliteitsindicator 1: doorlooptijd vergunningen1

85%

86%

90%

86%

95%

           

7. Kwaliteitsindicator 2: wachttijden informatiecentrum

 

13 sec.

21 sec

29 sec

<20 sec.

           

Omschrijving Specifiek Deel

         

8. Kostprijs/product (x € 1.000):

         

– Inspectie

117.316

124.462

125.318

117.895

122.691

– Vergunningverlening

23.832

23.876

19.628

25.363

23.523

– Monsterafname

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

           

9. Kwaliteit Handhaving:

         

– Klachten (bezwaar en beroep)

700

1.484

1.484

3812

1.000

– Gegrond verklaard (%)

n.b.

n.b.

48%

n.b.

95%

X Noot
1

De doorlooptijd vergunningverlening betreft een ongewogen gemiddelde van de doorlooptijden vergunningverlening van de ILT.

X Noot
2

Het betreft hier enkel centrale JZ-gegevens. Individuele decentrale zaken zijn hier niet in opgenomen.

De kostprijzen per productgroep en de tarieven per uur zijn gestegen door enerzijds de loon- en prijsontwikkeling en anderzijds door de volledige doorwerking van de kosten van de Autoriteit woningcorporaties in de ILT-kosten in 2016. Daarnaast zijn er vergunningverlenende activiteiten gestart in de leefomgevingsdomeinen die tot een groei van het werkpakket en daarmee productgroepprijs hebben geleid.

Het verschil tussen de omzet vergunningverlening en de kosten voor vergunningverlening wordt verklaard doordat de ILT (overwegend) niet-kostendekkende tarieven afgeeft. Daarnaast worden er niet-tarifeerbare producten afgegeven.

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)

Staat van baten en lasten agentschap KNMI voor het jaar 2016 (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

 
 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Baten

       

Omzet IenM

36.031

40.257

4.226

46.668

Omzet nutv werkzaamheden

1.217

10.662

9.445

 

Omzet overige departementen

2.062

2.035

– 27

1.744

Omzet derden

21.898

21.004

– 894

17.673

Rentebaten

0

1

1

25

Vrijval voorzieningen

0

0

0

632

Bijzondere baten

 

1

1

 

Totaal baten

61.208

73.960

12.752

66.742

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– Personele kosten

28.744

32.784

4.040

30.904

* waarvan eigen personeel

27.914

30.478

2.564

27.871

* waarvan externe inhuur

830

2.306

1.476

3.033

– Materiële kosten

22.044

21.797

– 247

19.472

* waarvan apparaat ICT

6.564

4.271

– 2.293

3.842

* waarvan bijdrage aan SSO's

4.966

2

– 4.964

2.617

Aardobservatie

8.374

17.318

8.944

13.050

Rentelasten

242

0

– 242

10

Afschrijvingskosten

       

– materieel

1.804

1.767

– 37

2.061

* waarvan apparaat ICT

992

1.274

282

1.400

– immaterieel

       

Overige Lasten

       

– Dotaties voorzieningen

 

0

0

642

– Bijzondere lasten

 

161

161

263

Totaal lasten

61.208

73.827

12.619

66.402

         

Saldo van baten en lasten

0

133

133

340

Toelichting Baten

Omzet IenM (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2016

Realisatie 2016

Verschil

Realisatie 2015

Artikel 11 Waterkwantiteit

401

524

123

526

Artikel 16 Spoor

0

44

44

44

Artikel 17 Luchtvaart

0

14

14

23

Artikel 19 Klimaat

220

809

589

716

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

32.566

35.952

3.386

40.001

Inzet middelen Balans

0

10.662

10.662

1.402

Bijdrage ILT

313

104

– 209

313

Bijdrage RWS

2.531

2.458

– 73

2.909

ANVS

 

213

213

 

Overig IenM

 

138

138

30

Overig

   

0

704

Totaal

36.031

50.918

14.887

46.668

waarvan programma

8.374

17.318

8.944

13.050

In bovenstaande tabel wordt de aansluiting weergegeven tussen de ontvangen middelen van het moederdepartement en de omzet welke in de administratie is verantwoord. De ontvangsten waar nog geen prestaties (kosten) tegenover staan worden niet als opbrengst verantwoord, maar als vooruit ontvangen bedragen verantwoord ter dekking van toekomstige kosten. Zodra de prestaties (kosten) worden geleverd, worden de opbrengsten verantwoord en de vooruitontvangen bedragen verminderd. In 2016 zijn de vooruitonvangen bedragen vooral verminderd door geboekte opbrengsten in het kader van Aardobservatie, Deltaplan, Transitiekosten en Anders omgaan met data. Een uitsplitsing van de vooruitontvangen positie volgt uit de onderstaande tabel.

Vooruit ontvangen omzet IenM (bedragen x € 1.000)
 

per

Vooruitontvangen

per

 

1-1-2016

BIJ

AF

31-12-2016

Aardobservatie

19.160

0

8.901

10.260

Deltaplan ICT

705

0

705

0

Security

125

0

125

0

Transitiekosten

455

0

455

0

Cabauw

270

0

182

89

Radar

400

0

195

205

Anders omgaan met data

380

0

205

175

Reken- en opslaginfrastructuur

340

0

0

340

BES overname dienstverlening

725

0

292

433

BES Golfmodel

 

215

0

215

BES Meteo en seismo

 

210

0

210

         

Totaal vooruitontvangen Transitorische passiva

22.560

425

11.058

11.927

Klimaatsheets

108

0

107

1

Space Weather

206

167

0

373

SBW Wind

175

0

110

65

Totaal

23.049

592

11.275

12.366

Omzet overige departementen (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2016

Realisatie 2016

Verschil

Realisatie 2015

RIVM

136

0

– 136

0

Defensie

976

984

8

990

EZ

950

982

32

716

Overig

 

69

69

37

Totaal

2.062

2.035

– 27

1.744

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de opbrengsten vanuit overige departementen nagenoeg gelijk zijn aan de begrote opbrengsten.

Omzet derden (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2016

Realisatie 2016

Verschil

Realisatie 2015

Luchtvaart

9.209

9.288

79

9.362

Projecten extern gefinancierd

8.800

10.325

1.525

6.271

Dataverstrekkingen en licenties

511

693

182

667

Overig

3.378

698

– 2.680

1.373

Totaal

21.898

21.004

– 894

17.673

De stijging van de extern gefinancierde projectopbrengsten wordt veroorzaakt doordat er meer projecten zijn uitgevoerd dan begroot en doordat er projecten zijn uitgevoerd waarbij het KNMI als hoofdaannemer fungeerde waardoor ook deze inzet van de onderaannemers in de winst en verlies van het KNMI wordt verantwoord.

De lagere dan begrote realisatie van de overige opbrengsten wordt veroorzaakt doordat een aantal hier begrote posten niet zijn gerealiseerd. Het betreft een algemene opbrengsttaakstelling (€ 1,0 miljoen), een verwachte teruggaven van de RVB (€ 0,7 miljoen) en een verwachte bijdrage vanuit SEO voor medefinanciering van EU projecten (€ 0,4 miljoen).

Rentebaten

De rentebaten bestaan uit ontvangen rente over het saldo op de rekening courant. De realisatie is lager dan begroot door de lage rentestand in 2016.

Toelichting Lasten

Personeel (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2016

Realisatie 2016

Verschil

Realisatie 2015

Personeel

28.744

32.784

4.040

30.904

Specificatie

       
 

Eigen personeelskosten

27.914

30.478

2.564

27.871

   

waarvan: Loonkosten

 

28.512

 

25.850

   

waarvan: Overige personeelskosten

 

1.966

 

2.021

 

Inhuur

830

2.306

1.476

3.033

             

Gemiddeld aantal fte

357,0

372,0

15,0

348,0

Mutatie fte t.o.v. voorgaand jaar

 

4,0%

 

– 2,7%

Loonsom per medewerker

 

76,7

 

74,3

Daling salariskosten per medewerker

 

2,0%

 

– 1,2%

De gemiddelde bezetting in 2016 bedraagt 372 fte. Dit is een stijging van 15 fte ten opzichte van de begroting. De stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door de benodigde capaciteit voor het uitvoeren van de diverse projecten. Daarnaast is er een tijdelijke uitbreiding van het aantal fte geweest om de kennisoverdracht mogelijk te maken van medewerkers, die het komend jaar met pensioen gaan (10% van de huidige medewerkers van het KNMI gaat in de komende vijf jaar met pensioen). Twintig procent van de medewerkers binnen het KNMI is per 31-12-2016 in tijdelijke dienst.

Het gemiddelde ziekteverzuim (2,6%) is beneden de norm (4%) gebleven in 2016.

Materieel (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2016

Realisatie 2016

Verschil

Realisatie 2015

Materieel

30.418

39.115

8.697

32.522

 

Contributie Bijdragen

 

20.278

 

16.121

   

waarvan aardobservatie

 

17.318

 

13.050

   

waarvan overig

 

2.960

 

3.071

 

Onderhoud en exploitatie

 

4.284

 

4.425

 

Huur en lease

 

5.280

 

2.845

 

Bureau, voorlichting en huisvesting

 

1.786

 

1.865

 

SWO

 

0

 

0

 

Uitbesteding

 

7.348

 

7.207

 

Overige kosten

 

139

 

59

Rentelasten, afschrijvingskosten en overige lasten

In 2016 zijn er geen rentelasten. De afschrijvingskosten zijn in 2016 lager dan 2015 doordat er in de laatste jaren (2013, 2014 en 2015) minder investeringen hebben plaatsgevonden. De bijzondere lasten bestaan voornamelijk uit deactiveringen van de Argofloats (€ 153.000).

Saldo van baten en lasten

Het resultaat over 2016 is € 0,13 miljoen positief. Voorgesteld wordt om het resultaat toe te voegen aan het Eigen vermogen.

Balans per 31 december 2016 (bedragen x € 1.000)
 

31-12-2016

31-12-2015

Activa

   

Materiële vaste activa

   

* Grond en gebouwen

4.546

5.009

* Installaties en inventaris

292

698

* Overige activa

2.768

3.630

* In ontwikkeling

4.233

2.306

Onderhandenwerk

2.883

2.778

Debiteuren

2.227

4.727

Transitorische activa

212

752

Liquide middelen

11.668

22.333

Totaal activa

28.829

42.233

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

* Exploitatiereserve

2.123

1.783

* Onverdeeld resultaat

133

340

Lening bij Min. van Financiën

0

0

Voorzieningen

556

642

Vooruitontvangen projecten

3.089

4.451

Crediteuren

502

264

Transitorische passiva

22.426

34.753

Totaal passiva

28.829

42.233

Toelichting Balans

Voorzieningen
 

Wachtgeld

Reorganisatievoorziening

Totaal

Saldo per 1 jan 2016

583

59

642

 

Af:

     
   

onttrekking

46

40

86

           

Saldo per 31 dec 2016

537

19

556

In 2015 is er een wachtgeldvoorziening gevormd voor een wettelijke en juridische verplichting aan één voormalige medewerker voor een periode van 9 jaren en 6 maanden (€ 583.000) en voor een Van-werk-naar-werk kandidaat is er in 2015 een voorziening gevormd (€ 59.000). In 2016 zijn de kosten voor de hiervoor vermelde voorzieningen als onttrekkingen opgenomen.

Transitorische activa/Nog te betalen (Ntb) (bedragen x € 1.000)
 

31-12-2016

31-12-2015

Vooruit ontvangen Overheid

11.927

22.560

Vooruit ontvangen overig

733

941

Af te dragen derden

92

140

Nog te betalen

5.914

8.014

Te betalen vakantiegeld

894

813

Te betalen vakantiedagen

1.164

980

Te verrekenen luchtvaartmeteo

1.434

1.090

Te betalen eindejaaruitkering

132

122

Te betalen BTW

136

92

Totaal

22.426

34.752

De vooruit ontvangen bedragen overheid hebben voornamelijk betrekking op de bijdragen voor aardobservatie (€ 10,3 miljoen). Deze bedragen zullen in komende jaren worden uitgegeven. De nog te betalen post betreft vooral de nog niet ontvangen factuur van SSC-Campus (€ 5,2 miljoen) voor de dienstverlening in het tweede tot en met het vierde kwartaal. Te betalen vakantiedagen betreft de reservering voor niet opgenomen vakantiedagen voor eigen personeel. Te verrekenen luchtvaartmeteo bestaat uit prijs- en volumeverschillen van de tarieven van 2013 t/m 2015. Het bedrag van (€ 1,4 miljoen) wordt in de periode 2017–2018 verrekend in het tarief.

De daling van de transitorische passiva wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de contributiebetalingen aan EUMETSAT € 8,9 miljoen hoger waren dan de in 2016 ontvangen vergoeding. Daarnaast is per saldo € 1,9 miljoen afgeboekt ter dekking van kosten (met name Deltaplan Transitie, Anders omgaan met Data, etc.). De daling van de post «Nog te betalen» wordt voornamelijk veroorzaakt door de lagere omvang van de nog te ontvangen facturen.

Specificatie vorderingen/schulden (bedragen x € 1.000)
 

Debiteuren

Onderhanden projecten

Nog te ontvangen

Liquide middelen

Crediteuren

Vooruit ontvangen projecten

Nog te betalen

Moederdepartement

39

     

462

11.927

Overige ministeries en agentschappen

45

 

11.668

– 2

601

137

Derden

2.144

2.883

212

 

504

2.026

10.362

Voorziening dubieuze debiteuren

– 1

           

Totaal

2.227

2.883

212

11.668

502

3.089

22.426

Ontwikkeling Eigen Vermogen

Eigen vermogen (bedragen x € 1.000)

Saldo Eigen vermogen per 31/12/2015

1.783

Bij: Onverdeeld resultaat 2014 (negatief)

340

Saldo Eigen vermogen per 1/1/2015

2.123

     

Bij: Onverdeeld resultaat 2015

133

Saldo Eigen vermogen per 31/12/2015

2.256

Voorgesteld wordt om het onverdeelde resultaat van 2016 toe te voegen aan het Eigen vermogen. Het Eigen vermogen bedraagt na verwerking van de winst over 2016 € 2,5 miljoen. In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het eigen vermogen over de afgelopen jaren weergegeven.

Ontwikkeling Eigen Vermogen (bedragen x € 1.000)
 

2011

2012

2013

2014

realisatie 2015

begroot 2016

realisatie 2016

1. Eigen vermogen per 1/1

1.801

611

1.877

5.407

1.783

2.123

2.123

2. Saldo van baten en lasten

– 1.190

1.266

2.276

– 1.250

340

0

133

3a. uitkering aan moederdepartement

     

– 2.374

     

3b. bijdrage van moederdepartement

             

3c. overige mutaties

             

3. Totaal directe mutaties in EV

   

1.254

       

4. Eigen vermogen per 31/12

611

1.877

5.407

1.783

2.123

2.123

2.256

% gemiddelde omzet laatste 3 jaar

1,1%

3,1%

8,9%

2,9%

3,5%

 

3,4%

Kastroomoverzicht

Kasstroomoverzicht per 31 december 2016 van het KNMI (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2016

Realisatie 2016

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari

17.052

22.333

5.281

         
 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom

1.804

4.940

3.136

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom

– 12.440

– 13.643

– 1.203

2.

Totaal operationele kasstroom

– 10.636

– 8.703

1.933

         
 

Totaal investeringen (–/–)

– 3.970

– 2.194

1.776

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

 

232

232

3.

Totaal investeringskasstroom

– 3.970

– 1.962

2.008

         
 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

 

0

0

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

   

0

 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 260

0

260

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

3.970

0

– 3.970

4.

totaal financieringskasstroom

3.710

0

– 3.710

         

5.

Rekening courant RHB 31 december (=1+2+3+4)

6.156

11.668

5.512

Toelichting Operationele kasstroom

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom wordt afgeleid uit (afgerond) het saldo van baten en lasten (€ 0,1 miljoen), dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingskosten (€ 1,8 miljoen), toename onderhanden projecten (– € 0,1 miljoen), afname kortlopende vorderingen (€ 3,0 miljoen), afname voorzieningen (€ 0,1 miljoen) en een afname van de schulden (– € 13,5 miljoen).

Investeringskasstroom

In 2016 is vooral geïnvesteerd in vervanging van waarneemapparatuur (Radar € 0,7 miljoen, Wolkenhoogtemeters € 0,5 miljoen, High Performance Computing € 0,2 miljoen, Uitbreiding MOS € 0,2 miljoen en Argofloats € 0,2 miljoen).

Financieringskasstroom

Er is in 2016 geen beroep op de leenfaciliteit gedaan. De activa zijn door het KNMI zelf gefinancierd.

Doelmatigheid

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2016
     

2012

2013

2014

2015

2016

Begroting 2016

Kostprijs in € per eenheid product

           
 

percentage overhead

 

33%

37%

33%

34%

25%

 

fte's indirect

111

121

115

97

89

96

                 

Tarieven/uur

     

121

111

100

96

108

                 

Omzet per productgroep

             
 

meteorologie

50.423

46.254

47.121

50.946

54.544

50.790

 

seismologie

3.686

2.690

1.753

2.089

2.096

2.044

 

aardobservatie

10.110

8.468

9.846

13.050

17.318

8.374

                 

FTE- per 31 december

   

383

358

354

348

372

357

                 

Saldo van baten en lasten (%)

2%

4%

– 2%

1%

0%

0%

                 

Algemene weersverwachtingen en adviezen

           
 

afwijking min temperatuur (°C)

– 0,17

– 0,01

– 0,18

0,45

0,44

ABS (<0,5)

 

afwijking max temperatuur (°C)

– 0,32

– 0,25

– 0,52

– 0,31

– 0,36

ABS (<0,5)

 

gem afwijking wind snelheid (m/s)

– 0,05

0,26

0

0

0,26

ABS (<1,0)

Maritieme verwachtingen

             
 

tijdigheid marifoonbericht (%)

98,4

99,3

99,9

99,5

98,9

>99

Kosten in € per eenheid product

In 2015 zijn de uitgangspunten voor bepaling van de overhead in het kostprijsmodel gewijzigd. Uit het oogpunt van vergelijkbaarheid zijn de gerealiseerde waarden herrekend.

De overheadkosten kennen afgezien van de stijging van de huurkosten (door de stelselwijziging RVB) een licht dalende trend. Ondanks de stijging van de huurkosten met circa € 2 miljoen is het percentage overhead slechts met 1% gestegen.

Door wijzigingen in de totale kosten wordt een wijziging van de overheadkosten niet altijd zichtbaar in het percentage overhead.

Het aantal niet direct aan producten toe te wijzen fte’s daalt ook in 2016. Dit wordt vooral veroorzaakt door het beleid om activiteiten zoveel mogelijk direct aan producten te koppelen.

Aantal fte’s

Het aantal fte’s per 31 december is hoger dan begroot, maar is gecompenseerd door extra opbrengsten.

Algemene weersverwachtingen en adviezen

Alleen de gerealiseerde waarde voor de tijdigheid marifoonbericht valt buiten de gestelde doelstellingen. Analyse heeft opgeleverd dat er geen aanvullende maatregelen nodig zijn.

Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)

Staat van baten – lastenagentschap Nederlandse Emissieautoriteit voor het jaar 2016 (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2015

Baten

       

Omzet IenM

7.174

8.149

975

7.622

Omzet overige departementen

0

0

0

 

Omzet derden

55

0

– 55

19

Rentebaten

0

0

0

0

Bijzondere baten

0

0

0

0

         

Totaal baten

7.229

8.149

920

7.641

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       
 

personele kosten

5.301

5.412

111

5.324

   

* waarvan eigen personeel

4.416

4.685

269

4.681

   

* waarvan externe inhuur

600

586

– 14

527

   

* waarvan overige personele kosten

285

141

– 144

116

 

materiële kosten

1.190

1.269

79

1.761

   

* waarvan apparaat ICT

880

175

– 705

265

   

* waarvan bijdrage aan SSO's

 

461

461

501

   

* waarvan overige materiële kosten

310

633

323

995

Rentelasten

16

8

– 8

13

Afschrijvingskosten:

       
 

materieel

 

2

2

2

   

waarvan apparaat ICT

 

2

2

2

 

immaterieel

722

737

15

606

             

Totaal lasten

7.229

7.428

199

7.706

             

Saldo van baten en lasten

0

721

721

– 65

Toelichting op de baten en lasten

Baten

Omzet IenM

De omzet IenM betreft de omzet voor werkzaamheden die de NEa verricht voor het moederdepartement. De omzet IenM is een vergoeding voor werkzaamheden op het gebied van:

  • Naleving ETS stationair

  • Nationale verplichtingen emissiehandel onder EU en VN

  • Naleving EV

  • Advies, ontwikkeling en implementatie EV

  • Programma NEa 2017

De realisatie van de omzet IenM is hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit komt doordat de NEa voor 2016 een hogere opdracht heeft gekregen van de directie KLG (€ 7.959.449) dan oorspronkelijk was begroot en daarnaast heeft de NEa een opdracht tot datakoppeling met CBS uitgevoerd.

Lasten

Personele kosten

De kosten van het van het eigen personeel zijn hoger dan de kosten die zijn opgenomen in de oorspronkelijke begroting. In 2016 is de vaste formatie uitgebreid.

In 2016 is door eigen personeel gewerkt aan het Register Energie voor Vervoer fase 2. De loonkosten die betrekking hadden op deze uren (€ 24.148) zijn overgeboekt naar Zelfontwikkelde immateriële vaste activa in aanbouw.

De externe inhuur is nagenoeg gelijk aan de oorspronkelijke begroting.

Specificatie personele kosten

Begroting 2016

Realisatie 2016

Aantal FTE

53,4

49,0

Eigen personeelskosten

4.701

4.826

Kosten inhuur

600

586

Totale personele kosten

5.301

5.412

Materiële kosten

De materiële kosten zijn in totaal iets hoger uitgekomen dan oorspronkelijk begroot. Ten opzichte van de oorspronkelijke begroting is er een uitsplitsing gemaakt tussen apparaat ICT kosten en bijdragen aan SSO’s. Het verschil in overige materiële kosten betreft met name werkzaamheden voor het Programma NEa 2017. Deze werkzaamheden waren op het moment van het opstellen van de oorspronkelijke begroting niet of nauwelijks in beeld.

Balans van baten-lastenagentschap Nederlandse Emissieautoriteit per 31 december 2016 (voor verwerking van het resultaat)

Balans per 31 december 2016 van de Nederlandse Emissieautoriteit (bedragen x € 1.000)
 

31 december 2016

31 december 2015

ACTIVA

   
     

Vaste activa

   

Immateriële vaste activa

1.821

2.316

Materiële vaste activa

   

– Overige materiële vaste activa

3

5

 

1.824

2.321

     

Vlottende activa

   

Debiteuren

84

0

Overige vorderingen en overlopende activa

222

277

 

306

277

     

Liquide middelen

1.714

581

     

TOTAAL ACTIVA

3.844

3.179

     

PASSIVA

   
     

Eigen vermogen

   

Exploitatiereserve

299

364

Onverdeeld resultaat

721

– 65

 

1.020

299

Langlopende schulden

   

Leenfaciliteit Ministerie van Financiën

420

760

     

Kortlopende schulden

   

Crediteuren

3

0

Overige schulden en overlopende passiva

2.401

2.120

 

2.404

2.120

     

TOTAAL PASSIVA

3.844

3.179

Toelichting op de balans

Activa

Immateriële vaste activa

De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de historische kostprijs verminderd met de cumulatieve afschrijvingen. Onder de immateriële vaste activa valt het informatiesysteem PAN, het in mei 2015 in gebruik genomen Register Energie voor vervoer fase 1 en het in aanbouw zijnde Register Energie voor vervoer fase 2.

Overige vorderingen en overlopende activa

De post Overige vorderingen en overlopende activa bestaat voornamelijk uit een te ontvangen boete als gevolg van een opgelegd boetebesluit en vooruitbetaalde licentiekosten.

Liquide middelen

De post liquide middelen bestaat uit het saldo van de rekening courant RHB ten bedrage van € 1,7 miljoen zoals overeenkomt met het saldobiljet per 31 december 2016 en de waarde van de aanwezige VVV Cadeaubonnen.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen bestaat uit de exploitatiereserve en het nog onverdeelde resultaat van het afgesloten boekjaar. In de tabel is de ontwikkeling van het eigen vermogen opgenomen.

Ontwikkeling eigen vermogen (bedragen x € 1.000)

Stand per 31 december 2014

Stand per 31 december 2015

Stand per 31 december 2016

Eigen vermogen:

     

– exploitatiereserve

954

1.261

299

– directe mutatie eigen vermogen1

– 590

– 897

 

– onverdeeld resultaat

897

– 65

721

Totaal

1.261

299

1.020

X Noot
1

In 2015 is € 0,9 miljoen van het eigen vermogen afgedragen aan het moederdepartement vanwege de overschrijding van het plafond van maximaal 5% eigen vermogen van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar.

Toelichting

Het Eigen Vermogen overschrijdt per 31 december 2016 met € 0,6 miljoen het plafond van maximaal 5% eigen vermogen over de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar. Overeenkomstig de regeling Agentschappen zal bij de eerstvolgende suppletoire begrotingswet worden aangegeven hoe deze overschrijding is hersteld.

Crediteuren

De post Crediteuren betreft een factuur van derden.

Overige schulden en overlopende passiva

De post Overige schulden en overlopende passiva is onder te verdelen in € 1,6 miljoen voor «crediteuren ministerie IenM». Dit betreft de afrekening met de opdrachtgever over het jaar 2016 (€ 1,2 miljoen), vooruitontvangen bedragen van het moederdepartement (€ 0,2 miljoen) en nog te betalen dienstverleningsovereenkomst (€ 0,2 miljoen). Vervolgens € 0,4 miljoen voor «crediteuren overige ministeries». Dit bedrag betreft het Ministerie van Financiën en bestaat uit het kortlopende deel van de leenfaciliteit (€ 0,34 miljoen) en de nog te betalen rente leenfaciliteit (€ 1.740). Het Ministerie van Economische zaken voor nog te betalen inbesteding (€ 75.000) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor inbesteding (€ 1.137).

Het restant van € 0,4 miljoen betreft «crediteuren derden» en bevat voornamelijk reserveringen voor vakantiegeld/-dagen en eindejaarsuitkeringen (€ 0,25 miljoen), kosten voor inhuur van personeel (€ 72.000) en uitbesteding voor beheerkosten en nieuwsbrieven (€ 75.000).

Kasstroomoverzicht over het jaar 2016 (bedragen x € 1.000)
     

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

   

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

 

Rekening-courant RHB 1 januari 2016

601

578

– 23

           
 

2a +/+

Totaal ontvangsten operationele kasstroom

7.229

1.946

1.305

 

2b –/–

Totaal uitgaven operationele kasstroom

– 6.507

– 29

– 110

2.

 

Totaal operationele kasstroom

722

1.917

1.195

           
 

3a –/–

Totaal investeringen

0

– 242

– 242

 

3b +/+

Totaal boekwaarde desinvesteringen

0

0

0

3.

 

Totaal investeringkasstroom

0

– 242

– 242

           
 

4a –/–

Eenmalige uitkering aan moederdepartement

0

0

0

 

4b +/+

Eenmalige storting doormoederdepartement

0

0

0

 

4c –/–

Aflossingen op leningen

– 680

– 540

140

 

4d +/+

Beroep op leenfaciliteit

0

0

0

4.

 

Totaal financieringskasstroom

– 680

– 540

140

           

5.

 

Rekening courant RHB 31 december 2016

643

1.713

1.070

           
   

(=1+2+3+4)

(maximale roodstand 0,5 mln euro)

     

Investeringskasstroom

In 2016 is geïnvesteerd in het in aanbouw zijnde Register Energie voor Vervoer fase 2 (€ 0,2 miljoen).

Financieringskasstroom

Op de leenfaciliteit is in 2016 € 0,54 miljoen afgelost.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2016

Doelmatigheidsindicatoren1

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Oorspronkelijke begroting 2016

Kostprijzen per product (x € 1):

         

Onderhoud ETS (per bkg installatie)

6.916

7.474

10.078

   

Communicatie en voorlichting (helpdeskvragen)2

131

106

     

Registeradministratie handelaren (per rekening)2

1.154

1.071

     

Nationale verplichtingen onder EU en VN

140

       

Tijdelijk regime Hernieuwbare energie en brandstoffen (per deelnemer)2

 

6.725

     

Naleving ETS (per bkg installatie)

     

10.311

9.800

Naleving EV (per deelnemersrol)

     

12.537

 
           

Tarieven per uur (x € 1):

         

Laag

83

75

75

74

75

Midden

95

95

94

94

94

Hoog

125

124

123

120

122

           

FTE totaal (excl. externe inhuur)

40,7

49,9

48,5

49

53,4

           

Omzet per productgroep (x € 1.000)

         

Overige producten/diensten2

 

8

     

Naleving ETS stationair3

3.209

3.483

4.414

 

4.262

Naleving ETS luchtvaart3

222

231

222

 

200

Naleving ETS3

     

4.743

 

(Tijdelijk regime) Hernieuwbare energie en brandstoffen2

 

1.580

2.866

 

2.592

Naleving EV4

     

2.207

 

Advies, ontwikkeling en implementatie EV4

     

329

 

Communicatie en voorlichting (helpdesk en overig)

385

       

Infodesk NEa2

 

254

     

Registeradministratie handelaren2

256

179

     

Nationale verplichtingen onder EU en VN

91

119

120

123

120

NEa brede producten en diensten2

544

259

     

Projecten2

2.663

950

     

Overige

   

19

747

 

Totaal

7.370

7.063

7.641

8.149

7.174

Saldo van baten en lasten (%)

8,90%

12,69%

– 0,85%

8,8%

0%

           

Kwaliteitsindicatoren5

         

Naleving ETS stationair

         

% vergunningenaanvragen binnen wettelijke termijn afgehandeld

100%

100%

100%

100%

100%

% meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld

95%

98%

96%

93%

100%

% BKG's waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden

 

14%

17%

12%

20%

% Emissie ETS stationair waarvoor tijdig emissierechten zijn ingeleverd

 

100%

100%

   

% vragen binnen de gestelde termijn afgerond

     

92%

95%

           

Naleving ETS luchtvaart

         

% Monitoringsplannen binnen gestelde termijn getoetst

   

100%

   

% Meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld

 

100%

100%

   
           

Tijdelijk regime hernieuwbare energie en brandstoffen

         

% aantal in te dienen biobrandstofbalansen dat tijdig is ingediend

 

95%

96%

   

% deelnemers tijdelijk regime hernieuwbare energie en vervoer waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden

 

13%

32%

   
           

Hernieuwbare energie en brandstoffen

         

Opleveringsdatum rapportage Naleving jaarverplichting HEV en brandstoffen luchtverontreiniging

     

15 juli

15 juli

% Deelnemers waarvoor toezichtsactiviteit heeft plaatsgevonden

     

15%

20%

% vragen binnen de gestelde termijn afgerond

     

85%

95%

           
           

Infodesk Nea

         

% Van vragen binnen gestelde termijn afgerond

 

98%

96%

   
           

Project afbouw NOx emissiehandel6

         

% van tijd NOxregister online

100%

100%

     
           

Algemeen

         

Aantal formele klachten

0

0

0

0

0

# Gegronde bezwaarprocedures waarbij de NEa onjuist gehandeld heeft

 

0

0

0

0

Aantal fraude gevallen EU-register die NEa had kunnen voorkomen

     

0

0

Directe uren/totaal aantal gewerkte uren

58%

67%

59%

48%

68%

X Noot
1

Voor de opdracht 2014 is de producten- en dienstencatalogus van de NEa herzien, hierdoor komen minder/andere producten voor in de realisatie dan in de oorspronkelijke begroting.

X Noot
2

Voor de offerte 2015 zijn diverse producten en diensten die in voorgaande jaren apart in de producten en dienstencatalogus werden genoemd samengevoegd en in de producten Naleving ETS en Hernieuwbare energie en brandstoffen opgenomen. Dit verklaart de stijging van de kostprijs en de omzet bij deze producten in 2015 ten opzichte van voorgaande jaren en verklaart het ontbreken van realisatiecijfers voor deze producten en diensten in 2015.

X Noot
3

In de opdracht over 2016 zijn de producten Naleving ETS stationair en Naleving ETS luchtvaart vervallen, hiervoor is het product Naleving ETS in de plaats gekomen.

X Noot
4

In de opdracht over 2016 is het product (Tijdelijk regime) Hernieuwbare energie en brandstoffen vervallen. De producten Naleving EV en Advies, ontwikkeling en implementatie EV zijn hiervoor in de plaats gekomen.

X Noot
5

In de opdracht voor 2014 zijn nieuwe prestatie indicatoren opgenomen en zijn oude prestatie indicatoren vervallen. Vanaf 2014 zijn de indicatoren toegewezen aan thema’s. In dit overzicht zijn de nieuwe indicatoren opgenomen. Een aantal bestaande indicatoren is behouden en voor die indicatoren is er nog een vergelijking met voorgaande jaren mogelijk.

X Noot
6

Dit betreffen gegevens over de eerste vier maanden van 2014. Vanwege de uitfasering van het systeem NOx-emissiehandel is het register per 1 mei 2014 uit bedrijf genomen.

Het aandeel directe uren in 2016 is achtergebleven bij de verwachtingen. Reden hiervoor is dat de NEa relatief veel tijd heeft besteed aan de voorbereiding van de nieuwe organisatievorm en -inrichting die in 2017 zijn beslag krijgt.

10. SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2016 VAN HET MINISTERIE VAN IENM HXII

Saldibalans per 31 december 2016 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (bedragen x € 1.000)

Activa:

 

Passiva:

     

31-12-2016

 

31-12-2015

       

31-12-2016

 

31-12-2015

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

7.890.984

8.702.560

 

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

210.066

305.703

3)

Liquide middelen

0

0

             

4)

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

0

0

 

4a)

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

7.004.176

8.127.467

5)

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

0

0

 

5a)

Begrotingsreserves

0

0

6)

Vorderingen buiten begrotingsverband

4.737

2.909

 

7)

Schulden buiten begrotingsverband

3.641

5.309

8)

Kas-transverschillen

0

0

             
 

Subtotaal

7.895.721

8.705.469

   

Subtotaal

7.217.883

8.438.479

9)

Openstaande rechten

0

0

 

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

0

0

10)

Vorderingen

28.730

38.804

 

10a)

Tegenrekening vorderingen

28.730

38.804

11a)

Tegenrekening schulden

0

0

 

11)

Schulden

0

0

12)

Voorschotten

6.955.421

8.205.788

 

12a)

Tegenrekening voorschotten

6.955.421

8.205.788

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

148.622

120.161

 

13)

Garantieverplichtingen

148.622

120.161

14a)

Tegenrekening andere verplichtingen

1.674.318

1.587.892

 

14)

Andere verplichtingen

1.674.318

1.587.892

15

Deelnemingen

0

0

 

15a)

Tegenrekening deelnemingen

0

0

 

Sluitrekening Infrastructuurfonds

0

0

   

Sluitrekening Infrastructuurfonds

550.804

207.606

 

Sluitrekening Deltafonds

0

0

   

Sluitrekening Deltafonds

127.036

59.384

 

Afrondingsverschil

2

0

   

Afrondingsverschil

0

0

 

Totaal

16.702.814

18.658.114,00

   

Totaal

16.702.814

18.658.114,00

Toelichting samenstelling saldibalans

Als een Minister meer dan één begroting beheert, in dit geval Infrastructuur en Milieu (XII), het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, wordt per begroting een saldibalans opgesteld. Voor de begroting van Hoofdstuk XII, het Infrastructuurfonds en het Deltafonds worden geen gescheiden administraties gevoerd waardoor posten die niet zonder meer toewijsbaar zijn aan een bepaalde begroting, zijn opgenomen in de saldibalans van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII).

Wat betreft de toelichtingen zijn de volgende uitgangspunten toegepast. Een post, welke in verhouding tot de totale omvang van de balansregel een grote omvang heeft of de grens van € 25 miljoen overschrijdt, is tekstueel toegelicht.

4) Rekening-courantverhouding Rijkshoofdboekhouding

Deze balansregel geeft de financiële verhouding met de Rijksschatkist weer.

Het saldo is gelijk aan het Saldobiljet per 31 december 2016.

6) Vorderingen buiten begrotingsverband

Specificatie vorderingen (bedragen x € 1.000)

BTW (aftrek van voorbelasting)

3.646

Overig

1.091

Totaal

4.737

7) Schulden buiten begrotingsverband

Specificatie schulden (bedragen x € 1.000)

Planbureau voor de Leefomgeving

2.480

Overig

1.161

Totaal

3.641

Toelichting

Het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) ontvangt vanuit de Europese Unie gelden in de vorm van voorschotten voor de uitvoering van diverse projecten in het belang van milieu, natuur en ruimte en waarvan de prestatie nog moet worden geleverd.

10 en 10a) Vorderingen en Tegenrekening vorderingen

Extra-comptabele vorderingen zijn vorderingen die zijn voortgevloeid uit uitgaven ten laste van de begroting.

Opeisbaarheid (bedragen x € 1.000)

Direct opeisbaar

1.365

Op termijn opeisbaar

27.365

Geconditioneerd

0

Totaal

28.730

Specificatie (bedragen x € 1.000)

Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling

20.774

Artikel 17 Luchtvaart

6.646

Overig

1.310

Totaal

28.730

Toelichtingen

Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling

Een vordering op het ministerie van Economische Zaken van € 20 miljoen staat open met betrekking tot de overdracht van opbrengsten uit de verkoop van BBL-bezit (Bureau Beheer Landbouwgronden) in de voormalige Rijksbufferzones.

12 en 12a) Voorschotten en Tegenrekening voorschotten

Voorschotten zijn bedragen die aan derden zijn betaald vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen.

Openstaand naar jaar van betaling (bedragen x € 1.000)

Tot en met 2014

3.872.985

2015

1.984.054

2016

1.098.382

Totaal

6.955.421

Specificatie (bedragen x € 1.000)

Artikel 11 Integraal Waterbeleid

15.251

Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling

404.135

Artikel 16 Spoor

24.420

Artikel 19 Klimaat

270.652

Artikel 20 Lucht en Geluid

420.443

Artikel 21 Duurzaamheid

507.733

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en Milieurisico's

90.446

Artikel 25 Brede Doeluitkering

5.107.335

Artikel 97 Algemeen departement

24.200

Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement

53.322

Overig

37.484

Totaal

6.955.421

Toelichtingen

Artikel 11 Integraal Waterbeleid

In het kader van integraal waterbeleid staan voorschotten open voor ruim € 15 miljoen om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium van het waterbeleid te verbeteren. Zo is onder andere aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het programma Partners voor Water circa € 11 miljoen verstrekt. De afrekeningen worden in 2017 verwacht.

Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling

In het kader van ruimtelijke ontwikkeling staan voorschotten open voor een gezamenlijk bedrag van ruim € 404 miljoen.

Zo staan onder andere in het kader van de Nota Ruimte voorschotten open op diverse gemeenten van circa € 317 miljoen ten behoeve van het project Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke gebieden en het project Nieuwe Sleutel Projecten (NSP) ter ontwikkeling en versterking van centra’s in nationale stedelijke netwerken door de (her)ontwikkeling van Hogesnelheidslijnstations en omgeving. Afwikkeling wordt verwacht in de jaren 2017/2022.

Voor het realiseren van een duurzaam gebruik van bodem, ondergrond en grondwater zijn op grond van de Wet Bodemsanering voorschotten verstrekt. Zo zijn onder andere voorschotten verstrekt aan de Stichting Bosatex, gespecialiseerd in saneringen op verontreinigingen in de textielverzorgingsbranche, van ruim € 27 miljoen en aan de Stichting Bodemcentrum van circa € 20 miljoen. Verwacht wordt dat de afwikkeling in de jaren 2017/2018 zal plaatsvinden.

Artikel 16 Spoor

Ultimo 2016 staat ruim € 24 miljoen aan voorschotten open. De voorschotten zijn verstrekt aan onder andere de Stichting Bodemsanering NS voor lopende maatregelen. De afrekeningen worden in 2017 verwacht.

Artikel 19 Klimaat

Met betrekking tot dit artikel staat ultimo 2016 voor circa € 271 miljoen aan voorschotten open.

Door de ontwikkeling naar kerndepartementen is de beleidsuitvoering uitbesteed aan de externe uitvoeringsorganisatie RIVM waarop voorschotten open staan van ruim € 229 miljoen. Voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism (CDM) staan voorschotten open van circa € 22 miljoen. Daarnaast staat op het RVO een voorschot open van ruim € 10 miljoen. De afwikkeling van deze voorschotten vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2017/2018.

Artikel 20 Lucht en Geluid

Met betrekking tot dit artikel staat voor circa € 420 miljoen aan voorschotten open.

Aan provincies en gemeenten zijn in het kader van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) in de jaren 2000/2016 voorschotten betaald ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit waarvan ultimo 2016 ruim € 312 miljoen open staat.

In het kader van de sanering van geluidslawaai staan op het Bureau Sanering Verkeerslawaai voorschotten open van ruim € 107 miljoen om de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer (waaronder ook luchtvaart) en bedrijvigheid te verminderen. Afwikkeling zal vermoedelijk plaatsvinden in de jaren 2017/2020.

Artikel 21 Duurzaamheid

Met betrekking tot dit artikel staat ultimo 2016 voor circa € 507 miljoen aan voorschotten open. Zo staat – van de in de jaren 2008 tot en met 2016 betaalde voorschotten – ultimo 2016 nog een bedrag open van ruim € 499 miljoen op de Stichting Afvalfonds voor de aanpak van verpakkings- en zwerfafval. Afwikkeling wordt in 2017 verwacht.

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en Milieurisico's

In het kader van externe veiligheid, inrichtingen en transport zijn voorschotten verstrekt. Hiervan staat ultimo 2016 ruim € 90 miljoen open. Zo is aan DSM Agro, als voortvloeisel van het gesloten Amoniak convenant voor de beëindiging van de amoniaktransporten, een schadevergoeding verstrekt van circa € 48 miljoen.

Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn voorschotten verstrekt voor circa € 15 miljoen in het kader van de subsidieregeling Verwijdering Asbestdaken. Afwikkeling van deze voorschotten vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2017/2019.

Artikel 25 Brede Doeluitkering

Op grond van de Wet Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, die als doel heeft om op decentraal niveau maatwerk oplossingen mogelijk te maken voor verkeer- en vervoervraagstukken, zijn voorschotten verstrekt. Hiervan staat ultimo 2016 ruim € 5.107 miljoen open en hebben onder andere betrekking op de provincies (€ 1.893 miljoen), Metropoolregio Rotterdam-Den Haag, een fusie van de Stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden, (€ 1.399 miljoen), Stadsregio Amsterdam, voorheen Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA), (€ 1.203 miljoen), het Bestuur Regio Utrecht (€ 197 miljoen), het samenwerkingsverband KAN (€ 191 miljoen), de regio Twente (€ 120 miljoen) en de regio Eindhoven (€ 90 miljoen). Afwikkeling van deze voorschotten vindt plaats, nadat de goedkeurende controleverklaringen zijn ontvangen.

Artikel 97 Algemeen Departement

Er zijn voorschotten verstrekt ten behoeve van IenM brede programmamiddelen waarvan circa € 24 miljoen nog open staat.

Zo zijn onder andere voorschotten verstrekt aan het NWO ten behoeve van het programma Duurzame Logistiek en het onderzoeksprogramma «Smart Urban Regions of the Future (SURF)», aan het Nuclear Research & Consultancy Group VOF ten behoeve van het Investeringsplan CBRN Security NRG, Weerstandsverhogende maatregelen en Werkzaamheden en aan de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA) ten behoeve van de Eindberging radioactief Afval.

Daarnaast zijn er voorschotten verstrekt aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) inzake de exploitatiekosten. Afwikkeling vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2017/2022.

Artikel 98 Apparaatuitgaven kerndepartement

Voor diverse wachtgelduitkeringen zijn aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) voorschotten verstrekt. Hiervan staat ruim € 53 miljoen open. Afwikkeling van deze voorschotten vindt plaats, nadat de goedkeurende controleverklaringen zijn ontvangen.

Verloopoverzicht (bedragen x € 1.000)

Stand per 1 januari 2016

 

8.205.788

In 2016 vastgelegde voorschotten

 

3.430.716

In 2016 afgerekende voorschotten

 

– 4.681.083

Verdeeld naar jaar van betaling:

   
 

• 2014 en eerder

– 4.437.320

 
 

• 2015

– 226.868

 
 

• 2016

– 16.895

 

Openstaand per 31 december 2016

 

6.955.421

13 en 13a) Garantieverplichtingen en Tegenrekening garantieverplichtingen

Dit zijn verplichtingen waarvan betaling op een later moment afhankelijk is van een bepaalde omstandigheid (een bepaald risico of een bepaalde onzekere gebeurtenis) bij de partij die de garantie ontvangt. Dit zijn dus voorwaardelijke financiële verplichtingen.

Verloopoverzicht (bedragen x € 1.000)

Stand per 1 januari 2016

120.161

Verstrekt in 2016

33.500

Afname risico 2016

– 5.039

Openstaand per 31 december 2016

148.622

Toelichtingen

De mutaties in de garanties betreffen de Dienst Wegverkeer en zijn een doorwerking van het jaar 2015 op het verslagjaar 2016. Deze garanties zijn ten behoeve van een rekening-courantkrediet ad € 15 miljoen ter vervanging van een verleende garantie ad € 5 miljoen en een geldlening ad € 13,5 miljoen.

Verder is in 2016 een garantie verstrekt aan CBR (€ 5 miljoen) ten behoeve van een geldlening.

14 en 14a) Andere verplichtingen en Tegenrekening andere verplichtingen

De post Andere verplichtingen vormt een saldo van de verplichtingen per 1 januari van het begrotingsjaar, de aangegane verplichtingen, hierop verrichte betalingen en negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen.

Verloopoverzicht (bedragen x € 1.000)

Stand per 1 januari 2016

1.587.892

Aangegaan in 2016

7.977.410

Tot betaling gekomen in 2016

– 7.890.984

Openstaand per 31 december 2016

1.674.318

Toelichtingen

Conform deze toelichting worden de negatieve bijstellingen niet separaat in de toelichting op de saldibalans weergegeven. Overigens worden omvangrijke negatieve bijstellingen op de verplichtingen wel toegelicht bij de financiële toelichting van het beleidsartikel waar de negatieve bijstelling betrekking op heeft.

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

In het kader van infrastructurele werken op het terrein van regionale en lokale infrastructuur, maar ook op het terrein van het waterbeheer, het hoofdwegen- en spoorwegennet worden bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken staan in het MIRT Projectenboek, welke jaarlijks als bijlage bij de begroting Infrastructuurfonds wordt uitgebracht. In het kader van de NUBBBV zijn de bestuurlijke afspraken geïnventariseerd voor zover al niet deel uitmakend van de juridische verplichtingen, zoals opgenomen in de financiële administratie. Deze bestuurlijke afspraken zijn zeer divers in aard en omvang. Soms zijn bestuurlijke afspraken enkel samenwerkingsafspraken, soms in meer of mindere mate concrete afspraken over te realiseren projecten of beleidsdoelstellingen, waarvoor het financieel belang nog niet is gekwantificeerd, ofwel sprake is van een raming, dan wel een maximum of van een zeker bedrag. Gezien de bestuurlijke toezeggingen in financiële termen in hardheid verschillen zijn deze niet optelbaar. Hierdoor is geen totaalbedrag aan bestuurlijke toezeggingen te geven. Indien sprake is van een zekere hardheid – en bovendien juridisch gebonden – worden deze toezeggingen als aangegane verplichting in de financiële administratie opgenomen.

Niet uit de saldibalans blijkende verplichtingen

Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften 2017 wordt de (nog) niet betaalde vennootschapsbelasting over het verantwoordingsjaar 2016 als schuld opgenomen onder de niet uit de (saldi)balans blijkende verplichtingen. Op dit moment is de hoogte van het bedrag onbekend.

15 en 15a) Deelnemingen en Tegenrekening deelnemingen

Deze balansregel geeft de deelnemingen in besloten en naamloze vennootschappen en internationale instellingen weer.

Specificatie (bedragen x € 1.000)

Netherlands Antilles Air Traffic Control (NAATC) NV

0

Winair NV St. Maarten

0

Openstaand per 31 december 2016

0

Toelichtingen

Het aandelenkapitaal van Winair NV St. Maarten bedraagt 560.000 US dollar en van Netherlands Antilles Air Traffic Control (NAATC) NV 100 Antilliaanse guldens.

Het deelnemingspercentage in beide ondernemingen bedragen 7,95 en zijn «om niet» verkregen.

Sluitrekening Infrastructuurfonds en Deltafonds

Deze balansregels dienen als sluitrekening met de saldibalans, behorend tot de begroting van het Infrastructuurfonds en Deltafonds, omdat voor deze fondsen géén gescheiden administraties worden gevoerd.

11. WNT-VERANTWOORDING 2016

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2016 € 179.000.

In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2017 (Stcrt. 2016, nr. 70032) is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2016 is om die reden achterwege gelaten.

Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam instelling

Naam (gewezen) Topfunctionaris

Functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband (indien van toepassing

Omvang dienstverband in fte

Op externe inhuurbasis (nee; <= 12 mnd; > 12 mnd)

Beloning

Onkostenvergoedingen (belast)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2016

Individueel WNT maximum

Motivering (indien overschrijding)

Nederlandse Emissieautoriteit

D.J.M. Corbey

Bestuurs-

voorrzitter

1-1-2016

 

0,3

nee

€ 45.288

   

€ 45.288

€ 53.700

n.v.t.

Nederlandse Emissieautoriteit

E.F. van Galen

Bestuurslid

1-1-2016

 

0,09

nee

€ 13.724

   

€ 13.724

€ 16.110

n.v.t.

Nederlandse Emissieautoriteit

C. de Visser

Bestuurslid

1-1-2016

 

0,09

nee

€ 13.724

   

€ 13.724

€ 16.110

n.v.t.

Nederlandse Emissieautoriteit

A.B.M. Hoff

Bestuurslid

1-1-2016

 

0,09

nee

€ 13.724

   

€ 13.724

€ 16.110

n.v.t.

Er zijn bij IenM geen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband geweest aan overige functionarissen. Naast de hierboven vermelde functionarissen zijn er geen (andere) functionarissen die in 2016 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden. Naast de hierboven vermelde ontslaguitkering(en) zijn er in 2016 geen (andere) ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1 TOEZICHTSRELATIES ZBO’S EN RWT’S

Algemeen

Deze bijlage bevat de belangrijkste hoofdlijnen van het toezicht op zbo’s en rwt’s.

In 2016 is gewerkt aan de diverse onderdelen van het ontwikkelplan van het Team Governance Zelfstandige Organisaties. Dit is een uitvloeisel van de evaluatie uit 2015 over het toezicht op zbo’s bij IenM. Hier wordt in 2017 verder aan gewerkt.

In 2016 is rond de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) een aantal belangrijke stappen gezet. Bij brief van 21 september 2016 (Kamerstukken II, 2015–2016, 25 268, nr. 138) heeft de Minister de Kamer geïnformeerd over de Toezichtvisie IenM-ANVS. In de toezichtvisie worden de verdeling van de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de eigenaar (SG), opdrachtgever/liaison (dgMI) en opdrachtnemer (ANVS) beschreven. De verwachting is dat de ANVS per 1 juli 2017 een zbo zal worden. Bij het jaarverslag 2017 zal voor het eerst via deze bijlage over ANVS worden gerapporteerd.

Er is gestart met het implementeren van het normenkader financieel beheer voor publieke organisaties bij de zbo’s. Dit leidt niet tot grote wijzigingen aangezien de zbo’s in zeer grote mate al voldeden aan het normenkader. Tegelijkertijd is gestart met het evalueren van de toezichtregelingen. Een en ander wordt vastgesteld in de aanpassingen van de toezichtregelingen per zbo die in de loop van 2017 van kracht worden.

Onderstaand wordt voor een aantal zbo’s en rwt’s een overzicht gegeven van de toezichtbevindingen over het jaar 2016. De bijlage wordt afgesloten met een totaaloverzicht van alle zbo’s en rwt’s die onder de Minister van IenM ressorteren. Het overgrote deel van deze organisaties is tariefgefinancierd. Daarom zijn voor deze organisaties geen ramingen en realisaties opgenomen.

CBR

In 2016 zijn de tarieven met gemiddeld 5,1 procent gestegen. Aanleiding waren o.a. kosten die moeten worden gemaakt voor vernieuwing van werkprocessen en ICT, een nieuwe kostenverdeling tussen overheid en burger voor vorderingenonderzoeken en verbetering van de dienstverlening. Het jaar is afgesloten met een resultaat van € 10 miljoen euro. Het eigen vermogen is aanzienlijk toegenomen naar € 16,4 miljoen euro wat de afgelopen jaren onder druk was geraakt.

In navolging van de aanpassing van de examenlocaties wordt het aantal rijtestlocaties gefaseerd teruggebracht naar het aantal waar optimale dienstverlening geboden kan worden.

In 2016 was er sprake van overschrijding van de kpi normen met name voor de reserveringstermijnen. Dit vanwege de onverwacht grote vraag naar examens door 17 jarigen en de meevallende economie. Het CBR heeft enkele tientallen nieuwe examinatoren aangetrokken, in 2017 zijn de reserveringstermijnen nagenoeg op orde gekomen. De uitvoering van het Alcoholslotprogramma door het CBR is in 2016 verder afgebouwd.

In 2016 zijn verdere stappen gezet op het gebied van digitalisering. In 2016 en volgende jaren wordt gewerkt aan het optimaliseren van de afstemming tussen informatievoorziening en business, het beheersen van de kwaliteit van de informatievoorzieningsketen en het optimaliseren van het ICT-landschap. In het programma Rijgeschiktheid aan het stuur zijn verdere stappen gezet waarna naar verwachting in 2017 een start met de digitale dienstverlening kan worden gemaakt.

De mededelingen van de politie voor de vorderingenonderzoeken alcohol zijn na een daling in 2015 weer op het oude niveau beland.

In 2016 is mevrouw P. Delsing benoemd als algemeen directeur van het CBR na vertrek van mevrouw S. Zijderveld.

Kadaster

In 2016 is het werkaanbod gestegen t.o.v. 2015. Dit bood de mogelijkheid om de tarieven per 1 januari 2017 substantieel te verlagen. Zo daalde het tarief voor inschrijving van stukken met 25%. Het tarief voor on-line gegevensverstrekking daalde met circa 14%. In 2016 zijn de tarieven al met gemiddeld 10% verlaagd. Door deze verlagingen is de kostendekkendheid verbeterd.

In 2016 is gewerkt aan de opvolging van aanbevelingen uit de wettelijke evaluatie van het Kadaster van 2015 en aan verbeteracties n.a.v. de evaluatie van de toezichtvisie van IenM. In dat verband is o.a. een beleidsvisie ontwikkeld (met name gericht op de positionering van het Kadaster), is een studie verricht naar normering van het eigen vermogen, en is de zin van een in control statement onderzocht. In 2017 vindt de afronding van een groot deel van deze acties plaats.

In 2016 is de openbaarheid van Kadastergegevens aan de orde gesteld. Naar aanleiding daarvan is een verzoek voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Tevens is een regeling in de maak voor afscherming van persoonsgegevens op verzoek.

Voorts is een wetsvoorstel in de maak gericht op de kadasterfuncties in Caribisch Nederland. Dit kan op termijn leiden tot een uitbreiding van de taken van het Kadaster. Vooruitlopend daarop heeft het Kadaster technische assistentie verleend in Caribisch Nederland.

In februari 2017 verscheen in het Financiële Dagblad een artikel over informatiebeveiliging bij het Kadaster. Dit is op 14 februari in een vragenuur aan de orde gekomen. Geconstateerd is dat Kadastergegevens niet van buitenaf gewijzigd kunnen worden. De integriteit van de data en de continuïteit van de taakuitvoering is niet in het geding geweest. Wel zijn verbeteringen mogelijk; het Kadaster heeft daartoe een actieplan opgesteld. IenM bespreekt de uitvoering daarvan periodiek met het Kadaster.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

In 2016 is op verzoek van de Tweede Kamer door SEOR onderzoek gedaan naar de arbeidsvoorwaarden van luchtverkeersleiders. De uitkomsten van dit onderzoek zjin op 11 april 2016 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2015–2016, 31 936, nr. 330). Tegelijkertijd heeft de Staatssecretaris aangegeven dat luchtverkeersleiders een aparte positie krijgen in de Wnt en dat zij het bestuur LVNL gevraagd heeft het overleg te starten met de luchtverkeersleiders om te komen tot een arbeidsvoorwaardenakkoord met daarin een bezoldigingsnorm, een modernisering en flexibilisering van het prepensioen en het verhogen van de capaciteit. LVNL en de vakbond hebben hierover in november 2016 een akkoord bereikt. De Kamer is daarover op 29 november 2016 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2015–2016, 31 936, nr. 365).

In mei 2016 is de heer M. van Dorst als nieuwe CEO/bestuursvoorzitter aangetreden en in augustus 2016 mevrouw M. Banning als CFO. Daarmee is het gehele bestuur vernieuwd. Binnen de raad van toezicht is één lid opnieuw benoemd voor een laatste periode van 4 jaar, mevrouw C. Insinger.

Als bijzonderheid bij de jaarrekening 2015 kan worden gemeld dat deze is voorzien van een verklaring met beperking. De reden hiervoor ligt in het feit dat het FABEC performanceplan op dat moment nog niet was goedgekeurd. Het aangepaste plan ligt nu ter goedkeuring voor bij de Europese Commissie.

In 2016 zijn daarnaast vervolgstappen gezet in de civiel-militaire samenwerking en heeft de aanbesteding plaatsgevonden van de vervanging van het AAA-systeem. Eind 2016 is gebleken dat de geplande opleverdatum van de luchthaven Lelystad wordt vertraagd. Hierover heeft inmiddels overleg plaatsgevonden met de Tweede Kamer en is een externe audit op de planning toegezegd (Kamerstukken II 2015–2016 31 936, nr. 370).

NIWO

Naar aanleiding van het onderzoek n.a.v. het rapport «Heroverweging zbo’s» is eind 2014 besloten om de NIWO om te vormen van privaat- naar publiekrechtelijk zbo. Dit is in de voortgangsrapportage van de Minister van Wonen en Rijksdienst in mei 2015 aan de Tweede Kamer gemeld. Voor de omvorming naar publiekrechtelijk zbo is het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet wegvervoer goederen in 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden. Eind december is het Koninklijk Besluit gepubliceerd, waarmee de wijzigingswet per 1 januari 2017 in werking is getreden.

ProRail

De Staat houdt 100% van de aandelen van Railinfratrust BV die op haar beurt 100% van de aandelen ProRail houdt. Het aandeelhouderschap wordt namens de Staat vervuld door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De ondersteuning bij het aandeelhouderschap is belegd bij een separate eenheid binnen de hoofddirectie FMC. De sturing vanuit de aandeelhoudersrol is complementair ten opzichte van de sturing als concessie- en als subsidieverlener.

In 2016 zijn twee aandeelhoudersvergaderingen gehouden. De voorjaarsvergadering stond in het teken van de goedkeuring van de jaarrekening en de verantwoording van de directie en de raad van commissarissen richting de aandeelhouder. De aandeelhoudersvergadering van november stond in het teken van vaststelling van het bezoldigingsbeleid, bespreking van de actualisatie van de statuten en de verbeteraanpak finance van ProRail. Tijdens beide algemene vergaderingen werd de Staat als aandeelhouder vertegenwoordigd door de secretaris-generaal.

In het afgelopen jaar heeft het kabinet besloten ProRail publiekrechtelijk vorm te geven. In december 2016 is de Kamer geïnformeerd over het definitieve kabinetsbesluit om Prorail vorm te geven als publiekrechtelijk zbo. Over deze besluitvorming zijn Kamervragen gesteld en Kamerdebatten gevoerd met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

In 2016 is de nieuwe topstructuur ingevoerd met een driehoofdige raad van bestuur die verantwoordelijk is voor het bestuur van ProRail en een executive committee dat verantwoordelijk is voor het inrichten en verrichten van de dagelijkse operatie van ProRail. Binnen de raad van bestuur is in 2016 de heer Van Leeuwen benoemd als chief financial officer en de heer Voppen als chief operational officer. Samen met de heer Eringa vormen zij de raad van bestuur.

Stichting VAMEX

Naar aanleiding van een onderzoek n.a.v. de uitkomsten van het rapport «Heroverweging zbo’s» is in 2014 besloten om de VAMEX geleidelijk in te laten groeien in het CBR en het tempo hiervan af te laten hangen van de kwaliteit die het CBR kan leveren, het zgn.»Ingroeimodel». Dit is in de voortgangsrapportage van de Minister van Wonen en Rijksdienst in mei 2015 aan de Tweede Kamer gemeld. In 2016 is het overleg hierover met de VAMEX en het CBR voortgezet.

RDW

Het jaar 2016 was een goed jaar voor de RDW. De omzet kwam uit op 215 miljoen. Bij een gemiddeld aantal medewerkers van 1447,5 fte. Er was sprake van een gemiddelde tariefontwikkeling van – 0,51%.

In 2016 heeft de evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de RDW plaatsgevonden door AEF. De uitgevoerde evaluatie laat een zeer positief beeld zien over het functioneren van de RDW. AEF constateert dat «de RDW een doelmatig en doeltreffend opererende organisatie is waarvan ook de governance op orde is. De organisatie wordt professioneel aangestuurd, heeft de reguliere werkprocessen op orde en is tegelijk ook innovatief. De RDW werkt voortdurend aan het verder verbeteren en vernieuwen van de organisatie. Ook internationaal staat de RDW goed aangeschreven en speelt de organisatie een invloedrijke rol.» De aandachtspunten die AEF ziet voor het functioneren van de RDW zijn dan ook beperkt. Op 12 december 2016 is het rapport van AEF aangeboden aan het parlement.

Medio 2016 is de heer H. van Santen teruggetreden als directeur bedrijfsvoering van de RDW. Hij is opgevolgd door de heer Z. Baelde.

De RDW heeft in 2016 de verbetering van dienstverlening doorgezet. Voorbeelden zijn digitalisering binnen de APK en de ontheffingverlening, en de controle van een legitimatiebewijs voor tenaamstelling van voertuigen met behulp van een app. De RDW leverde een bijdrage aan lastenverlichting door onder meer het publiceren van meer open datasets en het beheer van het nationaal parkeerregister. Daarnaast besteedde de RDW in 2016 veel aandacht aan andere maatschappelijk relevante onderwerpen zoals de dieselfraude, en de opkomst van innovatieve technologieën in auto’s.

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)

In 2016 zijn de in 2015 gestarte voorbereidende werkzaamheden voortgezet voor het overbrengen van de StAB van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het streven is de overheveling met terugwerkende kracht per 1 januari 2017 te realiseren.

Tabel 1: overzicht rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen (vallend onder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu).

Naam organisatie (1) binnen IenM

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel(en)

Programmageld

Apparaatgeld

Financiering (realisatiecijfers)

Begroting (2)

Realisatie Financiering (realisatiecijfers)

Premies (2)

Financiering (realisatiecijfers)

Tarieven (3)

Verwijzing naar website RWT/ZBO

Verwijzing naar toezichtsvisies-/ arrangementen (4)

Het bestuur en/of de accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is (5)

APK-erkenninghouders

 

X

Keuren motorvoertuigen

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 3

div.

Toezicht via RDW

Zie opm. 5

Bevoegde Autoriteiten Rijnvaart

 

X

Afgifte van een certificaat van onderzoek voor schepen in de Rijnvaart.

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door de ILT

div.

Toezicht via ILT

Zie opm. 5

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)*

X

X

Afnemen div. mobiliteitsexamens

14.02

Zie opm. 2

Zie opm. 2

3,5 mln

Zie opm. 2

142,6 mln

www.cbr.nl

Zie opm. 4

Commissie m.e.r.

X

 

Adviseert over de inhoud en kwaliteit van milieueffectrapporten.

13.04

4,0 mln (**)

Zie opm. 2

0

Zie opm. 2

3,5 mln (**)

www.commissiemer.nl

Zie opm. 4

Zie opm. 5

Dienst voor het Kadaster en de openbare registers*

X

X

Het bijhouden van de openbare registers en kadastrale registratie en het cartografisch weergeven van geografische basisgegevens. Het verstrekken van inlichtingen aan belanghebbenden

13.02

27,1 mln

169 mln

37,5 mln

Zie opm. 2

240,1 mln

www.kadaster.nl

Zie opm. 4

Dienst voor het Wegverkeer (RDW)*

X

X

Keuren en registreren voertuigen/onderdelen

14

40,5 mln

180,2 mln

Zie opm. 2

Zie opm. 2

215,4 mln

www.rdw.nl

Zie opm. 4

Havenbeheerders

 

X

Zorgdragen voor ontvangstinrichtingen voor scheepsafval

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 3

div.

Zie opm. 4

Zie opm. 5

IBKI (*)

X

X

Afnemen examen rij-instructeur, APK-keurmeester

n.v.t.

Zie opm. 2

4,8 mln

Zie opm. 2

Zie opm. 2

5,3 mln

www.ibki.nl

Zie opm. 4

Keuringsartsen Scheepvaart

 

X

Medische keuring

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door ILT

www.ilent.nl

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Keuringsinstanties Pleziervaartuigen

 

X

Keuren pleziervaartuigen

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door keuringsinstantie

div.

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Keuringsinstanties Scheepsuitrusting

 

X

Keuren scheepsuitrusting

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door keuringsinstantie

div.

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

KIWA

X

 

Vergunningverlening voor IVW

div.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door de ILT

www.kiwa.nl

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Klassebureaus art. 6 Schepenwet en art. 6 en 3.1 Schepenbesluit 1965 en Binnenvaart

 

X

Classificeren van schepen

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door klassebureau

div.

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)*

X

X

Luchtverkeersbegeleiding

17

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

210,9 mln (**)

www.lvnl.nl

Zie opm. 4

√ (*)

Nederlands Loodswezen BV

X

 

Faciliteren beloodsen schepen

18.01

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

160 mln (**)

www.loodswezen.nl

Toezicht via NMA

Nederlandse Emissieautoriteit (uitsluitend bestuur)

 

X

Ondersteunen van de uitvoering van emissiehandel en de inzet van hernieuwde energie in het vervoer en transport en het toezicht op de naleving van regels op deze terreinen.

19.01

Zie opm. 2

0,09 mln

Via agentschapsbegroting

Zie opm. 2

Zie opm. 3

www.emissieautoriteit.nl

Zie opm. 4

Nederlandse Loodsencorporatie (NLC)

Div.

Div.

Beloodsen van schepen

18.01

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie Nederlands Loodswezen BV

www.loodswezen.nl

Toezicht via ACM

ProRail

X

 

Beheren spoorinfrastructuur

HXII, 13.02,03,07 IF

Zie opm. 2

426 mln

1.683 mln

Zie opm. 2

Begrotingsgefiancierd

www.prorail.nl

Zie opm. 4

Regionale Loodsencorporaties (RLC’s)

X

X

Beloodsen van schepen

18.01

Zie Nederlands Loodswezen BV

Zie Nederlands Loodswezen BV

Zie Nederlands Loodswezen BV

Zie Nederlands Loodswezen BV

Zie Nederlands Loodswezen BV

www.loodswezen.nl

Toezicht via NMA

Rijkshavenmeester Rotterdam

X

X

Havenverkeersleiding

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 3

www.portofrotterdam.com

Zie opm. 4

Zie opm. 5

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)

X

 

Het op verzoek van de bestuursrechter uitbrengen van onafhankelijke deskundigenberichten op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, water, bouw en schade

97

Zie opm. 2

4,8 mln

5,1 mln

Zie opm. 2

Begrotingsgefinancieerd

www.stab.nl

Zie opm. 4

Stichting Airport Coordination Netherlands (SACN)*

 

X

Slottoewijzing luchtvaart

n.v.t.

Zie opm. 2

0,8 mln

Zie opm. 2

Zie opm. 2

0,8 mln

www.slotcoordination.nl

Zie opm. 4

Stichting Buisleidingenstraat Nederland (LSNed)

x

 

LSNed beheert een obstakelvrij leidingentracé tussen de industriegebieden van Rotterdam en Moerdijk, in de richting van Vlissingen en Antwerpen.

p.m.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

3,2 mln (**)

www.lsned.nl

Zie opm. 4

Stichting Milieukeur

X

   

n.t.v.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

0,2 mln

Zie opm. 2

Zie opm. 3

www.milieukeur.nl

Zie opm.

Zie opm. 5

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO)*

X

X

Afgeven vergunningen

14

Zie opm. 2

4,3 mln

Zie opm. 2

Zie opm. 2

3,9 mln

www.niwo.nl

Zie opm. 4

Stichting Scheepsafvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart (SAB)

X

 

Afgeven olieafgifteboekje

18

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm 3

www.sabni.nl

Zie opm. 4

Stichting Vaarbewijs- en Marifoonexamens (VAMEX)*

X

X

Afnemen examen klein vaarbewijs

n.v.t.

Zie opm. 2

1,5 mln

Zie opm. 2

Zie opm. 2

1,4 mln

www.vamex.nl

Zie opm. 4

Cluster van waterleidingbedrijven

X

 

Drinkwatervoorziening

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

n.v.t.

Diversen

Zie opm. 4

Zie opm. 5

Tabel 2: overzicht rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen (vallend onder een ander ministerie).

Naam organisatie (1)

Met ander departement

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel(en)

Programmageld

Apparaatgeld

Financiering (realisatiecijfers)

Begroting (2)

Realisatie Financiering (realisatiecijfers)

Premies (2)

Financiering (realisatiecijfers)

Tarieven (3)

Verwijzing naar website RWT/ZBO

Verwijzing naar toezichtsvisies-/ arrangementen (4)

Het bestuur en/of de accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is(5)

College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)

X

X

Besluitvorming omtrent de toelating van bestrijdingsmiddelen in Nederland

22.01

Zie jaarverslag Economische Zaken

Zie jaarverslag Economische Zaken.

0,7 mln

Zie opm. 2

Zie jaarverslag Economische Zaken

www.ctgb.org

Toezicht via EZ

Zie opm. 5

  • 1) Organisaties met een (*) zijn met ingang van 1 januari 2013 onder de werking van de Kaderwet ZBO gebracht. Een groot aantal organisaties is deeltijd zbo/rwt.

  • 2) IenM kent slecht beperkte financiering van zbo’s/rwt’s via haar begroting. IenM kent geen premiegefinancierde rwt’s en zbo’s. Indien er geen getal is ingevuld bij programma- of apparaatgeld, dan zijn deze gegevens niet bij IenM bekend of is het onderscheid tussen apparaat en programma niet goed te maken. Dit komt mede doordat het hier gaat om bijvoorbeeld APK vergunninghouders of artsen. Datzelfde geldt voor de opbrengsten die deze zbo’s/rwt’s verkrijgen uit de uitvoering van hun taken. Het toezicht op deze taken wordt uitgevoerd door bijvoorbeeld de ILT. Daar waar het bedragen uit 2015 betreft of een voorlopig cijfer omdat de jaarstukken later worden toegezonden, is dit met (**) aangegeven.

  • 3) Dit betreft de inkomsten voor de wettelijk uit te voeren taken. Daar waar het bedragen uit 2015 betreft is dit met (**) aangegeven. Voor commissies en clusters van organisaties kan niet aangegeven worden wat de inkomsten zijn uit de wettelijke taak. Bovendien zijn de opbrengsten zeer beperkt. Voor de Rijkhavenmeester geldt dat dit een onderdeel is van het Havenbedrijf Rotterdam. De functie van Rijkshavenmeester is zbo/rwt.

  • 4) De algemene toezichtvisie en de individuele toezichts- en sturingsvisies zijn gepubliceerd via http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ienm/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/03/07/toezichtvisie-ienm-2013–2017-verantwoorde-uitvoering.html. Niet voor alle zbo’s/rwt’s is een toezichtsvisie. Deels vanwege het feit dat het toezicht elders wordt uitgevoerd, deels uit redenen van efficiency omdat de betreffende organisatie/taak te beperkt is en er sprake is van deeltijd zbo’s/rwt’s.

  • 5) Op het moment van opstellen van dit overzicht was het nog niet mogelijk om voor alle organisatie aan te geven of een rechtmatigheidverklaring over het jaar 2016 is verkregen. Daar waar niet is aangegeven dat er een rechtmatigheidverklaring beschikbaar is, wordt deze veelal niet gevraagd om redenen van efficiency en kostenbesparing of omdat er geen jaarverslag is of de taak door een derde, private organisatie wordt uitgevoerd.

BIJLAGE 2 AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Voor deze bijlage is niet in detail vastgesteld of de onderzoeken aangekondigd in de tabel «evaluatie en overig onderzoek» van de begroting van 2016 niet zijn afgerond in 2016. Dit wordt dan ook niet vermeld in de toelichting in deze bijlage.

 

Titel (en vindplaats)

Jaar van afronding

Artikel 11 Integraal Waterbeleid

   

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Waterkwantiteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442254

2014

 

Waterkwaliteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-16.html

2015

1b Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Effectenonderzoek ex post evaluatie van enkele

Onderdelen vd waterwet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-336.html

2014

 

ILT rapportage Derde toets primaire waterkeringen 2006–2011 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-141517

2011

 

Verlengde derde toets primaire waterkeringen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-298987

2014

 

Toetsing van de basiskustlijn http://www.rijkswaterstaat.nl/kaarten/kustlijnkaart.aspx

2015

 

Toetsing van de basiskustlijn (kustlijnkaartenboek) https://data.overheid.nl/data/dataset/kustlijnkaartenboek-2016-af-te-beelden-trendwaarden-schaal-100000

2016

 

Effectenonderzoek ex post: evaluatie

Waterschapswet verkiezingsstelsel https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31142-51.html

2014

 

Evaluatie structuurvisie Waddenzee https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-665763

2016

 

Wettelijke evaluatie Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34513-1.html

2016

 

Evaluatie water-RO; Naar een vloeiende lijn. Opdracht Deltaprogramma aan Rijnmond Drechtsteden

https://www.deltacommissaris.nl/documenten/publicaties/2016/06/21/evaluatie-water-ro-naar-een-vloeiende-lijn

2016

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   
     

2a. MKBA’s

MIRT onderzoeken in het kader van Deltabeslissingen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-J-4.html

2014

 

Ex ante evaluatie SGBP’s http://www.pbl.nl/publicaties/waterkwaliteit-nu-en-in-de-toekomst

2016

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

OESO Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future? https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966-27.html

2014

 

Nationaal waterplan 2016–2021 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-298987

2015

 

Deltaprogramma rapport «Koers houden in de Delta» http://www.pbl.nl/publicaties/koers-houden-in-de- delta

2016

 

Onderzoeken mbt totstandkoming omgevingswet http://www.omgevingswetportaal.nl/publicaties-eenvoudig-beter

2016

 

Verkenning van de veiligheid in Nederland fase 2 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-335.html en blijvend in te zien via www.overstroomik.nl

2016

 

Nader onderzoek naar de doorwerking van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening voor het Waddengebied https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29684-121.html

2016

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29684-124.html

2016

     

3. Overig onderzoek

Water in beeld (jaarlijks tot en met 2015)

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-338.html

2016

 

De staat van ons water Jaarlijks miv 2016 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/05/26/rapportage-over-de-uitvoering-van-het-waterbeleid-in-2015

2016

 

PBL Leefomgevingsbalans http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/jaargang-2016

 
 

Voortgangsrapportages Grote ProjectenRegeling:

Ruimte voor de Rivier https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-603506 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30080-75.html

2015

 

Zandmaas en Grensmaas https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-18106-232.html

2015

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-18106-229.html

2015

 

Hoogwaterbeschermingsprogramma-2 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32698-30.html

2016

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32698-21.html

2015

 

Monitor Infrastructuur en Ruimte https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660-60.html

2014

 

http://www.pbl.nl/publicaties/monitor-infrastructuur-en-ruimte-2016

2016

 

Project Veiligheid Nederland in kaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-335.html

2015

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-783889

2016

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-32861-14.pdf

2016

 

http://decisio.nl/projecten-mobiliteit-infrastructuur/2016/tussentijdse-evaluatie-waterveiligheidsprogrammas/

2016

 

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/04/01/29e-voortgangsrapportage-zandmaas-en-grensmaas

2016

 

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/09/27/aanbieding-28e-voortgangsrapportage-tweede-hoogwaterbeschermingsprogramma

2016

     

Toelichting

De beleidsdoorlichting waterkwantiteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442254 beschrijft in bijlage 2 de uitgevoerde evaluaties op beleid.

     

Artikel 12 Waterkwaliteit

   

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Waterkwaliteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-16.html

2015

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Eindrapport visitatiecomm. Waterketen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966-28.html

2015

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

Maatregelen en kosten Uitvoering Kaderrichtlijn

 
 

Mariene strategie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-641931

2015

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

OESO Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future? https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966-27.html

 
 

Nationaal waterplan 2016–2021 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-298987

2015

     

3. Overig onderzoek

   
 

Water in beeld (jaarlijks)

2014

 

EC toestand zwemwater (jaarlijks)

2014

 

Tarieftoezicht drinkwater https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-344.html

2015

 

Monitor Infrastructuur en Ruimte https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660-60.html

2014

 

De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2014 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-343.html

2015

 

Advies gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en toegestane eigen vermogen 2016–2017 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-342.html

2015

     
 

De beleidsdoorlichting waterkwaliteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-16.html beschrijft in bijlage 1 onder meer de uitgevoerde evaluaties op beleid.

 
     

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Ruimtelijke Ontwikkeling https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442256

2014

     

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Evaluatie Kadaster https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25268-B.html

2015

 

IBO Opgavegericht werken bij infrastructurele planning

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34550-A-5.html

2016

 

Zicht op de effecten van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-784527

 
     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

Structuurvisie bereikbaarheid Regio Rotterdam en Nieuwe Westelijke Oeververbinding

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32598-21.html

2015

 

Structuurvisie ondergrond https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33136-13.html

2015

 

Actualisatie KBA Inspirehttps://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-749616

2016

 

Kansrijk mobiliteitsbeleidhttp://www.cpb.nl/publicatie/kansrijk-mobiliteitsbeleid

2016

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Gezondheid en Veiligheid in de Omg.wet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33118-18.html

2015

 

Geluid, bodem, ammoniak en veehouderij https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28663-64.html

2015

 

Bestuursakkoord omgevingswet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33118-19.html

2015

 

Kabinetsvisie grondbeleid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27581-53.html

2015

 

Evaluaties crisis en herstelwet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32127-211.html

2015

     

3. Overig onderzoek

   
 

Opgaven voor de Nationale Omgevingsvisie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-799845

2017

 

SVIR en nationale belangen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660-63.html

2015

 

PBL monitor SVIR https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660-60.html

2016

 

Voortgangsrapportage crises en herstelwet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32127-214.html

2016

 

Evaluatie structuurvisie derde nota Waddenzee https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-665763

2016

 

Evaluatie regeling bijzondere financiering/Besluit Borgstelling MKB-kredieten 2016 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/02/06/evaluatie-bijzondere-financiering-besluit-borgstelling-mkb-kredieten

 
     

Toelichting

De beleidsdoorlichting ruimtelijke ontwikkeling https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442256 beschrijft in de literatuurlijst de uitgevoerde evaluaties op beleid.

     

Artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid

   

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   
     

1a Beleidsdoorlichting

Plan van aanpak bd wegen en verkeersveiligheid 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-19.html

 
 

Wegen en verkeersveiligheid (Leefomgeving)https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-3.html

2012

     

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

IBO beheer en onderhoud http://www.rijksbegroting.nl/system/files/12/2012ibobeheerenonderhoudrapport.pdf

2012

 

Verslag over de wijze waarop de Tracewet is toegepast https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-69.html

2014

 

Monitoring en evaluatie «Beter benutten» https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-264684

2013

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-620815

2015

 

Resultaten programma «Beter benutten» https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-A-66.html

2016

 

Effectonderzoek Wet Rijonderricht motorrijtuigen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398-379.html

2013

 

Evaluatie Alcoholslotprogramma https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398-430.html

2014

 

Voortgang MIRT https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34550-A-19.html

2016

 

Evaluatie meerjarenprogramma Geluidsanering https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-625588.pdf

2016

 

Evaluatie aantal doden in verkeer

2016

 

IBO verkeershandhaving https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-796697

2017

 

Voortgangsrapportage DBFM(O) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-784635

2016

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

Voortgangsrapportage over tracewetplichtige projecten http://mirt2016.mirtoverzicht.nl/financien/tracewetprojecten_vgr/

2015

 

Voortgangsrapportage over tracéwetplichtige projecten http://mirt2015.mirtprojectenoverzicht.nl/financien/bijlage_2_vgr/

2014

 

Afsprakenlijst bestuurlijke overleggen MIRT https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-620811

2015

 

Afsprakenkader MIRT Sloterdijk https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-620814

2015

 

MIRT overzicht https://www.mirtoverzicht.nl

2016

 

Wettelijke evaluatie RDW https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-793275

2016

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Update nationale markt en capaciteitsanalyse https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-264683

2013

 

Maatregelen verkeersveiligheid SWOV prognoses https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398-478.html

2015

     

3. Overig onderzoek

   
 

Mobiliteitsbeeld 2015 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305-213

2015

 

Mobiliteitsbalans 2013 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305-206.html

2013

 

Evaluatie toezicht ZBO’s IenM https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25268-130.html

2015

 

Tweede Publieksrapportage rijkswegennet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34300-A-7.html

2015

 

Eerste Publieksrapportage rijkswegennet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-A-64.html

2015

 

Maatregelen verkeersveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398-369.html

2013

 

Staat van de veiligheid in de leefomgeving en transport https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-29

2015

 

Monitor verkeersveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-793170

2016

     

Toelichting:

In de brief opzet bd wegen en verkeersveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-19.html worden de uitgevoerde evaluaties op beleid benoemd.

     

Artikel 15 Openbaar Vervoer

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Regionaal openbaar vervoer https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442259

2014

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Evaluatie sociale veiligheid regionaal openbaar vervoer

 
 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28642-64.html

2015

 

Tussentijdse Evaluatie taxiwet https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-511495

2015

 

Effecten invoering dubbeltariefsysteem straattaxi

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31521-72.html

2013

 

Beleidsevaluatie tariefstructuur taxivervoer https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-772802

2016

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en

   

doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

Voortgangsrapportage over tracewetplichtige projecten http://mirt2016.mirtoverzicht.nl/financien/tracewetprojecten_vgr/

2015

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Stand van zaken Lange Termijn Spoor Agenda https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-611.html

2015

 

Ruimte voor de fiets https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-317.html

2012

     

3. Overig onderzoek

   
 

Voortgang aanpak sociale veiligheid ov https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28642-65.html

2015

 

Mobiliteitsbeeld 2015 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305-213

2015

     

Toelichting

De beleidsdoorlichting openbaar vervoer b https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442259 beschrijft in hoofdstuk 5 de eerder uitgevoerde evaluaties en methodiek.

     

Artikel 16 Spoor

   

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

   
     

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Evaluatie Tweede Kader-Nota Railveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-70830

2010

 

Kabinetsreactie op parlementair onderzoek onderhoud en innovatie spoor https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32707-16.html

2012

 

Tussentijdse evaluatie derde Kadernota railveiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-636686

2015

     
 

Evaluatie HSL Zuid groot project

 
     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

Goedkeuringsbeslissing corridor R’dam-Genua https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-291747

2013

 

MKBA en reviews ERTMS https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33652-17

2015

 

PHS https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32404-74.html

2014

 

Eindrapport Taskforce Beter benutten onderwijs en openbaar vervoer https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-782770

2016

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Derde kadernota Railveiligheid 2010

 
 

ERTMS groot project https://zoek.

2014

 

HSL Zuid geluidaanpak https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22026-474.html

2015

 

Evaluatie besluitvorming, informatie-uitwisseling en projectbeheersing bij de projecten OV SAAL KT cluster C en Doorstroomstation Utrecht https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-630.html

2015

 

Spoor-, vervoer en beheerplan https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-697.html

2016

 

Toekomstbeeld OV https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23645-640.html

2016

 

Integratie doelgroepenvervoer https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23645-639.html

2016

     

3. Overig onderzoek

   
 

Externe en infrastructuurkosten van verkeer. Een overzicht voor Nederland in 2010 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-344768

2014

 

Stand van zaken van de spoorbudgetten voor beheer, onderhoud en vervanging https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-637.html

2015

 

Stand van zaken grote stationsprojecten https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-624.html

2015

 

Benchmark en halfjaarverantwoording NS https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-617.html

2015

 

Eerste voortgangsrapportage LTSA-2 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984-611.html

2015

 

Derde voortgangsrapportage ERTMS groot project https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33652-36.html

2015

 

Ten-T projecten http://ec.europa.eu/inea/en/ten-t/ten-t-projects/projects-by-country/netherlands

2015

 

Verwerking herijkte goederenprognoses PHS https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-310658

2014

 

Belangrijke ontwikkelingen corridor Rhine-Alpine en Rotterdam-Lyon https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-33-508.html

2015

 

Fyra https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33678-14.html

2015

 

Staat van de veiligheid in de leefomgeving en transport https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-29

2015

 

HSL Zuid 37e voortgangsrapportage https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22026-481.html

2015

 

Mobiliteitsbeeld https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-786572

2016

     

Artikel 17 Luchtvaart

   

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Opzet en vraagstelling 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-18.html

 
     

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Beleidsevaluatie geluidsisolatiebudget schiphol https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26959-140.html

2013

 

De luchtvaart in het EU-Emissiehandelssysteem, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-08-419.html

2012

 

Evaluatie Wet Luchtvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33231-1.html 012

2012

 

Evaluatie convenant Vogelaanvaringen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28286-778.html

2015

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   
     

2a. MKBA’s

Luchthavenbesluit Lelystad https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936-202.html

2014

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Luchtruimvisie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936-114.html

2012

 

Gebruiksprognose schiphol 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29665-221.html

2015

     

3. Overig onderzoek

   
 

Voortgang luchtruimvisie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936-322.html

2015

 

Staat van de veiligheid in de leefomgeving en transport https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-29

2015

 

Wettelijke evaluatie ZBO LVNL 2005–2012 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936-230.html

2015

     

Toelichting:

In de brief opzet bd luchtvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-18.html worden de uitgevoerde evaluaties op beleid benoemd.

     

Artikel 18 Scheepvaart en Havens

   

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Beleidsdoorlichting scheepvaart en havens 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-22.html

 
 

Scheepvaart en Havens (Nota Zeehavens) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-2.html

2012

     

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Evaluatie van het zeevaartbeleid 2008 – 2013 (2014) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-67.html

2014

 

Evaluatie van de fiscale maatregelen in het zeescheepvaartbeleid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-67.html

2014

 

Voortgangsrapportage beleidsbrief Binnenvaart (2009) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30523-38.html

2009

 

Interdepartementaal Beleidsonderzoek Beheer en Onderhoud (2012) http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/beleidsonderzoek/overzicht-afgeronde-ibos#j2015

2012

 

Rapport brede heroverwegingen Mobiliteit en Water (2010) https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/evaluaties-van-beleid/documenten/rapporten/2010/04/01/3-mobiliteit-en-water

2010

 

Tussentijdse evaluatie voortgang en uitvoering PMR https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24691-126.html

2016

 

Evaluatie Belastinguitgaven op het terrein van de accijnzen

2008

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

KBA Volkeraksluizen

2013

 

KBA Twentekanalen

2013

 

CPB: second opinion KBA Zeetoegang Ijmond

2012

 

Voorkeursbesluiten MIRT

2014

 

MIRT 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-581916

2015

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Rijksbrede maritieme strategie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-70.html

2015

 

Versterking van de marktstructuur in de binnenvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-79.html

2015

 

Rapportage containerhoogtemetingen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-63.html

2014

 

Markttransparantie Binnenvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30523-80.html

2013

 

Evaluatie 1ste 2 tranches subsidieregeling Quick wins binnenvaart https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-XII-47

2010

 

Actieplan maatwerkaanpak regeldruk logistiek https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29362-240.html

2015

 

Evaluatie onderzoeksraad voor veiligheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32008-2.html

2015

     

3. Overig onderzoek

   
 

Staat van de veiligheid in de leefomgeving en de transport https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-29

2015

 

Balans van de topsectoren 2014 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-509870

2015

 

evaluatie van het inzamelingssysteem voor het scheepsafval van de binnenvaart en reactie op een drietal onderzoeks- en beleidsrapportages https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409-151

2016

     

Toelichting

De beleidsdoorlichting scheepvaart en havens https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-22.html beschrijft de eerder uitgevoerde evaluaties.

     

Artikel 19 Klimaat

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

   

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Beleidsevaluatie Clean Development Mechanism https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-346237

2014

 

Kabinetsaanpak klimaatbeleid op weg naar 2020 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32813-118.html

2015

 

IBO CO2-reductie http://www.rijksbegroting.nl/system/files/10/taakopdracht-ibo-kostenefficientie-co2-reductie-maatregelen.pdf

2016

 

CE Delft/Ecorys:rapport Belastingen op energieproducten, electra en CO2 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32740-8.html

2011

 

KPLUSV: evaluatie klimaat Akkoorden 2012

 
 

Lokale klimaatinitiatieven https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-540033.html

2015

 

ECN: evaluatie besluit Emissie eisen middelgrote stookinstallaties https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-231228.html

2013

 

MIA/VAMIL https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33752-5.html

2013

 

Agentschapsevaluatie NEa

2016

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

CO2 emissie reductiemaatRegelen (kosteneffectief Klimaatbeleid naar 2050) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-169274

2012

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid En doelmatigheid

EU doelen klimaat en energie 2030: impact op Nederland https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33858-28.html onderzoek van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Effort Sharing Regulation 2030; gevolgen voor Nederland» (bijgevoegd) en de betekenis van dit onderzoek voor de positie van het kabinet ten aanzien van het voorstel voor de Effort Sharing Regulation 2017 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34535-8.html

2015

     

3. Overig onderzoek

   
 

Kabinetsreactie op parlemenTair onderzoek kosten en effecten klimaat en energiebeleid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32813-52.html

2012

 

Voortgang klimaatbeleid in De balans voor de leefomgeVing https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31253-32.html

2014

     

Artikel 20 Lucht en Geluid

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

   
 

Geluid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-17.html

2016

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Milieueffecten invoering activiteitenbesluit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29383-237.html

2015

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

   
     

3. Overig onderzoek

Monitoring en verlenging NSL https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30175-G.html

2015

 

Methods for calculating the emissions of transport in the Netherlands https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-629857

2015

 

PBL Leefomgevingsbalans http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/2014/

2014

     

Artikel 21 Duurzaamheid

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Duurzaamheid https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442260

2014

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Ex post beleidsevaluatie duurzaam inkopen https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-290001

2013

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Ex ante evaluatie circulaire Economie (incl consumenten-Beleid en VANG) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-234688.html

2013

     

3. Overig onderzoek

PB ea: monitor duurzaam Nederland 2014 http://www.monitorduurzaamnederland.nl/

2014

 

Voortgangsrapportage VANG (oa OESO rapport milieu) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30872-202.html

2015

     

Toelichting

De beleidsdoorlichting duurzaamheid (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442260) benoemt in bijlage 2 de gebruikte bronnen.

     

Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Externe veiligheid en risico’s(besluit externe veiligheid Inrichtingen) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861-4.html

2013

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Bureau KLB evaluatie Reach

2012

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

actualisatie MKBA Asbestdaken

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-514238

2015

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid En doelmatigheid

Bepalen aanvaardbaarheid Oplossen niet aanvaardbare en preventie tegen nieuwe Risicovolle situaties Verslag over de werking van het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen 2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-784527

2012

     

3. Overig onderzoek

2e Vijfjaarlijkse evaluatie Resultaten beleid prioritaire Stoffen

2016

 

Vierjaarlijkse wettelijke Evaluatie Commissie Genetische Modificatie

2016

 

Quick scan BRZO bedrijven

2012

 

Evaluatie BRZO (RUD)structuur 2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-573158.html

Steekproef 2011

Van Seveso 2 naar Seveso 3 Review 2012

Evaluatie Reachverordening in Nederland https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-08-369.html

2011

 

Voortgang Reach https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-08-588.html

2014

 

Tussentijdse evaluatie omgaan Met risico’s van nanotechnologie 2015

2016

 

Vierjaarlijkse evaluatie NatioNale aanpak Milieu en Gezondheid

2015

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089-27.html

 
 

Evaluatie activiteitenbesluit

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29383-K.html

2013

 

Evaluatie VTH, inclusief BRZO-OD structuur

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-573158.html

2015

 

Evaluatie TNS regeling https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-478157.html

2015

     

Artikel 23 meteorologie, seismologie en aardobservatie

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

2018

 

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Evaluatie wetenschappelijk ruimteonderzoek in Nederland 2006–2011 https://www.knaw.nl/nl/actueel/...ruimteonderzoek.../20111027.pdf

2011

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en Doelmatigheid

Belang Eurometsat satellieten voor KNMI

2012

 

Toekomstige positionering KNMI https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32379-8.html

2013

     

3. Overig onderzoek

   
 

Verkenning toekomst KNMI en heroverweging wet KNMI 2013

2013

     

Artikel 24 Handhaving en Toezicht

(keuzes in het handhavings- en toezichtbeleid die door ILT kunnen worden gemaakt)

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

   

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

Publicitair jaarverslag

2014

 

Groen licht meting ILT 2016https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/02/16/groenlichtmeting-ilt

 
     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en

   

doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

   
     

3. Overig onderzoek

Meerjarenplan ILT

2014

Artikel 25 Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer

(is zoveel als mogelijk opgenomen in de beleidsdoorlichtingen (bijv. artikel 15)

Artikel 26 Bijdrage Investeringsfondsen

(is zoveel als mogelijk opgenomen in de beleidsdoorlichtingen (bijv. artikel 11)

BIJLAGE 3: EXTERNE INHUUR

Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel

Het kabinet heeft in 2009 besloten een sturingsinstrumentarium voor externe inhuur in te voeren. De kern hiervan is een norm voor de uitgaven externe inhuur als percentage van de totale personele uitgaven van 10%. De norm heeft het karakter van «comply-or-explain».

Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Verslagjaar 2016 (bedragen x € 1.000)

Programma- en apparaatskosten1

 

1. Interim-management

1.990

2. Organisatie- en Formatieadvies

4.478

3. Beleidsadvies

9.110

4. Communicatieadvisering

1.837

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

17.415

5. Juridisch Advies

3.965

6. Advisering opdrachtgevers automatisering

19.297

7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie

2.833

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

26.095

8. Uitzendkrachten (formatie & piek)2

208.131

Ondersteuning bedrijfsvoering

208.131

Totaal uitgaven inhuur externen

251.642

X Noot
1

Realisaties van Agentschappen zijn o.b.v. kosten en de realisaties van de Bestuurskern zijn o.b.v. werkelijke uitgaven.

X Noot
2

Deze categorie bestaat uit drie posten. (1) De uitzendkrachten van het ministerie (€ 7,8 miljoen); (2) de uitgaven externe inhuur ten behoeve van het primaire proces van de uitvoeringsorganisatie RWS, die niet of niet gemakkelijk zijn onder te brengen onder de acht door BZK onderscheiden categorieën externe inhuur (€ 62,7 miljoen); (3) Inhuurcontracten voor dienstverlening die niet tot de kernactiviteiten van RWS behoren en naar aard van de activiteit de aanschaf van een product betreffen, maar onder de definitie van externe inhuur vallen (€ 137,6 miljoen).

Inhuur externen buiten raamovereenkomsten

2016

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Toelichting inhuurpercentage 2016

In 2016 gaf het Ministerie van Infrastructuur en Milieu € 252 miljoen aan externe inhuur uit. De uitgaven voor het ambtelijke personeel bedroegen € 1,039 miljard. Samen zijn de uitgaven € 1,291 miljard. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, komt in 2016 op een inhuurpercentage van totaal 19,5% en overschrijdt de norm van 10%. Het inhuurpercentage in 2016 zonder inhuur op niet-kerntaken is 9,9% en valt wel binnen de norm van 10%.

Van de € 252 miljoen die IenM in 2016 aan inhuur heeft uitgegeven, is € 218 miljoen aan Rijkswaterstaat toe te wijzen. De € 218 miljoen is 23,7% ten opzichte van het RWS-totaal en is als volgt verdeeld:

  • ruim € 80 miljoen betreft inhuur op kerntaken

  • bijna € 138 miljoen betreft inhuur op niet-kerntaken

De feitelijke realisatie in 2016 bij RWS laat een dalende trend zien ten opzichte van de realisatie 2015 (€ 221 miljoen). Deze daling is in 2016 echter lager dan aanvankelijk bij begroting 2016 ingeschat.

De hogere inhuurrealisatie op kerntaken bij RWS ten opzichte van de begroting wordt veroorzaakt door een snellere uitstroom dan noodzakelijk gezien de taakstelling waardoor vacatures zijn ontstaan. Deze vacatures konden door een krappe arbeidsmarkt niet snel worden ingevuld. Hierdoor was het noodzakelijk om ten behoeve van de productieopgave, tijdelijk externe inhuur in te zetten. Ondanks terughoudendheid met het aangaan van vervangende inhuur en inzet op werving ter opvulling van de vacatures, zijn de inhuurkosten hoger dan begroot.

RWS spant zich in om de inhuur op niet-kerntaken zoveel mogelijk om te zetten naar contracten op basis van productafspraken (uitbesteding). De inhuur op niet-kerntaken in het primaire proces wordt met name onder de posten onderhoud in de staat van baten en lasten en aanleg op het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

De oorzaak van de hogere kosten voor inhuur op niet kerntaken is gelegen in het feit dat er in 2016 nog steeds sprake is van een hoge productieopgave, waardoor de voorgenomen daling van de inhuurkosten minder snel gaat dan in de begroting ingeschat. Daarnaast vergt de voorgenomen omzetting naar productafspraken meer tijd dan ingeschat (aangezien dit pas na afloop van lopende inhuurcontracten kan gebeuren) en implementatie van een andere werkwijze binnen de organisatie.

BIJLAGE 4: RAPPORTAGE CORRESPONDENTIE

Tijdigheid

Rapportage behandeling correspondentie

[dienstonderdeel]

Aantal ingekomen 2016

Aantal afgedaan 20161

Aantal afgedaan binnen termijn

Aantal afgedaan binnen verdaagde termijn2

Aantal afgedaan na instemming met verder uitstel

Aantal niet tijdig afgedaan

Aanvragen om Wob-besluit

           

– Kerndepartement

82

17

– ILT3

549

545

100

430

15

– PBL

0

0

– RWS

121

99

47

30

9

13

– KNMI

– NEa

3

3

2

1

Bezwaarschriften

           

– Kerndepartement

– ILT3

– PBL

– RWS

– KNMI

– NEa

54

96

0

88

0

11

35

89

0

47

0

4

19

1

19

65

9

2

3

24

16

1

13

3

Klaagschriften

           

– Kerndepartement

– ILT

91

99

47

52

– PBL

1

0

– RWS

28

22

14

5

2

1

– KNMI

– NEa

Andere (burger)brieven

           

– Kerndepartement

3.579

3.651

3.190

461

– ILT

32.100

– PBL

172

169

3

– RWS

85.851

85.421

– KNMI

2.339

2.341

2.340

1

– NEa

1.878

1.874

1.799

79

X Noot
1

Inclusief restant verzoeken uit 2015 (vanwege overloop bij de afdoening van zaken over kalenderjaren heen correspondeert het totaal aantal afgedaan niet (altijd) met het aantal ingekomen.

X Noot
2

Of iets afgedaan is binnen termijn of verdaagde termijn wordt niet geregistreerd in het systeem. Ervaring leert dat er meestal verdaagd wordt.

X Noot
3

Andere burgerbrieven: ILT/Betreft alle vragen die bij het Meld- en Informatiecentrum zijn binnengekomen. Het grootste deel zijn telefonische vragen: > 95% wordt binnen de normtijd afgehandeld. De behandeltermijn van schriftelijke vragen wordt (nog) niet geregistreerd.

Dwangsommen

Rapportage behandeling correspondentie

Aantal betaalde dwangsommen

Totaal bedrag betaalde dwangsommen

Kerndepartement

0

€ 0

BIJLAGE 5: LIJST VAN AFKORTINGEN

A.

 

AAARO

Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp

AAS

Amsterdam Airport Schiphol

ABS

Absolute waarde

ACM

Autoriteit Consument & Markt

ADR

Auditdienst Rijk

ADT

Area Development Twente

AGAS

Adviesraad Gevaarlijke Stoffen

AgNL

AgentschapNL

AIP

Aeronautical Information Publication

AIRSPINT

Airspace Infringement Team

AIS

Automatic Identification System

AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

ANBO

Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen

ANWB

Algemene Nederlandse Wielrijders Bond

AO

Algemeen Overleg

APK

Algemene Periodieke Keuring

AR

Algemene Rekenkamer

ATB

Automatische treinbeïnvloeding

ATB-V

Arbeidstijdenbesluit Vervoer

AWACS

Airbone warning and control station

   

B.

 

BAG

Basisregistratie Adressen en Gebouwen

Barro

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

BAW

Bestuursakkoord Water

BBGP

Basismodel Beheersing Grote Projecten

BBP

Bruto Binnenlands Product

BCT

Boordcomputer Taxi

BDU

Brede Doeluitkering

BenO

Beheer en Onderhoud

BES

Bonaire, st. Eustatius en Saba

Bevb

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Bevi

Besluit externe veiligheidinrichtingen

BGT

Basisregistratie Grootschalige Topografie

BIR

Baseline Informatiebeveiliging Rijk

BIRK

Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit

BKL

Basiskustlijn

BOR

Besluit omgevingsrecht

BOT-mi

Beleidsondersteunend Team Milieu-incidenten

BPM

Belasting van Personenauto`s en Motorrijwielen

BPRW

Beheersplan Rijkswateren

BRL

Beoordelings Richtlijn

Bro

Besluit ruimtelijk ordening

BRZO

Besluit Risico en Zware Ongevallen

BSIK

Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur

BSV

Bureau Sanering Verkeerslawaai

BuZa

Ministerie van Buitenlandse Zaken

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

   

C.

 

CAW

Commissie van advies inzake waterstaatwetgeving

CBL

Centraal Bureau Levensmiddelenhandel

CBR

Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

CBRN

Chemical, Biological and Nuclear

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CBV

Comité Binnenvaartveiligheid

CCAA

Curaçao Civil Aviation Authority

CCR

Centrale Commissie voor de Rijnvaart

CDA’s

Continuous Descent Approaches

CDM

Clean Development Mechanism

CE-markering

Conformité Européenne markering

CenD

Centrale Diensten

CER’s

Emissiereducties

Chw

Crisis- en herstelwet

CLH

Classification and Labelling Harmonisation

CLSK

Commando Luchtstrijdkrachten

CO2

Koolstofdioxide

COGEM

Commissie Genetische Modificatie

CPB

Centraal Planbureau

CRO

Commissies van Regionaal Overleg

CROS

Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol

Ctgb

College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en biociden

   

D.

 

DANK

Digitale Atlas Natuurlijk Kapitaal

dB(A)

decibel (audio)

DBFM

Design-Build-Finance-Maintenance

DCC

Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing van het Ministerie van IenM

DD

Duurzaam Doen

DF

Deltafonds

DGB

Directoraat-Generaal Bereikbaarheid

DRO

Duurzame ruimtelijke ontwikkeling

DVD

Dienst Vastgoed Defensie

DVS

Dienst Verkeer en Scheepvaart

   

E.

 

EASA

European Aviation Safety Agency

EC

Europese Commissie

ECAC

European Civil Aviation Conference

ECE

Economic Commission for Europe

ECHA

European Chemicals Agency

ECN

EnergieonderzoekCentrum Nederland

EEDI

Energy Efficiency Structuur

EHS

Ecologische Hoofd Structuur

EMSA

Europese Maritieme Veiligheidsagentschap

EMV

Meerjarige onderzoeksprogramma elektronische velden

EMV&G

Kennisplatform elektromagnetische velden en gezondheid

EPIP

European Programme for Critical Infrastructure Protection

ERGO

Ecologie rond genetisch gemodificeerde organismen

ERRU-register

European register of road transport undertakings

ERTMS

European Rail Traffic Management System

ESD

Effort Sharing Decision

ESO

Ernstige Scheepsongevallen

ESPON

Europese Observartienetwerk voor territoriale ontwikkeling en cohessie

ETCS

European Train Control System

ETS

Emission Trading System

EU

Europese Unie

EU ETS

Europese CO2 emissiehandelssysteem

EUMETSTAT

European Organisation for the exploitation of Meteorological Satellites

EVOA

Europese Verordening Overbrengen Afvalstoffen

EZ

Ministerie van Economische Zaken

   

F.

 

FAB’s

Functional Airspace Blocks

FABEC

Functional Airspace Block Europe Central

FES

Fonds Economische Structuurversterking

FMO

Financiëringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden

FWSI

Fatalities and Weighted Serieus Injuries

   

G.

 

GEF

Global Environment Facility

GEVERS

Geïntegreerd EV-RekenSysteem

GGO

Genetisch Gemodificeerd Organisme

GGP

Governancemodel Grote Projecten

GIS

Geluidsisolatieproject Schiphol

GIV

Geïntegreerde Contractvormen

GNSS

Global Navigation Satellite Systeem

GT

Bruto Tonnage

   

H.

 

HCFK

Hydrochloorfluorkoolwaterstoffen

HGIS

Homogene Groep Internationale Samenwerking

HNR

Het Nieuwe Rijden

HNS

Hazard and Noxius Substances

HRN

Hoofdrailnet

HSA

High Speed Alliance

HSL

Hogesnelheidslijn

HVWN

Hoofdvaarwegennet

HWBP

Hoogwaterbeschermingsprogramma

HWN

Hoofdwegennet

   

I.

 

IAEA

International Atomic Energy Agency

ICAO

International Civil Aviation Organization

ICAWEB

Integrale Crisis Advies Website van IenM en VWS

ICT

Informatie en Communicatie Technologie

IenM

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IF

Infrastructuurfonds

IGRAC

International Groundwater Resources Assessment Centre

ILB

Impuls Lokaal Bodembeheer

ILG

Investeringsbudget Landelijk Gebied

ILT

Inspectie Leefomgeving en Transport

IMO

International Maritime Organisation

IMPEL

The European Union Netwerk for the Implementation and Enforcement of Environmental Law

INCE

International Network for Environmental Compliance and Enforcement

INS

Internationale Normen Stoffen

Inspire

Europese Richtlijn voor harmonisatie van geo-informatie

INTERREG

Programma voor transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening

IOD

Inlichtingen- en Opsporingsdienst

IPCC

Intergovernmental Panel on Climate Change

IPG

Innovatieprogramma Geluid

IPM

Integraal Project Management

IPO

Interprovinciaal Overleg

IRO

Infrastructuur en Ruimtelijk Overleg

ITF

Internationaal TransportForum

ITS

Intelligente Transportsystemen

IvDM

Instituut voor Duurzame Mobiliteit

IVW

Inspectie Verkeer en Waterstaat

   

K.

 

KCB

Kerncentrale Borssele

KDC

Knowledge Development Center

KDF

Kern Fysische Dienst

KIM

Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid

KNMI

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

KNRM

Koninklijke Redding Maatschappij

KPVV

Kennisplatform Verkeer en Vervoer

KRM

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KRW

(Europese) Kaderrichtlijn Water

Kton

Kiloton (miljoen kilo)

   

L.

 

LAP

Landelijk Afvalbeheerplan

LAVS

Landelijk Asbest Volg Systeem

LDen

Day-evening-night level

LIB

Luchthavenindelingbesluit

LKW+

Laterkanaal West

Lnight

Night Level

LOM

Landelijk Overleg Milieuhandhaving

LPG

Liquified Petrol Gas

LPH

Lozingsprogramma Haringvliet

LTSA

Lange Termijn Spooragenda

LVB

Luchthaven verkeerbesluit Schiphol

LVNL

Luchtverkeersleiding Nederland

LZV’s

Langere en Zwaardere Vrachtwagens

   

M.

 

MAD

Medicijnen, alcohol en drugs

MARPOL

Maritieme Pollutie

MARSEC

Maritime Security

MBO

Middelbaar Beroepsonderwijs

MDG`s

Millennium Development Goals

MDN

Monitor Duurzaam Nederland

MER

Milieu-effectenrapportage

MESMA

Monitoring en Evaluation of Spatially Managed Areas

MIA

Milieu investeringsaftrek

MIAW

Maatschappelijk Innovatie Agenda Water

MIRT

Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport

MJPG

Meerjarenprogramma Geluidssanering

MJPO

Meerjarenprogramma Ontsnippering

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKBA

Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse

MoMo

Nota Mobiliteit

MOU

Memorandum of Understanding

Mton

Megaton (1 miljard kilo)

MTOW

Maxim takeoff weight

MVO

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MW

Megawatt

   

N.

 

NAI

Nederlands Architecten Instituut

NAVO

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NBD

Nationale Bewegwijzeringdienst

NBW

Nationaal Bestuursakkoord Water

NCAP

New Car Assessment Programme

NDOV

Nationale Databank voor Vervoergegevens

NDPV

Nationale Databank Parkeervoorzieningen

NDW

Nationale Databank Wegverkeergegevens

NEa

Nederlandse Emissieautoriteit

NEC

National Emission Ceilings

NEN

Nederlands Normalisatie Instituut

NER

Nederlandse emissierichtlijn lucht

NGO

Non-gouvernementele organisatie

NGR

Nationaal Geo Register

NH3

Ammoniak

NIWO

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoerorganisatie

NJN

Najaarsnota

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium

NLS

Nalevingsregistratie

NMa

Nederlandse Mededelingautoriteit

NMCA

Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse

NMIJ

Natuurlijker Markermeer/IJmeer

NML

Stichting Nederland Maritiem Land

NO2

Stikstofdioxide

NOVB

Nationaal Openbaar Vervoer Beraad

NOx

Stikstofoxiden

NRG

Nuclear Research & Consultancy Group

NS

Nederlandse Spoorwegen

NSL

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

NSP

Nieuw Sleutel Projecten

NWEA

Nederlandse Windenergie Associatie

NWO

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

NWP

Nationaal Waterplan

   

O.

 

OAA

Open Aviation Agreement

OCW

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OD

Operationele Doelstellingen

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OLO

Omgevingsloket Online

ORBP-en

Overstromingsrisicobeheerplannen

OSPAR

Oslo-Parijs

OTIF

Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires

OV

Openbaar vervoer

OV SAAL

Penbaar Vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad

OvV

Onderzoeksraad van de Veiligheid

   

P.

 

PAS

Programma Aanpak Stikstof

PBL

Planbureau voor de Leefomgeving

PGS (15)

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen

PHS

Programma Hoogfrequent Spoorvervoer

PIA

Privacy Impact Assesment

PIC

Prior Informed Consent

PIM

Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving

PKB

Planologische Kernbeslissing

PM10

Fijnstof met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 micrometer

PMR

Project Mainportontwikkeling Rotterdam

POP

Persistent Organic Pollutant

PPS

Publiek-private samenwerking

PRIA

Programmateam Industriële Automatisering Rijkswaterstaat

ProMT

Programma Milieu en Technologie

PSC

Port State Control

PSO

Public Service Obligation

PSSA

Particularly Sensitive Sea Area

PUMA

Programma Uitvoering Met Ambitie

   

R.

 

RAC

Committee for Risc Assessment

RBML

Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens

RCR

Rijks Coördinatie Regeling

RDW

Rijksdienst voor het Wegverkeer

REACAAP

Regionaal Co-operation Agreement on Anti Piracy in Asia

REACH

Registratie, evaluatie en autorisatie chemische stoffen

Revb

Regeling externe veiligheid buisleidingen

Revi

Regeling externe veiligheidinrichingen

RGD

Rijksgebouwendienst

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RIONED

Stichting riolering Nederland

RIS

River Information Services

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RLG

Raad voor het Landelijk Gebied

RLI

Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur

RMO

Risk Management Options

RO

Ruimtelijke ontwikkeling

ROL

Commissie Ruimtelijk Ontwikkeling Luchthavens

ROR

Richtlijn Overstroming Risico`s

RRAAM

Rijk – regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer

RUD

Regionale Uitvoeringsdiensten

RVO

Rijksdienst voor ondernemend Nederland

RVOB

Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf

RVB

Rijksvastgoedbedrijf

RvS

Raad van State

RWG

Rotterdam World Gateway

RWS

Rijkswaterstaat

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

   

S.

 

SAV

Scheepsvaartafvalstoffenverdrag

SBNS

Stichtingen Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen

SBVV

Strategisch Beraad Verkeersinformatie en Verkeersmanagement

SCB

Systeemgerichte Contractbeheersing

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SDE

Stimuleringsregeling Duurzame Energie

SER

Sociaal Economische Raad

SES

Single European Sky

SGWE

Stuurgroep Watereducatie

SHVP

Service Huis Parkeervoorzieningen

SMASH

Structuurvisie Mainport Schiphol Haarlemmermeer

SO2

Zwaveldioxide

SSO

Shared Services Organisatie

StAB

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak

STCW

International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping For Seafarers

STKB

Stichting Keurmerken Touringcarbedrijven

STOWA

Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer

STRONG

Structuurvisie Ondergrond

STS

Stoptonend sein

SVHC

Substance of Very High Concern

SVIR

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

SVOV

Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer

SWOV

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid

SWUNG

Samen Weken aan de Uitvoering van Nieuw Geluidsbeleid

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

   

T.

 

TAF

Terminal Aerodrome Forecast

TCB

Technische Commissie Bodembescherming

TENT-T

Trans- Europese Netwerken

TK

Tweede Kamer

TLN

Transport en Logistiek Nederland

TLS

Trans Link System

TNO

Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs

TRG

Totaal Risicogewicht Grenswaarde

TSI

Technische Specificaties van Interprobaliteit

TVG

Totaal Volume Geluid

   

U.

 

UNECE

United Nations Economic Commission for Europe

UNEP

United Nations Environment Programme

UNESCO

United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization

UNFCCC

United Nations Framework Convention on Climate Change

UPGE

Uitvoeringsprogramma Geluid op Emplacementen

USONA

Uitvoeringsorganisatie Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen

UvW

Unie van Waterschappen

   

V.

 

VAMEX

Stichting Vaarbewijzen- en Marifoon Examens

VAMIL

vrijwillige afschrijving milieu-investeringen

VANG

Van Afval Naar Grondstof

VB

Verantwoord Begroten

VenW

Verkeer en Waterstaat

VHR

Vogel en Habitat Richtlijn

VI

VROM-Inspectie

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VOLCEX

Volcanic Ash Execise

VOS

vluchtige organische stoffen

VROM

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

VTH

Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving

VVN

Veilig Verkeer Nederland

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

   

W.

 

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

WAR

Waddenadviesraad

WB

Wereldbank

Wbb

Wet bodembescherming

WEZARD

Weather Hazards for Aviation

WGG

Wet wegvervoer goederen

Wgh

Wet geluidhinder

WGO

Wetgevingsoverleg


X Noot
1

Kamerstukken II 2015–2016 31 865 nr. 80

X Noot
2

Kamerstukken II 2008–2009 30 175 nr. 58

X Noot
3

Agendapunt 7 Besluitenlijst van de procedurevergadering van 15 juni 2016 van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu

X Noot
4

Verwijzing monitoring 2016 + aanbiedingsbrief

X Noot
5

Stcrnt 2016, nr. 66050

X Noot
6

Kamerstukken II 2015–2016, 30 175 nr. 223

X Noot
7

Kamerstukken II 2016–2017 34 550 XII, nr. 2

X Noot
8

Kamerstukken II 2016–2017 32 852, nr. 33.

X Noot
9

Kamerstukken II 2016–2017, 31 505, nr. 217

X Noot
10

Kamerstukken II 2015–2016 29 893 nr. 204

X Noot
11

In de Europese definitie van «botsing trein-object» worden sinds 2015 schades meegenomen aan bovenleidingen of het «onder de spanningsdraad uit rijden». Eerder was dit niet het geval.

X Noot
12

Kamerstukken II 29 893 nr. 207

X Noot
13

Kamerstukken II 2014–2015 31 409, nr. 70

X Noot
14

Kamerstukken II 2015–2016 31 409, nr. 121

X Noot
17

United Nations Framework Convention on Climate Change.

X Noot
18

SWUNG: Samen Werken aan de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid

X Noot
19

Kamerstukken II 2015–2016 31 865 nr. 80

X Noot
20

Uitgebreide informatie over het NSL is te vinden op www.infomil.nl

X Noot
21

Paragraaf 1.2 NSL, Kamerstukken II 2008–2009, 3175 nr. 58

X Noot
22

Uitgebreide informatie over het NSL is te vinden op www.infomil.nl

X Noot
23

Zie hoofdstuk 6 NSL

X Noot
24

Kamerstukken II, 2015–2016, 30 175 nr. 223

X Noot
25

Kamerstukken II, 2015–2016, 30 175 nr. 242

Naar boven