Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2016, 99 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2016, 99 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 2 november 2015, nr. IenM/BSK-2015/194686, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op richtlijn nr. 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PbEU 2014, L 257) en artikel 4.3 van de Waterwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 november 2015, nr. W14.15.0381/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 15 februari 2016, nr. IenM/BSK-2016/28203, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Waterbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, worden de volgende begripsomschrijvingen in de alfabetische opsomming ingevoegd:
richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PbEU 2014, L 257);
proces in het kader waarvan menselijke activiteiten in mariene gebieden worden geanalyseerd en georganiseerd om ecologische, economische en sociale doelstellingen te bereiken;
plan als bedoeld in artikel 4.5a, eerste lid;
Nederlandse territoriale zee, Nederlandse exclusieve economische zone en kustwateren als bedoeld in artikel 2, punt 7, van de kaderrichtlijn water;
B
Na artikel 4.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het nationale waterplan omvat mede een plan voor de Nederlandse mariene wateren dat overeenkomstig artikel 5 van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning beoogt bij te dragen aan de in dat artikel bedoelde doelstellingen.
2. In het maritiem ruimtelijk plan wordt de ruimtelijke en temporele verdeling van bestaande en toekomstige activiteiten en gebruiksfuncties in de Nederlandse mariene wateren geïdentificeerd, waarbij onverminderd artikel 2, derde lid, van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning de relevante wisselwerkingen van activiteiten en gebruiksfuncties in aanmerking zijn genomen.
3. Het maritiem ruimtelijk plan bevat een weergave van de procedurele stappen die zijn of worden genomen om aan de in artikel 5 van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning bedoelde doelstellingen bij te dragen, waarbij rekening is gehouden met relevante activiteiten in en gebruiksfuncties van de mariene wateren. Daartoe bevat het plan tenminste een beschrijving van de wijze waarop in het kader van maritieme ruimtelijke planning:
a. rekening is gehouden met:
i. de bijzonderheden van de mariene regio waarvan de Noordzee deel uitmaakt,
ii. de relevante bestaande en toekomstige activiteiten en gebruiksfuncties en het effect daarvan op het milieu, alsmede de natuurlijke rijkdommen,
iii. de wisselwerking tussen land en zee,
iv. de ecologische, economische, sociale en veiligheidsaspecten;
b. ernaar wordt gestreefd de samenhang tussen maritieme ruimtelijke planning en andere planprocessen te bevorderen;
c. overeenkomstig artikel 10 van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning het gebruik van de beste beschikbare gegevens, alsmede de uitwisseling van informatie, is georganiseerd;
d. overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning de grensoverschrijdende samenwerking heeft plaatsgevonden.
4. In afwijking van het eerste lid betreft het maritiem ruimtelijk plan niet de kustwateren, bedoeld in artikel 2, punt 7, van de kaderrichtlijn water, voor zover die wateren deel uitmaken van een gemeente of een provincie en dit in het maritiem ruimtelijk plan is vermeld.
C
Na artikel 8.1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 19 februari 2016
Willem-Alexander
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Uitgegeven de zeventiende maart 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Dit besluit wijzigt het Waterbesluit ter implementatie van richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PbEU 2014, L 257). De kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning (hierna: kaderrichtlijn) schept een kader voor maritieme ruimtelijke planning die erop is gericht de duurzame groei van maritieme economieën, de duurzame ontwikkeling van mariene gebieden en het duurzaam gebruik van natuurlijke mariene hulpbronnen te bevorderen. De kaderrichtlijn verplicht de lidstaten tot het opstellen en uitvoeren van een ruimtelijk planningsproces voor hun mariene wateren (maritieme ruimtelijke planning) dat moet resulteren in maritieme ruimtelijke plannen. De kaderrichtlijn moet voor 17 september 2016 zijn omgezet in nationale wet- en regelgeving. De omzetting van de bepalingen van de kaderrichtlijn naar bepalingen in het Waterbesluit is weergegeven in een transponeringstabel in paragraaf 8 van deze nota van toelichting.
De kaderrichtlijn draagt bij aan de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid (hierna: GMB) van de Europese Unie. Het GMB is een integrale benadering van alle maritieme beleidsaangelegenheden van de EU. Vanuit de gedachte dat de Unie, door een gezamenlijk beleid inzake de zeeën en oceanen vast te stellen, tot een hogere opbrengst kan komen met geringere schade voor het milieu, bestrijkt het GMB uiteenlopende terreinen, zoals visserij en aquacultuur, scheepvaart en zeehavens, het mariene milieu, marien onderzoek, offshore energie, scheepsbouw en zeegerelateerde sectoren, maritiem toezicht, maritiem en kusttoerisme, werkgelegenheid in de maritieme sectoren, ontwikkeling van kustregio's en externe betrekkingen in maritieme zaken. Binnen het GMB is maritieme ruimtelijke planning een breed inzetbaar beleidsinstrument dat overheden en belanghebbenden in staat stelt een gecoördineerde, geïntegreerde en grensoverschrijdende benadering te hanteren, teneinde coherentie te bereiken tussen milieudoelen, sociale doelen en economische doelen van de lidstaten.
Op 12 maart 2013 presenteerde de Europese Commissie een voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd kustbeheer.1 Dat richtlijnvoorstel bevatte een procedureel kader en minimumeisen voor maritieme ruimtelijke plannen en strategieën voor geïntegreerd kustbeheer met als doel het bevorderen van duurzame groei van maritieme- en kusteconomieën en het duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen op zee en de kust. Het voorstel bevatte ook verplichtingen met een inhoudelijk karakter: het veilig stellen van de duurzame energievoorziening, het stimuleren van de ontwikkeling van het zeevervoer en het tot stand brengen van efficiënte en kosteneffectieve vaarroutes in heel Europa, het bevorderen van de duurzame ontwikkeling en groei van de visserij- en aquacultuursector, het waarborgen van het behoud, de bescherming en de verbetering van het milieu alsook het behoedzame en rationele gebruik van de natuurlijke hulpbronnen. Het voorstel behelste voorts een verplichting tot het nemen van operationele stappen om doelstellingen te bereiken.
In de richtlijntekst zoals deze uiteindelijk is aangenomen staan geen bepalingen over een strategie voor geïntegreerd kustbeheer en zijn diverse artikelen over maritieme ruimtelijke planning vergaand gewijzigd om het procedurele karakter van de verplichtingen en de beleidsvrijheid van de lidstaten ten aanzien van de ruimtelijke planning te benadrukken. Deze wijzigingen zijn in overeenstemming met de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen dat enkel het wettelijk kader voor de procedures verplichtend zou worden voorgeschreven, het voorstel geen inhoudelijke resultaatverplichtingen zou bevatten en de kust alleen zou worden meegenomen waar er een integrale samenhang is met activiteiten op zee.2 De inhoudelijke wijzigingen hebben plaatsgevonden met behoud van de structuur van het oorspronkelijke richtlijnvoorstel.
Artikel 1, eerste lid, van de kaderrichtlijn stelt dat de richtlijn een kader voor maritieme ruimtelijke planning vaststelt, dat erop gericht is de duurzame groei van maritieme economieën, de duurzame ontwikkeling van mariene gebieden en het duurzaam gebruik van natuurlijke mariene hulpbronnen te bevorderen. Het tweede lid van het artikel vat de inhoud van de kaderrichtlijn samen: binnen het GMB voorziet het kader in (a) de vaststelling en uitvoering door de lidstaten van maritieme ruimtelijke planning, teneinde (b) bij te dragen aan de in de kaderrichtlijn omschreven doelstellingen, waarbij rekening wordt gehouden met (c) de wisselwerking tussen land en zee en (d) betere grensoverschrijdende samenwerking, (e) in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van UNCLOS.
Artikel 4, eerste lid, van de kaderrichtlijn bepaalt dat elke lidstaat maritieme ruimtelijke planning vaststelt en uitvoert. Maritieme ruimtelijke planning ziet op de mariene wateren van de lidstaat. Mariene wateren zijn gedefinieerd als de wateren met hun zeebodem en ondergrond als omschreven in artikel 3, punt 1, onder a, van de kaderrichtlijn mariene strategie (hierna: KRM)3 en de kustwateren als omschreven in artikel 2, punt 7, van de kaderrichtlijn water (hierna: KRW)4, en hun zeebodem en ondergrond. Dat betekent dat met de term «mariene wateren» in elk geval wordt bedoeld de territoriale zee en de exclusieve economische zone (hierna: EEZ). De definitie van kustwateren in de KRW overlapt deels met de definitie in artikel 3, punt 1, onder a, van de KRM, maar omvat ook wateren die aan de landzijde liggen van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten. Voor zover die delen van kustwateren reeds vallen onder de ruimtelijke planning op land is de richtlijn daarop niet van toepassing, mits dit in het maritiem ruimtelijk plan kenbaar is gemaakt (artikel 2, eerste lid).
Maritieme ruimtelijke planning is gedefinieerd als een proces in het kader waarvan de betreffende autoriteiten van de lidstaat menselijke activiteiten in mariene gebieden analyseren en organiseren om ecologische, economische en sociale doelstellingen te bereiken (artikel 3, tweede lid). Maritieme ruimtelijke planning omvat de volledige cyclus van het vaststellen van problemen en mogelijkheden, informatievergaring, planning, besluitvorming, herziening of actualisering en de bewaking van uitvoering, waarbij rekening moet worden gehouden met de wisselwerking tussen land en zee, de samenwerking tussen lidstaten wordt bevorderd en gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare kennis (zie overweging 18). Om hieraan uitvoering te geven zijn in de kaderrichtlijn procedurele stappen voorgeschreven voor maritieme ruimtelijke planning (artikel 6). Bij het vaststellen van de procedurele stappen moeten de lidstaten rekening houden met de wisselwerking tussen land en zee, alsmede de ecologische, economische, sociale en veiligheidsaspecten. Ook moeten zij ernaar streven de samenhang tussen maritieme ruimtelijk planning en andere beleidsprocessen te bevorderen en moeten zij zorgen voor publieksparticipatie en grensoverschrijdende samenwerking. Verder moet het gebruik van de beste beschikbare gegevens worden georganiseerd.
De lidstaten moeten er ten minste voor zorgen dat maritieme ruimtelijke planning resulteert in een maritiem ruimtelijk plan of maritieme ruimtelijke plannen. Daarin moet de ruimtelijke en temporele verdeling van bestaande en toekomstige activiteiten en gebruiksfuncties in hun mariene wateren worden geïdentificeerd (artikel 8). De richtlijn vereist met andere woorden dat de lidstaat beziet welke activiteiten op welke plekken op zee mogelijk of toegestaan zijn en binnen welk tijdsbestek. Bij het vaststellen van het plan worden ook de wisselwerkingen van bestaande en toekomstige activiteiten en gebruiksfuncties in aanmerking genomen. Artikel 8, tweede lid, geeft een indicatie van mogelijk relevante gebruiksfuncties en activiteiten, maar deze lijst is noch bepalend, noch uitputtend ten aanzien van de inhoud van het plan. De lidstaten blijven exclusief bevoegd ten aanzien van het ontwerpen en bepalen van de vorm en de inhoud van hun maritieme ruimtelijke plannen, met inbegrip van de bijbehorende institutionele afspraken en de toewijzing van maritieme ruimte aan verschillende activiteiten en gebruiksfuncties (artikel 4, derde lid, en overweging 11). Ook is expliciet bepaald dat de kaderrichtlijn geen inbreuk maakt op de bevoegdheid van de lidstaten om, met betrekking tot de mariene wateren, de reikwijdte en dekkingsgraad van hun maritieme ruimtelijke plannen te ontwerpen en vast te stellen (artikel 2, derde lid, eerste volzin).
De lidstaten moeten door middel van hun maritieme ruimtelijke plannen beogen bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van energiesectoren op zee, van zeevervoer, en van visserij- en aquacultuursectoren, alsmede aan het behoud, de bescherming en de verbetering van het milieu, met inbegrip van de weerstand tegen effecten van klimaatverandering (artikel 5, tweede lid). De opgesomde belangen komen overeen met de rechtsgrondslag van de kaderrichtlijn. De kaderrichtlijn is gebaseerd op artikel 43, lid 2, artikel 100, lid 2, artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 2, van het VWEU. Onder deze beleidstakken van de EU vallende activiteiten kunnen elkaar beconcurreren om maritieme ruimte. Het planningsproces moet helpen bewerkstelligen dat de in elke sector voorgenomen activiteiten kunnen plaatsvinden zonder elkaar te doorkruisen, zodat hun afzonderlijke doelstellingen kunnen worden gerealiseerd. De bedoelde doelstellingen betreffen meer concreet de doelen die in bindende en niet-bindende rechtshandelingen van de EU zijn opgenomen, zoals de richtlijn hernieuwbare energie5, de verordening gemeenschappelijk visserijbeleid6, de vogel- en habitatrichtlijn7, Beschikking nr. 884/20048, de KRM, de EU-biodiversiteitsstrategie voor 20209 en het Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa10.
Met de kaderrichtlijn is niet beoogd nieuwe verplichtingen ten aanzien van het sectorale beleid in het leven te roepen en dan met name niet ten aanzien van de concrete keuzes van de lidstaten over de manier waarop het sectorale beleid op deze gebieden wordt gevoerd (artikel 4, derde lid en artikel 5, derde lid, overweging 9). De kaderrichtlijn is gericht op het via het planningproces bijdragen aan het nastreven van het bestaande EU-beleid op deze terreinen. De doelstellingen in de diverse relevante instrumenten veranderen dus ook niet van karakter: niet-bindende EU-doelen, zoals die welke zijn opgenomen in aanbevelingen van de Commissie, worden door onderhavige kaderrichtlijn geen bindende doelen. Het blijft de bevoegdheid van de lidstaten om te bepalen hoe de verschillende doelstellingen in hun maritieme ruimtelijke plannen worden opgenomen en afgewogen. Dit houdt onder andere in dat, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame energie, een lidstaat zelf beslist in welke mate de doelstellingen op zee dan wel op land worden gehaald. Omdat in het proces van ruimtelijke planning en de daaruit resulterende ruimtelijke plannen alle relevante activiteiten en de bijbehorende beleidsmatige wensen worden betrokken en tegen elkaar worden afgewogen, kunnen lidstaten naast deze activiteiten in het maritieme ruimtelijke planningsproces ook andere doelstellingen, voortvloeiend uit EU- of nationaal beleid, nastreven. De kaderrichtlijn noemt als voorbeelden de bevordering van duurzame winning van grondstoffen en de bevordering van duurzaam toerisme (artikel 5, tweede lid).
Bij het proces van ruimtelijke planning en het nastreven van de doelen moet een ecosysteemgerichte benadering worden gehanteerd (artikel 5, eerste lid). Bij de ecosysteemgerichte benadering worden plannen en projecten beschouwd op hun totale (positieve en negatieve) effecten op het ecosysteem en niet alleen op hun effecten op een individuele soort of een individueel habitattype. Volgens overweging 14 bij de kaderrichtlijn moet een ecosysteemgerichte benadering ervoor zorgen dat de druk die door alle activiteiten gezamenlijk wordt veroorzaakt, beperkt blijft tot een met het bereiken van de goede milieutoestand verenigbaar niveau en dat het vermogen van de mariene ecosystemen om door de mens veroorzaakte veranderingen op te vangen niet in het gedrang komt, terwijl het duurzame gebruik van mariene goederen en diensten door de huidige en toekomstige generaties mogelijk wordt gemaakt. De goede milieutoestand is voor de verschillende mariene wateren vastgesteld ter uitvoering van de KRM. Een ecosysteemgerichte benadering worden toegepast op een wijze die is afgestemd op de specifieke ecosystemen en andere bijzonderheden van de betreffende mariene regio, waarbij de werkzaamheden in het kader van de regionale zeeverdragen in overweging worden genomen (overweging 14).
Maritieme activiteiten, activiteiten op en langs de kust en activiteiten verder landinwaarts (nationaal en internationaal) zijn nauw met elkaar verweven. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de relatie van de zeetransportsector met haveninfrastructuur en achterlandverbindingen, de maritieme en offshore industrie en dienstverlening, toerisme en recreatie, de energievoorziening en de ecologische verbindingen. Om het duurzame gebruik van de maritieme ruimte te bevorderen moet bij maritieme ruimtelijke planning dan ook de wisselwerking tussen land en zee worden betrokken. Maritieme ruimtelijke planning kan een nuttige rol spelen voor zowel het duurzame en geïntegreerde beheer van menselijke activiteiten op zee, de instandhouding van het leefmilieu, als ook de bescherming van kwetsbare ecosystemen aan de kust, het tegengaan van erosie en het bevorderen van sociale en economische belangen op land. Door zich bij maritieme ruimtelijke planning te richten op de maritieme dimensie van gebruiksfuncties op de kust, de kustzone en verder landinwaarts en de effecten daarvan te combineren, en mede de samenhang tussen de ecosystemen op land en zee in ogenschouw te nemen, wordt een geïntegreerde strategische visie mogelijk.
Waar de lidstaten ruimtelijke planning van het vasteland op kustwateren of delen daarvan toepassen, is de kaderrichtlijn niet van toepassing. Vanwege de wisselwerking tussen land en zee en de nauwe verwevenheid tussen activiteiten op zee en land moet bij de uitvoering van de kaderrichtlijn wel aandacht worden besteed aan de kust, de kustzone, en de kustwateren voor zover die vallen onder ruimtelijke planning op land. Die delen van de kustwateren en het effect van het gebruik daarvan voor de maritieme ruimte zullen in de planvorming voor zee moeten worden geanalyseerd en beleidsmatig overwogen. Een lidstaat kan ervoor kiezen om de wisselwerking tussen land en zee onderdeel te laten uitmaken van het proces van maritieme ruimtelijke planning of kan daarvoor andere formele en informele beleidsprocessen gebruiken, zoals processen in het kader van geïntegreerd kustbeheer (artikel 7, eerste lid). Voor zover deze analyse, ongeacht welk proces wordt gevolgd, in de planvormingfase leidt tot ruimtelijke beleidsvoornemens voor de zee, zullen die onderdeel moeten vormen van het maritiem ruimtelijk plan zelf.
Internationale samenwerking is nodig om de coherentie en coördinatie van de maritieme ruimtelijke plannen in de hele betrokken mariene regio te waarborgen. De lidstaten moeten daarom overleg plegen en hun plannen coördineren met de lidstaten waarvan de wateren aan elkaar grenzen (artikel 11). Bij de samenwerking moet met name aandacht worden geschonken aan kwesties van transnationale aard. Hierbij kan worden gedacht aan grensoverschrijdende infrastructuur voor de energievoorziening en telecommunicatie, aan scheepvaartroutes en aan het mariene ecosysteem. De kaderrichtlijn schrijft niet voor welke vorm deze samenwerking zou moeten aannemen, gezien de verschillen tussen de mariene regio’s of subregio’s. Voor het bewerkstelligen van samenwerking met naburige niet-EU-landen geldt een inspanningsverplichting overeenkomstig het internationale recht en verdragen, bijvoorbeeld door middel van bestaande internationale fora of regionale institutionele samenwerking (artikel 12).
Bij de beleidsvorming en het beheer van mariene wateren zijn diverse landen en verschillende bestuurlijke niveaus betrokken. Doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking vereist dat bekend is wie de bevoegde instanties in elke lidstaat zijn voor maritieme ruimtelijke planning. Elke lidstaat moet daarom de instantie of instanties aanwijzen die bevoegd zijn voor de uitvoering van de kaderrichtlijn en de betreffende gegevens aan de Commissie verstrekken (artikel 13).
Het verzamelen en gebruik van gegevens is ook van belang bij grensoverschrijdende samenwerking. Voor maritieme ruimtelijke planning organiseren lidstaten het gebruik van de beste beschikbare gegevens en beslissen ze hoe de uitwisseling van informatie die daarvoor noodzakelijk is wordt uitgewisseld (artikel 10). Milieugerelateerde, maatschappelijke en economische gegevens die in overeenstemming met wetgeving van de Unie zijn vergaard, waaronder die voor de mariene strategie, kunnen ten dienste staan aan het maritieme ruimtelijke planningsproces van andere lidstaten. Daarnaast kent de EU instrumenten en hulpmiddelen zoals de INSPIRE-richtlijn11 en het Europese Monitoring en Data Netwerk (EMODnet)12 waarvan de lidstaten bij de uitvoering van het organiseren en uitwisselen van gegevens en informatie gebruik kunnen maken.
De kaderrichtlijn laat de soevereine rechten en jurisdictie van de lidstaten over de mariene wateren die voortvloeien uit het internationale recht, in het bijzonder het VN zeerechtverdrag (UNCLOS) onverlet, en heeft in het bijzonder geen invloed op het trekken en afbakenen van zeegrenzen (artikel 2, vierde lid). Bij de uitvoering van de kaderrichtlijn moet rekening worden gehouden met het rechtskarakter van de mariene wateren. De rechtsmacht die een kuststaat met betrekking tot zijn mariene wateren uitoefent verschilt tussen de territoriale zee, het continentaal plat en, indien de staat die heeft ingesteld, de aansluitende zone of EEZ. De beperktere soevereine rechten in mariene wateren buiten de territoriale wateren kunnen tot op zekere hoogte ook gevolgen hebben voor het maritiem ruimtelijk plan, omdat het plan geen zaken kan bevatten die strijdig zijn met de rechten en plichten van andere staten ten aanzien van de zee. Het gaat daarbij met name om de vrijheden van de volle zee: doorvaart, overvliegen en het leggen van kabels en leidingen. De verplichting tot het vaststellen en uitvoeren van ruimtelijke planning heeft ook geen gevolgen voor de lidstaten in hun keuze voor het wel of niet instellen van een EEZ.
Voor de implementatie van de kaderrichtlijn is aangesloten bij het reeds bestaande stelsel voor de planning van het waterbeleid. Op grond van artikel 4.1 van de Waterwet stellen de Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken een nationaal waterplan (hierna: NWP) vast. In het NWP worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid vastgelegd. In het NWP wordt mede het Noordzeebeleid opgenomen – in de praktijk onder de naam «Beleidsnota Noordzee». Het NWP is voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Het proces van maritieme ruimtelijke planning dat moet leiden tot een maritiem ruimtelijk plan past daardoor reeds binnen de reikwijdte en instrumenten van de Waterwet. Met onderhavige wijziging van het Waterbesluit vormt het maritiem ruimtelijk plan als bedoeld in de kaderrichtlijn een expliciet onderdeel van het NWP. Als opstellers van het NWP vormen de ministers van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken samen de in artikel 13 van de kaderrichtlijn bedoelde instantie die bevoegd is tot de uitvoering van de richtlijn. Het NWP wordt om de zes jaar herzien (artikel 4.8 Waterwet). Daarmee wordt voor het maritiem ruimtelijk plan reeds uitvoering gegeven aan de actualiseringsplicht van artikel 6, derde lid, van de kaderrichtlijn.
Onderhavig wijzigingsbesluit introduceert met een nieuw artikel 4.5a in het Waterbesluit de plicht om een maritiem ruimtelijk plan op te stellen voor de Nederlandse mariene wateren. Dit betreft in ieder geval de Nederlandse territoriale zee en de Nederlandse EEZ. De kaderrichtlijn ziet in beginsel ook op (delen van) kustwateren die zich aan de landzijde van de basislijn bevinden, tenzij deze onder het systeem van landplanning vallen en dit in het maritiem ruimtelijk plan is vermeld. In Nederland geldt dit voor de Waddenzee en de Oosterschelde die kustwater zijn in de zin van de KRW. Deze wateren vallen binnen bestuurlijk ingedeeld gebied en daarmee onder het systeem van landplanning.
Het plan moet overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de kaderrichtlijn worden opgesteld (artikel 4.5a, eerste lid, van het Waterbesluit). Voor een toelichting op de doelen van ruimtelijke planning en van het plan zij verwezen naar paragraaf 2.2.2 van deze nota van toelichting. Daarbij moet een ecosysteemgerichte benadering worden gehanteerd om zeker te stellen dat de druk die door alle activiteiten gezamenlijk wordt veroorzaakt, beperkt blijft tot een met het bereiken van een goede milieutoestand verenigbaar niveau. De goede milieutoestand voor het Nederlandse deel van de Noordzee is beschreven in het NWP ter uitvoering van de KRM (artikel 4.6, tweede lid, van Waterbesluit). Een belangrijk instrument voor de ecosysteemgerichte benadering bij maritieme ruimtelijke planning is het milieueffectrapport dat op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer opgesteld moet worden voor het NWP ter uitvoering van de richtlijn strategische milieubeoordeling13. Voor zover er ook een passende beoordeling moet worden gemaakt, maakt dat onderdeel uit van het milieueffectrapport. In het maritiem ruimtelijk plan wordt de ruimtelijke en temporele verdeling van bestaande en toekomstige activiteiten en gebruiksfuncties in mariene wateren geïdentificeerd (artikel 4.5a, tweede lid, van het Waterbesluit). De daarvoor te kiezen vorm is niet voorgeschreven, maar het plan heeft door de rol die toekomstige functies spelen, het karakter van een strategisch beleidsdocument. Het Nederlandse maritiem ruimtelijk plan is een structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Uit artikel 1.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening vloeit voort dat sprake moet zijn van een toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan (structuurvisiekaarten).
Het nieuwe artikel 4.5a, derde lid, van het Waterbesluit bepaalt dat het maritieme plan een weergave moet bevatten van de in de richtlijn genoemde procedurele stappen van het planningsproces. Door deze verantwoordingsplicht in het plan zelf wordt verzekerd dat uitvoering wordt gegeven aan, en inzicht wordt gegeven in, de ingevolge artikel 4 en 6 van de kaderrichtlijn te nemen procedurele stappen. Volgens artikel 4, vijfde lid, van de kaderrichtlijn moet bij maritieme ruimtelijke planning rekening worden gehouden met (1) de bijzonderheden van de mariene regio’s, (2) de relevante bestaande en toekomstige activiteiten en gebruiksfuncties en het effect daarvan op het milieu, alsook met de natuurlijke rijkdommen en met (3) de wisselwerking tussen land en zee. Volgens artikel 6, tweede lid, moet bovendien rekening worden gehouden met (4) de ecologische, economische en sociale aspecten en veiligheidsaspecten; (5) moet ernaar worden gestreefd de samenhang tussen maritieme ruimtelijke planning en andere (beleids)processen te bevorderen; (6) moet het gebruik van de best beschikbare gegevens worden georganiseerd; (7) moet worden gezorgd voor grensoverschrijdende samenwerking en (8) moet de betrokkenheid van belanghebbenden worden gegarandeerd. Op deze stappen wordt in de subparagrafen 3.3.1 tot en met 3.3.8 nader ingegaan.
Bij de vaststelling van maritieme ruimtelijke planning moet rekening worden gehouden met de bijzonderheden van de mariene regio waarvan de betreffende mariene wateren deel uitmaken (artikel 4, vijfde lid, van de kaderrichtlijn). «Mariene regio» zoals gedefinieerd in artikel 3, derde lid, van de kaderrichtlijn, behelst voor Nederland het noordoostelijk deel van de Atlantische oceaan. De subregio «Noordzee» is zo’n 575.000 km2 in omvang. De Noordzee is een relatief ondiepe randzee van de Atlantische Oceaan in het noordwesten van Europa. De zee wordt aan drie zijden door land begrensd en opent zich in de vorm van een trechter naar de noordoostelijke Atlantische Oceaan. Het Nederlandse deel van de Noordzee loopt vanaf de kust tot de buitengrens van het Nederlandse continentaal plat en beslaat circa 58.000 km2, ongeveer een tiende deel van de hele Noordzee en ruim anderhalf keer het landoppervlak van Nederland. De Noordzee is een zeer complex en open marien ecosysteem zonder grenzen met specifieke habitats. Het ondiepe en voedselrijke gebied is een habitat voor zeezoogdieren, een kraamkamer voor vissen en is belangrijk als trekroute en overwintering- en leefgebied voor vele soorten (zee)vogels. De kustlijn van de Noordzee is onderhevig aan natuurlijke processen van erosie en aanslibbing. De Noordzee bevat voorts archeologisch en cultureel erfgoed, zoals prehistorische onderwater landschappen, bewoningssporen en historische scheepswrakken, waarmee in het proces van maritieme ruimtelijke planning rekening moet worden gehouden.
Bij maritieme ruimtelijke planning moet rekening worden gehouden met de relevante bestaande en toekomstige activiteiten en het effect daarvan op het milieu, alsmede de natuurlijke rijkdommen. In mariene wateren staan de ecosystemen en de natuurlijke hulpbronnen van zeeën onder aanzienlijke druk. Menselijke activiteiten kunnen gevolgen hebben voor het gebruik van de zee, de economische groei en ontwikkeling van kustgebieden alsook voor zee-ecosystemen, hetgeen kan leiden tot een verslechtering van de toestand van het milieu, biodiversiteitsverlies en aantasting van ecosysteemdiensten. De Noordzee is één van de meest intensief gebruikte zeeën ter wereld. Het gaat om drukke scheepvaartroutes van en naar Rotterdam, Antwerpen, Zeebrugge, Amsterdam, Eemshaven/Delfzijl, naast de internationale routes die langs de Nederlandse kust lopen. Op de Noordzee wordt aardolie en aardgas gewonnen en wordt volop gevist. Er liggen oefengebieden van de krijgsmacht. Ook is de Noordzee een belangrijke bron voor zandwinning voor de bescherming van de kust en voor ophoogzand voor infrastructuur en nieuwbouw. Inmiddels staan er ook windturbineparken en wordt een grote ontwikkeling van opwekking van windenergie voorzien. De Noordzee wordt ook gebruikt voor recreatie en toerisme. In het maritieme ruimtelijke plan moet worden aangegeven hoe met de effecten van menselijk handelen is rekening gehouden.
De voor maritieme ruimtelijke planning meest beleidsrelevante interacties tussen land en zee doen zich voor in de kustwateren en transitiewateren, zoals de Westerschelde en Eems-Dollard. Die wateren zijn net als de Noordzee onderdeel van het NWP. Dit neemt niet weg dat voor de coherentie in het beleid interacties in overweging genomen dienen te worden die in ecologisch, economisch en sociaal-cultureel opzicht verder strekken dan deze gebieden. Vanwege de wisselwerking tussen land en zee zal bij het proces van maritieme ruimtelijke planning aandacht moeten worden besteed aan de kust, de kustzone, de kustwateren die onder ruimtelijke planning op land vallen, zoals de Waddenzee, aan de overgangs- en binnenwateren en de aansluiting van activiteiten in de landsdelen, voor zover die activiteiten gevolgen hebben op het gebruik en beheer van de mariene wateren en de maritieme ruimte. Voor zover de analyse in de planvormingfase leidt tot relevante beleidsbeslissingen voor de ruimte op zee zullen deze moeten worden opgenomen in het maritiem ruimtelijk plan.
Gezien het integrale karakter van het NWP en het daarvan deeluitmakende Noordzeebeleid is het in de Nederlandse situatie niet nodig om toepassing te geven aan de mogelijkheid in artikel 7, eerste lid, van de kaderrichtlijn om de wisselwerking tussen land en zee in een ander proces te laten plaatsvinden dan het proces dat leidt tot het Nationaal Waterplan. Het integrale karakter van het NWP zorgt er reeds voor dat aan doelstelling van artikel 7, tweede lid van de kaderrichtlijn wordt tegemoetgekomen. Het proces om te komen tot een NWP is immers juist bedoeld om samenhang te bereiken tussen de omgang met de ruimte op de Noordzee en de andere relevante processen.
De kaderrichtlijn stelt als een van de minimumeisen bij het proces van maritieme ruimtelijke planning en het vaststellen van een maritiem ruimtelijk plan dat rekening moet worden gehouden met ecologische, economische, sociale en veiligheidaspecten. De kaderrichtlijn schrijft niet voor hoe de lidstaten dit moeten doen. Deze aspecten worden voor een belangrijk meegenomen in de milieueffectrapportage bij het plan. Duurzame ontwikkeling en duurzame groei zijn doelen van maritieme ruimtelijke planning. Om dit te bevorderen moet bij maritieme ruimtelijke planning een ecosysteembenadering worden gehanteerd met inachtneming van het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Doel van het hanteren van de ecosysteembenadering is om zeker te stellen dat de druk die door alle activiteiten gezamenlijk wordt veroorzaakt, beperkt blijft tot een met het bereiken van een goede milieutoestand verenigbaar niveau en dat het vermogen van de mariene ecosystemen om door de mens veroorzaakte veranderingen op te vangen niet in het gedrang komt, terwijl wordt bijgedragen aan het duurzame gebruik van mariene goederen en diensten door de huidige en toekomstige generaties.
Voor de afweging van de economische en sociale aspecten kan bij de planning gebruik worden gemaakt van (maatschappelijke) kosten-batenanalyses. Veiligheid op zee is in het directe belang van zeevarenden en werklieden op zee. Het veiligheidsaspect behelst tevens het voorkomen van aanvaringen op zee in het licht van het meer indirecte belang van milieu en biodiversiteit. Vervuiling als gevolg van incidenten of rampen kan immers mede worden voorkomen door adequate ruimtelijke beleidsmaatregelen. Bij de ruimtelijke planning Noordzee in het NWP wordt reeds gebruik gemaakt van veiligheidsstudies en afwegingskaders voor de beoordeling van veilige afstanden tussen scheepvaartroutes en offshore windparken.
Bij het proces van maritieme ruimtelijke planning moet ernaar worden gestreefd de samenhang tussen die planning en het daaruit voortvloeiende plan en andere (ruimtelijke) formele of informele processen te bevorderen. Deze verplichting hangt samen met de verplichting rekening te houden met de wisselwerking tussen land zee. Het ruimtelijk beleid met betrekking tot de zee kan gevolgen hebben voor de ruimtelijke planning of andere beleidsprocessen op land en vice versa. In de Nederlandse situatie kan daarbij in eerste instantie worden gedacht aan de relatie tussen de maritieme ruimtelijke planning die zijn neerslag vindt in het NWP en de ruimtelijke ordening op land die zijn neerslag vindt in andere structuurvisies en bestemmingsplannen. Ter voorbereiding op de besluitvorming onder deze formele instrumenten kent Nederland de beleidsfiguur van de gebiedsagenda’s. In aanvulling op de gebiedsagenda’s op land die richting geven aan de besluitvorming over water en infrastructuur is in 2014 een eerste gebiedsagenda voor de Noordzee opgesteld. Gebiedsagenda’s voor land, zee en grote wateren zijn bij uitstek geschikt om de analyse over de wisselwerking tussen land en zee samen met belanghebbenden uit te voeren.
In het maritiem ruimtelijk plan moet worden beschreven hoe het gebruik van de beste beschikbare gegevens en de uitwisseling van informatie is georganiseerd. Het gaat daarbij om de relevante instrumenten en hulpmiddelen, inclusief die welke al beschikbaar zijn in het kader van het GMB en ander relevant EU-beleid, zoals die welke zijn genoemd in de INSPIRE-richtlijn (zie artikel 10, derde lid, van de kaderrichtlijn). De INSPIRE-richtlijn verplicht de lidstaten geo-informatie over 34 thema's te voorzien van metadata, te harmoniseren en beschikbaar te stellen via het INSPIRE-portaal. INSPIRE zorgt er onder andere voor dat geo-informatie ook over de landsgrenzen heen afgestemd en inter-operabel is. Ook heeft de Europese Commissie onder het GMB een netwerk in ontwikkeling, dat bestaat uit een Europees monitoring- en datanetwerk en nationale internetportalen en netwerkdiensten (EMODnet). De interoperabiliteit van systemen voor data- en gegevensopslag stelt Nederland in staat om zelf een overzicht samen te stellen van relevante ontwikkelingen in de mariene regio en te waken over de coherentie van maritieme plannen en projecten over grenzen heen. Ook het instrumentarium dat is ontwikkeld in het kader van het «Mariene Kennis 2020»-initiatief14 kan bruikbaar zijn. Dit initiatief van de Europese Commissie inzake mariene gegevens en kennis strekt ertoe gemakkelijk toegankelijke mariene kennis en gegevens waarvan de kwaliteit is gecontroleerd, ter beschikking te stellen aan het bedrijfsleven, overheidsinstanties, overige belanghebbenden en het mariene wetenschappelijke onderzoek. Daarbij kan Nederland van dit initiatief en het internetportaal «The European Atlas of the Seas» gebruik kunnen maken om bijvoorbeeld het maritiem ruimtelijk plan beschikbaar te stellen.
In het maritiem ruimtelijk plan moet worden beschreven hoe de grensoverschrijdende samenwerking heeft plaatsgevonden. De landen waarvan de mariene wateren direct aan die van Nederland grenzen zijn het Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland. Gelet op het grensoverschrijdende karakter van met name scheepvaart en de bescherming van het mariene ecosysteem is ook samenwerking met Frankrijk, Denemarken en Zweden aangewezen. Artikel 4.4, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Waterbesluit bepaalt dat bij de voorbereiding van het nationale waterplan de bevoegde autoriteiten van de staten die partij zijn bij het OSPAR-verdrag15 moeten worden geraadpleegd ten aanzien van het Noordzeebeleid. Het Noordzeebeleid omvat de ruimtelijke planning ter uitvoering van de kaderrichtlijn. Bij het OSPAR-verdrag zijn ook de niet-EU-lidstaten Noorwegen en IJsland partij. In OSPAR-verband wordt samengewerkt op het gebied van milieubescherming van de noordoostelijke Atlantische oceaan. Die samenwerking betreft mede de uitvoering van de KRM. Dat het Waterbesluit verwijst naar lidstaten die partij zijn bij het OSPAR-verdrag wil niet zeggen dat de afstemming omtrent de maritieme ruimtelijke planning in OSPAR-verband moet plaatsvinden. Bij maritieme ruimtelijke planning zullen onderwerpen en belangen een rol spelen die buiten de werkingssfeer van het verdrag vallen. Nederland zal met de andere landen rond de Noordzee via een combinatie van bilaterale en multilaterale contacten en de bestaande geïnstitutionaliseerde samenwerkingsstructuren, waaronder OSPAR maar ook de Internationale Maritieme Organisatie komen tot een netwerk van bevoegde instanties die betrokken zijn bij (delen van) de maritieme ruimtelijke planning om invulling te geven aan de vereisten van artikel 11 van de kaderrichtlijn. Deelname aan een of meerdere samenwerkingsverbanden zal met name bepaald worden door de mate van transnationale beïnvloeding van ruimtelijke planning op naburige staten. De bewaking van de coherentie van plannen is gebaseerd op een gezamenlijke analyse van beïnvloedbare en externe ontwikkelingen in de mariene regio. Bij de samenwerking zullen gezamenlijke analyses van economische, sociaal-culturele en veiligheidsvraagstukken in de mariene regio aan de orde zijn.
Een van de procedurele vereisten aan het proces van maritieme ruimtelijke planning betreft het voorzien in mogelijkheden voor publieksparticipatie door alle belanghebbende partijen te informeren en door de relevante belanghebbenden en autoriteiten en het publiek in kwestie in een vroeg stadium van de ontwikkeling van maritieme ruimtelijke plannen te raadplegen, overeenkomstig de relevante bepalingen van de Europese wetgeving (artikel 9, eerste lid, van de kaderrichtlijn). Uit artikel 2.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening vloeit reeds voort dat bij het NWP/maritiem ruimtelijk plan moet worden aangegeven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding daarvan zijn betrokken. Daarom is deze minimumeis van maritieme ruimtelijke ordening niet opgenomen in artikel 4.5a, derde lid, van het Waterbesluit.
De relevante Europese wetgeving betreft met name richtlijn 2003/35/EG tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu16. Het NWP wordt voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4.1 Waterbesluit), waarbij geldt dat een ieder een zienswijze kan indienen over het ontwerp-NWP. Deze procedure voorziet in lijn met de vereisten van richtlijn 2003/35/EG in de mogelijkheid voor alle belanghebbenden en anderen om betrokken te worden bij de totstandkoming van het plan. Voorts schrijft artikel 4.4 van het Waterbesluit voor dat andere overheden worden geraadpleegd bij de totstandkoming van het NWP.
Vroegtijdige raadpleging volgt mede uit de te doorlopen procedure voor het maken van een milieueffectrapport (artikel 7.9 Wet milieubeheer). Van het voornemen tot het voorbereiden van het NWP moet kennis worden gegeven. Bij die kennisgeving moet onder andere worden vermeld aan wie, op welke wijze en binnen welke termijn de gelegenheid wordt gegeven zienswijzen naar voren te brengen over dat voornemen. Ook moet in de kennisgeving worden vermeld of de Commissie voor de milieueffectrapportage of een andere onafhankelijke instantie in de gelegenheid wordt gesteld om advies uit te brengen over het voornemen. Voordat het milieueffectrapport wordt opgesteld raadplegen de ministers ook adviseurs en bestuursorganen over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie voor het milieueffectrapport (artikel 7.8 Wet milieubeheer). Vanwege de uitvoeringsverplichtingen op grond van de KRW wordt het ontwerp van het NWP ten minste een jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft ter inzage gelegd en kunnen gedurende een termijn van zes maanden door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht.
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de desbetreffende belanghebbenden en autoriteiten en het publiek in kwestie toegang hebben tot de vastgestelde plannen (artikel 9, tweede lid, van de kaderrichtlijn). Van het vastgestelde NWP moet worden kennisgegeven in de Staatscourant (artikel 3:42 Awb). In laagdrempelige toegang tot het vastgestelde plan voorziet artikel 1.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dat bepaalt dat structuurvisies elektronisch beschikbaar gesteld moeten worden in een landelijke voorziening voor raadpleging van alle ruimtelijke plannen: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het NWP is voor de ruimtelijke aspecten ervan een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Dat betekent dat de eisen die in of op grond van de Wro worden gesteld aan structuurvisies ook gelden voor de betreffende delen van het NWP – waaronder het maritiem ruimtelijk plan. De procedurele bepalingen van artikel 2.3 Wro zijn dus mede van toepassing op het maritiem ruimtelijk plan van het NWP, evenals de bepalingen over de (elektronische) beschikbaarstelling van structuurvisies en de verantwoording van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding zijn betrokken (paragraaf 1.2 en artikel 2.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening).
Alhoewel op grond van artikel 10.3 van de Wro bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat er een rijksbestemmingsplan voor de Noordzee wordt opgesteld, is dit artikel niet gebruikt als grondslag voor de implementatie van de kaderrichtlijn. De kaderrichtlijn geeft geen aanleiding tot het instellen van een rijksbestemmingsplan voor de Noordzee. De structuurvisie is het meest aangewezen instrument voor uitvoering van de richtlijnverplichtingen. Het NWP voorzag reeds voor de inwerkingtreding van de kaderrichtlijn in het gehele nationale beleid voor de Noordzee, inclusief het ruimtelijke beleid. Het in het NWP opgenomen beleid is zelfbindend voor het rijk. Aan het maritiem ruimtelijk plan worden – in tegenstelling tot een bestemmingsplan – geen algemeen verbindende voorschriften verbonden. Bovendien zijn de overwegingen om niet over te gaan tot het instellen van een rijksbestemmingsplan voor de Noordzee, zoals die zijn weergegeven in de brief van 15 juni 2011 van de toenmalige staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, nog steeds relevant.17 Conform artikel 4, zesde lid, van de kaderrichtlijn wordt daarom voortgebouwd op de bestaande nationale mechanismen voor ruimtelijk beleid met betrekking tot de zee.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de inhoud van het Waterbesluit overgaan naar de uitvoeringsregelgeving van die nieuwe wet. Het maritiem ruimtelijk plan wordt daarmee onderdeel van het planstelsel van de Omgevingswet.
Over het ontwerp van onderhavig besluit heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat die niet in betekenende mate had kunnen leiden tot aanpassing van het ontwerpbesluit, aangezien het implementatieregelgeving betreft zonder nationale beleidsruimte. Bovendien heeft het besluit geen gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen.
Voor de betrokken ministeries brengt het uitvoeren van deze richtlijn financiële en bestuurlijke lasten met zich. De middelen die momenteel gereserveerd staan op de begrotingen van de betrokken departementen om het NWP te maken zijn ingezet in de beleidsfase 2016–2021. In lijn met de zesjaarlijkse cyclus van het NWP zal via het interdepartementaal overleg worden beoordeeld welke eventuele extra kosten verwacht worden in de volgende cycli.
Voor het verzamelen en organiseren van het gebruik van de beste beschikbare gegevens die noodzakelijk zijn voor maritieme ruimtelijke planning worden geen nieuwe financiële gevolgen voorzien. Gebruik zal worden gemaakt van bestaande gegevens die onder de verplichting van de mariene strategie worden verzameld. In het geval van het aanpassen van het maritiem ruimtelijk plan als gevolg van nieuwe initiatieven op zee, zoals een verdere uitbreiding van de duurzame energievoorziening op zee, worden de financiële gevolgen van die planvorming toegerekend aan die beleidsinitiatieven of concrete projecten.
Het besluit treedt op het vaste verandermoment van 1 juli 2016 in werking.
De kaderrichtlijn bepaalt dat het maritiem ruimtelijk plan zo snel mogelijk, maar uiterlijk op 31 maart 2021 moet zijn vastgesteld. Door middel van artikel 8.1a wordt hierbij aangesloten.
Transponeringstabel: Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning.
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in implementatieregeling of in bestaande regelgeving; |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte |
---|---|---|---|
Art. 1 |
Behoeft geen implementatie: betreft onderwerp en doelstellingen richtlijn. |
– |
– |
Art. 2, eerste lid |
Art. 1.1, eerste lid, jo. art. 4.5a, vierde lid, Waterbesluit (nieuw). |
– |
– |
Art. 2, tweede t/m vierde lid |
Behoeft geen implementatie: reikwijdtebepalingen richtlijn. |
– |
– |
Art. 3 |
Art. 1.1, eerste lid, Waterbesluit (nieuw) v.w.b. de begrippen «maritieme ruimtelijke planning» en «mariene wateren». |
– |
– |
Art. 4, eerste lid |
Alle bepalingen waarmee deze richtlijn wordt omgezet: tezamen maken deze bepalingen dat aan de verplichting om een planningsproces vast te stellen en uit te voeren is voldaan. |
– |
– |
Art. 4, tweede lid |
Art. 4.5a, derde lid, onderdeel a, Waterbesluit (nieuw) |
– |
– |
Art. 4, derde lid |
Behoeft geen implementatie: verduidelijkende bepaling over bevoegdheden lidstaten |
– |
– |
Art. 4, vierde lid |
Alle bepalingen waarmee deze richtlijn wordt omgezet. |
– |
– |
Art. 4, vijfde lid |
Behoeft geen wettelijke implementatie: feitelijke handeling. Verantwoordingsplicht over uitvoering van feitelijke handeling in maritiem ruimtelijk plan op grond van artikel 4.5a, derde lid, Waterbesluit (nieuw). |
– |
– |
Art. 4, zesde lid |
Behoeft geen wettelijke implementatie: verduidelijkende bepaling. |
– |
– |
Art. 5, eerste t/m derde lid |
Art. 4.5a, eerste lid, Waterbesluit (nieuw). |
– |
– |
Art. 6, eerste en tweede lid |
Art. 4.5a, derde lid, Waterbesluit (nieuw). |
– |
– |
Art. 6, derde lid |
Art. 4.8 Waterwet (bestaand) |
– |
– |
Art. 7, eerste lid |
Behoeft geen implementatie: facultatieve bepaling waarvan geen gebruik wordt gemaakt. |
– |
– |
Art. 7, tweede lid |
Art. 4.5a, derde lid, onder b, Waterbesluit (nieuw) |
||
Art. 8, eerste en tweede lid |
Art. 4.5a, tweede lid, Waterbesluit (nieuw) |
– |
– |
Art. 9, eerste en tweede lid |
Bestaand recht: art. 4.1, eerste lid, Waterbesluit, art. 3:42 Algemene wet bestuursrecht en art. 1.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. |
– |
– |
Art. 10, eerste tot en met derde lid |
Behoeft geen wettelijke implementatie: feitelijke handeling. Verantwoordingsplicht over uitvoering van feitelijke handeling in maritiem ruimtelijk plan op grond van artikel 4.5a, derde lid, Waterbesluit (nieuw). |
– |
– |
Art. 11, eerste en tweede lid |
Behoeft geen wettelijke implementatie: feitelijke handeling. Verantwoordingsplicht over uitvoering van feitelijke handeling in maritiem ruimtelijk plan op grond van artikel 4.5a, derde lid, Waterbesluit (nieuw). |
– |
– |
Art. 12 |
Behoeft geen wettelijke implementatie: feitelijke handeling. Verantwoordingsplicht over uitvoering van feitelijke handeling in maritiem ruimtelijk plan op grond van artikel 4.5a, derde lid, Waterbesluit (nieuw). |
– |
– |
Art. 13, eerste lid |
Art. 4.1, eerste lid, Waterwet. |
– |
– |
Art. 13, tweede en derde lid |
Behoeft geen wettelijke implementatie: feitelijke handeling. Gegevens overleggen aan Eur. Commissie. |
– |
– |
Art. 14, eerste en tweede lid |
Behoeft geen wettelijke implementatie: feitelijke handeling. Gegevens overleggen aan Eur. Commissie. |
– |
– |
Art. 15, eerste, tweede en vierde lid |
Behoeft geen wettelijke implementatie: omzettingsverplichtingen. |
– |
– |
Art. 15, derde lid |
Artikel 8.1b Waterbesluit. |
– |
– |
Art. 16 |
Behoeft geen implementatie: inwerkingtreding richtlijn. |
– |
– |
Art. 17 |
Behoeft geen implementatie: adressaten. |
– |
– |
In het kader van de implementatie van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning zijn enkele begrippen en begripsomschrijvingen aan artikel 1.1 van het Waterbesluit toegevoegd. Het begrip «Nederlandse mariene wateren» omvat behalve het Nederlandse deel van de Noordzee ook de kustwateren als bedoeld in de kaderrichtlijn water. Artikel 2, punt 7, van de kaderrichtlijn water definieert kustwateren als «de oppervlaktewateren, gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens van een overgangswater». Kustwater kan zich dus ook bevinden aan de landzijde van de basislijn. De Waddenzee en Oosterschelde zijn kustwateren die zich aan de landzijde van de basislijn bevinden en dus tot de mariene wateren in de zin van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning worden gerekend. Op grond van artikel 4.5a, vierde lid, kunnen deze wateren echter van het toepassingsbereik van het maritiem ruimtelijk plan worden uitgezonderd.
Artikel 4.5a implementeert de verplichtingen uit de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning. De kaderrichtlijn stelt eisen aan het proces van maritieme ruimtelijke planning en eisen aan het daaruit voortvloeiende plan. Aangezien het plan voortvloeit uit het planningsproces (artikel 4, derde lid, van de kaderrichtlijn) en de daaraan gestelde voorwaarden, zijn de richtlijnverplichtingen ten aanzien van proces en plan in artikel 4.5a samengenomen. Voor de introductie van de figuur van het maritiem ruimtelijk plan in de nationale wetgeving is aangesloten bij de figuur van het nationaal waterplan. Artikel 4.5a, eerste lid, schrijft een maritiem ruimtelijk plan voor als expliciet onderdeel van het nationaal waterplan. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat het maritiem ruimtelijk plan een als zodanig herkenbaar onderdeel is van het nationaal waterplan.
Maritieme ruimtelijke planning moet beogen bij te dragen aan de doelstellingen van artikel 5 van de kaderrichtlijn. Artikel 5 van de kaderrichtlijn noemt in het tweede lid als doelstellingen het bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van energiesectoren op zee, van zeevervoer, en van de visserij- en aquacultuursectoren, en ook aan het behoud, de bescherming en de verbetering van het milieu, alsmede andere, door de lidstaat zelf bepaalde doelstellingen. De richtlijnverplichtingen doen uitdrukkelijk geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om zelf te bepalen hoe de verschillende doelstellingen worden weergegeven en gewogen in hun plan (zie artikel 5, derde lid, van de kaderrichtlijn). Bij het proces van maritieme ruimtelijke planning moeten de lidstaten rekening houden met de ecologische, economische en sociale aspecten, alsmede de veiligheidsaspecten teneinde duurzame ontwikkeling en groei in de maritieme sector te ondersteunen, waarbij zij een ecosysteemgerichte benadering moeten hanteren. Deze voorwaarden aan het planningsproces zijn toegelicht in paragraaf 2.2.2 van het algemeen deel van de toelichting.
Het tweede lid implementeert artikel 8, eerste lid, van de kaderrichtlijn. Zowel de ruimtelijke als temporele verdeling van bestaande en toekomstige activiteiten moet worden weergegeven in het plan. De daarvoor te kiezen vorm is niet voorgeschreven, alhoewel het gebruik van kaarten, zoals bij structuurvisies gebruikelijk is, voor de hand ligt. De verwijzing naar artikel 2, derde lid, van de kaderrichtlijn brengt tot uitdrukking dat, zoals ook in artikel 8, tweede lid, expliciet is aangegeven, met de verplichtingen van artikel 8 geen afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheid van de lidstaat om de reikwijdte en dekkingsgraad van zijn maritiem ruimtelijk plan te ontwerpen en vast te stellen en dat de richtlijnverplichtingen niet van toepassing zijn op ruimtelijke planning op het land.
De kaderrichtlijn bevat verplichtingen met betrekking tot het proces van maritieme ruimtelijke planning. Artikel 6 van de kaderrichtlijn verplicht ertoe dat in het kader van maritieme ruimtelijke planning procedurele stappen worden vastgesteld. Aan die stappen worden in artikel 4, vijfde lid, 5, eerste lid, en 6 tot en met 12 van de kaderrichtlijn inhoudelijke eisen gesteld. Het derde lid voorziet in implementatie van deze vereisten door voor te schrijven dat in het maritiem ruimtelijk plan duidelijk moet worden gemaakt welke procedurele stappen zijn genomen in het maritieme ruimtelijke proces en op welke manier is beoogd bij te dragen aan de doelstellingen van artikel 5 van de kaderrichtlijn. Door deze verantwoordingsplicht ten aanzien van de procedurele stappen in het plan wordt verzekerd dat inzichtelijk is op welke wijze is voldaan aan de minimumeisen voor maritieme ruimtelijke planning. Voor de verschillende onderdelen van de procedurele vereisten wordt verwezen naar para 3.3 van het algemene deel van de nota van toelichting.
Het maritieme plan ziet in beginsel op alle mariene wateren van Nederland, daaronder ook begrepen de wateren die op grond van de kaderrichtlijn water zijn aangewezen als kustwateren. Dit lid vormt de implementatie van artikel 2, eerste lid, van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning, dat bepaalt dat de richtlijn niet van toepassing is op kustwateren of delen daarvan die onder de ruimtelijke planning op land van een lidstaat vallen, mits dit in het maritiem ruimtelijk plan is kenbaar gemaakt. In artikel 3, punt 4, van de kaderrichtlijn wordt voor het begrip kustwateren (als onderdeel van het begrip mariene wateren) verwezen naar hetgeen in de kaderrichtlijn water wordt verstaan onder kustwateren. Onder «ruimtelijke planning op land» wordt in de Nederlandse situatie verstaan de ruimtelijke ordening die op grond van de Wro plaatsvindt binnen bestuurlijk ingedeeld gebied. Voor deze gebieden gelden bestemmingsplannen van gemeenten. Dit betekent in de praktijk dat het ruimtelijke maritieme plan niet van toepassing is op de kustwateren Oosterschelde en Waddenzee, voor zover dat wordt vermeld in het plan.
Artikel 15, derde lid, van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning, bepaalt dat het maritiem ruimtelijk plan uiterlijk op 31 maart 2021 moet zijn vastgesteld. Het nieuwe artikel 8.1b van het Waterbesluit sluit hierbij aan door te bepalen dat het NWP uiterlijk op die datum een maritiem ruimtelijk plan moet bevatten.
Voor de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit is aangesloten bij het vaste verandermoment van 1 juli voorafgaand aan het verstrijken van de implementatietermijn op 18 september 2016.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd kustbeheer [COM(2013) 133 definitief].
Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu.
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid.
Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG.
Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
Beschikking 884/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Beschikking nr. 1692/96/EG betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet.
Mededeling van de Commissie van 3 juni 2011, getiteld: Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 [COM(2011) 244 definitief – Niet bekendgemaakt in het Publicatieblad].
Mededeling van de Commissie van 26 januari 2011, getiteld: Efficiënt gebruik van hulpbronnen – Vlaggenschipinitiatief in het kader van de Europas 2020-strategie [COM(2011) 21 definitief – Niet bekendgemaakt in het Publicatieblad].
Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (PbEG 2007, L 108).
Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PbEG 2001, L 197).
Mededeling van de Commissie van 9 september 2010, getiteld Mariene kennis 2020. Mariene gegevens en observatie voor slimme en duurzame groei [COM(2010) 461 definitief].
Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noodoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, Parijs, 22 september 1992 (Trb. 1993, 16).
Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEG 2003, L 156).
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-99.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.