Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34000 nr. 58 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34000 nr. 58 |
Vastgesteld 20 mei 2015
De commissie voor de Rijksuitgaven, de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, Financiën, Infrastructuur en Milieu, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 19 maart 2015 inzake de webpublicatie «Belastinguitgaven en milieueffecten» (Kamerstuk 34 000, nr. 54).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 mei 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Harbers
De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken, Berndsen-Jansen
De voorzitter van de commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink
De voorzitter van de commissie voor Economische Zaken, Vermeij
De voorzitter van de commissie voor Financiën, Duisenberg
De voorzitter van de commissie voor Infrastructuur en Milieu, Van Dekken
De voorzitter van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Wolbert
De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg
De voorzitter van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Van den Eeden
Vraag 1
Hoe kan het dat voor 26 van 86 belastinguitgaven niet of verouderde informatie over de effectiviteit aanwezig is?
Op basis van ons overzicht kan men constateren dat over 26 van de 86 belastinguitgaven juist wel bruikbare effectiviteitsinformatie aanwezig is in de beschikbare evaluaties.1 Dat betekent dat over 60 van de 86 belastinguitgaven dus geen of verouderde effectiviteitsinformatie beschikbaar is. Meer in detail hebben wij vastgesteld dat:
• 32 belastinguitgaven niet zijn geëvalueerd;
• dertien evaluaties geen effectiviteitsuitspraken bevatten;
• vijftien evaluaties ouder zijn dan zeven jaar.
Dit kan schematisch als volgt worden weergegeven:
Wij hebben niet onderzocht waarom er in zestig gevallen geen of verouderde informatie over de effectiviteit beschikbaar is. Beleidsevaluatie is een taak van de verantwoordelijke Minister, conform artikel 20 van de Comptabiliteitswet 2001 en de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).2
Vraag 2
Wat zijn de positieve effecten en gevolgen van de belastinguitgaven «vrijstelling accijns luchtvaarttuigen» en «vrijstelling accijns communautaire wateren»?
De «vrijstelling accijns luchtvaartuigen» en de «vrijstelling accijns communautaire wateren» zijn ingesteld om te voorkomen dat de internationale concurrentieverhoudingen verstoord raken door (verschillen in) accijnzen op brandstof voor lucht- en vaartuigen. In de in opdracht van de Minister gemaakte evaluatie van beide regelingen wordt geconcludeerd dat de vrijstellingen effectief zijn. Internationale concurrentieverhoudingen in de lucht- en scheepvaart zijn volgens deze evaluatie gewaarborgd. Met de beide regelingen wordt volgens die evaluatie voldaan aan internationale verplichtingen en communautaire regels.
Vraag 3
De Algemene Rekenkamer benoemt terecht zowel de doelstellingen van regelingen als de milieueffecten van regelingen. Beide zijn van belang, en beide zouden tegen elkaar moeten worden afgezet. Hoe zouden beleidsdoelstellingen en milieueffecten tegen elkaar zijn af te wegen?
Het tegen elkaar afwegen van beleidsdoelstellingen en milieueffecten is een politieke afweging. Daarbij kunnen hulpmiddelen worden gebruikt, zoals rekenmethoden waarmee zowel (economische) beleidseffecten als milieueffecten van een regeling worden geschat.3 De schattingen zijn complex en kennen zodoende onzekerheidsmarges.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de evaluaties op basis waarvan de effectiviteit nu wordt getoetst?
Wij hebben de (methodologische) kwaliteit van de in opdracht van de Minister gemaakte evaluaties die we in ons overzicht hebben opgenomen, niet beoordeeld.
Vraag 5
Welke mogelijkheden ziet u om in het nieuwe belastingstelsel vergroening en verduurzaming te verweven?
Het antwoord op de vraag hoe vergroening en verduurzaming in het nieuwe belastingstelsel kunnen worden verweven, is een kwestie van politieke afwegingen en keuzes. Daarbij is goede beleidsinformatie, waarbij alle relevante aspecten in ogenschouw worden genomen, behulpzaam. Zie in dit verband ook ons antwoord op vraag 3.
Vraag 6
Op basis van welke argumenten heeft de Energie-investeringsaftrek (EIA) een positief/negatief oordeel wat betreft de effectiviteit gekregen? Welke stappen zouden gezet moeten worden om dit om te vormen tot een positief oordeel? Welke milieuwinst kan daarmee behaald worden? (excelbestand)
De Energie-investeringsaftrek (EIA) heeft tot doel investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen te stimuleren. Ons effectiviteitsoordeel «positief/negatief» geeft aan dat de in opdracht van de Minister gemaakte evaluatie niet eenduidig positief of negatief is over de effectiviteit van de regeling. Zo is volgens de evaluatie enerzijds het kostenvoordeel van de EIA voor een ruime groep gebruikers een effectieve prikkel voor (extra) investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen. Maar anderzijds is de regeling voor een forse groep gebruikers niet doorslaggevend om de investeringen te verrichten: ruim 30% van de gebruikers zou ook zonder de EIA blijven investeren in energiebesparing. Bovendien spelen behalve financiële motieven ook andere motieven (zoals zorg om het milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen) een belangrijke rol bij de keuze van ondernemers om te investeren in energiezuinige technieken.
Het is aan de verantwoordelijke Minister om in gemeen overleg met de Kamer te bepalen welke stappen kunnen worden gezet om het «gemengde» oordeel over de EIA om te vormen tot een eenduidig positief oordeel en welke milieuwinst daarmee kan worden behaald.
Vraag 7
Op basis van welke argumenten heeft de landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting een positief/negatief oordeel gekregen? Wat zijn de negatieve effecten die deze belastinguitgave op het milieu heeft? Klopt het dat de doelstellingen niet gehaald worden, maar de negatieve effecten op het milieu wel van toepassing zijn? Wat zouden de gevolgen zijn bij het afschaffen van deze regeling, zowel voor de doelstellingen als voor het milieu? (excelbestand)
De landbouwvrijstelling houdt in dat de waardeverandering van grond binnen een landbouwbedrijf, zolang er sprake is van voortgezet agrarisch gebruik, is vrijgesteld van inkomstenbelasting. In de in opdracht van de Minister gemaakte evaluatie van deze regeling wordt vastgesteld dat de rechtvaardigingsgrond van de vrijstelling aan belang heeft ingeboet. Zo zijn er alternatieve vrijstellingen en is het belang ervan voor de oudedagsvoorziening van agrariërs verminderd. De vrijstelling wordt in deze evaluatie wel als kosteneffectief bestempeld: de uitvoeringskosten zijn volgens de evaluatie beperkt in verhouding tot de omvang van het te behalen voordeel. Verder wordt in de evaluatie milieu genoemd in relatie tot landbouw.
Een nadere bepaling van de negatieve effecten en de gevolgen van het afschaffen vergt nader onderzoek; zie ons antwoord op vraag 3.
Vraag 8
Klopt het dat de milieueffecten van de Belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (BPM) niet onderzocht zijn? Kunt u toelichten wat de effecten op het milieu zijn van het afschaffen van de BPM? Kunt u toelichten wat de effecten voor het milieu van de alternatieven voor de BPM zijn? (excelbestand)
De Belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (BPM) is een kostprijsverhogende belasting met een gedifferentieerde tariefstructuur. De BPM is dus geen belastinguitgave en daarom niet opgenomen in het overzicht van belastinguitgaven.
Wel is een aantal vrijstellingen op de BPM door de Minister van Financiën in de Miljoenennota geclassificeerd als belastinguitgave, te weten de «BPM teruggaaf ambulance», de «BPM teruggaaf taxi’s» en de «Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto’s» (per 1 januari 2014 afgeschaft en niet geëvalueerd). In evaluaties of in het overzicht van het Planbureau voor de Leefomgeving worden de eerste twee belastinguitgaven niet in verband gebracht met milieueffecten.
Vraag 9
Bent u bereid nader onderzoek te (laten) doen naar de effectiviteit van de zeven belastinguitgaven die zijn gericht op verbetering van het milieu die tot op heden niet zijn geëvalueerd of waar geen effectiviteitsuitspraak over is gedaan en de kamer hier nader over te informeren? (presentatie)
Het is aan de verantwoordelijke Minister om hiernaar nader onderzoek te (laten) doen, conform artikel 20 van de Comptabiliteitswet 2001 en de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).4 Deze vraag moet u aan de desbetreffende Minister(s) voorleggen
Vraag 10
Welke internationale afspraken zijn er over het afschaffen van subsidieregelingen?
Reeds in 1992 tijdens de VN-conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling (Rio de Janeiro) is afgesproken om subsidies die niet in overeenstemming zijn met doelen voor duurzame ontwikkeling te verminderen of af te schaffen.5
De G20-landen hebben in 2009 afgesproken om milieubelastende subsidies op inefficiënte fossiele brandstoffen gefaseerd af te schaffen.6 (Zie verder antwoord op vraag 12.)
Ook de EU heeft de intentie om milieubelastende regelingen uit te faseren. Dit is vastgelegd in de «Europa 2020 Strategie» (2011) en het daaraan gerelateerde «Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa».7 (Zie verder antwoord op vraag 12.)
Verder is tijdens de elfde Conferentie van Partijen inzake de Conventie van Biologische Diversiteit (oktober 2012), waaraan Nederland heeft deelgenomen, besloten dat extra geld voor biodiversiteitsbeleid (ook) kan komen uit het hervormen van bestaande subsidies die schadelijk zijn voor biodiversiteit en milieu.8
Ook in de slotverklaring van de duurzame ontwikkelingstop Rio+20 in 2012 hebben de VN-landen zich gecommitteerd aan het uitfaseren van subsidies op fossiele brandstoffen.9
Belastinguitgaven worden in de (uitwerkingen van de) afspraken genoemd als een vorm van (indirecte) subsidies.
Vraag 11
Belastinguitgaven roepen vragen op over effectiviteit, of een horizonbepaling gewenst is. In het verleden is breder geconstateerd dat er minder verantwoording plaatsvindt dan bij directe subsidies. Welke voordelen ziet de Algemene Rekenkamer aan subsidieregelingen in plaats van belastinguitgaven? Is het voordeel vooral gelegen in de betere verantwoording over directe subsidies?
Voor een zorgvuldige afweging is een toetsingskader in de begrotingsvoorschriften opgenomen. De vraag of een belastinguitgave als beleidsinstrument moet worden ingezet in plaats van een directe subsidie is afhankelijk van onder andere doelgroepbereik, uitvoerbaarheid, controleerbaarheid, handhaafbaarheid, kosteneffectiviteit en budgettaire beheersbaarheid.10 De Algemene Rekenkamer stelt zich op het standpunt dat de verantwoordelijke bewindspersonen over al deze punten actuele en relevante informatie voorhanden hebben bij het maken van de afweging om voor een belastinguitgave te kiezen. De argumentatie voor die keuze, en hoe zich vervolgens te kunnen verantwoorden over de belastinguitgave en de effectiviteit ervan hoort transparant te zijn voor de Staten-Generaal.11
Vraag 12
Welke afspraken heeft Nederland in G20-verband en EU-verband concreet gemaakt over het (mogelijk) afschaffen van milieubelastende regelingen? Hoe hard zijn deze afspraken? Welk standpunt heeft Nederland in dit verband eerder ingenomen?
Ons onderzoek en onze publicatie, inclusief de informatie in het dossier op onze website, zijn bedoeld om behulpzaam en ondersteunend te zijn bij het maken van politieke afwegingen die resulteren in een stappenplan voor het uitfaseren van milieubelastende subsidies (c.q. belastinguitgaven) conform het door de regering geformuleerde beleid. Het onderzoek kan helpen bepaalde regelingen te identificeren en ter discussie te stellen, maar het is niet aan ons dergelijke keuzes te maken.
Nederland heeft zich indertijd gecommitteerd aan de G20-afspraken om «milieubelastende subsidies en belastingvoordelen» uit te faseren. Dat heeft de Staatssecretaris van IenM op 23 november 2011 op schriftelijke Kamervragen bevestigend geantwoord. De Staatssecretaris stelde in dezelfde beantwoording ook: «In de Commissie-mededeling «Roadmap to a Resource Efficient Europe» is een paragraaf gewijd aan milieuschadelijke subsidies en het internaliseren van externe kosten. Als mijlpaal is geformuleerd dat de milieuschadelijke subsidies in 2020 zijn uitgefaseerd. Lidstaten zouden volgens de Commissie daarvoor in 2012 hun milieuschadelijke subsidies in kaart moeten brengen en aangeven hoe ze deze willen uitfaseren.»
Deze afspraken zijn juridisch niet bindend.
In de fiche waarnaar de Staatssecretaris in de beantwoording van de Kamervragen verwees en die op 31 oktober 2011 naar de Kamer is verstuurd, wordt de positie die Nederland binnen de EU inneemt als volgt omschreven:
«Nederland is in beginsel voor het afschaffen van milieuschadelijke of milieuonvriendelijke subsidies (Environmentally Harmful Subsidies). Echter, veel van deze subsidies zijn in het leven geroepen voor doelen die niet (primair) op milieu zijn gericht. Een afweging per geval moet de mogelijkheid open laten om die andere doelen te laten prevaleren boven een ongewenst milieueffect. Het is een goed idee om een plan en een tijdsplanning op te stellen voor de uitfasering, mits er een eenduidig kader is voor wat er verstaan wordt onder «milieuschadelijke subsidies». Het is belangrijk om op Europees niveau de discussie te voeren over deze definitie – deze moet niet zo breed worden dat ze onbruikbaar is. De definitie die de OESO hanteert kan daarbij behulpzaam zijn. Voorts is Nederland van mening dat ook milieuschadelijke subsidies in het EUbeleid moeten worden geadresseerd.»
In het «Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa» dat de Europese Commissie heeft opgesteld, is opgenomen dat de lidstaten:
• de belangrijkste milieuonvriendelijke subsidies tegen 2012 identificeren aan de hand van vastgestelde methoden;
• voor de afbouw ervan tegen 2012/2013 plannen en tijdsschema’s opstellen en hierover rapporteren als onderdeel van hun nationale hervormingsprogramma's;
• hun fiscale beleidsmaatregelen en instrumenten herzien met het oog op een betere ondersteuning van efficiënt hulpbronnengebruik en in deze context stimulansen overwegen om de keuze van consumenten en acties van producenten ten voordele van efficiënt hulpbronnengebruik te ondersteunen (tegen 2013).
Het stappenplan is juridisch niet bindend.
Voor actuele informatie verwijzen we naar de verantwoordelijke bewindspersoon.
Vraag 13
Klopt het dat Nederland in 2012 nadrukkelijk heeft aangegeven de mogelijkheid open te willen laten om in de afweging per geval andere doelen te laten prevaleren boven een ongewenst milieueffect? Klopt het dat Nederland in 2012 heeft aangegeven dat alleen op Europees niveau gekeken kan worden naar mogelijke uitfasering om grenseffecten te vermijden en met het oog op de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
In het Nationaal Hervormingsprogramma 2012, paragraaf «afbouw milieuschadelijke subsidies» staat:
«Nederland is in beginsel voor het afschaffen van milieuschadelijke of milieuonvriendelijke subsidies (Environmentally Harmful Subsidies). Echter, veel van deze subsidies zijn in het leven geroepen voor doelen die niet (primair) op milieu zijn gericht. Een afweging per geval moet de mogelijkheid open laten om die andere doelen te laten prevaleren boven een ongewenst milieueffect. Nederland wil op Europees niveau werken aan een definitie van «milieuschadelijke subsidies», deze ontbreekt nu nog. Daarna kan op Europees niveau gekeken worden naar mogelijke uitfasering. Dit Europese traject is uitdrukkelijk nodig om grenseffecten te vermijden en te voorkomen dat Nederlandse bedrijven minder goed kunnen concurreren met bedrijven uit andere Europese landen. Een internationale aanpak is te meer van belang bij tarieven en vrijstellingen voor fossiele brandstoffen die rechtstreeks het gevolg zijn van communautair recht of van door Nederland gesloten internationale verdragen. Een voorbeeld is de accijnsvrijstelling voor de luchtvaart en scheepvaart. Voorts is Nederland van mening dat ook milieuschadelijke subsidies in het EU-beleid moeten worden geadresseerd.»12
Voor actuele informatie verwijzen we naar de verantwoordelijke bewindspersoon.
Vraag 14
Klopt het dat de accijnsvrijstelling voor de luchtvaart en scheepvaart een rechtstreeks gevolg zijn van communautair recht of van door Nederland gesloten internationale verdragen? Graag een toelichting.
Relevant zijn zowel internationale (en bilaterale) verdragen als het EU-recht:
• Het Verdrag van Chicago (1944) verbiedt dat verdragsstaten belasting heffen op brandstof die al in een vliegtuig zit; dit verbod is ingesteld om dubbele belasting te voorkomen.
• Artikel 14 van EU-richtlijn 2003/96 (over belasting van energieproducten) verplicht lidstaten om commerciële internationale en intracommunautaire luchtvaart vrij te stellen van accijns op vliegtuigbrandstof.
Het kabinet heeft in 2011 aan de Tweede Kamer gemeld dat het deze internationale afspraken niet eenzijdig kan opzeggen, maar dat Nederland wel voorstander is van het afschaffen van deze regelingen.13
Voor actuele informatie verwijzen we naar de verantwoordelijke bewindspersoon.
Vraag 15
U geeft aan dat het financiële belang van belastinguitgaven ruim drie keer zo groot is als dat van subsidies. Wat ziet de Algemene Rekenkamer als belangrijkste reden voor het grote aandeel belastinguitgaven vis à vis subsidieregelingen?
Welk resultaat krijg je als je de twee groepen vergelijkt op basis van de omvang van milieueffecten? Welk middel is dan effectiever?
Wij hebben niet onderzocht waarom het aandeel belastinguitgaven groter is dan subsidieregelingen en welk middel per doelstelling effectiever is.
Vraag 16
Welke stappen zijn sinds 2012 op Europees niveau gezet om te werken aan een definitie van milieuschadelijke regelingen om vervolgens op Europees niveau naar mogelijk afschaffing te kijken? Welke rol heeft Nederland hierin gespeeld?
In Europees verband zijn studies verricht om milieubelastende subsidies te identificeren.14 Voor actuele informatie verwijzen we naar de verantwoordelijke bewindspersoon.
Vraag 17
Kunt u toelichten waar het van afhankelijk is of de genoemde belastinguitgaven met mogelijk negatieve milieueffecten daadwerkelijk negatieve milieugevolgen hebben?
Wij hebben niet onderzocht waarvan het afhankelijk is of belastinguitgaven daadwerkelijk negatieve milieugevolgen hebben. In ons antwoord op vraag 3 verwijzen we naar methodes die deze dergelijke gevolgen kunnen schatten.
Vraag 18
Is bij de regelingen waarvoor mogelijk negatieve milieueffecten worden geconstateerd aan te geven in welke mate zij effectief zijn in het behalen van de beleidsdoelstellingen? Met andere woorden is er iets te zeggen over de kosteneffectiviteit van regelingen?
In het overzicht wordt aangegeven welke regelingen volgens de in opdracht van de Minister gemaakte evaluatie effectief zijn. Aan de kosteneffectiviteit wordt in sommige evaluaties aandacht besteed. Zo wordt in de evaluatie van de vrijstelling accijns luchtvaartuigen geconcludeerd dat op een doelmatige en effectieve wijze wordt voldaan aan communautaire regelgeving en de bilaterale overeenkomsten.
Vraag 19
Bent u bereid nader onderzoek te (laten) doen naar de effectiviteit van de vier belastinguitgaven die mogelijk milieubelastend zijn maar die tot op heden niet geëvalueerd zijn of waar geen effectiviteitsuitspraken over zijn gedaan en de Kamer hier nader over te informeren?
Het is aan de verantwoordelijke Minister om hiernaar nader onderzoek te (laten) doen, conform artikel 20 van de Comptabiliteitswet 2001 en de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).15 Deze vraag moet u aan de desbetreffende Minister(s) voorleggen.
De broninformatie over de evaluaties van belastinguitgaven waarnaar in deze beantwoording van Kamervragen wordt verwezen, is terug te vinden in het overzicht op http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2015/03/Belastinguitgaven_en_milieueffecten.
Regeling van de Minister van Financiën van 15 augustus 2014 houdende regels voor periodiek evaluatieonderzoek (Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek), Stcrt, nr. 27142.
Vgl. Beers, C. van, Bergh, J.C.J.M van den, Moor, A. de & Oosterhuis, F.H. (2002). Milieueffecten van indirecte subsidies. De ontwikkeling en toepassing van een beleidsgerichte methodiek. Amsterdam: IVM; Beers, C. van & Bergh, J.C.J.M van den (2014). «Quantifying he impacts of environmentally harmful subsidies», in: Oosterhuis, F.H. & Brink, P. ten. Paying the Polluter. Environmental Harmful Subsidies and their Reform. Cheltenham, UK: Edward Elgar Publishing Limited.
Regeling van de Minister van Financiën van 15 augustus 2014 houdende regels voor periodiek evaluatieonderzoek (Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek), Staatscourant, nr. 27142, 14 september 2014.
UN (1992), Agenda 21, Section I: Social and Economic Dimension, Chapter 8, 8.32 (b), In the near term, Governments should consider gradually building on experience with economic instruments and market mechanisms by undertaking to reorient their policies, keeping in mind national plans, priorities and objectives, in order to …. (b) Remove or reduce those subsidies that do not conform with sustainable development objectives.
G20 Information Centre. «G20 Leaders Statement: The Pittsburgh Summit», September 24–25, 2009, Pittsburgh; Joint report by IEA, OECD and World Bank on fossil-fuel and other energy subsidies: An update of the G20 Pittsburgh and Toronto Commitments, Prepared for the G20 Meeting of Finance Ministers and Central Bank Governors (Paris, 14–15 October 2011) and the G20 Summit (Cannes, 3–4 November 2011): «To phase out and rationalize over the medium term inefficient fossil fuel subsidies while providing targeted support for the poorest. Inefficient fossil fuel subsidies encourage wasteful consumption, reduce our energy security, impede investment in clean energy sources and undermine efforts to deal with the threat of climate change.»
Europese Commissie (2011). Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa. Brussel. COM 571.
Brief van de Staatssecretaris van EL&I, Resultaten van de elfde Conferentie van Partijen inzake de Conventie
van Biologische Diversiteit (COP11), d.d. 2 november 2012.
Vgl. Algemene Rekenkamer, Belastingen als beleidsinstrument. Terugblik 2008. Kamerstuk 26 452, nrs. 5–6. Den haag: Sdu.
Nationaal Hervormingsprogramma 2012 Nederland, paragraaf «Afbouw milieuschadelijke subsidies». Bijlage bij: Brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Kamerstuk 21 501-20, nr. 630.
Brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Kamerstuk 33 043, nr. 9.
Fedrigo-Fazio, D., S. Withana, M. Hirschnitz-Garbers & A. Gradmann (2013). Steps towards greening in the EU, Monitoring Member States achievements in selected environmental policy areas – EU summary report.
Prepared for DG Environment. Brussels. 2013.
Regeling van de Minister van Financiën van 15 augustus 2014 houdende regels voor periodiek evaluatieonderzoek (Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek), Stcrt (2014), nr. 27142.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-58.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.