Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 31710 nr. 44 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 31710 nr. 44 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 november 2015
In deze brief ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, in op de toezeggingen uit het Algemeen Overleg (hierna: AO) Water van 24 juni 2015 (Kamerstuk 31 710, nr. 43) en meld ik u de actuele stand van zaken van het beleid op het gebied van:
– Nationaal Waterplan 2016–2021
– Waterveiligheid
– Waterkwaliteit/zoetwater en waterketen
– Evaluatie waterschapsbestel
Ik ga in deze brief, zoals toegezegd, in op de routekaart van het Nationaal Waterplan, de recente inzichten ten aanzien van de piekafvoer bij Lobith, het werkprogramma Schoon Water mede gelet op de motie Jacobi-Hachchi (Kamerstuk 34 000 J, nr. 16) en ik geef inzicht in de belemmeringen inzake innovaties in de waterketen met de reeds beschikbare oplossingen.
Ik heb tijdens het AO Water op 24 juni 2015 toegezegd in december een brief te sturen inzake het wel of niet toestaan van het doorvaren van vissersschepen met een lengte tussen de 25 en 45 meter door windmolenparken. Ik kom aan dit verzoek tegemoet in de Beleidsnota Noordzee 2016–2021. Deze zal in december als bijlage van het Nationaal Waterplan 2016–2021 worden aangeboden.
De informatie rond drinkwatervoorziening en drinkwatertarieven wordt nog dit jaar separaat aan uw Kamer gestuurd. Wat betreft legionella dank ik de VVD-fractie voor het indienen van de initiatiefnota regelgeving legionella. Ik zal tijdens het Wetgevingsoverleg water met een reactie komen en wil hierover graag met uw Kamer verder doorpraten.
In 2012 heeft mijn voorganger besloten om in 2017 tot sluiting van het Rijksbaggerdepot IJsseloog over te gaan. Dit na afronding van Ruimte voor de Rivier.
In het kader van de nieuwe Zeesluis in IJmuiden wordt aan de zeezijde van de sluizen een nieuwe insteekhaven gerealiseerd zodat schepen veiliger kunnen worden overgeladen. Hiervoor is de locatie gekozen van het huidige baggerdepot Averijhaven. Dit depot, dat is opgebouwd uit een ringdijk van staalslakken, moet hiervoor worden ontmanteld. De vrijkomende specie en staalslakken moeten worden afgevoerd. Het blijkt dat de meest voordelige optie is om specie en staalslakken naar baggerdepot IJsseloog te brengen. Om dit mogelijk te maken ben ik voornemens baggerdepot IJsseloog langer, vooralsnog tot 2019, open te houden.
NATIONAAL WATERPLAN 2016–2021 (NWP2)
Stand van zaken en routekaart NWP2
In december 2015 stelt het kabinet het Nationaal Waterplan 2016–2021 (NWP2) vast en wordt dit aan de Kamer toegezonden.
In deze definitieve versie zijn dan de kabinetsreactie op de ingediende zienswijzen uit de inspraak en het advies van de commissie voor de milieueffectrapportage verwerkt. Ook is gevolg gegeven aan de bevindingen uit het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Infrastructuur en Milieu op 24 juni 2015 waarin het ontwerp NWP2 is besproken.
Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar. Het plan geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en overstromingsrisico’s. De stroomgebiedbeheerplannen, het programma van maatregelen mariene strategie en de overstromingsrisicobeheerplannen vormen onderdeel van het NWP2.
De tussentijdse wijziging van het NWP 2009–2015, waarin de deltabeslissingen over waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie en de voorkeursstrategieën uit het Deltaprogramma 2015 zijn verankerd, is eveneens in het NWP2 verwerkt.
Het NWP2 vormt op zijn beurt een bouwsteen voor de ontwikkeling van de Nationale Omgevingsvisie die in 2018 wordt uitgebracht. De Nationale Omgevingsagenda die de richting aangeeft voor deze ontwikkeling zal ik in juni 2016 aan de Kamer sturen.
In het NWP2 is per thema een aantal mijlpalen genoemd. Over de voortgang hiervan zal ik jaarlijks in mei rapporteren in de «Staat van ons water». Over de uitvoering van de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën wordt in meer detail gerapporteerd in het jaarlijkse deltaprogramma, dat bij de begroting aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Een systematische monitoringsmethode voor adaptief deltamanagement wordt nader uitgewerkt in het kader van het Deltaprogramma. Over de voortgang van de grote projecten Ruimte voor de Rivier, Maaswerken en het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma worden halfjaarlijkse voortgangsrapportages aan de Kamer aangeboden.
Gezien de veelheid aan onderwerpen die speelt heb ik in het hiervoor genoemde AO Water van 24 juni jl. toegezegd de Kamer een routekaart te sturen over deze mijlpalen en de onderlinge relatie van de diverse stukken. De grafische uitwerking van deze toezegging treft u in bijlage 1 aan in de vorm van de figuren Water in de Nationale Omgevingsvisie en Mijlpalen Nationaal Waterplan 2016–2021 met een korte toelichting1.
WATERVEILIGHEID
Implementatie van de nieuwe normering voor de waterveiligheid
In mijn brief van 16 juni 2015 (Kamerstuk 34 000 J, nr. 25) heb ik u onder meer geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de deltabeslissing waterveiligheid en de nieuwe normering. De implementatie ligt op schema. Een korte update is de volgende:
• Ik verwacht binnenkort het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel nieuwe normering primaire waterkeringen. Ik wil dan zo spoedig mogelijk het wetsvoorstel voor behandeling naar uw Kamer sturen met het oog op een tijdige inwerkingtreding.
• De inwerkingtreding van de gewijzigde Regeling beoordeling primaire waterkeringen is voorzien op 1 januari 2017, zodat de waterbeheerders vanaf die datum het wettelijke beoordelingsinstrument (WBI) voor het eerst kunnen gaan gebruiken om de toestand van de primaire waterkeringen te beoordelen aan de hand van de nieuwe normen. De beoordelingsperiode loopt tot 2023, zodat er twaalf jaar na de laatste beoordeling een nieuw landelijk beeld zal zijn van de veiligheid van de primaire waterkeringen.
• Vanwege de herziening van de Waterwet zal ik ook de Regeling subsidies hoogwaterbescherming 2014 aanpassen. Deze Regeling bevat de bepalingen voor de verstrekking van subsidie door het Rijk aan de waterschappen (vanuit de gezamenlijke middelen van Rijk en waterschappen) voor maatregelen om primaire waterkeringen aan de wettelijke norm te laten voldoen.
• Communicatie en opleidingen zijn belangrijk voor een soepele overgang van de oude naar de nieuwe normering. Het opleidingsprogramma is gestart. Er bleek veel belangstelling voor de eerste modules. In juli 2015 heeft Rijkswaterstaat voor de waterbeheerders een handreiking uitgebracht voor het ontwerpen van waterkeringen met de nieuwe normering.
Piekafvoer bij Lobith
In het Deltaprogramma 2015 is 18.000 m3/s als maximale rivierafvoer bij Lobith in 2100 als beleidsmatig uitgangspunt gehanteerd voor de ontwikkeling van strategieën voor waterveiligheid in de Rijntakken van het rivierengebied, waarbij rekening wordt gehouden met klimaatverandering. In het AO Water van 24 juni 2015 heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over het uitgangspunt van 18.000 m3/s bij Lobith. Dit naar aanleiding van de vragen of het uitgangspunt van de 18.000 m3/s niet genuanceerd dient te worden vanwege het effect van overstromingen in Duitsland.
Het bepalen van de huidige en toekomstige rivierafvoer gebeurt op basis van de best beschikbare kennis. Conform het advies van het Expertise Netwerk Waterveiligheid wordt sinds kort de methodiek GRADE (Generation of Rainfall and Discharge Extremes) gebruikt voor het bepalen van de huidige en toekomstige rivierafvoeren. Deze methode leent zich beter dan de vorige methode om zeldzame piekafvoeren te bepalen. Bij de nieuwe berekeningen worden overstromingen en eventuele noodmaatregelen in Duitsland meegenomen.
Uit de berekeningen met GRADE blijkt dat bij hele hoge herhalingstijden de piekafvoeren mogelijk worden overschat, omdat overstromingen in Duitsland in het laatste deel tot aan de grens niet goed worden gemodelleerd. De bepaling van het maximum debiet dat door dat deel van de Rijn kan stromen is daarom separaat gedaan. Zonder noodmaatregelen komt de maximale afvoer uit op 17.500 m3/s; met noodmaatregelen in Duitsland en rekening houdend met onzekerheden komt hier circa 1.000 m3/s bij. Mogelijk kunnen die onzekerheden de komende jaren worden gereduceerd. Daarom wordt beleidsmatig gekozen om voor het jaar 2100 bij Lobith voorlopig 18.000 m3/s als maximale rivierafvoer te blijven hanteren.
Bij de beoordeling van waterkeringen wordt gekeken naar afvoeren die nu kunnen optreden en wordt klimaatverandering niet meegenomen. Bij de komende beoordeling van de waterkeringen ten opzichte van de nieuwe normen zijn afvoeren tot circa 17.000 m3/s relevant. Als blijkt dat de dijk versterkt moet worden, wordt adaptief deltamanagement toegepast.
Hierbij wordt tot 50 jaar vooruit gekeken en wordt wel rekening gehouden met klimaatontwikkelingen. Vervolgens wordt bepaald wat de optimale levensduur is van een maatregel. Hierbij is de verwachte rivierafvoer en de bijbehorende waterstand een van de aspecten die het ontwerp mede bepalen. Rivierverruiming zorgt voor verlagen van de waterstanden waardoor de belasting op de dijken vermindert. Dit effect treedt ook op bij lagere waterstanden dan de maximale piekafvoer. Voor het reserveren van ruimte voor toekomstige maatregelen wordt verder vooruit gekeken en wordt rekening gehouden met de maximale rivierafvoer die in 2100 ons land kan binnenkomen.
Komend jaar wordt onder andere gewerkt aan het beter modelleren in GRADE van de overstromingen in Duitsland in het laatste deel tot aan de grens. Het verbeterde GRADE is tijdig beschikbaar voor de volgende versie van de ontwerphandreiking in 2018. In dat kader zal ook een keuze worden gemaakt hoe de nieuwe KNMI 2014 klimaatscenario’s gehanteerd worden bij het ontwerpen van waterkeringen en wat dit betekent voor de maximale afvoer.
Voor een nadere onderbouwing, inclusief een overzicht van en links naar de relevante rapporten, verwijs ik u naar bijlage 2 bij deze brief: «Rapportage piekafvoer bij Lobith»2.
Onderzoek sluizen in de Nieuwe Waterweg
In het Wetgevingsoverleg Water van 17 november 2014 (Kamerstuk 34 000 J, nr. 23) heb ik naar aanleiding van de motie Geurts (Kamerstuk 34 000 J, nr. 14) een onderzoek toegezegd over het eventueel aanleggen van sluizen in de Nieuwe Waterweg. Het onderzoek is afgerond. Het is belangrijk dat de groep ingenieurs die het sluizenplan heeft bedacht dit alternatief onder de aandacht heeft gebracht.
Hoe de onderzoeksresultaten verwerkt worden in de adaptieve strategie van Rijnmond-Drechtsteden is besproken in de Stuurgroep Rijnmond-Drechtsteden op 23 november. De Stuurgroep heeft een advies geformuleerd. Ook zal ik de heer Spaargaren, als vertegenwoordiger van de groep ingenieurs, uitnodigen voor een persoonlijk gesprek. Vervolgens zal ik uw Kamer informeren over mijn inzet.
Evaluatie pilots meerlaagsveiligheid
Met het concept meerlaagsveiligheid is de afgelopen jaren op verschillende locaties in Nederland geëxperimenteerd en daarvan is veel geleerd. In het kader van het Deltaprogramma zijn eind 2013 voor drie locaties pilots in de vorm van een MIRT onderzoek gestart: Dordrecht, IJssel-Vechtdelta en Marken. Om de ervaringen uit deze pilots inzichtelijk te maken en na te denken over de implicaties ervan voor verdere beleidsontwikkeling, heb ik de Erasmus Universiteit en Deltares opdracht gegeven voor een lerende evaluatie. Het evaluatierapport met de titel «Wie het water deert, die het water keert; Overstromingsrisicobeheer als maatschappelijke gebiedsopgave» is op 7 oktober 2015 gepubliceerd3.
De onderzoekers concluderen dat de oogst van de pilots groot is. Inhoudelijk is de kennis over het gebied en over de mogelijkheden van meerlaagsveiligheid toegenomen. Een variëteit aan maatregelen is ontworpen en onderzocht en soms ook al gerealiseerd. Met name leveren de pilots nieuwe inzichten op als het gaat om kansrijke en realistische projecten in de ruimtelijke ordening en rampenbeheersing, aanvullend op dijkversterking. Het toepassen van meerlaagsveiligheid in plaats van dijkversterking (slimme combinatie) kan aantrekkelijk zijn in specifieke situaties waar de kosten van een preventieve aanpak zeer hoog uitpakken of waar andere maatschappelijke kansen of risico’s om andere oplossingen vragen. Door de gezamenlijke zoektocht zijn de organisaties op het gebied van water, ruimte en crisisorganisatie beter met elkaar gaan samenwerken.
Het evaluatierapport benadrukt dat overstromingsrisicobeheer een zaak is van veel partijen en dat het belangrijk is om deze vroegtijdig bij elkaar te brengen. Ik wil daarom de conclusies en aanbevelingen uit het rapport bespreken met de partners in het Deltaprogramma. Daarna zal ik een reactie voorbereiden.
WATERKWALITEIT/ZOETWATER EN WATERKETEN
Samenhangende aanpak waterkwaliteit
In 2014 constateerde de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in haar rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the future?» dat Nederland een laag ambitieniveau heeft voor waterkwaliteit. Dit was aanleiding voor de Tweede Kamer om eind 2014 te verzoeken om «onafhankelijke regie en samenhangende aanpak zoet water en waterkwaliteit» (Kamerstuk 34 000 J, nr. 16). Op 27 mei 2015 is er in Amersfoort een brede conferentie georganiseerd over waterkwaliteit. Daar werd duidelijk dat er nog opgaven liggen die alleen kunnen worden bereikt wanneer iedereen bijdraagt aan de oplossing. Alle partijen hebben elkaar nodig. Daarom heb ik u in het AO Water van juni een werkprogramma voor waterkwaliteit toegezegd. Inmiddels hebben de ontwerpstroomgebiedbeheerplannen voor de periode 2016–2021 ter inzage gelegen en zijn de reacties verwerkt. Voor 22 december 2015 stuur ik deze aan de Europese Commissie, waarmee ik laat zien dat we in de komende jaren een volgende stap zetten op weg naar een goede toestand van oppervlakte- en grondwaterlichamen.
Werkprogramma Schoon Water
In aanvulling hierop werken Rijk, regionale overheden, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven samen aan het Werkprogramma Schoon Water. Het Werkprogramma draagt er aan bij dat de gemaakte afspraken voor het beleid ten aanzien van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden nagekomen en dat er een impuls wordt gegeven aan het beleid ten aanzien van nieuwe stoffen als geneesmiddelen en microplastics en problemen in specifieke gebieden, zoals kleine wateren en drinkwaterwinningen. De huidige versie van het Werkprogramma Schoon Water is bijgevoegd in bijlage 34. Hiermee geef ik invulling aan motie Jacobi c.s. (Kamerstuk 34 000 J, nr. 16). In deze brief ga ik nog specifiek in op de onderdelen geneesmiddelen en microplastics uit het werkprogramma. Tegelijk gaat het werken aan dit Werkprogramma door.
Zo zal het Werkprogramma regelmatig worden geagendeerd in het Bestuurlijk Platform Zoetwater om de samenhang met zoetwater nader in te vullen en om verder af te stemmen met de maatschappelijke organisaties. Ik verwacht van de Adviescommissie Water in het voorjaar van 2016 een vervolg op haar eerdere briefadvies (bijlage bij Kamerstuk 34 000 J, nr. 25). Dit vervolgadvies zal ik gebruiken bij de verdere invulling van het Werkprogramma. De activiteiten die in het Werkprogramma worden genoemd worden verder geconcretiseerd en in een spoorboekje per onderwerp vastgelegd. De voortgang wordt jaarlijks gemonitord en de regie wordt ingevuld vanuit de Stuurgroep Water.
Ik heb kennis genomen van de positieve conclusies van het Wereld Natuur Fonds over de zoete wateren en moerassen in Nederland5. Sinds 1990 zijn de dierpopulaties hier met gemiddeld 40 procent vooruit gegaan. De diersoorten profiteren van verbeterde milieukwaliteit, aanleg van natuurvriendelijke oevers en vispassages, herstel van moerassen, toename moerasareaal en natuurontwikkeling langs de grote rivieren. Dit sluit aan bij de resultaten van de dit jaar uitgevoerde beleidsdoorlichting artikel 12 waterkwaliteit. Daarin wordt geconcludeerd dat de waterkwaliteit in het hoofdwatersysteem verbetert en dat aangenomen mag worden dat de inzet van de middelen op dit beleidsartikel doeltreffend en doelmatig zijn geweest. Het rapport met de resultaten van de beleidsdoorlichting zal ik u separaat toezenden.
Het Wereld Natuur Fonds concludeert in bovengenoemd rapport ook dat hun bevindingen in tegenspraak lijken met de slechte KRW-beoordeling. Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat Nederland de verplichting te rapporteren via de «one out, all out» principe met succes bij de Europese Commissie heeft geagendeerd, waardoor er nu meer ruimte is om de verandering van de toestand op een andere manier te presenteren. Het is mijn wens de positieve ontwikkeling voor de waterkwaliteit door te zetten. Ik hoop dat uw Kamer dit herkent in mijn inzet voor het Werkprogramma Schoon Water.
De Staatssecretaris van IenM heeft u, zoals toegezegd in het AO water van 24 juni 2015 per brief van 15 oktober 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 326) geïnformeerd over a) de samenhang tussen het in de EU geharmoniseerde beleid voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en de KRW en b) de samenhang tussen de Nitraatrichtlijn en de KRW.
Geneesmiddelen
Met betrekking tot geneesmiddelen werk ik als onderdeel van het Werkprogramma Schoon Water gezamenlijk met de stakeholders aan een ketenaanpak die vanaf 2018 tot een uitvoeringsprogramma gaat leiden. De aanpak is gebaseerd op drie pijlers:
1. Joint fact finding (met de stakeholders gezamenlijk onderschrijven van de verdere onderbouwing van de problemen en mogelijke maatregelen).
2. Stimuleren van no regret maatregelen die al eerder dan 2018 kunnen starten,
3. Internationale samenwerking op EU niveau, in de internationale stroomgebieden en bilateraal met Duitsland.
Ad. 1: Met betrekking tot de joint fact finding, is het RIVM gevraagd in 2016 een «duidingsrapport» op te leveren, waarmee de ernst van de problematiek overzichtelijk in beeld gebracht wordt. Niet alleen de mogelijke effecten van humane geneesmiddelen, maar ook het gebruik en mogelijke effecten van diergeneesmiddelen worden nader in beeld gebracht.
De koepelorganisatie van innovatieve farmaceutische bedrijven NEFARMA heeft aangeboden om te onderzoeken of gegevens over de effecten van relevante geneesmiddelen beter beschikbaar gemaakt kunnen worden. Hierbij wordt geleerd van een vergelijkbaar project uit Zweden, dat gegevens online beschikbaar heeft gemaakt. Dit initiatief van de industrie vind ik zonder meer een positieve ontwikkeling. Door meer helderheid over de milieueffecten van specifieke geneesmiddelen wordt aan de voorkant van de keten handelingsperspectief geschapen voor keuzes verderop in de keten.
Voor een keuze van maatregelen aan het eind van de keten is de hotspot analyse van de waterschappen een belangrijke ontwikkeling. Hiermee is een methodiek neergezet waarmee waterbeheerders rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) kunnen rangschikken op basis van emissies van humane geneesmiddelen. De zogenaamde hotspots zijn de RWZI’s met de meeste impact op het oppervlaktewater. Het in beeld krijgen van de hotspots vormt een belangrijke basis voor verdere besluitvorming over de mogelijke maatregelen in de keten of bij RWZI’s. Daarnaast is de ontwikkeling van meer kosteneffectieve zuiveringstechnieken van belang. Op 22 oktober jongstleden is het project Schone Maaswaterketen van start gegaan. Alle 13 betrokken organisaties (meest waterbedrijven en waterschappen) in het Nederlandse Maasstroomgebied hebben de samenwerkingsovereenkomst getekend. Doel van het project is om de emissie vanuit de stedelijke waterketen van resten van medicijnen en andere microverontreinigingen aanzienlijk te verlagen. Hierbij hoort ook een praktijkproef op een afvalwaterzuiveringsinstallatie. De eerste resultaten worden in de loop van 2016 verwacht. Parallel aan het Schone Maaswaterketenproject worden ook op 2 andere RWZI’s projecten uitgevoerd waar nazuivering van afvalwater centraal staat: RWZI Horstermeer (Waternet) en RWZI Grootte Lucht (Delfland). STOWA heeft regie op de drie initiatieven. Van deze projecten kan geleerd worden wat deze technieken opleveren voor de waterkwaliteit ten behoeve van natuur, recreatie en drinkwaterbereiding.
Ad. 2: Eén van de no regret maatregelen is de inzameling van ongebruikte geneesmiddelen. Dit vraagstuk wordt opgepakt in een werkgroep met vertegenwoordigers van de apothekersbranche, gemeenten, de Vereniging Afvalbedrijven en het Rijk die tot doel heeft dat geneesmiddelen bij alle apotheken en alle gemeenten kunnen worden ingeleverd. Hiermee wordt het gescheiden inzamelen van medicijnafval verder gestimuleerd. Een inventarisatie van inzamelingswijzen heeft een lijst met verschillende mogelijkheden van inzameling opgeleverd. De best practices die blijken uit de inventarisatie worden allemaal gekenmerkt door goede afspraken tussen gemeenten en apothekers over de onderlinge taakverdeling. Burgers kunnen ongebruikte geneesmiddelen eenvoudig inleveren en gemeenten zijn geholpen met laagdrempelige inzameling van KCA vanuit de huishoudens. De VNG is voornemens om voor het eind van het jaar de gemeenten te wijzen op het belang van goede lokale afspraken over laagdrempelige inzameling van ongebruikte geneesmiddelen.
Samenwerking tussen partijen uit verschillende fasen in de keten is ook een succesfactor geweest bij het onderzoek «Grip op medicijnresten in ons water». Dit project is door het Waterschap Groot Salland in samenwerking met het Deventer Ziekenhuis uitgevoerd. Het doel van het onderzoek was om erachter te komen of patiënten bereid zijn om een bijdrage te leveren aan het voorkomen of verminderen van medicijnresten in afvalwater. De resultaten van het onderzoek zijn verrassend in de positieve zin. Het denkbeeld dat patiënten zich niet bewust zouden zijn van het probleem rondom medicijnresten in het water, of niet bereidwillig zouden zijn om te voorkomen dat medicijnresten in het water komen, is onjuist. De resultaten van het onderzoek worden op 16 december 2015 tijdens een symposium gepresenteerd en zullen gelijktijdig op de website van het waterschap worden gepubliceerd6. Op dit symposium zullen ook andere initiatieven uit de keten worden gepresenteerd, is er aandacht voor gedragsverandering en worden partijen met elkaar in contact gebracht om vervolgonderzoek te stimuleren.
Ad. 3: Internationaal zijn we met de Europese Commissie in gesprek over de EU geneesmiddelenstrategie waar de Commissie aan werkt. Vanwege nieuwe interne procedures van de Commissie heeft deze strategie vertraging opgelopen. Deze zal daardoor niet eerder dan eind 2016 verschijnen. De druk op de Commissie om de vertraging in te lopen neemt toe, o.a. vanwege kritische vragen vanuit het Europese Parlement.
Microplastics
Op het gebied van de gezamenlijk aanpak van microplastics raakt het Werkprogramma Schoon Water ook aan het plan van aanpak voor een Europese aanpak voor het terugdringen van microplastics bij de bron (motie Mulder/Cegerek, Kamerstuk 21 501-08, nr. 529). De Kamer wordt aan het einde van het jaar over dit plan van aanpak geïnformeerd. Het totale pakket aan maatregelen om zwerfvuil in zee terug te dringen, waaronder microplastics, zal worden beschreven in het KRM-programma van maatregelen dat het kabinet dit najaar definitief vaststelt als onderdeel van het Nationaal Waterplan 2016–2021.
Uitspraak Europees Hof
Het lid Bisschop heeft tijdens de begrotingsbehandeling IenM op 28 oktober jl. om nadere informatie gevraagd over de uitspraak van het Europese Hof van 1 juli naar aanleiding van prejudiciële vragen van een Duitse rechter over de uitleg van bepalingen van de Kaderrichtlijn water (KRW). De heer Bisschop verwees naar enige publicaties7 waarin op basis van de uitspraak wordt gesteld dat Nederland op belangrijke onderdelen de KRW niet juist heeft geïmplementeerd. Het arrest zou volgens die publicaties gevolgen hebben voor de wijze waarop Nederland uitvoering geeft aan de KRW, met name met betrekking tot de programmatische aanpak voor het behalen van de KRW-doelen en de interpretatie van het begrip «achteruitgang van de toestand van een waterlichaam».
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen van de heer Bisschop (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 273) heb aangegeven, concludeer ik na een analyse van het Hofarrest dat de Nederlandse programmatische aanpak niet in strijd is met de KRW. Het Hof oordeelt dat de lidstaten, behoudens indien een afwijking wordt toegestaan, hun goedkeuring voor een project moeten weigeren wanneer dat project een achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam kan teweegbrengen of het bereiken van een goede toestand van dat water op het volgens die richtlijn relevante tijdstip in gevaar brengt. Anders dan in de betreffende publicaties naar aanleiding van het arrest lijkt te worden gesuggereerd, is er in het Nederlandse stelsel wel degelijk sprake van een koppeling tussen de milieudoelstellingen en individuele projecten. Ook in het Nederlandse stelsel moet een project getoetst worden aan de doelstellingen en het verbod op achteruitgang (artikel 6.1a Waterbesluit). Een vergunning moet worden geweigerd als het project het behalen van de doelstellingen in gevaar kan brengen of kan leiden tot een achteruitgang van de toestand en deze gevolgen niet door vergunningvoorwaarden of compenserende maatregelen kunnen worden voorkomen (artikel 6.21 i.s.m. artikel 2.1 Waterwet). Het Europese Hof doet geen uitspraak over de wijze waarop projecten – in Nederland – worden getoetst aan de KRW-doelstellingen. Omdat het geen Nederlandse zaak is, laat het Hof zich niet uit over de vraag of toetsing via de waterplannen is toegestaan (programmatische aanpak).
Ook concludeer ik dat de uitleg van het Hof van het begrip «achteruitgang van de toestand» overeenkomt met de uitleg die in Nederland in de nationale wet- en regelgeving is gegeven aan het begrip. Er is sprake van «achteruitgang van de toestand» van een oppervlaktewaterlichaam als de toestand van ten minste een van de kwaliteitselementen die de toestand bepalen een klasse achteruitgaat, zelfs al heeft de achteruitgang van dat kwaliteitselement niet tot gevolg dat het oppervlaktewaterlichaam in het algemeen wordt ingedeeld in een lagere toestandsklasse. Het Hof oordeelt ook dat, indien een element zich al in de slechtste toestandsklasse bevindt, geen enkele verdere verslechtering is toegestaan. De publicaties suggereren dat de Nederlandse wetgeving toelaat dat de verschillende kwaliteitselementen in een lagere klasse komen voor zover dat geen gevolgen heeft voor de toestandsklasse van het waterlichaam zelf. Deze lezing van de Nederlandse implementatie onderschrijf ik niet. Ik verwijs daarbij naar artikel 16 van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009), waarin is bepaald dat niet aan het vereiste van geen achteruitgang is voldaan indien voor een stof of kwaliteitselement de toestand van een waterlichaam in een lagere toestandklasse terecht is gekomen of als de kwaliteit van het waterlichaam in de laagste toestandklasse is verslechterd.
Ik wil de werking van de programmatische aanpak graag verduidelijken met een voorbeeld. Als er een verzoek komt voor de lozing van een stof die niet aan de doelstelling voldoet, dan is het denkbaar dat die vergunning toch verleend kan worden. In de plannen moet dan duidelijk gemaakt worden dat bestaande lozingen verder worden gereduceerd, bijvoorbeeld door toepassing van voortschrijdende inzichten in de beste beschikbare technieken. Als hieruit blijkt dat de concentratie van de betreffende stof, ook met de nieuwe lozing, wordt teruggebracht tot beneden de doelstelling, is de vergunning toelaatbaar. Een zelfde redenering is mogelijk als er een verzoek komt voor de lozing van een stof die wel aan de doelstelling voldoet, maar een klasse dreigt achteruit te gaan als gevolg van de nieuwe lozing. Ook dan is een vergunning toelaatbaar, (alleen) als door in de plannen opgenomen of op te nemen maatregelen achteruitgang naar een lagere klasse wordt voorkomen.
Ik volg alle ontwikkelingen in het Europese waterrecht nauwlettend. In het kader van de vormgeving van de uitvoeringsregelgeving onder de Omgevingswet zal ik erop toezien dat de KRW-vereisten expliciet en op nauwkeurige wijze worden geïmplementeerd. Ik ben mij er ook van bewust dat de Nederlandse werkwijze hoge eisen stelt aan de plannen en dat de praktijk ingewikkeld kan zijn doordat beoogde maatregelen worden beschreven in verschillende plannen. Ik heb er vertrouwen in dat de waterbeheerders de uitspraak van Hof gebruiken om de plannen hier optimaal op aan te laten sluiten.
Voorkomen verzilting in de Lek
Uw Kamer heeft mij verzocht (motie Geurts, Kamerstuk 31 710, nr. 40) u te informeren over het voorkomen van verzilting tot boven de wettelijke norm van 150 mg per liter bij innamepunten voor de drinkwatervoorziening aan de Lek, de Noord, de Nieuwe Maas, het Amsterdam-Rijnkanaal en het Lekkanaal, onder meer door juiste waterverdeling met behulp van onder andere stuwen en sluizen. Hierover kan ik u het volgende mededelen: Voor de inname van oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding vormt het «Besluit kwaliteitseisen en monitoring water» (Bkmw 2009) het kader. Het Bkmw 2009 bevat de milieukwaliteitseisen waaraan op de innamepunten van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater moet worden voldaan. Bij geplande ingrepen in het verziltingsgevoelige deel van het hoofdwatersysteem zal Rijkswaterstaat de effecten toetsen aan het Bkmw 2009. Hiermee is geborgd dat aan de wettelijke verplichtingen wordt voldaan. In tijden van watertekort of ernstige verziltingssituaties treedt de verdringingsreeks in werking en zal Rijkswaterstaat zich inspannen om door middel van de sturingsmogelijkheden (onder andere via stuwen en sluizen) in het hoofdwatersysteem de waterverdeling zo te organiseren dat drinkwaterinnamepunten zoveel mogelijk worden ontzien. Samen met veiligheid/onomkeerbare schade en energievoorziening staat drinkwatervoorziening hoog in de verdringingsreeks.
Resultaten van modelberekeningen laten voor de drinkwaterinlaten zien dat als het klimaat niet wijzigt voor de zichtjaren 2050 en 2100 weinig veranderingen te verwachten zijn ten opzichte van de huidige situatie: de norm voor het zoutgehalte van het inlaatwater wordt niet of slechts een beperkt aantal dagen overschreden in een gemiddeld en in een droog jaar. Bij snelle klimaatverandering (in de Deltascenario’s Warm en Stoom) neemt het aantal sluitingsdagen (voor oppervlaktewaterwinning) en de jaargemiddelde zoutconcentraties (voor oeverinfiltratie) toe. Zoals in de motie aangegeven is de drinkwatervoorziening in de deltabeslissing Zoetwater benoemd als cruciale functie die beschermd moet worden. Om bij snelle klimaatverandering ook op de lange termijn knelpunten zoveel als mogelijk te voorkomen is met de Deltabeslissing Zoetwater een strategie afgesproken en zijn alle partijen aan de slag gegaan met het nemen van de maatregelen die zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma:
het Deltaplan Zoetwater. Met de maatregelen wordt het systeem robuuster en beter bestand tegen mogelijke klimaatverandering.
Ingrepen als verdieping van de Nieuwe Waterweg en aanleg van zeesluizen bij IJmuiden kunnen (als eventuele compenserende maatregelen onvoldoende effect sorteren) leiden tot een toename van de verzilting. Om bij dergelijke ingrepen verzilting te beperken zullen maatregelen uit de voorkeurstrategie voor zoetwater eerder moeten worden ingezet. Een stresstest die door het Deltaprogramma Zoetwater is uitgevoerd laat zien dat er op de lange termijn bij snelle klimaatverandering een toename te verwachten is van verzilting bij de innamepunten voor de drinkwatervoorziening en dat de genoemde ingrepen een beperkt extra effect op de verzilting hebben. De verzilting van de Lek is te beperken door een nog te bepalen minimum afvoer over de stuw Hagestein te handhaven. In 2016 zal Rijkswaterstaat een eerste verkenning uitvoeren naar de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van deze maatregel.
In de Deltabeslissing is tevens afgesproken dat de taken en verantwoordelijkheden voor zoetwater expliciet worden gemaakt en vastgelegd in het voorzieningenniveau zodat voor gebruikers transparant is welke inspanningen zij van de overheden kunnen verwachten en welke bijdrage van henzelf wordt verwacht. Dit voorzieningenniveau wordt voor een langere periode (18 jaar) vastgelegd. Hiermee ontstaat voor gebruikers, waaronder de drinkwaterbedrijven, voldoende duidelijkheid om hun investeringsbeslissingen op te baseren. Voor de uitwerking van het voorzieningenniveau is het rijk een studie gestart om de gebruikers van zoetwater inzicht te geven in de beschikbaarheid van zoetwater vanuit het hoofdwatersysteem. Naast de beschikbare hoeveelheden worden ook de zoutconcentraties in beeld gebracht voor de huidige situatie en voor toekomstige situaties op basis van de klimaatscenario’s. Daarnaast wordt een aanvullende systeemanalyse van de Rijn-Maasmonding en aangrenzende verziltingsgevoelige delen van het hoofdwatersysteem uitgevoerd. Deze studies dragen bij aan een beter beeld van de zoutconcentratie bij de innamepunten, ook op de lange termijn. Daarnaast is afgesproken om zuinig en efficiënt met zoetwater om te gaan. Dit vertaalt zich in een continue inspanning van Rijkswaterstaat, regionale waterbeheerders en gebruiksfuncties om te zoeken naar optimalisaties in het watersysteem en te blijven verkennen welke innovaties en oplossingen mogelijk zijn om zoutindringing zoveel mogelijk te voorkomen.
Innovatie in de waterketen
Tijdens het Algemeen Overleg Water van 24 juni jl. heb ik toegezegd om uw Kamer een overzicht te geven van de mogelijke knelpunten voor innovaties in de waterketen en, voor zover die er nu al zijn, de oplossingen daarvoor.
Ik heb daarom de partners van het Bestuursakkoord Water gevraagd aan te geven welke belemmeringen zij ervaren bij het innoveren in de waterketen, of positiever geformuleerd, hoe we met elkaar de juiste randvoorwaarden kunnen scheppen voor innovatie.
Zoals ook de Adviescommissie Water heeft aangegeven in haar advies over de innovatiekracht in de waterketen, vinden er volop sociale en technische innovaties plaats. Het gaat dan om nieuwe samenwerkingsvormen op het gebied van doelmatiger beheer van de waterketen, nieuwe zuiveringstechnieken, opwekking/terugwinning van energie, hergebruik van grondstoffen en aanpassing aan klimaatverandering. Daarvoor wordt steeds intensiever samengewerkt met het bedrijfsleven en onderzoeksinstituten. De regionale samenwerking die tot stand is gekomen in het kader van het Bestuursakkoord Water draagt hier in sterke mate aan bij.
Met het oog op het wegnemen van belemmeringen is in november 2014 in opdracht van de Unie van Waterschappen en de STOWA, in nauwe samenwerking met IenM, een uitgebreide handreiking opgesteld die de juridische aspecten van de levering van energie en grondstoffen in beeld brengt en oplossingen aanreikt. Voorts is met de Unie van Waterschappen de Green Deal (terugwinning van) Grondstoffen in uitvoering en zal zeer binnenkort een Green Deal over Duurzame Energie worden gesloten. Binnen deze Green Deals is nadrukkelijk aandacht voor mogelijke knelpunten in de uitvoering van de bijbehorende proefprojecten.
Om de kansen voor samenwerking binnen de keten verder te intensiveren is op 15 oktober jl. de «Kansenkaart waterketen» gepresenteerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van drinkwaterbedrijven. De kansenkaart geeft een goed beeld van de vele mogelijkheden die samenwerking binnen de waterketen biedt en tevens welke mogelijkheden er liggen voor samenwerking met andere sectoren. De kansenkaart is gepubliceerd op www.samenwerkenaanwater.nl. Op deze website is ook de «Kansenkaart afvalwaterketen» te downloaden. Deze beschrijft innovatieve praktijkvoorbeelden, waarbij de afvalwaterketen bijdraagt aan de doelen van lokaal klimaatbeleid.
In bijlage 4 treft u een overzicht aan van zaken die door de bestuurlijke partners en de Adviescommissie Water zijn aangedragen en op dit moment als belemmerend (kunnen) worden ervaren voor innovatie en vernieuwing8. In het overzicht is daarnaast aangegeven of en hoe het betreffende aspect is of wordt opgepakt.
Hoewel duidelijk zal zijn dat de hier genoemde belemmeringen alleen door gezamenlijke inspanningen kunnen worden weggenomen, wil ik vanuit het Ministerie van IenM hieraan een bijdrage leveren via de Omgevingswet, de Crisis- en Herstelwet en door via Green Deals structureel meer ruimte te bieden voor maatwerk en experimenten. Ik verwacht daarmee tevens een substantiële bijdrage te leveren aan het innovatieklimaat in de watersector.
Caribisch Nederland
Bonaire
De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) op Bonaire is medio 2014 operationeel geworden en zuivert inmiddels het afvalwater van huishoudens en bedrijven op Bonaire. Wel kent de RWZI nog een paar gebreken, die zijn ontstaan door fouten tijdens de aanleg. Door een geschil tussen de juridische opdrachtgever en de aannemer liggen de herstelwerkzaamheden van deze gebreken nog stil. IenM werkt samen met BZK aan het oplossen hiervan, zodat de aannemer nog in 2015 zal starten met de herstelwerkzaamheden. Doel is de RWZI in 2016 over te dragen aan het Openbaar Lichaam Bonaire.
Droogte op Saba en Sint Eustatius
Op Saba en Sint Eustatius is er in de periode januari-maart sprake van een jaarlijkse droge periode. Onder normale omstandigheden levert dit geen problemen op. In 2015 duurde de droge periode op Saba en Sint Eustatius echter als gevolg van El Nino tot september 2015. Zowel op Saba als op Sint Eustatius hebben zich gelukkig geen drinkwaterproblemen voorgedaan. Dit dankzij de continue productie van de drinkwaterfabrieken op Saba en Sint Eustatius. Op Saba heeft het Bestuurscollege in de droge periode subsidie op de drinkwaterprijs gegeven.
Om een problematische situatie als in 2015 in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen bouwt Saba met financiële steun van IenM vier extra watertanks. Deze watertanks zijn in 2016 gereed. De drinkwatervoorraad op Saba is dan zo groot dat er in de toekomst voldoende drinkwater beschikbaar is, ook in een droge periode als in 2015. Op Sint Eustatius heeft de extreem droge periode geleerd dat bij een verwachte groei van het drinkwatergebruik de capaciteit van de waterfabriek waarschijnlijk uitgebreid dient te worden.
Plenaire behandeling wetsvoorstel «elektriciteit en drinkwater BES»
Het wetsvoorstel «elektriciteit en drinkwater BES»(Kamerstuk 34 089) is naar uw Kamer gestuurd voor plenaire behandeling. Het wetsvoorstel is behandeld in de plenaire behandeling Caribisch Nederland op 12 november 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 24, Wet elektriciteit en drinkwater BES).
EVALUATIE WATERSCHAPSBESTEL (INCLUSIEF GEBORGDE ZETELS)
Over de systematiek van de geborgde zetels heeft de Adviescommissie Water (AcW) op 3 juli 2015 haar Advies Waterschapsbestuur uitgebracht (zie bijlage 5 en 69). Met dit advies wordt invulling gegeven aan de toezegging om het waterschapsbestel na de waterschapsverkiezingen van maart 2015 te evalueren en daarin de mogelijkheden voor een (brede) aanpassing van de systematiek van de geborgde zetels, de vertegenwoordiging van de geborgde zetels in het dagelijks bestuur en de bezoldiging van de leden in het dagelijks bestuur van de waterschappen te betrekken10. Wat betreft de bezoldiging van het dagelijks bestuur van het waterschap heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 20 juni 2014 het Waterschapsbesluit gewijzigd teneinde urenuitbreiding mogelijk te maken11. Daarbij is het maximum van de bezoldiging niet gewijzigd (overeenkomstig een fulltime wethouder van een middelgrote gemeente), maar wel de mogelijkheid voor waterschappen om de uren van dagelijks bestuurders uit te breiden tot maximaal drie fulltime leden. Inzake de systematiek van de geborgde zetels zal ik in het eerste kwartaal van 2016 met een reactie komen.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Het rapport staat op het Kennisportaal Ruimtelijke Adaptatie: http://www.ruimtelijkeadaptatie.nl/k/nl/n88/news/view/1470/317/bij-waterveiligheid-verder-kijken-dan-de-dijk.html
– Noot H.F.M.W van Rijswick, AB 2015/262: Prejudiciële verwijzing, weigering goedkeuring project verplicht indien er sprake is van achteruitgang toestand oppervlaktewaterlichaam;
– Bericht van 3 september 2015 op www.stibbeblog.nl: Belangwekkend arrest Europese Hof: programmatische aanpak Waterwet van de baan? Nederland «op slot» door waterdossier?
– Prof. mr. A.A. Freriks en prof. mr. H.F.M.W. van Rijswick, «Programmatische aanpak stikstof en programmatische aanpak water: van tweeën een?», Tijdschrift voor agrarisch recht, nr. 9 2015, p. 399–415.
Besluit van 20 juni 2014 tot o.a. wijziging van het Waterschapsbesluit, Staatsblad 2014, 230
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31710-44.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.