14 Toegankelijkheid en kansengelijkheid binnen het hoger onderwijs

Aan de orde is het VAO Toegankelijkheid en kansengelijkheid binnen het hoger onderwijs (AO d.d. 20/02).

De voorzitter:

Aan de orde is het VAO Toegankelijkheid en kansengelijkheid binnen het hoger onderwijs. Het AO is gehouden op 20 februari. Er hebben zich van de zijde van de Kamer acht sprekers gemeld. Allereerst geef ik graag het woord aan de aanvrager van dit VAO, de heer Futselaar van de SP.

De heer Futselaar (SP):

Dank u, voorzitter. Een drietal moties namens de SP. Wij hadden ook wel wat ideeën over de Wet taal en toegankelijkheid, die nog naar de Kamer wordt gestuurd, maar het is beter om die bij de wetsbehandeling te bespreken. De eerste motie gaat over de opmerkingen die ik heb gemaakt over een ergernis over zelfgemaakte toetsjes en dat soort dingen bij selectie. Vandaar ...

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op een fors aantal fixusopleidingen in het wo en hbo zeer uiteenlopende vormen van selectie plaatsvinden;

van mening dat selectiemethodes slechts waarde hebben als zij wetenschappelijk bewezen effectief zijn;

verzoekt de minister om met universiteiten en hogescholen in gesprek te gaan om tot afspraken te komen dat als selectie wordt toegepast, de selectiemethodes bewezen wetenschappelijk verantwoord zijn;

verzoekt de minister verder als het niet lukt om tot zulke afspraken te komen met wetgeving op dit gebied te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 695 (31288).

De heer Futselaar (SP):

Nummer twee, voorzitter. We zijn als Kamer best verdeeld over selectie. Zelfs in de coalitie zie je wat verschil van mening. Daarom leek het mij weleens goed als commissie om het onderzoek erbij te pakken. Vandaar ...

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op een fors aantal fixusopleidingen in het wo en hbo zeer uiteenlopende vormen van selectie plaatsvinden;

verzoekt de minister om het Rathenau-instituut te vragen om te komen met een overzicht van de uitkomsten van het meest recente (internationale) onderzoek naar de effectiviteit van verschillende selectiemethodes in het hoger onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 696 (31288).

De heer Futselaar (SP):

En de laatste, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op een fors aantal fixusopleidingen in het wo en hbo zeer uiteenlopende vormen van selectie plaatsvinden;

overwegende de motie-Van Meenen van 31 januari 2018 die oproept tot het opstellen van kaders waarbinnen selectie mag plaatsvinden;

constaterende dat de VSNU wel een kader toelating master heeft vastgesteld, waarin onder andere wordt gesteld dat uitsluitend wordt geselecteerd op de geschiktheid van studenten voor doelen die direct aan de opleiding zijn gebonden en dat een gedegen kwaliteitszorg bij selectie, transparantie over de selectievorm en betrokkenheid van de medezeggenschap bij de procedure noodzakelijk zijn;

constaterende dat dergelijke kaders ontbreken voor selectie voor bachelors in hbo en wo (en hbo-masters);

verzoekt de minister om conform de motie-Van Meenen te proberen in gesprek met koepelorganisaties en studentenbonden tot kaders te komen;

verzoekt de minister tevens indien dergelijke kaders niet tot stand komen over te gaan tot wetgeving van deze strekking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 697 (31288).

De heer Futselaar (SP):

Als u mij dan vraagt wat de meerwaarde is boven de eerdere motie van Van Meenen. Dat is de dreiging van wetgeving die erachter ligt.

De voorzitter:

Dank u. Dan geef ik het woord aan de heer Özdil van GroenLinks.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. Ik heb drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat studenten in het hoger onderwijs geen instemmingsrecht hebben over het vaststellen van de norm van het bindend studieadvies (BSA);

constaterende dat de gemiddelde BSA-norm per opleiding is gestegen van 50 naar 60 studiepunten;

overwegende dat slechts 7,5% van de studenten met een negatief advies ervoor kiest een andere opleiding te volgen en de resterende gemotiveerde studenten een vergelijkbare opleiding voortzet;

verzoekt de minister studenten op opleidingsniveau instemmingsrecht te geven over de bepaling en normering van het bindend studieadvies en de Kamer daarover te informeren in de begroting van OCW 2020,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Özdil, Futselaar en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 698 (31288).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal verontrustende signalen toeneemt van studenten die lijden aan depressies, angsten en ernstige stressklachten;

constaterende dat een grootschalig kwantitatief onderzoek over de schaal van deze problematiek onder studenten uitblijft;

overwegende dat reeds afspraken zijn gemaakt om het welzijn van studenten te verbeteren met het pact Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn;

verzoekt de regering om een grootschalige nulmeting te verrichten om de problematiek per instelling in kaart te brengen en de resultaten te gebruiken om de effectiviteit van het pact te kunnen meten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 699 (31288).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het aantal Nederlandse studenten dat een volledige bachelor of master in het buitenland studeert, achterblijft in vergelijking met omringende landen;

overwegende dat het nu onmogelijk is om collegegeldkrediet in één keer op te nemen en dat hierdoor onnodige obstakels en drempels opgeworpen worden voor Nederlandse studenten die in het buitenland willen studeren;

verzoekt de regering om deze groep Nederlandse studenten te faciliteren zodat zij in één keer het collegegeldkrediet kunnen opnemen, ofwel het mogelijk te maken dat het bedrag direct naar de buitenlandse onderwijsinstelling wordt overgemaakt, en de dekking voor de benodigde systeemaanpassing te vinden in de niet-juridisch verplichte subsidies voor BPRC,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 700 (31288).

De heer Van der Molen heeft een vraag voor u.

De heer Van der Molen (CDA):

De heer Özdil noemt een dekking bij de motie, want de minister heeft eerder al aangegeven dat als DUO dit wil gaan doen, dit in ieder geval vooraf een miljoen zou gaan kosten. U noemt als dekking wat ik maar even het onderzoek op primaten noem. Dat is wel een keuze om te maken, hè? Dat onderzoek moet zo weinig mogelijk op primaten plaatsvinden; dat vinden wij ook. Maar het gaat om onderzoek naar het tegengaan van ziektes als alzheimer en kanker. U zegt "dat kan wel een miljoen minder", en dat gaat dan naar studenten die in het buitenland willen gaan studeren en die ongemakken ervaren. Dat laatste wil ik ook voorkomen, maar ik vind die dekking zo absurd. Zou u dat willen toelichten?

De heer Özdil (GroenLinks):

Ja. Wij zijn het eens met het eerste punt van het CDA, namelijk dat er heel veel haken en ogen zitten aan dat onderzoek naar primaten, in dit geval specifiek bij het BPRC, en de manier waarop primaten daarbij worden gebruikt — misbruikt, volgens sommigen. Daar zijn heel veel rapporten over geschreven. Dat gaat niet over glad ijs. Het gaat om een eenmalige dekking van niet 1 miljoen maar 1,5 miljoen in z'n totaliteit. Wat ons betreft is het in allerlei opzichten, moreel, juridisch en politiek, gerechtvaardigd om eenmalig een klein onderdeel — die subsidie is overigens niet juridisch verplicht — van het geld voor dat twijfelachtige onderzoek op primaten, waar u ook zorgen over heeft, te gebruiken om onze Nederlandse studenten te faciliteren voor hun toekomst als student en als mens.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik kan me andere bedragen herinneren van de minister. Zoals ik al zei, kost het vooraf een bedrag ineens. Maar daarna zegt de minister: als we dan nog iets willen doen rond fraude, dan hebben we een half miljoen structureel, dus jaarlijks, nodig. Dat zou u dan blijkbaar zo willen dekken.

De heer Özdil (GroenLinks):

Nee, nee, nee.

De heer Van der Molen (CDA):

Dat heeft de minister aangegeven. Ik deel met u dat als er onderzoek gedaan wordt op primaten, dat uitermate zorgvuldig moet gebeuren. Ik deel ook dat er omstandigheden zijn waarin we daar niet aan ontkomen, omdat we uiteindelijk zeggen: het bestrijden van die ziekten is zo belangrijk dat we daarin ook een keuze moeten maken. Ik kan me alleen niet voorstellen dat u het bestrijden van zulke ziektes, die zo veel mensen treffen, wil korten en aan de andere kant dat geld wil besteden aan iets wat in zekere zin een luxe is, namelijk in het buitenland studeren. Ik vind dat gewoon zo ontzettend vreemd, en het is niet iets wat wij als CDA zouden kunnen steunen.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik begrijp dat het CDA het niet steunt dat Nederlandse studenten zich kunnen ontwikkelen in het buitenland. Maar ik wil mijn collega Van der Molen er toch op wijzen dat hij misschien iets beter had moeten luisteren, met alle respect, want het gaat om een eenmalig bedrag. In het dictum van mijn motie gaat het ook over het mogelijkerwijs in één keer direct overhevelen van het bedrag naar de onderwijsinstelling in het buitenland. Er zijn allerlei argumenten gegeven voor het kennelijke risico van fraude door Nederlandse studenten. Die snijden wat ons betreft geen hout, maar goed. Die fraudegevoeligheid lossen wij op door te zeggen: direct overhevelen naar de onderwijsinstelling in het buitenland. Dat argument gaat dus niet op.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Öztürk van DENK.

De heer Öztürk (DENK):

Van Özdil naar Öztürk. Ik vervang vandaag de heer Azarkan. We hebben drie moties vanuit DENK. Ik zal ze alle drie voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er jongeren zijn die ondanks hun beperking een hoger onderwijsniveau aan kunnen;

overwegende dat er voor jongeren met een beperking op het hbo of wo extra begeleiding en overige aanpassingen noodzakelijk zijn;

van mening dat het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo die extra begeleiding in betere mate hebben;

van mening dat idealiter iedereen onderwijs op maat krijgt;

verzoekt de regering met een actieplan te komen voor het verbeteren van het onderwijsaanbod voor studenten met een beperking die een hoger onderwijsniveau aan zouden kunnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Öztürk en Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 701 (31288).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel hogeronderwijsinstellingen nog geen coherente visie op diversiteitsbeleid hebben ontwikkeld;

overwegende dat het opstellen en uitvoeren van een dergelijk beleid een belangrijke stimulans kan vormen om het hoger onderwijs voor diverse doelgroepen toegankelijker te maken;

verzoekt de regering om hogeronderwijsinstellingen te stimuleren om diversiteitsbeleid op te stellen, het liefst door middel van een taskforce bestaande uit studenten, docenten en medewerkers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Öztürk en Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 702 (31288).

De heer Öztürk (DENK):

En dan de laatste.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een aantal succesvolle voorbeelden te noemen zijn van programma's voor eerstegeneratiestudenten op de VU en de EUR;

overwegende dat de kans op uitval groot is onder eerstegeneratiestudenten, met daarbij een versterkt effect voor mbo-studenten;

overwegende dat onderwijs een emancipatoire functie heeft en eerstegeneratiestudenten een extra steuntje in de rug kunnen gebruiken bij hun academische ontwikkeling;

verzoekt de regering om hogeronderwijsinstellingen te stimuleren een ondersteuningsprogramma voor eerstegeneratiestudenten op te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Öztürk en Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 703 (31288).

Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Beertema van de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik heb één motie, over de verengelsing van vooral de bachelorfase. Die verengelsing is een hindernis voor veel eerstegeneratiestudenten. Daar ging het debat over.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de toegankelijkheid vooral voor eerstegeneratiestudenten onder druk staat door de verengelsing van het hoger onderwijs;

constaterende dat er geen nut of noodzaak is om de bachelorfase van de geesteswetenschappen en taal- en letterkunde in het Engels aan te bieden, behalve om internationale studenten aan te trekken;

overwegende dat internationale studenten nog steeds welkom zijn om zich in te schrijven voor deze studies, maar dat zij de Nederlandse taal dan wel moeten leren beheersen;

verzoekt de regering in ieder geval in de bachelorfase van de geesteswetenschappen en de taal- en letterkunde het Engels door het Nederlands als onderwijs- en onderzoekstaal te vervangen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 704 (31288).

De heer Beertema (PVV):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Van den Hul van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb vanavond twee moties. De eerste gaat over zelfselectie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zelfselectie inhoudt dat er een vooralsnog onzichtbare groep jongeren bestaat die wel de talenten heeft om te studeren, maar die daarvan afziet doordat zij te veel aan zichzelf twijfelen, minder zelfvertrouwen of een examentrauma hebben of simpelweg minder bekend zijn met de mogelijkheden en wegen;

van oordeel dat het vanuit het oogpunt van kansengelijkheid niet wenselijk is dat deze jongeren hun talenten onderbenut laten;

verzoekt de regering een onderzoek te (laten) doen dat beter in beeld brengt welke factoren veroorzaken dat voldoende getalenteerde jongeren afzien van studeren en wat hieraan kan worden gedaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 705 (31288).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. De kwaliteit en de toegankelijkheid van ons onderwijs vallen en staan bij de docent die voor de klas staat, van basisonderwijs tot hoger onderwijs. Zoals we weten, luidt de gehele onderwijssector volgende week vrijdag 15 maart de noodklok. Wij waren heel blij met het betoog van de heer Jetten onlangs, om miljonairs meer te laten bijdragen. Laten we er dan samen voor zorgen dat de opbrengsten daarvan naar ons onderwijs gaan. Daarom deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat goed onderwijs voor iedereen toegankelijk moet zijn;

constaterende dat het gehele onderwijsveld de noodklok luidt over werkdruk en ontoereikende bekostiging;

verzoekt de regering een progressievere vermogensbelasting in te voeren waarbij miljonairs meer gaan bijdragen, en die opbrengsten te investeren in kwaliteit en kansengelijkheid in het gehele onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Asscher. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 706 (31288).

Dan geef ik het woord aan mevrouw Tielen van de VVD.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ons onderwijs zorgt niet alleen voor ontwikkeling van kennis en vaardigheden, maar draagt er ook aan bij dat jongeren vrije en verantwoordelijke volwassenen worden, die bijdragen aan onze samenleving. Ons hoger onderwijs draagt daaraan bij met zijn goede kwaliteit, doelmatigheid en toegankelijkheid. We hebben een vruchtbaar AO gehad over dit onderwerp, met nogal uiteenlopende zaken; dat hoorde u al aan de verschillende moties. Ik heb geen motie, maar nog wel twee vragen.

In het AO heb ik gevraagd naar de kwalitatieve inzichten achter de resultaten rondom de weloverwogen studiekeuze. Ik vond de minister wat afhoudend in ons gesprek daarover, maar ik wil haar bij dezen toch nog een keertje vragen of zij in een volgende beleidsmonitor dieper in zou willen gaan op de invloed van studiekeuze op toegankelijkheid en studiesucces en andersom. Het kiezen van een studie is immers het begin van de toegang tot hoger onderwijs. De laatste onderzoeksresultaten die ik daarover kon terugvinden, dateren alweer van tien jaar, dus zeg maar drie kabinetten, geleden. Ik ben dus wel benieuwd naar wat actuelere inzichten. Graag een toezegging.

Voorzitter. Na het AO kregen wij nog een vraag van een vader wiens dochter twee studieleningen heeft. Voor het aanvragen van een hypotheek wilde zij de kleinste lening in één keer aflossen. De vader gaf aan dat DUO een extra aflossing standaard verdeelt over de twee leningen in plaats van alleen besteedt aan de ene lening. Een kleine vraag: klopt dat? Zo ja, waarom is dat zo? En als het niet klopt, is er kennelijk toch wat verstoring in de informatievoorziening van DUO. Kan de minister daar alsjeblieft achteraan gaan?

Voorzitter. Wij vinden het belangrijk dat we in dit land ruimte en stimulans bieden aan scholieren en studenten om zich met talent en inzet te ontwikkelen. Daarvoor is toegankelijk, doelmatig en kwalitatief goed onderwijs nodig. Dat hebben we; laten we dat met elkaar op niveau houden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van der Molen van het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Tijdens het algemeen overleg heeft de minister gezegd dat zij onderzoek gaat doen naar de uitschrijvingen op 1 februari bij DUO. Ik maak mij er zorgen over of studenten bij de uitschrijfdatum van 1 februari in de praktijk voldoende rekening kunnen houden met de uitslagen van tentamens, die ze vaak nog in januari maken. Graag zou ik van de minister nog de toezegging willen hebben dat ze dit onderdeel ook specifiek in dat onderzoek zal meenemen.

Voorzitter. Dan heb ik nog drie moties om in te dienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor een zevental routes mbo-hbo studenten moeten voldoen aan nadere vooropleidingseisen;

constaterende dat deze regeling geëvalueerd is en de conclusie is dat "ook op het niveau van feitelijke uitvoering van de regeling geen effect kan worden vastgesteld";

overwegende dat de opleidingseisen met name studenten hinderen die willen kiezen voor een opleiding in de zorg of techniek;

verzoekt de regering om de Regeling nadere vooropleidingseisen te schrappen zodat voor alle mbo-studenten die door willen stromen naar het hbo weer toelatingsrecht geldt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Kuik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 707 (31288).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de NVAO een aantal bijzondere kenmerken kan verlenen, waarvan zij voor "ondernemen" en "kleinschalig en intensief onderwijs" zelf kaders op hebben gesteld;

overwegende dat steeds meer instellingen meer aandacht besteden aan studentenwelzijn;

verzoekt de regering om de NVAO kaders op te laten stellen voor een nieuw bijzonder kenmerk "zorg en welzijn" en hierover de Kamer voor het zomerreces te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 708 (31288).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat leraren veelal met kwetsbare leerlingen werken en dit zeker geldt voor kleuters en sportende leerlingen;

constaterende dat alleen bij de lerarenopleiding gym bij aanvang van de opleiding een vog overhandigd moet worden, bij andere opleidingen is dit pas nodig bij aanvang van de stage;

overwegende dat de risico's voor leerlingen serieus genomen moeten worden en we hier tevens richting studenten gelijkluidend mee om moeten gaan;

verzoekt de regering om de verklaring omtrent gedrag van de lerarenopleiding gym in lijn te brengen met de andere lerarenopleidingen waardoor deze pas bij aanvang van de stage overhandigd dient te worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 709 (31288).

Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Van Meenen van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Altijd fijn als je ziet dat collega's de lezing van jouw voorman tot zich nemen. Het is alleen jammer dat ... Ja, twee dingen daarover. Er staat niet wat hier wordt voorgesteld in de motie van mevrouw Van den Hul en de heer Asscher, want die miljoenentaks zou in onze ogen moeten dienen voor het ontzien van de kleinere spaarder. Maar goed, zo kennen we de PvdA. D66 regelt het geld en de PvdA geeft het uit. Dat wat betreft de Kerdijk-lezing, u allen zeer hartelijk aanbevolen.

Dan nog twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er zowel een toename is van selecterende masters als het aantal criteria waar toekomstige studenten aan moeten voldoen;

constaterende dat een wetenschappelijke onderbouwing van gehanteerde selectiecriteria noodzakelijk is;

verzoekt de regering in het najaar met voorstellen te komen die eisen stellen aan de onderbouwing van gehanteerde selectiecriteria, gericht op kansengelijkheid en de kwantiteit van selectiecriteria te maximeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 710 (31288).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een balans tussen de kernwaarden toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid een uitdaging vormt voor het hoger onderwijs;

constaterende dat er zowel voor kwaliteit als voor doelmatigheid een onafhankelijke commissie is die toezicht houdt op deze kernwaarde in de vorm van de onderwijsinspectie, de NVAO en de commissie macrodoelmatigheid;

overwegende dat toegankelijkheid een essentiële kernwaarde is van het hoger onderwijs die onder druk staat voor sommige groepen studenten maar daarop geen onafhankelijk toezicht is;

verzoekt de regering een onafhankelijke commissie in te stellen die toezicht houdt op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 711 (31288).

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. We wachten eventjes tot de minister alle moties heeft en zich daarop voor kan bereiden. Dus ik schors voor enkele ogenblikken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

De minister is er klaar voor. Ik geef haar graag het woord om de moties van een appreciatie te voorzien en de vragen te beantwoorden.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dank u wel. We hebben een uitvoerig AO gehad over kansengelijkheid en toegankelijkheid. Dat is inderdaad een breed onderwerp. We zien dat ook terug in de breedte van de moties en de veelheid daaraan. Er waren ook nog een aantal vragen. Daarmee begin ik.

Mevrouw Tielen vroeg of ik in de komende beleidsmonitor wil ingaan op de vraag of een weloverwogen, dus goed geïnformeerde studiekeuze bijdraagt aan studiesucces. Ik wil graag toezeggen dat ik dat meeneem.

Mevrouw Tielen vroeg ook naar de aflossing van een lening bij DUO. Het beeld dat zij schetste klopt gelukkig niet. Als je twee leningen hebt bij DUO en je vervroegd wil aflossen, geef je zelf het betalingskenmerk aan van de lening die je wil aflossen. Dan wordt er van die lening afgelost. Het is dus echt een vrije keuze. Als je geen betalingskenmerk invoert, wordt het verdeeld. Overigens maakt het voor het verkrijgen van een hypotheek niet uit of dat bedrag over twee leningen is verdeeld. Het gaat om het totaalbedrag en de maandelijkse aflossingslasten. Ik zal nog een keer kritisch laten bekijken of in de instructie die DUO geeft bij vervroegd aflossen, helder is dat het de bedoeling is dat je een betalingskenmerk aangeeft, zodat helder is wat je wil aflossen. Maar zo werkt het als het goed is.

De heer Van der Molen had een vraag over het BSA en het vroegtijdig uitschrijven voor 1 februari. Kun je dan nog meewegen of je je tentamens in januari hebt gehaald? Ik zeg u toe dat we daarnaar gaan kijken. Ik zal u in het onderzoek dat wij nog doen naar de BSA en de brief daarover zeggen hoe dat zit. Want het zou zonde zijn als mensen de januaritentamens niet meer meewegen in hun beslissing over al dan niet vervroegd uitschrijven.

Voorzitter. Dan de moties. Het zijn er nogal wat, dus ik zal proberen het een beetje staccato te doen. De motie op stuk nr. 695 van de heer Futselaar gaat over de selectie en de vraag of we ons kunnen beperken tot wetenschappelijk verantwoorde selectiecriteria. Ik zou deze motie willen ontraden. Als je je nu alleen zou beperken tot wetenschappelijk bewezen selectiecriteria, dan kom je op een heel beperkt aantal uit, waarvan ik mij afvraag of die niet juist tot kansenongelijkheid gaan leiden. Ik weet wel wat u beoogt, namelijk om de wildgroei aan selectiecriteria wat in te perken en dat goed onderbouwd te doen. De heer Van Meenen heeft ook een motie ingediend op dat terrein. Volgens mij kunt u samen tot iets goeds komen. Mijn bezwaar over uw motie is dat het weleens zou kunnen leiden tot kansenongelijkheid als we ons nu beperken tot de selectiecriteria die wetenschappelijk bewezen effectief zijn. Daarom ben ik daar voorzichtig in. Ik wil wel, zoals ik volgens mij ook in het AO heb gezegd, in het kader van de strategische agenda in den brede kijken naar de selectiecriteria.

De heer Futselaar (SP):

Ik wil best kijken of ik mij kan aansluiten bij de motie van de heer Van Meenen. Ik heb wel een wezenlijk verschil gezien: in die motie wordt alleen over masters gesproken. Ik zou ervoor zijn om niet alleen naar de selectieprocedures bij masters te kijken, maar ook bij bachelors, waar soms ook zelfgemaakte testjes worden gebruikt. Heeft de minister bezwaar tegen zoiets? Dan ga ik daarna wel met de heer Van Meenen praten.

Minister Van Engelshoven:

Nee, want dat laatste heb ik al toegezegd in het AO. In het kader van de strategische agenda gaan we kijken naar die selectiecriteria bij de bachelor. Het gaat dan eigenlijk om de criteria die bij decentrale selectie worden gehanteerd. Daarover heb ik al toegezegd dat we daar kritisch naar gaan kijken. We zien inderdaad dat men moeite heeft om dat op een goede manier in te vullen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Van Engelshoven:

De motie van de heer Futselaar op stuk nr. 696 met het verzoek om een onderzoek door het Rathenau Instituut wil ik ontraden. Het NRO heeft onlangs, in oktober 2018, al een overzichtsstudie verricht naar de doelencriteria, de instrumenten en de effecten van selectie. Daarnaast loopt er ook nog een meerjarig onderzoek van de inspectie naar selectie en toegankelijkheid in het hoger onderwijs en hebben we de jaarlijkse Monitor Beleidsmaatregelen. Ik neem de inzichten van die onderzoeken al mee bij de voorstellen rondom selectie bij de bachelor en de master, die we gaan doen in het kader van de strategische agenda. Ik zie geen meerwaarde in nog een extra onderzoek en dus ontraad ik deze motie.

De heer Futselaar (SP):

Sorry, voorzitter, maar soms moet je. Wat deze motie niet vraagt, is: kijk nou wat er allemaal in Nederland gebeurt en onderzoek de selectiemethodes die er zijn om te bepalen of die werken of niet. Kijk simpelweg naar wat er elders op wetenschappelijk gebied is gepubliceerd over selectie! Er is natuurlijk een zee aan onderzoeken naar selectie in de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en andere landen. Het is heel raar als wij hier het wiel blijven uitvinden. We merkten al in het AO dat er een enorm verschil van mening is over hoeveel bewijs er nou is dat selectie wel of niet werkt. Dat lijkt mij de meerwaarde van zo'n onderzoek.

De voorzitter:

Dank u wel. U licht, begrijp ik, nog even de bedoeling van uw motie toe.

Minister Van Engelshoven:

Het NRO heeft al een overzichtsstudie gedaan. Ik wil in de strategische agenda best kijken of er nog wetenschappelijke inzichten zijn, maar ik zie niet de meerwaarde van nu weer een apart onderzoek inzetten bij het Rathenau Instituut.

Dan de derde motie van de heer Futselaar op stuk nr. 697. Daar hebben we vanmorgen ook in de commissie over gesproken, maar deze motie is echt overbodig, want dit is reeds toegezegd. Dus ontraden.

De heer Futselaar (SP):

In dat geval trek ik 'm in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Futselaar (31288, nr. 697) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie op stuk nr. 698 over het instemmingsrecht van studenten bij het BSA. Het zal de heer Özdil niet verbazen dat ik hem ga vragen om die motie even aan te houden. U weet, meneer Özdil, dat er op dit moment een onderzoek loopt naar de werking van het BSA in de praktijk. De uitkomsten van dat onderzoek worden ook met ISO en LSVb besproken. Ik ga u nog per brief informeren over die uitkomsten en daarom zou ik zeggen: houd de motie aan tot we die uitkomsten hebben en vel dan het oordeel of de motie nog aan de orde moet zijn.

De voorzitter:

De heer Özdil gaat even zeggen of hij dat gaat doen of niet. Gaat uw gang.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dat ga ik graag doen, voorzitter. Dank u.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Özdil stel ik voor zijn motie (31288, nr. 698) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van Engelshoven:

Dank u wel. Dan de motie op stuk nr. 699 van de heer Özdil over de nulmeting. U krijgt daarover, meneer Özdil, hetzelfde antwoord als ik in het AO heb gegeven. Ik probeer ook altijd maar een beetje consistent te blijven. Het RIVM doet op dit moment een onderzoek en dat is de nulmeting. Dat onderzoek is bijna gereed en het zou heel gek zijn om voor dat onderzoek nog een keer een nieuwe nulmeting te gaan doen. Ik ontraad de motie dus, want overbodig.

Dan de motie op stuk nr. 700 van de heer Özdil over het uitbetalen van het collegeldkrediet.

De voorzitter:

Gaat uw gang, meneer Özdil. U hebt nog een vraag over de vorig motie, want ik zag u achterin de zaal even iets verifiëren.

De heer Özdil (GroenLinks):

Inderdaad, over mijn tweede motie. Met alle respect voor de minister, maar wat zij net zei, klopt volgens mij niet helemaal. Ons gaat het om een kwantitatieve nulmeting en die wordt nog niet gedaan.

Minister Van Engelshoven:

Ik heb het RIVM gevraagd om echt een breed onderzoek te doen naar omvang én oorzaken op het gebied van studentenwelzijn. Ik zie geen meerwaarde in een aparte nulmeting daarna. Dus ik ontraad de motie.

De voorzitter:

Een verhelderende vraag? Want we gaan het debat niet overdoen.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ja, een verhelderende vraag. De minister heeft het over "een breed onderzoek". Als zij nu toezegt dat het ook om een kwantitatief onderzoek gaat, ben ik bereid om mijn motie aan te houden of in te trekken. Maar dan wil ik nu wel duidelijk van de minister horen dat "een breed onderzoek" ook "een kwantitatief onderzoek" betekent. Want zo'n onderzoek gebeurt nu nog niet.

Minister Van Engelshoven:

Het is primair een onderzoek naar de kwalitatieve oorzaken van stress bij studenten, maar er zitten ook wel wat kwantitatieve aspecten aan. Maar ik zie nu geen meerwaarde aan een brede kwantitatieve nulmeting.

Dan de motie op stuk nr. ...

De voorzitter:

700.

Minister Van Engelshoven:

De motie-Özdil op stuk nr. 700 gaat over de uitbetaling van het collegegeldkrediet. Dit is een herhaling van zetten; volgens mij heb ik deze motie al een paar keer eerder gezien. Een aantal dingen erover. Ik heb de Kamer al breed geïnformeerd dat wij op dit moment kampen met een behoorlijke uitdaging bij DUO wat betreft het laten functioneren van het systeem evenals het goed onderhouden van het systeem en waar nodig vernieuwingen eraan doorvoeren. Ik heb u al eerder uitgelegd dat dat betekent dat ik nu geen mogelijkheden zie om in de uitvoering complexiteit te gaan toevoegen. Dit was altijd mijn primaire antwoord: doe dit nu niet.

Bovendien, zoals de heer Van der Molen terecht zei, bedragen de kosten niet alleen 1 miljoen incidenteel, maar ook 0,5 miljoen structureel. Ook vind ik de dekking wat vreemd. Zoals u weet — daar heb ik een uitgebreid debat met de Kamer over gevoerd — ben ik doende om de proeven bij BPRC met 40% te reduceren. Dat is een behoorlijke uitdaging. U krijgt daar binnenkort nadere informatie over. Dat wil echter niet zeggen dat het allemaal goedkoper wordt, wat uw dekking wel een beetje veronderstelt. Als u eerdere rapporten had gelezen die BPRC zelf heeft gepubliceerd, had u gezien dat zij zeggen dat het extra middelen gaat kosten als zij zo'n transitie in moeten. Om die transitie op een goede manier te doen, moet er dus eerder geld bij dan dat ik daar nog geld af kan halen. In die zin is uw dekking ondeugdelijk.

Voorzitter. Deze motie is dus ontraden.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik heb nog wel een verhelderende vraag. Ik ben blij om te horen dat de minister van plan is om 40% te bezuinigen op BPRC. Dat is uit mijn hoofd ...

Minister Van Engelshoven:

Even een correctie: het is niet een bezuiniging. Het gaat erom, het aantal proeven met 40% terug te brengen. Dat is iets anders dan bezuinigen.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dank. Dan is mijn vraag: kan de minister uitleggen hoeveel geld dat gaat besparen, die 40% minder ... zoals zij het net formuleerde. Hoeveel geld gaat dat besparen? Weet de minister dat al?

Minister Van Engelshoven:

Ik heb er eerlijk gezegd een hard hoofd in dat het überhaupt geld gaat besparen. Want het betekent dat de verdiencapaciteit van BPRC fors wordt gereduceerd en dat er eerder geld bij moet dan geld af gaat.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Özdil (GroenLinks):

Nog één ding. Dit is een belangrijk punt.

De voorzitter:

Nee, nee, nee. Nee. U heeft twee vragen gesteld over uw motie.

De heer Özdil (GroenLinks):

Maar voorzitter ...

De voorzitter:

Nee. We gaan het debat niet overdoen. Nee.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ja maar, de minister zegt hier iets dat niet ...

De voorzitter:

Nee. Ik geef mevrouw Tielen het woord. Dank u wel. Gaat uw gang.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag voor de tweede keer een compliment voor de volharding van de GroenLinks-fractie. Ik ben het eens met de heer Özdil over het doel van deze motie. Ik zie de minister ook non-verbaal daarmee instemmen. Dus mijn vraag is eigenlijk als volgt. Als complexiteit bij DUO een probleem is en als we het geld nog moeten vinden — ik vind het overigens nog een heel erg hoog bedrag — op wat voor termijn kan de minister dan in haar agenda zetten dat zij hiernaar gaat kijken en dat zij dit gaat oplossen?

Minister Van Engelshoven:

Daar kan ik op dit moment geen reële uitspraken over doen. Zoals ik de Kamer eerder heb geschreven, hebben we best een complexe problematiek bij DUO. Ik moet eerst nog zien dat ik bij de Voorjaarsnota de ruimte krijg om daar de meest urgente knelpunten op te lossen. Dan hebben we het echt over het oplossen van urgente knelpunten. U weet ook dat we kampen met ook in mijn ogen te hoge wachttijden als het gaat om de dienstverlening bij DUO aan de telefoon. Als ik moet wegen wat mijn prioriteit heeft, mensen lang laten wachten aan de telefoon of een nieuwe maatregel invoeren, dan weet ik waarvoor ik kies. Al dat soort dingen moet eerst worden opgelost voor ik hiervoor ruimte zie.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder, met de motie op stuk nr. 701.

Minister Van Engelshoven:

De motie op stuk nr. 701 van de heren Öztürk en Azarkan, over het verbeteren van onderwijsaanbod voor studenten met een beperking, is echt overbodig, zoals eerder uitvoerig met de Kamer besproken is. Volgens mij hebben we daar zelfs een apart algemeen overleg over gehad en staat er binnenkort een op de planning waar we het ook nog over gaan hebben. Hier is een aparte werkgroep mee bezig om juist dit op te lossen, dus deze motie is ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 702 over het diversiteitsbeleid op universiteiten en hogescholen. Deze motie ontraad ik. Kijk, ...

De voorzitter:

Gaat u verder, minister. U heeft het woord niet, meneer Öztürk.

Minister Van Engelshoven:

Ik had nog geen argument genoemd, maar kennelijk wilt u het voor mij invullen, meneer Öztürk.

De voorzitter:

Mevrouw de minister, we gaan niet reageren op mensen die het woord niet hebben. En u gaat niet door de zaal schreeuwen naar een minister, meneer Öztürk. U kunt zo meteen een interruptie plaatsen en dan krijgt u het woord wanneer ik dat heb aangegeven. De minister.

Minister Van Engelshoven:

Het voeren van diversiteitsbeleid is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de instellingen zelf. Daarnaast zullen wij ook in de strategische agenda de diversiteit in het hoger onderwijs bevorderen, zoals u ook in mijn brief over toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs hebt kunnen lezen. Dat is ook tijdens het AO nog uitvoerig gewisseld, want daarover waren toen in de commissie nogal uiteenlopende opvattingen over. Het kan u dus niet zijn ontgaan dat dat een punt was in de brief, dus de motie is ontraden.

De heer Öztürk (DENK):

Het uitvoeren van diversiteitsbeleid is aan de scholen, is het idee. Als je zo zou redeneren, zou je ook geen geld beschikbaar moeten stellen aan ondernemingen om meer vrouwen aan de top te krijgen. Dat doen we wel. Het voeren van diversiteitsbeleid bij ondernemingen, bij bedrijven, is aan hen. Dat zou u ook kunnen zeggen. Maar toch stellen we als overheid terecht geld beschikbaar om meer vrouwen aan de top te krijgen. Dan is het voor een minister heel makkelijk om te zeggen dat het eigenlijk aan hen is. Nee, het is aan u dat er diversiteitsbeleid gevoerd wordt op die scholen en universiteiten. Neem die verantwoordelijkheid één keer en probeer daar iets aan bij te dragen!

Minister Van Engelshoven:

Als u het mij toestaat, mag ik misschien een misverstand uit de wereld helpen. Wij betalen bedrijven niet om meer vrouwen aan de top te krijgen. Daarover hebben wij een heel heldere afspraak in de Wet bestuur en toezicht, die zegt dat bedrijven 30% vrouwen in de top moeten hebben en anders in hun jaarverslag moeten uitleggen waarom niet. Ik ga hen echt niet met geld stimuleren om dat te doen. Daarnaast heeft u in de brief over toegankelijkheid en kansengelijkheid kunnen lezen dat het mij zeer aan het hart gaat om diversiteit bij universiteiten en hogescholen te stimuleren en dat we dat ook een onderwerp maken bij de strategische agenda. Ik zeg dus niet dat dat niet moet gebeuren. Ik zeg alleen dat de motie overbodig is, want we doen het al. Het is een verantwoordelijkheid van instellingen om dat beleid te hebben. En ja, we stimuleren dat al. Dat is ook uitvoerig in het algemeen overleg gewisseld.

De heer Öztürk (DENK):

Dit is het punt. Als de minister een motie van DENK leest, begint ze al met "ontraden" en "overbodig". Dat is precies waarom ik van achter uit de zaal een opmerking maakte. Begin nou gewoon met DENK mee te denken om het diversiteitsbeleid gestalte te geven!

Ik denk dat op dit moment datgene wat daar gebeurt nog niet hetgeen is wat we zouden willen. Als wij samen met die motie een Kameruitspraak kunnen uitlokken, bent u krachtiger in het diversiteitsbeleid dat u wilt aanpakken.

De voorzitter:

Dank u wel. De minister.

Minister Van Engelshoven:

Ik kijk, los van de ondertekenaars, naar wat ik van moties vind. En volgens mij hebben we een afspraak met de Kamer dat als er toezeggingen liggen en er staand beleid is, we moties overbodig vinden en dus ontraden. Volgens mij hebben we dat hedenmorgen ook nog in een gesprek met de commissie bevestigd.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder met motie op stuk nr. 703.

Minister Van Engelshoven:

Het ondersteuningsprogramma voor eerstegeneratiestudenten gebeurt al. Ook deze motie is overbodig. U kunt ook uw zegeningen tellen en zeggen: heel veel van wat wij willen, gebeurt al. Ik zou zeggen: tel uw zegeningen. U heeft mij hier aan uw kant. Ik vind wel dat we zuiver op de graat moeten zijn, dus als het al gebeurt, zijn moties overbodig.

De heer Öztürk (DENK):

Was het maar waar. Waren de moties van DENK maar overbodig, dan hadden we die echt niet ingediend. Ik vraag u nogmaals om over DENK heen te kijken om samen met DENK, maar ook met andere partijen, de moties toch oordeel Kamer te geven, zodat wij gezamenlijk een signaal afgeven aan die onderwijsinstellingen en aan al die mensen: de Kamer wil meer diversiteit op scholen.

Minister Van Engelshoven:

Ook ik wil meer diversiteit op scholen, maar deze motie gaat over een ondersteuningsprogramma voor eerstegeneratiestudenten. U heeft een aantal, inderdaad mooie, voorbeelden genoemd van instellingen waar het al gebeurt. Ik kan er nog meer noemen. Wij stimuleren dat het op meer instellingen gebeurt. U heeft kunnen zien dat ik in de opdracht aan de commissie-Van Rijn als tweede aandachtspunt heb meegegeven om ook in de financiering van de universiteiten rekening te houden met bijvoorbeeld studenten die een tweede kans nodig hebben of die via het hbo en wo komen. Dat gaat ook om veel eerstegeneratiestudenten. Dus, wat u hier vraagt, gebeurt al en de motie is echt overbodig.

De heer Öztürk (DENK):

Wij krijgen andere signalen van de eerstegeneratiestudenten en daarom willen wij er een tandje bij. Daarom vraag ik de minister nogmaals: probeer samen met ons die studenten nog extra steun te geven.

Minister Van Engelshoven:

Als u die signalen heeft, nodig ik u uit om die door te geleiden naar het ministerie, zodat we daar op een goede manier naar kunnen kijken.

Dan motie op stuk nr. 704 van de heer Beertema over de Nederlandse taal. De heer Beertema verzoekt ons om in de bachelorfase van de geesteswetenschappen en de taal- en letterkunde slechts Nederlands als onderwijs- en onderzoekstaal te hebben. Ik neem aan dat de heer Beertema díé opleidingen binnen de geesteswetenschappen bedoelt die over de Nederlandse taal en cultuur gaan, want binnen de geesteswetenschappen hebben we bijvoorbeeld ook een opleiding Engels en een opleiding Spaans. Ik neem aan dat u niet primair om Nederlands vraagt in die opleidingen. Ik ga deze motie ontraden omdat bij alle vijf bacheloropleidingen Nederlandse taal en cultuur de voertaal Nederlands is. In die zin is uw motie overbodig. De bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur wordt aangeboden bij de UvA, de Universiteit Utrecht, de Groningse universiteit en de Universiteit Leiden. Daarnaast heeft Leiden een bacheloropleiding Dutch Studies, maar die is speciaal voor internationale studenten die in het kader van bijvoorbeeld International Studies hier Nederlandse cultuur en samenleving komen bestuderen. De opleidingen Nederlandse taal en cultuur bij geesteswetenschappen zijn op alle plaatsen in het Nederlands.

De heer Beertema (PVV):

Het gaat mij niet uitsluitend om de studie Nederlandse taal en cultuur. Het gaat mij ook om de studies psychologie, sociologie, antropologie, dat soort studies. Ik geef de minister hier juist een kans. Er was Kamerbreed toch erg veel verontwaardiging over dat zelfs in de studie psychologie die bachelors werden aangeboden in het Engels. Nu heeft u de kans om dat recht te zetten.

Minister Van Engelshoven:

Wij hebben dit debat echt eerder en ook elders gehad. U weet ook dat ik binnenkort kom met een wetsvoorstel Taal en toegankelijkheid, waarbij wij heel duidelijk in de wet gaan bepalen wanneer er sprake mag zijn van een bachelor in het Engels en hoe wij gaan toetsen op de meerwaarde daarvan. Als dat uw bedoeling is, houd dan deze motie aan tot de behandeling van dat wetsvoorstel.

De heer Beertema (PVV):

Nee, ik ga die niet aanhouden. De laatste keer dat ik dat deed, gingen andere partijen er met dat idee vandoor en de minister zelf ook. Die heeft dat later ontkend, maar goed, dat voordeel van de twijfel geef ik de minister dan. Maar ik ga de motie niet aanhouden. We gaan die gewoon in stemming brengen.

De voorzitter:

De minister. Gaat u verder.

Minister Van Engelshoven:

De motie op stuk nr. 705 van mevrouw Van den Hul vraagt mij om onderzoek te doen naar de zelfselectie onder studenten. In het kader van de strategische agenda wil ik daar graag naar kijken. Ik ben het met mevrouw Van den Hul eens dat wij moeten voorkomen dat doordat er selectie plaatsvindt, studenten zeggen: nou ja, dan zal het wel niet meer voor mij bedoeld zijn, dus ik ga het niet eens meer proberen. We hebben dat bijvoorbeeld bij de pabo gezien, waar dat gebeurd is. We nemen dit mee bij de ontwikkeling van de strategische agenda. In de strategische agenda komen we op dit punt terug, dus deze motie krijgt oordeel Kamer.

Ik ontraad de motie op stuk nr. 706 van mevrouw Van den Hul. U snapt zelf wel waarom.

Ik wil even iets meer zeggen over de motie op stuk nr. 707 van de heer Van der Molen. Wij hebben hier in het AO een debat over gehad. Naar aanleiding van de wisseling daar zijn wij nog eens goed gaan kijken: hoe zit het nou eigenlijk, heeft de heer Van der Molen daar toch niet een punt? Ik sta voor zo groot mogelijke toegankelijkheid en dit zou juist een punt zijn waarbij je zou kunnen denken: hebben we hier nou een onnodige belemmering liggen? Er zijn een paar voorbeelden waarin de kan-bepaling wordt toegepast en de vooropleidingseisen er zijn. Dat is ook wel met een reden. Soms zit er een groot verschil tussen wat men in het mbo heeft gedaan en wat men in het hbo gaat doen. Als je van klassenassistent komt en je wil naar bouwkunde, dan is het verschil zo groot dat een nadere vooropleidingseis wellicht op zijn plaats zou zijn. Je kan dat weghalen en dat in de voorlichting en in het gesprek bij de instelling laten plaatsvinden. Dat kan, maar ik zeg er wel bij dat je het risico dat de student het niet haalt omdat het verschil te groot is dan meer aan de kant van de student legt. Ik geef de motie oordeel Kamer. Als u dat wilt, ben ik er niet mordicus op tegen. Ik zou de kan-bepaling niet eigener beweging wijzigen. Maar ik zeg u wel: ben u er dan van bewust dat u wel een groter risico legt aan de kant van de student.

Dan de motie op stuk nr. 708 over het verzoek aan de NVAO om een bijzonder kenmerk zorg en welzijn uit te werken. Ik ga aan de NVAO vragen of zij dat op een goede manier kunnen doen en of dat niet tot onnodige administratieve lasten leidt. Ik zal naar aanleiding van dat gesprek en de uitkomsten daarvan uw Kamer een brief sturen hoe we daarover oordelen. Daar moeten we echt even goed naar kijken, dus ik vraag de heer Van der Molen om deze motie aan te houden totdat de Kamer die brief heeft ontvangen. Ik zal dat zo snel mogelijk doen.

De heer Van der Molen (CDA):

Dat is een uiterst heldere toezegging van de minister, dus ik houd de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van der Molen stel ik voor zijn motie (31288, nr. 708) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie op stuk nr. 709 van de heer Van der Molen over de vog bij de lerarenopleiding gym. In het AO heb ik daarover al gezegd dat het hier anders is dan bij de andere lerarenopleidingen. Waarom? Omdat het hier gaat om de veiligheid van studenten, niet alleen bij de stage, maar ook tijdens de opleiding. De lerarenopleiding lichamelijke opvoeding is nu eenmaal een opleiding met veel lichamelijk contact, ook tussen studenten. In die zin vind ik het gerechtvaardigd dat men voor aanvang van de studie om een vog vraagt. Dus ik ontraad deze motie.

De heer Van der Molen (CDA):

Begrijp ik goed dat de verklaring omtrent gedrag met name bedoeld is voor het contact tussen de studenten? Dat hoor ik de minister als nieuw argument zeggen. Als je als student inschrijft voor een opleiding, kun je lichamelijk contact krijgen met je medestudenten, leeftijdsgenoten, en daarvoor moet je van tevoren een vog hebben. Maar er zijn nog wel wat meer varianten te bedenken in de onderwijswereld waarin je tijdens de studie lichamelijk contact hebt met medestudenten. Ik denk bijvoorbeeld aan opleidingen voor toneel en drama en dergelijke. Daar doen we het niet. Het punt dat met name speelt, is dat dit een kostenpost is voor de studenten, voorafgaande aan hun studie. Als je tijdens je studie een vog moet aanvragen, is dat alleszins te billijken. Dat staat ook in de motie. Maar heel vaak kun je de kosten daarvan neerleggen bij de school waar je stage loopt. Dit was nu juist bedoeld om kosten voor studenten te besparen.

Minister Van Engelshoven:

Als het alleen gaat om de kosten ... Ik vind het vanwege de aard van de opleiding lichamelijke opvoeding gerechtvaardigd. De kosten van een vog zijn best overzichtelijk. Ja, in andere gevallen moet men ook een vog hebben als men op stage gaat. En ja, soms kan men die kosten declareren bij de school. Dat is waar, maar het is toch vaak een beetje wegen. Aan welke kant van het risico ga je staan? Ik vind het gerechtvaardigd om vooraf een vog te vragen. Daarom ontraad ik de motie.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 710.

Minister Van Engelshoven:

De motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 710 krijgt oordeel Kamer. Ik heb eerder in reactie op de heer Futselaar gezegd dat er een helder verzoek ligt om bij de strategische agenda terug te komen op de nadere eisen die we stellen aan de selectiecriteria. Deze motie krijgt oordeel Kamer. Ik beveel de heer Futselaar aan om de moties in elkaar te schuiven.

Tot slot de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 711 over de onafhankelijke commissie voor de toegankelijkheid. Die ontraad ik. Ook ik heb, net als de heer Van Meenen, toegankelijkheid en kansengelijkheid hoog in het vaandel staan, maar ik zie geen directe aanleiding om een aparte, onafhankelijke commissie hiervoor in te stellen. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs wordt jaarlijks gemonitord via de Staat van het Onderwijs en de Monitor Beleidsmaatregelen. De inspectie heeft hierin ook een rol. Bij de maatregelen die er komen op het gebied van de numerus fixus zal een commissie gaan toetsen of die geen onnodige barrières opwerpen tegen de toegankelijkheid. Ik denk dat we al zo'n set aan monitors, inspectie en toezicht hebben, dat ik geen meerwaarde zie in nog een commissie.

De heer Van Meenen (D66):

Volgens mij wordt de motie ontraden omdat ik een D66'er ben, voorzitter.

Minister Van Engelshoven:

Dat zou zo maar kunnen.

De heer Van Meenen (D66):

Dat laat ik dan even gaan. Je kunt natuurlijk monitoren, maar dat is nog iets anders dan ergens een oordeel over hebben. De NVAO heeft een oordeel over de kwaliteit en de Commissie macrodoelmatigheid heeft een oordeel over de doelmatigheid. Daarom persisteer ik nog even, want dat is niet wat er gebeurt door de inspectie. Die constateert, die monitort, maar heeft geen oordeel. De inspectie doet geen uitspraken over hoe instellingen hun toegankelijkheid inrichten. Dus ik probeer het toch nog een keer bij de minister. Is het niet de moeite waard? Het is inmiddels een groot punt geworden, toegankelijkheid. Er speelt van alles rond selectie. Waarom niet een paar wijze mensen daar gewoon af en toe eens naar laten kijken?

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Van Engelshoven:

Dan ga ik herhalen wat ik al gezegd heb. De inspectie signaleert en agendeert en dat wordt ook wel echt als toezicht gezien en als beoordelen. Ook de commissie numerus fixus gaat dat doen, dus dit is me nu echt even een commissie te veel.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit VAO.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd. Wij gaan na een kleine schorsing verder met het debat over het advies van de Commissie macrodoelmatigheid mbo over creatieve opleidingen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven