8 Inburgering en integratie

Aan de orde is het VAO Inburgering en integratie (AO d.d. 07/02).

De voorzitter:

Aan de orde is het VAO Inburgering en integratie. Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom en geef de heer Jasper van Dijk namens de SP het woord.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Sorry, voorzitter. Ik moest nog even wat afstemmen met de collega's, maar nu ben ik er helemaal klaar voor.

Voorzitter. We kunnen moties indienen naar aanleiding van het algemeen overleg over inburgering en integratie. Ik heb er drie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de marktwerking in de inburgering heeft geleid tot bureaucratie, weinig slagingskansen en lange wachttijden;

overwegende dat de arbeidsvoorwaarden van docenten regelmatig ondermaats zijn;

overwegende dat de minister voor de zomer met een plan van aanpak komt voor de inburgering;

verzoekt de regering om in dit plan van aanpak een onderzoek te betrekken naar de vraag of het inburgeringsonderwijs bij roc's ondergebracht kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 206 (32824).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het toezicht op de inburgering nogal vrijblijvend is;

verzoekt de regering het toezicht op de kwaliteit en de financiën van de inburgering aan te scherpen, met een grotere betrokkenheid van de Inspectie OCW,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 207 (32824).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artikel 167a van de Wet op het primair onderwijs voorschrijft dat gemeenten en scholen ten minste jaarlijks overleg voeren over het voorkomen van segregatie in het onderwijs;

overwegende dat er geen enkel zicht is op de naleving van dit artikel;

verzoekt de regering om de Inspectie OCW toezicht te laten houden op de naleving van dit artikel en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 208 (32824).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Özdil namens GroenLinks.

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter. Wat moet u doen als iemand een traktatie uitdeelt? Weet u het juiste antwoord? In het algemeen overleg afgelopen december gaf ik dit voorbeeld om te illustreren wat mensen allemaal moeten leren voor het inburgeringsexamen. De voorganger van deze minister wilde na Kamervragen van GroenLinks dit onderdeel niet aanpassen. Wij hopen dat deze minister dat wel wil doen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving inburgeraars nutteloze en inadequate zaken moeten leren die niet bijdragen aan vaardigheden voor deelname aan onze maatschappij;

overwegende dat in de betreffende lesstof veel stereotyperende algemeenheden staan;

verzoekt de regering het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving dusdanig aan te passen dat dit echt bijdraagt aan het opdoen van nuttige en adequate kennis over de Nederlandse samenleving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 209 (32824).

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter. Wetenschappers, professionals, ervaringsdeskundigen alsook de Rekenkamer geven aan: de marktwerking bij inburgering werkt niet. U hoort het goed, voorzitter: zelfs Nederlander worden hebben we geprivatiseerd. De minister wil nog niet zover gaan om het hele stelsel weer publiek te maken, maar hij gaat er wel voor zorgen dat gemeentes meer regie krijgen. Hier zie ik een kans om samen een stap te zetten zonder het huidige stelsel op de schop te hoeven nemen. Geef gemeentes inderdaad de regie, ook om te kiezen voor publieke aanbieders. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van plan is gemeentes meer regie te geven bij inburgering;

verzoekt de regering bij de uitwerking van het nieuwe inburgeringsbeleid te zorgen dat gemeentes de maximale ruimte krijgen om inburgeraars primair te begeleiden naar publieke aanbieders van inburgeringscursussen zoals bijvoorbeeld regionale opleidingscentra,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 210 (32824).

De heer Özdil (GroenLinks):

Hartstikke bedankt, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Özdil. Dan geef ik nu het woord aan de heer Paternotte namens D66.

De heer Paternotte (D66):

Dank u wel, voorzitter. Job en Mieke zijn katholiek. Zij zetten een beeld van Maria in de tuin. Wat kan Ali het beste doen? Is dat a. eisen dat ze het weghalen, b. Maria in het holst van de nacht omverkieperen, of c. niets? Dames en heren, het goede antwoord staat er niet bij. Want het goede antwoord is natuurlijk: naar de Action, zo'n ontzettend koddig boeddhabeeld kopen en dat er gezellig naast zetten.

Voorzitter. We hebben niet voor niets in het AO een groot punt gemaakt van de inburgeringsexamens op het onderdeel Kennis Nederlandse Maatschappij. Wij hebben namelijk het idee dat het weinig bijdraagt aan de integratie in de Nederlandse maatschappij en de mogelijkheid om mee te doen. Dat komt waarschijnlijk doordat er ook veel maatschappelijke wensen in zitten, maar er wordt in ieder geval wat ons betreft te weinig nadruk gelegd op de kernwaarden van de Nederlandse maatschappij en op participatie. Daarom dien ik een motie in, samen met de VVD.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van groot belang is dat in het inburgeringstraject naast taal en werk ook de kernwaarden van de Nederlandse maatschappij aan de orde komen, zoals de rechtsorde, normen en waarden en vrijheden;

overwegende dat er signalen komen uit de maatschappij dat sommige inburgeringsexamenvragen niet bij te lijken dragen aan dit gestelde doel;

overwegende dat de examenstof in bepaalde gevallen wordt overgebracht via stereotyperend lesmateriaal;

verzoekt de regering bij het herzien van het inburgeringsbeleid ook een moderniseringsslag voor de vragen van het inburgeringsexamenonderdeel en het bijbehorende lesmateriaal voor Kennis Nederlandse Maatschappij te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte en Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 211 (32824).

De heer Özdil heeft een vraag.

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter. Dit klinkt mij natuurlijk als muziek in de oren, ook gezien de motie die ik net indiende. Om de minister werk te besparen, is mijn vraag aan collega Paternotte en via hem aan collega Becker of ze bereid zijn om onze moties samen te voegen en er één motie van te maken. Volgens mij hebben we hetzelfde doel.

De heer Paternotte (D66):

Ik denk dat ik dan even moet overleggen met collega Becker. Ik heb uw motie nog nog niet letterlijk voor mijn neus gehad. Ik moet zeggen dat toen ik haar hoorde zij als muziek klonk, maar dat kan ook aan uw stem liggen. Ik zal er heel goed naar gaan kijken en ik zal uw suggestie in het overleg met mevrouw Becker zeker meenemen.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dit antwoord klinkt net als zo'n inburgeringsvraag, maar ik wacht af.

De heer Paternotte (D66):

Nou, waar ik dat aan verdiend heb …

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb ook nog een verduidelijkende vraag. Misschien is dat ook wel dienstbaar aan de minister. Het is een sympathieke motie. Ik voel helemaal mee met de heer Paternotte, maar de vraag is wat er, als de minister haar gaat overnemen, precies moet gebeuren. De zaak moet gemoderniseerd worden. Prima, maar moeten wij dat dan weer gaan controleren? Krijgen wij daarin een bevoegdheid of zegt u: nee hoor, gaat u uw gang maar en we kijken volgend jaar wel weer verder of de vragen dan verbeterd zijn?

De heer Paternotte (D66):

Ik wil natuurlijk niet op de stoel van de uitvoering gaan zitten. Ik snap de vraag best en ik snap ook dat het best lastig kan zijn, want hier gaat natuurlijk wel een praktijk achter schuil en de uitkomst kan best zijn dat er vragen tussen zitten waarvan wij nog steeds denken: waarom moet dat nou? Het punt is dat we dat nu bij wel heel veel vragen zien en dat we dat ook zien doorwerken in de lesstof. Daar kwam afgelopen weekend nog een prachtig voorbeeld van voorbij. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen — ik heb laatst al een gesprek gehad met het bureau dat deze examens mede maakt, althans voor een deel maakt — dat je ook vluchtelingen die hier ervaring mee hebben zelf laat meekijken naar wat werkt en wat nuttig is, dat je daar een panel van maakt. Maar goed, dat is dus de uitvoering. Ik noem hier alleen even iets wat wij onder andere voor ons zouden kunnen zien. De uitvoering laat ik heel graag bij de minister, want uiteindelijk moeten wij als Kamer niet op die stoel gaan zitten. Als je kijkt naar hoe het er nu uitziet, als je hoort van vluchtelingen hoe het werkt en als je ziet dat de meeste Nederlanders het examen zelf niet eens halen, denk ik dat het op dit moment zijn doel echt voorbijschiet.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer De Graaf namens de PVV.

De heer De Graaf (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Inburgering is een onderdeel van iets in de maatschappij waar wij erg kritisch op zijn. Over de handhaving heb ik en hebben we als PVV bijvoorbeeld vaak moties ingediend. Nu gaan gaan we niet zozeer op een iets andere lijn zitten, maar pakken we toch een ander aspect beet en dat resulteert in twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voldoen aan de inburgeringsplicht voor inburgeraars een vereiste is om te kunnen functioneren in de Nederlandse samenleving;

overwegende dat een ontheffing van de inburgeringsplicht op basis van aantoonbaar geleverde inspanning deze vereiste ondermijnt;

verzoekt de regering ontheffing van de inburgeringsplicht op basis van aantoonbaar geleverde inspanning onmogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 212 (32824).

De heer De Graaf (PVV):

Een ander onderdeel, voorzitter, betreft de fraude die gepleegd wordt. Verschillende geluiden hebben ons daarover bereikt in de afgelopen tijd, maar ook daarvoor al. We maken ons er al langer druk om natuurlijk.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat analfabetisme door nieuwkomers wordt aangevoerd als excuus om niet te kunnen voldoen aan de vereisten voor inburgering;

overwegende dat dit excuus kan leiden tot inburgeringsfraude en ontheffing van de inburgeringsplicht;

verzoekt de regering ontheffing van de inburgeringsplicht op basis van door inburgeraars aangevoerd analfabetisme onmogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 213 (32824).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Pieter Heerma namens het CDA.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dank, voorzitter. Dit VAO volgt op een AO dat volgens mij bij elkaar opgeteld zevenenhalf uur geduurd heeft in twee termijnen, deels voor en deels na de kerst. Er is over heel veel gesproken. De minister heeft daarbij ook duidelijk aangegeven dat hij met een aantal zaken druk bezig is, bijvoorbeeld met de problemen die er zijn met examinering. Een van de punten die door mijn fractie in beide termijnen nadrukkelijk naar voren is gebracht, zijn de signalen over fraude gebaseerd op analfabetisme die plaats zou vinden in de inburgering, waardoor ten onrechte een route ontstaat om onder de inburgeringsplicht vandaan te komen. De minister heeft aangegeven dat ook bij Blik op Werk die fraudesignalen binnen zijn gekomen en dat wij daar voor de zomer meer informatie over krijgen. Desalniettemin wil ik daarover ook de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een groeiende groep inburgeraars vrijstelling krijgt op basis van analfabetisme;

van mening dat het ook voor analfabeten van belang is om in te burgeren en de Nederlandse taal te leren spreken en verstaan;

overwegende dat bij Blik op Werk bovendien diverse signalen binnen zijn gekomen over fraude met de inburgeringsplicht;

verzoekt de regering om het systeem van vrijstellingen bij analfabetisme te heroverwegen en te bezien hoe er in plaats daarvan meer maatwerk geboden kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma en Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 214 (32824).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Becker namens de VVD.

Mevrouw Becker (VVD):

Dank u wel, voorzitter. In het uitgebreide, acht uur durende AO zijn veel onderwerpen aan de orde gekomen, waaronder het tegenwerken van integratie door ongewenste buitenlandse beïnvloeding. Ik wil daarover de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat alles op alles moet worden gezet om onwenselijke buitenlandse beïnvloeding van politieke, maatschappelijke en religieuze instellingen in Nederland via geldstromen te voorkomen;

overwegende dat we recentelijk weer meerdere voorbeelden hebben gezien van een ideologische agenda die haaks staat op fundamentele vrijheden in Nederland, waarbij mogelijk sprake is van buitenlandse beïnvloeding;

overwegende dat in het huidige regeerakkoord de afspraak is gemaakt dat geldstromen naar politieke, maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland transparant moeten worden gemaakt en geldstromen vanuit onvrije landen zoveel mogelijk beperkt moeten worden;

verzoekt de regering haast te maken met de uitwerking van deze afspraak uit het regeerakkoord en nog voor het meireces van 2018 een voorstel voor de concrete uitwerking ervan naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Becker, Pieter Heerma, Segers en Paternotte. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 215 (32824).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mag ik nog een verduidelijkende vraag stellen? Beoogt mevrouw Becker dat de geldstromen, de buitenlandse geldstromen naar meestal religieuze instellingen in Nederland, een moskee bijvoorbeeld, gewoon stoppen? Daar zou ik het helemaal mee eens zijn. Is dat uw intentie, mevrouw Becker?

Mevrouw Becker (VVD):

Er zijn over dit onderwerp in het verleden door verschillende politieke partijen, waaronder die van mijzelf, moties ingediend om minister Asscher destijds nog, op te roepen om te kijken wat er kan gebeuren om financiering onmogelijk te maken. Dat is niet mogelijk, grondwettelijk niet. Wat wel mogelijk is, is de financieringsstromen transparanter maken, zodat we weten waar het geld vandaan komt, en middelen uit onvrije landen blokkeren. Dat zou wel mogelijk zijn. Daar zijn ook moties over ingediend. Wat mijn punt is, is dat ik het gevoel had, en dat heb ik ook aan de minister voorgelegd, dat het een beetje blijft hangen. Dat komt ook omdat het een gedeelde verantwoordelijkheid is van verschillende bewindspersonen en omdat het heel complexe materie is. Tegelijkertijd hebben we de afgelopen periode gezien dat er wel aanleiding toe is om hier wat aan te gaan doen. Meerderen van ons hebben Kamervragen gesteld over een vermeende jihadpreek in Hoorn. Wij hebben uitspraken gezien van Diyanet over het toestaan van kindhuwelijken. Daar hebben we ook Kamervragen over gesteld.

De voorzitter:

Duidelijk.

Mevrouw Becker (VVD):

Dus er is genoeg aanleiding om aan de slag te gaan. Wat deze vier partijen betreft moet dat voor mei in concrete stappen worden uitgewerkt.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Mevrouw Becker (VVD):

Dan heb ik nog een tweede motie. Die gaat als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten zich bij de toeleiding naar werk voor statushouders vooral blijken te richten op mannen omdat zij makkelijker bemiddelbaar zouden zijn dan vrouwen;

overwegende dat dit niet bijdraagt aan de integratie en emancipatie van vrouwelijke nieuwkomers terwijl werk juist ook voor vrouwen de sleutel kan zijn tot het spreken van de taal en het actief meedoen in de samenleving;

verzoekt de regering er op korte termijn bij gemeenten op aan te dringen mannelijke en vrouwelijke nieuwkomers gelijk te behandelen in de toeleiding naar werk en het opleggen van de verplichtingen uit de Participatiewet;

verzoekt de regering tevens dit punt mee te nemen in de herziening van het inburgeringsstelsel en er in een nieuw systeem ten minste voor te zorgen dat iedere statushouder ervaring opdoet op de werkvloer en geïnformeerd wordt over het feit dat in Nederland werken ook voor vrouwen heel normaal is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 216 (32824).

Mevrouw Becker (VVD):

Ik wil mijn laatste tien seconden nog gebruiken om aan te geven dat wij ook de motie hebben gesteund van de heer Paternotte. Vragen als "Wie zoenen elkaar op straat? Is dat een jong of een oud stel?" of "Wie maakt er veel eten voor het bezoek?" verdienen wat ons betreft geen plek in de vragen van ons inburgeringssysteem omdat ze stereotyperend zijn. Dus we willen daar graag een herziening van zien. Ook analfabetisme zou geen grond moeten zijn voor vrijstelling maar juist met maatwerk moeten worden opgepakt. Vandaar.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dat punt van die rare vragen in het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving van collega Becker klinkt als muziek in mijn oren. Dus mijn vraag is of ze ook mijn motie een warm hart toedraagt.

Mevrouw Becker (VVD):

Ja. Ik hoop dat mijn stem net zozeer als muziek in de oren klinkt als die van de heer Paternotte.

Minister Koolmees:

Blijkbaar iets minder.

Mevrouw Becker (VVD):

Ja, blijkbaar iets minder, minister. Ik ga eerst eens even naar het antwoord van de minister luisteren. Ik hoop dat de heer Özdil dan ook even wil nadenken over het gegeven dat het niet alleen gaat over de vragen in het examen maar ook over het daarbij behorende lesmateriaal. Daar gaat het de VVD ook om. Laten we gewoon even kijken wat de minister antwoordt en niet te veel overbodige, dubbele moties indienen. Dus ik ga graag het overleg met u aan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Kuzu namens DENK.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg hebben wij het gehad over een aantal weeffouten in het integratiebeleid van de afgelopen jaren. Daarover heb ik twee moties. De eerste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de commissie-Blok al in 2004 stelde dat "veel mensen met een migratieachtergrond zich wel geïntegreerd voelen, maar niet geaccepteerd";

overwegende dat participatie onmogelijk is zonder acceptatie;

verzoekt de regering om wederzijdse acceptatie een onlosmakelijk en integraal onderdeel te laten uitmaken van het integratiebeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 217 (32824).

De heer Kuzu (DENK):

De tweede motie vraagt om een uitspraak van de Kamer.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de kunstmatige en beleidsmatige term "integratie" negatieve effecten heeft op de sociale cohesie, omdat de term op een taalkundige wijze groepen Nederlanders buiten de samenleving plaatst;

van mening dat het integratiebeleid inherent discriminatoir is, omdat dit beleid louter bepaalde groepen Nederlanders op grond van afkomst tot onderwerp van overheidsbeleid maakt;

van mening dat het integratiebeleid eenzijdig is, omdat het primair gericht is op aanpassing van groepen Nederlanders en voorbijgaat aan wederzijdse acceptatie als voorwaarde voor volwaardige deelname aan de samenleving;

constaterende dat de commissie-Blok in 2004 al constateerde dat de integratie "geheel of gedeeltelijk geslaagd" is en dat een "prestatie van formaat" noemde;

spreekt uit dat integratie geldt voor nieuwkomers en niet voor Nederlanders die al generaties lang in ons land wonen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 218 (32824).

De heer Kuzu (DENK):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. We schorsen een paar minuutjes, totdat de laatste moties zijn gekopieerd en rondgedeeld. Er zijn dertien moties ingediend.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister het woord.

Minister Koolmees:

Dank, mevrouw de voorzitter. Na inderdaad zevenenhalf uur debat, gesplitst over twee dagdelen, nu dertien moties. Ik ga ze snel langs. In de motie op stuk nr. 206 van de heer Jasper van Dijk wordt de regering verzocht om bij het plan van aanpak een onderzoek te betrekken naar de vraag of het inburgeringsonderwijs bij roc's ondergebracht kan worden. In het debat heb ik al aangegeven dat ik inderdaad fact-based te werk wil gaan en ook wil bestuderen wat werkt en wat niet werkt ten behoeve van een hervorming. Ik ga daarvoor ook met alle partijen in gesprek. De motie heeft wel een bias richting publiek. Ik heb gezegd dat ik dat niet deel: wel dat de regie bij de gemeente komt maar niet per se in publieke uitvoering. Daarom moet ik deze motie toch ontraden.

In de motie op stuk nr. 207 verzoekt de heer Jasper van Dijk de regering het toezicht op kwaliteit en de financiën van de inburgering aan te scherpen. Er is al een hoop in gang gezet. Er is sinds kort ook toezicht in de klas. En voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in de klas is een externe organisatie ingehuurd, in opdracht van Blik op Werk. De Inspectie OCW en de Inspectie SZW zijn betrokken via de begeleidingscommissie. Meer toezicht op financiën zit ook in de pijplijn en kan dus worden gezien als het geven van uitvoering aan deze motie. Verder kan de motie worden gezien als aanbeveling om straks in het hervormd stelsel ervoor te zorgen dat het toezicht ook bijdraagt aan de goede kwaliteit. Daarom geef ik deze motie oordeel Kamer.

Ik begrijp de achtergrond van de motie op stuk nr. 208. We hebben in het debat ook gesproken over artikel 167a met betrekking tot segregatie. Ik had toen ook al aan de heer Jasper van Dijk beloofd om in overleg te treden met de minister van Onderwijs. Dat is helaas nog niet gebeurd. Daar is geen tijd voor geweest. Dat ga ik wel nog doen. Tegelijkertijd: deze motie gaat echt in op de Inspectie OCW en hoort daarom ook bij mijn collega Van Engelshoven van OCW. Ik zeg toe in overleg te treden met de minister van OCW. Deze motie moet ik ontraden, tenzij zij bij de andere commissie wordt ingediend. Ik hoor graag wat de heer Jasper van Dijk daarvan vindt. Ik kom sowieso nog terug op het resultaat van het overleg tussen mij en de minister van OCW over het punt van segregatie.

De voorzitter:

Korte vraag, de heer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Een motie is natuurlijk altijd een verzoek aan de regering. Het betreft volgens mij minister Slob, want het gaat over het basisonderwijs.

Minister Koolmees:

Dat is waar; u heeft gelijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dus ik zou willen voorstellen om de motie aan te houden, met daarbij dan wel echt de verwachting dat er een mooie brief gaat komen waarin u vertelt hoe het overleg met uw collega van OCW is verlopen.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Jasper van Dijk stel ik voor zijn motie (32824, nr. 208) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Koolmees:

Dank u wel daarvoor; dat gaan we doen. Voor de termijn moet ik even op zoek naar een gaatje in ons beider agenda's. Het is te ingewikkeld voor zowel de heer Slob als voor mijzelf. Maar ik kom erop terug. Dank daarvoor.

Dan de motie op stuk nr. 209. Ik weet niet of het overleg in de schorsing al heeft geleid tot allerlei samenvoegingen van moties, maar laat ik de motie op stuk nr. 209 van de heer Özdil en de motie op stuk nr. 211 van de heer Paternotte en mevrouw Becker samen bespreken. Ze gaan beide over stereotyperende examenstof en ze gaan beide dezelfde kant op. Ik vind overigens de formulering in de motie van de heer Özdil ietwat ruiger: nutteloos en inadequaat. Qua toon en qua hoe het in mijn oren klinkt, staat die een beetje af van de liefelijke toon van de motie op stuk nr. 211. In het huidige stelsel van inburgering wordt het lesmateriaal door de markt gemaakt en aangeboden. Daarin heeft de overheid nu geen rol. Ik vind het ook rare vragen die op internet rondgingen. Die kwamen uit een lesboek dat zonder overheidsbemoeienis is gemaakt. Ik ben er wel van geschrokken, want veel inburgeraars gebruiken deze methode. De bibliotheek op het Spui, zo hebben mensen op mijn departement achterhaald, heeft tien exemplaren, waarvan er negen zijn uitgeleend. Met andere woorden: er wordt wel veelvuldig gebruik van gemaakt. Ik vind het ook rare vragen, omdat ze eigenlijk niet rijmen met de door de overheid opgestelde eindtermen van de examens. De inburgeraars wordt dus iets geleerd wat volgens ons niet bij de examenstof hoort. Hier gaat dus wat mis. In het kader van de herziening van het stelsel hangt het ervan af of en, zo ja, hoe de overheid invloed gaat uitoefenen op de inhoud van het lesmateriaal, wat nu nog aan de markt is. Ik neem de motie op stuk nr. 211 daarin mee en geef haar dus oordeel Kamer. Aangezien de motie op stuk nr. 209 over hetzelfde onderwerp gaat, maar qua formulering wat ruiger is, wil ik ofwel suggereren om het samen te doen, ofwel de motie op stuk nr. 209 ontraden.

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik dank de minister voor zijn antwoord. Als hij de term "inadequaat" ruig vindt, dan ben ik meer dan bereid om de term "inadequaat" te vervangen omdat die niet adequaat is. Ik kijk er ook naar uit om samen met mijn collega's Becker en Paternotte de boel samen te voegen.

Minister Koolmees:

Ik denk dat hier voor de stemming iets ontzettend moois kan groeien tussen de coalitie en de oppositie, maar daar ga ik niet over.

De voorzitter:

Goed. Gaat u verder.

Minister Koolmees:

De motie van de heer Özdil op stuk nr. 210 verzoekt de regering bij de uitwerking van het nieuwe inburgeringsbeleid te zorgen dat gemeentes de maximale ruimte krijgen om inburgeraars primair te begeleiden naar publieke aanbieders. Dat is eigenlijk dezelfde strekking en richting als die van de heer Jasper van Dijk. Ik heb in het AO al aangegeven dat ik daar geen voorstander van ben. Daarom moet ik deze motie ontraden.

De motie op stuk nr. 211 heb ik gehad. De motie van de heer De Graaf op stuk nr. 212 verzoekt de regering ontheffing van de inburgeringsplicht op basis van aantoonbaar geleverde inspanning onmogelijk te maken. Deze motie moet ik ontraden, deels ook omdat er straks een motie komt van de heer Heerma cum suis die naar mijn idee beter aansluit bij de praktijk. Binnen het huidige stelsel is dit nodig. In het nieuwe stelsel wil ik de ontheffing anders vormgeven, maar nogmaals, dat komt bij de motie-Heerma beter naar voren, denk ik. Daarom wil ik deze motie ontraden.

De heer De Graaf (PVV):

Een kleine vraag. Die ontheffing wordt geleverd op basis van aantoonbare inspanning. Daar heb ik eerder ook een motie over ingediend. Ik heb het nu wat korter geformuleerd om haar meer aannemelijk te maken. Ik vond haar toen al aannemelijk genoeg; het was een nette motie. Het gaat erom dat mensen uiteindelijk aan een aantal uren inburgeringsplicht voldaan moeten hebben en dan alsnog een papiertje krijgen. Dat maakt natuurlijk dat examens op een gegeven moment overbodig worden en iedereen die regelmatig langskomt bij de les het papiertje krijgt. Dat vind ik onterecht. Dat is niet eerlijk naar andere inburgeraars toe, want dat werkt ongelijkheid in de hand. Het is dus toch echt een ander verhaal dan de motie van de heer Heerma.

Minister Koolmees:

U heeft gelijk, want de motie op stuk nr. 213 gaat over analfabetisme. Daarover gaat inderdaad ook de motie van de heer Heerma. U heeft gelijk. Dan wil ik het even opknippen. Eerst de motie op stuk nr. 213. Die gaat over het aanvoeren van analfabetisme als grond om de ontheffing onmogelijk te maken. In de praktijk wordt er wel degelijk getoetst op de leerbaarheid van mensen. Die wordt vastgesteld. Vervolgens is dat een reden voor inburgeraars om meer tijd te kunnen nemen in het proces. Als vervolgens een aantal uren les is gevolgd, is dat een reden voor ontheffing. Als we "onmogelijk te maken" dus letterlijk interpreteren, dan vind ik dat onwenselijk. De motie van de heer Heerma en mevrouw Becker op stuk nr. 214 gaat juist over het heroverwegen van die systematiek van ontheffing en het bezien hoe in plaats daarvan meer maatwerk aangeboden kan worden. Dat vind ik heel redelijk, want er zullen straks bij het nieuwe inburgeringsstelsel natuurlijk ook mensen zijn die de lat niet halen. Laten we ook gewoon eerlijk zijn. We willen met z'n allen een hoog niveau halen, het B1-niveau, om meer mensen de kans te geven om te participeren in de Nederlandse samenleving en om een baan te vinden. De motie van de heer Heerma en mevrouw Becker vind ik daarmee genuanceerd. Die wil ik oordeel Kamer geven. Maar de motie van de heer De Graaf op stuk nr. 213 wil ik vanwege het woord "onmogelijk" ontraden.

De voorzitter:

De heer De Graaf, tot slot.

De heer De Graaf (PVV):

Dan heb ik toch nog een vraag aan de minister. Waar is dan uiteindelijk de hele handhaving gebleven? Ons is sinds 2014 voorgehouden dat er duizenden raketgeleerden Nederland binnen zouden komen, allemaal hoogopgeleide mensen; ik zeg het even gekscherend. Aan het eind van de rit hebben we het uiteindelijk over allemaal analfabeten.

Minister Koolmees:

Voorzitter …

De heer De Graaf (PVV):

Ik begrijp het op een gegeven moment niet meer. Er moet toch gehandhaafd worden? Handhaven betekent ook dat je, als je het niet gehaald hebt, aan het eind van het traject eruit moet. Nu zijn er allerlei ontheffingsgronden ingebracht. Ik vraag de minister alleen maar om een ontheffingsgrond onmogelijk te maken. Dat is toch hartstikke realistisch? Dat is toch geen reden om te zeggen: dat woord "onmogelijk" vind ik al te ver gaan?

Minister Koolmees:

Het punt is juist dat "onmogelijk te maken". De diversiteit binnen de groep statushouders en inburgeraars is natuurlijk heel erg groot. Er zijn inderdaad ook mensen die analfabeet zijn, bijvoorbeeld omdat in hun land van herkomst al jaren een burgeroorlog woedt en er geen scholen meer zijn, en ze dus nooit hebben geleerd om te lezen en te schrijven. Als je niet eens in je eigen taal kunt lezen en schrijven, is het heel erg ingewikkeld om dat vervolgens ook nog eens in de Nederlandse taal te leren. Als de heer De Graaf het met de moties op stukken nrs. 212 en 213 onmogelijk wil maken om ontheffingen te geven, maakt dat het eigenlijk onmogelijk voor deze mensen om te participeren in de Nederlandse samenleving. Iets anders is de motie van de heer Heerma op stuk nr. 214. Die vraagt om maatwerkoplossingen die er wel degelijk voor zorgen dat deze mensen de kans krijgen om te participeren in de Nederlandse samenleving. Het gaat daarin dus niet om een generieke ontheffing, maar juist om maatwerk en begeleiding om mensen wel degelijk aan het werk te helpen.

We hebben ook in SCP-onderzoek gezien dat er bij Somaliërs en Eritreeërs een grote afstand zit tot de Nederlandse arbeidsmarkt en daarmee tot de Nederlandse samenleving. Dat vind ik een aandachtspunt. Daar wil ik mee aan de slag. Ik heb ook aangekondigd dat we binnenkort komen met de brief over verdere integratie op de arbeidsmarkt. Dit punt wordt daarbij ook meegenomen. Maar onmogelijk maken, zoals in de moties op stukken nrs. 212 en 213, is echt niet wenselijk, omdat je daarmee het probleem ook echt niet oplost en mensen geen kans geeft. Daarom blijf ik bij mijn oordeel over de moties op stukken nrs. 212 en 213. De motie op stuk nr. 214 heb ik dus oordeel Kamer gegeven.

De motie op stuk nr. 215 van de leden Becker, Heerma, Segers en Paternotte verzoekt de regering haast te maken met de uitwerking van deze afspraken uit het regeerakkoord. Het gaat dan over ongewenste buitenlandse beïnvloeding en geldstromen. Ik ben het ermee eens dat die buitenlandse beïnvloeding, al dan niet via geldstromen, onwenselijk is en dat we die moeten gaan voorkomen. Mevrouw Becker zei volgens mij terecht dat dat een wens is die al een aantal keren breed in deze Kamer is geuit, door de heer Jasper van Dijk, de heer Sjoerdsma en ook door mevrouw Becker. Ik zeg hier wel bij dat dit juridisch een heel ingewikkelde kwestie is. Op zeer korte termijn ontvangt uw Kamer een kabinetsbrief over het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging van de collega van J en V. Daarnaast ontvangt uw Kamer op korte termijn ook een brief van minister Dekker voor Rechtsbescherming over de transparantie van geldstromen. Voor mei komt, zoals de motie vraagt, mijn verkenning, mijn brief over de ongewenste buitenlandse geldstromen. De Kamerbrief betreft een verkenning naar hoe deze passage uit het regeerakkoord uitgewerkt kan worden. Nogmaals, dat is een juridisch heel ingewikkelde situatie. Maar met deze kanttekening geef ik deze motie oordeel Kamer. Dat komt inderdaad in mei.

In de motie op stuk nr. 216 vraagt mevrouw Becker de regering dit punt mee te nemen in de herziening van het inburgeringsstelsel als het gaat over vrouwelijke statushouders. De selectie is vooral gericht op de man. De centrale doelstelling van de herziening van het inburgeringsstelsel is dat iedereen, mannen en vrouwen, zo snel mogelijk kan meedoen in de Nederlandse maatschappij, het liefst via betaald werk. Ik ben het er dus van harte mee eens dat dit evenzeer voor vrouwen als voor mannen geldt. Dat zal ook onze aandacht hebben bij de uitwerking. Wij zijn daar recent op gewezen door het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut. Of daadwerkelijk iedereen ervaring op de werkvloer zal opdoen, is niet te garanderen. Dat is wel de insteek, natuurlijk. Er is ook een afhankelijkheid van bijvoorbeeld stageplaatsen. En het hangt ook af van persoonlijke omstandigheden en de welwillendheid van werkgevers. Maar het is wel de intentie. Dat heb ik ook al aangegeven naar aanleiding van de motie-Nijkerken-de Haan/Becker. Daar kom ik ook op terug in de brief over de verdere integratie op de arbeidsmarkt. Ik heb beloofd dat ik die eind maart richting uw Kamer zal sturen. Oordeel Kamer dus.

In de motie op stuk nr. 217 van de heer Kuzu staat: "overwegende dat participatie onmogelijk is zonder acceptatie; verzoekt de regering om wederzijdse acceptatie een onlosmakelijk en integraal onderdeel te laten uitmaken van het integratiebeleid". Ik vind dit een ingewikkelde formulering. Wij hebben daar ook een debat over gehad tijdens het algemeen overleg. We stellen natuurlijk wel eisen aan de inburgering. Mensen moeten de Nederlandse taal leren. We hebben niet voor niks een module over kennismaken met de Nederlandse maatschappij. Het gaat daarbij over de rechtsorde en de normen en waarden. Dat heeft wel degelijk te maken met integratie. Natuurlijk moet Nederland openstaan voor nieuwkomers, maar we stellen niet voor niks eisen aan de inburgering. Wij willen er juist voor zorgen dat mensen een reële kans krijgen in de Nederlandse maatschappij. Tegen die achtergrond wil ik deze motie in deze vorm ontraden.

De motie-Kuzu op stuk nr. 218 spreekt uit dat integratie geldt voor nieuwkomers en niet voor Nederlanders die al generaties lang in ons land wonen. In een overweging daarboven staat dat het integratiebeleid inherent discriminatoir zou zijn. "Inherent discriminatoir" vind ik persoonlijk onzin. Bij het oordeel dat ik net heb gegeven, heb ik een toelichting gegeven op de eisen die wij stellen aan en de wensen die wij hebben over de Nederlandse taal, de inburgering en de kennismaking met de Nederlandse maatschappij. Daar vind ik niks discriminatoir aan. Natuurlijk doet het er wel toe welke woorden je gebruikt. In die zin ben ik het met de heer Kuzu eens. Maar de overwegingen bij deze motie deel ik niet. Daarom wil ik ook deze motie ontraden.

Daarmee ben ik aan het einde gekomen van de moties, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Özdil wilde nog iets zeggen over een motie.

De heer Özdil (GroenLinks):

Mijn collega's Becker en Paternotte zijn erin geslaagd om samenwerking te bewerkstelligen. Ik wil mijn motie intrekken. Mijn naam staat nu als het goed is ook onder de motie van mijn collega's.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Özdil (32824, nr. 209) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De voorzitter:

De motie-Paternotte/Becker (32824, nr. 211) is thans ondertekend door de leden Paternotte, Becker en Özdil.

Minister Koolmees:

Het kabinet juicht de samenwerking van de oppositie en coalitie toe.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit VAO. Over de ingediende moties zullen we volgende week stemmen. Ik dank de minister en de woordvoerders.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Martin Bosma

Naar boven