7 Boek Vereniging Ouders van een Vermoord Kind

Aan de orde is het debat over het boek van de Vereniging Ouders van een Vermoord Kind "Een schaduw levenslang".

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over het boek van de Vereniging Ouders van een Vermoord Kind "Een schaduw levenslang". De Vereniging Ouders zit op de publieke tribune. Ik heet u van harte welkom. Het is een moeilijk debat, lijkt mij, voor u als ouder. Het debat wordt gevoerd met de minister voor Rechtsbescherming. Ik heet hem van harte welkom in vak-K.

Ik geef als eerste spreker mevrouw Van Toorenburg namens het CDA het woord.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dank, voorzitter. 19 januari 1993 werd Linda Rijsbergen vermoord. De radeloze ouders gingen door een hel. Maar niet alleen hun onbeschrijfelijke verdriet maakte het ondraaglijk. Ze vonden het ook verschrikkelijk hoe erbarmelijk het was gesteld met de hulp aan nabestaanden: geen of weinig communicatie met de politie en het Openbaar Ministerie, geen opvang, geen informatie. Over de tbs wist men niets. Er was geen ingang bij betrokken instanties, enzovoorts. Deze ouders hadden zich natuurlijk helemaal kunnen verliezen in hun verdriet, maar ze wisten de kracht op te brengen om het verschil te maken voor de nabestaanden. We zijn hun daarom enorm veel dank verschuldigd. Zij zijn vandaag hier en hebben al die jaren met ons opgetrokken om te kijken wat we aan rechten en posities konden verbeteren. De hele samenleving is hun veel dank verschuldigd.

Hoe zij het verschil hebben gemaakt, wil ik graag snel met u delen. Het spreekrecht is aangepast. Slachtofferhulp Nederland is in positie gebracht. Omgangsvormen met slachtoffers zijn vastgelegd. Verder noem ik de familierechercheurs, de schadevergoedingen en de benadeelde partijen in het strafproces. De posities van kinderen en kleinkinderen zijn versterkt. Ook noem ik het niet meer gedwongen worden op bezoek te gaan bij iemand die een ouder heeft vermoord en de gebieds- en contactverboden. De pleegzorgvergoeding gaat door na 21 jaar. Dit kabinet is van plan om nog meer slachtofferrechten te versterken. Dat is heel erg belangrijk. We krijgen straks een herijking van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering. Ook dan moet worden gekeken naar de rechten van nabestaanden.

Natuurlijk hebben wij nog een aantal noten op onze zang, want heel veel rechten zijn heel erg lastig afdwingbaar. Is het voor de minister straks een echte toetssteen om ervoor te zorgen dat we niet alleen rechten geven aan slachtoffers, maar die ook daadwerkelijk afdwingbaar maken? Hoe doen we dat? Kijk bijvoorbeeld naar het schadeverhaal. Het is nog altijd een lijdensweg. Er moeten laagdrempelige verwijzingen komen. Hoe staat het daarmee? En hoe staat het met de bescherming van de persoonsgegevens?

De vereniging geeft heel duidelijk aan dat zij behoefte heeft aan iets van een ombudsman. Dit is wat er af en toe gebeurt: je hebt radeloos verdriet en vervolgens komen er allerlei instanties die bijna geen compassie met je hebben. Ik hoorde dat iemand een boete kreeg omdat de ov-jaarkaart niet op tijd was stilgezet. Er zijn de studiefinanciering en al die afschuwelijke dingen die je moet regelen, maar eigenlijk klopt men op de deur: heb compassie met hoe het met ons gaat. Wat kan de minister daarvoor betekenen?

We hebben natuurlijk al gevraagd om ervoor te zorgen dat er spreekrecht komt bij het verlengen van tbs. Dat hebben wij met succes kunnen doen, want daar wordt aan gewerkt. Maar in hoeverre is er straks echt een stevige positie bij de probation committee? Kan de minister daar al wat over zeggen?

En dan de confrontatie met daders die na hun straf bijna vrijelijk naast je kunnen gaan wonen. Die kun je tegenkomen in je gemeenschap. Daardoor word je iedere dag weer geconfronteerd met alle ellende, die al ondraaglijk is. Hoe zit het met die plannen? Gaan we naar een Belgisch model? Geven we de burgemeester meer ruimte? We horen het graag.

Bij de presentatie van dit belangwekkende boek zijn nog een aantal specifieke vragen gesteld. Men wil graag een apart fonds voor nabestaanden die te maken hebben met het overlijden van, met de moord op, een dierbare in het buitenland. Ik begrijp dat de minister daarover nadenkt. Kan hij daar al wat over zeggen? Ik denk dat dit belangrijk is.

Slachtoffers pleiten ook voor een second opinion wanneer er echt twijfel is over een doodsoorzaak. Hoezo, een zelfdoding? Men gelooft het niet en denkt dat er iets anders in het spel is. Wij zouden willen dat er meer ruimte komt voor een second opinion. Er is ook vraag naar een informatieloket waar men gemakkelijk terechtkan. Het zijn belangrijke zaken die wij nog gedaan willen hebben.

Voorzitter. Ik moet afronden, want we hebben altijd maar vier minuten. Ik rond af met een dankzegging aan de vereniging. Een schaduw levenslang is de pakkende titel van een gedenkboek en een opdracht aan ons allen om ons blijvend in te zetten voor de versterking van de positie van slachtoffers en nabestaanden. Dat zijn we de ouders van Linda Rijsbergen, maar ook Jack Keijzer, Rien Verbiest, Paul Kuiper, de ouders Van Kleeff en alle andere betrokkenen die vandaag ook in ons midden zijn, verplicht. We kunnen niet anders.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Helder namens de PVV.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Een van de ergste dingen die je als ouder kan overkomen, is dat je je eigen kind overleeft. Het is natuurlijk helemaal onverteerbaar als je kind is omgekomen door geweld. Vaak wordt gezegd dat de nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten levenslang hebben. Dat is niet voor niets de titel van het boek dat de aanleiding is voor dit debat: Een schaduw levenslang.

Voorzitter. Er is niets dat ik niet zou willen doen om die ouders hun kind terug te geven. Helaas kan dat niet. Het is wel mijn taak als volksvertegenwoordiger om te kijken of er voldoende mogelijkheden zijn voor nabestaanden om hun leed enigszins te verzachten en dus om te kijken of wetgeving afdoende is. Zo niet, dan is het aan ons om die wetgeving te maken of aan te passen. Mijn fractie heeft dat ook altijd gedaan en hiervoor meerdere malen moties en verzoeken ingediend. Laat ik een paar voorbeelden noemen: verschijningsplicht voor verdachten van ernstige gewelds- en zedendelicten ter zitting als slachtoffers of nabestaanden hebben aangegeven dit op prijs te stellen, het handhaven van de levenslange gevangenisstraf, de rechter verplichten een passage in het vonnis op te nemen waar duidelijk uit blijkt dat rekening is gehouden met de verklaring van het slachtoffer of de nabestaande en het kunnen stapelen van straffen als door dezelfde persoon meerdere ernstige misdrijven zijn gepleegd.

Voorzitter. Ik moet het toch zeggen: alle partijen die hier vandaag vertegenwoordigd zijn en het woord voeren, waren daartegen. Waarom? Omdat het van de PVV kwam. Ik neem het verlies natuurlijk graag als de slachtoffers en nabestaanden maar geholpen worden, maar ik vind het hier wel de plek om dit te zeggen. Ik vind het namelijk hypocriet. Volksvertegenwoordigers moeten het grote belang in de gaten blijven houden.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik vind het heel jammer dat mevrouw Helder dit soort dingen zegt, want ik herken dit niet. Ik herken het niet dat wij niet willen dat er een passage wordt aangegeven over slachtoffers. Ik herken het niet dat wij niet wilden dat een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd, want gelukkig kan dat nu ook nog wel. Ik vind het zo jammer dat er een beeld wordt neergezet alsof de belangrijke rechten die wij met elkaar hebben willen vormgeven er alleen maar niet zijn gekomen door de PVV. Ik denk dat mevrouw Helder zichzelf daarmee ook geen recht doet.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb alle moties uitgeprint waaruit het tegendeel van wat collega Van Toorenburg net heeft gezegd duidelijk blijkt. Zelfs voor mijn doen zijn die moties zodanig genuanceerd opgesteld dat ze wel degelijk op de inhoud beoordeeld hadden moeten worden. Dat is niet gebeurd. Ik vind dit de plek om dit eens een keer onverkort aan de orde te stellen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Mevrouw Helder weet als geen ander dat iemand een motie kan indienen als wij met elkaar een plan hebben om iets te verbeteren, maar dat dit niet hoeft, omdat het dan al gedaan wordt. Dat geldt voor de verschijningsplicht en voor allerlei spreekrechten. Daar hebben wij, ondanks de goede bedoelingen, geen motie van de PVV voor nodig. Het is heel vaak zo dat je misschien niet voor een motie stemt, maar vervolgens wel aan de regering en anderen de opdracht geeft, mogelijk in een coalitieakkoord, om het voor elkaar te krijgen. Laten we kijken naar de lijst met wat we bereikt hebben en niet zozeer naar een oproep aan de Kamer die misschien niet is gehoord omdat die al anders was vormgegeven.

Mevrouw Helder (PVV):

Collega Van Toorenburg spreekt zichzelf in haar tweede termijn duidelijk tegen. Er kwam drie keer een nee tegen de verschijningsplicht en vervolgens kwam die — gelukkig, zeg ik erbij — wel in het regeerakkoord. Daarom zeg ik ook dat ik blij ben als de slachtoffers en nabestaanden geholpen zijn, maar de politiek moet af en toe ook benoemd worden.

Ik ga verder met mijn inbreng. Slachtoffers mogen nu ook spreken over het strafbare feit, de schuld van de verdachte en de hoogte van de straf. Dat is met name aan de ervaringsdeskundigen, zoals ze vaak worden aangeduid, te danken. De nabestaanden in de zaak die de vreselijke term "de vergismoord" heeft gekregen — hij is nu steeds in de actualiteit — hebben op een bijzondere manier gebruikgemaakt van dit spreekrecht. Zij hebben in de rechtszaal een film vertoond over het leven van het slachtoffer. Hoewel ik daar begrip voor heb en ik ook vind dat dit moet kunnen, meen ik wel als volksvertegenwoordiger dat we ook moeten waken voor het doorslaan naar de andere kant, ook om teleurstellingen te voorkomen. De verdachte is onschuldig totdat de rechter hem of haar schuldig heeft verklaard. Diegene wordt echter wel geconfronteerd met het leed van nabestaanden, wat natuurlijk vreselijk is. De vraag is dan ook: tot hoever moeten we dat laten gaan om ook aan die kant slachtoffers te voorkomen en om teleurstelling bij de nabestaanden te voorkomen omdat ze hun verhaal hebben gedaan en uiteindelijk sprake blijkt te zijn van vrijspraak en ze zich zullen afvragen of ze het uiteindelijk voor niks hebben gedaan?

In het verleden is in dat kader dan ook gesproken over het opknippen van het strafproces in twee fasen. In de tweede fase is duidelijk dat de verdachte veroordeeld zal worden en komen de nabestaanden volledig aan bod. Er is destijds ook over gesproken om ons systeem van het tweepartijenstelsel, met nu het Openbaar Ministerie aan de ene kant en de verdachte en de rechtsbijstand, dus met diens advocaat, aan de andere kant, te veranderen in een driepartijenstelsel, met volledig dezelfde rol, althans met vergelijkbare waarde, van de slachtoffers of de nabestaanden. Ik hoor graag de visie van de minister op deze twee mogelijkheden.

Tot slot nog een opmerking over de brief die vandaag binnen is gekomen. Er is een aangenomen Kamermotie van de collega van de SP — als je eerlijk bent moet je dat dan ook zeggen — maar wat betreft het afschrift van het dossier aan nabestaanden wordt er helaas geen letter veranderd. Het is nog altijd zo dat, als nabestaanden een afschrift van het dossier willen en dus niet alleen inzage daarin willen om de deskundigheid van derden in te roepen om na te gaan wat de oorzaak is van het overlijden van het slachtoffer, er niets verandert. Dat betreur ik toch wel zeer.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Mevrouw Helder geeft terecht aan dat er een gedachte is om het strafproces op te knippen. Als CDA hebben we daar een paar jaar geleden een pleidooi voor gehouden en toen is er een groot onderzoek gekomen om na te gaan of dat wel of niet verstandig zou zijn. De uitkomst was dat het niet zo verstandig leek om dat te doen. Ik ben nog steeds niet overtuigd van dat onderzoek. Ik denk namelijk dat het nog steeds heel slim zou zijn. Maar hoor ik nu de PVV ook zeggen dat zij er opnieuw voor zou willen pleiten? Want misschien komen we dan weer ergens.

Mevrouw Helder (PVV):

Als ik er niet voor pleit, weet ik niet of we dan nergens komen. Ik weet nog wel dat er toen een heel dik rapport lag. Ik geloof dat de kern van de kritiek was dat het een heel groot tijdsverloop met zich zou brengen en dat het heel veel zou vragen van de rechtbank qua capaciteit. Maar ik vind het goed om ernaar te kijken, omdat ik vind dat we de balans moeten bewaken. We moeten volledig recht doen aan de slachtoffers/nabestaanden maar tevens geldt dat een verdachte onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen. In dat kader zou ik best graag de visie van de minister willen horen. Ik weet het namelijk eerlijk gezegd ook niet. Als het moet leiden tot een nieuw onderzoek, dan steun ik dat zeker.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het is een heel interessant onderzoek geweest. We moeten dus kijken of we daar alsnog iets mee zouden kunnen doen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Helder. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kuiken namens de PvdA.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Het is de angst van iedere ouder dat je kind niet meer thuiskomt. We willen er niet aan denken maar we denken er wel eens aan en dan kun je je bijna niet voorstellen welk een onmenselijk verdriet en boosheid er op je afkomt als je dat mee moet maken. Dat wordt heel passend en indringend beschreven in het boek Een schaduw levenslang. Ik had moeite om het te lezen. Je probeert het met enige professionele distantie tot je te nemen maar dat lukt toch niet. Dus ik heb het in etappes moeten lezen. Maar het heeft mij wel geïnspireerd. Ook namens mij een woord van dank aan de Vereniging Ouders van een Vermoord Kind, want ze hebben al zo veel gedaan. Juist door hun ervaringen konden wij hier in de Tweede Kamer en konden kabinetten voor ons verstandige beslissingen nemen om ervoor te zorgen dat nabestaanden en slachtoffers worden gehoord, serieus worden genomen en worden geholpen om juist in een heel moeilijke fase toch de hulp en rechten te krijgen die erbij horen en nodig zijn. Zonder hun ervaringen hadden we dat niet gekund.

Maar we zijn nog niet klaar. Het is dan ook terecht dat zij in hun boek een aantal zaken beschrijven waarvan we denken dat die nog beter kunnen. Dat gaat over spreekrecht ten aanzien van bijvoorbeeld tbs-verlenging. Dat gaat over hulp; ik noem in dit verband de digitale informatievoorziening die goed en toegankelijk moet zijn. Het gaat ook over de vraag hoe we omgaan met verdachten die niet mee willen werken, bijvoorbeeld aan een onderzoek. Daarom is er bijvoorbeeld ook een voorstel gedaan door ons om te kijken of iemand na enige vorm van detentie alsnog in aanmerking moet komen voor tbs. Het gaat ook over de hulpvraag van ouders van kinderen die in het buitenland worden vermoord. Ook zij hebben recht op toegankelijke hulp, zowel financieel als anderszins, als het gaat om een vermoord kind.

Ik heb een heel simpele vraag. De minister heeft het boek vast gelezen of heeft in ieder geval kennisgenomen van de aanbevelingen die daarin zijn beschreven. Ik wil graag een reactie van de minister op die aanbevelingen. Er zijn vast een aantal zaken die al min of meer zijn toegezegd of waar hij het mee eens is, maar er staan ook nog een aantal punten open waarover we het volgens mij Kamerbreed eens zijn dat die erkenning verdienen. De nabestaanden mogen gehoord worden en hebben onze hulp nodig om die laatste stukken te realiseren.

Er zijn meer ouders die hun kind verliezen. Als je je kind verliest door kanker, een andere ziekte of zelfmoord is dat net zo erg, maar het vervelende is natuurlijk dat je na de moord op je kind vaak een proces van jaren ingaat, waarin je eerst te maken hebt met de politie, het rechtssysteem, de media, de daders, de boosheid en alles wat daarbij hoort. Alleen daar ben je al jaren mee bezig voordat je überhaupt toekomt aan verdriet, een verdriet dat nooit weggaat. Dat moment komt pas zo veel later. Ik denk dat dat de belangrijkste reden is — daarmee sluit ik af — dat er een extra appel, een extra beroep op ons gedaan mag worden om er juist voor die nabestaanden te zijn. Zij mogen er zeker van zijn dat ze gehoord en geholpen worden in een o zo moeilijke tijd, een tijd die moeilijk blijft.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kuiken. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Voortman namens GroenLinks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Dit is zo'n boek waarvan je hoopte dat het nooit geschreven had hoeven worden. Een boek dat verhaalt van het allerverschrikkelijkste moment in iemands leven, het moment waarop je wordt meegedeeld dat je kind is vermoord en je voortaan moet leven in iets wat eigenlijk onleefbaar is. Een boek vol verhalen die we eigenlijk alleen via berichten in de krant meekrijgen. Het boek geeft in een twintigtal indringende portretten van de slachtoffers en de nabestaanden een schrijnend, pijnlijk beeld van veranderende levens. Sommige ouders slagen erin de draad weer op te pakken. Andere zinken weg in verdriet, haat en verbittering. En sommige voelen alles en niets tegelijk. Wie de verhalen leest, wordt een heel klein beetje deelgenoot van de uniciteit van het grote verdriet. Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar; elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze. Het is aan ons, publiek en politiek, om te voorzien in een aanpak die, waar mogelijk, tegemoetkomt aan de materiële en immateriële noden van slachtoffers en nabestaanden, die ik hier ook slachtoffers noem.

Voorzitter. Sinds de jaren tachtig doen slachtoffers ertoe, al is de vraag of het slachtofferbeleid niet nog steeds vooral een papieren kwestie is. Slachtoffers worden geïnformeerd over het verloop van het onderzoek of worden gehoord op de terechtzitting en krijgen de mogelijkheid om schade te verhalen op de daders, maar nog steeds horen wij van pijnlijke incidenten. Tot voor kort hadden sommige rechtbanken één gemeenschappelijke wachtruimte voor slachtoffers en daders. Dit toont aan dat het inlevingsvermogen met slachtoffers voor verbetering vatbaar is.

De minister stelt in zijn brief onder meer voor om het spreekrecht uit te breiden en een verschijningsplicht voor verdachten in te voeren. Vanzelfsprekend deelt GroenLinks de achterliggende gedachte van dit soort voorstellen: slachtoffers die dat willen, moeten hun daders de waarheid kunnen vertellen, recht in hun gezicht. Tegelijkertijd is niet elke verdachte ook de daadwerkelijke dader. Sommige voorstellen moeten worden bezien in het licht van de rechtsstatelijke notie dat eenieder voor onschuldig wordt gehouden tot het tegendeel bewezen is. Misschien moeten we weer eens gaan nadenken over invoering van een tweefasenmodel in de strafrechtpleging. In de eerste fase staan de vragen over schuld aan het strafbare feit centraal, in de tweede fase de vertaling van de impact van het strafbare feit op slachtoffer en samenleving in de op te leggen sanctie. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. De voorstellen roepen nog een vraag op. Moeten we niet ook nadenken over voorstellen waarbij slachtoffers die dat willen, de regie over de strafzaak terugkrijgen? Bij de J en V-begroting heeft de Kamer het voor het zoveelste jaar achtereen opgenomen voor mediation in strafzaken. Mediation leent zich weliswaar niet voor alle gevallen, maar het geeft slachtoffers die dat willen mogelijkheden die in het strafproces ondenkbaar zijn. De belangen van slachtoffers zijn niet slechts brandstof voor de strafrechtspleging. Soms moeten slachtoffers de ruimte krijgen om zelf de regie in handen te nemen, dus in aanvulling op die strafzaak.

Tot slot, voorzitter. Slachtofferbelangen spelen niet alleen in de strafrechtspleging maar ook daarbuiten. Ik noem een voorbeeld van een vrouw die na de moord op haar man geconfronteerd werd met een bedrijf vol schulden. Bij de afwikkeling weigerde de Belastingdienst zaken te doen met een ingeschakelde tussenpersoon. Ook dit soort gevallen vraagt om empathische oplossingen. Wat vindt de minister ervan om de Nationale ombudsman te vragen om problemen met de overheid te inventariseren en oplossingen daarvoor aan te dragen?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Voortman. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Oosten namens de VVD.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Zoals collega's ook al zeiden, hebben twintig ouders een buitengemeen aangrijpend boek geschreven — u hebt het ook voor u liggen — waarin zij beschrijven wat hen overkwam nadat hun kind was vermoord. Daar hebben we het vandaag over. De Vereniging Ouders van een Vermoord Kind doet een aantal voorstellen. Ik wilde die voorstellen eigenlijk maar gewoon langslopen.

Om te beginnen heb ik het dan over het spreekrecht bij de zogeheten tbs-verlengingszittingen. Ik stel gelukkig vast dat de minister hier recent in een brief in het kader van slachtofferbeleid heel concrete en, wat mijn fractie betreft, heel goede voorstellen heeft gedaan over de toekomstige vormgeving daarvan. Die brief bevat overigens ook een heleboel andere onderwerpen — ik zal die nu niet allemaal noemen — waarmee voor een heel deel tegemoet wordt gekomen aan wensen die bij slachtoffers of nabestaanden bestaan over hun betrokkenheid bij het strafproces en bij de latere resocialisatie van de dader die hun dat leed heeft aangedaan. Die complimenten wil ik de minister maken.

Een andere wens van de vereniging is om te komen tot een zogeheten digitaal informatieloket. Ik begrijp dat langs die weg het strafdossier op een eenvoudige en inzichtelijke manier bijgehouden kan worden. Als ik het goed begrijp, staat in de brief van de minister dat dit gewoon geregeld gaat worden. Graag een bevestiging op dit punt.

De minister kondigt ook in de brief aan dat het verhalen van schade die is geleden door slachtoffers beter zou moeten. Ook dat past mijns inziens prima in het streven dat de vereniging heeft neergelegd, namelijk dat slachtoffers, nabestaanden wier kind vermoord is in het buitenland, een land buiten de Europese Unie, toegang zouden moeten krijgen tot het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dat is nu niet het geval. Althans, het is nu niet per definitie het geval. Ik vraag de minister voor Rechtsbescherming om concreet met de minister van Buitenlandse Zaken op dit punt na te gaan wat er moet gebeuren om dat doel te bewerkstelligen. Ik hoop ook van harte dat de groep tamelijk overzichtelijk is, zodat dat gerealiseerd moet kunnen worden.

Ik verwijs voor een second opinion bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van moord of zelfmoord naar een motie die collega Van Nispen op dat punt heeft ingediend. Ik heb wel moeite met het bericht dat ik nu ontvang dat bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie terughoudend zou zijn in het verstrekken van gegevens aan derden indien daarom wordt verzocht. Ik snap natuurlijk dat je niet zomaar daartoe moet willen overgaan, dat je die gegevens niet zomaar geeft aan de eerste de beste die de vraag stelt. Je moet wel weten of het klopt, je moet wel weten wie het is en in hoeverre je kunt vertrouwen op bijvoorbeeld het vertrouwelijk behandelen van die gegevens. Maar ik hecht er toch wel aan dat dit georganiseerd kan worden.

Een ander punt is het verhogen van de maximumdetentie bij jeugd. Dat is ook een wens van de vereniging. Ik vind dat niet bezwaarlijk, integendeel. Ik heb een aantal jeugdgevangenissen bezocht en eerlijk gezegd kom ik wel tot de overtuiging dat die jeugdgevangenis soms de enige en misschien wel beste omgeving is voor jeugdigen om in een tamelijk veilige omgeving regelmaat te krijgen, om iets van een opleiding te krijgen en iets van zicht op een normaal leven. Dat gun ik ze ook en daar heeft ook de samenleving iets aan. Ik hoor graag van de minister hoe hij daartegen aankijkt.

Ten slotte heb ik nog twee korte punten. In de eerste plaats de cold cases. Dat staat los van de wens van de vereniging. Ik heb eerder in een vragenuur aandacht gevraagd voor het wegnemen van beperkingen die zouden bestaan bij het team van de politie dat zich richt op het aanpakken van cold cases. Ik zou graag van de minister willen weten hoe het staat met de uitwerking daarvan.

Mijn laatste opmerking ziet op de Commissie Voorwaardelijke Invrijheidstelling. Mevrouw Van Toorenburg noemt dat altijd de parole board, maar ik gebruik de Nederlandse term. Het is een ongelooflijk belangrijke commissie, die een positie kan geven aan slachtoffers en aan nabestaanden op het moment dat je spreekt over de terugkeer van de dader in de samenleving.

Dank u wel.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Een paar jaar geleden hebben wij het voorstel gedaan om de strafmaat voor de jeugd te verdubbelen. Daarvoor is een wetsvoorstel naar de Kamer gekomen. Maar de VVD heeft de verdubbeling van de straf eruit gehaald. Hoor ik nu de VVD opnieuw zeggen: misschien moeten wij het toch doen en er toch voor zorgen dat een langere tijd kan worden gewerkt aan gedragsverandering en het besef van jongeren, zodat die straffen wel weer omhooggaan? Dat was een wens van het CDA. Die lag voor in de Kamer, maar de VVD heeft hem eruit gehaald.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik kan niet goed beoordelen hoe dat indertijd is gegaan. Ik vertel u over mijn bezoek aan jeugdgevangenissen. Ik ben in Cadier en Keer geweest en in Lelystad. Ik ben tot het inzicht gekomen dat ik er heel veel waarde in kan zien, maar ik hoor daar graag de minister over. Je kunt het hebben over het verdubbelen van de jeugddetentie, maar er zijn misschien ook wel andere methoden. In ieder geval ben ik voor een heleboel van die jeugdige daders overtuigd van het volgende. Ze hebben iets gruwelijks gedaan, maar als je ze weer heel snel terugbrengt in de misschien wel heel kwetsbare omgeving waar ze vandaan kwamen, weet ik niet of de samenleving daar op de langere termijn heel veel mee opschiet.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat is dan een lichtpuntje. Ik denk dat wij inderdaad opnieuw moeten bekijken hoe wij dat vormgeven. Wij hebben wel met elkaar kunnen bereiken dat de jeugd-tbs, zoals wij die soms noemen, kan voortgaan in de tbs voor volwassenen. Dat is gelukkig overeind gebleven, maar ik vond het toch een gemiste kans dat de verdubbeling van de straf eruit is gehaald. Als ik de VVD vandaag hoor zeggen dat die er misschien weer in moet, moeten wij daar samen naar gaan kijken.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Oosten. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Nispen namens de SP-fractie.

De heer Van Nispen (SP):

Op het moment dat je ouder wordt van een kind, komt er niet alleen een nieuwe liefde in je leven, maar ook een nieuw soort angst. De angst diep van binnen dat je kind ooit iets ernstigs zal overkomen. Het is voor mij bijna niet voor te stellen hoe dat moet zijn. Als ik dan de ervaringen lees van ouders voor wie deze angst werkelijkheid is geworden, kan ik alleen maar mijn grote bewondering uitspreken voor hun kracht. Neem als voorbeeld Paul Kuiper, de vader van Maaike. Ik citeer uit het artikel in Trouw. Een van zijn eerste reacties na de dood van Maaike was: "Nu is alles voor niets geweest, onze opvoeding, de danslessen, de halfjaarlijkse gang naar de tandarts. maar al gauw zag ik in dat ik een ernstige denkfout maakte, want onze opvoeding had haar wel gemaakt tot wie zij was. Wie onze Maaike heeft gekend, heeft het vooral over haar lach. Die kwam vanuit haar schoenen. Wij zouden haar tekortdoen als wij gebroken door het leven zouden gaan. Dan heeft de dader ook ons te pakken."

Het is mede dankzij deze veerkracht en die van andere ouders dat er de afgelopen jaren meer aandacht is gekomen voor slachtoffers en nabestaanden in het strafrecht. Mijn complimenten daarvoor. Maar deze ouders vinden ook dat er nog meer moet gebeuren. Ik stip daarvan drie punten aan.

Het eerste punt is het opzetten van een apart fonds voor nabestaanden van geweldslachtoffers in het buitenland. Vorige sprekers hadden het daar ook over. Ondanks het protocol voor calamiteiten van het ministerie van Buitenlandse Zaken hangt het namelijk, net als bij vermiste personen in het buitenland, van de ambassade en buitenlandse autoriteiten af wat zij voor nabestaanden kunnen betekenen. Wat is hierop de reactie van de minister? Gaat hij hier inderdaad over in gesprek met zijn collega van Buitenlandse Zaken? Hoe kijkt hij aan tegen een apart fonds, waar nabestaanden gebruik van kunnen maken als het buitenland of zelfs de eigen ambassade onvoldoende doet?

Voor mijn tweede punt vragen de SP, de PVV, de VVD en het CDA, eigenlijk de hele Kamer, al langere tijd aandacht: het vaker verstrekken van het onderzoeksdossier als nabestaanden een second opinion willen. Soms hebben ze ernstige twijfels als het OM bijvoorbeeld denkt dat het zelfmoord was. Er is een aangenomen SP-motie die zegt: breid nou die mogelijkheden voor nabestaanden uit om het onderzoeksdossier te laten onderzoeken met inachtneming van de privacy — dat laatste staat er uitdrukkelijk bij — in het belang van de waarheidsvinding en de rouwverwerking.

Er ligt nu een oproep van de Vereniging Ouders van een Vermoord Kind. Er moet meer ruimte komen voor die second opinion. Maar wat schrijft de minister gisteren aan de Kamer, kennelijk na bijna anderhalf jaar studie? Ik voer die Kamerbreed aangenomen motie niet uit. Dat is wat er eigenlijk staat. Ik moet dan constateren dat we helemaal niet verder zijn gekomen. Dat vind ik echt heel erg teleurstellend. Verdachten van moord krijgen een kopie van het dossier, maar nabestaanden niet. Een moeder van wie de dochter om het leven zou zijn gebracht, zegt: "Er is geen groter verdriet dan je kind te moeten begraven, maar dat mijn eigen overheid geen goed onderzoek doet of mij laat doen naar de moord op mijn dochter, dat maakt het ondraaglijk." Mag ik een reactie van de minister op deze in mijn ogen heel begrijpelijke oproep? Wil de minister zijn brief van gisteren op dit punt herzien en die motie alsnog uitvoeren, in het belang van de waarheidsvinding en de rouwverwerking? Hij heeft de vorige sprekers ook gehoord.

In mei 2015 is een motie aangenomen van mijn SP-collega Nine Kooiman over een andere wens van deze ouders: uitbreiding van het spreekrecht naar tbs-verlengingszittingen. Toenmalig minister Blok vond dat overbodig, maar gelukkig heeft deze minister dankzij de oproep van deze ouders besloten om slachtoffers toch een stem te geven bij voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, zodat zij zich kunnen uitspreken over de voorwaarden die aan de voorwaardelijke beëindiging kunnen worden gekoppeld, zoals een contact- of locatieverbod. Ik denk dat dat heel goed is. Het lijkt een overbodige vraag, maar onder "slachtoffers" verstaan we hier toch ook nabestaanden? Kan de minister dat bevestigen?

Tot slot wil ik de ouders nogmaals bedanken voor het delen van hun ervaringen met ons en voor het inzetten van deze ervaringen voor anderen die onverhoopt in eenzelfde situatie terechtkomen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Groothuizen namens D66.

De heer Groothuizen (D66):

Voorzitter, dank u wel. In het boek Een schaduw levenslang zijn veel indrukwekkende en vaak zelfs hartverscheurende verhalen opgetekend, verhalen waarin heel veel verschillen zitten, maar ook één cruciale gemene deler: het gaat om ouders die door geweld een kind zijn verloren. Meerdere sprekers hebben het al gezegd: dat is een afschuwelijke, misschien wel de meest afschuwelijke gebeurtenis in een mensenleven.

Het boek gaat over mensen met heel verschillende geschiedenissen en achtergronden, maar steeds gaat het om gewelddadige overlijdens in Nederland of in het buitenland. Soms werd een dader gevonden en berecht, soms ook niet. Als voormalig officier van justitie die veel slachtoffer- en nabestaandengesprekken heeft gevoerd, herkende ik de diversiteit in het boek, ook waar het gaat om de houding van nabestaanden ten opzichte van de strafzaak tegen de verdachte in de zaak waarin hun kind het leven liet. Sommige mensen stoppen al hun verdriet in de strafzaak, voor anderen speelt het nauwelijks een rol. Het verschilt echt per persoon en per situatie. In die zin herken ik heel goed het beeld dat hét slachtoffer en dé nabestaande niet bestaan. Een persoonlijke aanpak is steeds van groot belang.

Voorzitter. De overheid kan het enorme verlies niet wegnemen. Wat de overheid wel kan en moet doen, is zorgvuldig omgaan met nabestaanden. Naast het verdriet heeft vaak de blootstelling aan het strafrecht, aan het apparaat, aan de regels, een enorme impact op mensen. De laatste jaren is er heel veel verbeterd in de positie van het slachtoffer en de nabestaanden. In wetgeving is hun een sterke positie toegekend. Politie, Openbaar Ministerie en ook rechtbanken hebben heel veel gedaan om daaraan invulling te geven. Familierechercheurs bij de politie en slachtoffercoördinatoren bij het Openbaar Ministerie zijn inmiddels, overigens nog niet zo lang, een vanzelfsprekendheid geworden.

Ik denk dat de uitdaging voor de komende jaren vooral zal zijn om alle genomen maatregelen goed in praktijk te brengen. Want daar gaat het inderdaad soms nog steeds mis. Ik heb al vaker een voorbeeld aangehaald uit eigen ervaring en ik doe dat vandaag weer. Het gaat om een vader van een dochter die was overleden. Tijdens het afleggen van de nabestaandenverklaring werd hij uitgenodigd om in de zittingszaal naast de verdachte te gaan zitten. Dat is natuurlijk niet goed en het is dan ook goed dat de minister met dat soort problemen aan de slag gaat. Her en der zijn er nog wat andere rare rafeltjes, zoals de vaak zwakkere positie van stiefouders ten opzichte van biologische ouders, bijvoorbeeld bij de vraag of er sprake is van spreekrecht of bij de vraag naar de hoogte van de vergoeding van de affectieschade. Alsof dat verschil in positie, voorzitter, wat zou uitmaken voor het verdriet dat mensen ervaren! Het is ook goed dat de minister daar op aandringen van de Kamer naar gaat kijken.

Voorzitter. Er zijn al heel veel vragen gesteld en ik heb eigenlijk alleen nog maar één aanvullende vraag aan de minister over zijn brief. In die brief schrijft hij dat hij zich laat voorlichten over de mogelijkheid van een schadefonds voor geweldslachtoffers in het buitenland. Dat is natuurlijk goed, maar ik heb ook nog een vraag over de positie van slachtoffers van internationale misdrijven. Zij kunnen namelijk geen beroep doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven en hebben ook geen recht op gratis rechtsbijstand. Vooral dat laatste klemt, omdat slachtoffers in dat soort zaken in Nederland vaak intensief worden gehoord. De minister heeft eerder bij de begrotingsbehandeling in het najaar aangegeven dat hij daarnaar gaat kijken, maar sindsdien hebben we daar niets meer over gehoord. Kan hij een update geven over de stand van zaken?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Groothuizen. Ik kijk naar de minister en zie dat hij vijftien minuten wil schorsen.

De vergadering wordt van 16.36 uur tot 16.50 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister het woord.

Minister Dekker:

Voorzitter. Het gebeurt niet zo heel erg vaak dat wij in dit huis een debat hebben naar aanleiding van een boek. Vandaag is daarop een uitzondering, en ik denk dat dat een terechte uitzondering is. Het gevoel dat ik had toen ik het boek las, was hetzelfde, denk ik, als het gevoel dat mevrouw Kuiken schetste. Het is een boek waardoor je af en toe een knoop in je maag voelt en dat je dan even weglegt. Het is een boek waarin intens verdriet wordt beschreven, maar ook een boek dat gaat over de bewonderenswaardige veerkracht die slachtoffers en nabestaanden van dit soort gruwelijke gebeurtenissen aan de dag hebben weten te leggen. Ik vind het fantastisch dat jullie er vandaag zijn, zeg ik via de voorzitter, ook omdat de vereniging, die nu opgaat in een nieuwe organisatie, zich zo ongelofelijk hard heeft gemaakt voor een betere positie van slachtoffers in het recht. Waar dat 25 jaar geleden misschien een blinde vlek was in ons strafproces en in ons regime, zien we dat er nu spreekrecht is gekomen, dat er gewerkt wordt met familierechercheurs en dat Slachtofferhulp Nederland, ook met de casemanagers, een steeds grotere rol is gaan spelen. Dat is dankzij het vele werk van en de inzet die gepleegd is door de vereniging. Heel veel dank daarvoor.

Een debat als dat van vandaag is geen debat waarin we elkaar vliegen gaan afvangen. Vanuit de regering maar ook vanuit de verschillende fracties, oppositie en coalitie, en vanuit verschillende belangenpartijen is gezegd: laten we kijken wat we kunnen verbeteren aan de positie van slachtoffers. Ik heb geprobeerd daarvoor een kleine bijdrage te geven in de brief die ik uw Kamer heb toegestuurd op de Europese Dag van het Slachtoffer, 22 februari. In die brief zijn een aantal dingen beschreven, en ik heb zelf de indruk dat de brief ook de onderwerpen langsloopt die de vereniging heeft aangekaart. Waar ik dat niet in de brief heb gedaan, zal ik het straks doen in mijn betoog. Op een aantal punten denk ik dat dat in voldoende mate wordt gehonoreerd, bijvoorbeeld als het gaat om het spreekrecht voor nabestaanden bij tbs-zittingen of om het informatieloket. Dat laatste duurt misschien langer dan iedereen had gewild, maar het gaat er wel degelijk komen. Van een aantal andere onderwerpen hebben we gezegd: we zitten er op zich positief in, maar die vragen wat meer onderzoek om stappen te zetten. Ik kom op al die thema's terug, zeg ik in de richting van mevrouw Kuiken, die vroeg om ze na te lopen.

Voorzitter. Ik bouw mijn betoog op volgens dezelfde drieslag als ik heb gehanteerd in de agenda slachtofferhulp. Ik wil hier allereerst graag iets zeggen over de rechten, de rechtspositie. Dan zal ik iets zeggen over hoe organisaties in de strafrechtketen eigenlijk met slachtoffers en nabestaanden omgaan. Gebeurt dat op een manier waardoor mensen zich serieus genomen voelen? Dan wil ik graag het een en ander zeggen over schade. Tot slot zal ik een aantal thema's aanroeren die ik maar even onder het blokje "varia" heb ondergebracht.

Voorzitter. Ik begin met de rechtspositie van slachtoffers. Daarin is in de afgelopen tien, twintig jaar echt enorm veel verbeterd. We kennen al jaren het spreekrecht. Dat is goed. Ik wil verdachten die vanwege een gewelds- of een zedenmisdrijf in voorlopige hechtenis zitten, voortaan ook verplichten om aanwezig te zijn bij de zitting als slachtoffers spreken en als vervolgens de rechter een uitspraak doet.

Langs die lijnen wil ik ook proberen om het spreekrecht te uniformeren. Ik denk dat het goed is dat het niet uitmaakt of je nou voor de rechtbank in Amsterdam of in Maastricht staat, maar dat slachtoffers in heel Nederland op dezelfde manier worden bejegend en een positie hebben. Ik heb zojuist al wat gezegd over het spreekrecht bij de verlenging van tbs-zaken. De heer Van Nispen vroeg of dat ook voor nabestaanden is. Het korte antwoord daarop is: ja.

Een aantal Kamerleden heeft aanvullende vragen gesteld over de voorstellen die ik heb gedaan. Ik loop ze graag even langs. Mevrouw Van Toorenburg vroeg wat de stok achter de deur is. Zijn rechten nu ook afdwingbaar voor slachtoffers? Ik vind dat een heel terecht punt. Het is wat fundamenteler en grijpt fundamenteler in op ons procesrecht, het Wetboek van Strafvordering. Ik wil kijken of dit straks bij de herziening van dat boek een goede plek kan krijgen. Er zijn nu al wel mogelijkheden voor wat betreft afdwingbaarheid. Ik heb hier voorbeelden van gevallen waarin je dat nu ook al kan doen. Er is allemaal heel goed werk gedaan door de ambtenaren bij de voorbereiding. Maar ik begrijp dat het coherenter kan. Ik zal daar graag naar kijken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, wat een grote operatie is.

De heer Van Nispen en de heer Van Oosten spraken in hun inbreng over de mogelijkheid die nabestaanden en slachtoffers hebben als zij inzage willen krijgen in de dossiers. Ook anderen refereerden hieraan. De heer Van Nispen zei: ik ben teleurgesteld over de brief die de minister er gisteren over gestuurd heeft. Ik denk dat het belangrijk is om op te merken dat juist het Openbaar Ministerie heeft gezegd een ruimhartiger kader te willen toepassen en hanteren richting nabestaanden dan het op dit moment doet. Althans, zo heb ik de brief gelezen die ik samen met collega Grapperhaus heb gestuurd. Als er behoefte is om inzage te krijgen in dossiers, wil het OM daarin ruimhartiger optreden, met een aantal mitsen en maren als het gaat om het verstrekken van stukken over andere personen. Ik denk dat het belangrijk is om dit hier te benadrukken. Ook kunnen nabestaanden zich tot het Openbaar Ministerie wenden met het verzoek tot het verrichten van nader onderzoek als ze het gevoel hebben dat een aantal van hun zorgen onvoldoende is opgepakt. Ook kunnen ze bij het gerechtshof hun beklag doen, de zogeheten artikel 12-procedure.

De terughoudendheid die het Openbaar Ministerie heeft, is als het Openbaar Ministerie het gevoel heeft dat de inzage in de dossiers of het opvragen van de dossiers eigenlijk nog een stap verder gaat, namelijk dat de dossiers dan niet verstrekt zullen worden aan de direct nabestaanden of slachtoffers, maar aan partijen daarachter, bijvoorbeeld onderzoeksjournalisten of private detectives, onderzoekers, om het werk van het Openbaar Ministerie over te doen. Ik begrijp dat wel een beetje. In de manier waarop we het in Nederland hebben georganiseerd, ligt het monopolie voor het doen van strafrechtelijk onderzoek heel erg nadrukkelijk bij het Openbaar Ministerie. En dat OM is in Nederland op zo'n manier georganiseerd dat het een bepaalde onafhankelijkheid heeft, een magistratelijke positie. Die kan het niet ten volle waarmaken als er een derde procespartij zijn intrede doet in het strafrecht.

Dit laat onverlet dat ik het belangrijk vind dat het Openbaar Ministerie ook met de nieuwe organisatie, de FNG, gaat kijken hoe twijfels bij familie in een vroeg stadium kunnen worden opgepakt en hoe daar serieus naar kan worden gekeken, hoe informatie van nabestaanden, als die aanwezig is, kan worden meegenomen in het proces, en wat politie en OM kunnen leren van dit soort ervaringen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind dit niet een debat voor heel grote politieke meningsverschillen, maar dit antwoord vind ik toch echt onvoldoende. Op een heleboel andere punten zijn we het eens vandaag, maar op dit punt echt niet. Het zijn juist de inspanningen van nabestaanden geweest die in een aantal zaken — we kunnen ze met name noemen — uiteindelijk hebben geleid tot wél strafvervolging en dus waarheidsvinding. Dit omdat in het verleden weleens een onderzoeksdossier beschikbaar werd gesteld en er wél een second opinion was. Als dit alleen aan het OM is voorbehouden, dan is er geen controle mogelijk. Wil de minister daar nog eens op ingaan? Juist in het verleden hebben de inspanningen van nabestaanden met heel vasthoudende, goede advocaten ertoe geleid dat het beschikbaar stellen van het onderzoeksdossier leidde tot de waarheid. En dat staat dan nog los van het belang van de rouwverwerking, want ook dat is een groot belang.

Minister Dekker:

Ik zie het punt van rouwverwerking. Volgens mij gaat het heel sterk om het eerste punt, het gevoel van de heer Van Nispen dat het Openbaar Ministerie bepaalde leads of onderzoeksrichtingen zou laten liggen of onvoldoende serieus werk zou maken van zeer ernstige zaken. Ik heb daar het volste begrip voor. Ik vind ook dat het Openbaar Ministerie, als er serieuze twijfels zijn, daar serieus naar moet kijken en dat moet oppakken. Tegelijkertijd hebben we in ons strafrechtsysteem voor slachtoffers en nabestaanden een manier om in beroep te gaan tegen besluiten van het Openbaar Ministerie waarover zij ontevreden zijn. Eventueel kunnen ze het Openbaar Ministerie via een gerechtelijke procedure alsnog dwingen om het onderzoek op te pakken. Ik ben zelf wat terughoudend — ik deel die zorg bij het Openbaar Ministerie ook — als het gaat over een derde procespartij in ons rechtssysteem die zelfstandig onderzoek gaat doen. Dat is in ons stelsel eigenlijk voorbehouden aan politie en justitie.

De heer Van Nispen (SP):

De minister moet niet overdrijven wat hier wordt voorgesteld. Wij stellen geen derde procespartij voor. Wij stellen voor dat nabestaanden die bijvoorbeeld twijfelen aan de doodsoorzaak, omdat ze denken dat er geen sprake is van zelfmoord, het dossier kunnen opvragen om daar onderzoek naar te laten doen. Ik vind dat helemaal geen gekke vraag. Daarmee introduceren we geen derde procespartij. Maar als de minister zegt dat de bestaande procedure werkt, stel ik daar tegenover dat er voorbeelden zijn waarin het niet werkt. Het komt ook voor dat mensen naar het OM gaan en vragen of het nogmaals onderzoek wil doen, maar dat het OM zegt: nee, daar zien we geen aanleiding voor. De minister zegt dat je dan naar het hof kunt, maar dat gaat niet, want je hebt geen dossier en je kunt dus niet aantonen dat er meer aan de hand is. Ik ga hier geen namen van om het leven gekomen slachtoffers noemen, maar de voorbeelden uit het verleden zijn bekend. Ze zijn vaak in het nieuws geweest. De zaken in het verleden hebben aangetoond dat het OM er soms weleens naast kan zitten. Dan vind ik het niet uit te leggen dat we hier eigenlijk weer teruggaan in de tijd. Dan heb ik het nog niet eens over een Kamerbreed aangenomen motie die de minister nu niet uitvoert, want die politieke strijd wil ik vandaag helemaal niet gaan voeren, maar ik heb het puur over de inhoud. Het verleden heeft aangetoond dat er meer nodig is en dat we nabestaanden in het belang van de waarheidsvinding en de rouwverwerking het onderzoeksdossier niet kunnen ontzeggen. Dat doet de minister nu wel, en dat stelt me echt teleur.

Minister Dekker:

Ik stel de heer Van Nispen liever niet teleur, ook omdat ik denk dat we het inhoudelijk helemaal niet zozeer met elkaar oneens zijn. Ik zeg namelijk ook niet dat het op dit moment wel goed gaat. Niet voor niets zijn we net begonnen … Die brief heeft lang op zich laten wachten, want ook onze voorgangers hebben hier al stevige gesprekken over gevoerd met het Openbaar Ministerie. Hoe kun je dat doen op een manier die recht doet aan de principes op basis waarvan we ons rechtsbestel en ons strafprocesrecht hebben ingericht, maar die meer dan in het verleden tegemoetkomt aan de behoeften van slachtoffers en nabestaanden, ook waar sprake is van twijfel? Dat is ook de reden dat we niet alles bij het oude houden. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het zijn Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en zijn Aanwijzing slachtofferzorg gaat aanpassen. Dat is geen vernauwing, maar een verruiming. Het is nadrukkelijk een ruimhartigere positie ten opzichte van slachtoffers en nabestaanden. Ik wil het Openbaar Ministerie de kans geven om te kijken of dat tot verbeteringen leidt. Het Openbaar Ministerie wil ook samen met de FNG om tafel gaan zitten om te kijken of het zo kan dat het voorziet in een aantal zorgen. Het enige punt dat het Openbaar Ministerie volgens mij maakt — ik ben die brug nog niet over — is dat het zegt: waar sprake is van een externe partij die onze rol gaat overnemen als het gaat om het doen van strafrechtelijk onderzoek, zijn wij wat aarzelender en wat terughoudender. Dat laat onverlet dat het ruimhartiger gaat worden dan in het verleden het geval is geweest.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik wil toch proberen de minister nog een stapje verder te krijgen. Het is helemaal niet gek. Iedere beroepsgroep snapt dat je soms een second opinion nodig hebt. De beste artsen moedigen aan: laat iemand anders ernaar kijken. Ik heb de nabestaanden ook niet horen zeggen dat ze willen dat zomaar een dossier ergens anders wordt verdeeld. Maar zou de minister wel kunnen toezeggen dat hij wil gaan kijken hoe je voor een second opinion een andere officier van justitie uit een ander arrondissement wellicht ernaar kan laten kijken of een andere lijkschouwer ernaar kan laten kijken, juist om onszelf scherp te houden en die tunnelvisie te voorkomen? De oplossingen die de minister biedt, bieden geen soelaas, want een artikel 12-procedure duurt te lang. Het is een kwestie van dagen. Kan de minister ons toezeggen dat hij gaat kijken en opnieuw met een brief komt: een andere officier van justitie, een second opinion in het OM, een second opinion bij een lijkschouw? Dat zou al een stapje kunnen zijn, al doen we het in een pilot, al doen we het voor twee jaar. Laten we kijken wat het oplevert.

Minister Dekker:

We komen ergens, heb ik de indruk. Je vraagt dan niet om een particuliere partij dit te laten doen. Je vraagt eigenlijk: kan je het binnen het Openbaar Ministerie zo regelen dat je er in bepaalde gevallen een ander nog eens naar laat kijken? Laat ik dit punt opnemen en naar aanleiding van de brief die ik gisteren heb gestuurd en het debat dat we daar vandaag over hebben gevoerd, kijken of ik daar op afzienbare termijn nog een aanvulling op kan geven.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Prima, dank u wel.

De voorzitter:

Oké, gaat u verder. Meneer Van Nispen?

De heer Van Nispen (SP):

Ik merk ook wel dat de minister bereid is om hier nog eens naar te kijken en over na te denken. Mag ik dan de minister ook vragen — dat past volgens mij ook prima in dit kader — om te kijken naar bepaalde zaken in het verleden en om in gesprek te gaan met de advocaten die zich hier erg in hebben vastgebeten, om de knelpunten te bespreken en te zeggen wat er aan te merken is op de brief die gisteren door de minister is geschreven? Die kunnen dat beter dan ik dat nu kan.

Minister Dekker:

Ik ben daartoe altijd bereid, maar ik zou misschien een stapje verder willen gaan. Ik vind het belangrijk dat het Openbaar Ministerie dat doet. Dan heb je het over een soort intercollegiale toetsing, zou je haast kunnen zeggen, of leren van gevallen waarin het in het verleden misschien niet helemaal goed is gegaan. Uiteindelijk heb ik liever dat het Openbaar Ministerie hier de stap zet en — ik wil niet zeggen: leert van fouten uit het verleden — voortschrijdend inzicht heeft dan dat ik of mijn collega Grapperhaus vanuit het ministerie daar weer direct tussen zit. De deur staat altijd open. Ik ga ook graag dat gesprek aan met die advocaten. Maar ik zou eigenlijk willen kijken of het Openbaar Ministerie niet dat soort gesprekken kan voeren, want daar leer je van.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Dekker:

Voorzitter. Dan kom ik op het tweede belangrijke thema. Het gaat over de bejegening van slachtoffers in het strafproces. Je kan natuurlijk allerlei formele rechten hebben, maar het gaat er ook om of je je serieus genomen voelt, of je het gevoel hebt dat er tijd voor je genomen wordt, dat als je naar de rechtbank gaat om je spreekrecht uit te oefenen je daar goed wordt opgevangen en goed wordt bejegend. Daarover wordt een aantal voorstellen gedaan in de nieuwe meerjarenagenda. Ik wil graag een aantal van de gestelde vragen langslopen.

Het digitale loket gaat er dus gewoon komen. Daarbij gaan we ook kijken naar de belemmeringen, zeg ik in de richting van de heer Van Oosten en mevrouw Van Toorenburg. Het gaat om een nieuw loket, waar slachtoffers en nabestaanden straks snel toegang toe moeten kunnen vinden. Het heeft veel voeten in aarde als je dat op een goede manier wilt doen, maar ik neem dat zeker mee.

Daarbij hoort dan ook het punt dat mevrouw Helder aanroerde: hoe zit het met de privacy van gegevens? Ook dat is natuurlijk iets wat we steeds meer proberen te automatiseren. Het afgelopen jaar is de wijze van verwerking van deze slachtoffergegevens in de strafrechtketen in kaart gebracht en is gewerkt aan verschillende oplossingsrichtingen. De belangrijkste bevinding is dat persoonsgegevens, zoals die van slachtoffers, deel uitmaken van eigenlijk een heel grote hoeveelheid aan informatieproducten binnen de strafrechtketen en dat het feit dat het proces niet geheel gedigitaliseerd is het nog een keer extra complex maakt. We investeren de komende jaren heel veel geld in de modernisering van informatiestromen en daar nemen we dit onmiddellijk in mee.

Ik begrijp dat dit toekomstbeeld iets is waarmee slachtoffers vandaag nog niet onmiddellijk zijn geholpen. Daarom wordt in het lopende jaar, in 2018, een aantal experimenten uitgevoerd met de politie, het OM, de rechtspraak en Slachtofferhulp Nederland, onder meer met een mogelijke beperking op de top vijf van de meest voorkomende documenten, zoals aangiften, om met een relatief geringe inspanning via snelle manieren toch die persoonsgegevens van slachtoffers nu al beter te beschermen.

Voorzitter. Ook aan de achterkant moet er aandacht zijn voor slachtoffers, bijvoorbeeld als gedetineerden weer op het punt staan om terug te keren naar de samenleving. Mevrouw Van Toorenburg heeft op het aantal momenten het idee van een "parole board" geïntroduceerd. Ik vind dat in beginsel een interessant iets. Er zijn een aantal landen, bijvoorbeeld Canada, die daarmee werken. Het heeft wel wat voeten in aarde als je dat ook in Nederland zou willen invoeren. In ben op dit moment in het kader van de visie op het gevangeniswezen en de toepassing van vrijheidssancties aan het kijken wat we daarmee kunnen. Als je toegaat naar een systeem zoals we dat hebben afgesproken in het regeerakkoord, waarbij de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet langer een automatisme is, kom je sowieso tot een meer individuele beoordeling en daar zou dit wellicht ook een plek in kunnen krijgen.

Dan tot slot op het punt van bejegening vroegen mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Voortman naar de mogelijkheid van een speciale ombudsman. Daar ben ik zelf wat aarzelend over, omdat we natuurlijk een Ombudsman hebben die ook nu al klaarstaat voor de behandeling van klachten van slachtoffers. Ik ben zelf een beetje bevreesd dat we straks heel veel verschillende ombudsmannen krijgen voor heel verschillende onderwerpen. Wat ik u wel hoorde zeggen — daar wil ik nog weleens over praten met de Ombudsman en misschien ook wel met Slachtofferhulp Nederland — is dat in een aantal gevallen slachtoffers of nabestaanden van ernstige delicten tegen dingen aanlopen waarbij ze het gevoel hebben dat ze er niet doorheen komen. In de ellende en het verdriet die je al hebt meegemaakt, moet je je dan ook daar nog een keer doorheen boksen. Dan kan het soms helpen dat er iemand is die ook de telefoon pakt of die je helpt bij contacten met andere overheidsinstanties. Dat zou wellicht ook vanuit het casemanagement van Slachtofferhulp Nederland kunnen, omdat dat eigenlijk de personen zijn die naast slachtoffers en nabestaanden gaan staan om ze te helpen bij eigenlijk alles wat op ze afkomt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb niet gevraagd om een aparte ombudsman. Ik zie ook wel de argumenten die de minister noemt, namelijk dat je dan veel verschillende ombudsmannen krijgt. Het gaat mij om de situaties waarin je empathie mist en wordt gezegd dat de regels zus of zo zijn, terwijl we hier wel te maken hebben met ouders van een vermoord kind en daar de regels gewoon niet op toepasbaar zijn. Waar ik om heb gevraagd, is of de minister bereid zou zijn om de Ombudsman te vragen om problemen met de overheid die deze ouders kunnen hebben, te inventariseren en daarvoor oplossingen aan te dragen. Dus niet een andere ombudsman, maar de Ombudsman die we al hebben.

Minister Dekker:

Ik vind dat geen gekke gedachte. Nu wreekt zich dat wij geen opdrachtgever zijn van de Ombudsman en ik niet toe kan zeggen dat ik hem eens even ga vragen om dat te doen. Maar ik kan er wel het gesprek met hem over aangaan om te zien of hij dat nuttig vindt, of hij daar voor zichzelf een rol in ziet en of hij daar wat in kan betekenen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dank u wel.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik wil op dat punt toch wel een stap verder gaan. De Ombudsman heeft alleen toegang tot en oordeelsvorming over wat van de overheid is. Dat is inderdaad vaak al ingewikkeld genoeg. Maar dat maakt toch dat slachtoffers en nabestaanden aan ons hebben gevraagd of er iemand kan komen die met wat gezag ook tegen bepaalde bedrijven kan zeggen "jongens, back-off", om ervoor te zorgen dat iemand weer zijn leven kan oppakken en niet in die bureaucratische molen komt van "zo regelen wij dit". Dus ik zou toch willen kijken of breder gekeken kan worden dan alleen de overheid, want dat moet natuurlijk het minste zijn wat we als overheid doen.

Minister Dekker:

Ik zie het punt. Volledig terecht dat je aan dingen niet toekomt. Ik geloof dat mevrouw Kuiken een voorbeeld had over bedrijven en schulden waar je dan tegen aanloopt, en dat het dan kan helpen dat je een beetje hulp hebt. Ik vind dat een andere rol dan die van ombudsman. Een ombudsman is uiteindelijk iemand die klachten afhandelt en een oordeel geeft of er in bepaalde situaties goed is gehandeld. Dat is volgens mij niet waar u naar op zoek bent. U bent op zoek naar iemand die naast slachtoffers en nabestaanden gaat staan, die ze advies geeft en die soms eens zegt: weet je, ik ga proberen om je te helpen. Daar zie ik een veel grotere rol voor bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland. Die geven bij de meest ernstige delicten, bij moord en doodslag, hulp aan slachtoffers. Zij maken daar echt iemand voor vrij. Dus dat wordt een soort casemanager die in verschillende fases in het strafproces en ook in de rouwverwerking daarna en in de praktische afhandeling van heel veel zaken, eigenlijk je steun en toeverlaat is. Ik zou veel meer willen kijken of we daar iets in kunnen betekenen in de gevallen waar u op doelt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik wil daarnaar zoeken met de minister samen, maar hij zei net dat hij wil spreken met de Ombudsman en met Slachtofferhulp Nederland. Ik zou hem willen vragen om te spreken met de ervaringsdeskundigen, want zij hebben daar echt ideeën over, hoezeer we ook Slachtofferhulp Nederland waarderen. Dit zijn de concrete voorbeelden. Zij zijn misschien niet geholpen met wat de minister nu aanbiedt. Dus als hij mij kan toezeggen dat hij ook met de nabestaanden in gesprek gaat over wat zij nodig hebben en waar we dat zouden kunnen doen, en daarover met een brief naar de Kamer komt, ben ik gerustgesteld.

Minister Dekker:

Wij spreken uiteraard met nabestaanden. Dat hebben we ook gedaan in de hele aanloop naar de meerjarenagenda. Dat doen we dus echt. Er liggen concreet twee vragen nu op tafel. De ene is van mevrouw Voortman, die zegt: kijk op basis van bijvoorbeeld klachten die zijn ingediend over hoe de overheid omgaat met slachtoffers van ernstige delicten of daar een beeld uitkomt waar we wat van kunnen leren. Dat vind ik interessant om met de Ombudsman te bespreken. Uw vraag gaat veel meer over individuele gevallen, over waar bestaande of nieuwe slachtoffers en nabestaanden mee te maken krijgen, en of we niet naast ze kunnen gaan staan en de hulp kunnen geven die ze in dit soort gevallen nodig hebben, ook als het gaat om de afwikkeling van praktische zaken. Daar wil ik naar kijken met Slachtofferhulp Nederland. En natuurlijk, als nabestaanden aangeven "hier lopen we tegen aan, dit zijn onze goede ervaringen met Slachtofferhulp, maar daar hadden we misschien nog net even iets meer ondersteuning verwacht", dan kunnen we daar ons voordeel mee doen.

Het derde grote onderwerp is schade. De gebeurtenissen, hoe erg ze ook zijn, draai je niet meer terug, dus het minste wat je kan doen, is ervoor zorgen dat slachtoffers en nabestaanden de schade vergoed krijgen en kunnen verhalen op de dader of dat ze, daar waar dat niet mogelijk is, een tegemoetkoming ontvangen uit het schadefonds. Daar worden een aantal dingen voor gedaan. Die staan in de brief beschreven. Ik weet niet of de heer Van Nispen daarnaar vroeg, maar er is weleens gevraagd: wat kan je nou doen om ook bij de complexere zaken, waar het hier natuurlijk over gaat, te gaan werken met een soort klapluikconstructie? Daar zeg ik in de brief over dat we genegen zijn om dat te onderzoeken. Dat is best ingewikkeld, want dat is op het snijvlak van straf en civiel, maar ik denk daar voor de zomer bij u op terug te kunnen komen.

Mevrouw Van Toorenburg haalde een punt aan dat in het boek of in het pamflet bij het boek werd genoemd: hoe staat het met de oprichting van een fonds voor nabestaanden van geweldsslachtoffers in het buitenland? Dat valt op dit moment buiten dat vangnet. Ik wil wel bekijken wat de implicaties daarvan zouden zijn. Daarom heb ik aan het schadefonds gevraagd om mij te adviseren over zowel de principiële als de praktische kanten van een fonds voor nabestaanden van geweldsmisdrijven in het buitenland. Bij de praktische dingen kunt u zich een voorstelling maken, maar er ligt ook een principiële vraag. Het schadefonds is nu namelijk beperkt tot delicten op Nederlands grondgebied vanuit de gedachte dat de Nederlandse Staat tekort is geschoten in zijn veiligheidszorg en dus een extra verantwoordelijkheid draagt. Ik constateer dat dat op gespannen voet staat met de zorgplicht die de Nederlandse overheid steeds heeft voor slachtoffers, maar ik ga dat graag onderzoeken.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Dat lijkt me een goede toezegging maar de vraag is dan wel even hoe, wat en wanneer. Volgens mij is die principiële scheiding er niet per se, omdat we ook een soort zelfstandig slachtofferbeleid kennen. Daarin doen we allerlei zaken die niets te maken hebben met de principiële verantwoordelijkheid, maar gewoon omdat we dat fatsoenlijk vinden. Ik zie dat dilemma dus zelf minder.

Minister Dekker:

Ik zit er positief in. Anders had ik het ook niet opgenomen in de meerjarige inname, maar ik vind wel dat ik u moet schetsen wat de consequenties zijn als we die brug over gaan. Daar zit een principiële kant aan, namelijk dat de Nederlandse overheid heeft gezegd: daar waar we tekortgeschoten zijn, vinden we het niet gek dat we daar ook als gemeenschap een tegemoetkoming in doen. Dat is anders als het gaat om andere overheden die tekort zijn geschoten in hun veiligheidsbeleid. Het tweede wat een rol speelt, is dat het schadefonds om de hoek komt kijken daar waar schade niet verhaald kan worden op daders. Daar hebben we in het Nederlandse rechtssysteem op een gegeven moment wel goed zicht op. Hier speelt de praktische vraag hoe dat zit met slachtoffers en nabestaanden van misdrijven in het buitenland. Er moeten echt nog een aantal vragen beantwoord worden alvorens ik met een concreet voorstel uw kant op kan komen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Dat mag allemaal, maar of je het nou een fonds, een financiële tegemoetkoming of anders noemt; de brede oproep van de Kamer is om het gelijk te trekken, want sommige ambassades verlenen wel hulp en andere niet. Of je doet het in een rechtsbijstandvorm. Dat is nog vormvrij. De vraag is wel op welke termijn wij nabestaanden van slachtoffers zicht kunnen geven op welk voorstel het kabinet gaat doen. Daarna zijn wij weer aan zet. Ik heb wel behoefte aan een soort tijdpad omdat het zo belangrijk is.

Minister Dekker:

Voorzitter. Dat kan ik mij voorstellen. Ik kan toezeggen dat ik in de tweede helft van dit jaar op basis van de informatie die ik krijg van het schadefonds en de vragen die ik ze heb gesteld, uw kant op kan komen met een brief.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Dekker:

Voorzitter. Een aanvullende vraag in het verlengde hiervan is de vraag van de heer Van Nispen: hoe staat het met de ondersteuning van slachtoffers en nabestaanden in het buitenland? Daar speelt inderdaad Buitenlandse Zaken een belangrijke rol bij het verlenen van consulaire bijstand. Dit betreft het informeren van familieleden, navraag doen naar het vrijgeven van het lichaam, nagaan hoe het staat met het politieonderzoek en het faciliteren van het adoptierapport bij de repatriëring. Ambassades doen vaak heel goed werk, hoewel ik best begrijp dat er bij nabestaanden en slachtoffers soms frustraties leven. Dat heeft ermee te maken dat ook Nederlandse diplomaten, die op die ambassades werken, daar soms moeilijk doorheen komen. Met het ene land gaat dat soepeler dan met het andere land.

Voorzitter. Tot slot een aantal overige vragen, en ik begin met een vrij principiële vraag van mevrouw Helder. Haar vraag over het tweefasenproces werd geëchood door een aantal anderen. Over dit thema ligt er inderdaad een vrij dik rapport. In het verleden, voor mijn tijd, is voorgesteld om dat eens uit te proberen bij het hof van Amsterdam, maar daar vonden ze geen geschikte zaak. Maar de conclusie van dat rapport was als volgt: als je dat zou willen doen, betekent dat ongelofelijk veel voor de belasting van de rechterlijke macht en voor de doorlooptijden in het strafproces. En ook dat is natuurlijk niet altijd in het voordeel van slachtoffers. Ik ben zelf wat aarzelend om het nog een keer te laten onderzoeken, want er ligt al een vrij uitvoerig onderzoek. Heel specifiek heb ik wel de toezegging gedaan dat ik dat onderdeel er in het kader van tbs en weigerende observandi nog een keer uit zal pikken. Omdat je daar natuurlijk ook ziet dat voor dan nog verdachten — zij zijn nog niet schuldig omdat er geen rechterlijke uitspraak heeft plaatsgevonden — die bijvoorbeeld niet willen meewerken aan het onderzoek bij het Pieter Baan Centrum, een soort tweetrapsraket wellicht weer iets van soelaas zou kunnen bieden. De heer Wolfsen heeft daar destijds ook voor gepleit in zijn brief richting de Eerste Kamer. Ik ben dat aan het bekijken en kan u daar later dit jaar over informeren.

Een driepartijenstelsel is natuurlijk ook zo'n heel fundamentele herziening van ons strafproces. We houden het Wetboek van Strafvordering op dit moment weer heel kritisch tegen het licht, maar een driepartijenstructuur is daar geen onderdeel van. Misschien moet je soms ook heel dicht bij de manier blijven waarop je het hier doet en kijken waar verbeteringen mogelijk zijn in plaats van dat je een heel fundamentele stelselwijziging doorvoert.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat punt van het tweefasenproces werd inderdaad door verschillende fracties naar voren gebracht. Maar ik wil even scherp krijgen wat de minister hier nu aangeeft. Volgens mij zei hij dat hij dit aan de orde wil laten komen bij de behandeling van een wet; ik ben even de naam van de wet kwijt. Wat zegt hij hier? Zegt hij: ik ga het daar onderzoeken? Of zegt hij … Nee, laat de minister over zijn eigen woorden gaan. Wat heeft hij hier nu precies toegezegd?

Minister Dekker:

Mijn exacte toezegging is als volgt. Bij de behandeling van de Wet forensische zorg en volgens mij ook al kort daarvoor bij de behandeling van de begroting van Justitie in de Kamer naar aanleiding van een vraag die mevrouw Van Toorenburg daarover stelde, heb ik meegegeven dat we in die gevallen waarin sprake is van weigerende observandi en waarin er onderzoek moet plaatsvinden naar een mogelijke stoornis die ten grondslag ligt aan het plegen van een bepaald feit, er nu tegen aanlopen dat verdachten in de helft van de gevallen daar niet aan mee willen werken, wat ertoe kan leiden dat rechters soms geen tbs opleggen waar dat misschien wel de beste maatregel zou zijn geweest. Toen werd in het politieke debat gezegd dat verdachten misschien ook niet willen meewerken aan het onderzoek naar een stoornis omdat ze bang zijn om daarmee mee te werken aan hun eigen veroordeling. Dat zou je kunnen voorkomen door eerst vast te stellen of er sprake is van een strafbaar feit, om vervolgens de discussie te hebben over de feitelijke strafoplegging en over de vraag of bij die strafoplegging een combinatie van een vrijheidsstraf en een behandeling in een tbs-kliniek aan de orde zou moeten zijn. Ik heb gezegd dat ik het in die specifieke gevallen nog wel een keer wil onderzoeken omdat het een probleem zou oplossen, namelijk het probleem dat we op dit moment ondervinden rond weigerende observandi. Maar dat is dus wel wat smaller dan de algehele invoering van een tweefasenstructuur.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Maar dat lost niet het probleem op dat we hier ook voelen, dat je aan de ene kant slachtoffers — in dit geval zijn dat ouders van iemand die vermoord is — meer ruimte wilt geven, maar dat je tegelijkertijd wilt dat de verdachte, zolang die nog verdachte is, een goede positie houdt. Dat is het idee achter het tweefasenproces. Dat los je hier niet mee op. Ik vraag me dus af of de minister nog iets toeschietelijker wil zijn en wil kijken of er misschien toch meer mogelijkheden zijn voor een tweefasenproces in andere situaties.

Minister Dekker:

Mevrouw Voortman is bijzonder scherp vandaag, want zij legt inderdaad de vinger op de pijnlijke plek. Datgene wat ik zojuist beschreef, biedt geen soelaas als het gaat om de ontmoeting die slachtoffers en verdachte hebben in de rechtszaal, bijvoorbeeld als slachtoffers spreken over wat het met ze heeft gedaan. Maar als je dat zou willen ondervangen, zou je naar een algehele herziening van je strafproces toe moeten waarbij je uitgaat van een tweefasenstructuur. Daar is uitvoerig onderzoek naar gedaan en dat laat ook zien dat de nadelen waarschijnlijk niet opwegen tegen de voordelen. Dus daar ben ik in ieder geval voor dit moment nog erg terughoudend mee.

Voorzitter. Ik ga nu naar een aantal overige thema's die aan de orde zijn gekomen. Mevrouw Van Toorenburg vroeg wat de mogelijkheden zijn voor gebiedsverboden en woonverboden om een confrontatie tussen slachtoffer en nabestaanden te voorkomen. Er wordt slachtoffers bij de beslissing over verlenging van tbs, met het spreekrecht dat we graag willen invoeren, wel de mogelijkheid geboden om daar ook wat over te zeggen. Ik denk dat dat een eerste goede stap is. Verder wordt bij de tenuitvoerlegging van straffen ook op andere manieren rekening gehouden met de belangen van slachtoffers, bijvoorbeeld door beperkingen die worden opgelegd bij het geven van verlof. Ook is op 1 januari van dit jaar de Wet langdurig toezicht in werking getreden, die het rechters mogelijk maakt om vaker gebiedsverboden op te leggen. Daarbij zal de rechter in de praktijk altijd een afweging maken tussen de impact van een verhuisplicht en de impact voor slachtoffers. De gevallen waar we het vandaag over hebben, zijn zeer impactvolle delicten. Het zijn delicten van de zwaarste soort, maar uiteindelijk is het natuurlijk altijd de rechter die in specifieke gevallen die afweging zal moeten maken. Maar er zijn meer juridische mogelijkheden ontstaan.

De heer Groothuizen vroeg waarom slachtoffers van internationale misdrijven geen recht hebben op gratis rechtsbijstand. Nederland heeft zich actief een rol toegemeten om internationale misdrijven waar nodig en mogelijk te vervolgen. Door deze rol op zich te nemen, draagt Nederland ook de verantwoordelijkheid om deze slachtoffers in staat te stellen om het strafproces bij te wonen. Het recht op gratis rechtsbijstand geldt nu alleen voor slachtoffers van delicten met een bepaalde ernst die in Nederland zijn gepleegd. Bij internationale misdrijven gaat het in de regel om zaken die in het buitenland worden gepleegd. Wel bestaat de algemene mogelijkheid in Nederland van rechtsbijstand voor slachtoffers van internationale misdrijven waarbij een aanvraag naar draagkracht wordt getoetst. Indien er onvoldoende draagkracht is, komen de slachtoffers wel in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Op dit moment onderzoekt het ministerie van Justitie en Veiligheid met betrokken partijen, zoals het landelijk parket, welke mogelijkheden er extra gecreëerd kunnen worden. Voor de zomer kan de heer Groothuizen daarover worden geïnformeerd.

Voorzitter. Dan de vraag van mevrouw Voortman over herstelrecht. Ik vind dat nuttig. We zetten ons graag in voor alternatieve vormen van geschilbeslechting. Dat is, denk ik, niet anders dan een driepartijenstelsel. Je probeert eigenlijk ook iets te doen buiten de rechtszaal. Dat kan in hele specifieke gevallen soms helpen, soms in de aanloop naar een zaak, maar als het gaat om herstel soms ook daarna en ook heel lang nadat een veroordeling heeft plaatsgevonden. Over alternatieve vormen van geschilbeslechting verwacht ik u voor de zomer meer te kunnen laten weten, in ieder geval met geld dat vrijgemaakt is bij de begroting. Naar aanleiding van een motie zijn er mogelijkheden voor mediation in het strafrecht.

Voorzitter. Dan helemaal tot slot het volgende. Ik heb een aantal van de suggesties van de vereniging uit het boek meegenomen. Sommige zijn volledig toegezegd, en daarmee gaan we aan de slag. Ten aanzien van andere hebben we een positieve insteek, maar vergt het echt nog wel nader onderzoek om ze in gang te kunnen zetten.

Er is één onderwerp dat niet is aangesneden in de brief over slachtofferzorg, namelijk de oproep om de maximale straf voor jeugddetentie te verhogen. Ik hoorde mevrouw Van Toorenburg maar ook de heer Van Oosten vragen of we die niet kunnen honoreren. Ik ben daar op dit moment nog wat aarzelend over. Dat heeft te maken met het zeer recent verschenen rapport van de RSJ dat ook het een en ander zegt over het jeugdstrafrecht en dat misschien juist weer een beetje de andere kant opgaat. Daarin heeft de RSJ het over de straffen die worden opgelegd aan jeugdigen, ook de vrijheidsstraffen als het gaat om opname in jeugdgevangenissen en jeugdinternaten. Ik zie het punt van de heer Van Oosten dat het soms een structurerende werking heeft, maar we zien ook dat ontmoetingen in die instellingen met gelijkgestemden niet altijd direct een goede uitwerking hebben op dit soort jongeren. Ik vind het eigenlijk te vroeg om daar nu in dit debat een definitief standpunt over in te nemen. Ik zou graag later dit jaar met de suggesties die door uw Kamer zijn gedaan, maar ook eens even goed kijkend naar wat het rapport precies zegt, willen komen tot een definitieve standpuntbepaling.

De heer Van Oosten (VVD):

Zou er dan eigenlijk niet, ook gegeven de aarzeling van de minister, alle aanleiding zijn om toch nog eens goed te bekijken welke meerwaarde zo'n verlenging — niet per se een verdubbeling wat mij betreft — van de jeugddetentie heeft voor een veiliger Nederland? Het rapport van de RSJ waar de minister over spreekt, zegt, als ik mij niet vergis, dat de leeftijdsgrens om überhaupt in aanmerking te kunnen komen voor jeugddetentie moet worden verhoogd. Dat is een heel ander vraagstuk, waar ik overigens bepaald niet enthousiast over ben, maar het gaat mij erom hoe we ervoor kunnen zorgen dat we deze jeugdigen uiteindelijk het beste zicht geven op nog iets van een toekomst. Laten we dat dan ook goed onderzoeken.

Minister Dekker:

Dat neem ik heel graag mee. De heer Van Oosten heeft een terecht punt als hij zegt dat de RSJ het net iets anders zegt. De gedachte erachter dat de RSJ die leeftijd wil verhogen, is dat voor kinderen in de leeftijd van 13 of 14 jaar, die nu nog onder het jeugdstrafrecht vallen, gevangenisstraffen of vrijheidsstraffen soms ook een beetje knellen. Die hebben niet altijd een positief effect. Dat zegt iets over de effectiviteit van vrijheidsstraffen in die doelgroep. Ik neem dat graag mee. Ik deel de scepsis van de heer Van Oosten. Het was ook mijn eerste indruk bij het lezen van het rapport. Nu ligt concreet een vraag op tafel die precies de andere kant op gaat: maak het langer. Verdubbel het desnoods, is de suggestie van de vereniging. Ook daar ben ik nog niet aan toe. Ik heb nog geen definitief standpunt bepaald over deze kwestie. Ik wil daar — ook gezien de doelgroep, want het gaat om jeugd — echt serieus naar kijken alvorens ik in deze Kamer zeg: laten we maar links- of rechtsaf gaan.

De heer Van Oosten (VVD):

Daar ben ik op zichzelf heel blij mee. Maar dan zit ik heel praktisch met de vraag wat "dat neem ik mee" betekent. Ik heb een aantal jeugdgevangenissen bezocht. Ik durf niet te pretenderen een volkomen expert te zijn op dit gebied, maar ik zie wel het soort jongeren dat opgesloten is. Ik heb me een klein beetje verdiept in hun achtergronden en denk dan: ze gaan daar naar school, hebben iets van regelmaat, het licht gaat 's avonds uit en ze weten dat ze 's ochtends moeten opstaan. Laten we het maximale doen om die kinderen een zicht op een normaal leven te geven. Daarom vraag ik de minister om het goed en grondig te onderzoeken. Anders vraag ik misschien of de Kamer er een uitspraak over zou willen doen.

Minister Dekker:

Ik wil het goed en grondig onderzoeken, waarbij voor mij de toetssteen de effectiviteit van detentiestraffen voor jongeren is. Dat kan twee kanten op. Aan de ene kant kun je redeneren dat het ze structuur en regelmaat geeft, wat ze weer terugbrengt in het gareel. Aan de andere kant haal je jonge mensen, op een leeftijd waarop ze zich nog moeten vormen, uit de maatschappij op een moment dat ze onderwijs moeten krijgen, een netwerk moeten opbouwen en de eerste stappen in hun volwassen leven aan het zetten zijn. Dat is de andere kant van het verhaal.

De voorzitter:

De heer Van Oosten.

Minister Dekker:

En wat voor soort ingrepen helpen zodat deze jongeren niet in herhaling vallen? Welke sancties — dat kan detentie zijn, maar ook anderszins — zorgen ervoor dat ze zo goed mogelijk van hun fouten leren, en op jonge leeftijd een tweede kans krijgen?

De heer Van Oosten (VVD):

Akkoord. Een onderzoek kan alle kanten opgaan. Dat erken ik volkomen. Ik wil er wel van op aan kunnen dat het onderzoek ook beziet welke meerwaarde een eventuele verlenging kan hebben voor het die jongeren zicht geven op een normaal leven. En welke meerwaarde kan een eventuele verlenging hebben voor het bijdragen aan een veiliger Nederland? Ik mag aannemen dat dit onderdeel is van het door de minister toegezegde onderzoek.

De voorzitter:

Een korte reactie. De minister.

Minister Dekker:

Daar ga ik naar kijken. Er ligt ook al heel veel ...

De heer Van Oosten (VVD):

Maar ik zou graag een antwoord willen.

Minister Dekker:

Oké, ja. Dat wil de heer Van Oosten horen: ja, ik neem het mee.

De voorzitter:

Dat is helder.

Minister Dekker:

Nou ja, voorzitter, nog even over het onderzoek. Er liggen heel veel rapporten en onderzoeken. Ik wil me daarin goed verdiepen om te komen tot een goede standpuntbepaling. Misschien vraagt dat nog een aantal gesprekken met mensen. Misschien vraagt dat ook aanvullend onderzoek.

De voorzitter:

Dit onderwerp komt dus terug.

Minister Dekker:

U wilt van mij vroeg of laat een brief met een duidelijk standpunt hierover, waarbij ook de route die de heer Van Oosten schetst wat mij betreft niet wordt afgesloten.

De voorzitter:

Mevrouw Van Toorenburg, dit is de laatste interruptie. U heeft het meeste van allemaal geïnterrumpeerd, zowel in de eerste termijn van de Kamer als die van de minister. Ik wil u nu deze gelegenheid bieden, maar ik wil ook de minister vragen om naar een afronding te gaan, zodat we kunnen overstappen op de tweede termijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik wil de minister dan vragen om vooral ook mee te nemen hoe belangrijk het kan zijn dat een jongere langer vastzit. Niet voor niets hebben we daar als CDA een paar jaar geleden voor gepleit op basis van onderzoek. Juist jongeren die langer vastzaten, recidiveerden minder. Dat was de reden waarom ik na zes jaar jeugdinrichtingen tot dit besluit ben gekomen.

De voorzitter:

Ik ga toch ingrijpen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Als dat aspect kan worden meegenomen, komen we misschien ergens. Het was ook de reden waarom de wet toen aan de Kamer is aangeboden.

De voorzitter:

Dit heeft weliswaar met dit onderwerp te maken, maar het komt vaker terug. Ik begrijp dat er op 5 april een algemeen overleg gehouden wordt waarin over dit specifieke onderdeel wordt gedebatteerd. Ik wil dus voorstellen dat de minister doorgaat.

Minister Dekker:

Voorzitter, dat kan heel kort, want het antwoord in de richting van mevrouw Van Toorenburg is gewoon: ja.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Dekker:

Ik ben aan het eind van mijn betoog.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we naar de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef mevrouw Van Toorenburg het woord.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Het is een belangrijk debat, waarin de minister heeft aangegeven dat hij verschillende zaken oppakt en al heeft opgepakt. Ik heb het over het spreekrecht, het schadeverhaal, het fonds en de bescherming bij terugkeer. Toch zijn er drie aspecten waar ik vandaag een uitspraak van de Kamer over wil hebben.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in recente wet- en regelgeving slachtoffers en nabestaanden een steeds belangrijkere plek hebben gekregen;

overwegende dat voor slachtoffers en nabestaanden de uitvoering van deze wet- en regelgeving in de praktijk van groot belang is;

constaterende dat de afdwingbaarheid van wet- en regelgeving die dient ter bescherming en een betere bejegening van slachtoffers en nabestaanden, hierbij een cruciale rol speelt;

roept de regering op bij de herijking van de strafwetboeken in het bijzonder aandacht te besteden aan de afdwingbaarheid van rechten van slachtoffers en nabestaanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (33552).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er, bij iemands overlijden, twijfel kan bestaan over de vraag of er sprake is van moord of zelfmoord;

overwegende dat dit in sommige gevallen tot veel onrust en onzekerheid kan leiden bij nabestaanden, vooral wanneer nabestaanden nooit signalen over mogelijke suïcide hebben opgevangen of wanneer iemand onder verdachte omstandigheden om het leven is gekomen;

overwegende dat deze twijfel bij nabestaanden weg kan worden genomen door een andere lijkschouwer bij wijze van second opinion naar de zaak te laten kijken;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe een second opinion van een andere officier van justitie of andere lijkschouwer in gevallen waarbij er twijfel bestaat tussen moord of zelfmoord het beste kan worden vormgegeven, en hierover de Kamer voor de zomer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (33552).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel maatregelen zijn genomen of genomen gaan worden om de positie van nabestaanden van slachtoffers te verbeteren;

constaterende dat in de periode na het horen van het verschrikkelijke nieuws veel op nabestaanden afkomt;

overwegende dat het onwenselijk is wanneer overheidsinstanties of bedrijven geen begrip tonen of zich weinig hulpvaardig opstellen richting nabestaanden;

verzoekt de regering onderzoek te doen naar het instellen van een ombudsman voor nabestaanden van slachtoffers, die hen kan bijstaan in gevallen van formalistisch en onredelijk optreden van instanties en bedrijven, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (33552).

Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Helder namens de PVV.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de minister voor de antwoorden op de vragen. Ik ben het met hem eens dat een driepartijenstelsel en een strafproces in twee fasen fundamentele herijkingen van ons strafproces zijn. Daar is op zich niks mis mee, maar ik heb in mijn eerste termijn wel geconstateerd — ik denk dat de minister dat ook deelt — dat we inmiddels in een spanningsveld terecht zijn gekomen tussen een onschuldige verdachte tot het tegendeel is bewezen, en het ten volle benutten van de rechten van slachtoffers. Maar goed, laten we daar bij verschillende gelegenheden over blijven discussiëren.

Wat ik wel jammer vind, is het punt van het afschrift van een dossier. Ik ben geen voor- maar ook geen tegenstander van een second opinion door een officier van justitie. Daar zie ik wel wat in, maar ik zie eerlijk gezegd niets in een second opinion van een andere lijkschouwer, althans nog niets. We hebben rapporten ontvangen waarop nog een kabinetsreactie komt, mede namens de minister van VWS, over de manier waarop het hier met de lijkschouwing is geregeld. Ik heb het geluk dat ik regelmatig met de heer Frank van de Goot spreek, inmiddels bekend van het programma Moord of zelfmoord? Hij heeft daar ook heel kritische kanttekeningen bij geplaatst. Het zou mij een lief ding waard zijn, als er toch over gesproken gaat worden in het kader van de uitvoering van een motie, als de expertise van de heer Van de Goot zou kunnen worden ingewonnen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Helder. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kuiken namens de PvdA.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. In de laatste tien, twintig jaar is er een hoop bereikt voor de nabestaanden, de slachtoffers, de ouders van wie een kind is vermoord. Maar ook de komende jaren zullen we nog hard blijven strijden om ervoor te zorgen dat ook de zaken die nog steeds voor verbetering vatbaar zijn, daadwerkelijk worden geregeld. De minister heeft hier vandaag weer een aantal belangrijke toezeggingen gedaan over bijvoorbeeld de digitale informatievoorziening en dat loket. Hij heeft ook de toezegging gedaan dat hij dit najaar met een brief komt over hoe we de ouders van een in het buitenland vermoord kind beter tegemoet kunnen komen. Ik ben echt van mening dat dat noodzakelijk is, maar ik snap ook dat je even wilt bekijken hoe je dat dan doet. Ik ga daarom nu geen motie indienen, maar ik sta klaar om dat op elk moment wel te doen.

Voorzitter. Dit is een debat dat vervolgd gaat worden, niet alleen vandaag maar ook op een later moment, want de ouders die nu op de tribune zitten zullen helaas niet de laatste ouders zijn. Dat maakt dat dit een onderwerp is dat wij regelmatig terug op de politieke agenda zullen moeten zetten.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kuiken. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Voortman namens GroenLinks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik vond het een belangrijk en waardevol debat. Ik had ook enkele moties klaarliggen, maar bij nader inzien zal ik deze niet indienen. Enerzijds denk ik namelijk dat het karakter van het debat zich er wat minder voor leent en anderzijds heeft de minister ook enkele belangrijke toezeggingen gedaan. Voor wat betreft mediation heeft de minister aangegeven nog voor de zomer met voorstellen te komen. Voor wat betreft het handelen van de overheid jegens slachtoffers heeft de minister aangegeven het gesprek aan te gaan met de Nationale ombudsman over de vraag of hij hierin een rol zou kunnen spelen door te kijken naar concrete casussen en naar wat goede oplossingen zouden kunnen zijn. Ik dank hem voor die toezeggingen.

De minister wees terecht op een zeer uitgebreid onderzoek naar het tweefasenmodel. Verder verwees hij naar de Wet forensische zorg. Ik vond dat toch nog wel wat beperkt en daarom zou ik hem willen vragen of hij met dat onderzoek in de hand toch in overleg zou willen gaan met slachtofferorganisaties, de Nederlandse orde van advocaten en de rechterlijke macht over de voor- en nadelen van het tweefasenmodel, zodat we ook dat punt weer een stap verder kunnen brengen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Voortman. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Oosten namens de VVD.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Tegenover ons zit, staat een minister die wat mij betreft ook tijdens dit debat heeft laten zien hart te hebben voor de slachtoffers en hart te hebben voor de nabestaanden. Zijn taak is misschien niet de meest dankbare taak in het kabinet. Het is weliswaar heel dankbaar om je in te zetten voor deze mensen, maar tegelijkertijd is het ook elke keer weer ontzettend aangrijpend om je te moeten verdiepen in de afschuwelijke verhalen die achter deze situaties schuilgaan.

Ik had ook een motie voorbereid, maar ik dien haar niet in, want ik ben het met mevrouw Voortman eens dat dat hier niet past. Bovendien heb ik van de minister een hele duidelijke toezegging gekregen. Ik heb aandacht gevraagd voor het pleidooi van de vereniging om de jeugddetentie te verzwaren, te verlengen. Ik heb daar een eigen gevoel bij, maar ik ben het wel met de minister eens dat we goed moeten weten waar we op uitkomen. Wat kunnen de consequenties ervan zijn? De minister heeft toegezegd het gewoon te gaan onderzoeken. Ik vraag de minister nog wel te bevestigen dat het echt een onderzoek wordt en niet een "ik neem het mee". Laat het een onderzoek zijn waarin wordt onderzocht of het kan worden verlengd, welke bijdrage het kan leveren aan de ontwikkeling en het ontwikkelingspotentieel van deze jongeren én welke bijdrage het kan leveren aan een veiliger Nederland. Ik wil alleen weten wanneer ik dat onderzoek kan verwachten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Oosten. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Nispen namens de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Het was een debat over een heel zwaar, moeilijk onderwerp, maar het is de realiteit en daarom moeten we het niet uit de weg gaan.

Ik vind dat dat de minister een aantal goede dingen heeft gezegd, bijvoorbeeld over geweldslachtoffers in het buitenland. Ik wacht dat met grote belangstelling af. Hij heeft verder ook goede dingen gezegd over de mogelijkheden om de schade vergoed te krijgen. De minister noemde de klapluikconstructie, iets waar we het eerder over hebben gehad.

Ik had anders dan andere collega's geen motie voorbereid en dat heeft ermee te maken dat die motie er al is. Dat is namelijk de motie van de SP uit december 2016. We hebben heel lang moeten wachten op een brief. Ik ging erg teleurgesteld dit debat in, omdat ik de brief van de minister van gisteravond niet goed vond. De minister zei namelijk: er is grote terughoudendheid bij het Openbaar Ministerie als het gaat om het verstrekken van het onderzoeksdossier. Wij, niet alleen ik maar ook veel andere collega's en met name de mensen om wie het gaat, de nabestaanden, stellen daar het volgende tegenover: er is een gerechtvaardigd belang om een dossier te laten onderzoeken, want ook het OM kan het mis hebben. Het zijn uitzonderingen, maar het komt voor. Dat bewijzen de zaken die ertoe doen. In het belang van de rouwverwerking en in het belang van de waarheidsvinding is dit heel erg belangrijk. Ik hoop dus op het voortschrijdend inzicht van de minister — ik zie wel ruimte — en ik wil echt oproepen om met de advocaten, maar ook inderdaad de heer Van de Goot, in gesprek te gaan. Het is goed dat het OM dat doet, maar ik wil ook de minister vragen om dat te doen. Ik hoor graag van de minister wanneer hij op dit punt de Kamer opnieuw zal informeren.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Nispen. Tot slot de heer Groothuizen namens D66.

De heer Groothuizen (D66):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de minister voor de beantwoording van de vele vragen. Ik heb in het debat vandaag heel veel eensgezindheid gehoord en geproefd. Ik denk dat eigenlijk iedereen het eens is over het belang om zorgvuldig om te gaan met de rechten en de positie van slachtoffers en nabestaanden. Dat is winst, denk ik.

Bijzondere dank aan de minister voor de toezegging om voor de zomer duidelijkheid te geven over de positie van slachtoffers van internationale misdrijven. Het is een beetje een zijthema, maar ook een belangrijk thema, omdat het in essentie gaat om hetzelfde: hoe ga je om met mensen die het al heel erg zwaar hebben door hele nare dingen die ze hebben meegemaakt?

Voorzitter. Terecht hebben mevrouw Helder maar ook bijvoorbeeld mevrouw Voortman aandacht gevraagd voor de balans in het strafrecht. Een strafproces moet een balans bevatten tussen het belang van de nabestaanden, van de slachtoffers, maar ook van de verdachte, waarvan inderdaad toch maar moet blijken of die verdachte schuldig wordt bevonden en of hij degene is die dat leed heeft berokkend. Ik denk dat dat eigenlijk iets is wat iedereen, inclusief de nabestaanden, heel goed begrijpt. In essentie gaat het steeds om het treffen van een goed evenwicht.

Het zal vooral in de praktijk moeten blijken hoe dat gaat. Het is vooral aan de professionals om dat in de praktijk te blijven nastreven. Ik denk dat het daarom heel erg nuttig is dat mensen daar zo bovenop hebben gezeten. Bijzondere dank gaat ook uit naar de mensen die op de publieke tribune zitten en die deze kwestie al tijden volgen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Groothuizen. Dan wil ik graag de minister nu het woord geven.

Minister Dekker:

Voorzitter, er waren drie moties?

De voorzitter:

Ja, van mevrouw Van Toorenburg, volgens mij.

Minister Dekker:

Voorzitter, excuus, maar ik orden even wat papieren. Vandaar dat ik er wat langer over doe.

De voorzitter:

Dat is geen probleem.

Minister Dekker:

Voorzitter, ik wil straks ingaan op de drie moties die zijn ingediend, maar er zijn ook nog een aantal vragen gesteld, om te beginnen de vragen van mevrouw Helder en de heer Van Nispen. Als wij toch gaan kijken naar de mogelijkheden om een second opinion te vragen en om de vraag en de terechte zorgen die slachtoffers en nabestaanden soms hebben, serieus te nemen, kunnen we daar dan ook eens met een aantal externen over praten? Concreet werd de naam Van de Goot genoemd. Ik zal dat doen. Gevraagd werd wanneer dan een reactie kan worden verwacht. Dat zal zo rond de zomer zijn. Dan kunt u zien of we naar aanleiding daarvan verder discussie moeten voeren.

Voorzitter. Mevrouw Voortman probeerde toch nog even te kijken naar een mogelijkheid om de minister verder te verleiden tot het kijken naar een tweefasenmodel. Als ik praat met rechters, heb ik geen oogkleppen op. Als rechters zeggen dat zij dat toch wel zien zitten, of als dit soort dingen aan de orde komen op congressen en bijeenkomsten, vind ik het prima om daarover te praten. Het is geen taboe. Maar er ligt echt gedegen onderzoek dat laat zien dat de voordelen van het tweefasenproces niet automatisch opwegen tegen de manier waarop we het hebben geregeld in Nederland. In landen waar ze zo'n tweefasenproces hebben, bijvoorbeeld Engeland en Wales, is de positie van slachtoffers op een heel andere manier geregeld. Die hebben daar een veel minder stevige positie in het procesrecht dan in Nederland. Dus ik wil er best over praten, maar u moet van mij niet verwachten dat ik nog weer met een nieuwe brief, een nieuw rapport of nieuw onderzoek naar de Kamer kom. Want ook wij kunnen onze energie maar op één manier inzetten. Ik zie op dit moment echt geen aanleiding om breder te kijken naar de tweefasenstructuur rond tbs.

De heer Van Oosten vroeg om de duidelijke toezegging dat ik jeugddetentie serieus ga bekijken en onderzoeken. Ja. Wat u van mij wil, is dat ik in de tweede helft van het jaar een goede standpuntbepaling heb over hoe we omgaan met jeugddetentie, een reactie op het RSJ-rapport en een reactie ook op dit punt. Dat ga ik u toezeggen. Wat ik wil doen, is kijken wat we uit onderzoeken weten en als er nog aanvullende vragen zijn, daar ook nader onderzoek naar doen. Ik hoop dat ik met deze handreiking … Ik zie dat ik daar niet helemaal in slaag.

De voorzitter:

Kort, meneer Van Oosten.

De heer Van Oosten (VVD):

Nou, weet u wat het is? Ik denk dat de minister en ik het wel met elkaar eens zijn, hoor, maar ik zou zo graag echt een bevestiging hebben dat het onderzoek ook echt ziet op de vraag of verlenging — daar gaat het me om: een verlenging — van de jeugddetentie kan bijdragen aan een veiliger Nederland en aan het enig zicht geven op een normaal leven aan de jeugd. Want mijn bezoek aan die gevangenissen heeft mij geleerd dat dat echt noodzakelijk is. Dus …

De voorzitter:

U heeft uw punt duidelijk gemaakt, meneer Van Oosten.

Minister Dekker:

U wilt antwoord op die vraag en dat antwoord wil ik ook. Mijn enige punt is dat er misschien ook wel onderzoeken zijn die daar al een helder antwoord op geven. Mevrouw Van Toorenburg haalde bijvoorbeeld een onderzoek aan. Dan zitten we volgens mij niet te wachten op een herhaling van wat er al ligt. U wilt gewoon antwoord op uw vraag en dat gaat u krijgen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Dekker:

Voorzitter. Dan ga ik naar …

De voorzitter:

De moties.

Minister Dekker:

… de moties die zijn ingediend. De motie-Van Toorenburg op stuk nr. 45 ligt eigenlijk in het verlengde van wat ik zelf al aanhaalde en kan ik dus overnemen.

De voorzitter:

Ik kijk of iemand bezwaar heeft tegen het overnemen van de motie-Van Toorenburg op stuk nr. 45. Dat is niet het geval.

De motie-Van Toorenburg (33552, nr. 45) is overgenomen.

Minister Dekker:

Voorzitter. In de motie op stuk nr. 46 is sprake van "voor de zomer". Als ik de ruimte krijg om daarvan "rond de zomer" te maken, dus net voor het zomerreces en als we dat niet halen net erna, als ik haar zo mag interpreteren, dan kan ik die motie ook overnemen.

De voorzitter:

Ik hoor u iets zeggen, maar u mag het in de microfoon zeggen. Dan staat het ook in de Handelingen, mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat mag de minister zeker doen.

De voorzitter:

Dan … Mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik maak nu wel bezwaar tegen het overnemen, want het is gewoon een toezegging van de minister aan collega Van Nispen en ook een beetje aan ondergetekende. Hij gaat in gesprek — hij heeft de deskundigen zelfs genoemd — en komt voor de zomer met een brief. "Rond de zomer" zei hij. Maar goed, het zal allemaal wel, maar volgens mij heb ik het al als een toezegging gehoord. Als we dan het lijstje volgen dat we van de voorzitter hebben gekregen, is het overbodig.

De voorzitter:

Dan kijk ik naar de minister.

Minister Dekker:

Als er bezwaar is tegen het overnemen, vind ik het ook goed om het oordeel aan de Kamer te laten.

De voorzitter:

Dan wordt er gewoon over gestemd. Dan gaan we naar de derde motie.

Minister Dekker:

Voorzitter. Er moet toch één punt zijn waarop ik mevrouw Van Toorenburg vandaag ga teleurstellen. Dat is dan dat ik haar motie op stuk nr. 47 ga ontraden. Zij vraagt daarin te kijken of het goed zou zijn om een ombudsman in te stellen die naast nabestaanden gaat staan. Ik denk gewoon dat dat niet de rol is van een ombudsman. De Ombudsman handelt klachten af. Ik heb mevrouw Voortman toegezegd dat ik op basis van alles wat hij en zijn mensen gezien hebben, wil bekijken of er verbetering mogelijk is in de behandeling van nabestaanden. Ik denk dat we het wel eens zijn over het doel om iemand naast nabestaanden te zetten die ze kan helpen, maar dat vind ik niet de specifieke rol van de Ombudsman. Dit ligt veel meer in het verlengde van het werk dat Slachtofferhulp Nederland doet. Ik heb toegezegd dat ik ook daarnaar wil kijken.

De voorzitter:

Dank u wel. Volgens mij bent u door de moties heen. Dat klopt? Dan wil ik u bedanken.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties zullen we volgende week stemmen. Ik wil de Kamerleden bedanken, maar ook in het bijzonder de ouders op de publieke tribune. Ik heb tussendoor geprobeerd een aantal verhalen te lezen en ik wens u heel veel sterkte.

De vergadering wordt van 18.02 uur tot 19.03 uur geschorst.

Naar boven