26 Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) ( 34086 ).

(Zie vergadering van 8 december 2015.) 

Voorzitter: Wolbert

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Van Toorenburg het woord wil. Ga uw gang. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft de Kamer een kwartiertje geleden een brief gestuurd. Vindt u het goed als we een korte leespauze houden om de laatste puntjes op de i te zetten voor het debat? Dat hoeft maar hooguit tien minuutjes, dan zijn we klaar. 

De voorzitter:

Ik kijk even of de andere woordvoerders bezwaar maken. Als dat niet het geval is, lijkt me dat alleszins redelijk. 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik wel, voorzitter. Het was mijn verzoek bij de regeling van werkzaamheden. Toen werd er gezegd: dat doen we vanavond wel. En marge, toen ik al onderweg was naar hier, werd er gezegd: doe maar een brief voor vanavond. Ik vind dit te kort, dus ik maak hier wel bezwaar tegen. 

De voorzitter:

Ik vroeg eigenlijk of u er bezwaar tegen maakt als ik een leestijd van tien, vijftien minuten geef. U vindt dat dat niet moet gebeuren, mevrouw Helder, en u wilt gelijk beginnen. Dan wil ik de andere fracties ook graag even horen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik vind het altijd wel aardig om een brief even te kunnen lezen. Ik zit hem te zoeken op mijn telefoon, maar kan hem zo snel niet vinden. Als u mij een paar minuten gelegenheid geeft of hem even kunt laten uitdelen, voorzitter, kunnen we er allemaal kennis van nemen. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb er geen bezwaar tegen om even tien minuten, een kwartiertje te schorsen. Ik wil dit wel vanavond behandelen. 

De heer Bisschop (SGP):

Laten we die tien minuten nemen. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik maak geen bezwaar. Ik voeg er wel aan toe dat als mevrouw Helder na het lezen van de brief nog steeds de behoefte heeft om een debat aan te vragen, bijvoorbeeld morgen, dat gewoon kan. 

De voorzitter:

Dat kan altijd. Ik schors de vergadering. We beginnen rond 19.20 uur aan het debat. 

De vergadering wordt van 19.04 uur tot 19.19 uur geschorst. 

De voorzitter:

We hebben vanavond zeven sprekers. We doen de tweede termijn. Ik geef het woord aan mevrouw Swinkels van D66. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel gaat over het vertrouwen in onze rechtsorde. Als de rechter een straf oplegt, moet die straf ook worden uitgevoerd. Daar moet je van op aan kunnen. Dat gebeurt nu nog steeds niet altijd. Er zijn nog steeds te veel veroordeelden die op vrije voeten rondlopen. Nu hebben we het afgelopen weekend gehoord dat een kwart van de taakstraffen niet helemaal of helemaal niet wordt uitgevoerd. In de brief die we net hebben ontvangen nuanceert de staatssecretaris deze cijfers nog eens. Voor mij komt er echter uit naar voren dat het voor verbetering vatbaar blijft. Hiermee ontstaat ook het beeld dat de uitvoering van de opgelegde straffen beter moet en ook beter kan. De vraag is hoe je dat dan zou moeten realiseren. 

Het wetsvoorstel voorziet erin dat de verantwoordelijkheid verschuift van het Openbaar Ministerie naar de minister. Ik heb in mijn eerste termijn al aangegeven dat D66 niet gelukkig is met dit voorstel om de minister het zelf te laten doen en die bevoegdheid dus weg te halen bij het Openbaar Ministerie. Vooropstaat dat niet duidelijk is welk probleem die verschuiving dan oplost. Want waar zitten nu precies de knelpunten? Waarom lukt het het Openbaar Ministerie niet om dit zelf beter op orde te krijgen? Zit het hem misschien in de haperende keten van het strafrecht? Als we dat niet weten, hoe weten we dan of die verschuiving van de verantwoordelijkheid iets gaat oplossen? 

In de eerste termijn zei de minister dat er goede redenen zijn voor die verschuiving. Op mijn vraag of daar onderzoek naar is gedaan, namelijk of het Openbaar Ministerie die centrale regie zelf ook beter zou kunnen doen, antwoordde de minister: dat weet ik zo even niet. Ik herhaal dus mijn vraag. Is het al onderzocht? Zo nee, waarom niet? Hoe kan de Kamer als controlerend orgaan nu beoordelen of de minister, anders dan het Openbaar Ministerie, wel in staat zou zijn om de gewenste verbeteringen te realiseren? Ik wijs er ook nog maar eens op dat er geen advies ligt van de Rekenkamer, noch van de Raad van State, noch van de Raad voor de rechtspraak en zelfs ook niet van het Openbaar Ministerie om het probleem zo op te lossen. Integendeel, ook zij vragen zich af of dit wel een verstandige verschuiving is. De trackrecord van het ministerie van Veiligheid en Justitie geeft op dit moment weinig aanleiding voor een uitbreiding van de bevoegdheden van de minister van Veiligheid en Justitie. Ik memoreer hier nog maar eens dat D66 al vaak heeft gewezen op de toegenomen machtsconcentratie bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dat lijkt ons bestuurlijk, maar ook rechtsstatelijk geen verstandige keuze. Zoveel is inmiddels in beide Kamers van dit parlement wel duidelijk geworden. 

Meerdere van mijn collegae hebben het al gehad over de afstand van de politiek. Wij hebben in dat verband gewezen op de commotie die is ontstaan rondom Volkert van der G. Kortgeleden is die commotie nog gegroeid naar aanleiding van een opmerking die het Openbaar Ministerie maakte en waarin het de psychische behandeling van Van der G. kwalificeerde als "verkooppraatje". Het lijkt er toch echt op dat de politiek heel dicht op individuele zaken is komen te zitten, en dat is juist iets wat wij niet willen. De politiek moet afstand houden van dit soort beslissingen en van de tenuitvoerlegging van straffen. De politiek moet zich daar niet mee bemoeien. Dat is de zaak van het OM. D66 wil helemaal niet dat er politieke druk komt en dat het politieke klimaat gaat bepalen hoe het verdergaat met de uitvoering van zo'n straf. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb daar toch een vraag over. De executie van straffen heeft twee elementen. Het eerste is het gewoon regelen. Pietje moet vanaf 1 januari tot 1 juli daarheen. Element twee is welke straf er uitgevoerd moet worden. Moet die straf misschien opgeschort worden? Het merendeel van de beslissingen betreft vragen als: moet die straf ten uitvoer komen? Of: is het de juiste straf? Die beslissingen blijven bij het Openbaar Ministerie liggen. De overdracht vindt veel meer plaats in de feitelijke organisatie dan in de bevoegdheden. Is dat iets wat D66 relevant vindt? 

Mevrouw Swinkels (D66):

De vrees van D66 is dat het in individuele gevallen toch onderwerp van politiek debat in deze Kamer wordt en dat de minister zich om de haverklap hier moet verantwoorden. 

De heer Recourt (PvdA):

U haalde zelf de zaak Volkert van der G. aan. Daaraan verandert niets. Het is niet zo dat het CJIB gaat zeggen: deze voorwaarden moeten opgelegd worden. Die gaan dat alleen maar organiseren. Het blijft bij het OM. In dat soort gevoelige dingen verandert dus niets. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Dit verandert er: als de minister rechtstreeks verantwoordelijk wordt, dan zit de buffer van het Openbaar Ministerie er ook niet meer tussen. 

Ik merk dat ik het blad met daarop een deel van mijn betoog heb laten liggen op mijn tafel. Ik zal proberen het verder uit mijn hoofd te doen. Ik heb het belangrijkste punt genoemd. Dat is de afstand van de politiek, maar ook — en daarmee sluit ik af — dat voor D66 niet duidelijk is geworden wat nut en noodzaak is van die verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van straffen van het Openbaar Ministerie naar de politiek. Ik hoor daar graag de minister nog over in zijn tweede termijn. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Het is duidelijk dat straffen die worden opgelegd, ook moeten worden uitgezeten of, als het een taakstraf is, uitgevoerd. Te vaak is dat niet het geval, en dat terwijl het in Nederland helaas al een feit is dat heel weinig mensen worden opgespoord, dat heel weinig mensen voor de rechter komen, en dat heel weinig mensen een veroordeling krijgen. Als van de veroordeelden dan ook nog eens niet iedereen zijn straf uitzit of uitvoert, ondermijnen we echt de rechtsstaat. Het gaat in het debat van vandaag over een paar punten. Ik roep allereerst de uitzending van EenVandaag van 12 september in herinnering. Daarin is uiteindelijk boven water gekomen dat meer mensen dan daarvoor in het buitenland zijn of op een andere manier hun straf niet uitzitten. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij daarmee aan de slag gaat. Wij krijgen daar nog allerlei brieven over. Wel is het heel zorgelijk dat hij zei: de vorige staatssecretaris zei misschien wel dat hij daarop afgerekend mocht worden, maar dat zijn niet mijn termen. Daar schrok ik even van. Zo liet hij mij ook achter. Ik dacht: dit kan niet waar zijn! Als een staatssecretaris zegt dat hij erop afgerekend mag worden dat iedereen zijn straf uitzit, moet een volgende staatssecretaris niet zeggen dat het niet zijn woorden zijn. Zijn het wel de woorden van deze minister? Of vindt hij het prima dat men de kuierlatten neemt en zijn straf niet uitzit? 

Dit komt natuurlijk doordat veel mensen in Nederland niet langer in voorlopige hechtenis blijven. Dat heeft ook te maken met het feit dat rechtszaken soms heel lang duren. Dan zit er druk op de keten. Daardoor zeggen rechters op een bepaald moment: ik weet niet meer zeker of iemand wel zolang in de gevangenis zou blijven als de tijd dat hij nu al in voorlopige hechtenis zit. Ook dat is dus een zorgpunt. Ik wil dat dit kabinet hier alsnog werk van maakt en ervoor zorgt dat mensen die vast moeten zitten, ook vast blijven zitten, snel een uitspraak krijgen en vervolgens hun eventuele straf ook uitzitten. Het duurt allemaal vrij lang. Wij willen het kabinet daar wél op afrekenen. 

Zo willen wij het kabinet ook afrekenen op het feit dat te veel taakstraffen niet worden uitgevoerd. Ik weet nog heel goed dat deze minister daarover als Kamerlid grote woorden had; laten we wel zijn. Met een hoop bombarie gaf hij hier aan dat een taakstraf als straf moest worden beleefd. Die moest opgelegd worden. Als iemand het niet deed, moest die direct vastgezet worden. De minister zit inmiddels al een poosje op deze positie, maar wat gebeurt er? Wij hebben inmiddels een brief gehad waarin een beetje gekke dingetjes staan, bijvoorbeeld dat 93% binnen 24 maanden ten uitvoer wordt gelegd. Dat is twee jaar! Dat is knap lang, veel te lang! Dat is nog niet eens 100%. Ik wil dat het meteen gebeurt. Er staat ook dat de reclassering kán beslissen om een taakstraffer retour te sturen. Kan? Als iemand het niet doet, moet dat! Dat is voor mij reden geweest om samen met de SP een motie voor te bereiden, die ik bij dezen wil indienen. Die motie gaat erover dat opgelegde taakstraffen gewoon uitgevoerd moeten worden, en rap. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in 2015 een substantieel deel van de taakstraffen niet ten uitvoer is gelegd; 

overwegende dat daders hun straf niet mogen ontlopen en de geloofwaardigheid en doelmatigheid van opgelegde straffen worden ondermijnd wanneer deze niet worden uitgevoerd; 

verzoekt de regering, te realiseren dat personen die zich onttrekken aan hun taakstraf zo spoedig mogelijk worden opgespoord en vastgezet in vervangende hechtenis; 

verzoekt de regering voorts, nog voor de aanstaande begrotingsbehandeling van het ministerie van Veiligheid en Justitie concrete maatregelen voor te stellen en te implementeren teneinde het percentage niet-uitgevoerde taakstraffen sterk te reduceren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 28 (34086). 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Laat ik het kabinet wel recht doen. Het schrijft dat hier goed naar wordt gekeken, dat er nog een analyse komt en dat die analyse ook naar de Kamer komt, maar ik wil er een beetje vaart achter zetten. Ik wil hier zicht op. Volgens mij had de minister dat als Kamerlid ook gewild. 

Het gaat er niet alleen om dat gevangenisstraffen niet altijd worden uitgezeten en dat taakstraffen niet altijd worden uitgevoerd. Er is ook iets met boetes tot €340 die misschien niet betaald hoeven te worden. Ik begrijp waarom dit nu zo is geregeld in de wet, maar ik heb er geen goed gevoel over. Het is toch een flink bedrag. Ik wil daar zicht op houden. Daarom heb ik vrij recent, ongeveer een halfuurtje geleden, een amendement ingediend om hiervoor in ieder geval een evaluatiebepaling te hebben. Ik wil weten hoe vaak dit gebeurt. Gebeurt het echt alleen wanneer het geen enkel redelijk doel meer dient? Ik zie mevrouw Kooiman kijken; zij knokt er altijd voor dat mensen niet zomaar tegen de muur gezet moeten worden met een boete die ze niet kunnen betalen. Dat snap ik, maar als mensen een boete krijgen, moet die in beginsel gewoon worden betaald. Daartoe dient deze evaluatiebepaling. 

Tot slot hebben wij ook gesproken over de jeugd. Daarover gaat de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de rechter in zijn vonnis expliciet kan adviseren op welke wijze een straf of maatregel dient te worden uitgevoerd; 

overwegende dat bij jongeren die een voorwaardelijk jeugddetentie krijgen opgelegd (pij-maatregel) de rechter ook kan bepalen of, en zo ja, in welke inrichting de jeugdige crimineel een specifieke behandeling dient te volgen; 

overwegende dat de Kamer een motie (34300-VI, nr. 35) heeft aangenomen die de regering verzoekt deze behandelingen spoedig, in elk geval maximaal drie maanden na strafoplegging, te laten plaatsvinden; 

verzoekt de regering om samen met de ketenpartners te bezien of het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE) een toegevoegde waarde heeft bij de snelle start van dergelijke behandelingen en de Kamer hierover te informeren voor 1 januari 2017, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 29 (34086). 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

In feite kun je dit zien als een heel constructieve manier van meedenken. Als een jeugdige een behandeling moet krijgen, kunnen we er zo voor zorgen dat het ook zo snel mogelijk gaat. Hier lag een haakje. Dat wil ik op deze manier aan de minister voorhouden. 

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. In de tweede termijn trekken wij conclusies. Over dit wetsvoorstel kan ik vrij snel conclusies trekken. Ik vond het voorstel in de eerste termijn al goed en dat is niet veranderd in de loop van de tijd. Ik denk dat het een stuk efficiënter kan bij het CJIB dan bij het OM, zeg ik ook tegen de woordvoerster van D66. Ik heb die ervaring zelf ook, in de tijd dat ik bij het OM werkte. Het OM is bezig met voorgeleiding, met zaken voor de rechter brengen enzovoorts. De dingen die niet dat heel primaire proces raken, zijn altijd wat lastiger te organiseren, of het nou gaat om de executie van straffen, of toezicht op de BOPZ. Dat is lastig. Daarover heb ik ook al in andere omstandigheden discussie gevoerd in de Kamer. Moeten we het OM die taken wel laten houden? Dat speelt straks ook weer bij de discussie over de vraag wie er eigenlijk leidend is bij verwarde personen. Is dat de ggz of het OM? Het voorstel van het kabinet gaat zijn dat het OM leidend is. Ik vind zelf dat de ggz leidend moet zijn, omdat het OM altijd een andere prioriteit heeft. Het OM wil moordzaken goed en voortvarend afhandelen. De zaken waar we het nu over hebben, komen op de tweede plaats. 

Daarom denk ik: het is heel goed om die praktische dingen bij een organisatie onder te brengen die daar ook voor toegerust is en die een goed trackrecord heeft. Ik vind ook dat belangrijke beslissingen niet dichter bij deze minister moeten komen, zoals de voorwaarden van Volkert van der G., tenuitvoerleggingen van mislukte taakstraffen enzovoorts. Maar dat gebeurt dan ook niet met deze wet. 

Er is nog een punt dat me heel na aan het hart ligt. Ik werk nu zo'n 25 jaar in of op justitie. De eerste paar jaren daarvan werkte ik bij de reclassering. Daar was ik belast met de uitvoering van taakstraffen. Twee zaken zijn me ontzettend goed bijgebleven. De eerste is de relatieve onveiligheid. Ik ben later in rechtbanken gaan werken. Daar waren keurig beveiligers. Als je daar op een knop drukte, kwam er iemand aanrennen. Daar voelde ik me heel veilig. Maar bij de reclassering was dat niet. Je stond er daar alleen voor. Ik ben nergens zo veel bedreigd, en verder, dan in die organisatie. We zijn nu 25 jaar verder. Ik vind het heel goed dat hier wederom aandacht voor is. Ik vraag de minister dan ook met grote klem om dit verder te ondersteunen. De mensen die dit werk daadwerkelijk uitvoeren, moeten echt veilig kunnen zijn tijdens hun werk. Daar moet voldoende aandacht en moeten voldoende middelen voor zijn. 

Ik kom op de tweede zaak. Soms dacht ik als reclasseringswerker: deze taakstraf is klaar want degene die die taakstraf moet uitvoeren, wil het gewoon niet doen en gooit er met zijn pet naar. De reclassering is redelijk zakelijk, maar we gaven de mensen daar echt wel kansen. Op een gegeven moment is het echter op. Dan stuur je dat in. Dan zeg je: wilt u dan maar de stok achter de deur toepassen, dus gewoon een gevangenisstraf geven, want anders maak je een lachertje van een taakstraf. Het was voor mij een grote frustratie als dat dan niet gebeurde. Het gebeurde niet omdat termijnen verstreken. Ik heb het zelfs meegemaakt dat een rechter zei: ja, het is vrijdagmiddag en u hebt zulke mooie blauwe ogen, dus kom, nog maar een kans. Dat zei hij letterlijk. Dit is weliswaar 25 jaar geleden gebeurd, maar de frustratie van toen voel ik nu nog. Nu gaan wij niet over wat rechters zeggen, maar het gaat er wel om dat je de taakstraf consequent uitvoert. Dat betekent dat als het niet goed gaat, als de wortel niet wordt gepakt, de stok volgt. De taakstraf is weliswaar een hoofdstraf, maar toch een wortel. Als na de wortel zo nodig de stok niet wordt ingezet, haal je het fundament onder de taakstraf uit. De brief die gevolgd is op het nieuws in het AD dat de taakstraf niet goed wordt uitgevoerd, geeft vertrouwen in die zin dat het in ieder geval minder slecht is. Dat is goed, maar ook ik wil mij aansluiten bij alle andere sprekers die zeggen: let op, dit moet echt een hoge prioriteit krijgen. Ik vind het een heel belangrijke afdoening. Die wil ik niet kwijt omdat de organisatie niet optimaal is. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik hoor deze tweede cri du coeur van mijn collega over taakstraffen die niet worden uitgevoerd en dus omgezet zouden moeten worden in een gewone vrijheidsstraf. Dat wordt in heel veel gevallen ook meteen door de rechter bepaald. Is de heer Recourt het met mij eens dat het OM de heel belangrijke taak heeft om daarachteraan te zitten en dat dat juist een reden zou zijn om deze verantwoordelijkheid ook voor de rest bij het OM te laten liggen? Het OM houdt die verantwoordelijkheid immers in dat opzicht. Moet je dan ook niet de rest daar laten? 

De heer Recourt (PvdA):

Nee. Nogmaals, de tenuitvoerlegging van de mislukte taakstraf en van de gevangenisstraf blijft een beslissing van de rechter en dus een vordering van het OM, maar de hele administratie daarachter — dat was nou juist mijn cri du coeur — had lang geleden niet de hoogste prioriteit en heeft dat ook nu niet, zo hoorde ik toen ik recentelijk daarnaar vroeg bij oud-collega's. Je kunt dat veel beter organiseren bij een organisatie die als enige doel heeft dit soort processen strak te organiseren. Ik heb er groot vertrouwen in dat dat beter en efficiënter gaat dan bij de huidige OM-organisatie. Dat doet heel goed werk. Daar doe ik geen enkele afbreuk aan, maar dit ligt het OM niet na aan het hart. Na aan het hart liggen zaken oplossen, onderzoeken leiden en zaken voor de rechter brengen. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ziet de heer Recourt dan voor zich dat in de toekomst ook de beslissing over een eventuele wijziging van voorwaarden, taakstraffen of juist de omzetting ook naar het administratieve uitvoerende orgaan gaat? Waarom zou het OM daar dan nog wel aandacht voor hebben? 

De heer Recourt (PvdA):

Het is aan de rechter om die beslissingen te nemen. Ik wil een rechterlijke beslissing absoluut niet bij een uitvoeringsorganisatie leggen. Dat het administratieve traject daarnaartoe bij een uitvoeringsorganisatie komt, vind ik geen enkel probleem. Dat raakt wat mij betreft niet dit soort fundamentele, bijna rechtsstatelijke vragen. Het is gewoon een kwestie van wie het papier regelt. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik was denk ik niet duidelijk. Het gaat erom dat een initiatief van het OM nodig is op veel gebieden en dat het OM dat ook niet meer zal doen als het verder geen belang heeft bij de uitvoering. 

De heer Recourt (PvdA):

Het is in ieder geval nu nog nodig dat het OM zaken aanbrengt bij de rechter. Dat verandert niet met deze wet, zeg ik met enig voorbehoud. Dat blijft dus een kritisch punt in mijn eigen redenering, maar wat wij gaan doen is in ieder geval beter dan wat wij nu doen. 

De voorzitter:

Was u begonnen aan uw afronding of was u klaar? 

De heer Recourt (PvdA):

Sterker nog, ik heb de afronding al afgerond. 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag in tweede termijn bespreken heeft als doel de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen te herzien, meer specifiek: het sneller starten van de tenuitvoerlegging, het bevorderen van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging en het goed informeren van alle relevante partners. Daar kan bijna niemand tegen zijn, want straffen moeten uitgevoerd worden. Dan helpt het natuurlijk ook als ze sneller worden toegepast als daartoe een veroordeling is geweest. 

Dat dit tot op heden helaas niet altijd of zelfs heel vaak niet gebeurt, is onlangs weer pijnlijk duidelijk geworden. Nog steeds lopen veel tot gevangenisstraf veroordeelden vrij rond. In 2015 is volgens het AD maar liefst 25% van de opgelegde taakstraffen niet uitgevoerd. Volgens het kabinet, zo lezen wij in de brief die wij zojuist kregen, is dat 7%. Dat is 7% te veel. Er wordt ook gezegd dat 93% in 24 maanden wel wordt uitgevoerd. Dat is twee jaar. 240 taakstraf is het maximum. Dat is ter vervanging van zes maanden gevangenisstraf. Als je dat omrekent, dan is dat echt geen veertigurige werkweek. Dus een taakstraf — mijn fractie zegt dat heel vaak — is helemaal geen straf. Dat wordt onderbouwd door het ministerie zelf, want het heeft dit in het verleden laten onderzoeken. Er is een rapport uitgekomen met de mooie titel: beleving van de werkstraf onder jongeren. Hierin staat letterlijk dat veel jongeren die taakstraf helemaal zo gek nog niet vinden. Dat kan ik me best voorstellen, horende wat ik net heb gezegd. In de media is gebleken dat taakstraffen ook kunnen worden afgekocht. Mijn fractie maakte zich daar in het verleden druk over en doet dat nog steeds. Ik concludeer dat een taakstraf helemaal geen straf is. Dit zeg ik als uitstapje in tweede termijn over de actualiteiten die wij er vandaag bij zouden betrekken. 

Ik keer terug naar wat ik in eerste termijn heb gezegd over dit wetsvoorstel. Ik heb gezegd dat mijn fractie niet overtuigd is dat de in het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen verandering gaan brengen in het sneller en daadwerkelijk uitvoeren van de straffen. De minister heeft ons niet echt overtuigd. Mijn fractie is het niet eens met een aantal punten dat overeind blijft. Ten eerste het punt dat voor de geldboete lager dan €340 gratie mogelijk is, ofwel kwijtschelding. De minister zegt dat dit in de praktijk al gebeurt. Dat is helemaal waar, maar nog sterker, het gebeurt zelfs bij veelplegers, ook wel "draaideurcriminelen" genoemd. De minister zegt dat je een zorgtraject of re-integratietraject niet moet verstoren. Een veroordeelde heeft te leren van de veroordeling, van de boete moet ik zeggen, en hij moet niet bij een tegenvaller in crimineel gedrag vervallen. Van het betalen van de boete, al dan niet in termijnen, leer je ook. Mijn fractie vindt dat boetes moeten worden betaald; ze zijn niet voor niets opgelegd. 

Een tweede punt waarmee mijn fractie het niet eens is, is om het wettelijk vast te leggen dat de reclassering in alle gevallen moet gaan adviseren over de te stellen voorwaarden. Ik heb er voorbeelden bij genoemd ter onderbouwing van het standpunt van mijn fractie. Ik heb hierover ook een amendement ingediend. De minister heeft in eerste termijn gezegd dit amendement te ontraden, omdat hij wel tevreden is over de reclassering. Verder heeft hij gezegd dat dit in de praktijk nu al ook al zo gebeurt. Dit is niet echt overtuigend en het amendement blijft gehandhaafd. 

In eerste termijn heb ik ook gesproken over een verschijningsplicht ter zitting. De minister denkt wellicht dat ik in herhaling val en dat klopt. Ik blijf dat doen tot vervelens toe, want veroordeelden tot een gevangenisstraf komen zich niet melden aan de gevangenispoort. Dit blijkt helaas nog steeds zo te zijn. Als je dat blijft geloven, vindt mijn fractie dat naïef. Ik dien in dat kader de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het wetsvoorstel geen verschijningsplicht regelt voor de verdachte; 

van mening dat wanneer de verdachte aanwezig is op de zitting waar het vonnis wordt uitgesproken, diegene na veroordeling tot gevangenisstraf meteen naar de gevangenis gebracht kan worden, waardoor het niet meer mogelijk is zich aan de gevangenisstraf te onttrekken; 

verzoekt de regering, een verschijningsplicht ter terechtzitting in het Wetboek van Strafvordering op te nemen voor verdachten van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 30 (34086). 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb nog een ander punt van kritiek. Wij hoorden de minister hierover als Kamerlid vaker spreken dan als minister. Ik doel op de voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Mijn fractie vindt dat een veroordeelde bij overtreding van de voorwaarden het gehele strafrestant moet uitzitten. Ik dien daarover de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat wanneer veroordeelden de aan hen in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling opgelegde voorwaarden overtreden, zij niet altijd automatisch de resterende opgelegde gevangenisstraf in het geheel dienen uit te zitten, maar in de regel slechts een deel daarvan of helemaal niets; 

overwegende dat veroordeelden de aan hen opgelegde voorwaarden zullen blijven overtreden zolang daar geen of onvoldoende consequenties aan verbonden zijn; 

van mening dat bij het enkele overtreden van de voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling altijd consequenties dienen te volgen ongeacht de eventuele gevolgen van een overtreding, omdat de voorwaardelijke invrijheidstelling anders wordt uitgehold; 

verzoekt de regering om wettelijk te regelen dat het Openbaar Ministerie altijd overgaat tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling indien een veroordeelde de aan hem opgelegde voorwaarden overtreedt; 

verzoekt de regering voorts, ook wettelijk te regelen dat wanneer een rechter heeft geoordeeld dat er voorwaarden zijn overtreden, de betreffende persoon het gehele strafrestant van de eerder opgelegde gevangenisstraf dient uit te zitten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 31 (34086). 

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik heb een vraag over de eerste motie van mevrouw Helder. Is het bevel tot medebrenging voor mevrouw Helder niet voldoende? 

Mevrouw Helder (PVV):

Als dat altijd zou worden uitgevaardigd, dan zou het een ander verhaal zijn, maar dat is helaas niet het geval. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Begrijp ik goed dat u er een plicht van wilt maken? 

Mevrouw Helder (PVV):

Ja, absoluut. 

De voorzitter:

Was u aan het einde van uw betoog gekomen? 

Mevrouw Helder (PVV):

Nog niet, maar ik ben wel bij de afronding. 

Voorzitter. Tot slot de reactie van de minister op twee amendementen, namelijk die op stuk nrs. 11 en 13 van de collega van de SGP. Ik heb deze amendementen meeondertekend. In de eerste termijn heb ik aangegeven dat mijn fractie pas na de reactie van de minister kan bepalen of zij met het wetsvoorstel kan instemmen. Dat zit met name in de reactie op de genoemde amendementen. Het amendement op stuk nr. 11 is in de eerste termijn, maar ook bij brief, die ter onderbouwing is gestuurd, ontraden. De minister stelt dat iemand in dat geval "koud" in de samenleving terugkeert. Ik ben het daar niet mee eens, want tijdens de gevangenisstraf wordt ook aan re-integratie gewerkt, zoals zelfs wettelijk is vastgelegd in artikel 2 van de Penitentiaire beginselenwet. Strafkorting is voor mijn fractie onacceptabel. Als het amendement op stuk nr. 11 het niet haalt, is de kans groot dat mijn fractie tegen het wetsvoorstel zal stemmen. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Het is al weer lang geleden dat we over dit wetsvoorstel spraken. Ik heb het even opgezocht: het was 8 december. Ik verving toen mijn collega Van Nispen omdat hij die avond vader was geworden. Ik hoor de minister "Tobias" zeggen vanuit vak-K. Inderdaad. De minister heeft zijn naam heel mooi vereeuwigd in de Handelingen, waarvoor dank. Op de manier waarop hij dat deed, kan nog wel iets aan te merken zijn. Het was iets met tomatensap, maar het was mooi dat er in ieder geval aandacht aan geschonken werd. Omdat het zo'n tijd geleden is, heb ik even moeten graven om me te herinneren waar het debat ook alweer over ging. Als ik weer alles nalees, ook de brieven die we nog hebben gekregen van de staatssecretaris, bijvoorbeeld in reactie op de rapporten van de Ombudsman, staan er nog steeds vragen open. Die laat ik graag nog eens de revue passeren. 

In de eerste termijn hebben we gesproken over de verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van het Openbaar Ministerie naar de minister. We hebben gesproken over de zorgen van vele instanties in het veld, die van de SP en die van collega's over de verschuiving van die verantwoordelijkheden. Daar kleven namelijk een aantal risico's aan. Waarover iedereen zich het meest zorgen maakt, is dat je de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen daarmee meer politiek maakt. Kan de minister nog eens aangeven hoe hij dit precies ziet en hoe dit te voorkomen is? Waarom is in dezen het advies van de rechter of het Openbaar Ministerie niet bindend? Daar had de minister namelijk ook voor kunnen kiezen. De SP had dat wat zuiverder gevonden. Waarom heeft hij dat niet gedaan? De uitvoeringinstantie waarbij het komt te liggen, is het CJIB. Je kunt je afvragen hoe we dat ICT-technisch gezien gaan doen. ICT in combinatie met de overheid heeft niet altijd een goede naam. Kijk naar de verandering bij de Belastingdienst, die in een keer belast werd met de uitbetaling van de zorg- en huurtoeslag. Daar heeft het behoorlijk wat voeten in de aarde gehad. Daar ben ik soms ongerust over. Kan de minister die zorgen wegnemen? 

In de eerste termijn heb ik uitgebreid gesproken over de Wet Mulderboetes, de verkeersboetes. Het ging met name over het gijzelen, dus het oppakken van mensen en opsluiten van hen in de gevangenis wanneer zij hun verkeersboete niet betalen. De SP is altijd van mening geweest dat er een verschil is tussen de mensen die niet willen betalen, maar dat wel kunnen — voor hen is gijzeling inderdaad een uiterste mogelijkheid om de boete wel te betalen — en mensen die wel willen betalen, maar dat niet kunnen. Dat zijn er heel veel. Het doel van gijzelen moet zijn dat mensen in ieder geval niet zo snel weer een fout maken in het verkeer en ervan leren. Deze wet biedt ruimte voor een betalingsregeling en meer maatwerk. De SP vindt dat erg mooi. Wij hopen dat meer mensen de boetes betalen en dat het niet zover komt dat mensen in het gevang worden gezet. 

We hebben in eerste termijn een aantal punten aangedragen om de situatie nog verder te verbeteren. De SP pleit ervoor om ook bij Wet Mulderboetes te kijken naar vervangende hechtenis, wat inhoudt dat de boete vervalt als je in de gevangenis hebt moeten zitten. Ik zal exact uitleggen wat ik bedoel. De minister gaf in zijn eerste termijn aan dat hij een aantal zaken moest behandelen die voor hem echt wereldvreemd waren. Meestal is deze minister goed ingevoerd, maar op het punt van deze zaak kan ik bevestigen dat de minister een beetje wereldvreemd was. Zoals de minister weet, heb ik eerder bij politieagenten een onderzoek gedaan naar die verkeersboetes. Het is niet onbekend dat agenten die boetes veel te hoog vinden en dat zij daarom veel vaker gebruikmaken van hun discretionaire bevoegdheid en dus geen boetes uitschrijven. Zij gaven echter ook nog iets anders aan. Een agent zei het treffend: "Je kunt beter een flitspaal slopen dan erdoor geflitst worden". Waarom zei hij dat? Ten eerste omdat de boetes in het strafrecht vaak lager uitvallen dan bijvoorbeeld een verkeersboete en ten tweede — daar gaat het in dezen om — omdat de boete voor vernieling vervalt als je die niet betaalt en in het gevang gaat zitten. Dat is niet het geval bij een verkeersboete via de Wet Mulder: als je daarna in de gevangenis zit en gegijzeld wordt, vervalt je boete niet. Sterker nog: als je uit het gevang komt, krijg je nog een verhoging. Daardoor is dit soms een soort vicieuze cirkel. Ik dien daarom de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat gijzeling op grond van de Wet Mulder een dwangmiddel is en geen vervangende hechtenis zoals in het strafrecht, waardoor de boete ondanks de gijzeling blijft staan; 

van mening dat dit ertoe kan leiden dat mensen die hun boete wel willen maar niet kunnen betalen (verder) in de financiële problemen komen; 

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke manier mogelijk kan worden gemaakt dat een rechter bij de goedkeuring van een gijzelingsverzoek ook kan bepalen dat deze gijzeling geldt als vervangende hechtenis, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 33 (34086). 

De heer Recourt (PvdA):

Ik sta sympathiek ten opzichte van het idee, maar ik betwijfel wel of hiermee aan de juiste knop wordt gedraaid. Het idee is juist dat je alleen mensen in gijzeling neemt die wel kunnen betalen maar niet willen betalen. Daar hebben de SP, de PvdA en bovendien de Ombudsman hard voor geknokt. Kortom: als dat werkt, zijn er helemaal geen mensen die een boete moeten uitzitten. Zij kunnen die boete immers gewoon betalen, maar willen dat niet. De andere mensen moet je überhaupt niet in gijzeling nemen. Kunnen we dus niet veel beter nog harder aan die kant duwen dan nu deze weg inslaan? Het gevaar van deze weg is immers dat mensen die de boete wel kunnen betalen, niet zullen betalen. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ben het gedeeltelijk met mijn collega eens. Ik kom straks met voorstellen die mijn collega mogelijk wel kan steunen, maar ik vind dat er sprake is van ongelijke gevallen. Ik vind deze situaties echt ongelijk: bij het strafrecht vervalt de boete wel, maar bij toepassing van de Wet Mulder niet. Er zijn rechters die ervoor pleiten om dit gelijk te trekken. Ik zeg: onderzoek dat in ieder geval. Hoe je dat oplost of mooi gelijktrekt, is mogelijk een kwestie van uitvoering door de minister, maar ik zou het in ieder geval fijn vinden als hier onderzoek naar wordt gedaan, omdat ik de situatie nu echt oneerlijk vind. Er zit immers een groot verschil tussen. 

In de eerste termijn heb ik gezegd dat veel betalingsregelingen worden afgewezen omdat de grens van €225 te hoog is en te rigide wordt gehanteerd. Ook de Nationale ombudsman wijst in zijn onderzoek naar betalingsproblemen bij verkeersboetes op dit probleem. De Ombudsman geeft, net als de minister in zijn eerste termijn, aan dat er wel een betalingsregeling mogelijk is als het boetegedrag door verhoging is opgelopen tot die €225. De SP wil dat moment voor zijn. Laten we wel wezen: voor een Kamerlid, zelfs van de SP, is een boete van €225 mogelijk wel te betalen, maar voor een alleenstaande moeder in de bijstand is dit gewoon een kwart van haar maandinkomen. Dat is dan een ander geval. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat een betalingsregeling alleen standaard wordt aangeboden bij verkeersboetes van minstens €225; 

overwegende dat een betalingsregeling bij verkeersboetes onder de €225 alleen kan worden getroffen als aan strikte voorwaarden wordt voldaan; 

van mening dat voorkomen moet worden dat mensen onder een bepaald inkomen in de schulden komen als zij door hun kleine portemonnee een verkeersboete niet kunnen betalen; 

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat mensen die wel willen maar niet kunnen betalen, ook een betalingsregeling kunnen treffen voor boetes lager dan €225 als zij vallen onder de normen die gelden voor de bijstand, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 34 (34086). 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik moest die twee punten nog uitgebreid behandelen omdat er ook nog een onderzoek daarnaar van de Ombudsman kwam en de minister er uitgebreid op heeft gereageerd en vervolgens met aanpassingen kwam. 

Ik wil ook nog heel kort stilstaan bij de taakstraffen, waarover mijn collega's ook al spraken. Ik vind het nogal vreemd als tussen enerzijds de brief van de minister en het bericht van het Openbaar Ministerie en anderzijds het bericht van het Algemeen Dagblad zo veel verschil zit. Het Openbaar Ministerie en de minister zeggen: 93% van de taakstraffen wordt succesvol uitgevoerd en 7% niet, maar daar zijn allerlei redenen voor. Het Algemeen Dagblad komt met het bericht dat een kwart van alle taakstraffen niet voldoende wordt uitgevoerd. Dat vind ik lastig. De minister zei in zijn beantwoording, en mevrouw Van Toorenburg van het CDA zei het ook treffend, dat er heel veel tijd overheen gaat voordat de taakstraf wordt uitgevoerd. Ook vanuit agogisch oogpunt — je moet leren van je taakstraf, althans dat is zeker voor jongeren het idee — moet die taakstraf snel worden uitgevoerd. 

In zijn brief eindigt de minister met zorgen die ikzelf ook had na het lezen van het artikel van het Algemeen Dagblad. De directeur van Reclassering Nederland zegt: ik word heel veel geconfronteerd met agressie van mensen die een taakstraf moeten uitvoeren. Ik vind dat echt onacceptabel. Mensen moeten zich houden aan de normen. Reclasseringsambtenaren moeten zich gewoon veilig voelen. De minister zegt te willen stimuleren dat meer aangifte wordt gedaan. Ik wil heel graag van de minister weten of er dan zo weinig aangifte wordt gedaan. Daar maak ik me dan wel zorgen over, zeker als die directeur dat zo zegt. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er meer aangifte wordt gedaan? Wat gaat de minister daaraan doen? 

Heel kort wil ik nog terugkomen op mijn ingediende amendement dat ziet op het intrekken van de verhoging van de boetes. De minister gaf in eerste termijn aan dat het telkens weer verhogen van de boetes een heel goede prikkel is om te betalen. Ik heb me echt rot gezocht naar het onderzoek van de minister dat zijn bewering kon staven, maar ik heb het niet gevonden. Wel vond ik onderzoek waaruit bleek dat een betalingsregeling wél leidt tot betaling van boetes. Mevrouw Helder gaf dat ook al aan: dan worden die boetes in ieder geval betaald. Maar dat eerste onderzoek heb ik dus niet gevonden. Ik snap dat de minister bang is dat hij de schatkist misschien niet gaat vullen, maar we hebben bij de Algemene Beschouwingen nou net een mooie motie van mijn collega's van de VVD en de Partij van de Arbeid aangenomen waarin staat dat een verkeersboete niet is bedoeld om de schatkist te vullen. Ik zie dus eigenlijk helemaal geen beletsel meer voor mijn collega's om voor het amendement op stuk nr. 20 te stemmen. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Het niet straffen als wangedrag dat vereist of het niet uitvoeren van een terecht opgelegde straf behoort in de onderwijspraktijk tot een van de effectiefste manieren om een docent zijn of haar gezag en respect te laten verliezen. Mutatis mutandis geldt dat ook voor de overheid. Daar gaat het eigenlijk over in het voorliggende wetsvoorstel. 

Ik dank de minister voor de beantwoording in eerste termijn, bijna tien maanden geleden. Ik dank hem ook voor de brief over het amendement dat wij hebben ingediend op stuk nr. 11. 

Ik loop de amendementen nog even kort langs. Het amendement op stuk nr. 10, dat in verband met een inhoudelijke aanpassing — ook op aangeven van de minister, toen hij het amendement becommentarieerde — intussen het amendement op stuk nr. 24 is geworden, is erop gericht dat gedetineerden alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden van ingrijpende aard een korte onderbreking van hun straf kunnen krijgen. Naar aanleiding van de eerste termijn hebben we het amendement zodanig aangepast dat een strafonderbreking voor ongewenste vreemdelingen in principe onbeperkt kan zijn. Dat spoort meer met de intentie van de situatie, namelijk uitzetting. De ernst van het delict blijft wat ons betreft wel een belangrijk aspect. We vragen daarom de verzekering van de minister dat in alle gevallen een substantieel deel van de straf ook echt wordt uitgezeten. 

Het amendement op stuk nr. 11 is inmiddels het amendement op stuk nr. 25 geworden in verband met de medeondertekening van collega Helder, waarvoor mijn dank. Ook na de brief van de minister blijven we het onbevredigend vinden dat iemand met twee losse straffen van één jaar veel slechter af is dan iemand van wie de straffen zijn samengevoegd. Tijdens de beantwoording suggereerde de minister dat het een beetje een ritueel van de SGP is om hierover te beginnen. Ik kan de minister echter verzekeren dat de SGP niet van rituele dansjes en rituele plasjes houdt. Ik stel daarom nu uitdrukkelijk dat de SGP het niet heeft over het systeem van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zelf, maar over een in onze ogen vreemd onderdeel daarvan. Het mag voor de daadwerkelijke straf niet uitmaken of die toevallig achterelkaar uitgezeten moet worden of dat er enige tijd tussen zit. Ik hoop dat de collega's dit amendement steunen. 

Het amendement op stuk nr. 12 regelt dat voorwaardelijke invrijheidsstelling kan worden uitgesteld of achterwege blijft, indien er sprake is van een gevaar voor de veiligheid van de samenleving dan wel verstoring van de openbare orde. Bij dit amendement suggereert de minister dat het volledig zal vallen onder de uitzondering dat er sprake is van recidivegevaar. Het blijft vreemd dat iemand die voor terrorisme vastzit op grond van de voorwaardelijke-invrijheidsstellingsregeling, bij goed gedrag eerder naar huis mag. Wij vragen de minister of in een dergelijke situatie niet automatisch sprake is van blijvend gevaar voor de samenleving en/of recidivegevaar. Ik hoor graag van de minister of dat zo geïnterpreteerd kan worden. Als dat zo is, kunnen wij het amendement intrekken, want dan hebben wij voldoende aan de interpretatie van de minister. 

Het amendement op stuk nr. 13 is inmiddels het amendement op stuk nr. 26 geworden, wederom in verband met de medeondertekening van collega Helder, waarvoor mijn dank. Ik heb daar inhoudelijk geen commentaar meer op. Ik dank de Kamer voor haar oordeel over dit amendement. Ik hoop op steun van de collega's. 

Het amendement op stuk nr. 14 regelt dat de uitvoering van taakstraffen gegarandeerd wordt. Daar is ook door mijn collega's al veel over gesproken. Ik dank de minister voor de toelichtende brief hierover. Er blijft echter wel enige onduidelijkheid bestaan, zoals collega's ook al signaleerden. Garandeert de minister nu dat elke opgelegde taakstraf hoe dan ook wordt uitgevoerd of via een vervangende hechtenis wordt geregeld? 

Ik heb nog twee kleine, maar niet onbelangrijke puntjes. Het eerste en meer principiële punt betreft de bevoegdheidsverdeling tussen de minister en het Openbaar Ministerie. De tenuitvoerlegging van de beslissingen komt bij een uitvoerende dienst te liggen en niet bij het Openbaar Ministerie. Is het nu volstrekt duidelijk waar de bevoegdheid van het OM ophoudt en die van de minister begint? Geldt dat ook voor de overgangsperiode? Is dat afdoende geborgd? 

Ik kom op mijn tweede en laatste punt. Het Openbaar Ministerie moet de beslissing binnen twee weken naar de minister sturen, op grond van artikel 6.1.1. Snelheid is vanzelfsprekend geboden, maar is dit praktisch ook haalbaar voor het Openbaar Ministerie? Is er voldoende kwaliteit in de besluitvorming enzovoorts gegarandeerd als het op zo'n korte termijn geregeld moet worden? Als er bijvoorbeeld nog onduidelijkheden zijn of als er administratieve fouten of vergissingen zijn gemaakt die het OM eerst moet oplossen met de andere betrokken instanties, wordt de termijn wel heel krap. Is het wel verstandig om die termijn zo krap te stellen? Gaat dat niet ten koste van de zorgvuldigheid? 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Het is bijna een jaar geleden — collega's refereerden er ook al aan — dat mevrouw Swinkels ons meenam in haar maidenspeech, in haar zoektocht naar de houtworm en de bedreigingen daarvan of wat er dan ook bij speelde, en in haar pleidooi daarover bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg. Er zijn inmiddels enkele maanden verstreken en dus heb ik de Handelingen er weer even op nageslagen om te bekijken waar we ook alweer stonden. Daarom weet ik het zo precies. Er zijn een flink aantal amendementen ingediend en die passeren ook nu weer de revue. Ik weet niet of de minister al die amendementen gaat langslopen, maar wellicht kan hij dadelijk toch op een wat hoger abstractieniveau nalopen wat het oordeel van de Kamer op elk punt is. Dat zou mij in ieder geval helpen bij de advisering aan mijn fractie. Ik zou nog vier punten willen opbrengen. Voor een deel heb ik die een aantal maanden terug al behandeld. Voor een deel heeft de actualiteit van de laatste maanden ons op sommige punten ingehaald. 

Ik begin met de kwijtschelding van boetes. Ik zou het zeer waarderen als de minister omwille van de Handelingen, de wetsgeschiedenis dus, in navolging van de brief die we van de staatssecretaris hebben ontvangen, expliciet markeert dat het uitgangspunt is en blijft dat financiële sancties dienen te worden voldaan. Wellicht zijn er redenen om na te denken over de manier waarop je daar verder mee omgaat, bijvoorbeeld in termijnen of weet ik wat. Als zo iemand echter opnieuw iets begaat waarop een sanctie staat — te hard rijden, een misdrijf plegen, een overtreding begaan of wat ook — kan de souplesse die dan wellicht in de sfeer van betalingstermijnen wordt geboden, weer worden teruggetrokken. Ik begrijp dat dit nog wordt uitgewerkt in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Ik zou graag van de minister horen wanneer dat gaat spelen, want dan kan ik dat aan de relevante woordvoerder bij de VVD-fractie doorgeven. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb naar mijn VVD-collega geluisterd, maar het is me toch nog niet helemaal helder. Zegt hij nou dat er never nooit kwijtschelding mag plaatsvinden? Of zegt hij dat we bij recidive, als iemand nog een keer een boete krijgt na een kwijtschelding, eens goed moeten bekijken wat we dan doen? 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik zeg wat ik zeg. Ik vind dat het uitgangspunt moet zijn dat je financiële sancties, boetes, gewoon betaalt. Ik wil ook graag dat de minister dit herhaalt. Het is immers een opgelegde straf. Je hebt zelf iets strafbaars begaan en daar ben je zelf verantwoordelijk voor. Je moet de straf dus niet zomaar kunnen ontlopen. Ik neem kennis van het feit dat de regering voorstellen doet voor termijnen et cetera. Ik zeg alleen wel dat ik geen reden zie om souplesse te betrachten als iemand maar doorgaat met het plegen van hetzelfde delict. 

De heer Recourt (PvdA):

Dan is het de toon die het verschil maakt. Iedereen is het erover eens dat je boetes in beginsel moet betalen. Iedereen is het er ook over eens dat, als je kansen krijgt, daarna aanzienlijk minder soepel met je wordt omgegaan. Gelukkig vindt ook de VVD dat we mensen die echt helemaal klem zitten — ik raad de heer Van Oosten aan eens mee te lopen met een bewindvoerder of schuldhulpverlener — perspectief kunnen geven. Nu worden zij namelijk telkens aan hun benen teruggetrokken omdat die boetes maar cumuleren, waardoor zij nooit uit een schuldhulpverleningsituatie komen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Dan is het toch niet alleen de toonzetting die verschil maakt tussen de heer Recourt en mij, maar wellicht ook de inhoud, nu we er wat dieper op inzoomen. Het begint wat mij betreft bij degene die de overtreding begaat. Die draagt daar de verantwoordelijkheid voor. Ik zie om mij heen dat de behoefte bestaat om meer termijnen te verstrekken. Allemaal tot je dienst; ik vind dat er uiteindelijk betaald moet worden. Ik vind echter ook dat je strak en rigide moet zijn als iemand vervolgens voorbijgaat aan alle regels die we met elkaar in dit land hebben afgesproken. 

Nu zal ik ook de andere punten benoemen, allereerst de voorwaardelijke invrijheidstelling. Toen wij deze discussie een jaar geleden met elkaar voerden, ging ik uit van de gedachte dat het WODC een onderzoek zou doen naar de wenselijkheid van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat bleek, zo werd mij tijdens dat debat duidelijk, eigenlijk niet aan de orde te zijn, maar dat zou ik wel degelijk willen. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling de mogelijkheid biedt om een gedetineerde na het uitzitten van twee derde van de gevangenisstraf voorwaardelijk in vrijheid te stellen; 

constaterende dat het vervroegd in vrijheid stellen van gedetineerden na het uitzitten van twee derde van de gevangenisstraf niet mag verworden tot een automatisme en dat in elk geval een individuele afweging moet worden gemaakt; 

overwegende dat voor het maken van deze afweging het samenspel van reclassering en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) bepalend is voor het advies dat aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt gegeven ten behoeve van de vormgeving van de voorwaardelijke invrijheidstelling (vi); 

roept de regering op, een onderzoek in te stellen naar het huidige systeem en de vraag of dit nog voldoet en, zo nee, zou moeten worden aangescherpt om te voorkomen dat voorwaardelijke invrijheidstelling de facto tot een automatisme verwordt, en de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer te sturen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Oosten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 35 (34086). 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik ga niet over het beoordelen van een motie, maar dit lijkt gewoon staand beleid. Het is geen automatisme. Vervroegde invrijheidstelling is — ik doe dit even uit mijn hoofd — in 2008 veranderd in een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dus het automatisme is eraf. Hoe mijn fractie ook denkt over de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar dat is gewoon een feit. Wat moet dat onderzoek eigenlijk gaan aantonen? Ik hoor collega Van Oosten zeggen: als het systeem niet voldoet. Wanneer voldoet het dan niet? Ik begrijp deze motie niet. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik dank mevrouw Helder voor deze vraag om een toelichting. Precies daarom wil ik dat daarnaar gekeken wordt. Ik heb mijn vragen bij het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling dat nu bestaat, omdat ik vaststel dat heel veel gedetineerden nou eenmaal — het is misschien geen automatisme naar de letter van de wet, want daar heeft mevrouw Helder gelijk in — feitelijk na twee derde van de straf buiten de gevangenismuur komen te staan. Daarvoor voeren wij deze discussie ook met elkaar. Ik vraag mij af of dat in alle gevallen nuttig, noodzakelijk en wenselijk is. Precies dat wil ik eens even kritisch onderzocht hebben. 

De voorzitter:

Mevrouw Helder, tot slot. 

Mevrouw Helder (PVV):

Mag ik tot slot aan collega Van Oosten vragen of hij daarmee bedoelt dat de voorwaarden die opgelegd kunnen worden, het scala dat we tegenwoordig hebben, ook de toets der kritiek zullen moeten doorstaan in dat onderzoek? 

De heer Van Oosten (VVD):

Absoluut. Ik wil gewoon dat er breed wordt gekeken, ook naar de inhoud en naar de soort voorwaarden die wordt opgelegd, en of die aanscherping behoeven gegeven hetgeen uit dat onderzoek blijkt. Dan kunnen wij vervolgens een discussie daarover voeren met elkaar. 

Ik zie dat de tijd voortschrijdt, maar ik wilde nog een opmerking maken over de zelfmelders. Ik zeg het maar eerlijk: ik krijg zo langzamerhand een sik van het feit dat we er elke keer weer mee geconfronteerd worden — ik neem niemand kwalijk dat dit gebeurt — dat er mensen zijn die klaarblijkelijk hun verantwoordelijkheid ontlopen. Er zijn figuren die veroordeeld worden door de rechter en die, wanneer zij een oproep krijgen om zich te melden bij de gevangenispoort, niet komen opdagen. Ik kan dit niet uitgelegd krijgen. Ik vind dat geen goed gedrag. Ik zou niet weten waarom zij beloond zouden moeten worden met de mogelijkheid van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Daartoe dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

vaststellende dat de meeste personen die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf deze niet direct na het uitspreken van de straf ondergaan; 

vaststellende dat deze personen op een later moment worden opgeroepen om zich te melden bij een penitentiaire inrichting om hun straf uit te zitten; 

vaststellende dat een groot aantal van deze zogenoemde "zelfmelders" zich niet zelf meldt en dat hoge kosten worden gemaakt om te proberen deze personen alsnog achter de tralies te krijgen; 

overwegende dat dit volstrekt onwenselijk is en deze personen door dit gedrag geen inzicht tonen in de door hen gepleegde misdrijven; 

overwegende dat het gewenst is dat het feit dat een persoon zich niet zelf meldt bij een penitentiaire inrichting niet zonder gevolgen blijft voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; 

roept de regering op, onderzoek te doen naar de mogelijkheid van het onthouden van voorwaardelijke invrijheidstelling indien personen die in de mogelijkheid zijn gesteld zichzelf te melden na oplegging van een gevangenisstraf, zich niet zelf melden bij een penitentiaire inrichting, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oosten en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 36 (34086). 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik hoor collega Van Oosten zeggen dat als iemand zich na veroordeling zelf niet kwam melden, en de politie hem uiteindelijk heeft opgespoord — althans, die laatste zinsnede lees ik tussen de regels door — diegene dan niet meer voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking mag komen. Denkt collega Van Oosten dat zij zich dan wel sneller komen melden? 

De heer Van Oosten (VVD):

Hiermee beoog ik iets duidelijk te maken wanneer dit soort figuren niet komt. Zij hebben nota bene de mogelijkheid om in afwachting van hun straf thuis te zitten. Zij zouden lering moeten hebben getrokken uit het vonnis en hadden volgens mevrouw Helder ook aanwezig moeten zijn bij het wijzen van dat vonnis. Als zij dit allemaal terzijde schuiven, dan zeggen we "komt u nu maar" in goed vertrouwen, en dan komen ze niet. Ja, sorry, bij dat soort figuren ben ik er ook klaar mee. Dan is goed gedrag ver weg. Ik heb er geen zin in dat dit soort figuren daarmee beloond zouden moeten worden. Ik vraag de minister om er kritisch naar te kijken en er onderzoek naar te doen. Dat is de strekking van de motie. 

De voorzitter:

Mevrouw Helder, tot slot. 

Mevrouw Helder (PVV):

Tot slot, voorzitter. Als je dat echt serieus meent, moet je ervoor zorgen dat die figuren de mogelijkheid niet krijgen om zichzelf te melden en zich dus aan de tenuitvoerlegging van de op te leggen straf te onttrekken. Dan moet je ervoor zorgen dat zij bij de uitspraak aanwezig zijn. Dan kunnen ze meteen mee naar de gevangenis worden genomen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik ben het in zoverre met mevrouw Helder eens dat het een zoektocht is naar hoe je dat systeem kunt optimaliseren, om het zo maar te zeggen. We weten ook dat we te maken hebben met de feitelijke situatie dat wat mevrouw Helder beoogt niet het geval is en in sommige gevallen om rechtsstatelijke redenen lastig te organiseren is. 

Dan maak ik mijn laatste opmerking, als de voorzitter mij toestaat. 

De voorzitter:

Dat sta ik u toe. 

De heer Van Oosten (VVD):

Diverse collega's hebben al het een en ander gezegd over de taakgestraften. Ik las de brief die de staatssecretaris hierover heeft gestuurd. Deze maakt gelukkig duidelijk dat de situatie waarover we lazen in het AD, zich niet voordoet. Maar ik vind het verschrikkelijk om te moeten vaststellen dat er figuren zijn die in ons stelsel de kans krijgen om een straf in de open lucht uit te voeren, en die dat op zo'n ongelofelijke manier tenietdoen, door de reclasseringsmedewerkers grof te beledigen of te intimideren, zoals wij de directeur van de reclassering hoorden vertellen op televisie, en ook in de krant te lezen was. Ik ben blij in de brief van de staatssecretaris te lezen dat hij daarvoor maatregelen neemt. Ik vind dat je dan ook rücksichtslos die vervangende hechtenis moet inzetten. Ik zou heel graag van de minister willen horen hoe we voorkomen dat dit soort taakgestraften — ondanks dat ik in de brief lees dat dit maar een kleine groep is — uiteindelijk de straf ontlopen, want zij verdienen dat absoluut niet. 

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het einde van de inbreng van de kant van de Kamer in tweede termijn. Ik schors de vergadering voor tien minuten. 

De vergadering wordt van 20.16 uur tot 20.25 uur geschorst. 

De voorzitter:

We zijn toe aan de beantwoording door de minister. Ik stel voor dat hij alleen ingaat op de amendementen voor zover hij dat bij de vorige bespreking nog niet gedaan heeft. Het gaat dus alleen om het amendement op stuk nr. 32, want dat is een nieuw amendement. 

Minister Van der Steur:

Nr. 32? Bedoelt u nr. 27? Er is geen nr. 32. 

De voorzitter:

Het is nr. 32 geworden, ter vervanging van nr. 27. 

Minister Van der Steur:

Oh, omdat de heer Van Oosten heeft meegetekend. Ik begrijp het. 

De voorzitter:

Ja, vanwege het meetekenen. Gaat u uw gang. 

Minister Van der Steur:

Dat zal ik doen, voorzitter. Daarmee voldoe ik dan overigens niet aan het verzoek van een van de leden die zei het zeer op prijs te stellen als ik alle amendementen zou langslopen. Dat doe ik dan niet, op uw verzoek. 

De voorzitter:

Dat lijkt mij niet nodig. Ik kijk even naar de Kamerleden: het is een kwestie van lezen wat erover gezegd is. Ik stel dus voor dat u alleen ingaat op de nieuwe amendementen. 

Minister Van der Steur:

Het gaat toch niet helemaal goed, voorzitter. 

De voorzitter:

Ja, er zijn vragen gesteld ... 

Minister Van der Steur:

Nee, er is een aantal amendementen gewijzigd, waardoor ik mijn oordeel wil wijzigen. Anders gaat het niet goed. 

De voorzitter:

Dan gaat het echt anders. 

Minister Van der Steur:

Ik doe het dus alleen voor de gewijzigde amendementen. 

De voorzitter:

Dat lijkt me ook. Er is zo hier en daar ook nog een vraag gesteld. Ik neem aan dat u daar ook op ingaat. Het gaat mij erom dat we niet de amendementen plichtsgetrouw een voor een langslopen als dat inhoudelijk niet nodig is. Gaat u uw gang. 

Minister Van der Steur:

Ik zal proberen om zo veel mogelijk aan uw verzoek te voldoen. Ik doe mijn best en zal het heel kort doen. 

Voorzitter. Allereerst wil ik de leden graag danken voor hun bijdragen in de tweede termijn. De eerste termijn ligt mij inderdaad nog vers in het geheugen. Het was de eerste toespraak van mevrouw Swinkels in de Kamer, haar maidenspeech, een indrukwekkend verhaal over flauwvallen en black-outs die zij in haar carrière had gekregen. Toen dacht ik: dat is hoopvol; dat zullen wij in de komende maanden meermalen meemaken en dat is lekker rustig. Maar ik kan u zeggen dat de belofte van mevrouw Swinkels niet bewaarheid is geworden. Van black-outs of flauwvallen is mij niets gebleken. Ze heeft zich in de afgelopen tien maanden tot een uitstekend Kamerlid ontwikkeld, dat vooralsnog van geen black-outs of flauwvallen blijk heeft gegeven. Tobias is inmiddels natuurlijk ook tien maanden. Ik heb hem sindsdien nog niet gezien en weet dus niet precies wat zijn reactie is op het feit dat hij in de Handelingen staat. Ik weet wel dat zijn vader inmiddels alweer maandenlang met veel succes onder ons is, dus volgens mij gaat het met Tobias ook wel goed. 

Ik wil nog heel kort ingaan op het doel van dit wetsvoorstel. Er worden heel veel vragen gesteld naar aanleiding van de actualiteit, waardoor je bijna zou denken dat het wetsvoorstel een paar kleine dingetjes organiseert, terwijl het een fundamenteel onderdeel is van de herziening van het Wetboek van Strafvordering. Het is een van de eerste wetsvoorstellen in dat kader en er wordt in de praktijk grote waarde aan gehecht. Anders dan mevrouw Swinkels suggereerde, is het Openbaar Ministerie groot voorstander van dit wetsvoorstel, precies om de reden die de heer Recourt gaf. Het Openbaar Ministerie zegt zelf: laat ons doen waarvoor wij zijn bedoeld, namelijk opsporen en vervolgen, en laat de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen niet meer onder onze verantwoordelijkheid plaatsvinden, zodat iedereen datgene kan doen waar hij voor is ingericht. Mevrouw Swinkels wekte de suggestie dat zij haar fractie misschien zou adviseren om tegen het wetsvoorstel te stemmen, terwijl hier in de praktijk eigenlijk heel erg op wordt gewacht, met name door het Openbaar Ministerie. Ik wilde dat nog even onder de aandacht brengen. 

Wat doen we met dit wetsvoorstel? Bepalingen die versnipperd waren over het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering zijn nu samengebracht in een nieuw boek van het Wetboek van Strafvordering. De procedures en het taalgebruik zijn samengevoegd en gemoderniseerd. De juridische werkelijkheid wordt daardoor in overeenstemming gebracht met wat er in de uitvoering feitelijk gebeurt. De minister wordt direct verantwoordelijk voor de tenuitvoerleggingstaken, die overigens al voor een heel belangrijk deel door mijn uitvoeringsdiensten worden gedaan. Tegelijk wordt de uitvoering van de tenuitvoerlegging verbeterd door de realisatie van het AICE. Dit samen moet het belangrijkste doel verwezenlijken: het verbeteren van de kwaliteit van tenuitvoerleggingen. Dat betekent dat de regeling van de tenuitvoerlegging in zijn geheel opnieuw wordt vastgesteld. Daarmee is dit wetsvoorstel de eerste tranche van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. De straffen moeten snel en daadwerkelijk worden uitgevoerd. Die roep proef ik hier ook breed in de Kamer. Instanties moeten daarover tijdig en volledig worden geïnformeerd. Het Openbaar Ministerie blijft gelden als de exclusieve leverancier van strafrechtelijke beslissingen aan het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen. Het Openbaar Ministerie is daarbij mede afhankelijk van de kwaliteit van aanlevering door de rechtspraak; dat moeten we ons natuurlijk ook realiseren. Het Openbaar Ministerie houdt zijn magistratelijke taak in de tenuitvoerlegging. Daar verandert niets aan. Onder directe verantwoordelijkheid van de minister zal het AICE de opdrachten tot tenuitvoerlegging uitzetten; het zal de regie en het centraal overzicht behouden. Dat maakt de persoonsgerichte tijdelijke tenuitvoerlegging mogelijk. Het is uiteindelijk aan de uitvoeringsdiensten die onder de verantwoordelijkheid van mij en de staatssecretaris opereren om ervoor te zorgen dat opgelegde straffen zo effectief en efficiënt mogelijk worden uitgevoerd. Daarvoor proef ik brede steun in de Kamer. 

Mevrouw Swinkels heeft een aantal punten herhaald die zij in eerste termijn al aan de orde had gesteld. Is er een risico dat het Openbaar Ministerie politiek wordt aangestuurd? In eerste termijn heb ik al laten zien dat hier geen sprake van is. Dat is niet het doel van dit wetsvoorstel, laat staan van de feitelijke uitvoering ervan. De bewindspersoon legt sowieso in concrete gevallen verantwoording af over de wijze van uitvoering. Een mooi voorbeeld is de vraag over de taakstraffen, die vandaag onmiddellijk door de staatssecretaris is beantwoord. Dat is het systeem dat we al heel lang hebben. Zoals ik in eerste termijn omstandig heb aangetoond, heb ik dus geen enkele vrees voor politieke beïnvloeding als gevolg van dit wetsvoorstel, anders dan de situatie die we nu al hebben. 

Mevrouw Swinkels zei dat er geen enkel rapport is — zo heb ik haar begrepen — waarin staat dat dit zo zou moeten. In dat kader verwijs ik graag nog eens naar het rapport van de Algemene Rekenkamer over de prestaties in de strafrechtketen. Daaruit bleek dat er geen centrale aansturing was, dat een aantal zaken tussen al die verschillende organisaties niet goed ging en dat men van begin tot eind niet precies wist waar die zaken eigenlijk bleven. Ik verwijs mevrouw Swinkels graag naar een specifieke aanbeveling uit dat rapport, omdat ik het van groot belang vind dat juist het eerste deel van het wetsvoorstel in het kader van de modernisering van de strafvordering ook door D66 wordt onderschreven. Een van de aanbevelingen in het rapport van de Algemene Rekenkamer is namelijk om centrale sturing mogelijk te maken, zij het dat de Rekenkamer daarin naar mijn oordeel niet ver genoeg gaat. In nauw overleg met het Openbaar Ministerie doen we dat in dit wetsvoorstel nu wel. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Wij zijn het ook helemaal eens met wat de Rekenkamer schrijft over het ontbreken van centrale regie, maar het is voor D66 nog steeds niet duidelijk waarom de centrale regie binnen de boezem van het OM niet verbeterd zou kunnen worden. Daar hebben wij eigenlijk niets over gehoord. 

Minister Van der Steur:

Het Openbaar Ministerie rekent dit niet tot zijn kerntaak. Het OM wil graag zijn kerntaak uitvoeren; dat heb ik in eerste termijn uitgebreid aan mevrouw Swinkels uitgelegd. Het OM wil graag van deze taak af en vindt het prima als het zijn magistratelijke rol behoudt, maar niet meer wordt lastiggevallen met de uitvoering. Beter dan dat kan ik het niet zeggen. Het OM is groot voorstander van dit wetsvoorstel, omdat het zelf inziet dat het niet goed is ingericht voor de uitvoering van die taak. Het AICE, in combinatie met het CJIB, is dat wel. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Mijn collega van de SGP heeft terecht opgemerkt dat het op dit moment niet duidelijk is — ik hoop dat de minister nog aan verduidelijking toekomt — waar de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie dan eindigt en die van het AICE begint. 

Minister Van der Steur:

Daarvoor verwijs ik naar het wetsvoorstel, want dit is uit-en-te-na in het wetsvoorstel aan de orde gesteld. Ik zal zo echter nog even op de vraag van de heer Bisschop terugkomen. 

Mevrouw Van Toorenburg heeft nog even verwezen naar een debatje dat zij gevoerd heeft met de staatssecretaris over de verantwoordelijkheidsverdeling: wie is waarop aanspreekbaar? Het moge helder zijn dat de bewindspersonen aanspreekbaar zijn op de resultaten die bereikt worden. Dat zijn we nu ook al, maar dat zijn we dan in directere zin omdat we zelf zorgen voor de aansturing. Dat betekent dat de Kamer nog steeds aan het juiste adres is bij mij en mijn collega, de staatssecretaris, zeker als het gaat om de executie. 

Mevrouw Kooiman vroeg naar de politieke invloed. Daarvan heb ik in eerste termijn al omstandig aangetoond dat het niet aan de orde is. 

Ook vroeg mevrouw Kooiman waarom het advies van de rechter niet bindend is voor de tenuitvoerlegging. Het doel van het advies is dat de rechter zich kan uitspreken over de door hem of haar gewenste wijze van tenuitvoerlegging. Dat is niet bindend, maar het wordt in alle gevallen waarin het advies wordt uitgebracht, onder de aandacht gebracht van en zoveel mogelijk gevolgd door de instanties die met de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf zijn belast. U kunt dan denken aan een bepaalde locatie — daarover heb ik met mevrouw Van Toorenburg nog weleens van gedachten gewisseld — voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of taak of een specifiek moment voor de tenuitvoerlegging, bijvoorbeeld dat het juist wel of niet tijdens een feest als de jaarwisseling moet plaatsvinden. Je kunt je goed voorstellen dat een rechter kan zeggen: ik zou het op prijs stellen als de betrokken raddraaier juist tijdens de jaarwisseling zijn straf ondergaat. Dat advies is zwaarwegend, maar niet bindend. 

Mevrouw Kooiman vroeg naar de risico's van de informatievoorziening. Dat is altijd een terechte vraag als het gaat om nieuwe systemen. In dit geval merk ik op dat de implementatie van het USB-design, zoals het dan zo mooi heet, gefaseerd plaatsvindt via wat in termen van deskundigen een "incrementele aanpak" heet. Als mevrouw Kooiman dan nog een vraag durft te stellen, weet ik het niet, voorzitter! Dit betekent voor normale mensen dat een ICT-deelproject pas kan starten als aan alle randvoorwaarden is voldaan. Het ketenwerkproces moet uitgewerkt zijn. De besluitvorming heeft plaatsgevonden op basis van een uitvoeringstoets. De financiële dekking is geregeld, zowel voor de incidentele als de structurele kosten. Aan het einde van de dag betekent dit dat een ICT-project pas kan starten als er zicht is op de omvang van de benodigde middelen en als de financiering is geregeld. Daarmee worden de risico's van zo'n ICT-project beperkt. 

De heer Recourt en mevrouw Kooiman vroegen naar de reclasseringsmedewerkers. Ik denk dat de staatssecretaris in zijn brief de juiste nadruk legt op het feit dat wij het met zijn allen onacceptabel vinden als mensen die onderdeel zijn van de strafrechtketen, op welke wijze dan ook, zich onheus gedragen jegens mensen die namens de samenleving met hen aan het werk zijn. Dat geldt natuurlijk voor politieagenten, brandweermensen en ambulancemedewerkers. Ik zeg het er nog maar even bij: het geldt ook voor conducteurs in het openbaar vervoer, handhavers en boa's op straat. Het is onacceptabel als mensen zich onheus of agressief gedragen tegen deze mensen. Dat geldt ook voor reclasseringsmedewerkers. Ik weet dat de heer Recourt ook zelf hiermee ervaring heeft opgedaan, zoals hij het zo mooi zei. Een grote mond is dan nog tot daar aan toe, maar ook dat vind ik — en dat vindt de staatssecretaris met mij — al behoorlijk ver gaan. 

We realiseren ons ondertussen dat de doelgroep steeds complexer wordt. We hebben steeds meer te maken met psychische problematiek. Dat betekent ook dat het gedrag van taakgestraften vaker explosiever en minder voorspelbaar is. Ondertussen neemt de reclassering daar ook maatregelen voor. De reclassering organiseert bijeenkomsten hoe je het beste kunt omgaan met die complexe doelgroep. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het vergroten van de weerbaarheid van de reclasseringsmedewerkers. De reclassering wil actief inzetten op een betere registratie van incidenten met agressie en het vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid van medewerkers. 

Laat ik hier heel simpel in zijn. Ik kan een aantal redenen verzinnen waarom je misschien geen aangifte zou doen als je als reclasseringsmedewerker wordt geconfronteerd met gedrag dat de grenzen overschrijdt. Ik zou me kunnen voorstellen dat je je realiseert, juist omdat je als reclasseringsmedewerker de betrokkene goed kent, dat het misschien averechts zal werken in het traject dat je wilt doorlopen. In alle andere gevallen kan ik eigenlijk geen argument verzinnen om geen aangifte te doen, zeker niet als dat argument zou zijn dat mensen verwachten daar problemen mee te krijgen. Er moet altijd aangifte worden gedaan als er geen professionele afwegingen zijn om dat niet te doen. Die aangiften dienen, zoals de staatssecretaris schrijft, ook te worden opgevolgd. 

Ik kom bij de vraag van de heer Bisschop of ik kan bevestigen dat de straffen voor een substantieel deel worden uitgezeten door de vreemdelingen. Hij vroeg dat naar aanleiding van zijn amendement. Ik kan bevestigen dat er bij straffen van minder dan drie jaar, die zijn opgelegd aan vreemdelingen, na het ondergaan van de helft van de straf strafonderbreking kan worden verleend. Dat is dus een kanbepaling die geldt voor straffen van minder dan drie jaar. Voor straffen van drie jaar en meer kan strafonderbreking worden verleend na het ondergaan van twee derde deel van de straf. De gedachtegang daarbij is — ik herinner mij dat wij het daar in eerste termijn ook over gehad hebben — dat betrokkene dan minder straf krijgt, maar vervolgens wel wordt uitgezet. 

De heer Bisschop vroeg of ik kan garanderen dat alle taakstraffen worden uitgevoerd. Ik kan die vraag heel makkelijk beantwoorden, want ik ga daar niet over, al ben ik er in zekere zin natuurlijk wel verantwoordelijk voor. De staatssecretaris gaat daarover. Ik denk dat we heel goed naar de brief van de staatssecretaris moeten kijken. Hij schrijft daarin dat 93% van alle taakstraffen in enige vorm worden uitgevoerd, en dat zich bij 7% de problematiek voordoet die de staatssecretaris in zijn brief uiteen heeft gezet. Er is geen twijfel aan de ambitie van beide bewindspersonen op Veiligheid en Justitie: taakstraffen moeten gewoon ten uitvoer worden gelegd. Garanderen kunnen we dat natuurlijk niet, maar ik zei net al dat het een ingewikkelde doelgroep betreft en veroordeelden doen natuurlijk ook hun best om zo veel mogelijk onder de radar te blijven. De ambitie moge echter helder zijn en de cijfers die er nu liggen, die 93%, acht ik alleszins acceptabel. Het zou mooier zijn als het 100% was en het zou nog mooier zijn als de termijn waarbinnen die ambitie wordt behaald, korter zou zijn. Dat wordt door de staatssecretaris ook onderschreven. 

De heer Bisschop vroeg naar de termijn voor het aanleveren, die twee weken. Hij maakt zich daar zorgen over. Laat ik eerst zeggen dat ik daar net nog even over heb besproken. Het aardige is dat er in het jeugddomein vanuit de praktijk wordt gezegd dat die termijn van twee weken eigenlijk wel heel lang is. Volgens mij wees mevrouw Kooiman daar ook op. Zeker bij jongeren is lik-op-stukbeleid onvoorstelbaar belangrijk. Ik zeg dan ook samen met de mensen uit het veld: laten we niet berusten bij die twee weken, laten we zorgen dat het sneller gaat. Die behoefte is er. De termijn gaat natuurlijk pas lopen vanaf het moment dat het OM een uitspraak of een beslissing krijgt die ook daadwerkelijk ten uitvoer gelegd kan worden. Daarom zei ik in mijn inleidende woorden dat het van essentieel belang is dat de uitspraak, als die er eenmaal ligt, volledig voldoet aan alle kwaliteitseisen. Het OM is immers voor de tenuitvoerlegging van dit soort beslissingen afhankelijk van de kwaliteit die de rechtspraak levert. De termijn gaat dus pas lopen op het moment dat de uitspraak er is, en als de termijn loopt, moet binnen twee weken haalbaar zijn. Daar heb ik geen twijfel over. 

De heer Van Oosten vroeg of het uitgangspunt is dat financiële sancties ook ten uitvoer worden gelegd. Ik kan hem daarin geruststellen. Het antwoord daarop is ja. Dat is en blijft het uitgangspunt. Stopzetting van de inning is aan strenge regels gebonden. Dat heeft de staatssecretaris ook gemeld aan de Tweede Kamer. In die brief zijn ook de uitgangspunten neergelegd waar ik de heer Van Oosten vast naar mag verwijzen. 

Dan ligt er nog een vraag van de heer Bisschop over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister en het Openbaar Ministerie. Ik pauzeer even voor een slokje water. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik kom terug op de woorden van de minister. Die stopzetting is niet aan de orde indien iemand een andere overtreding begaat, een geldboete naast zich neerlegt et cetera. Dat mag ik toch aannemen? Anders vind ik dat slecht gedrag alsnog lijkt te worden beloond en dat vind ik fout. 

Minister Van der Steur:

Nee, slecht gedrag wordt niet beloond. Daarover zijn de heer Van Oosten en ik het eens. 

De heer Van Oosten (VVD):

Daar ben ik blij om, maar ik had daar nog een vraag aan gekoppeld. Wellicht dat de minister daarop nog terug was gekomen. Ik begrijp uit de brief van de staatssecretaris dat een verdere inkadering volgt in een andere wetsbehandeling, een wetsbehandeling die zich wellicht onttrekt aan de hier aanwezige woordvoerders, in ieder geval aan mij. Het gaat om de wet ... De naam moet ik schuldig blijven, maar ik noemde het voorstel net. 

Minister Van der Steur:

De Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften, de WAHV. 

De heer Van Oosten (VVD):

Juist. 

Minister Van der Steur:

Volgens mij komt die hier ooit ter sprake, of zit die bij de woordvoerders op het gebied van verkeer? Ik kijk even naar mijn ondersteuning. Ik zie geknik, dus waarschijnlijk wordt dat voorstel behandeld door de woordvoerders op het gebied van verkeer. De WAHV, dat is de afwikkeling van de Wet Mulder. Die komt bij de verkeerswoordvoerders aan de orde, maar ik zal ervoor zorgen dat ook uw gedachten en suggesties daarbij worden meegenomen. Het staat de woordvoerders natuurlijk altijd vrij om zelf met de collega's van verkeer af te spreken dat het wetsvoorstel door deze commissie zal worden behandeld. 

De heer Bisschop vroeg naar de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister en het Openbaar Ministerie. Ik zou die vraag makkelijk kunnen afdoen door de heer Bisschop door te verwijzen naar de wet, want daar staat het namelijk in. Ook in de memorie van toelichting zijn wij hier uitgebreid op ingegaan. Laat ik toch kort even herhalen wat er staat. De minister zal bij inwerkingtreding van de wet direct verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke beslissingen. Dat zorgt ervoor dat ik zicht heb op de gehele tenuitvoerleggingsketen en dat die centraal kan worden aangestuurd, zodat een snelle en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen mogelijk wordt. Beslissingen tijdens de fase van de tenuitvoerlegging worden door de minister genomen, voor zover niet uit de wet voortvloeit dat dit door de rechter of door het Openbaar Ministerie moet worden gedaan. De minister wordt wettelijk belast met en voert de regie over de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen. De coördinatie van de feitelijke tenuitvoerlegging wordt centraal belegd bij het CJIB. Daar is het AICE voor opgericht; het is onderdeel van het CJIB. De verantwoordelijkheidsverschuiving betekent ook dat de minister na de inwerkingtreding van de Wet USB direct verantwoordelijk wordt voor de feitelijke tenuitvoerlegging van de beslissing tot voorlopige hechtenis. Het Openbaar Ministerie verstrekt in de nieuwe situatie alle voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen aan de minister. Daarnaast blijft het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor specifieke taken binnen de tenuitvoerlegging. Die kan ik nog even opnoemen, maar dat is een hele lijst. Ik hoop dat de heer Bisschop hiermee voldoende antwoord heeft gekregen op zijn vragen. Zo niet, dan stelt hij daar vast nog een vraag overheen. 

De voorzitter:

Dat is het geval. 

De heer Bisschop (SGP):

Dank. Dit zijn officiële antwoorden die je ook in de wetstekst terug kunt vinden, maar bij de voorbereiding loop je ertegen aan dat hier een punt van zorg ligt voor de geledingen die hiermee te maken hebben, net als het andere punt dat ik heb aangedragen, die termijn van twee weken. De minister kan wat mij betreft niet volstaan met een verwijzing naar de formele teksten. Dit is een signaal vanuit de beroepsgroepen zelf. Ik nodig de minister uit om aan dit punt van zorg extra aandacht te besteden in de contacten met de beroepsgroepen, zodat er in ieder geval geen onduidelijkheid kan blijven bestaan. Ik zou het op prijs stellen als dat de toon van het antwoord zou kunnen zijn. 

Minister Van der Steur:

Dan zou ik de heer Bisschop willen vragen om te vertellen welke beroepsgroepen hij bedoelt. Het Openbaar Ministerie, dat hiervoor rechtstreeks verantwoordelijk is, heeft hierover geen enkele vraag. Zij lezen de wet en weten waar ze aan toe zijn. Zij zijn dolblij als deze wet door beide Kamer wordt aangenomen. Daar kan de vraag niet liggen. Ik kan mij niet voorstellen dat er bij de advocatuur onduidelijkheid zou zijn, omdat het in de wet staat. De advocatuur is bij uitstek geschikt om de wet te lezen en te interpreteren. De rechterlijke macht werkt hier wel mee, maar voor hen verandert er in feite niets. Het maakt hen niet uit wie de tenuitvoerlegging doet, als het maar gebeurt. Daar kan dus ook geen twijfel zijn. De vraag is dus welke beroepsgroepen de heer Bisschop bedoelt. Misschien kan hij daar iets over zeggen. 

De heer Bisschop (SGP):

Zonder in details te treden, het zijn wel deze beroepsgroepen waar dit soort signalen op te vangen zijn, met name bij de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie. Het lijkt mij niet goed om dat hier publiekelijk te benoemen, maar ik nodig de minister uit om dit als een signaal op te pakken en ervoor te zorgen dat dit een punt van aandacht blijft in de communicatie hierover en in de verdere bespreking hiervan. 

Minister Van der Steur:

Laten wij vooropstellen dat dit wetsvoorstel door iedereen uitgebreid is besproken. De rechterlijke macht, het OM, de advocatuur en alle commissies die daarover gaan, hebben hierover geadviseerd. Natuurlijk wordt er in de implementatie overleg gevoerd met die partijen, ook over de wijze van implementatie. Dit zal geen traject zijn dat in 24 uur georganiseerd is, zoals de Kamer weet. Uiteraard overleggen wij over alle stappen die wij nemen met alle betrokken partijen; daarin kan ik de heer Bisschop geruststellen. Maar de wet is en blijft de wet. Daar kan geen onduidelijkheid over zijn. 

Ik kan de heer Recourt aan de hand van de brief van de staatssecretaris bevestigen dat de reclassering uiteraard, voor zover zij dat wenselijk vindt, ondersteund zal worden bij de zorg voor het eigen personeel. 

Mevrouw Helder heeft gevraagd naar de verschijningsplicht ter zitting. Daarop kom ik zo terug bij de behandeling van de motie. Ik vind dat altijd een mooi discussiepunt. Op de geldboetes kom ik zo nog terug bij het amendement. 

Ik ga nog even naar de heer Van Oosten. Inmiddels stel ik vast dat het de justitiewoordvoerders zijn die zullen oordelen over de Wet Mulder, de handhavingswet. De inkadering van de kwijtschelding van de boetes, iets waar de heer Van Oosten zich zorgen over maakt, zal plaatsvinden in de uitvoeringsregelgeving in het kader van dít wetsvoorstel. De beleidsregels kunnen dus eventueel voor nadere toetsing door de Kamer worden bekeken. 

De heer Van Oosten (VVD):

De vraag die ik nu ga stellen, is wellicht een veel te procedurele voor dit gezelschap en voor deze zaal. Komt dit, naar wetenschap van de minister, automatisch naar ons toe? Of moet de Kamer daar actief om vragen? 

Minister Van der Steur:

De beleidsregels worden, naar ik aanneem, niet automatisch aan de Kamer voorgelegd. Dus u zult daar even om moeten vragen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Mag ik dat dan langs deze weg doen, of dien ik daar een andere weg voor te bewandelen? 

De voorzitter:

Dit is akkoord zo. 

Minister Van der Steur:

Nou, we zijn niet in de wereld om elkaar het leven zuur te maken of om zaken ingewikkelder te maken. Ik zal ervoor zorgen dat de beleidsregels ook aan de Kamer worden aangeboden, zodat de woordvoerders daar een blik op kunnen werpen. 

Ik kom bij de amendementen. Ik loop ze toch maar even snel langs. Dat lijkt me verstandig. Het oordeel over het amendement op stuk nr. 13, van de SGP, heb ik aan de Kamer gelaten. Het amendement op stuk nr. 14, van de SGP, heb ik ontraden. Het amendement op stuk nr. 15, van de PVV, heb ik ontraden. Het amendement op stuk nr. 16, van het CDA, heb ik ontraden. Het amendement op stuk nr. 19, van het CDA, heb ik ontraden. Het amendement op stuk nr. 20, van de SP, heb ik ontraden. Het amendement op stuk nr. 22, van het CDA, is gewijzigd na overleg en na het debat van de vorige keer. Het oordeel over dat amendement laat ik aan de Kamer. Het amendement op stuk nr. 23, van het CDA, is ook gewijzigd na het overleg van vorige keer. Ook over dat amendement laat ik het oordeel graag aan de Kamer. Het amendement op stuk nr. 24, van de SGP, is gewijzigd na de eerste termijn. Ik laat het oordeel over dat amendement aan de Kamer. Het amendement op stuk nr. 25 is door de SGP eerder ingediend op stuk nr. 11. Dat amendement heb ik destijds ontraden. De PVV heeft zich inmiddels achter dat amendement geschaard. Toch kan ik nog steeds niet tot een ander oordeel komen. Ik moet het dus ontraden, wetend dat ik daardoor mogelijk de steun van mevrouw Helder voor dit wetsvoorstel kwijtraak. Die steun verlies ik liever niet. Ik hoop dat mevrouw Helder, alles afwegende, inziet dat alles wat er in deze wet geregeld wordt, van een zodanig belang is dat misschien dit punt dan toch als ondergeschikt moet worden gezien. Maar het is aan mevrouw Helder en haar fractie om dat te bepalen. 

Ik herinner mij dat ik in de eerste termijn over het amendement op stuk nr. 26 vrij uitgebreid met de heer Bisschop van gedachten heb gewisseld. Ook dit amendement heeft mevrouw Helder inmiddels getekend. Daarom heeft het nu nr. 26 terwijl het oorspronkelijk nr. 12 had. Ik heb het amendement ontraden en dat blijft het advies. 

Toen is er een nieuw amendement gekomen, op stuk nr. 32. Dat is ingediend door de leden Van Toorenburg en Van Oosten. Over dat amendement kan ik lang en breed spreken, maar het is heel simpel. In principe zouden we sowieso tot een evaluatie komen. Daarmee is dit amendement dus misschien niet dringend noodzakelijk, maar ik heb er ook geen bezwaar tegen dat het op deze wijze wordt gedaan. Ik laat het oordeel over dat amendement dus aan de Kamer. 

Ik kom op de moties. De eerste is de motie-Van Toorenburg/Kooiman, op stuk nr. 28. Daarin wordt de regering gevraagd om vóór de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie, dus voor eind november, concrete maatregelen voor te stellen én te implementeren teneinde het percentage niet-uitgevoerde taakstraffen sterk te reduceren. Het percentage niet-uitgevoerde taakstraffen is 7. De ambitie is om het terug te dringen, maar dat zal niet gebeuren vóór de begrotingsbehandeling. Je kunt niet én voorstellen doen, én die implementeren in een maand tijd. Dat is echt te lastig. De strekking van de motie ondersteun ik volledig. Natuurlijk streven we ernaar dat 100% van de taakstraffen wordt uitgevoerd, maar we weten ook dat dat nooit zal lukken. Dat weet mevrouw Van Toorenburg ook. De strekking van de motie onderschrijf ik dus, maar de motie als zodanig moet ik ontraden. 

Dan kom ik bij de motie-Van Toorenburg op stuk nr. 29, waarin staat: voor 1 januari. Ik ben het met de motie eens, in die zin dat ik het oordeel erover aan de Kamer laat als mevrouw Van Toorenburg bereid is mij toe te zeggen dat zij ook begrijpt dat ik dat niet voor elkaar krijg voor 1 januari. Ik zal er wel naar streven om die informatie in het voorjaar van 2018 gegeven te hebben. Als mevrouw Van Toorenburg het daarmee eens is, zal ik de motie zo interpreteren … Sorry, ik bedoel: het voorjaar van 2017. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik schrok al, want de minister schoot er ineens anderhalf jaar overheen. Ten aanzien van die andere termijn: wij zijn al zes jaar met elkaar aan het trekken aan daadkracht bij de uitvoering van taakstraffen. Die motie houd ik dus niet aan. 

Minister Van der Steur:

Oké, maar deze wel dus? Mevrouw Van Toorenburg hoeft haar overigens niet aan te houden. Dit is mijn oordeel over de motie op stuk nr. 29. Mevrouw Van Toorenburg zegt haar motie op stuk nr. 28 in stemming te brengen. Die ontraad ik. Van de motie op stuk nr. 29 zeg ik alleen: als ik haar zo mag interpreteren dat "1 januari" moet worden gelezen als "voorjaar 2017", dan kan ik het oordeel erover aan de Kamer laten. 

De motie-Helder op stuk nr. 30 gaat over de verschijningsplicht. Wat zullen wij daar nou eens mee doen? Ik heb een soortgelijke motie om heel veel redenen moeten ontraden. Mevrouw Swinkels stelde ook nog de vraag: hoe zit het eigenlijk met een bevel tot medebrenging? Dat is ook het antwoord dat wij hebben. Hier kan de rechter echt maatwerk blijven leveren. Dat heeft mijn voorkeur, dus ik moet die motie ontraden. 

De motie-Helder op stuk nr. 31 haalt het maatwerk weg. Dat is de bedoeling van mevrouw Helder, maar ik vind het van groot belang dat wij vaststellen dat het wettelijk uitgangspunt is dat de voorwaardelijke invrijheidstelling (vi) wordt herroepen als de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechter beslist hier uiteindelijk over op vordering van het OM. De rechter kan de vi dan geheel of gedeeltelijk herroepen. Dat maatwerk is nodig om proportioneel op het niet naleven van de voorwaarden te kunnen reageren. 

Ik herinner mij dat mevrouw Helder en ik hier eerder al een keer met elkaar over van gedachten gewisseld hebben. Toen heb ik het voorbeeld gegeven: als een van de voorwaarden een meldplicht is en iemand door ongelukkig toeval niet tot die meldplicht komt of pas een dag later komt, is dat dan meteen een reden om hem in de cel te zetten? Het antwoord is: ik denk het niet. Maar dat kan dan niet anders. Als je deze motie-Helder zou onderschrijven, dan moet dat wel, want het is een overtreding van de bepaling. Ik vind het wel zo mooi dat wij maatwerk kunnen leveren. 

Mevrouw Helder (PVV):

Die discussie hebben wij eerder gehad. Dat was voor mij ook de reden om aan de motie een aantal woorden toe te voegen. Ik heb namelijk erin staan: "verzoekt de regering om wettelijk te regelen dat het Openbaar Ministerie altijd overgaat tot herroeping". Maar er staat ook: "verzoekt de regering ook wettelijk te regelen dat wanneer een rechter heeft geoordeeld dat er voorwaarden zijn overtreden". Als iemand inderdaad een meldplicht niet na kan komen vanwege een ongeluk of iets dergelijks, zal geen enkele rechter oordelen dat hij vervolgens het strafrestant moet uitzitten. Dat maatwerk zit er dus nog steeds in. Het gaatje is alleen een stuk kleiner. Dus: een beetje lezen. 

Minister Van der Steur:

Maar dan is het laatste deel van de motie wel vreemd, want dan staat er: "verzoekt de regering ook wettelijk te regelen dat wanneer een rechter heeft geoordeeld dat er voorwaarden zijn overtreden, de betreffende persoon het gehele strafrestant van de eerder opgelegde gevangenisstraf dient uit te zitten". Dat zou dan ook gewoon het oordeel van de rechter zijn, maar hier wordt de suggestie gewekt dat de rechter bijvoorbeeld kan oordelen dat de meldplicht inderdaad is overtreden, maar dat de gevangenisstraf toch niet hoeft te worden uitgezeten. Wat doen wij dan? Ik blijf het toch een vage kwestie vinden. Laten wij het houden bij de wettekst die wij hebben. Daarom ontraad ik de motie. 

In haar motie op stuk nr. 33 verzoekt mevrouw Kooiman te onderzoeken op welke manier mogelijk kan worden gemaakt dat een rechter bij de goedkeuring van een gijzelingsverzoek ook kan bepalen dat een gijzeling geldt als vervangende hechtenis. Gijzeling wordt gevorderd als een betrokkene niet wíl maar wel kán betalen, zoals de heer Recourt al terecht naar voren heeft gebracht. Het aantal gijzelingsverzoeken is overigens in een jaar tijd met meer dan 130.000 zaken gedaald. Dat betekent dat de staatssecretaris op dat punt voortvarend heeft gehandeld naar aanleiding van de afspraken die hij met de Kamer heeft gemaakt. De betalingsmogelijkheden van de betrokkene worden veel zorgvuldiger dan ooit tevoren bekeken. Gijzeling wordt alleen toegepast waar dat echt nodig is. Mevrouw Kooiman weet ook dat er inmiddels mogelijkheden zijn om in termijnen te betalen. Dat betekent dat bij het opleggen van een sanctie uiteraard rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden. Ik zie geen meerwaarde om dat dan ook als vervangende hechtenis te zien. Om die reden ontraad ik de motie. 

Mevrouw Kooiman wil met de motie-Kooiman/Recourt op stuk nr. 34 bereiken dat ook onder €225 al betalingsregelingen worden aangeboden. Er komt wel ergens een moment waarop je moet vragen welke zin sancties nog hebben. Zelfs mensen die op de SP stemmen, krijgen alleen maar een sanctie opgelegd als ze iets doen wat in strijd is met de wet. Zo simpel is het. Iedereen die moeite heeft met het betalen van een boete, moet zich gewoon aan de wet houden. Het wordt een beetje gek als we bij elke boete die wordt opgelegd bij de overschrijding van welke regel dan ook, meteen een betalingsregeling aanbieden. Dat gaat op enig moment te ver. Wij hebben heel zorgvuldig gekeken naar waar de behoefte ligt. Er is gebleken dat er behoefte is om sancties vanaf €225 in termijnen te kunnen betalen. Dat is ook het bedrag dat in het Wetboek van Strafrecht wordt gehanteerd voor het toestaan van termijnbetalingen. Met dit wetsvoorstel wordt dat formeel mogelijk gemaakt. Ik zie geen aanleiding om daaronder ook weer wijzigingen toe te passen, terwijl we nog niet eens deze nieuwe maatregel van de termijnbetaling hebben geëvalueerd. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik ben het heel erg eens met de minister dat een boete gewoon betaald hoort te worden en dat we goed moeten bekijken of, als iemand wel wil maar niet kan, een betalingsregeling mogelijk is. De minister zegt dat er geëvalueerd moet worden, maar er is al goed naar gekeken door de Ombudsman, die hierover geadviseerd heeft. De Ombudsman zegt dat dit voor veel mensen, zeker onder de bijstandsnorm, heel moeilijk is. Zij willen wel betalen, maar vinden het lastig om het te doen. De Ombudsman roept op om die norm iets naar beneden bij te stellen. Ik vind dit een heel redelijk verzoek, dus minister, voldoe dan aan dit redelijke verzoek, dat niet alleen door de Partij van de Arbeid en de SP wordt gedaan, maar ook door de Ombudsman, die hier grondig naar heeft gekeken! 

Minister Van der Steur:

Ik heb aangegeven waarom ik vind dat dit niet moet. Mensen die bijstand ontvangen moeten zich ook aan de regels houden. Ik zie niet in waarom je vervolgens moet zeggen dat er minder betaald hoeft te worden of dat er langer over het betalen kan worden gedaan. Het kost ook allemaal geld. Wij moeten ergens heldere grenzen trekken. Wij hebben die gesteld op €225. Als mensen zich aan de regels houden, hoeven ze nooit iets te betalen. 

Mevrouw Kooiman (SP):

Er is wel een verschil: als de minister een boete van €225 krijgt, is het niet een kwart van zijn salaris. Voor een alleenstaande vrouw in de bijstand is dat wel zo. Maak dan een regeling voor die mensen die het echt wel willen, maar niet kunnen! De Ombudsman heeft dit ook al aangegeven. Ik vind dit een beetje te star, zeker ook als je kijkt naar wat mensen die er echt goed naar gekeken hebben, adviseren. Er zit niets anders op dan de motie in stemming te laten brengen. 

Minister Van der Steur:

Dat recht heeft mevrouw Kooiman. Het advies blijft hetzelfde: ontraden. 

Ik kom op motie-Van Oosten op stuk nr. 35, waarin de regering wordt verzocht om onderzoek te doen naar de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Ik ben het met mevrouw Helder eens dat het geen automatisme is. Dat is juist. Wij hebben al afgesproken dat het WODC onderzoek zal doen naar het systeem van promoveren en degraderen in de gevangenis. De voormalige staatssecretaris heeft hierover in 2014 al het een en ander gezegd. De evaluatie van het regime promoveren/degraderen zal in 2016 zijn afgerond. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek zal ik bezien hoe de onderzoeksvraag voor het WODC in dit kader kan worden geformuleerd. Als we kijken naar de voorwaardelijke invrijheidsstelling, de discussie die in het afgelopen jaar in de samenleving heeft plaatsgevonden over de wijze waarop die voorwaarden zijn ingevuld en de rechtszaken die daarover in de afgelopen maanden zijn gevoerd, is er wel iets voor te zeggen om naar aanleiding van de evaluatie promoveren/degraderen te bezien of dat aspect, de koppeling tussen promoveren, degraderen en voorwaardelijke invrijheidsstelling, maar ook de voorwaardelijke invrijheidsstelling als zodanig — hoe wordt die uitgevoerd? — een goede reden kan zijn voor een onderzoek door het WODC. Ik zal de Kamer informeren hoe de onderzoeksvragen worden geformuleerd als de Kamer de motie aanneemt. Om die reden laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. 

In de motie-Van Oosten/Van Toorenburg op stuk nr. 36 wordt de regering verzocht, onderzoek te doen naar de mogelijkheid van het onthouden van de voorwaardelijke invrijheidsstelling als het gaat om zelfmelders. Laat ik vooropstellen dat voorwaardelijke invrijheidsstelling pas van toepassing is vanaf één jaar vrijheidsstraf. Zelfmelders zijn er voor het overgrote deel alleen bij vrijheidsstraffen van korter dan een jaar. Onderzoek naar de uitzonderingen die op de regel zouden kunnen bestaan, acht ik niet zinvol. Niet-melders worden gestraft doordat ze niet in het plusprogramma komen, maar in het basisprogramma. Men ondervindt daar al consequenties van. Ik moet de motie om deze reden ontraden. 

Voorzitter. Hiermee ben ik aan het einde gekomen van de beantwoording in tweede termijn. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Dank u wel. Hiermee zijn we gekomen aan het einde van het debat over het wetsvoorstel Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Over de moties, de amendementen en het wetsvoorstel wordt komende dinsdag gestemd. 

Naar boven