4 Contourennota Modernisering Wetboek van Strafvordering

Aan de orde is het VAO Contourennota Modernisering Wetboek van Strafvordering (AO d.d. 02/03). 

De voorzitter:

Met het welnemen van de Kamer gaan wij in één vloeiende beweging door naar het volgende VAO. De eerste spreker staat al te trappelen van ongeduld. Dat is mevrouw Helder van de PVV. Zij heeft, zoals iedereen, een spreektijd van twee minuten. 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Het was een heel bijzonder algemeen overleg en dat niet alleen vanwege het feit dat wij als Kamer slechts vijf minuten spreektijd hadden over een enorm wetgevingsproces, waar ook nog eens een enorm tempo aan wordt gekoppeld. Dat is ook problematisch. Mijn fractie acht het dan ook terecht dat wij als Kamer hebben afgesproken om hierbij de hulp in te roepen van een bijzonder griffier. 

Het gaat allemaal heel snel. Mijn fractie is zich nog aan het beraden over wat wij moeten doen met de vraag of er een regeringscommissaris zou moeten komen. Dat is bij de Algemene wet bestuursrecht wel gebeurd en bij het Burgerlijk Wetboek ook. De vraag is dus waarom dat bij dit Wetboek van Strafvordering niet zou gebeuren, maar goed, dat is een open vraag. Ik weet het antwoord ook nog niet, maar ik wil het toch even aangestipt hebben. Het traject gaat immers voort. 

Een punt heb ik in het algemeen overleg expliciet genoemd, omdat het mijn fractie zeer aan het hart gaat. Daarom wil ik daarover een motie indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er gestart is met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering; 

overwegende dat het huidige Wetboek van Strafvordering nog goed functioneert en om die reden urgentere problemen, met name het vormgeven van de nationale politie, eerst goed moeten worden aangepakt; 

van mening dat het vormgeven van de nationale politie ook van groot belang is voor de prestaties in de strafrechtsketen; 

constaterende dat niet duidelijk is in hoeverre dit proces verstoord wordt door de ambitie tot het moderniseren van het Wetboek van Strafvordering; 

verzoekt de regering, de modernisering van het Wetboek van Strafvordering alleen, al dan niet in het huidige tempo, door te zetten indien de vormgeving van de nationale politie hier niet door wordt verstoord, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 303 (29279). 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Er zijn veel problemen in de strafrechtketen die om oplossingen vragen. Bezuinigingen op de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak, haperende ICT, organisaties en systemen die langs elkaar heen werken en niet goed op elkaar aansluiten, en de minister komt met heel erg veel wetten. Hoewel je met wetten alleen al deze problemen niet oplost, is ook de SP bereid om hier heel goed naar te kijken en vooral ook mee te denken over hoe we dit enorme proces goed kunnen aanpakken. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering is een juridisch megaproject en het zal de komende tientallen jaren mee moeten kunnen. 

Wij hebben de contourennota besproken. De minister noemt zichzelf vooral heel erg ambitieus, zo zei hij. De vraag is echter hoe realistisch en hoe verantwoord dit is. Is er voldoende nagedacht over de uitgangspunten, over de samenhang en over de gigantische consequenties voor alle organisaties? Volgens mij wordt er onvoldoende tijd genomen. Omdat de zorgvuldigheid voorop moet worden gesteld, moet het tijdpad worden aangepast. Daarmee kunnen wij niet wachten tot de zomer. 

Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de voorgenomen modernisering van het Wetboek van Strafvordering een ingrijpende, technische en complexe wetgevingsoperatie is, waarbij het van belang is dat er een integrale onderliggende visie en zicht op de samenhang komt om goed te kunnen beoordelen of de juiste stappen worden gezet richting het nieuwe Wetboek van Strafvordering dat de komende tientallen jaren mee kan; 

constaterende dat er veel kritiek is op de planning van de regering, waarbij al in mei 2016 de eerste nieuwe boeken van het Wetboek van Strafvordering worden voorgelegd aan de consultatiepartijen, gevolgd door nog meer omvangrijke wetten in oktober 2016, terwijl de regering pas in de zomer gaat berichten over een mogelijke aangepaste planning; 

van mening dat niet tot consultatie in mei 2016 kan worden overgegaan omdat er nog onvoldoende visie en samenhang is en het van belang is dat organisaties deze ingrijpende wijzigingen van het strafproces zorgvuldig kunnen beoordelen; 

verzoekt de regering, met een aangepaste planning te komen voor de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, de Kamer hierover te informeren en pas daarna tot formele consultatie over te gaan, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Swinkels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 304 (29279). 

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. De voorgaande sprekers hadden het er al over: een omvangrijke modernisering ligt voor ons. De minister heeft zijn contouren toegelicht, maar wat D66 betreft kan hij voor al die contouren nog niet op instemming rekenen. Het tijdpad is daar een belemmering voor; wij hadden het er al eerder over. Tijdens de hoorzitting hoorde ik de politie, de rechtspraak en het Openbaar Ministerie al zeggen dat het tempo omlaag moet. De minister heeft ons toegezegd dat hij in de zomer gaat bekijken of dat anders moet. Dat vind ik te laat. Ik dring er dus bij de minister op aan dat hij daarover al op korte termijn in gesprek gaat en dit voorjaar met een aangepast tijdpad komt. Daarom steun ik de motie die de SP zonet heeft ingediend. 

Over de fundamentele discussie heeft D66 ook zorgen. Een samenhangende visie op de modernisering ontbreekt en onduidelijk is welke fundamentele discussies moeten worden gevoerd voordat wij daarover knopen doorhakken. Daarover lees ik te weinig in de contouren van de minister. Hij ziet dat zelf anders, maar toch zou ik hem willen vragen of hij voor de Kamer inzichtelijk kan maken welke fundamentele discussies er in het voortraject al door hem met het veld zijn gevoerd. Dan kunnen wij dat vervolgens meenemen in het vervolgtraject in de Kamer en bijvoorbeeld meegeven aan de bijzonder griffier die mogelijk benoemd gaat worden. 

Tot slot plaats ik nog een opmerking over de samenhang. Het gaat om zes grote wetboeken die per wetsvoorstel worden ingediend. Uiteindelijk moet dat allemaal samenkomen in één wetboek en in één uitvoeringspraktijk. Ik vraag de minister om bij ieder wetsvoorstel een apart hoofdstuk te wijden aan de samenhang tussen dat wetsvoorstel en de wetsvoorstellen die er al liggen en die nog gaan komen. Graag hoor ik van de minister of hij daartoe bereid is. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik zou in mijn twee minuten twee aspecten willen opbrengen. Het eerste betreft de financiën slash de impact die de modernisering van het Wetboek van Strafvordering potentieel heeft op de diverse organisaties actief in de strafrechtketen. Ik denk niet alleen aan de politie maar ook aan het Openbaar Ministerie en allerlei aanverwante organisaties. Ik snap dat het ingewikkeld is voor de minister omdat die wetgevingstrajecten nog ingezet moeten worden en afzonderlijk zullen worden voorzien van impactanalyses et cetera, maar waar mogelijk zou ik toch meer duiding willen hebben over de vraag wat financieel en qua impact exact de effecten zouden kunnen zijn op de diverse organisaties. Voor zover dat nu niet kan, zie ik dat graag nader toegelicht in de reeds toegezegde aanvullende technische briefing; daar hebben wij vorige week al over gesproken. 

Dan kom ik nog wel tot één motie, omdat het algemeen overleg ging over het zetten van accenten waar je als fractie belang aan hecht als het gaat om de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Ik vind dat de positie van slachtoffers daarin meer dan nu benoemd zou moeten worden. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

vaststellende dat de modernisering van het Wetboek van Strafvordering een majeure wetgevingsoperatie is waarbij gedurende een langere periode meerdere wijzigingen zullen worden voorgesteld in verschillende wetsvoorstellen; 

overwegende dat in de huidige contourennota voor deze modernisering slechts in beperkte mate wordt gesproken over de positie van het slachtoffer en de wijze waarop deze positie wordt gewijzigd dan wel wordt versterkt; 

overwegende dat reeds in diverse wetsvoorstellen is ingezet op versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces en dat dit ook in de toekomst dient te worden voortgezet; 

roept de regering op, bij de uitwerking van de genoemde modernisering voortdurend bij zichzelf te rade te gaan of aandacht is besteed aan de positie van het slachtoffer, en zo ja, of deze positie met het dan voorliggende voorstel wordt versterkt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oosten en Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 305 (29279). 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Verschillende sprekers hebben aangegeven dat we met elkaar een bijzonder intensief en belangwekkend traject ingaan: de modernisering van ons Wetboek van Strafvordering. Daarbij is zorgvuldigheid absoluut van het grootste belang. Er is al heel erg lang door de wetenschap over dit thema nagedacht. Het is wel heel duidelijk dat de praktijk het been nog moet bijtrekken. Dat geldt zeker ook voor ons als Kamer. 

Daarom is het goed dat we ervoor hebben gekozen om een bijzonder griffier aan te trekken om de Kamer te helpen om dit traject zorgvuldig te doorlopen. Ik heb getwijfeld of ik vanuit de CDA-fractie nog moties zou willen indienen om de minister vast iets mee te geven. Maar eigenlijk vind ik het in alle eerlijkheid een beetje onjuist om dat te doen. We moeten dit proces met elkaar met een open mind ingaan. Ik hoor nu een heel erg sympathieke motie vanuit de coalitie; laat dat absoluut gezegd zijn. Maar ik ben toch bang dat we er nu vast één ding uithalen en dat dat misschien niet terecht is. Ik weet namelijk dat professor Groenhuijsen nauw betrokken is geweest bij de hele vormgeving van de strafvordering in 2001. 2001, dus hoezo hebben we haast? 

Ik kan me niet voorstellen dat er toen niet voldoende is nagedacht over het slachtoffer, want hij is dé hoogleraar die zich altijd heeft ingezet voor slachtoffers. Ik vraag me dus af of het helemaal waar is dat als we het in de contourennota onvoldoende zien, het in de wetgeving zoals die zal worden uitgerold onvoldoende zijn plek krijgt. Ik moet dus een beetje bekijken wat ik met zo'n motie wil. Zij is zeer sympathiek, maar moeten we nou één piketpaal slaan, terwijl we eigenlijk nog niet weten of we daarmee de voorbereiding van het proces recht doen? 

Ik maak me zorgen over een punt dat ik aan de orde wil stellen zonder daarover een motie in te dienen. Blijft de minister goed opletten dat de beweging die wij naar voren maken niet echt totaal een andere beweging is dan de beweging die Europa maakt ten aanzien van de terechtzittingen? Daar maak ik me zorgen over. Het onmiddellijkheidsbeginsel is een soort ultiem doel van Europa, terwijl wij zaken versterken in het voortraject. Laten we er vooral goed op letten hoe dat uiteindelijk zijn vorm krijgt. Ik denk dat het nu echt te vroeg is voor piketpalen. 

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Dit is de aftrap van een traject waar we jaren over gaan praten. Mijn fractie slaat wel twee piketpalen, omdat we twee onderwerpen die ons nauw aan het hart liggen onvoldoende terugvinden in de contourennota. Ik laat me nog niet uit over hoe dat uitgewerkt wordt, daar is nog alle vrijheid. Ik ga gewoon twee moties voorlezen, want de tijd gaat snel. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in het nieuwe Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering een hoofdstuk over het jeugdstrafprocesrecht is voorzien; 

van mening dat er op dit moment in Nederland tijdens de fase van het politieverhoor, de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis van jeugdigen te weinig rekening met de minderjarigheid van de verdachte wordt gehouden; 

van mening dat in het geval van vervolging van jeugdigen naast het belang van opsporing en vervolging ook het belang van het kind in het oog moet worden gehouden; 

verzoekt de regering, de maximale termijn voor het verblijf in een politiecel voor minderjarigen tot maximaal drie dagen te beperken; 

verzoekt de regering voorts, de strafvorderingsregels ten aanzien van jeugdigen zo vorm te geven dat minderjarigen korter in verzekering en voorlopige hechtenis zullen verblijven dan nu het geval is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 306 (29279). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat herstelrecht gericht is op een voor het slachtoffer, samenleving en dader bevredigende en duurzame bestraffing en verdere afdoening van strafbare feiten; 

van mening dat slachtoffers die dat willen derhalve baat kunnen hebben bij herstelrecht, dat recidive hiermee kan worden verminderd en dat herstelrecht hierom goed in de wet moet worden geborgd; 

verzoekt de regering, in het nieuwe Wetboek van Strafvordering herstelrecht een structurele basis te geven op het niveau van politie, officier van justitie en rechter, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 307 (29279). 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Precies waar ik bang voor was, gebeurt nu, want de heer Recourt dient een motie in over het jeugdrecht waarin hij aangeeft hoe het moet gaan met jeugdigen in voorlopige hechtenis, voordat wij daar een fatsoenlijk debat over hebben kunnen voeren. Alle jeugdinrichtingen werken nu samen met rechtbanken om voorlopige hechtenis te gebruiken om te bekijken wat ze moeten doen met die kinderen. Het hele adolescentenstrafrecht dat wij met elkaar hebben aangenomen is erop gericht om maatwerk te bieden. Daar is die voorlopige hechtenis soms heel belangrijk voor. Hoe kun je nu zeggen dat die per definitie korter moet, terwijl wij juist aan het bekijken zijn hoe wij die tijd kunnen gebruiken voor maatwerk? De inhoud moet bepalend zijn en niet alleen maar de dagen. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben het er helemaal mee eens dat vooral jeugdstrafrecht maatwerk is. Dat is een lange traditie in Nederland en die moeten wij ook zeker behouden, maar Defence for Children heeft al een aantal keren, ook in een gedegen onderzoek, aangegeven dat Nederland negatief uitschiet als het gaat om de duur van de voorlopige hechtenis en het aantal kinderen in politiecellen. Wij zijn eerder samen opgetrokken om dat te verkorten. Die algemene noties, die wij hier in de Kamer ook al een aantal keren hebben uitgesproken, wil ik meegeven richting Wetboek van Strafvordering zonder daar maatwerk en de traditie die wij in Nederland hebben mee om zeep te helpen. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik vraag de heer Recourt dan toch om deze motie aan te passen en te splitsen, want over de voorlopige hechtenis moeten wij het echt hebben, omdat wij met het adolescentenstrafrecht juist een traject zijn ingegaan om meer maatwerk te leveren. Als iemand zegt graag uit voorlopige hechtenis te willen omdat hij naar school wil, dan kijkt de jeugdinrichting of hij daarnaar taalt of dat hij dan met een middelvinger opgeheven naar de rechter zo de rechtszaal uitgaat. Dat gebeurt namelijk. Dus die voorlopige hechtenis is iets anders dan de politiecel. Ik wil heel graag samen optrekken ten aanzien van die politiecellen, maar ik vind het een te korte klap om nu te zeggen dat de voorlopige hechtenis korter moet, terwijl wij in Nederland vooroplopen om die betekenisvol in te vullen. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik ga daar zeker over nadenken als dat betekent dat er een meerderheid komt. Dat doe ik alleen al om de pragmatische reden, maar ook inhoudelijk heeft mevrouw Van Toorenburg een punt. Nogmaals, ik wil dat maatwerk zeker niet om zeep helpen, dus ik denk daar even over na. 

Dan heb ik nog 22 seconden. Die gebruik ik om te zeggen dat dit ambitieuze project op zichzelf goed is — het staat al heel lang in de steigers — maar mijn fractie neemt alle zorgen serieus die deskundigen hebben geuit over de samenhang met het Europees recht bijvoorbeeld. Professor Knigge heeft daar al veel over geschreven. De minister heeft verwezen naar de klankbordgroep. De Kamer gaat daar eerst mee praten. Maar dan komt er wel een afwegingsmoment — iets wat ik D66 en de SP al hoorde zeggen en dat zegt de PvdA ook — of we dat voldoende vinden of dat we de regeringscommissaris middels een motie of anderszins alsnog aan dit kabinet zullen voorstellen. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Begrijp ik de PvdA dan goed dat ze de regeringscommissaris nog steeds als een mogelijke optie ziet? 

De heer Recourt (PvdA):

Jazeker. 

Mevrouw Swinkels (D66):

Onder welke omstandigheden is dat volgens de PvdA dan nodig? 

De heer Recourt (PvdA):

Als je moet blijven constateren, ook nadat professor Knigge en de klankbordgroep gehoord zijn, dat er discrepanties zijn tussen de verschillende stromingen en bewegingen en dat er te veel op onderdelen is gewerkt aan het nieuwe Wetboek van Strafvordering, zonder duidelijke samenhang, moet je een instrument gaan zoeken om die samenhang alsnog aan te brengen. Dan lijkt de regeringscommissaris een aangewezen instrument. 

De voorzitter:

Voordat ik ga schorsen, merk ik op dat er geen motie op stuk nr. 1 is. Als u die zoekt: die is er niet. 

De vergadering wordt van 10.45 uur tot 10.50 uur geschorst. 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng in het VAO. Laat ik vooropstellen dat ik me heel goed realiseer dat we aan de vooravond staan van een ingrijpend en ambitieus wetgevingsproces; het is echter geen wetgevingsproces dat sinds dit jaar opeens op tafel ligt. Het is, zoals mevrouw Van Toorenburg al aangaf, een proces dat gestart is in 1998, met de gezamenlijke conclusie van Kamer en regering dat het Wetboek van Strafvordering na de opbouw in 1926 anno 1998 dringend aan modernisering toe was. 

Die behoefte tot modernisering is de afgelopen jaren niet kleiner geworden maar veel groter, omdat er in de afgelopen jaren op het gebied van het strafrecht en de ontwikkeling van de digitalisering, maar ook in de bejegening van slachtoffers, in de manier waarop we aankijken tegen de positie van de advocatuur, in de manier waarop wij aankijken tegen de officier van justitie en de rechter-commissaris ontzettend veel gewijzigd is. Het is dringend noodzakelijk dat we daar heldere stappen in zetten. 

De fundamenten daarvoor hebben we gelegd in de periode tussen 1998 en 2004, in een zeer uitgebreid traject waar de Kamer nauwgezet en intensief bij betrokken is geweest met de onderzoeken van de universiteiten van Tilburg en Groningen. Daarin zijn die heel fundamentele discussies tot stand gekomen en daarin is heel grondig gekeken naar alle aspecten van ons stelsel. De conclusie daarvan was dat onze fundamenten en onze rechtsbeginselen, de fundamenten van behoorlijk procesrecht, op geen enkele wijze hoeven te worden gewijzigd, maar wel dat we op basis van de fundamenten die we met elkaar delen de regelgeving moeten moderniseren. Dat gaan we dan ook doen. 

Ik heb de Kamer meteen na het algemeen overleg een vrij uitgebreide brief gestuurd over de wijze waarop ik de Kamer op een heel flexibele manier kan bijstaan in het verzorgen van informatie: u vraagt, de regering zal draaien. Ik begrijp heel goed dat die behoefte er is. Ik ben blij dat de Kamer ook het aanbod heeft aangenomen ten aanzien van het overleg met de vaste adviseur, de heer Knigge, die al vanaf 1998 een leidende rol in het proces heeft vervuld. Ook ben ik er blij mee dat de Kamer heeft aangegeven graag van gedachten te wisselen met de onafhankelijke adviesraad, die zorg draagt voor de samenhang, doordat er bijvoorbeeld ook iemand in zit die de bestuursrechtelijke aspecten bekijkt. Ook reageer ik zeer verheugd op het bericht dat ik zojuist van de Kamer ontving, namelijk dat zij serieus overweegt om een bijzonder griffier voor dit project aan te stellen. Ik denk persoonlijk dat dat een heel verstandige zet is. In mijn huidige positie, maar ook in mijn vorige positie heb ik er geen ervaring mee opgedaan, maar ik heb inmiddels wel begrepen dat een bijzonder griffier een enorme meerwaarde voor de Kamer heeft om zo'n ingewikkeld wetsproces in goede banen te leiden. Ik juich dat dus toe en zie dan ook uit naar het constructieve overleg met de Kamer, teneinde heel zorgvuldig maar wel met ambitie dit wetsproces vorm te blijven geven. 

Ik zal eerst een aantal vragen beantwoorden en daarna de moties behandelen. Mevrouw Helder steunt het idee van een bijzonder griffier en daar ben ik heel blij mee. Ik kom zo meteen te spreken over de motie. 

De heer Van Nispen laat merken dat het toch wel heel veel is, dat het wel een omvangrijk project is. Dat begrijp ik heel goed; dat heeft hij ook in het algemeen overleg gezegd. Hij vraagt zich af hoe dat in goede banen kan worden geleid. Daar moeten we stapsgewijs met elkaar aan werken. Ik begrijp ook de zorg van de heer Van Nispen over de planning. Dat heb ik in het algemeen overleg al aangegeven. In mijn brief heb ik nog een keer bevestigd dat ik voor de zomer — niet na de zomer, zoals de heer Van Nispen dacht — wil komen tot een aanpassing van de planning op een aantal terreinen. Die zal ik dan aan de Kamer voorleggen. Zo meteen kom ik te spreken over de specifieke motie die daarop ziet. 

De vraag van mevrouw Swinkels heb ik al beantwoord. Dat was een herhaling van de vraag die zij in het algemeen overleg stelde. Langs dezelfde lijnen, verwijzend naar de fundamentele discussie uit 1998-2004, heb ik die vraag nog eens beantwoord. Ik kan haar bevestigen dat uiteraard in elk wetsvoorstel aandacht zal worden besteed aan de onderlinge samenhang, de samenhang met dit specifieke wetsvoorstel en bijvoorbeeld ook met Europese wet- en regelgeving. 

De heer Van Oosten vroeg naar de financiële impact. Ik kan hem in zekere zin bevestigen wat we daarover al eerder hebben gewisseld. Er zijn twee momenten waarop die financiële consequenties inzichtelijk worden gemaakt. In elk wetsvoorstel zit een financiële paragraaf; dat is voorgeschreven. Die paragraaf zal een vooruitblik geven op de te verwachten financiële consequenties van het voorliggende wetsvoorstel. Ik verwacht en ga ervan uit dat er gaandeweg het proces echter best wijzigingen in zo'n wetsvoorstel kunnen komen, omdat we het debat juist op dat punt met elkaar willen voeren. In dat kader heb ik in het algemeen overleg toegezegd dat er daarnaast aan het einde van het proces opnieuw een analyse wordt gemaakt voor de implementatietermijn en om te bezien wat dan de financiële consequenties zijn, aan de hand van het dan gewijzigde en inmiddels vastgestelde wetgevingsvoorstel. Op twee manieren kom ik dus tegemoet aan de zorg die de heer Van Oosten, naar mijn idee terecht, onder de aandacht bracht. We hebben gezien dat met name de politie, maar ook het Openbaar Ministerie, zich daar zorgen over maakt. Aan die zorg moeten we tegemoetkomen. Ik kan als verantwoordelijke minister niet zeggen dat dit me niet interesseert en dat we het gewoon doen. Er moet echt goed naar gekeken worden. Precies om die reden heb ik in het algemeen overleg nog eens benadrukt dat we de implementatietermijn echt heel zorgvuldig zullen bepalen en dat we op dit moment uitgaan van een termijn tussen de nul en de vijf jaar. Die vijf jaar zou nodig kunnen zijn om op een heel zorgvuldige en verstandige manier tot implementatie van de nieuwe wetten te komen. 

Mevrouw Van Toorenburg stelde nog een vraag over het Europees recht. Ook op dat punt kan ik haar bevestigen dat ik graag in de afzonderlijke wetsvoorstellen steeds weer die koppeling zal leggen. Ik zal ook weer bekijken of we afwijken van het Europees recht en, zo ja, waarom we dat doen. Uiteindelijk komt het neer op de vraag waarom de Nederlandse traditie — waarin wij er alles aan willen doen om iedereen op de zitting zo goed mogelijk beslagen ten ijs te laten komen, zowel de rechter als de officier van justitie, de raadsman en eventueel het slachtoffer — belangrijker zou moeten zijn dan wat nu in Europa lijkt te gebeuren. Ik geef mevrouw Van Toorenburg daar gelijk in: in Europa wil men eigenlijk meer de Angelsaksische structuur, waarbij je alles op de zitting laat gebeuren. Wij hebben er al heel lang geleden voor gekozen om dat anders te doen. Daar zijn redenen voor. Ik vind het heel goed dat we de uitdaging uitgaan om steeds weer even over dat punt met elkaar van gedachten te wisselen, en al dan niet te kiezen voor de Nederlandse traditie, of te zeggen dat op sommige onderdelen de Europese beweging misschien niet zo gek is. Dat debat kunnen we gewoon voeren. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik wil nog even terug naar het antwoord van de minister op mijn vraag. De minister zoomt daarbij in het bijzonder in op de financiën, maar ik maak mij met name zorgen over de uitwerking die dit heeft op de politie en het Openbaar Ministerie. Dat heeft wel te maken met financiën, maar eigenlijk bedoel ik strikt genomen de uitwerking die dit kan hebben op de operationele inzet. Ik vind het toch van belang om voorafgaand aan dat traject iets meer indicatie te hebben van waar we dan eigenlijk mee te maken kunnen hebben, temeer omdat de politie, het Openbaar Ministerie en de andere organisaties de Kamer daar natuurlijk ook over aanschrijven. Is het niet mogelijk om daar wat meer duiding over te krijgen, al dan niet bij de technische briefing? 

Minister Van der Steur:

Dat ben ik helemaal eens met de heer Van Oosten. Hij sprak al over de technische briefing; dat is hier het kernwoord. Ik heb in het algemeen overleg aangeboden om een technische briefing te organiseren, desgewenst per wetsvoorstel, om de impact, niet alleen de kosten dus, op de organisatie in kaart te brengen. Ik heb ook toegezegd om de Kamer door middel van periodieke voortgangsrapportages over de ontwikkelingen op dit vlak te informeren. Ik zorg er dus ook voor dat we de Kamer steeds weer even meenemen in de vraag waar we nu staan, wat dat betekent en wat de nieuwe inzichten zijn. Twee dingen dus: er komt een technische briefing, desgewenst per wetsvoorstel, over de kosten en de impact op de organisaties, en daarnaast is er in de periodieke voortgangsrapportages aandacht daarvoor. 

Ik kom bij de moties. In de motie op stuk nr. 303 van mevrouw Helder wordt eigenlijk uitgegaan van dezelfde zorg, die ik met mevrouw Helder deel en die ik ook goed begrijp. De zorg van mevrouw Helder is dat de implementatie van de nieuwe wet een risico is voor de vormgeving van de nationale politie. De overwegingen in de motie lijken eigenlijk de suggestie te wekken dat het wetgevingsproces als zodanig een risico is. Ik denk dat mevrouw Helder bedoelt dat het vooral gaat over de implementatie van de wetsvoorstellen. Om er positiever in te staan, zou ik de motie zo willen uitleggen: kijk natuurlijk eerst naar de impact van de wetsvoorstellen op de politie — ons uitgangspunt is overigens juist dat er minder hoeft te worden gedaan door de politie, dat er gestroomlijnder gewerkt kan worden en dat het allemaal veel minder moeilijk en lastig wordt dan nu — maar bekijk vervolgens bij de implementatie hoe we dit op een zodanige manier kunnen doen dat we het proces van het afronden van de reorganisatie niet in gevaar brengen, zoals mevrouw Helder terecht zei. Als ik de motie zo mag lezen, laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. 

In de motie op stuk nr. 304 van de leden Van Nispen en Swinkels wordt gevraagd om een aangepaste planning. Ik heb in het algemeen overleg toegezegd dat ik de Kamer een aangepaste planning zou voorstellen. Het verschil met mijn aanbod is dat de heer Van Nispen mij — niet in de motie maar wel in zijn toelichting daarop — heeft gevraagd om al in het voorjaar met die aangepaste planning te komen; dat die aangepaste planning er gaat komen, is immers een feit. Ik kan daar wel in meegaan. Ik had er liever wat zorgvuldiger en wat langer naar willen kijken, maar ik neem de uitdaging van de heer Van Nispen aan om daar snel mee te komen, zodat de Kamer weet waar zij aan toe is; die uitdaging proef ik ook bij mevrouw Swinkels en andere leden. Ik zal de motie zo uitleggen dat ik in het voorjaar met de aangepaste planning naar de Kamer kom. Daarmee kan ik het oordeel over deze motie aan de Kamer laten. 

De motie op stuk nr. 305 van de heer Van Oosten gaat over de modernisering en over de positie van slachtoffers. Het zal duidelijk zijn dat deze motie mij zeer sympathiek in de oren klinkt. Ik laat het debat over de vraag of hiermee en met andere moties te veel vooruitgelopen wordt op het wetgevingsproces, natuurlijk aan de Kamer, maar ik ben het geheel eens met de heer Van Oosten en de heer Recourt, die deze motie mede heeft ondertekend, dat de positie van slachtoffers meer aandacht behoeft dan in de contourennota leek te zijn ingeruimd. Om die reden ga ik deze uitdaging graag aan en laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 306 van de heer Recourt gaat eigenlijk al in op onderdelen van de wet; dat geldt voor beide moties van de heer Recourt. Ik sta natuurlijk positief ten opzichte van de door de heer Recourt aangestipte punten. Op grond van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind is Nederland eraan gehouden terdege rekening te houden met het belang van het kind; dat zal geen verrassing zijn. Dat geldt ook voor de opsporing. Ik ben bereid om dit uitgangspunt ook in de wettekst verankering te laten vinden. 

Ik kom nu bij het punt van het verblijf in de politiecel. De heer Recourt vraagt mij om dit verblijf te beperken tot drie dagen. Dat punt is ook door Defence for Children opgebracht. Onlangs heb ik in mijn reactie op de aanbevelingen van de Kinderombudsman aangegeven dat ik de regeling op dit punt ongewijzigd zou willen laten. De reden daarvoor is dat het om uitzonderingsgevallen gaat. De jeugdige gaat, als daar aanleiding voor is, in principe zo snel mogelijk naar een justitiële jeugdinrichting. Ik wil wel graag bekijken hoe ik dit uitgangspunt verder kan versterken. Ik ben ervan overtuigd dat we op dat punt nog een slag kunnen maken. 

Tot slot verzoekt de heer Recourt de regering om de strafvorderingsregels ten aanzien van jeugdigen zo vorm te geven dat minderjarigen korter in verzekering en in voorlopige hechtenis zullen blijven dan nu het geval is. De voor hen geldende termijnen voor voorlopige hechtenis zijn nu al korter dan die voor volwassenen: 30 dagen in plaats van 90 dagen. Dat komt ook in de nieuwe regeling terug. Als ik de motie zo mag interpreteren dat de heer Recourt aandacht vraagt voor deze punten en wil dat ik die meeneem in de wetsvoorstellen, dan laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. Als de heer Recourt zegt "het moet en zal langs deze lijnen en niet anders", dan wordt het ingewikkeld, want precies op dit punt wil ik wel heel graag naar de samenhang blijven kijken en wil ik maatwerk kunnen blijven leveren. 

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb de korte schorsing ook gebruikt om te overleggen. Ik kan meedelen dat ik de motie ga wijzigen, en wel zo dat het tweede verzoek, over de zo kort mogelijke voorlopige hechtenis, komt te vervallen. Het is niet dat het niet zo kort mogelijk moet, want uiteraard moet het zo kort mogelijk. Het moet echter zo kort mogelijk op een manier dat je het beste voor het kind voor elkaar krijgt. Mevrouw Van Toorenburg zal de gewijzigde motie mee ondertekenen en misschien zal ook de VVD-woordvoerder dat doen. Er komt dus een gewijzigde motie. In mijn inleiding heb ik al gezegd dat de motie bedoeld is om een beetje te duwen in de richting van waar het heen moet. Dat maximum van drie dagen blijft dus gewoon staan. We zullen echter per wet bekijken hoe het uitpakt. 

Minister Van der Steur:

Ik kan met dat uitgangspunt leven. Dat is ook in overeenstemming met het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Ik stel voor om langs die lijnen nog steeds het oordeel over die motie aan de Kamer te laten. Ik beschouw haar als een aansporing om ervoor te zorgen dat het verblijf in een politiecel tot een minimum wordt beperkt. 

De laatste motie van de heer Recourt, op stuk nr. 307, gaat over het herstelrecht. De heer Recourt en ik hebben al vaker daarover van gedachten gewisseld. Er is geen wetswijziging nodig om het herstelrecht toepassing te laten vinden. Bij de laatste wetswijziging is dat goed geborgd. Wel zal ik in het kader van de langetermijnplanning voor de aanpak van het slachtofferbeleid de Kamer berichten over de structurele toepassing van het herstelrecht. Daar hoort het mediationonderdeel natuurlijk bij. Ik zeg echter eerlijk dat hier nog wel een financieel probleem ligt, dat ik nog met pijn en moeite zal moeten zien op te lossen. Voorlopig zal het binnen de beschikbare middelen moeten plaatsvinden. Ik zie de motie als een oproep om daar waar mogelijk, bijvoorbeeld middels een Algemene Maatregel van Bestuur, waarvoor al een haakje in de wet is opgenomen, uitvoering te geven aan sommige vormen van herstelrecht. Als ik de motie langs die lijnen mag uitleggen, dan laat ik het oordeel daarover aan de Kamer. 

Ik heb nog een vraag overgeslagen. Voordat mevrouw Helder mij daarover op de vingers tikt, zal ik die vraag nog beantwoorden. Dit is een vraag die ze echt heeft gesteld. Het komt ook voor dat mevrouw Helder vragen niet stelt maar ik die wel beantwoord. Deze heeft ze echter echt gesteld. Ze vroeg of ik nog iets kan zeggen over de regeringscommissaris. Ook andere leden van de Kamer heb ik daarover horen spreken. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven dat het in de gekozen projectstructuur voor de voorbereiding van de wetsvoorstellen niet nodig is om een regeringscommissaris aan te stellen. Ik heb ook gezegd dat het alternatief eigenlijk al voorhanden is: de Kamer kan altijd de al betrokken deskundigen met een onafhankelijk oordeel, zoals bijzonder adviseur Knigge of één of alle leden van de adviescommissie, uitnodigen om over de voorstellen van gedachten te wisselen. Dat geldt ook als de wetsvoorstellen bij de Kamer in behandeling zijn. Daarom, en omdat de wijziging ook geen fundamentele wijziging is omdat de fundamenten vastliggen sinds de discussie in de periode 1998-2004, is naar onze beleving een regeringscommissaris niet nodig. Als de Kamer echter onvoldoende overtuigd is — zo heb ik de heer Recourt ook begrepen — van de zorgvuldigheid waarmee dit proces wordt aangepakt, namelijk met een bijzonder adviseur en een onafhankelijke adviescommissie, dan kunnen we dat debat natuurlijk altijd voeren. Mevrouw Helder had nog recht op dit antwoord. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Bedankt daarvoor. Dank ook voor het feit dat alle moties "oordeel Kamer" zijn. Dat maken we weleens anders mee. 

Aanstaande dinsdag stemmen we over de moties. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Voorzitter: Arib

Naar boven