3 Slachtofferbeleid

Aan de orde is het VAO Slachtofferbeleid (AO d.d. 03/03). 

De voorzitter:

Ik heet de minister van Justitie van harte welkom: fijn dat u bij ons bent. 

We hebben vier deelnemers van de zijde van de Kamer, van wie er drie gaan spreken. De eerste is de heer Van Oosten van de fractie van de VVD. Hij heeft, zoals iedereen, twee minuten spreektijd. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Wij hebben vorige week, of twee weken terug, een algemeen overleg gehad over slachtofferbeleid en volgens mij was dat een constructief overleg. Bij de minister proefde ik toen echt een welhaast intrinsieke overtuiging om zich in te zetten voor slachtoffers. Dat doet hij dan in navolging van het pamflet waarin hij vorig jaar, of twee jaar terug, als Kamerlid ook al opkwam voor de belangen van de slachtoffers. 

Wel bleek mij uit onze discussie dat het nog altijd actueel lijkt te zijn — zo begreep ik het althans — dat slachtoffers soms onnodig en ongewenst in contact komen met verdachten. Dat moeten we voorkomen en daarom leek het mij verstandig om hierover een motie in te dienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat slachtoffers voor en na de zitting niet geconfronteerd zouden moeten worden met de verdachten of veroordeelden; 

overwegende dat al herhaaldelijk is aangegeven dat aparte wachtruimten zouden worden ingericht voor slachtoffers; 

overwegende dat voorts aandacht voor het begeleiden van slachtoffers naar de zittingzaal noodzakelijk is als het gaat om het voorkomen van ongewenst, maar bovenal onnodig, contact met de verdachte; 

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat slachtoffers gebruik kunnen maken van aparte wachtkamers en voorts aandacht te hebben voor het begeleiden van slachtoffers van en naar de zittingzaal teneinde onnodig contact met de verdachte te voorkomen; 

roept de regering op, binnen afzienbare termijn aan de Kamer terug te koppelen langs welke weg dit is gerealiseerd, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oosten, Recourt en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 19 (33552). 

Mevrouw Helder (PVV):

Collega Van Oosten spreekt over aparte wachtruimten. Daarover is in het verleden ook al gesproken en ik geloof dat niemand in de Kamer het daar toen mee oneens was, maar goed. Toen leefde ook de wens voor een aparte ingang, maar dat hoor ik niet terug in de motie. Wordt dat impliciet wel bedoeld of valt het erbuiten? 

De heer Van Oosten (VVD):

In de motie staat: het begeleiden van slachtoffers van en naar de zittingzaal. Ik heb dat gedaan, omdat ik wil dat er heel goed wordt nagedacht over de vraag hoe we het logistiek zo vorm kunnen geven dat dat onnodige en ongewenste contact voorkomen wordt. Of dat moet leiden tot een aparte ingang, laat ik in het midden. Het is overigens de vraag of dat nodig is, want over het algemeen heeft zo'n pand een achteruitgang en een vooringang. Het gaat mij er vooral om dat de rechterlijke macht zich ervan bewust is dat je dat onnodige en ongewenste contact moet voorkomen. Ik leg die uitdaging dan ook graag daar neer. Verder eindig ik de motie natuurlijk niet voor niets met de oproep aan de regering dat zij ons moet laten weten hoe het uiteindelijk is vormgegeven. 

Mevrouw Helder (PVV):

Het kan natuurlijk best zo zijn dat de rechtspraak met de mededeling komt: daar hebben we meer geld voor nodig. Maar goed, dat is een als-danvraag. Wellicht kan collega Van Oosten daar toch een voorschot op nemen en mij zeggen of de VVD het dan ook steunt. 

De heer Van Oosten (VVD):

Wat u zegt: dat is een als-danvraag. Ik denk dat we het ook niet groter moeten maken dan het is. Het gaat erom dat we voorkomen dat dat onnodige en ongewenste contact tussen slachtoffers en verdachten plaatsvindt. Het gaat mij daarbij in het bijzonder om minderjarige verdachten, over wie ik het in het algemeen overleg nadrukkelijk heb gesproken. Volgens mij zijn we het er allemaal mee eens en we moeten het dan ook zo organiseren dat het voortaan goed gaat. Ik zie niet voor me dat daar een heel grote cheque bij hoort. Ik zou ook niet weten waarom dat wel zo zou zijn, want het gaat in het algemeen over omvangrijke panden. Het moet met andere woorden mogelijk zijn om in de begeleiding een heleboel te organiseren. Laten we die uitdaging nu eerst neerleggen waar die hoort te liggen en afwachten wat daar uitkomt. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Zoals de heer Van Oosten al heeft aangegeven was het een heel constructief overleg. Ik zou vandaag nog twee punten aan de orde willen stellen. Het eerste punt is dat wij de minister toch wel vrij indringend hebben opgeroepen om nog één stap verder te gaan in de bescherming van de privacy van slachtoffers. Gelukkig heeft de minister dat goed ontvangen. Dat wordt ook een speerpunt voor hem. Wij willen hier vandaag dan ook louter zeggen dat het belangrijk is dat hij er echt werk van maakt, op de formulieren, maar ook in de uiteindelijke uitvoering, zodat we de slachtoffers optimaal kunnen beschermen. 

Wij hebben de motie over wachtruimtes voor slachtoffers medeondertekend. Het is opvallend dat we iets later in de ochtend ook een debat hebben over de implementatie van de Europese richtlijn. Laat het daar nu ook vrij stevig in geregeld zijn. We hebben de minister in het AO horen zeggen dat hij die oproep al heeft gedaan, maar dat hij geen ijzer met handen kan breken. Dit is overigens niet letterlijk zijn tekst. Hoe kan hij dat zelf veroorzaken? Laat dan toch nog een keer een oproep van de Kamer daarin ondersteunend zijn. Maar ook het feit dat hij zichzelf daartoe verplicht heeft binnen Europa om het uiteindelijk ook voor elkaar te krijgen, is een belangrijk signaal aan onze rechters, gerechtshoven en rechtbanken. Het moet gewoon geregeld worden en ook behoorlijk snel, want we hebben het hier al bijna zeven jaar over. Dat moet toch wel voor elkaar te boksen zijn. 

De voorzitter:

De laatste spreker van de zijde van de Kamer zou mevrouw Helder zijn, maar zij ziet ook af van haar spreektijd. Dan is er verder geen animo meer om iets te zeggen. Is de minister reeds in staat om die ene motie te becommentariëren? 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik zie dat ik daar volgens uw systeem een uur de tijd voor heb. Als u mij daartoe uitnodigt, zal ik die tijd natuurlijk proberen vol te praten. 

De voorzitter:

Laat ik dat maar niet doen, want ik ken u goed genoeg om te weten dat u dat uur ook zou vullen. 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Allereerst dank ik de leden van de Kamer voor het goede overleg dat wij hebben gehad over slachtofferbeleid. Het is een speerpunt van het kabinet en het is een punt dat mij persoonlijk zeer na aan het hart ligt. Ik ben dan ook heel blij dat wij vandaag niet alleen in dit VAO, maar ook nog eens in een debat over de implementatie van de richtlijn met elkaar van gedachten kunnen wisselen. 

Het is bijzonder dat wij in Europa — daar heb ik nu al enig beeld van als voorzitter van de JBZ-Raad — heel goed scoren op het gebied van slachtofferbeleid. We merken tijdens internationale congressen zelfs dat er op een aantal terreinen hier beleid wordt gevoerd, waarvan lidstaten zeggen dat dat wel erg ver gaat en dat zij daar nog niet aan toe zijn. Zij vinden het wel een goed idee, maar vinden het erg vooruitstrevend. Tegelijkertijd ben ik heel blij dat ik ook hier proef dat het de ambitie, zowel van de regering als van de Kamer, is om op dit terrein verdere stappen te blijven zetten. 

Ik kan in dat licht in de richting van mevrouw Van Toorenburg meedelen dat ik uiteraard haar oproep steun en onderschrijf en dat ik onderstreep dat de privacybescherming van slachtoffers bijzondere aandacht verdient. Ik realiseer mij ook goed dat als er regels zijn, dat nog niet betekent dat die ook in de haarvaten van alle organisaties op de juiste wijze worden uitgevoerd. Dat is dus echt een punt van aandacht. Dat erken ik en daar zal ik mij ook voor inzetten. 

Ik kom nu op de motie van de heer Van Oosten op stuk nr. 19. Ik deel uiteraard met de Kamer het belang dat slachtoffers niet ongewenst worden geconfronteerd met de verdachte, voorafgaand of tijdens een strafzaak. Het WODC-onderzoek laat zien dat het heel goed gaat, maar dat nog niet overal in die zogenaamde slachtofferruimtes is voorzien. Ik heb daarom, zoals ik ook in het algemeen overleg heb gezegd, nogmaals aandacht voor dit onderwerp gevraagd bij de Raad voor de rechtspraak. De raad heeft aangegeven dat hij de positie van slachtoffers en nabestaanden binnen de rechtspraak nadrukkelijk op het vizier heeft en ook onder de aandacht brengt. Het spreekt voor de rechtspraak voor zich dat slachtoffers in staat moeten worden gesteld om gebruik te maken van de wettelijke rechten die zij hebben. De rechtspraak neemt graag kennis van onderzoeken en vooral van praktijksignalen die erop duiden dat op bepaalde punten nog verbetering nodig zou zijn. Dat heb ik ook gemerkt in het overleg dat we hebben gevoerd. 

Het beleid van de Raad voor de rechtspraak voor de opvang van slachtoffers staat omschreven in de Modelregeling inzake passende verblijfsomgeving slachtoffers. Deze regeling schrijft voor dat in het gerechtsgebouw ongewenste confrontatie met de verdachte zo veel mogelijk moet worden vermeden en dat aan het slachtoffer passende voorzieningen moeten worden aangeboden. Een van die voorzieningen is een aparte kamer om slachtoffers op te vangen. De regeling beschrijft ook aan welke minimumeisen deze kamer dient te voldoen. De raad geeft aan dat hij er groot belang aan hecht dat elk slachtoffer gebruik kan maken van een aparte slachtofferruimte. Het is in de eerste plaats aan gerechten zelf om hiervoor te zorgen. 

De raad heeft mij bericht dat hij extra aandacht zal vragen bij de gerechten voor het verbeteren van het gebruik en de toegang tot deze ruimtes. Los daarvan acht de raad het van groot belang dat elke slachtoffer daadwerkelijk in de gelegenheid wordt gesteld om ook gebruik te maken van de slachtofferruimte. Dat vraagt bijvoorbeeld dat de bode voorafgaand aan de zitting door het Openbaar Ministerie wordt geïnformeerd over de aanwezigheid van een slachtoffer en dat het slachtoffer zich ook bij de bode meldt en desgewenst wordt doorverwezen naar de slachtofferruimte. Het goede nieuws is dat dit in de praktijk meestal goed verloopt, maar niet altijd. Het komt voor dat de komst van een slachtoffer niet van tevoren is aangekondigd, en het komt ook voor dat een slachtoffer zich niet als zodanig bij de bode bekendmaakt. Dan kan en zal een verwijzing dus niet plaatsvinden. De raad zal voor deze organisatorische aspecten aandacht vragen bij de gerechten en er in het bijzonder op aandringen, waar nodig ook hierover in gesprek te gaan met het lokaal parket. Ik zie de motie die de heer Van Oosten heeft ingediend als ondersteuning van dit beleid en beschouw mijn toezegging dat ik uw Kamer zal berichten over de uitkomsten van mijn gesprek met de rechtspraak met deze toelichting als afgehandeld. Ik laat het oordeel over de motie aan uw Kamer en denk dat dit een belangrijke steun in de rug is om het beleid dat we hebben, ook uitgevoerd te krijgen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Dank voor het oordeel dat het kabinet via de minister geeft over de motie, maar toch: de minister ziet de toezegging om erop terug te komen hiermee als afgedaan. Daar heb ik nog wat moeite mee. Mevrouw Van Toorenburg gaf volgens mij terecht aan — ik weet niet of het genoemde aantal jaren exact klopt — dat wij al een flink aantal jaren over dit onderwerp aan het praten zijn. Ik zou toch graag willen afspreken dat we over een jaar of wat nog even terugkomen, misschien in wat algemenere zin, op de vraag of dit punt is opgelost of dat er ergens nog onopgeloste vragen zijn. Dan kunnen we er namelijk, precies zoals mevrouw Helder zei, ook als Kamer erover nadenken of we nog ergens water bij de wijn moeten doen. 

Minister Van der Steur:

Ik vind dat een redelijk verzoek van de heer Van Oosten. Ik stel voor dat ik inderdaad over een jaar rapporteer over de stand van zaken. Dan zal ik ook het gesprek met de raden weer aangaan en daarbij ook bijvoorbeeld de signalen betrekken van LANGZS, de vereniging van slachtofferadvocaten, waar men over het algemeen heel goed is geïnformeerd over de praktijk. Over een jaar rapporteer ik daarover. Dank voor die suggestie. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dinsdag stemmen wij over de motie. 

Naar boven