17 Mobiel banditisme

Aan de orde is het VAO Mobiel banditisme (AO d.d. 27/11).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom en ik geef als eerste het woord aan mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg heeft de minister gezegd dat hij hecht aan de aanpak van mobiel banditisme. Verder hecht de minister veel belang aan de aanpak van heling, want, zo zei hij, "zonder helers geen stelers". Toen hem gevraagd werd naar strafverzwaring bij diverse strafbare feiten, antwoordde de minister echter dat deze mogelijkheid al bestaat. Dat is slechts ten dele waar. Het geldt zeker niet voor alle misdrijven waar criminele groeperingen zich schuldig aan maken die onder dat mobiel banditisme vallen. Ik noem heling, dwang, oplichting en fraude. Denk hierbij ook aan uitkerings- en toeslagenfraude. Deze delicten noemt de minister wel in de beantwoording van de schriftelijke vragen.

Ook artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht voorziet niet in het hiaat dat ik zojuist genoemd heb. Dit artikel kent namelijk strikte voorwaarden die vervuld moeten zijn, wil er sprake zijn van strafbaarheid, namelijk het plegen van meerdere misdrijven in gestructureerd samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur en de wetenschap dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mobiel banditisme mobiele dan wel rondtrekkende dadergroepen betreft, ofwel verenigingen van daders die zich stelselmatig verrijken door middel van vermogenscriminaliteit of fraude (met name winkel- en ladingdiefstal, inbraak in woningen en bedrijven, oplichting, skimming en zakkenrollerij);

constaterende dat mobiel banditisme een fenomeen is waar veel burgers en bedrijven schade van ondervinden of last van hebben;

overwegende dat flinke straffen een afschrikwekkend effect hebben op dit soort daders;

verzoekt de regering, wettelijk te regelen dat het opereren in groepsverband door verdachten bij deze delicten een strafverzwarende grond dan wel omstandigheid wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (29911).

De wandelgangen zijn bedoeld om te wandelen, niet om te babbelen. Kan het wat rustiger daar?

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Mobiele bendes zijn een plaag voor het Nederlandse bedrijfsleven, maar ook voor mensen thuis. Als je een inbreker aan je deur hebt, is dat niet prettig. Vandaag spreken we hier nogmaals over. Ik heb de minister in het algemeen overleg gevraagd, meer te doen aan die rondtrekkende bendes. We hebben bijvoorbeeld gekeken hoe we de boeven elders, dus niet in Nederland, hun straf kunnen laten uitzitten. De minister heeft gezegd dat dit kan. De inzet van Nederland is om meer EU-vreemdelingen ongewenst te verklaren. Dat is een langdurig traject. Het wordt ook niet zo vaak gedaan.

Vervolgens hebben we een andere optie voorgelegd, namelijk het opleggen van een terugkeer- of een gebiedsverbod door de strafrechter. In zijn brief reageerde de minister daar wat lauwtjes op. Ik vond dat niet genoeg en om de minister een handje te helpen, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat rondtrekkende bendes nog steeds een groot probleem zijn en het Nederlandse bedrijfsleven forse schade toebrengen;

overwegende dat voorkomen moet worden dat een criminele EU-burger direct na het uitzitten van de straf terugkomt voor het plegen van strafbare feiten;

constaterende dat de regering ook vindt dat effectief opgetreden moet kunnen worden tegen overlastgevende en criminele EU-burgers, maar dat de oplossing wordt gezocht in het vaker ongewenst verklaren van EU-burgers, hetgeen een langdurig traject is omdat daar een aanpassing van de EU-richtlijn over het vrije verkeer voor nodig is;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe effectiever en op korte termijn voorkomen kan worden dat criminelen uit EU-landen na het uitzitten van de straf terugkeren naar Nederland, waarbij gedacht kan worden aan een verbod voor bepaalde tijd om zich op Nederlands grondgebied te begeven, bijvoorbeeld als bijzondere voorwaarde bij de op te leggen straf, en hiertoe voorstellen aan de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89 (29911).

De heer Marcouch (PvdA):

Voor de duidelijkheid: wij kennen een ongewenstverklaring en een inreisverbod. Is dat wat mevrouw Kooiman wil, of wil zij iets heel anders?

Mevrouw Kooiman (SP):

De heer Marcouch en ik hebben hierover in het algemeen overleg een debatje gevoerd. Ik heb gezegd dat ik graag zou zien dat de strafrechter een extra mogelijkheid krijgt, bijvoorbeeld het opleggen van een gebiedsverbod voor heel Nederland, zodat een boef niet meer kan terugkeren naar Nederland. Wij zijn niet voor het vrije verkeer van boeven. Dat is wat er, mooi vertaald, in deze motie staat.

De heer Marcouch (PvdA):

U bepleit dus een andere maatregel dan de ongewenstverklaring en het inreisverbod, die wij al kennen. Heb ik dat zo goed begrepen?

Mevrouw Kooiman (SP):

Ja, dat klopt. In het AO heb ik daarnaar specifiek gevraagd. Het antwoord van de minister was: het is een langdurig en moeilijk traject en daarom wordt het niet zo vaak opgelegd. Ik zou graag zien dat dit vaker wordt opgelegd; vandaar dat ik deze mogelijkheid heb geboden. In het debat hebben wij allemaal geprobeerd mee te denken en oplossingen te zoeken en dit is er een van.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Kan de minister meteen antwoorden? Ik zie dat het spreekgestoelte met de microfoon niet omhoog wil. De minister zegt bereid te zijn om zonder spreekgestoelte te antwoorden, maar dat lijkt mij niet gastvrij. Ik schors de vergadering enkele ogenblikken om te kijken of de katheder gerepareerd kan worden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wij hebben wat technische problemen. De minister heeft zich bereid verklaard om zittend te antwoorden. Ik hoop dat het goed gaat met de cameravoering. Alvast onze excuses. De bode is onderweg.

Ik geef het woord aan de minister.

Minister Opstelten:

Dank u. Ik wil u vragen of duidelijk is vastgesteld dat ik zelf niet verantwoordelijk ben voor wat hier is gebeurd …

De voorzitter:

Dat zullen wij nog uitzoeken!

Minister Opstelten:

… en dat het er ook niet toe leidt dat ik hierover schriftelijke vragen moet beantwoorden of later nog een debat moet voeren. Verder ben ik tot alles bereid!

Dank aan de geachte afgevaardigden voor hun bijdragen.

Mevrouw Helder heb ik net proberen te overtuigen als het erom gaat of wij elkaar niet kunnen vinden, maar het is echt niet nodig wat zij vraagt. Zij wijst er terecht op dat het wenselijk is om zwaarder te straffen indien een delict in groepsverband wordt gepleegd. De wettelijke mogelijkheid daartoe bestaat echter al. Ik zie de oproep van mevrouw Helder dan ook als een ondersteuning van een al bestaande praktijk op basis van geldende regelgeving. Een aparte wettelijke bepaling is niet nodig en de motie die nu is ingediend, is wat mij betreft overbodig. Ik zal dat nog even kort toelichten.

Ernstige vermogensdelicten waaraan mobiele bendes zich doorgaans schuldig maken, stelselmatige winkeldiefstallen, woninginbraken en roofovervallen, kennen als strafverzwarende omstandigheid als vanzelf het gezamenlijk plegen van de feiten. In mijn brief van 3 december heb ik de relevante wetsartikelen in het Wetboek van Strafrecht al genoemd die dan van toepassing zijn. Ik hoef ze niet te herhalen, want mevrouw Helder gaf er blijk van dat zij die brief goed kent.

Daarnaast — dit geef ik wel als aanvulling — geldt dat in de richtlijnen van het OM is opgenomen dat voor daders die kunnen worden aangemerkt als medeplegers een verhoging van de strafeis met 25% aan de orde is.

Tot slot vind ik het van belang dat niet alleen zwaarder wordt gestraft indien een delict in groepsverband wordt gepleegd maar ook wanneer één dader meerdere ernstige delicten op zijn naam heeft staan. Daarom heb ik gisteren een conceptwetsvoorstel in consultatie gebracht, onder andere bij de Raad voor de rechtspraak, waarmee in dit geval onder meer het strafmaximum wordt verhoogd. Het is dus niet nodig wat mevrouw Helder vraagt. Wordt de motie aangenomen, dan zal dit mijn antwoord zijn. Ik denk dat wij dat niet zouden moeten doen. Daarom vraag ik mevrouw Helder om de motie in te trekken. Anders zou ik die moeten ontraden.

Dan kom ik bij mevrouw Kooiman. Ik denk er toch iets anders over dan zij aangeeft in haar motie, die ik net nog even nauwkeurig heb gelezen. Mevrouw Kooiman en haar fractie willen dat de rechter een terugkeerverbod kan opleggen als extra maatregel bij een straf. De rechter kan geen terugkeerverbod opleggen omdat deze rechtsfiguur in de Nederlandse wet- en regelgeving niet bestaat. Een ongewenstverklaring is in de kern en in uitwerking hetzelfde als een terugkeerverbod. Dat kan dus wel, zoals wij ook hebben gezegd. Daar zetten wij op in. Je moet niet alles tegelijk doen. Het moet ook een beetje voortvarend en snel gebeuren. Ongewenstverklaring gaat een stuk sneller. De Vreemdelingenpolitie vraagt die aan bij de IND, die een beslissing neemt. Als het nodig is kan ook het OM nog naderhand bij de IND om ongewenstverklaring vragen. Een EU-burger die ongewenst is verklaard, moet Nederland direct na het uitzitten van zijn straf verlaten. Als hij in Nederland wordt aangetroffen is hij strafbaar op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Daar staat een gevangenisstraf op van maximaal zes maanden of een geldboete van de derde categorie. Ik wil deze motie ontraden.

Mevrouw Kooiman (SP):

Het klopt dat het niet kan en dat is ook precies de reden waarom wij dit voorstel doen. De minister geeft aan dat hij graag effectief wil optreden. Hij geeft in zijn beantwoording aan dat het juist een heel langdurig traject is om vreemdelingen ongewenst te verklaren. Hij geeft dit aan in reactie op een eerdere motie van de CDA-fractie over dit onderwerp. Dit is precies de reden dat wij graag wat sneller willen kunnen handelen en dat wij dit als extra optie aan een strafrechter willen kunnen geven. Ik snap niet dat deze minister al deze mogelijkheden niet benut en dat hij ze ook niet wil onderzoeken, want zo veel vraag ik niet van deze minister.

Minister Opstelten:

Ik heb juist ook eerder en later en ook tijdens het debat over de begroting — ik heb daar goede herinneringen aan — gezegd dat wij koersen naar het punt van de ongewenstverklaring naar aanleiding van de vragen van in de eerste plaats het CDA. Wij koersen ernaar om dit nu verder uit te werken, ook in Europa en verder in de praktijk. Als wij deze motie zouden uitvoeren, zouden wij de wet moeten veranderen en dat duurt een hele tijd. Wij koersen hiernaar en daarom wil ik deze motie ontraden.

Mevrouw Kooiman (SP):

Wij hebben hier al vaker over gesproken. Mijn collega Gesthuizen heeft hierover al vaker vragen gesteld. Ik citeer graag de minister uit zijn beantwoording tijdens de begrotingsbehandeling. De minister geeft aan dat dit een langdurig traject is en dat hij daarom al eens met de collega's uit Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk een brief naar de Commissie heeft geschreven. Wij kunnen wel brieven blijven schrijven en vriendelijk blijven verzoeken dit inderdaad tot effectief middel te maken, maar waarom gaat deze daadkrachtige minister nu niet eens een keer aan de slag? Deze minister presenteert zichzelf graag zo en ik zie hem ook graag zo, maar dan wil ik het vandaag ook zien.

Minister Opstelten:

Ik kan nu ook niets zien. Staande is beter, zeg ik tegen mevrouw Kooiman, maar ik zit nu eenmaal op verzoek van de voorzitter en wie ben ik om haar dit te weigeren. Maar laten wij nu gewoon — dat is mijn oproep — koersen naar dit instrument van de ongewenstverklaring. Ik heb ook gezegd dat het er nog niet staat, maar dat wij ervoor zorgen dat het er wel gaat staan. Dat is mijn inzet en laten wij daarnaar gaan koersen en niet op twee paarden tegelijk gaan wedden. Dat is de kern. Ik wil niet de wetgeving inzetten waarmee wij naar de ongewenstverklaring koersen.

Mevrouw Helder (PVV):

De minister heeft mij gevraagd of ik de motie wil intrekken, maar dat ga ik niet doen. Ik heb daar twee redenen voor.

De minister zegt dat in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie staat dat sprake is van plus 25% bij medeplegen. Er staat niets ons in de weg om dat in een prachtig lid 2 of "en verder" in het betreffende wetsartikel vast te leggen. In de wet staat het altijd beter dan in een richtlijn.

De tweede reden is dat het niet valt onder het wetsvoorstel dat de minister naar de Kamer gaat sturen, want dat is de meerdaadse samenloop waarvoor de PVV ook al veel voorstellen heeft gedaan — die voorstellen gaan vast over het voorstel van de minister heen, maar dat zullen wij later bekijken — en daar valt het niet onder. Je hoeft niet altijd meerdere delicten te hebben gepleegd, wil je in groepsverband zwaarder gestraft moeten worden.

Er is geen reden om de motie in te trekken.

Minister Opstelten:

Ik ben het helemaal met het laatste punt van mevrouw Helder eens. Het is alleen even een punt dat ik by the way aangeef. Het feit dat mevrouw Helder die motie indient geeft mij de kans iets te zeggen over wat ik gisteren heb gedaan. Dat krijgt dan weer aandacht, ook van mevrouw Helder. Laten wij nu niet telkens teruggrijpen op wetgeving als het niet nodig is. Het is mijn taak als bewindspersoon om daarvoor te zorgen. De richtlijnen van het OM bieden de mogelijkheid, zeg ik luid en duidelijk. Het OM wil dat ook doen en er gebruik van maken. Geef het OM de kans. Dat is op dit moment voldoende, naar mijn mening.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister hartelijk. Wij zullen dinsdag over de moties stemmen.

Minister Opstelten:

Ik ben blij om weer even te kunnen staan.

De voorzitter:

Dank u wel, voorzitter. Dank u wel, minister, bedoel ik.

Minister Opstelten:

Wij kunnen wel even ruilen.

Naar boven