3 Vragenuur: Vragen Servaes

Vragen van het lid Servaes aan de minister van Defensie, bij afwezigheid van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Buitenlandse Zaken, over het bericht "VN: Israël martelt Palestijnse kinderen in gevangenissen".

De heer Servaes (PvdA):

Voorzitter. Vorige week publiceerde een van de belangrijkste mensenrechtenfora binnen de VN, namelijk het Comité voor de Rechten van het Kind, een rapport over de behandeling van zo'n 7.000 Palestijnse kinderen door Israëlische militairen en politiemensen in de periode 2002-2012. Het gaat in de meeste gevallen om kinderen die zich schuldig hebben gemaakt aan het gooien van stenen, waarop in Israël een maximumstraf van maar liefst twintig jaar staat. De conclusies van het rapport zijn even duidelijk als schokkend. Het rapport signaleert ernstige mensenrechtenschendingen, in het bijzonder bij Palestijnse kinderen. Die zouden zijn gemarteld in Israëlische gevangenissen, ze zouden aan vernederend gedrag zijn onderworpen, er zou langdurig eenzame opsluiting voorkomen en ze zouden ondervraagd zijn in een andere taal dan zij spraken. Daarnaast maakt het rapport er melding van dat Palestijnse kinderen door Israël ingezet zijn als menselijk schild of informant. Ook worden er kwesties omtrent kinderen in Israël op de Westbank en in de Gazastrook onder de aandacht gebracht. Het gaat om een gebrek aan onderwijskansen voor Israëlische Arabieren, bedoeïenen en Ethiopiërs en kwesties met betrekking tot gehandicapte kinderen.

Het is niet de eerste keer dat deze kwesties aan de orde komen. Eerder dit jaar bracht ook UNICEF een rapport uit waarin vergelijkbare voorbeelden genoemd werden. Het is nu echter voor het eerst dat een VN-comité gebaseerd op het Verdrag inzake de rechten van het kind, dat door 193 landen is ondertekend én geratificeerd, een dergelijke uitspraak doet.

Hoe denkt de minister over dit schokkende VN-rapport? Deelt zij mijn overtuiging dat kinderen te allen tijde en onder alle omstandigheden gevrijwaard moeten zijn van de in het rapport genoemde feiten? Is deze kwestie vorige week aan de orde geweest bij het bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken aan Israël? Toen was de uitspraak er weliswaar nog niet, maar het UNICEF-rapport was er wel. Zal Nederland, nu deze uitspraak er wel ligt, langs andere wegen de zorg en verontwaardiging naar aanleiding van het rapport delen met de Israëlische regering?

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. Het rapport is bekend bij Buitenlandse Zaken en bij collega Timmermans. Ik kan bevestigen dat het kabinet ook zeer bezorgd is. De detentieomstandigheden moeten blijvend worden verbeterd. We zijn er nog lang niet. Minister Timmermans heeft zoals de heer Servaes weet vorige week gesproken met minister van Justitie Livni. Er is uitgebreid ingegaan op het UNICEF-rapport uit februari 2010 "Children in Israeli Military Detention, Observations and Recommendations". We hebben gezegd dat het beter moet en dat het beter kan. Minister Livni nam de kwestie zeer serieus. Zij stelde ook dat er gewerkt wordt aan verbeteringen. Dat hebben we door de jaren heen ook kunnen constateren, maar er is nog een lange weg te gaan. Het goede nieuws is dat ook Israël het belang onderstreept van The Committee on the Rights of the Child, anders dan je zou vermoeden op basis van de indrukken die eerder zijn gewekt.

De heer Servaes (PvdA):

Dank voor deze beantwoording die de minister namens haar collega doet; dat begrijp ik goed. Ik heb toch een andere reactie van de Israëlische regering gezien. Een woordvoerder van het ministerie van Buitenlandse Zaken gaf in de Israëlische pers de volgende reactie: het is bedroevend dat een VN-rapport enkel dient als eenvoudige Israëlbashing; we zullen dit negeren als wat achtergrondruis. Er werd ook gezegd dat het enkel bedoeld was om wat kabaal te maken en dat men het daarom ook als dusdanig zou behandelen. Ik ben er dus nog niet van overtuigd dat de Israëli's dit echt serieus nemen. Ik wil daarom vragen of de minister na het gesprek van vorige week bereid is opnieuw contact te zoeken met zijn ambtsgenoot in Israël om die zorgen over te brengen en te vragen wat de Israëli's eraan gaan doen. Ook vraag ik wat er in multilateraal verband kan gebeuren, bijvoorbeeld via de EU. Zou de Hoge Vertegenwoordiger van de EU zich uit kunnen spreken? Wat zijn onze mogelijkheden in VN-verband? Tot slot vraag ik de minister welke mogelijkheden zij ziet om bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties in Israël zelf te ondersteunen om de situatie daar te verbeteren. Wij weten dat er diverse ngo's zijn die dit soort doelstellingen hebben en dat die juist binnen Israël de bewustwording van de misstanden in de gevangenissen aan de kaak willen stellen. Kan Nederland dat soort kleine ngo's ondersteunen?

Minister Hennis-Plasschaert:

De heer Servaes gaat begrijpelijkerwijze af op de reactie van de woordvoerder en die is inderdaad weinig verheffend is; teleurstellend zelfs. Daar hoeven wij niet veel woorden aan vuil te maken. Voor mij en ook voor de heer Timmermans is vooral de reactie van minister Livni van belang, want bij haar gebeurt het. Zij heeft nogmaals bevestigd dat er gewerkt wordt aan verbeteringen en dat de kwestie wel degelijk zeer serieus wordt genomen. Dat wij er nog niet zijn, spreekt voor zich. Nederland zal zich in alle relevante gremia blijvend hiervoor inzetten. Er bestaat een permanente dialoog tussen Israël en de EU en daar zal ook aandacht hieraan worden besteed. Ik vind het echt van belang, net zoals minister Timmermans, dat wij de dialoog blijven voeren, juist omdat de dialoog in het verleden wel degelijk enkele vruchten heeft afgeworpen. Die moeten wij nu bestendigen en verder uitbreiden voor de toekomst.

Nu ga ik in op de vraag over de maatschappelijke organisaties, de ngo's. Zij worden gesteund. Ik vraag de heer Servaes — waarvoor mijn excuses — om dat detailniveau even met minister Timmermans op te nemen. Desnoods vraag ik hem om het antwoord op die vraag even op schrift aan de heer Servaes te doen toekomen.

De heer Servaes (PvdA):

Ik dank de minister wederom voor de beantwoording, maar ik wil één punt rechtzetten. Toen minister Timmermans vorige week in Israël was, was dit rapport nog niet gepubliceerd. Het commentaar van de minister van Justitie kan dus alleen maar betrekking hebben gehad op eerdere rapporten, zoals het UNICEF-rapport. Omdat er nu een nieuw, serieus feit is, vind ik dat een nieuwe reactie, een nieuwe dialoog en het opnieuw overbrengen van onze zorgen zeer gerechtvaardigd zijn.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik ben het van harte eens met de heer Servaes. Ik zei in eerste instantie al dat er toen gesproken is op basis van het UNICEF-rapport van februari 2013. Er is nu nieuwe informatie en dus een nieuw vertrekpunt voor de dialoog waarover ik net sprak.

De voorzitter:

Voordat ik de heer Van Bommel het woord geef, vraag ik de minister of ik goed begrepen heb dat zij zojuist een brief heeft toegezegd over de openstaande vraag.

Minister Hennis-Plasschaert:

Zeker. Voor het detailniveau, de aanvullende punten over de ngo's en de steun daaraan vanuit Nederland, moet ik echt even doorverwijzen naar mijn collega.

De voorzitter:

Dan heb ik het goed begrepen.

De heer Van Bommel (SP):

In 2011 was ik samen met mijn fractievoorzitter bij de militaire rechtbank in Ofer, waar de kinderen aan wie een onderdeel van dit rapport is gewijd, worden veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen wegens het gooien van stenen, soms naar een muur. Het gaat dus om langdurige gevangenisstraffen. Israël is partij bij het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dat verdrag schrijft voor dat kinderen die aangehouden en vervolgd worden, recht hebben op rechtsbijstand. Heel veel van deze kinderen hebben echter geen toegang tot een advocaat. Deelt de minister de opvatting dat deze kinderen recht hebben op een advocaat? Israël is partij bij het kinderrechtenverdrag en moet dit dus naleven. Als de minister dat inzicht deelt, vraag ik haar om dit met klem bij Israël te bepleiten.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat ben ik met de heer Van Bommel eens. De toepassing van het kinderrechtenverdrag zou niet afhankelijk van een plaats mogen zijn. Ja, het kabinet is dus bereid om dit te bepleiten in de dialoog met Israël.

De heer Sjoerdsma (D66):

D66 heeft ook met zorg kennis genomen van dit rapport over de marteling van Palestijnse kinderen. Wij hebben een vraag over de contracten die minister Timmermans vorige week in Israël heeft getekend om de relaties met Israël verder te versterken. Is er dan geen enkele voorwaarde verbonden aan de verdere verbetering van de relaties met Israël?

Minister Hennis-Plasschaert:

Voor dit kabinet, voor mij en voor minister Timmermans is de dialoog met Israël van belang om een hoeveelheid van redenen. Een daarvan is het verder aandacht vragen voor de toepassing van het kinderrechtenverdrag. Met andere woorden: als je de dialoog stopt, valt er weinig te bepraten. Juist dan is het van belang om met elkaar in gesprek te blijven en ervoor te zorgen dat Israël vooruitgang boekt.

De heer De Roon (PVV):

Heeft de regering ook gezien dat dit rapport niet is gebaseerd op onderzoek ter plaatse, maar op berichtgeving uit secundaire bronnen die verder niet zijn onderzocht? Is de regering ervan op de hoogte dat Israël informatie aan deze commissie heeft gegeven die totaal is genegeerd en waarover niets uit het rapport blijkt? Weet de regering dat Israël geen gelegenheid heeft gehad om op dit conceptrapport te reageren terwijl dat wel gebruikelijk is en ook fatsoenlijk zou zijn geweest? Weet de regering bijvoorbeeld dat in het rapport wordt beweerd dat lichaamsstraffen worden toegepast terwijl iedere onderbouwing daarvan ontbreekt? Weet de regering dat dit rapport is ondertekend door landen als Saudi-Arabië, Bahrein, Tunesië, Egypte, Maleisië, Sri Lanka en Rusland, allemaal notoire mensenrechtenschenders? Is de regering het met mij eens dat dit een tendentieus rapport is, een vod van een rapport, dat het rechtstreeks de prullenbak in kan en dat er geen enkele reden is voor de Nederlandse regering om hierop actie te ondernemen?

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat ben ik niet met de heer De Roon eens. Ik heb al gezegd dat niet voor het eerst aandacht wordt gevraagd voor de detentieomstandigheden van Palestijnse kinderen. Die dialoog moet gevoerd worden. Natuurlijk wordt goed naar het rapport als zodanig gekeken en worden alle aspecten bestudeerd. Er zal hoor en wederhoor plaatsvinden. Het gaat mij echter te ver om dit rapport zo maar te negeren. Het is niet voor het eerst, dit komt bij herhaling terug en Israël zal daar een stap harder moeten gaan lopen.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Zo'n twee weken geleden hebben wij in deze Kamer gesproken over de muur die Israël bouwt, de illegale muur die Israël voor een groot deel op Palestijns grondgebied bouwt. Wij spreken hier ettelijke malen over de bouw van illegale nederzettingen. Nu spreken wij over de schending van de rechten van Palestijnse kinderen. De minister zegt: dialoog, dialoog. De vraag is natuurlijk of Nederland bereid is om — bij voorkeur samen met andere landen — een keer een stap verder te zetten en te kijken of het geen tijd wordt om andere maatregelen te nemen tegen een land dat zo overduidelijk een loopje neemt met een aantal bepalingen uit de internationale rechtsorde, dan alleen te zeggen: wij zijn in dialoog. Die dialoog heeft immers niets opgeleverd?

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat ben ik echt niet met de heer Van Ojik eens. De Israëlische militaire autoriteiten hebben de afgelopen jaren een aantal wijzigingen aangebracht. Die doen er wel degelijk toe. Er zijn verbeteringen doorgevoerd. Ik heb al gezegd dat wij er nog niet zijn en dat Israël verdere vooruitgang zal moeten boeken. Toch is te zien dat de dialoog wel degelijk vruchten afwerpt.

De heer Ten Broeke (VVD):

Er zijn verbeteringen aangebracht, maar nog niet genoeg. Ik heb dit rapport daar niet voor nodig. Dat is het enige punt waarop de heer De Roon gelijk had, namelijk dat het op secundaire bronnen is gebaseerd. Wie naar de primaire en oorspronkelijke bronnen kijkt of bijvoorbeeld naar een ngo als B'Tselem die wel de Israëlische regering rechtstreeks aanspreekt, komt tot een aardig lijstje. Ik zou graag zien dat dit wordt meegenomen in de brief die de minister zojuist heeft toegezegd. 1. Dat kinderen in hun eigen taal te woord worden gestaan als sprake is van een arrestatie. 2. Dat een advocaat aanwezig is of in ieder geval een videoregistratie wordt gemaakt van het verhoor. 3. Dat kinderen niet 's nachts worden opgepakt en dat, als het even kan, de ouders erbij zijn als het om minderjarigen gaat.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik ben van harte bereid om toe te zeggen dat minister Timmermans dit zal meenemen in zijn brief.

De voorzitter:

Dank voor uw antwoord en dank voor uw komst naar de Kamer voor vragen over een voor u toch onbekend terrein.

Naar boven