9 Rapport woondiensten en huursector

Aan de orde is het debat over het niet tijdig verzenden aan de Kamer van een rapport over de vraag naar woondiensten en de betaalbaarheid in de huursector.

De voorzitter:

Ik heet de minister voor Wonen en Rijksdienst van harte welkom, evenals de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere manier het debat volgen.

Ik geef het woord aan de heer Paulus Jansen van de SP, als eerste spreker.

De heer Paulus Jansen (SP):

Mevrouw de voorzitter. De SP-fractie vindt dat de minister voor Wonen de Kamer onvolledig en onjuist geïnformeerd heeft in het kader van het debat over de inkomensafhankelijke huurverhogingen. Dat wetsvoorstel is met stoom en kokend water door de Kamer gejaagd. De minister heeft cruciale informatie achtergehouden over een aantal kernthema's tijdens het debat, waardoor het debat is gefrustreerd en mogelijk ook het eindoordeel van de Kamer over de wet is beïnvloed. Voor de beoordeling van de positie van de minister zijn voor ons de volgende zaken van belang.

1. De minister ontkende dat mensen met een laag inkomen kleiner moeten gaan wonen als de huren in de richting van de marktprijs verhoogd worden. Dat is precies het kernthema van het rapport van de Amsterdam School of Real Estate. Was op dat moment de inhoud van het rapport bij de minister bekend? Wanneer wist hij van de inhoud?

2. Tot vier keer toe heb ik tijdens het debat en tijdens de schriftelijke behandeling van het voorstel naar de mogelijkheid van vraaguitval gevraagd, dus de kans dat mensen door de huurverhoging kleiner moeten gaan worden, kinderen langer thuis moeten blijven wonen of ouderen weer bij hun kinderen intrekken. Ik vroeg expliciet naar onderzoek hierover. Waarom noemde de minister toen het rapport niet?

3. Afgelopen weekend werden wij geïnformeerd over het bestaan van het rapport, over de vraag naar woondiensten en de betaalbaarheid in de huursector, van ASRE. De publicatiedatum was december 2012. Vaststaat dat het ministerie van Binnenlandse Zaken financieel heeft bijgedragen aan het rapport. Ook is mij door één van de auteurs van het rapport schriftelijk bevestigd: het conceptrapport is in 2011 besproken met BZK en het Centraal Planbureau. Hoeveel onderzoeken op het gebied van huurbeleid heeft het ministerie in 2011 eigenlijk gesponsord? Vijftig? Tien? Vijf? Mogen wij daarvan een overzicht ontvangen voor de tweede termijn? Waarom zou de minister onderzoek subsidiëren als niet de verwachting bestaat dat de uitkomsten relevant zijn voor zijn beleid? Klopt het overigens dat bij de bespreking van het conceptrapport met Binnenlandse Zaken en het CPB in 2011 ASRE en het CPB niet op één lijn konden komen over de conclusies en dat het onderzoek om die reden in de la verdwenen is?

4. Het rapport bevat informatie die cruciaal was voor het debat. Door die achter te houden heeft de minister de uitkomst van het debat gemanipuleerd. Enkele citaten. Pagina 3: "De invoering van marktconforme huren zal leiden tot een daling van de feitelijke vraag in de huursector." Pagina 4: "Deze studie bevat een kritische analyse van het onderdeel van het woningmarktmodel van het CPB dat verantwoordelijk is voor de uitkomst dat een fors hoger prijsniveau in de huursector niet leidt" – ik herhaal: niet leidt – "tot minder woonconsumptie in de huursector." Wat zei de minister ook al weer tijdens het debat? Hij zei: "Aan de onderkant van het inkomensgebouw is er geen sprake van vraaguitval. Immers, uit de bijbehorende koopkrachtberekeningen blijkt duidelijk dat de inkomenseffecten aan de onderkant van het inkomensgebouw zeer gering zijn." De analyse van ASRE op dit punt had het debat over het wetsvoorstel een geheel andere wending kunnen geven. Het rapport van ASRE was dus uiterst relevant. Het is medebetaald door de minister. De minister wist bovendien dat het geactualiseerd was na het regeerakkoord-Rutte II. Op grond van deze combinatie concludeert de SP-fractie dat de minister vanuit zijn informatieplicht de Kamer had moeten informeren, ook al kwamen de conclusies hem misschien niet zo van pas. Ook stelt het onderzoek dat de huren onbetaalbaar worden. Twee keer zoveel huurders, 22% ten opzichte van 10%, zullen bij markthuren 30% of meer van hun inkomen kwijt zijn aan hun woning. Het rapport stelt letterlijk: "Na invoering van markthuren ontstaat er in dergelijke situaties wel een betaalbaarheidsprobleem dat niet via een generieke huurtoeslagregeling is op te vangen." Ook dat was een cruciaal punt in het debat. Ik concludeer dat het onderzoek, mede gefinancierd door het ministerie van Binnenlandse Zaken, antwoord geeft op een groot aantal vragen die vele malen gesteld zijn tijdens de behandeling van de wet maar nimmer zijn beantwoord, en dat terwijl het ministerie het rapport op de plank had liggen.

De voorzitter:

Uw spreektijd is voorbij.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik ben bij mijn laatste alinea, voorzitter.

Als de minister persoonlijk op de hoogte was van dit onderzoek voor het debat over de wet inkomensafhankelijke huurverhoging, vindt de SP-fractie dat hij de rode kaart verdient, maar zelfs als hij daarvan niet op de hoogte was, blijft hij ministerieel verantwoordelijk. Het feit dat de gang van zaken rond het wetsvoorstel uiterst onzorgvuldig was, is trouwens ook een verzwarende omstandigheid. Deze minister heeft een mega geloofwaardigheidsprobleem en zijn brief van gisteren heeft dat alleen nog maar groter gemaakt.

Mevrouw Visser (VVD):

Een flink aantal grote woorden van de SP in dit debat met ook een aantal verwijten naar de minister. Ook is een rode kaart aangekondigd. Ik ben dan ook benieuwd wat dit in de woorden van de SP betekent voor zo meteen. Uit de media heb ik begrepen dat de heer Jansen contact heeft gehad met de schrijver of de verantwoordelijke voor dit onderzoek, de heer Conijn. Ik zou graag willen weten of dat is gebeurd en, zo ja, wat de inhoud van dat gesprek is geweest.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik heb inderdaad bij herhaling contact gehad met de heer Conijn, want de SP-fractie gaat altijd heel zorgvuldig te werk. Dus voordat ik het debat heb aangevraagd, heb ik op maandag al contact gehad, telefonisch en een aantal keren per mail, om na te trekken of het onderzoek betaald was door het ministerie. Bij die gelegenheid heeft de heer Conijn overigens bevestigd dat het onderzoek niet in opdracht van het ministerie is uitgevoerd maar dat het mede betaald is door het ministerie. Dus als mevrouw Visser goed gekeken had naar de motivatie voor het debat, had zij ook gelezen dat het daarin keurig vermeld is. De heer Conijn heeft verder op dat moment gemeld dat er in 2011 zelfs twee gesprekken zijn geweest met het Centraal Planbureau en het ministerie van Binnenlandse Zaken en dat het laatste gesprek is afgerond met de constatering dat voldaan was aan de contractuele verplichtingen. Overigens heeft de heer Conijn op die maandag ook al laten weten dat hij er niet gelukkig mee was dat zijn wetenschappelijk werk onderdeel werd van een politiek dispuut, in dit geval de positie van de minister. Dat respecteer ik uiteraard, maar de afweging van de SP-fractie is dat de relevantie van wetenschappelijk onderzoek wordt bepaald door de context. Wat ons betreft staat als een paal boven water dat dit onderzoek het debat dat we nog maar twee weken geleden hebben afgerond, een heel andere wending had kunnen geven en dat er dus cruciale informatie onthouden is aan de Kamer.

Mevrouw Visser (VVD):

U hebt zo-even de context geschetst. Maar hoe kwalificeert u dan de uitingen van de heer Conijn in de media van de afgelopen dagen waarin hij duidelijk afstand neemt van uw bewoordingen en de kwalificatie die u de minister toedicht ten aanzien van dit wetenschappelijk onderzoek dat de heer Conijn heeft verricht? Hij gebruikte zelfs woorden als "canard". Dus ik ben heel benieuwd hoe u die woorden typeert en in hoeverre dat uw afweging mede beïnvloedt.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik heb dat uiteraard ook gelezen. Sterker nog, daarna heb ik de heer Conijn gebeld met allereerst de vraag of hij die uitspraken ook echt had gedaan. Hij heeft daarop met ja geantwoord. Dus dat kan ik bij dezen bevestigen. Overigens, de NRC heeft het artikel daarna wat aangepast, maar dat had betrekking op een ander punt.

De heer Conijn is in mijn ogen een eminent wetenschapper. Hij heeft bijzonder veel verstand van de woningmarkt en van het thema huurbeleid dat relevant was voor dat wetsvoorstel. Hij is echter geen politicus. In dit geval heeft hij een mening gehad over de rol van dat rapport in het politieke dispuut. Met alle respect voor zijn wetenschappelijke kwaliteiten, daar gaat hij niet over; daar gaan wij namelijk over. Sterker nog, daar voeren we op dit moment dit debat over. Mede aan de hand van een aantal citaten heb ik onderbouwd waarom de SP-fractie van mening is dat de vraaguitval, een woord waarbij de minister tijdens de behandeling van het wetsvoorstel heel vaag uit zijn ogen begon te kijken, de kern was van dit onderzoek. Dus het is bijzonder spijtig dat we toen niet dat wetenschappelijke rapport bij dat debat hebben kunnen betrekken. Daardoor zijn wij genoodzaakt – dat spijt mij ook – om dat rapport nu te gebruiken in dit debat over het vertrouwen in de minister.

De heer Verhoeven (D66):

De heer Jansen wappert met de rode kaart. Wat houdt de rode kaart voor hem in?

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik heb in de afronding van mijn eerste termijn gezegd: als de minister tijdens de behandeling van het wetsvoorstel – ik voeg eraan toe: tijdens de afrondende behandeling van het wetsvoorstel – echt op de hoogte was van dat rapport en hij heeft het desondanks niet beschikbaar gesteld op dat moment en er ook niet naar verwezen in het debat, dan verdient hij de rode kaart. Dan komt er een motie van wantrouwen. In het kader van de mores die wij hier hebben, lijkt het mij eerlijk gezegd evident dat dit dan moet gebeuren.

Het kan uiteraard ook zo zijn, daar is dit debat voor bedoeld, dat de minister zegt dat hij het niet persoonlijk wist en dat hij pas achteraf heeft gehoord dat dit rapport bestond. Dat kan. Ik heb er ook pas afgelopen weekend van gehoord. Dan blijft natuurlijk wel staatsrechtelijk de situatie bestaan van de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik kijk naar de feiten. Het rapport is mede betaald door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Over de conclusies is overleg geweest met het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarna is het rapport een jaar in de kast verdwenen. Het is weer tevoorschijn gekomen na het regeerakkoord. Er is gevraagd of het ministerie er geen bezwaar tegen had dat de geactualiseerde versie gepubliceerd zou worden. Tja, mijnheer Verhoeven, ik vind het eerlijk gezegd een aardig lijstje.

De heer Verhoeven (D66):

Dat besef ik, dat de heer Jansen dat vindt, alleen de vraag is even wat de rode kaart voor hem betekent. Dat is dus een mogelijke motie van wantrouwen, dadelijk in tweede termijn. Laat de heer Jansen het gewicht van zijn motie in tweede termijn dan ook echt afhangen van de beantwoording van de minister of heeft hij zijn conclusie eigenlijk al getrokken? Ik stel deze vraag, omdat ik het idee heb, en dat vond ik ook in de laatste zinnen van het verhaal van de heer Jansen, dat hij zijn conclusie allang getrokken heeft. Als dat zo is, wil ik dat ook van hem weten.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik kijk even naar mijn laatste alinea. Ik heb volgens mij heel duidelijk gezegd dat er twee smaken zijn. Bij de ene smaak denk ik eerlijk gezegd, maar ik kan mij niet voorstellen dat iemand anders dat anders zou beoordelen, dat ons niets anders rest dan een motie van wantrouwen. De andere smaak is dat de minister zegt dat hij persoonlijk geen kennis had van het rapport, maar dat hij er ministerieel wel verantwoordelijk voor is. Dan hangt het wat mij betreft af van de verdediging van de minister en wat wij verder nog horen in het debat. Die twee opties liggen open.

De heer Bisschop (SGP):

We raken hiermee natuurlijk wel aan een heel wezenlijk punt in staatsrechtelijk opzicht. De vraag die hier speelt, is hoe ver de ministeriële verantwoordelijkheid zich uitstrekt. Als ik het lesje indertijd goed heb geleerd, is de minister verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van het ministerie en het informeren van de Kamer. Strekt die ministeriële verantwoordelijkheid zich in de ogen van de heer Jansen zo ver uit dat wanneer een maatschappelijke instantie een rapport publiceert waaraan het departement, om wat voor hem moverende redenen dan ook, een financiële bijdrage heeft geleverd, dat het dan valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid om dat door te geleiden naar de Kamer, even ongeacht de aard van de discussie? Dat heeft nogal wat implicaties. Ik zou graag de reflectie van de heer Jansen daarop willen horen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Dat vind ik een terechte en goede vraag. Dat het rapport relevant was, staat voor mijn fractie vast. Nu is inderdaad de vraag of de minister, als hij uitsluitend ministerieel verantwoordelijk is, zelf op het idee had moeten komen dat hij het had gesubsidieerd, dus ermee moest komen. Dat hangt er onder meer van af hoe vaak die constructie voorkomt van subsidie. Ik heb gevraagd of dat vijftig keer, tien keer of vijf keer per jaar voorkomt. Ik denk dat het lijstje van projecten die op het gebied van het huurbeleid per jaar gesubsidieerd worden, aanzienlijk korter is dan één A4-tje. Dan heeft de minister aan de ene kant een heel kort lijstje van projecten waaraan hij subsidie geeft, in de veronderstelling dat deze interessante conclusies kunnen opleveren voor zijn beleid. Aan de andere kant zijn er elk jaar honderden wetenschappelijke publicaties op dit terrein waar hij helemaal niets mee te maken heeft. Ik denk dat dit de context is waarin deze afweging gemaakt moet worden.

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb toch grote aarzelingen bij de weging van de heer Jansen, alsof de frequentie waarin het voorkomt dat er een financiële bijdrage wordt geleverd, bepalend zou kunnen zijn of een minister wel of niet ministeriële verantwoordelijkheid voor de uitkomst van het mede gesubsidieerde resultaat zou moeten hebben. Ik kan me niet voorstellen dat de heer Jansen dit serieus meent, omdat dit een volstrekt nieuwe visie zou zijn op de ministeriële verantwoordelijkheid. Dat is wel boeiend, maar ook een beetje anders dan de lijn van Thorbecke die we tot nu toe hebben gevolgd. Het wordt dan de lijn van de heer Jansen. Dat kan uiteraard zijn charme hebben, maar ik weet niet zeker of dat helemaal de bedoeling is van de heer Jansen.

De heer Paulus Jansen (SP):

In zijn antwoorden in de brief van gisteren zegt de minister volgens mij dat hij in principe buiten het onderzoek staat. Aan de heer Bisschop wil ik zeggen dat wij in de afgelopen tien jaar in deze Kamer menig debat hebben gevoerd over wat de overheid eigenlijk moet subsidiëren. Nu, daar moet toch een bepaald profijt aan vastzitten, daar moeten we iets aan hebben. De hoeveelheid budget voor onderzoek is op zijn ministerie in de afgelopen tien jaar gehalveerd, dus men moet daar ook nog bijzonder zuinig zijn met de centen. Dat betekent dat er altijd een afweging moet worden gemaakt: is het nuttig? Klaarblijkelijk vond de voorganger van deze minister, of de voorganger van diens voorganger, dit destijds nuttig. Op 29 november 2012 zat deze minister er al. Toen is nog expliciet aan de onderzoekers gevraagd of zij er bezwaar tegen hadden dat de geactualiseerde versie, waarin een aantal zaken na het regeerakkoord waren meegenomen, zou worden gepubliceerd. Daarvoor is toestemming gegeven. Het lijkt mij evident dat er dan sprake is van een substantiële betrokkenheid van het ministerie bij dit rapport.

De heer Bisschop (SGP):

Een afsluitende opmerking. Ik denk niet dat uit een dergelijke tegemoetkoming en dergelijke contacten een ministeriële verantwoordelijkheid kan worden afgeleid. Mij gaat dat te ver; dat is gewoon te kort door de bocht.

De heer Paulus Jansen (SP):

Dat is natuurlijk het goed recht van de heer Bisschop en de fractie van de SGP. Ik heb in ieder geval in mijn eerste termijn van vier minuten geprobeerd – en ik weet dus niet of mij dat is gelukt – om met een aantal voorbeelden aan te geven wat er allemaal is gebeurd in het debat over het wetsvoorstel over inkomensafhankelijke huurverhogingen. Ik kan de heer Bisschop zeggen dat daarin heel wat is gebeurd en dat er heel veel vragen zijn gesteld, bijvoorbeeld over de vraaguitval. Ik koppel dit rapport daaraan. Ook is er bijvoorbeeld gevraagd naar een definitie van "scheefwonen". Misschien kan de minister ons nog informeren over eventuele onderzoeken in de afgelopen jaren naar scheefwonen die door het ministerie zijn gesponsord. De minister bleef continu het antwoord op dergelijke vragen schuldig. Dat is tegen het zere been van de SP-fractie, omdat wij denken dat die informatie cruciaal was voor een goede afweging met betrekking tot dit wetsvoorstel.

De heer Monasch (PvdA):

Voorzitter. In het debat waaraan de heer Jansen refereert, heb ik aan de minister de expliciete vraag gesteld of de doorberekening van het CPB wel geschikt om op deze wetgeving toe te passen. Die vraag was gebaseerd op rapporten uit de wetenschap, onder andere dit rapport, waarin vraagtekens worden gezet bij de toepasbaarheid van het CPB-model op kortetermijnmaatregelen in de woningmarkt. In wetenschappelijk onderzoek was daarop dus kritiek, onder anderen van de heer Conijn. Dat was de basis van mijn vraag. In de afgelopen maanden heeft deze discussie welig getierd, gebaseerd op het rapport. De heer Jansen heeft daar kennelijk in het afgelopen weekend in zijn studeerkamer een versie van gevonden. Heeft dit debat er niet veel meer mee te maken dat de heer Jansen dit rapport te laat heeft gezien, terwijl dat rapport al lang en breed bekend was, en onder anderen voor mij aanleiding was om die vragen in dat debat te stellen?

De heer Paulus Jansen (SP):

Nou, als dat zo is, is de heer Monasch briljant; complimenten daarvoor. Hij heeft toen overigens de naam "ASRE" en de naam van het rapport niet geciteerd, maar ik geloof hem graag op zijn woord dat hij dit al had gelezen. Ik ben Kamerlid. Het aantal uren dat ik per week ter beschikking heb, is circa 70. Dat zal ongetwijfeld minder zijn dan de minister, maar ik doe echt wel mijn best om in ieder geval te lezen wat ik relevant vind. Ik kende dat rapport niet. Ik werd het afgelopen weekend door iemand uit de wetenschappelijke wereld erop geattendeerd. Mooi, ik heb die kennis toen tot mij genomen en constateerde dat dit een voor dit wetsvoorstel buitengewoon relevant rapport was. Overigens, nu ik weet dat de heer Monasch dit rapport al kende, begrijp ik niet waarom hij de kennis op pagina 24 en 25 van het rapport over de effecten op de betaalbaarheid aan de onderkant en het feit dat er op geen enkele manier kan worden gerepareerd met een extra huurtoeslag, niet in dat debat heeft ingebracht. Eerlijk gezegd lijkt dat mij een voor de PvdA-fractie cruciaal gebrek van dit wetsvoorstel.

De heer Monasch (PvdA):

Ik begrijp dat de SP-fractie graag opnieuw een debat wil voeren over de inhoud, maar daar gaat het nu niet om. Nu gaat het om de aantijging van de SP-fractie dat de minister voor de Kamer informatie heeft achtergehouden; zo'n beetje de zwaarste beschuldiging die een parlementariër hier kan uiten. Ik herhaal nogmaals mijn vraag aan de heer Jansen of hij er niet al veel eerder kennis van had kunnen nemen. Er gaan zo veel rapporten in de wetenschap rond, met berekeningen, voorspellingen en inzichten, bijvoorbeeld, zoals in dit geval, met betrekking tot het berekenen van toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt. Dat rapport lag er dus al. Ik heb daar al aan gerefereerd. Het was de basis van mijn vragen aan de minister. Heeft de heer Jansen dit rapport niet gewoon gemist? Dat kan gebeuren. Hij heeft het ook druk. Het rapport was allang bekend. Nu doet de heer Jansen echter met terugwerkende kracht ineens alsof de minister het heeft achtergehouden, terwijl hij het eigenlijk gewoon heeft gemist.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik erken ruiterlijk dat ik het rapport niet heb gezien. Het is in december 2012 online gezet, bij mijn weten zonder verder gerucht. Op dat moment is daar niet over gepubliceerd. Ik had het inderdaad twee maanden eerder al, bij toeval of misschien gericht, kunnen ontdekken. De heer Monasch heeft een algemene vraag gesteld, maar op geen enkele manier gerefereerd aan de heel opmerkelijke conclusie van het rapport. Ik kom toch even op de inhoud terug, wat toch wel nuttig is in dit geval. Het blijkt dat er een probleem is met vraaguitval aan de onderkant. Met name mensen met weinig geld, met lage inkomens, komen door de huurstijging, waarvoor mede door de PvdA-fractie het groene licht is gegeven, in de problemen. Zij kunnen minder voor een huis kunnen betalen, waardoor bijvoorbeeld hun kinderen in huis moeten blijven wonen. Ik had dan eerlijk gezegd verwacht dat de heer Monasch daar een enorm punt van gemaakt had. Er is ook een huurtoeslagprobleem, dat uitgebreid gedocumenteerd is. Dat staat ook haaks op de antwoorden die de minister ons tijdens het debat heeft gegeven. Ik had de heer Monasch hier bij de interruptiemicrofoon verwacht, maar ik heb hem gemist.

De voorzitter:

Maar nu niet.

De heer Monasch (PvdA):

Ik word uitgedaagd. Ik vind het een beetje kinderachtig dat nu ineens wordt geprobeerd om via het rapport opnieuw een inhoudelijk debat te voeren. Ik zal daar volledig bij wegblijven. Daar gaat dit debat niet over. De heer Jansen beschuldigt de minister van het achterhouden van informatie. Ik stel dat hij allang kennis had kunnen nemen van dat rapport. Hij wil daarbij weglopen door te wijzen op de inhoud van het debat. Ik zeg via de voorzitter tegen de heer Jansen: houdt u zich gewoon bij de zaak. Ik wil dit debat best met hem in allerlei zaaltjes blijven voeren. De zaak is gewoon dat het rapport allang bekend was. Hij had er gebruik van kunnen maken, maar hij heeft het dit weekend pas ontdekt.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Het debat dat nu plaatsvindt, zou niet over de inhoud moeten gaan. Het zou over de centrale vraag moeten gaan die de heer Jansen heeft gesteld, namelijk of de minister de Kamer voldoende heeft geïnformeerd. Alleen het stellen van die vraag al, rechtvaardigt een debat. Daarom heeft mijn fractie het verzoek om dit debat gesteund.

De heer Verhoeven (D66):

Ik heb verder niet zo veel met deze minister te maken, in de zin van dat ik niet in de coalitie zit. Ik ben ook oppositielid en ik kijk ook heel kritisch naar deze situatie. De heer Knops beweert nu dat het stellen van de vraag of een minister de Kamer juist heeft geïnformeerd al genoeg aanleiding is voor een debat. Kan hij toelichten wat hij daar precies mee bedoelt? Het betekent immers dat iedereen die vraag maar kan stellen en dat wij dan hier voortdurend staan te debatteren daarover. Moet die vraag ook niet een beetje goed onderbouwd zijn? De vraag stellen betekent in dit geval toch niet dat die altijd in een debat van een paar uur moet worden beantwoord?

De heer Knops (CDA):

Vanwaar die geagiteerdheid van de heer Verhoeven, zo vraag ik mij af. Is hij nu coalitie of oppositie? Is hij een Kamerlid dat de regering controleert?

De heer Verhoeven (D66):

Ik ben een oppositielid dat een vraag stelt aan de heer Knops en daar graag een antwoord op krijgt, namelijk ...

De heer Knops (CDA):

Ik heb mijn eerste zin net uitgesproken en de heer Verhoeven springt al uit zijn bank.

De voorzitter:

Mijnheer Knops, de heer Verhoeven haalde even adem en was nog niet klaar met zijn interruptie. Gaat u verder, mijnheer Verhoeven.

De heer Verhoeven (D66):

Ik stelde één vraag. Ik ben misschien heel licht geagiteerd over het feit dat wij nu dit debat voeren. Ik vind namelijk dat alleen de vraag stellen of een minister informatie heeft achtergehouden, helemaal niet voldoende is om een debat over te voeren.

De heer Knops (CDA):

Voor een meerderheid van de Kamer wel.

De voorzitter:

Mijnheer Knops, volgens mij was de heer Verhoeven nog steeds bezig met zijn interruptie.

De heer Verhoeven (D66):

Ja. Mijn vraag aan de heer Knops is of hij vindt – los van de meerderheid van de Kamer – dat alleen het stellen van de vraag of de minister de Kamer goed heeft geïnformeerd per definitie genoeg is om een debat te voeren.

De heer Knops (CDA):

Dit wordt natuurlijk een heel bijzondere vertoning van de heer Verhoeven. Ik was nog niet eens klaar met mijn eerste zin en hij springt al uit de banken om te interrumperen. Ik constateer dat een meerderheid van de Kamer – misschien de heer Verhoeven niet, maar wel bijvoorbeeld de VVD-fractie – het verzoek om dit debat heeft gesteund omdat er enkele vragen waren die nog niet waren beantwoord. Dat was precies mijn argumentatie – dat wilde ik eigenlijk gaan vertellen – om dit debat te steunen. Ik wil nu tot de inhoud komen van de beoordeling van een aantal antwoorden die wij inmiddels hebben ontvangen en waarvoor ik de minister hartelijk dank. Die antwoorden lagen er bij aanvang van dit debat nog niet. Daarom is het debat gerechtvaardigd, zeg ik tegen de heer Verhoeven. Een meerderheid van de Kamer dacht daar ook zo over.

Dit betekent dat een aantal van de gestelde vragen door de minister zijn beantwoord, wat mij betreft ook in hoge mate tot tevredenheid. Ik vraag de minister nog wel om antwoord te geven op de vraag die gisteren bij de regeling door mijn collega Omtzigt is gesteld, namelijk of er nog andere financiers waren van publieke zijde bij dit rapport. Die vraag is hopelijk wel doorgeleid, maar in ieder geval niet in de brief beantwoord. Misschien kan de minister daar nog op ingaan.

Het is op zichzelf wel interessant om de discussie nog eens te voeren die inhoudelijk ook door de heer Jansen werd gevoerd over de modellen en de mate waarin de antwoorden van de minister het debat rondom de inkomensafhankelijke huurverhoging hebben beïnvloed. De heer Monasch duidde daar net al op.

In dat kader vraag ik aan de minister of hij kennis had van die andere rapporten, ook inhoudelijk, omdat het ministerie van BZK, later Wonen en Rijksdienst, daarbij op de een of andere manier betrokken was. En waarom heeft de minister in de beantwoording van de heer Jansen met name op basis van CPB-modellen en -methodiek geantwoord? Volgens mij is dat de kernvraag. Dat heeft niets met een vertrouwensvraag te maken maar is wel veilig. Waarom heeft de minister dat gedaan? Gaat de minister ook bij de huidige beoordeling uit van de bestaande CPB-modellen, waarop veel kritiek is? Of neemt hij wel degelijk kennis van de rapporten die er lagen? Ik ken het rapport zelf ook niet zoals dat op dit moment voorligt van de Amsterdam School of Real Estate. Dit zijn de vragen die ik nu heb, waarop ik graag antwoord krijg.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Minister Blok lijkt mij meer een pragmaticus dan een professor, maar in zijn brief lijkt hij meer voorstander van wetenschap om de wetenschap. Dat is interessant, want het onderzoek waarover wij het vandaag hebben, het onderzoek dat al maanden geleden gepubliceerd is, het onderzoek waarin gegevens staan die van pas hadden kunnen komen bij de discussie over de inkomensafhankelijke huurverhoging, het onderzoek waar zelfs door de heer Jansen letterlijk naar gevraagd is toen hij vroeg of er niet een onafhankelijk onderzoek was naar vraaguitval als gevolg van huurverhoging, dat onderzoek is, als wij de brief van de minister moeten geloven, eigenlijk niet relevant voor beleid. Toch is er door het ministerie aan meebetaald. Komt het vaker voor dat een ministerie meebetaalt aan een onderzoek dat niet relevant is voor beleid?

Het onderzoek waarover wij het hebben, is in 2011 uitgevoerd. Toen is het blijkbaar blijven liggen. Waarom is het onderzoek niet meteen in 2011 uitgebracht? Toen er naar aanleiding van het regeerakkoord discussie ontstond over het woningmarktmodel van het CPB is het alsnog gepubliceerd, maar dat die discussie kon ontstaan, hadden wij kunnen weten. Tenminste, dat had het kabinet kunnen weten, want het rapport waarover wij het hebben is van 2011 en dat is heel kritisch over het woningmarktmodel van het CPB.

Op 29 november wist het ministerie dat er een geactualiseerde versie van het rapport bestond, die van pas zou komen bij de beoordeling van de plannen van Rutte II. Dat leunt immers zwaar op het woningmarktmodel van het CPB, waar dit rapport gehakt van maakt. Volgens de minister is er op 29 november contact gezocht met het ministerie om te zien of er bezwaren tegen waren om het te publiceren. Maar waarom zou het ministerie die bezwaren hebben? En wat voor positie zou het ministerie hebben om bezwaren te uiten tegen publicatie van een onafhankelijk onderzoek? Immers, volgens de minister heeft het ministerie niets uit te staan met dit onderzoek. Het ministerie is geen opdrachtgever, maar dat stond wel op de eerste versie van het onderzoek. Er zullen toch gesprekken zijn geweest met de onderzoekers gedurende 2011. Is er nooit eerder ter sprake geweest dat het idee bij de onderzoekers in elk geval was dat BZK opdrachtgever was?

Het verweer van de minister is dat het rapport niet handelde over de effecten van de door het kabinet voorgestelde huurbeleid, maar dat klopt niet helemaal. Ik gaf al aan dat het rapport kritisch is over het woningmarktmodel van het CPB. Maar er is meer. Uit het rapport kun je immers wel degelijk wat afleiden over de effecten van het huurbeleid van Rutte II. Zo kun je zien dat mensen genoodzaakt zijn om kleiner te gaan wonen als gevolg van huurverhogingen. Ook blijkt dat de betaalbaarheid voor veel mensen flink onder druk komt te staan. Een antwoord op vraag of dit rapport tot een ander oordeel van de Kamer zou hebben geleid, weten we nu niet, omdat het rapport niet betrokken is bij het debat dat in de Kamer over de huren is gevoerd. Hoe beoordeelt de minister, ook op grond van deze informatie, het effect van de kabinetsplannen op de woningmarkt?

Op 30 januari, 6 februari en 11 februari hield de minister zich van de domme toen de heer Jansen vroeg naar de effecten van de huurverhoging op de vraag naar woonruimte. Hij hield zich van de domme terwijl zijn ministerie al twee maanden bekend was met het actuele rapport. Hield hij zich bewust van de domme? Als hij dat niet bewust deed, was er dan op die momenten niemand bij BZK die op één van die momenten dacht: o ja, daarnaar is onderzoek gedaan en daarover is een rapport beschikbaar? Heeft niemand dat gedacht, zelfs niet toen de heer Jansen letterlijk vroeg of er onafhankelijk onderzoek naar was gedaan? Dat klinkt niet waarschijnlijk.

In de brief gaat de minister ook niet in op de vraag waarom hij dit rapport niet zelf onder de aandacht van de Kamer bracht, ondanks herhaalde vragen om informatie die in dit rapport blijkt te staan. Hij begint zijn brief met een uitleg waarom het onterecht is dat wordt gesteld dat hij verzuimd zou hebben om de Kamer te informeren over het rapport. Zijn verweer bestaat er echter louter uit dat het rapport niet in opdracht van het ministerie is opgesteld. Ik vraag daarom nogmaals waarom de minister het onderzoek niet zelf onder de aandacht van de Kamer heeft gebracht.

Concluderend kan ik stellen dat er veel vragen zijn waarop wij heel graag een antwoord krijgen. Het is namelijk niet de eerste keer dat er een discussie wordt gevoerd over een rapport dat niet naar de Kamer is gestuurd. Enkele weken geleden werden staatssecretaris Mansveld en minister Schulz hiervoor ook al naar de Kamer gehaald.

Ik zie dat mijn spreektijd om is, voorzitter, ik kom tot een afronding. De onderbouwing van de plannen van het kabinet voor de woningmarkt en een onderbouwing van het woonakkoord zijn er niet, ondanks herhaalde verzoeken van de Kamer. De informatie die wel beschikbaar is, maar die het kabinet niet uitkomt, wordt niet naar de Kamer gestuurd. Dat is geen goede zaak. Een goede informatievoorziening is een zaak van de hele Kamer.

Mevrouw Visser (VVD):

Ik hoorde mevrouw Voortman eigenlijk de stellingname van de SP omarmen, maar misschien hoor ik dat niet goed en kan mevrouw Voortman mij zeggen dat dit niet zo is. Ik hoor mevrouw Voortman ook de nadruk leggen op de inhoud van het rapport. De SP stelt dat de minister de Kamer onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Onderschrijft mevrouw Voortman die stelling? Ik proef uit haar bijdrage dat zij dat doet, maar ik hoor dat graag in haar eigen woorden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb een aantal vragen gesteld. Ik vroeg bijvoorbeeld of het vaak voorkomt dat het ministerie meebetaalt aan een onderzoek dat niet relevant is voor beleid. Op die vragen wil ik eerst een duidelijk antwoord hebben. Daarna zal ik mijn oordeel vellen.

Mevrouw Visser (VVD):

Volgens mij hebt u in uw laatste zin letterlijk gezegd dat een adequate informatievoorziening op orde moet zijn en dat u constateert dat daarvan keer op keer geen sprake is. Dat zijn volgens mij grote woorden. U wekt daarmee de suggestie dat GroenLinks vindt dat de Kamer niet goed wordt geïnformeerd over het woondossier. Klopt dat? Als u dat vindt, hoor ik dat graag van u.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb gezegd dat wij enkele weken geleden ook een discussie in de Kamer hebben gevoerd over een rapport dat niet naar de Kamer is gestuurd. Wij spreken nu weliswaar over een rapport dat enkele maanden geleden is gepubliceerd, maar er is verschillende keren gevraagd naar informatie die in dat rapport beschikbaar was. Blijkbaar is er nergens op het ministerie gedacht: hé, dat rapport moeten we naar de Kamer sturen. Ik wil graag eerst een antwoord horen op de vraag waarom niemand op het ministerie op dat idee is gekomen en waarom dat rapport niet naar de Kamer is gestuurd.

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. Ik zal proberen mijn bijdrage te beperken, want een groot aantal vragen is al gesteld. 50PLUS beschikte ook niet over dit rapport. Het is de Kamer niet toegezonden. Het is ook de vraag of het rapport toegezonden had moeten worden. Ik vind dat deze situatie niet vergeleken kan worden met die van het rapport dat door staatssecretaris Mansveld niet naar de Kamer is gestuurd. In het laatste geval ging het immers over een rapport dat naar de Kamer gestuurd moest worden, wat door de minister al geaccordeerd was. Vervolgens is dat rapport ergens in een lade blijven liggen. Dat is dus op het ministerie gebeurd. Vandaag spreken wij echter over een rapport dat in mijn ogen gaat over extern onderzoek. Dat blijkt ook uit de brief van 27 februari.

Ik denk niet dat de vraag relevant is of het wel of niet naar de Kamer gestuurd had moeten worden. Voor ons is de vraag of deze informatie naar de Kamer had moeten komen, veel belangrijker. Ik verwijs naar de vragen die collega Jansen van de SP heeft gesteld. Het gaat dus om de inhoud. Hadden wij deze informatie moeten betrekken bij de discussie over de vraag of er vraaguitval is?

In dat verband kan ik mij voorstellen – ik refereer aan de brief van 27 februari – dat de minister zegt: dat is helemaal niet van belang. De minister eindigt zijn brief ook met de opmerking: de inhoudelijke conclusie is overigens niet strijdig met mijn beleid. Dan komen wij weer bij de inhoudelijke discussie. Als de minister die waardering geeft, wil ik die graag onderbouwd zien. Dan hadden wij een en ander immers helemaal niet hoeven te betrekken bij de discussie over de inkomensafhankelijke huren.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Het kabinet maakt een gigantische puinhoop van de woningmarkt. De crisis op de woningmarkt wordt door domme maatregelen niet opgelost maar steeds erger gemaakt. Met een aanslag op de koopkracht van zowel huurders als kopers van woningen moet de staatskas worden gespekt. Dit wordt vertaald in de bekende aantasting van de hypotheekrenteaftrek en in draconische huurverhogingen. Beide aanslagen op de koopkracht zijn overigens onnodig, zoals de PVV-tegenbegroting bewijst.

Maar het kabinet blijft kiezen voor deze lastenverzwaringen en had hulp nodig van D66, de ChristenUnie en de SGP om de zaak door de Eerste Kamer te krijgen. Dit mondde uit in een gênant potje paniekvoetbal. In alle haast werd er even een woonakkoord in elkaar geflanst dat, naar nu blijkt, verschrikkelijk ondoordacht is en helemaal niets oplost. Zie de reactie van economen en woonorganisaties. Dit broddelwerkje is in no time door de Kamer gedrukt, zonder dat er duidelijk zicht was op alle gevolgen. Dat zegt heel veel. Misschien hadden de drie zogenaamde oppositiepartijen toch even beter na moeten denken voordat ze zo ruggengraatloos bij het kabinet op schoot kropen.

Maar er is meer aan de hand. In antwoord op vragen over de effecten van de huurverhogingen op de huurvraag, heeft de minister niet gewezen op een relevant rapport van de Amsterdam School of Real Estate. Ook de PVV-fractie wil weten waarom dat niet is gebeurd. De minister had op deze relevante bevindingen moeten wijzen, ook al passen ze niet in zijn straatje. Maar in plaats daarvan is tijdens het debat over de huurprijzen een veel te eenzijdig en te rooskleurig beeld gegeven van de gevolgen van dat woonakkoord. Was de minister zelf twee weken geleden ten tijde van het debat over de huurverhogingen wel bekend met dit rapport? Zo nee, hoe kan dat? Zo ja, waarom is het niet betrokken bij de antwoorden op de tijdens het debat gestelde vragen? Ik aanvulling hierop wil ik vragen wanneer het rapport op het ministerie lag. Volgens de brief van vandaag is hierover gesproken met het CPB en met de onderzoekers, maar is daarvan geen verslag. Wat is er dan precies besproken? Wat is er met de uitkomst van die gesprekken gedaan? Ik verneem graag een reactie.

Dan is er natuurlijk ook nog het mysterie van de verdwenen zin. In de oorspronkelijke versie van het rapport staat dat het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van BZK. In een andere versie van hetzelfde rapport zoals dat door de minister naar de Kamer is gestuurd, is deze zin plotseling verdwenen. In de brief van vandaag verklaart de minister dit door te zeggen dat bedoelde zin gewoon een fout was, een fout die pas afgelopen maandag door de onderzoeker is hersteld. Dit komt toch wel heel knullig over, natuurlijk. Hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat het ministerie al heel lang in het bezit is van het rapport zonder die fout te corrigeren? Die zin stond immers prominent in het begin van het rapport en had dus eerder ontdekt moeten worden door ambtenaren op het ministerie, zou je zeggen. Dit maakt de verwarring over deze zaak alleen maar groter, dus graag een reactie van de minister. Waarom is bedoelde zin er pas een paar dagen geleden uitgehaald? Op wiens initiatief is dat gebeurd? Ziet de minister reden om excuses aan te bieden voor deze merkwaardige rariteiten?

Omdat het ministerie ook betaald heeft voor het onderzoek, is er in ieder geval een duidelijke betrokkenheid. Ook in dat licht is het merkwaardig dat de minister twee weken geleden niet op het rapport wees. Als hij het rapport niet belangrijk genoeg vindt, dan zegt hij daarmee ook dat zijn ministerie belastinggeld wegsmijt voor onderzoekjes die niets voorstellen en waar het ministerie niet achterstaat. Dat kan toch niet de boodschap zijn?

Ik rond af. De maatregelen van het kabinet op het gebied van wonen zijn al met al rampzalig te noemen. Dat geldt ook voor de informatievoorziening. Voor zover er al informatie is verstrekt over de gevolgen van het woonakkoord is die informatie eenzijdig en chaotisch. Of er ook andere conclusies aan de informatieverstrekking van de minister zijn te verbinden, moet blijken uit de antwoorden op alle gestelde vragen.

De heer Monasch (PvdA):

Voorzitter. Je kunt weleens een rapport missen. Wij Kamerleden krijgen heel veel stukken binnen. Dat is dagelijks een stapel. Dan heb ik het niet eens over e-mails gehad. Maar juist in de tijd dat wij met elkaar debatteerden over de doorrekening van het regeerakkoord, werd het rapport van de heer Conijn en zijn instituut vaak bediscussieerd op conferenties en andere plekken. Het bestaan daarvan was bij mij ruimschoots bekend. De kern van het rapport ging over de vraag hoe je de effecten berekent van de maatregelen op de woningmarkt. Het was een kritiek op het CPB-model.

Ik heb de stukken uitvoerig bestudeerd. Zeker als wij nog met de eerste termijn bezig zijn, moeten wij parlementariërs heel voorzichtig zijn met het indienen van moties van wantrouwen – wat bijna gebeurde – dan wel met het gebruiken van heel grote woorden die de zwaarste beschuldiging zijn in een parlementaire democratie. Daar moeten wij mee oppassen, zeker in eerste termijn. Het is hier geen ren-je-rotdemocratie in de zin van: er is een rapport en, hup, we vliegen ergens naartoe. Laten wij het debat proberen zuiver te houden. Mijn fractie vindt de conclusies die sommigen hebben getrokken, tamelijk voorbarig.

Zoals ik al zei: het rapport lag er al. Wij hebben ons voordeel ermee gedaan in de vragen die wij aan de minister hebben gesteld. Als er nieuwe voorstellen komen over doorberekeningen die wij nu aan het CPB of het centraal fonds overlaten, moeten wij op termijn eens kijken of daar betere modellen voor zijn. In dat licht zie ik deze discussie.

De heer Fritsma (PVV):

Het is fijn om te weten dat de heer Monasch het rapport al heel lang kende, maar dat bleek niet uit het debat dat wij twee weken geleden voerden over de huurverhogingen. Toen is inderdaad de vraag gesteld aan de minister of er onafhankelijk onderzoek is gedaan naar de effecten op de huurvraag. De minister heeft dat in het midden gelaten, maar toen sprong de heer Monasch niet op uit zijn stoel om met dat rapport te zwaaien. Hij zegt nu dat rapport allang te kennen, maar hoe verklaart hij dan dat hij daar twee weken geleden totaal niet over gerept heeft, zelfs niet toen daar heel relevante vragen over werden gesteld?

De heer Monasch (PvdA):

Dit debat is bedoeld om te achterhalen of de minister informatie heeft achtergehouden. De heer Fritsma en ik verschillen van mening over de effecten van dit beleid en de vraag wie er verantwoordelijk is voor huurverhogingen en de mate daarvan. Wij kunnen dat debat voortzetten als wij volgende week een AO hebben. Laten wij dat daar doen. Dit debat voeren wij om vast te stellen of de minister al dan niet informatie heeft achtergehouden voor de Kamer.

De heer Paulus Jansen (SP):

De heer Monasch zei zojuist in een interruptie in mijn termijn dat hij dat rapport van de Amsterdam School of Real Estate allang kende, ook al tijdens het debat. Wanneer heeft hij kennisgenomen van dat rapport?

De heer Monasch (PvdA):

Ik heb daar gewoon met de betreffende wetenschappers over gesproken in marges van conferenties en met anderen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Wanneer heeft de heer Monasch het rapport bekeken?

De heer Monasch (PvdA):

Het feit dat de heer Jansen het rapport niet heeft gezien, wil niet zeggen dat anderen het rapport ook niet zouden hebben gezien. Daarnaast is het tijdens tal van conferenties in discussies naar voren gekomen. Ik had er kennis van. Dat is de reden dat ik die vraag hier heb gesteld. Ik vind namelijk dat het kabinet met de beste berekeningen nieuwe voorstellen moet doen. Wij hebben vandaag bijvoorbeeld de doorrekening van het Centraal Fonds Volkshuisvesting ontvangen. Er ligt een nieuwe doorrekening van het woonakkoord. Het ziet er redelijk goed uit, maar daar gaan wij volgende week inhoudelijk met elkaar over discussiëren.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik kreeg zojuist een interview onder ogen met professor Conijn dat gisteren op nu.nl is gepubliceerd. Ik had het nog niet gezien. Professor Conijn zegt: "Een geactualiseerde versie van het rapport is in december 2012 afgerond en afgelopen vrijdag gepubliceerd. Bij deze actualisatie heeft het ministerie geen enkele betrokkenheid gehad." Afgelopen vrijdag is het rapport dus gepubliceerd, mijnheer Monasch.

De heer Monasch (PvdA):

U zegt er zelf al bij dat het om de geactualiseerde versie gaat. De versie daarvoor kende ik. Die heb ik ook zelf met de heer Conijn besproken, en met andere wetenschappers: hoe zou je een en ander in de toekomst kunnen verbeteren, om te voorkomen wat er nu is gebeurd rond de doorrekening van het regeerakkoord? Ik kende dus de versie die er lag en die later is geactualiseerd. Richt u zich dus alstublieft op de feiten, mijnheer Jansen. Ik kende de versie die oorspronkelijk is uitgegaan. Die heb ik besproken met veel wetenschappers. Daar heb ik mijn voordeel mee gedaan, en ik hoop dat u samen met uw medewerkers in de toekomst voldoende tijd hebt om alle rapporten goed te kunnen bestuderen die ons linksom of rechtsom bereiken.

De voorzitter:

Mijnheer Jansen voelt zich uitgedaagd.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ja, ik heb nog één punt. De geactualiseerde versie was de eerste versie die is gepubliceerd. Het rapport is namelijk anderhalf jaar in de kast blijven liggen. Pas op 29 november 2012 heeft de onderzoeker aan het ministerie gevraagd of hij de geactualiseerde versie – dat was de eerste versie – mocht publiceren. Die is, naar ik nu begrijp, pas afgelopen vrijdag daadwerkelijk vrijgegeven voor de buitenwacht.

De heer Monasch (PvdA):

Zoals ik al aangaf, kende ik de inhoud van het rapport in gesprekken met de wetenschappers.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het is heel fijn voor de heer Monasch dat hij informatie heeft over rapporten die nog niet zijn gepubliceerd. Hij zegt echter dat ook hij op basis van dat rapport zo zijn twijfels had over het woningmarktmodel van het CPB. In hoeverre weegt dat dan nog mee in zijn besluit om voor de inkomensafhankelijke huurverhogingen te stemmen?

De heer Monasch (PvdA):

Ik probeer de vraag goed te verstaan. Ik heb in het debat het volgende gevraagd. Moeten we ons, nu we hebben meegemaakt dat het CPB moeite had om de afspraken uit het regeerakkoord goed door te rekenen, niet alleen richten op de doorberekening van het Centraal Fonds Volkshuisvesting, eventueel met derden daarbij? Ik vroeg dat omdat er zo veel kritiek was gekomen op het CPB-model, waar ook het rapport van de heer Conijn naar verwijst. Het heeft dus verder niets met de inhoud te maken. Zorg nu dat er in de doorrekening, die we opnieuw gaan doen op basis van het woonakkoord, geen misverstand meer kan bestaan over het model waarmee die doorrekening wordt gedaan. Die doorrekening hebben we vandaag ontvangen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het woningmarktmodel is niet aangepast naar aanleiding van dat rapport. Het CPB heeft erop gereageerd en een paar kanttekeningen gezet bij het rapport. Dat heeft de heer Monasch vandaag ook kunnen zien. Het woonmarktmodel van het CPB is dus niet aangepast. Welke informatie heeft de heer Monasch dus in het debat gekregen? Welk van de dingen die de minister zei, maakte dat de heer Monasch overtuigd was? Hij zegt zelf al dat hij twijfels had over het model van het CPB.

De heer Monasch (PvdA):

Die heb ik ook laten bestaan in het debat. Ik heb die twijfels nog steeds voor wat betreft de effecten op de korte termijn. Daarvoor hebben we echter een uitstekende doorrekening gekregen van het Centraal Fonds Volkshuisvesting, op basis waarvan de brief van de minister is gebaseerd. Daarover gaan we volgende week een debat voeren.

Mevrouw Visser (VVD):

Voorzitter. De SP heeft in de afgelopen dagen zowel in deze Kamer als in de media heel grote woorden gebruikt. Volgens de SP zou de minister de Kamer onjuist en onvolledig hebben ingelicht in het debat over de inkomensafhankelijke huren in februari van het afgelopen jaar. Zojuist heeft de SP zelfs gezegd dat de minister het proces heeft gefrustreerd. Dit zijn heel zware aantijgingen en het is dan ook tijd voor duidelijkheid. De beschuldigingen blijken namelijk volledig onterecht. De VVD vindt het jammer, onverantwoord en onterecht dat we hier staan om dit met elkaar te bespreken.

Want wat blijkt? Er zijn veel beschuldigingen en er is veel geschreeuw, maar uiteindelijk komt er geen konijn uit de hoge hoed, maar een canard. De brief van de minister en de reactie van de opsteller van dit rapport, de heer Conijn, liegen er namelijk niet om. Op alle punten worden de tendentieuze stellingen van de SP weerlegd. Er is geen sprake van het achterhouden van het rapport door de minister. Er is geen sprake van een rapport in opdracht van de minister van BZK. En er is geen sprake van een doorrekening van het regeerakkoord of het woonakkoord. De SP wist van deze feiten, het proces en de inhoud van het rapport. Daarover is zij eerder deze week op de hoogte gesteld door de heer Conijn zelf. Toch zet de SP haar kruistocht tegen deze minister op een onverantwoorde wijze door. Het rapport van de Amsterdam School of Real Estate wordt willens en wetens misbruikt met als doel, mensen verkeerd voor te lichten en de minister willens en wetens te beschadigen. De minister wordt ten onrechte in zijn integriteit aangetast en mensen wordt bewust zand in de ogen gestrooid.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter, excuses voor het geval mijn opmerking een beetje een "de pot verwijt de ketel"-gehalte heeft. Mevrouw Visser nam mij tijdens mijn termijn de maat over vooringenomenheid. Zij zei dat ik al direct een conclusie getrokken zou hebben. Dat had ik niet. Ik had inderdaad niet zo veel ruimte gelaten. Dat geef ik toe. Ik had echter wel nog ruimte gelaten zodat de minister zich zou kunnen verdedigen. Die ruimte heeft hij wat mij betreft nog steeds. Als ik de inbreng van mevrouw Visser beluister, stel ik vast dat haar conclusie ook allang vaststaat. Die staat dan echt allang vast. Klopt dat?

Mevrouw Visser (VVD):

Ik concludeer dat u alvast een conclusie trekt. Ik citeer daarvoor de woorden die u aan het begin van dit debat zelf hebt gebruikt. U hebt eerder deze week en vandaag ook weer de woorden gebruikt dat de Kamer onjuist en onvolledig is geïnformeerd en dat de minister het proces heeft gefrustreerd. Dat waren zojuist letterlijk uw woorden. Ik heb in mijn bijdrage proberen aan te geven dat wij die conclusie absoluut niet onderschrijven.

De heer Paulus Jansen (SP):

Het zou mevrouw Visser sieren als zij zou ingaan op mijn citaten uit het rapport van professor Conijn. Hij heeft weliswaar gezegd dat hij de politieke inzet van zijn wetenschappelijke studie door de SP niet zo waardeerde – respect daarvoor – maar ook dat hij inhoudelijk nog steeds voor 110% achter zijn conclusies staat. Ik heb een heel aantal conclusies genoemd. Daarover gingen precies de vragen die ik aan de minister gesteld heb en waarop de minister stelselmatig geen antwoord gegeven heeft. Vindt de VVD-fractie het normaal dat de minister het debat met de Kamer kan frustreren door informatie die er gewoon is en die hij medegefinancierd heeft, niet aan de Kamer te verstrekken?

Mevrouw Visser (VVD):

De heer Jansen verleidt mij bijna tot het opnieuw voeren van een inhoudelijk debat over de inkomensafhankelijke huur. Dat ga ik niet doen. Mijnheer Jansen, u hebt gevraagd om nadere informatie, evenals de PVV dat deed bij de regeling van werkzaamheden. U hebt die informatie gekregen. U hebt net uw bijdrage geleverd en uw oordeel daarop gebaseerd. U hebt daar de term "rode kaart" bij gebruikt. U hebt ook aangegeven wat uw overwegingen zijn, ook bij de tweede termijn. Op basis van de informatie die ons is toebedeeld, naar aanleiding van gesprekken met de opstellers van dit rapport en op grond van het debat dat wij tot op heden hebben gevoerd, heb ik inderdaad mijn conclusie getrokken. De minister heeft volgens mij het proces niet gefrustreerd en de Kamer niet willens en wetens onjuist en onvolledig voorgelicht.

De heer Fritsma (PVV):

Ik vraag mij af wat de VVD-fractie weet dat wij niet weten. Wij hebben een aantal vragen gesteld aan de minister. Wij vroegen bijvoorbeeld of hij zelf op de hoogte was van het bestaan van het rapport. Wij vroegen hem waarom hij het rapport, dat mede door het ministerie is betaald, niet naar de Kamer heeft gestuurd. Op al die vragen hebben wij nog geen antwoord ontvangen. Wat weet mevrouw Visser wat de rest van de Kamer niet weet?

Mevrouw Visser (VVD):

Ik heb kennis genomen van de stukken die ons toegezonden zijn. Ik heb bovendien contact gehad met de opstellers van het onderzoek. Mijnheer Fritsma, u hebt zelf de subsidiebeschikking kunnen zien. U hebt dus kunnen zien in welke context dit wetenschappelijke onderzoek is geplaatst. Ik heb het wetenschappelijke onderzoek zelf ook gelezen. Ik heb dus geen andere kennis of informatie dan u. Ik heb de stukken gelezen. Op basis daarvan vel ik mijn oordeel. Ter voorbereiding van dit debat heb ik bovendien contact opgenomen met de onderzoeker zelf om te horen op welke wijze het proces is gegaan.

De heer Fritsma (PVV):

Kortom, ik concludeer dat het u helemaal niets uitmaakt of de minister op de hoogte was van het rapport. Het maakt u helemaal niets uit waarom het wel of niet naar de Kamer is gestuurd. Dat zijn vragen die voor u totaal niet relevant zijn, begrijp ik nu.

Mevrouw Visser (VVD):

Volgens mij wordt er in de wetenschap heel veel onderzoek gedaan naar de woningmarkt. Heel veel! Kijkt u zelf maar naar de website van de Amsterdam School of Real Estate. Daar staan rapporten op over de verhuurderheffing, over executieveilingen en noem maar op. U kunt van al die zaken kennisnemen. Hetzelfde geldt ook voor het CPB. Het is aan u om hiervan kennis te nemen en ervoor te zorgen dat u die kennis in deze debatten kunt gebruiken en de minister daarop kunt bevragen. Dat is uw verantwoordelijkheid en mijn verantwoordelijkheid. De kernvraag die hier voorligt, is of de minister de Kamer willens en wetens onvolledig heeft geïnformeerd. Ik stel dat dit volledig wordt weersproken door de informatie die nu voorligt. De minister gaat hier uiteraard zelf over en zal er een antwoord op geven, maar als VVD-woordvoerder heb ik de verantwoordelijkheid om hierover ook mijn oordeel te vellen. Ik heb de ruimte geboden om hierover het debat te voeren, juist omdat ik vind dat dergelijke zware aantijgingen direct moeten worden besproken. Daarom voeren wij dit debat en daarom kunt u mij vragen wat de overwegingen van de VVD-fractie zijn. Dat zijn deze.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Wanneer heeft de minister de Kamer geïnformeerd over het rapport waarover wij het hier hebben?

Mevrouw Visser (VVD):

Dit is geen rapport dat in opdracht van de minister van BZK – of nu onder verantwoordelijkheid van de minister voor Wonen en Rijksdienst – is uitgevoerd. Het is een opdracht in het kader van een aiotraject, een langdurig traject. Dit was een van de elementen daarin. Het is volledig onder verantwoordelijkheid en op titel van de heer Conijn zelf geschreven. Zoals ik al zei in reactie op de heer Fritsma: er worden heel veel wetenschappelijke onderzoeken geschreven, soms met subsidie van een bepaalde instelling, of dat nou een rijksoverheid is of een andere. Daarvan kunt u kennisnemen en daarmee kunt u uw profijt halen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik vat dit antwoord op als: nee, de minister heeft de Kamer niet geïnformeerd over dit rapport. De heer Jansen heeft de minister hier gevraagd of er ook onderzoek is gedaan naar de effecten van vraaguitval als gevolg van huurverhoging. Had er dan niet ergens een lampje moeten gaan branden bij de minister? Had hij dan niet aan dit rapport moeten denken, dat hij twee maanden geleden gezien had? Had hij niet moeten zeggen dat er zo'n onderzoek was en dat hij dit aan de heer Jansen kon meegeven? Is dat niet opmerkelijk?

Mevrouw Visser (VVD):

Nee. Ik citeer uit het voorwoord van het rapport: "Dit rapport beoogt een bijdrage te leveren aan het wetenschappelijke debat over de opzet en de werking van het onderdeel van het woningmarktmodel dat betrekking heeft op de huursector." Het gaat over het woningmarktmodel van het CPB. Dit is geen doorrekening van het regeerakkoord en/of het woonakkoord. Blijkbaar heeft de VVD-fractie een ander rapport gelezen dan mijn collega's van de SP- en de GroenLinks-fractie. Ik zou graag op de inhoud en de context van dit rapport wijzen. Wat mij betreft gaan wij hierover volgende week bij het AO verder over praten.

De heer Paulus Jansen (SP):

De SP-fractie heeft ook nooit gezegd dat het rapport van de ASRE een doorrekening was van het regeerakkoord. Het is een fundamenteel onderzoek naar de gevolgen van het naar marktniveau verhogen van de huren voor de betaalbaarheid en de vraaguitval. Daar draaide het in wezen om. Wetgeving heeft een lange zeggingskracht en in dat kader is dit uitermate relevante informatie. Het feit dat de ASRE zegt dat dit wetenschappelijk en onafhankelijk onderzoek is, sterkt mij in de gedachte dat we het nodig hebben. We krijgen al zo veel onderzoeken die door deze en gene zijn betaald, waarin de opdrachtgever naar de mond wordt gepraat. Dit is onafhankelijk onderzoek dat kritisch is over de fundamenten van het wetsvoorstel. Wij hadden dit dus moeten krijgen.

Mevrouw Visser (VVD):

Dat is een stelling van de heer Jansen. Ik wijs op de stukken die wij hebben gekregen. Daarbij zit een CPB-notitie die op het hele verhaal ingaat en die een ander licht laat schijnen op het rapport van de heer Conijn. Ik vind het jammer dat mijn collega's niet aan die notitie refereren in dit debat. Ik herinner mij ook stukken uit 2008 waarin de heer Jansen, juist naar aanleiding van de CPB-doorberekeningen en -modellen, andere wetenschappers citeert die hierover een oordeel vellen. Er is dus al heel lang een debat over het CPB-model. Diverse onderzoekers vinden er iets van. Dat is ook goed. Dit moet in de wetenschap gebruikt worden. Wij moeten ervoor zorgen dat er goede modellen uit komen. Wij zijn hier bijeen om te spreken over de vertrouwensvraag die de SP heeft opgeworpen: heeft de minister de Kamer onjuist of onvolledig ingelicht? De stelling van de VVD is dat dit niet zo is.

Ik wil graag door met mijn betoog. Wij vinden het dus erg betreurenswaardig dat het politieke debat niet over de inhoud gaat maar dat onterecht op de persoon wordt gespeeld, terwijl de inhoud van het woondossier op dit moment alle aandacht verdient. Wat ons betreft is dit een rücksichtslose tackle van achteren, zonder dat de bal ook maar in de buurt is. Daar krijg je in het voetbal een rode kaart voor, en hier in de Tweede Kamer rest ons niets anders dan het veroordelen van deze misplaatste actie.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Mag ik in de richting van collega Fritsma even zijn perceptie van de SGP corrigeren. De SGP is geen oppositiepartij, zij is ook geen coalitiepartij, maar zij kiest haar eigen route, en doet dat vanuit haar eigen bestuurlijke verantwoordelijkheidsbesef. Dat zal iedere partij doen, maar de SGP geeft hier op haar eigen wijze of "eigenwijze" wijze invulling aan. Dat willen we graag zo houden.

Ik reageer kort op dit rapport van de heer Conijn van de Amsterdam School of Real Estate (ASRE). Ik denk dat wij de status van dit rapport op de volgende wijze goed wegen: er is hierin een bepaald rekenmodel toegepast op de woningsector, zoals ook het Centraal Planbureau dat heeft gedaan, wat tot verschillende uitkomsten leidt. Het lijkt mij een uiterst gezonde situatie dat twee onafhankelijke wetenschappelijke instellingen met elkaar in debat zijn over de vraag wat de beste manier is. Dat debat kan de meningsvorming en de focussing van het probleem verbeteren. Prima dat het rapport van de ASRE aangeeft dat het een onafhankelijke onderzoeksinstelling is. Dat garandeert echter nog niet dat de toegepaste methodiek die tot een andere uikomst leidt, een betere methodiek is dan het CPB toepast. Daar zou ik graag de inhoudelijke discussie over willen voeren.

Ik kan mij voorstellen dat men, om wat voor reden dan ook, zegt: een maatschappelijke organisatie heeft een rapport afgeleverd, daar nemen wij kennis van, maar wij kunnen daar op dit moment niet zo veel mee. In een interruptiedebatje hebben wij al even de vraag besproken in hoeverre hierbij sprake is van verwijtbaar handelen in het licht van de ministeriële verantwoordelijkheid. In mijn optiek kan een minister niet verantwoordelijk worden gehouden voor het doorgeleiden van een rapport dat aangeleverd wordt door een maatschappelijke organisatie, ook al is er sprake van medefinanciering, zolang er geen sprake is van "onder toezicht van", "in opdracht van" of "naar aanleiding van een vraag om advies van" een ministerie.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik zou verwachten dat de heer Bisschop juist onafhankelijk onderzoek op een extra hoog podium zet. Ik heb zelf jarenlang in de onderzoeks- en advieswereld gewerkt en weet dat je altijd met meer restricties te maken krijgt wanneer je in "opdracht van" werkt dan wanneer je echt onafhankelijk bent. Dat laatste is dus te prefereren. Ook voor de Kamer is het te prefereren dat wij in een debat over wetgeving dat onafhankelijke tegengeluid kunnen laten horen. Ziet de heer Bisschop dat ook? De Kamer voert een debat over wetgeving, die per definitie een lange scope heeft, waarbij de minister eenzijdig leunt op CPB-berekeningen, waarvan de heer Bisschop zojuist zelf constateerde dat die in bepaalde opzichten ter discussie kunnen worden gesteld. Ik zeg overigens niet op voorhand dat de ASRE gelijk heeft. Dan is het toch logisch dat de minister met onderzoek, waarover hij nota bene twee maanden voor het debat nog gevraagd heeft of er bezwaar tegen is om het te publiceren en dat het ministerie mede betaald heeft, naar de Kamer komt nadat wij hem daar tot vier keer toe naar gevraagd hebben? Mijnheer Bisschop, is dat zo'n onlogische redenering?

De heer Bisschop (SGP):

Het gaat om het principe. U hebt in uw bijdrage gevraagd of de minister onafhankelijk onderzoek heeft laten verrichten naar de effecten op de huurmarkt. Het antwoord was – na enige aarzeling van de minister, als ik het me goed herinner – wat afhoudend, eigenlijk nee. In die zin klopt dat ook. De principiële vraag is echter: kan de minister verantwoordelijk gehouden worden voor het doorgeleiden van een rapport dat op initiatief van een maatschappelijke organisatie wordt afgeleverd en waar een financiële bijdrage aan is geleverd? Dan is mijn antwoord ten principale nee. Het gaat hier om een fundamenteel staatsrechtelijk punt. Ik voer heel graag een discussie met u en met de collega's over de betrouwbaarheid, de informatieve waarde en de toegevoegde waarde van zo'n rapport, maar die aspecten laat ik hier heel bewust buiten beschouwing. Het gaat om het principe: is de minister gehouden om dit krachtens zijn ministeriële verantwoordelijkheid te doen? Dan zeg ik ronduit nee. Dan overvraag je de ministeriële verantwoordelijkheid.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik dacht altijd dat de context in het uiteindelijke oordeel ook een rol speelt. Speelt die in de ogen van de heer Bisschop dan geen enkele rol? In dit geval heeft de wetenschappelijke instelling expliciet aan het ministerie gevraagd of het wil subsidiëren. Mijn analyse is dat het ministerie alleen subsidieert, althans in 2010 toen de subsidie is verstrekt, als er een duidelijk perspectief is op maatschappelijk rendement voor het ministerie, bijvoorbeeld relevantie voor het beleid. Speelt deze factor geen rol voor de SGP-fractie in het eindoordeel over de vraag of dit wel of niet aan de Kamer moest worden gegeven?

De heer Bisschop (SGP):

Dank voor deze vraag. Ik ben het er van harte mee eens dat het ministerie dit soort initiatieven blijft subsidiëren. Het kabinet leunt stevig op een organisatie als het CPB. Dan moet je je eigen tegenspraak organiseren en dat is hier gebeurd. Vervolgens moet je wel afwegen wat je ermee kunt. Volgens mij is dat ook een strikt wetenschappelijke methode. In hoeverre blijkt het model dat door de tegenspreker wordt gehanteerd meer valide te zijn dan het model van het CPB? Daar zul je op het ministerie een afweging in moeten maken. Ik kan me voorstellen dat je dan tot de conclusie komt dat het een nuttig onderzoek is om elkaar mee te confronteren. Laten we echter wel wezen, je kunt het kabinet niet verwijten dat het nogal stevig koerst op het CPB. Ik kwam vanmorgen hier in het gebouw, maar nog voor ik goed en wel van huis was, werd ik met het CPB om de oren geslagen. Dit is vervolgens de rest van de dag niet meer opgehouden. Wij koersen toch ook op het CPB? De Kamer doet dat toch ook? Ik denk dat dit terecht is. Het zal mij echter dierbaar zijn als het kabinet, de Kamer en misschien ook individuele fracties tegenspraak organiseren. Dat kan alleen maar het inzicht verscherpen en daar gaat het mij om.

Mag ik afronden met een metafoor? Afgelopen dinsdag hield de heer Jansen ons als Kamer een heerlijk geurende worst voor, met "real" rundvlees. Wij hebben die aangenomen; wij hapten natuurlijk. Het was namelijk een heel ernstig geval dat aan de orde werd gesteld. Wij hebben toegehapt en wij zijn akkoord gegaan met het debat. Vervolgens hebben we de inhoud van die worst geproefd. Het was zelfs geen paardenvlees. Het was – laat ik geen andere vleessoort noemen – gebakken lucht. Sorry, voorzitter. Ik vat het misschien een beetje compact samen. Ik kan me voorstellen dat er, gelet op de insteek van de heer Jansen, een motie van wantrouwen komt. Ik zou dit echter het afstompen van dit instrument vinden. Mocht er zo'n motie komen, dan is het wel duidelijk dat ik de SGP-fractie dringend zal adviseren om daar vooral geen steun aan te verlenen, gelet op het principiële punt van de reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid.

De heer Fritsma (PVV):

Ik kan mij dit betoog van de SGP-fractie voorstellen, omdat zij het woonakkoord natuurlijk heeft geaccordeerd. Dan is er moeilijk een weg terug. Had de SGP-fractie eigenlijk niet met terugwerkende kracht toch van het bestaan van dit rapport moeten afweten, als zij er niet van heeft geweten? Laten wij eerlijk zijn, de heer Bisschop kan wel zeggen dat het rapport niets voorstelt, maar het feit dat het ministerie hier subsidie aan heeft gegeven, bewijst al dat het ministerie hier wel degelijk een meerwaarde in zag. De heer Bisschop moet nu dus niet net doen alsof die meerwaarde er niet is. Erkent hij dat het rapport een meerwaarde heeft? Het tweede gedeelte van mijn vraag is: had hij hier twee weken geleden tijdens het debat over de huurverhogingen niet naar willen kijken en over willen praten?

De heer Bisschop (SGP):

De SGP is eigenwijs genoeg – nu hoeft er geen spatie tussen – om, op het moment dat zij in redelijkheid tot de conclusie had kunnen komen dat hier, vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid gezien, een ernstige fout is begaan, daarin haar keuze en haar standpunt te bepalen, ingegeven door staatsrechtelijke afwegingen. Dat staat nog een beetje los van het woonakkoord.

Het enige wat ik mijzelf wat betreft het woonakkoord zelf verwijt, is dat wij dit rapport als fractie niet zelf van de site hebben geplukt en daar kennis van hebben genomen. Achteraf gezien zeg ik in mijn eigen richting: ik had de afweging eigenlijk zelf ook wel willen maken of de methodiek van het CPB of die van de ASRE beter is. Dat is mij ontgaan. Niet iedereen heeft allemaal contacten in de woonwereld zoals de heer Monasch die heeft. Het is ons ontgaan. Wij hebben de redenering getoetst zoals die voorlag. Die hebben wij gevolgd.

Wat betreft het tweede punt heeft de heer Fritsma mij niet horen zeggen dat het rapport van de ASRE op de een of andere manier gediskwalificeerd moet worden. Ik heb daar heel bewust geen uitspraak over gedaan. Ik beschouw het als een onafhankelijk, krachtig onderzoek met eigen modellen. Ik heb alleen op dit moment niet de competentie en de kennis om af te wegen wie op dat terrein het beste model gebruikt. Ik waardeer de organisatie van tegenspraak door het ministerie door dit onderzoek te subsidiëren, maar ik volg de redenering niet dat daaruit moet voortvloeien dat het ministerie gehouden is om verantwoordelijkheid voor dat rapport te nemen in die zin dat zij het doorgeleidt. Het gaat om een wetenschappelijke discussie. Dat moeten wij vooral ook zo houden.

De heer Fritsma (PVV):

Ik vind het een eerlijk antwoord, want de SGP-fractie geeft in ieder geval toe dat het beter zou zijn geweest als wij het debat twee weken geleden hadden gevoerd en het rapport daarbij hadden betrokken. Geeft de heer Bisschop daarmee ook toe dat het woonakkoord inderdaad veel te haastig en te vluchtig door de Kamer is gedrukt? Nogmaals, hij zegt nu immers zelf dat er informatie was die hij graag bij de zaak had willen betrekken.

De heer Bisschop (SGP):

Nee, het is heel simpel. Wij hebben de informatie over het hoofd gezien. Het was prettig geweest als wij daarop op een of andere manier geattendeerd waren, maar ik geloof niet dat het besluit op zich verkeerd is. Ik kan mij achteraf gezien, ook met de resultaten van het rapport van de ASRE in de hand, vinden in de lijn die het CPB heeft uitgezet. Die afweging kun je achteraf alsnog wel maken. Maar goed, het is altijd beter om zo'n rapport vooraf te hebben. Dat is deze keer niet gelukt, maar wij hopen dit de volgende keer helemaal goed te maken.

Voorzitter, ik dank u voor uw geduld.

De voorzitter:

Ik dank u voor uw inbreng.

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. De Tweede Kamer, zo weten de leden als geen ander, heeft een verantwoordelijke taak, namelijk het controleren van de regering. Hierbij is de Kamer voor een groot deel afhankelijk van de informatie die het kabinet haar geeft over de onderwerpen waarover ze elke dag besluit.

We staan hier vandaag omdat de heer Jansen van de SP vindt dat de minister voor Wonen hem onvolledig heeft geïnformeerd. De minister schreef hierover twee dagen geleden een brief aan de Kamer waarin hij de belangrijkste verwijten van de SP weerlegde. Allereerst was het ASRE-rapport al eerder beschikbaar. Het was ook niet weggemoffeld in een ministeriële la. Ten tweede was het ministerie geen opdrachtgever. Er was sprake van een subsidie. Dat is een belangrijk verschil. Ten derde zijn er tal van rapporten over de woningmarkt en over allerlei andere onderwerpen. Een minister kan niet voortdurend naar al die rapporten verwijzen, zelfs niet naar alle rapporten die het SP-verhaal mogelijkerwijs enigszins zouden kunnen ondersteunen op onderdelen.

Laat ik duidelijk zijn: als een bewindspersoon de Kamer relevante informatie onthoudt, dan moet hij ter verantwoording worden geroepen over zijn ministeriële verantwoordelijkheid. Dit ter verantwoording roepen betekent echter ook een grote verantwoordelijkheid voor degenen die dit politieke instrument ter hand kunnen nemen. Dat geldt voor ons allemaal. Dat geldt dus voor alle 150 Kamerleden. Eerlijk gezegd denk ik dat de aanleiding voor dit debat, en dus ook het verwijt van de SP aan het adres van deze minister, flinterdun is.

Het verhaal ging namelijk als volgt. Er was eens een rapport dat al beschikbaar was en dat bekend was bij het ministerie. Toen de heer Jansen het rapport ook ontdekte, vond hij dat wel een leuk rapport, omdat hij dacht dat het hem gelijk gaf. Maar de minister noemde het rapport steeds maar niet in al zijn antwoorden aan de heer Jansen. Dat vond de heer Jansen natuurlijk niet zo leuk. Dus is hij boos op de minister.

Is deze boosheid, deze onvrede, deze verontwaardiging genoeg om het vertrouwen in de bewindspersoon, in dit geval de minister voor Wonen, ter discussie te stellen? Op die vraag moeten alle fracties vandaag een antwoord geven. Het antwoord van mijn fractie luidt als volgt: nee.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik constateer dat ook de fractie van D66 meteen al conclusies trekt. Kortom, dat verwijt kunnen we in dat opzicht voortaan achterwege laten. De SP-fractie heeft in ieder geval nog enige ruimte gelaten voor voortschrijdend inzicht in tweede termijn. De heer Verhoeven doet dat niet.

Ik heb twee vragen aan de heer Verhoeven. Ik heb zojuist professor Conijn geciteerd, die gisteren werd geïnterviewd door NU.nl. Letterlijk zei hij: "Een geactualiseerde versie van het rapport is in december 2012 afgerond en afgelopen vrijdag gepubliceerd. Bij deze actualisatie heeft het ministerie geen enkele betrokkenheid gehad." De geactualiseerde versie van het rapport was vanaf 27 november bekend bij de minister of – laat ik voorzichtig zijn – bij het ministerie. De oude versie lag inderdaad in een la, want men kon het niet eens worden over de conclusies. Ik vraag aan de heer Verhoeven: hoe had de Kamer, in dit geval, anders dan door de hulp van de minister aan deze informatie kunnen komen?

De heer Verhoeven (D66):

Volgens mij had de heer Jansen deze vraag zojuist ook aan de heer Monasch van de PvdA-fractie en aan mevrouw Visser van de VVD-fractie kunnen stellen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik stel de vraag aan u.

De heer Verhoeven (D66):

Ik ga over mijn eigen antwoorden. Die twee collega's hebben net aangegeven dat ook zij al op de hoogte waren van de inhoud en strekking van de zaken die in het rapport naar voren zijn gebracht. Ik heb net bewust niet het woord "publiceren" gekozen, want dat is inderdaad pas afgelopen vrijdag gebeurd. Het rapport was echter allang af en beschikbaar voor degenen die in contact waren met degenen die het gemaakt hadden. Dat is gebleken uit de antwoorden van mijn twee collega's. Overigens kende ook ik het rapport niet en heb ik het ook niet in die zin besproken, zo zeg ik voor het geval de heer Jansen daarnaar zou vragen. Dit was niet het geval. Het heeft echter geen invloed op mijn oordeel over de rol van de minister.

De heer Paulus Jansen (SP):

Dat is mooi, want anders was ik zo'n beetje de enige geweest die niet vooraf onderhands was geïnformeerd door de onderzoekers.

De heer Verhoeven (D66):

Dat zou heel vervelend zijn geweest.

De heer Paulus Jansen (SP):

Dat zou inderdaad heel vervelend zijn geweest.

De heer Paulus Jansen (SP):

Dat was heel vervelend geweest. Ik word inderdaad ook wel erg nieuwsgierig naar hoe die kanalen lopen. Maar even nog over de brief van 19 mei 2010, die destijds is gestuurd aan het ministerie voor WWI, ondertekend door de heer Conijn, met de formulering over waar het onderzoek over gaat. Ik citeer daaruit het volgende: "Met mogelijke extra huurverhogingen als gevolg van de bezuinigingen in het verschiet, is het van groot belang meer inzicht te krijgen in de effecten van huurverhogingen op de vraag naar huurwoningen". Dat is de openingszin van de brief van 19 mei 2010 die uiteindelijk geleid heeft tot die genereuze subsidie aan de ASRE, wat uiteindelijk geleid heeft tot het onderzoek dat in november is voorgelegd aan het ministerie en dat afgelopen vrijdag is gepubliceerd. Vindt de heer Verhoeven het met het oog op deze formulering niet enorm voor de hand liggen dat de minister, als er tot vier keer toe in het debat om gevraagd wordt, gewoon met dat rapport voor de draad komt?

De heer Verhoeven (D66):

Nee, ik vind dat niet zo voor de hand liggen. De heer Jansen probeert de hele tijd de inhoud van het rapport en de relevantie ervan voor het beleid waar hij het niet mee eens is, te gebruiken als argument voor het feit dat het rapport op een bepaald moment door de minister naar de Kamer gestuurd had moeten worden. Ik vind dat een heel rare redenering. Als je die redenering doortrekt, moet je duizenden en duizenden rapporten die raakvlak hebben met onderwerpen allemaal naar de Kamer gaan sturen. Ik vind het in dit geval teleurstellend en verontrustend dat de SP-fractie hier volledig voorbijgaat aan het nemen van de eigen verantwoordelijkheid. De heer Jansen is boos omdat hij dat rapport nu pas ziet en de inhoud daarvan nu pas kent, waardoor hij dit debat heeft aangevraagd. Ik vind dat echter geen verstandige keuze. De heer Jansen zei zo-even tegen mij dat ik geen ruimte zou laten voor voortschrijdend inzicht. Ik heb steeds aangegeven dat ik de beantwoording van de minister in zijn brief overtuigend vond. Als ik die overtuigend vind en ik van mening ben dat de minister afdoende antwoord geeft op de verwijtende vragen van de heer Jansen, dan kan dat voor mij reden zijn om te zeggen dat dit debat voor mij niet had gehoeven. Het feit dat ik hier toch sta, is een teken en een bewijs van voortschrijdend inzicht, want ik neem dus toch deel aan dit debat, terwijl het voor mij niet zo had gehoeven. Dus het verwijt van de heer Jansen op dat vlak is echt onterecht.

De heer Klein (50PLUS):

U begon uw betoog over de controlerende functie van de Tweede Kamer en de informatie die noodzakelijk is om die functie te kunnen vervullen. Dat lijkt mij helemaal terecht en goed. Echter, in dezen gaat het ook over een tweede functie van de Tweede Kamer, namelijk die van medewetgever. De discussie die we gevoerd hebben, ging over het wetsvoorstel over de inkomensafhankelijke huurverhogingen en het daarmee samenhangende traject, dit alles om te komen tot een goede wet waarbij het ook van belang is dat we beschikken over goede informatie. Is het dan niet logisch dat in een wetgevingstraject en in het overleg met de minister over een wetsvoorstel u ook de informatie krijgt die u vraagt aan de minister om op een gegeven ogenblik te kunnen komen tot een goede beoordeling van dat wetsvoorstel?

De heer Verhoeven (D66):

Deze vraag is een beetje dezelfde als die welke de heer Jansen mij zo-even stelde. Ik begrijp het wel, maar dan gaat de vraag over welke informatie we allemaal wel of niet hebben om een wetsvoorstel te beoordelen. Er zijn tal van rapporten. Bovendien, Kamerleden hebben een eigen verantwoordelijkheid om met wetenschappers te praten, om zelf op onderzoek uit te gaan, om zelf het veld in te gaan, om zelf de telefoon te pakken – dit om de vraag over de kanalen van de heer Jansen te beantwoorden – om zelf een e-mail te sturen, om zelf op werkbezoek te gaan, om zelf naar een universiteit te gaan, om zelf te kijken op websites of er informatie te vinden is of om zelf via Google en andere methodes te kijken wat voor informatie er beschikbaar is. En dan nog zal geen Kamerlid er in de parlementaire historie ooit in geslaagd zijn om over alle informatie die er bestaat over een onderwerp, te beschikken. Een Kamerlid heeft wel de verantwoordelijk om een dosis informatie tot zich te nemen en te verzamelen om tot een oordeel te komen. Ik denk dat mijn fractie dat in dit geval ook heeft gedaan.

De heer Klein (50PLUS):

Ik ben het geheel met de heer Verhoeven eens. Uiteraard is het onze verantwoordelijkheid om onszelf goed te laten informeren. Een van de onderdelen van die informatie is dat je tijdens een debat vragen kunt stellen aan de betrokken minister. Daar verwacht je dan een antwoord op. Vervolgens is de vraag of dat antwoord klopt met de kennis die op een gegeven ogenblik aanwezig is. Dat is natuurlijk relevant. Ik weet zelf dat wij bij de behandeling van dit wetsvoorstel in twee termijnen, over een paar dagen, een urenlang debat met elkaar hebben gehad, dus ik kan niet zeggen dat er niet voldoende informatie is gegeven vanuit de diverse fracties. De heer Verhoeven heeft zelf ook een inbreng gehad. Hij heeft ook vragen gesteld aan de minister. Stel dat de minister dan volstrekt onzinnige antwoorden had gegeven, had hij dan gezegd: nou ja, ach, ik had zelf maar verder moeten kijken?

De heer Verhoeven (D66):

In de afgelopen tweeënhalf jaar dat ik in deze Kamer zit, hebben heel wat ministers mij – ik zal niet zeggen: onzinnige, wat de voorzitter suggereert – niet altijd de antwoorden gegeven waarvan ik dacht dat zij goed waren of dat ik het ermee eens was, maar dat is voor mij geen reden om een minister naar de Kamer te roepen en te twijfelen aan het vertrouwen en te wapperen met de rode kaart.

Ik vind het cruciaal dat de heer Jansen een heleboel goede vragen heeft gesteld in de afgelopen maanden. Dat heb ik ook een aantal keren tegen hem gezegd. Ik vind ook dat de heer Jansen in die zin niet eens te verwijten valt dat hij een bepaald rapport niet kende, want dat kende de heer Jansen net als andere collega's ook niet. Hij heeft een heleboel vragen gesteld, maar hij heeft nooit gevraagd naar dit betreffende rapport. Dat stond ook niet in zijn feitenrelaas. Dat kon ook niet, omdat hij het rapport niet kende. De minister heeft blijkbaar niet zijn gedachten kunnen lezen en naar dat rapport verwezen. Kun je dat de minister verwijten? In dat opzicht ben ik het toevalligerwijs in dit geval wel eens met de analyse van de heer Bisschop van de SGP, wat zelden gebeurt.

De heer Fritsma (PVV):

De heer Verhoeven heeft het over de verantwoordelijkheid van de Kamer. Met alle respect, dat is wel een beetje hypocriet. De fractie van D66 heeft mede dat woonakkoord geaccordeerd en de zaak gewoon in één dag tijd door de Kamer gejast, zonder dat er ook maar enig zicht was op de financiële gevolgen, de koopkrachteffecten, en noem maar op. Hoe kan hij hier nu enerzijds een beroep doen op de verantwoordelijkheid van de Kamer en anderzijds een groot deel van de Kamer niet eens de kans geven om op een goede, zorgvuldige manier over dat woonakkoord te praten?

De heer Verhoeven (D66):

Ik zal niet te veel op de inhoud ingaan, maar omdat het gaat over onderbouwing van cijfers en feiten vind ik het interessant om de heer Fritsma het volgende te zeggen. In het vorige debat over dat akkoord heeft de heer Fritsma aan mij gevraagd om nu eens met harde resultaten, concrete cijfers en doorrekeningen te komen. Hij zei dat ik dat niet kon. Vandaag is er een rapport van het CFV naar de Kamer gestuurd, waarin staat dat de investeringsruimte van corporaties veel beter is dan in het regeerakkoord. In die zin is het woonakkoord ook een verbetering, gebaseerd op feiten en cijfers. In die zin is mijn antwoord op de vraag van de heer Fritsma dat het woonakkoord helemaal niet zo slecht is.

De heer Fritsma (PVV):

Ik ben blij dat er in ieder geval nog één iemand in dat woonakkoord gelooft. Dat is goed nieuws. Als vervolgvraag wil ik de heer Verhoeven een citaat voorleggen. De D66-fractie heeft tijdens het debat over het achtergehouden rapport met betrekking tot ProRail gezegd: "Het is van groot belang dat de Kamer juist, tijdig en volledig door het kabinet wordt geïnformeerd, juist ook als het een bittere pil betreft." Geldt dat citaat, wat de D66-fractie toen heeft ingebracht, nu niet? Zo nee, waarom niet? Is dat alleen maar omdat D66 een van de accorderende partijen is van het woonakkoord?

De heer Verhoeven (D66):

Dat citaat geldt nu niet, omdat het nu niet over ProRail gaat, maar over de woningmarkt.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik heb nog een laatste vraag naar aanleiding van de opmerking van de heer Verhoeven dat de minister geen gedachten kan lezen. Dat kunnen wij ook niet. Er zijn duizenden wetenschappelijke rapporten over dit onderwerp. Als het lijstje van door het ministerie gesponsorde rapporten over huurbeleid in 2010, toen die opdracht is gegeven, heel kort is, als dat een heel klein lijstje is, geldt dan nog steeds het standpunt van de heer Verhoeven dat uit die duizenden rapporten, waarvan een heel klein lijstje wordt gesponsord, die gesponsorde rapporten net zo min relevant zijn als al die duizenden andere rapporten?

De heer Verhoeven (D66):

Allereerst vind ik de term "gesponsord" in dit opzicht niet zo erg gelukkig gekozen. Sponsoren is wat anders dan subsidiëren. Subsidiëren is wat anders dan een opdracht tot iets geven. Als de Kamer al die termen door elkaar gaat halen en alles, inclusief ProRail en de woningmarkt, op één grote hoop gooit en dan zegt dat ze niet goed is geïnformeerd, vind ik dat zij niet erg geloofwaardig overkomt. Het lijstje dat de heer Jansen heeft gevraagd, met rapporten over de woningmarkt dat mede tot stand is gekomen door subsidies van het ministerie, vind ik ook wel interessant. Ik ben daar ook wel benieuwd naar, het is namelijk aardig om te weten. Maar de heer Jansen stelde een als-danvraag. In het vorige debat heb ik al gezegd dat ik het niet verstandig vind om als-danvragen te beantwoorden. Laten we het nu gewoon hebben over deze situatie. Ik heb een brief van de minister gekregen. De heer Jansen heeft die brief ook gekregen. Daarin staan drie dingen die ik van belang acht en die het verwijt van de heer Jansen grotendeels ontkrachten. Op basis daarvan ben ik tot het oordeel gekomen dat dit debat niet nodig was geweest. Totdat de minister mij door zijn beantwoording aan het twijfelen zou brengen – wat ik op basis van zijn brief dus niet verwacht – ben ik van mening dat het verwijt van de SP niet terecht is.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik erken ruiterlijk dat sponsoring iets anders is dan subsidiëring, want bij subsidiëring staat er in het algemeen een tegenprestatie tegenover.

De heer Verhoeven (D66):

Dat is ook niet helemaal correct.

De voorzitter:

Meneer Jansen had het woord, meneer Verhoeven. Houd dit even vast.

De heer Paulus Jansen (SP):

Het ministerie heeft in 2010 een subsidie verstrekt voor dit promotieonderzoek. Ik vind dat een bijzonder valide argument, omdat het ministerie verwachtte dat daaruit een maatschappelijk rendement zou kunnen voortkomen: voortschrijdend inzicht, een mooi tegengeluid zoals de heer Bisschop dat noemde. Hartstikke mooi. Nu komt dat tegengeluid er en mag iedereen dat weten, behalve de Kamer die een debat voert dat precies over dat onderwerp gaat. Kan de heer Verhoeven mij uitleggen hoe die ratio eruitziet?

De heer Verhoeven (D66):

Eerst toch nog even iets over de terminologie, want die is in dit geval belangrijk. Sponsoring is juist een vorm waarin geld wordt gegeven voor een of andere tegenprestatie. Zo staat in het voetbal de naam van de shirtsponsor op het shirt. Deze is daardoor zichtbaar, omdat voetballers met die naam op het veld rondrennen. De camera ziet dat, en daardoor wordt het bedrijf van de sponsor voor mensen herkenbaarder. Dat is dus sponsoring. Subsidiëring is veel minder sterk dan sponsoring een vorm van financiering waarvoor een tegenprestatie wordt verwacht.

Ik ken de heer Jansen als een inhoudelijk zeer gedegen, precies en zorgvuldig Kamerlid. Hij zou die dingen toch niet door elkaar moeten halen. Als deze termen links en rechts door elkaar worden gebruikt in een debat, waarin het juist gaat om de precisie van informeren, vind ik ook dat een vorm van verkeerd informeren en de verkeerde vragen stellen. Ik vind dat daarmee ook geen recht wordt gedaan aan de subsidiepositie van de regering. Haar mogelijkheid om subsidies te verstrekken, wordt op gelijke hoogte gesteld met sponsoring. Dat geeft een verkeerd gevoel over de bedoeling van die subsidie. Ik volg die redenering van de heer Jansen dus niet.

Op de vraag of dit een reden is om het vertrouwen in de minister op te zeggen, luidt het antwoord van mijn fractie dus: nee. Dit is niet genoeg om de minister dit zware verwijt te maken. De heer Jansen had overigens eerst mondeling of schriftelijk naar het betreffende rapport kunnen verwijzen en de minister om een kabinetsreactie kunnen vragen. Daarvoor had hij van mij alle steun gekregen, maar dat heeft hij niet gedaan. Hij verwijt de minister dat deze het rapport niet uit zichzelf heeft genoemd in diens antwoorden op vragen die helemaal niet naar dat rapport verwezen. Alsof de minister de gedachten van de heer Jansen had moeten lezen. Daarom was dit debat dus niet nodig geweest. Een belangrijk wapen in de controlerende taak van de Tweede Kamer is daarmee door de heer Jansen een beetje botter gemaakt. Parlementaire instrumenten verdienen een serieuze overweging en moeten geen lachertje worden vanwege de overdadige inzet ervan. Ik vraag de minister overigens bij dezen om een kabinetsreactie op dit rapport. Misschien heb ik het gemist, maar volgens mij was dat nog niet gebeurd. Ik krijg graag van de minister een kabinetsreactie op dit rapport, zodat de Kamer daar kennis van kan nemen.

De voorzitter:

Hiermee is een eind gekomen aan de eerste termijn van de Kamer. De minister heeft aangegeven dat hij gelijk kan beginnen met zijn antwoord. Het woord is daarom aan de minister voor Wonen en Rijksdienst.

Minister Blok:

Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik geef eerst een korte schets van het verloop van de feiten. Daarna zal ik ingaan op de gestelde vragen.

De Universiteit van Amsterdam, de Amsterdam School of Real Estate, heeft in 2010 een subsidieverzoek gedaan aan het toenmalige ministerie van VROM. Daarop heeft het ministerie indertijd positief besloten. Het ministerie was dus geen opdrachtgever, maar subsidiënt. Het onderzoek had tot doel om een model te bouwen en het model dat het Centraal Planbureau gebruikt te becommentariëren. Dat lijkt mij, met de kennis van nu, een goede reden om een onderzoek te steunen. Ook in eerdere debatten hier hebben wij vaak met elkaar gesproken over de vraag hoe je omgaat met woningmarktmodellen en met het Centraal Planbureau. Ook uit mijn mond heeft de Kamer steeds gehoord dat een model een model is en dat het ook kritiek verdient. De heer Bisschop zei zeer terecht dat de wetenschap op die manier werkt. Ook al was ik toen niet verantwoordelijk, al ben ik in de staatsrechtelijke traditie nu wel ministerieel verantwoordelijk, ik vind het een verstandige beslissing om je eigen tegenspraak te organiseren.

Het rapport is in 2011 uitgebracht en is toen besproken met het Centraal Planbureau. Het Centraal Planbureau heeft erop gereageerd. De Kamer heeft zijn reactie gekregen. Er zijn geen gespreksverslagen, maar er is wel een uitgebreide reactie van het Centraal Planbureau. Het spreekt enerzijds waardering uit, zegt dat het een doorwrocht onderzoek is, maar zet er aan de andere kant een aantal heel belangrijke kanttekeningen bij. Het Centraal Planbureau stelt dat dit model ook een aantal tekortkomingen heeft. Op een vrij ingewikkelde manier wordt huurdersgedrag gesimuleerd via kopers. Er wordt een aantal aannames gedaan over rendementen waar het Centraal Planbureau vraagtekens bij zet. In feite waren beide partijen het dus niet met elkaar eens, maar op een wetenschappelijke manier.

Al die tijd was het de universiteit toegestaan om te publiceren. Het was aan haar om dat wel of niet te doen. De heer Monasch wees er al op dat in elk geval de heer Conijn in debatten al vaker uiting heeft gegeven aan zijn kritiek op onderdelen van het model van het Centraal Planbureau. Wij hebben in elk geval één tijdschriftartikel kunnen vinden in de Real Estate Research Quarterly, waarvan de woordvoerders over de woningmarkt natuurlijk allemaal trouwe lezertjes zijn, waarin de heer Conijn ingaat op zijn kritiek in 2011 op het model van het Centraal Planbureau. In december heeft de heer Conijn het ministerie weer benaderd met de vraag of hij mocht publiceren. Dat hij niet hoeven doen, want hij had het al mogen publiceren. Hij heeft dus toen dus te horen gekregen dat hij mocht publiceren. Het was misschien fijn geweest als hij dat meteen had gedaan. Dat heeft hij echter niet gedaan. Dat mag ook. Hij heeft het vorige week vrijdag gepubliceerd. Er is mij gevraagd wanneer ik het rapport heb gelezen. Dat was dit weekend, nadat ik vrijdag in de krant had gelezen dat er een onderzoek was.

Het ministerie heeft naar aanleiding van het bericht in de NRC waarin stond dat het ministerie de opdrachtgever was, de heer Conijn benaderd en hem eraan herinnerd dat het zijn vraag was in 2010 en niet een opdracht van het ministerie. Hij was het daar volkomen mee eens en heeft daarom de formulering aangepast. Daarmee heb ik ook de vraag van de heer Fritsma beantwoord. De heer Conijn heeft inmiddels uitgebreid in de pers toegelicht dat hij heel ongelukkig is met de hele commotie, omdat hij ook van oordeel is dat er verder nooit ergens iets verborgen is gehouden, druk is uitgeoefend of wat dan ook.

De heer Fritsma (PVV):

Dat in één versie van het rapport de zin stond dat het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van BZK, is natuurlijk een belangrijk punt. De minister zegt dat het niet zo is. Het schijnt een fout te zijn. De onderzoeker heeft het onderkend en heeft het teruggedraaid. Dan blijft bij mijn toch de vraag hangen waarom dat niet eerder is gebeurd, waarom die fout pas afgelopen maandag is hersteld. Het ministerie kende het rapport. Is er echt geen enkele ambtenaar geweest die heeft gezien dat die zin er abusievelijk in stond. Hoe moet ik dat zien?

Minister Blok:

Mijn ambtenaren werken ontzettend hard. Het rapport is op vrijdag gepubliceerd. Er stond een onjuiste zin in. Die zin is op maandag gecorrigeerd. Dat lijkt mij de kortst mogelijke termijn om dat te doen.

Hiermee ben ik aan het einde gekomen van het chronologische feitenverslag en zal ik ingaan op de aan mij gestelde vragen. Gezien mijn gevorderde leeftijd, doe ik dat weer met mijn bril op. De heer Jansen concludeert op grond van het model dat mensen met kleinere inkomens kleiner moeten gaan wonen. Hij stelt ook een vraag over de vraaguitval. Ik doe nu even alsof ik het woningmarktmodel zoals het in het rapport is geschetst zou gaan hanteren. Nogmaals, er zijn grote vraagtekens bij te zetten, dus ik doe het niet klakkeloos, maar als ik het zou doen, kun je er niet de conclusies aan verbinden zoals de heer Jansen die heeft geformuleerd. In het rapport wordt een aantal situaties geschetst, zoals een situatie van helemaal marktconforme huren, een situatie waarin er sprake is van een huurtoeslag en een situatie waarin er sprake is van een nog hogere huurtoeslag. Het zeer extreme percentage waar de heer Jansen in de pers over sprak – een vraaguitval van 9% – betekent in een situatie zonder huurtoeslag een volkomen marktconforme huur. Dit is een zeer extreem gemodelleerde situatie. Ook in het rapport zelf staat dat in andere gemodelleerde situaties, met verschillende vormen van huurtoeslag, de uitkomst alweer volstrekt anders is. Er is zelfs sprake van een vraagtoename. Ook met dit model kun je niet de conclusie trekken dat er zomaar sprake zou zijn van vraaguitval.

De heer Paulus Jansen (SP):

Dat heb ik ook helemaal niet gezegd. Het fundament van de verdediging van de minister in het debat betrof het CPB-model. Hij leunde steeds op de prognoses van de koopkrachteffecten van het CPB. De discussie over de pro's en contra's daarvan en over het alternatief, in dit geval van de ASRE, zou ik graag in het debat hebben gevoerd. Dan zou het best zo kunnen zijn dat je moet concluderen dat zij ook niet de wijsheid in pacht hebben en dat op bepaalde punten de waarheid wellicht in het midden ligt. Om een concreet voorbeeld te noemen, op pagina 25 staat: "Na invoering van markthuren ontstaat er in dergelijke situaties wel een betaalbaarheidprobleem dat niet via een generieke huurtoeslagregeling is op te vangen." Dit geldt zelfs bij een aangepaste huurtoeslag. Het is een eindbeeld dat zou ontstaan als de inkomensafhankelijke huurverhogingen van de minister maar lang genoeg doorgaan. Dan stijg je namelijk gelijk door tot de markthuur. Dat is een bijna ideale versie van de huurtoeslag, die ver uitgaat boven het niveau dat het kabinet in het regeerakkoord geregeld. In normale woorden: de gevolgen voor een flink deel van de mensen met lage inkomens kunnen niet via de huurtoeslag worden gerepareerd. Zij gaan dus meer betalen. Dat blijkt ook wel, want het aantal mensen dat meer dan 30% van het inkomen aan woonlasten betaalt, stijgt van 10% naar 22%. Wij voeren hier niet een debat over de vraag wie gelijk heeft, maar dit is wel de essentie van de discussie die wij twee weken geleden hebben gevoerd. Die discussie ging vooraf aan de stemmingen, waarbij een meerderheid van de Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen. Mijn stelling is: met dit soort informatie zouden wij wellicht een andere conclusie hebben getrokken.

Minister Blok:

De heer Jansen begint met te stellen dat hij graag dat ASRE-rapport bij het debat had gehad. Ik zou daartegen geen enkel bezwaar hebben gehad; ik zou het er eigenlijk ook graag bij gehad willen hebben. Het was er echter niet, want het is pas vorige week vrijdag gepubliceerd. Op dat moment, maar ook nu, zou mijn reactie op de inbreng van de heer Jansen zijn geweest: het gaat om een modelmatige bewering. In dat model kun je een aantal componenten invoeren. In het onderzoek worden op een gegeven moment verschillende varianten van de huurtoeslag ingevoerd. Wat je ook zou moeten invoeren, is een woningwaarderingsstelsel. De invoering van zo'n stelsel zou heel erg aangrijpen op het probleem dat de heer Jansen schetst. Mevrouw Voortman vroeg er overigens ook naar. Je moet dus nog een component in het model gaan invoeren, die er nu gewoon niet in zit. Dat zou de uitkomsten zeer sterk beïnvloeden. Dat is de achtergrond van mijn stelling. De heer Klein vroeg specifiek naar de zin in mijn brief over de effecten van het toepassen van dit model. Nogmaals, er zijn veel vraagtekens bij te plaatsen, maar ook al zou je het model toepassen op de wet zoals die is aangenomen – dus wel met een woningwaarderingsstelsel en niet alleen met een huurtoeslag, maar met extra geld voor huurtoeslag, want er zit een forse oploop in de huurtoeslag – dan zou je effecten krijgen die zeer sterk zouden lijken op de effecten die het Centraal Planbureau laat zien. Ik zou er geen enkel bezwaar tegen hebben gehad als wij dit rapport bij dat debat hadden gehad. Als je al deze variabelen erin had gebracht, zouden er uitkomsten uit zijn gekomen waarover ik zeer gerust zou zijn.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik begrijp dat de minister nu zegt: ik had het de Kamer best willen geven, maar ik had het gewoon nog niet tijdens dat debat; ik kreeg het pas afgelopen vrijdag. Dat is een heel opmerkelijke ontwikkeling, want het conceptrapport van de ASRE is in november 2011 besproken met het ministerie. Dat was dus niet vorige week of zo. Het is toen in een la of in een kast beland. Het is in ieder geval in het ongerede geraakt, omdat er discussie was over de conclusies. Daar waren de partijen het niet over eens. Dat is punt één.

Vervolgens heeft de ASRE na de komst van het regeerakkoord het rapport geactualiseerd. Op 29 november heeft de ASRE de minister gevraagd of hij bezwaar had tegen publicatie. Gaat de minister ons nu vertellen dat dit gebeurde met een briefje waarin blanco stond: hebt u geen bezwaar tegen welke publicatie dan ook? Heeft de minister of heeft het ministerie voor afgelopen vrijdag op geen enkele manier een conceptversie van de tekst onder ogen gehad?

Minister Blok:

Allereerst de vraag of er iets in een la is verdwenen. Nee. Op ieder moment stond het de auteurs vrij om het rapport te publiceren. Ze hebben ook niet letterlijk uit het rapport geciteerd. Wel hebben ze op verschillende plaatsen, die ik net genoemd heb, hun kritiek geuit. Het was echter hun onderzoek, ze mochten het op ieder moment publiceren. Toen de vraag kwam in november hebben ze meteen als antwoord gekregen: natuurlijk mag u publiceren. Ook toen was het weer hun keuze om daarmee te wachten tot afgelopen vrijdag. Het was ons om het even.

De heer Paulus Jansen (SP):

Was het rapport er op 29 november nu wel of niet? Met andere woorden: wanneer heeft het ministerie een tekst onder ogen gekregen? De heer Monasch en mevrouw Visser zeiden hier net: dat rapport kenden wij allang. Ik vraag mij wel af waar zij hun informatie vandaan gehaald hebben. Zij wisten alles al, en ik wist nog helemaal niets. Ik loop pas 40 jaar bij volkshuisvesting rond, maar dat terzijde. Had de minister op 29 november nu wel of niet de beschikking over een concepttekst, waarvan de ASRE de minister had gevraagd of hij bezwaar had tegen publicatie? Dat is de simpele vraag.

Minister Blok:

Het ministerie had in 2011 de beschikking over een concepttekst. Die is ook gebruikt voor discussie met het CPB, daar was die ook voor bedoeld. In november kwam de vraag of het ministerie er bezwaar tegen had om de tekst te publiceren. Wij zeiden: nee, daar is geen bezwaar tegen. De ASRE heeft er zelf voor gekozen om een aantal weken de tijd te nemen voor een update. Dat mocht ook. Daar was geen bezwaar tegen. De vraag wanneer ik een versie onder ogen heb gekregen, heb ik al beantwoord. Dat was dit weekend, naar aanleiding van publicaties in de pers.

De heer Fritsma (PVV):

Ik vind dat toch een beetje vreemd, want de heer Monasch heeft net aangegeven dat hij het rapport allang kende. De minister zegt nu in feite: dat kan niet, want het is pas afgelopen vrijdag gepubliceerd. Dat is op zijn minst raadselachtig. Er was wel een concept. Het ministerie was op de hoogte van het onderzoek. Dan blijft de vraag waarom de minister daar niet op heeft gewezen. Er zijn immers wel relevante dingen onderzocht waar door de heer Jansen ook expliciet naar is gevraagd. Er ontbreekt toch een verwijzing naar relevante informatie, die bij heel veel mensen – ik noem de heer Monasch – bekend was.

Minister Blok:

Wat er wel en niet bij de heer Monasch bekend is, moet de heer Fritsma aan de heer Monasch vragen.

Ik heb met de heer Jansen zowel schriftelijk als mondeling discussie gevoerd over de vraag of er vraaguitval zou zijn op grond van het wetsvoorstel inkomensafhankelijke huurverhoging. Daarop heb ik toen geantwoord dat we dat aan de onderkant niet verwachten, omdat er sprake was van huursubsidie althans huurtoeslag voor de lage inkomens. Aan de bovenkant verwachten we dat wel, maar dat is het beoogde effect voor de aanpak van het scheefwonen. De vervolgvraag was: stel dat je de wet die hier is behandeld, in dit model zou invoeren – ik zou dat niet zomaar doen, omdat daar vraagtekens bij te plaatsen zijn – en dat je aan dit model de huurtoeslag zou toevoegen. Volgens het model leidt dat niet tot vraaguitval, maar tot vraagtoename. Je gaat er zelfs extra huurtoeslag aan toevoegen, omdat het regeerakkoord een forse oploop van de huurtoeslag voorziet. Bovendien ga je nog een woningwaarderingsstelsel toevoegen. Tegen die achtergrond zouden uitkomsten niet sterk afwijken van wat ik al heb geschetst. Dat staat in mijn brief en herhaal ik hier.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Op 29 november is er contact geweest tussen het ministerie en de onderzoekers over dit rapport. Heeft het ministerie toen ook een concepttekst gezien?

Minister Blok:

Dat denk ik niet. Ik kijk even naar de ambtenaren van het ministerie die achterin de zaal zitten. Ik zie hen nee schudden. Het antwoord is dus nee.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Men had in ieder geval weet van een onderzoek over de effecten van huurverhogingen. Toen dus de heer Jansen in de Kamer vroeg of is onderzocht in hoeverre huurverhogingen tot vraaguitval zullen leiden, was er op het ministerie in elk geval de kennis dat daarnaar onderzoek werd gedaan. Men heeft kunnen bedenken: hé, op 29 november hebben we daarover contact gehad. Die kennis was er toch?

Minister Blok:

Ik heb ook al gewezen op het CPB-onderzoek. Er zijn uiteraard onderzoeken naar de effecten van huurverhogingen. Op dat moment was de vraag echter de volgende. Als je die zou toepassen op de wet die toen voorlag, wat zouden dan de effecten zijn? Die effecten heb ik geschetst. Die zou ik nog steeds op dezelfde manier schetsen. Als je alle variabelen, inclusief de woningwaardering, in zou brengen in dit model – ik zeg nogmaals dat dit model ook tekortkomingen heeft – dan zou de uitkomst niet veel anders zijn.

De heer Jansen vroeg hoeveel onderzoek op het gebied van wonen er jaarlijks wordt gedaan met een financiële bijdrage van het departement. Ik heb hier het lijstje voor me. In 2012 is er 25 keer op die manier een onderzoek gedaan. Ik biecht onmiddellijk op dat ik deze rapporten nog niet allemaal heb gelezen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik was iets specifieker, maar een lijstje van 25 onderzoeken is op zich al heel kort. Dat past inderdaad makkelijk op een A4'tje en dat is precies wat ik had gedacht. Zijn dit allemaal onderzoeken die betrekking hebben op de huurmarkt, of gaat het lijstje over de hele portefeuille bouwen en wonen?

Minister Blok:

Ik kijk even op het lijstje. Ze gaan niet alleen over de huurmarkt, maar het is breed.

De heer Paulus Jansen (SP):

Hoeveel van die onderzoeken hadden in 2011 betrekking op de huursector?

Minister Blok:

Het cijfer over 2011 weet ik niet.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik bedoel 2012.

Minister Blok:

Ik zal straks even op het lijstje vinken. Ik zal op die vraag in de tweede termijn antwoorden.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voor de heer Verhoeven is het handig dat hij weet of het er vijf zijn. Misschien dat hij zijn mening kan bijstellen.

Minister Blok:

Ja, er wordt gevinkt.

De heer Jansen vroeg ook nog welke studies er zijn gedaan naar specifiek het scheefwonen. In 2011 en 2012 is daar onderzoek naar gedaan door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Daarover is de Kamer geïnformeerd in een brief van juli 2012 en een brief van december 2011. Er komt een nieuwe analyse van scheefwonen op basis van het woononderzoek. De resultaten daarvan ontvangt de Kamer dit voorjaar.

De heer Knops vroeg of er andere publieke financiers van dit onderzoek zijn. Het onderzoek betrof een verlenging van een aio-aanstelling. Aio-onderzoek wordt publiek gefinancierd. Het onderzoek is dus deels gewoon via de universiteit gefinancierd.

De heer Verhoeven vroeg nog naar een verder uitgewerkt commentaar op het model van de ASRE. Wij zijn graag bereid dat uitgewerkte commentaar te geven. Dat komt in schriftelijk vorm naar de Kamer.

Ik heb hiermee de aan mij gestelde vragen beantwoord, voorzitter.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. Ik heb een punt van orde. Ik zou graag een kwartier schorsen voor politiek beraad.

De voorzitter:

Ik neem aan dat daartegen geen bezwaar bestaat.

De vergadering wordt van 16.45 uur tot 17.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn toe aan de tweede termijn van de Kamer. Het woord is aan de heer Jansen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. In de laatste minuut van de bijdrage van de minister heeft het debat een zeer opmerkelijke wending genomen. Eerder hadden wij er kennis van gekregen dat de heer Monasch van de PvdA en mevrouw Visser van de VVD het rapport al maandenlang kenden. Wij dachten dat zij tijdens het debat al "virtueel" opereerden op basis van hun kennis van het rapport. De minister zei echter één minuut voor het einde van zijn eerste termijn dat hij het rapport helemaal niet kende. Sterker nog, het ministerie kende het rapport niet.

Het gaat om een rapport dat in concept in november 2011 besproken is, waarna er een patstelling is ontstaan. Er was ruzie over de conclusies. Om die reden is het blijven liggen. De Amsterdam School of Real Estate heeft op 29 november 2011 de minister gevraagd of hij bezwaar had tegen het alsnog publiceren van het rapport in geactualiseerde vorm. Als wij de minister moeten geloven, zou dit zonder de bijlagen gebeuren. Hij zei dat hij blind heeft getekend met de mededeling: jongens, ga je gang.

Ik heb het rapport pas afgelopen vrijdag gekregen, maar twee zeer goed geïnformeerde en ook gewaardeerde collega's beschikten daar al maanden over. Ik heb het gevoel dat iemand hier niet de waarheid spreekt, maar ik weet niet wie. Voor de SP-fractie geldt dat wij vertrouwen in de minister houden tot het tegendeel is bewezen. Wij kunnen op dit moment niet aantonen dat de minister wel kennis had van het rapport. Overigens vind ik de lezing van de collega's Visser en Monasch ook niet erg geloofwaardig, als ik eerlijk ben. Om die reden zien wij af van een motie van wantrouwen. In dit geval is de minister met een uiterst onwaarschijnlijke verklaring gekomen. Het gaat om een rapport waaraan hij zelf heeft meebetaald. De minister is gevraagd of hij geen bezwaar had tegen publicatie. Dat hij daar niet voor afgelopen vrijdag de beschikking over heeft gehad, is een uiterst onwaarschijnlijke lezing.

De voorzitter:

De heer Knops ziet af van een tweede termijn.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Het debat leek te gaan over een rapport dat lang en breed bekend was en de vraag of de minister de Tweede Kamer daarop had moeten attenderen. Nu blijkt het debat te gaan over een rapport dat vrijdag pas is gepubliceerd en dat met uitzondering van enkele leden van deze Kamer bij niemand bekend was. De minister en zijn ministerie hebben er tot afgelopen vrijdag geen kennis van kunnen nemen. Een conceptversie was ook niet bij hen bekend. Graag hoor ik van de minister of dit klopt.

Het is natuurlijk jammer dat de minister deze informatie niet in zijn brief van 27 februari jongstleden heeft gezet. Een simpel "het rapport was er helemaal niet, ik kende het niet en ik heb de Tweede Kamer er dus ook over kunnen informeren" had meteen de kou uit de lucht gehaald.

Het gaat hier dus nu om spiksplinternieuwe informatie; informatie die wij bij het debat van volgende week kunnen betrekken. Voor de inhoudelijke afweging over de inkomensafhankelijke huurverhoging komt het voor de Tweede Kamer te laat, maar de Eerste Kamer voert hierover aanstaande dinsdag een debat. Zij kan daar alles bij betrekken wat zij wil.

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. In eerste termijn heb ik gevraagd of de minister de informatie niet had kunnen geven tijdens de behandeling van de wet in Kamer naar aanleiding van de vragen van de heer Jansen. In eerste termijn heeft de minister gezegd dat hij die informatie niet kon geven, want hij beschikte daar op dat moment niet over. Daarmee is de kous af. De informatie kon niet betrokken worden bij de afweging van de effecten van het wetsvoorstel op de huurmarkt. Daar gaat het de fractie van 50PLUS natuurlijk om. Dat is volstrekt nog niet duidelijk. Ik sluit mij dan ook aan bij hetgeen mevrouw Voortman net heeft gezegd, namelijk dat wij de effecten en mogelijkheden zullen betrekken bij de beoordeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer.

Een andere vraag was of de minister nog inhoudelijk ingaat op het rapport, zodat wij dat kunnen wegen. De minister heeft gezegd dat hij dit inderdaad zal doen. Wij kunnen dit dus volgende week bij het AO betrekken. Daarmee is wat ons betreft de kous af. Een heleboel andere leuke AO's waren even niet meer aan de orde, maar goed, de 50PLUS-fractie moet keuzes maken.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. De manier waarop de minister met de woningmarkt omgaat, is niet alleen rampzalig voor wat betreft de maatregelen, maar ook voor wat betreft de informatievoorziening aan de Kamer. Dat punt blijft wel overeind. Wij weten immers dat een groot deel van de Kamer door de vijf partijen die het woonakkoord hebben gesloten, buitenspel is gezet omdat er geen inzicht werd geboden in de gevolgen van dat woonakkoord. Nu speelt hierbij dus ook het negeren van een relevant onderzoek een rol. De minister had daar wel degelijk naar kunnen verwijzen, temeer omdat het door zijn ministerie is medegefinancierd. Omdat de minister echter voor afgelopen weekend niet zelf op de hoogte was van dit rapport en omdat er voor afgelopen vrijdag geen definitieve versie van het rapport bestond, verbindt ook de PVV-fractie er geen conclusies aan.

Ten slotte wil ik de heer Monasch en mevrouw Visser van harte feliciteren met hun helderziendheid, omdat zij als een soort Nostradamus weet hadden van een rapport dat in werkelijkheid nog niet bestond.

De voorzitter:

De overige leden zien af van een tweede termijn. Het woord is aan de minister.

Minister Blok:

Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in tweede termijn. De heer Jansen en mevrouw Voortman gingen nogmaals in op het tijdverloop en vroegen zich af welke rapporten er wanneer waren. In eerste termijn heb ik aangegeven dat er in 2011 een conceptrapport was dat is besproken met het Centraal Planbureau. Dat rapport was bekend op mijn ministerie. In november is er een ambtelijk verzoek binnengekomen met de vraag of het rapport gepubliceerd kon worden. Dat verzoek is niet aan mij voorgelegd, maar valt wel onder mijn verantwoordelijkheid. Ik ben het eens met het gegeven antwoord dat dit rapport natuurlijk gepubliceerd mocht worden, ook zonder dat daarvoor toestemming gevraagd zou zijn.

Ik heb de heer Jansen beloofd, na te gaan welke van de 25 onderzoeken uit 2012 betrekking hebben op de huursector. Het aantal van 25 is waarschijnlijk een wat lage schatting. Er wordt nog druk gezocht, maar zeker is dat er in ieder geval 25 onderzoeken zijn uitgezet in 2012. Een heel aantal van die onderzoeken is gemengd en heeft bijvoorbeeld betrekking op de arbeidsmarkt en wonen, op krimpregio's of op wonen en zorg. Vijf rapporten hebben puur op huren betrekking en nog eens vijf rapporten hebben zo'n gemengd karakter.

Daarmee heb ik de resterende vragen beantwoord.

De heer Paulus Jansen (SP):

Kunnen wij een overzicht van die rapporten schriftelijk toegezonden krijgen?

Minister Blok:

Daar is geen bezwaar tegen.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor die toezegging en voor zijn komst naar de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven